Aan de orde is de heropening van de beraadslaging in verband met:

de gewijzigde motie-Van der Linden over de arbeidsvoorziening voor het oogsten van land- en tuinbouwprodukten (24026, nr. 7).

(Zie vergadering van 1 maart 1995.)

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! De heer Van der Linden heeft een gewijzigde motie ingediend over de verzekeringsplicht bij marginale arbeid. Vervolgens is naar aanleiding daarvan van de zijde van de staatssecretaris een brief gekomen, gedateerd 24 februari. Naar aanleiding van die twee gebeurtenissen zou ik de heer Van der Linden het volgende willen vragen en voorleggen. Is hij het eens met de indruk van de VVD-fractie, dat hetgeen in zijn gewijzigde motie wordt gevraagd, qua strekking in het debat al aan de orde is geweest en door de staatssecretaris meer dan toegezegd is? Is hij het eens met de VVD-fractie, dat op basis daarvan de motie overbodig zou zijn? Bovendien heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de gewijzigde motie van de heer Van der Linden zoals gezegd een brief geschreven, gedateerd 24 februari, waarin de staatssecretaris aangeeft, het eens te zijn met de strekking van de gewijzigde motie van de heer Van der Linden, waar het betreft de ultieme inspanning om arbeidskrachten vanuit Nederland en andere EER-landen aan te trekken, maar waarin hij de motie ontraadt, omdat zij in feite een termijn stelt, waar het gaat om het aantrekken van de arbeidskrachten buiten de EER. Dat betekent niet alleen dat de motie in de visie van de staatssecretaris overbodig is, maar bovendien dat die ook nog beperkend is, gezien de periode van twee weken die in de motie wordt genoemd. Op basis daarvan vraag ik de heer Van der Linden of hij, gezien deze twee constateringen, geen aanleiding ziet om zijn motie in te trekken.

Als ik kijk naar de beleidsmogelijkheden van de staatssecretaris – deze heeft al gezegd dat hij die wil gebruiken – wat is dan nog de toegevoegde waarde van de motie van de heer Van der Linden? Wat voegt die nog toe aan wat nu al mogelijk is en wat ook zal gebeuren, gezien de uitspraken in het debat van enkele weken geleden? Wat zal beter, sneller en anders plaatsvinden in relatie tot deze gelegenheidsarbeid en de kwestie van het beschikbaar krijgen van voldoende arbeidskrachten? Dat zijn mijn vragen aan de heer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Dat deze problematiek urgent is, blijkt ook weer uit de laatste berichten in de pers. In het Algemeen Dagblad heeft een uitgebreid artikel gestaan, onder de kop: Tuinders trekken weg uit Nederland, vanwege de gelegenheidsarbeid. Met betrekking tot de discussie over de fruitteelt in de Flevopolder die de minister van Landbouw, de heer Van Aartsen, heeft gehad, wordt nadrukkelijk gewezen op de kosten die gepaard gaan met het aan de orde zijnde wetsvoorstel en de onmogelijkheid om te voorzien in reguliere piekarbeid voor zo'n 2400 ha fruitteeltgrond in de Flevopolder. De kosten worden geschat op ongeveer ƒ 10.000, dus de problematiek staat onomstotelijk vast.

Het heeft mij overigens verbaasd dat wij over de voorziening van de werkgelegenheid zo'n discussie moeten voeren en dat bij de eerste motie geen sprake was van een eenduidige opstelling van de Kamer. Ik hoop dat dit bij de tweede motie wel het geval is. Het openbaar ministerie bereidt zich namelijk al wel voor op grootschalige opsporingsacties met betrekking tot de asperge-oogst. Ik vind dat nogal merkwaardig.

Ik kom nu bij de vragen van de fractie van de VVD. De motie is zeker niet overbodig, want deze maakt duidelijk wanneer er een einde komt aan de plicht om naar arbeidskrachten binnen Nederland en de EG te zoeken. Wat wordt gezegd over een ruime termijn staat niet haaks op de termijn van veertien dagen. Die termijn van veertien dagen is alleen maar een ultieme datum. Er wordt de gelegenheid geboden om eerder elders naar arbeidskrachten te zoeken. De termijn van veertien dagen vult die mogelijkheid aan, tot de deadline onomstotelijk vaststaat. Andere mogelijkheden lopen namelijk dood, dus mag de volgende worden aangesproken. Het is eerder een invulling van de ruimte dan dat sprake is van een beperking. Wat de fractie van het CDA betreft is er dus geen enkele reden om deze motie in te trekken. Integendeel, de sector heeft grote behoefte aan duidelijkheid, ook van de Kamer. Daarom handhaaf ik de motie. De fractie van de VVD heeft de inhoud van de motie overigens ook in die termen uitgesproken.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! De interventie van de heer Van der Linden geeft mij aanleiding om op één punt te reageren, namelijk op de mate van duidelijkheid over het beleid. De heer Van der Linden kent mijn oordeel over de motie. Ik vind die volledig overbodig, omdat er niets in wordt gevraagd wat al geen standaardbeleid is. Eén punt herhaal ik, voor de helderheid.

Indien de sector niet in staat is, nadat alle pogingen hiertoe aangewend zijn, in Nederland of binnen de Europese Gemeenschap arbeidskrachten te recruteren, dan is het beleid zoals ook de heer Van der Linden vraagt. Ik heb hierover in de vorige discussie geen onduidelijkheid laten bestaan. Ik vind dat de duidelijkheid die ik daar geschapen heb, niets minder is dan de duidelijkheid die in de motie van de heer Van der Linden is neergelegd.

Voorzitter! Met andere woorden: mijn oordeel blijft dat deze motie volledig overbodig is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven