Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 1, item 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 1, item 8 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de tijdelijke inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige nieuwkomers en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod van nieuwkomersonderwijs (Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs) ( 36373 ).
De voorzitter:
Aan de orde is de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel 36373, Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de tijdelijke inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige nieuwkomers en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod van nieuwkomersonderwijs, kortweg: de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. Ik heet de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs nogmaals welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Walenkamp, waarbij ik de leden erop opmerkzaam maak dat het de maidenspeech van de heer Walenkamp is.
De heer Walenkamp (BBB):
Voorzitter, dank voor het woord.
Spleen
Ik zit mij voor het vensterglas
onnoemlijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
dan kon ik samen spelen.
Met dank aan Godfried Bomans.
Dit gedicht valt op de juiste plaats als je goed onderwijs hebt gehad en de Nederlandse humor en literatuur kunt begrijpen. 30 jaar mag ik nu lesgeven: jonge mensen vooruithelpen en hun talenten ontwikkelen, zodat zij een nuttige plaats in onze samenleving kunnen innemen. Een mens zonder taal en cultuur is volgens mij een machine. Zo zien jullie er gelukkig niet uit. Ik gun jullie daarom allemaal veel taal, veel communicatie, veel prachtige literatuur en cultuur. Einde citaat van mijzelf.
Waar je tegen bent, is niet zo interessant. Waar je voor bent, wat je realistische alternatief is en er samen met anderen uit komen, is voor mij en ook voor de BBB relevant. Vanaf 1981 zet ik mij in als vrijwilliger om met anderen de wereld een stukje beter te maken. Sinds 1985 ben ik daarom bestuurlijk en politiek actief. BBB neemt problemen van bezorgde burgers en boeren serieus.
De voorzitter:
Er is een verzoek uit de zaal om de microfoon iets meer naar u toe te richten.
De heer Walenkamp (BBB):
Graag wil ik mijn steentje bijdragen om samen met jullie problemen te inventariseren en waardevolle oplossingen te vinden. De BBB heeft veel waardering voor alle mensen die in de zorg en in het onderwijs werken. Over het onderwijs gaat de wet die we vandaag behandelen: de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs.
Er is veel talent in ons land, ook bij nieuwkomers. Dat komt nu nog niet tot volle wasdom, om maar eens een mooie land- en tuinbouwmetafoor te gebruiken. Vormen van beeldspraak verschillen zeer van taal en cultuur. Daar kan ik jullie, als leraar Nederlands en geschiedenis, vele voorbeelden van geven. Zo zeggen de Engelsen: it is raining cats and dogs. In ons land zorgt de letterlijke vertaling voor problemen: het regent katten en honden. Nieuwkomers moeten dus leren dat het hier dan hondenweer is. Het is toch jammer dat zo'n geweldig dier — wij als BBB zijn grote dierenvrienden — als een hond, hier zo'n negatieve connotatie oplevert. Ik zal de minister niet vragen of ze hierop wil reflecteren of ze een honden- of kattenmens is.
Deze anekdote geeft wel aan dat je het zonder voldoende kennis van en ervaring met taal, cultuur en literatuur niet redt. Taal is de belangrijkste sleutel tot integratie. Wie de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, heeft het in ons land moeilijk, zeer moeilijk. Helaas kom ik, vooral in Utrecht, regelmatig mensen tegen — oudkomers, maar ook nieuwkomers — die hier al lang wonen en die nog steeds de taal niet of nauwelijks spreken. Dat is treurig. Onze overheid, maar ook die mensen zelf, hebben daar kansen laten liggen. Wie onze taal slecht beheerst, kan niet of nauwelijks economisch en maatschappelijk bijdragen. Dan bestaan er grote risico's op achterstand. Deze voorliggende wet is daartoe een aardig middel, al hebben wij nog wel wat vragen.
Als docent, historicus en Neerlandicus valt mij op dat de afgelopen decennia de kennis van ons eigen erfgoed, ook bij de mensen die hier al lang wonen, danig afneemt. Welk mens, welke scholier leest nog Lof der zotheid van Erasmus, onze grote humanist? Of Homo ludens van Huizinga, een van onze meest invloedrijke historici? Huizinga bepleitte onder andere dat mensen, zeker jongeren, zich spelenderwijs, met vallen en opstaan, moeten kunnen ontwikkelen. Hulde daarvoor. Dat deed hij met ironie, ook zoiets typisch Nederlands. Wie weet dat de stad Utrecht — wees allen welkom, ik leid u graag gratis rond — 1.000 werven telt? Dat is uniek in de wereld. Wie weet nog dat recent is herdacht dat de enige Nederlandse paus, Adrianus VI, 500 jaar geleden overleed? Wie weet überhaupt nog dat hij de allereerste paus was die, in een brief aan Karel V — gaat er een lichtje branden? — de slavernij als probleem aankaartte?
Ten tweede. Cultuur is de deur tot volwaardige integratie, zo blijkt uit bovenstaande korte rondgang. Volwaardige burgerschapsvorming en aandacht voor de bijzonderheden in ons land zijn noodzakelijk voor maatschappelijke deelname, zeker voor mensen uit verre landen die hier hun heil zoeken en hier rechtmatig mogen verblijven.
Meneer de voorzitter. Vandaar enige vragen aan mevrouw de minister. Ten eerste. Deelt de minister onze visie? Kan zij daarop reflecteren? In een maidenspeech is het gebruikelijk onze horizon te verruimen en verder te kijken dan exact de wet die voorligt. Voorzitter, staat u mij alstublieft toe drie zorgpunten van mijn fractie te noemen die de uitvoerbaarheid van deze wet raken: wereldoriëntatie, privatisering en het lerarentekort. Het is een maidenspeech, dus ik voel mij vrij, als u mij toestaat. Een zeker bestaan met gelijke kansen staat of valt met goed onderwijs. In goed onderwijsbeleid is er veel aandacht voor taal en rekenen, voor cultuur en wereldoriëntatie en voor kennis van de eigen geschiedenis en de geografie van ons eigen land. Dat laatste staat, ook de afgelopen weken, onder druk.
De tweede vraag. Is de minister het met ons eens dat wereldoriëntatie een essentieel onderdeel is in het primair en voortgezet onderwijs, zowel voor NT1, moedertaalsprekers, als voor NT2, de nieuwkomers? Dat missen wij toch onderaan pagina 4, bij artikel 193i, betreffende het onderwijsprogramma, bovenaan bij artikel 193i, a en b.
De derde vraag. Is de minister, gezien de recente verontrustende berichten dat wereldoriëntatie geen onderdeel meer is van de Cito-toets, bereid haar uiterste best te doen om toch mogelijkheden tot toetsing, tot steun, te leveren?
Vier. Is de minister bekend met het rapport Verbinding verbroken?, van 30 oktober 2012, van hoogleraar Roel Kuiper, gewaardeerd senator namens de ChristenUnie? Hij deed namens de hele Eerste Kamer grondig onderzoek naar de successen en het falen van de privatisering in ons land. Hij was, concreet gezegd, voorzitter van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, kortweg POC. Hij toonde aan dat de privatisering te ver is doorgeschoten. Toen ik dit las, dacht ik: dit lijkt op de privatisering van die toetsen waarover we het net hadden. Zou de minister zo vriendelijk willen zijn hierop te reflecteren?
De vijfde vraag. Ieder kind heeft ons inziens recht op goed onderwijs. Met deze tijdelijke wet — het kan beter, maar we willen graag meedenken — poogt het kabinet te verzekeren dat nieuwkomers ook daadwerkelijk toegang hebben tot het onderwijs met behulp van twee typen maatregelen. Eén. Overlegplicht voor schoolbesturen onder leiding van het gemeentebestuur. Twee. In casu nood tijdelijke onderwijsvoorzieningen regelen. Wij zijn bereid mee te denken. We vragen ons wel af hoe concreet en zegenrijk dit zal worden. Er is inderdaad een tekort aan goede onderwijsvoorzieningen, maar ook, en vooral, aan goede docenten, zeker voor NT1, maar ook voor NT2. Ik kom al jaren in asielzoekerscentra. Dat is een probleem.
De zesde vraag. Ziet de minister dat probleem ook? Zou de minister hierop willen reflecteren, onder andere op de vraag hoe we onderwijskrachten voor NT1 en NT2 kunnen stimuleren en faciliteren?
De zevende vraag. Is de minister het met ons eens dat leraren beter betaald zouden moeten worden en betere arbeidsvoorwaarden zouden moeten krijgen?
De achtste vraag. Is de minister het met ons eens dat er veel meer werk gemaakt moet worden om die docenten met spoed woningen te verstrekken? In sommige gemeenten gebeurt dit juist wel, en in andere juist niet. Er zijn heel wat gemeentes die die mogelijkheden wel hebben, omdat er woningen leegstaan. Daar kan iets mee gedaan worden, bijvoorbeeld aan de hand van deze wet. Ziet u die mogelijkheden ook? Of wilt u dit juist niet faciliteren?
De negende vraag: waarom moeten gemeenten een woonvisie schrijven voordat ze deze voorrang mogen invoeren, terwijl er overal woningnood is? Het wordt daarmee nodeloos moeilijk gemaakt. Wij maken ons zorgen over de rechtmatigheid van deze tijdelijke wet. U gaf eerder aan dat u de juridische opties, onder andere de aanwijzingsbevoegdheid, zo beperkt mogelijk wilt inzetten, alleen na toestemming. Kan de minister dan ook garanderen dat er geen onteigening van panden plaatsvindt, en onder welke exacte voorwaarden wel of niet? Daar leven enige zorgen over.
De Raad van State heeft geadviseerd dat deze wet slechts vijf jaar geldt. Er is discussie over geweest om hem slechts drie jaar te laten gelden. Als wij de teksten lezen, onder andere artikel 193m, krijgen wij de indruk dat hier een deur openstaat voor niet alleen maar vijf jaar, maar ook langer. Wilt u er uw best voor doen om die periode zo kort mogelijk te houden en dat ook steviger vast te leggen? Anders wordt het lastig en blijft de toekomst open, en dat vinden wij niet zo'n goed idee.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Het Nederlandse taalgebied telt Nederland en Vlaanderen. We werken zinvol samen met onze zuiderburen in de Nederlandse Taalunie. Wie leest, verrijkt zich. Dat gun ik alle oud- en ook de nieuwkomers, evenals u allen in deze zaal. Het is daarom passend om hier te eindigen met een gedicht van een Vlaming. Ik begon immers met een Nederlands gedicht. Een kort stukje uit het gedicht Huwelijk, ook als teken dat je het samen moet doen. Het stamt uit de bundel Verzen van de Vlaamse auteur Willem Elsschot:
"(...) tussen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat."
Met dank aan Willem Elsschot.
Voorzitter. Mag ik de minister veel zegen en wijsheid toewensen bij haar arbeid? Mag ik u allen daarnaast veel leesplezier toewensen en mag ik u allen danken voor uw aandacht?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Walenkamp. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
U heeft Nederlandse taal- en letterkunde, onderwijskunde en Middeleeuwse geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht. Inmiddels bent u bijna twintig jaar werkzaam als leraar Nederlands. Ik moet dus uitkijken. Net als veel van uw beroepsgenoten bestaat het leraarschap voor u niet alleen uit lesgeven, maar bent u daarnaast ook mentor, coördinator van de alfavakken, onderzoeker en lid van de medezeggenschapsraad. Genoeg affiniteit dus met de wetsvoorstellen en de overige onderwerpen die aan bod komen in de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Eerste Kamer!
Behalve als docent bent u ook als schrijver veel bezig met taal. Zo schreef u onder andere columns voor het Friesch Dagblad en dagblad Trouw. Bovendien was u bestuurslid van de Christelijke Pers en van het Katholiek Nieuwsblad. Ook heeft u geruime tijd gewerkt als journalist voor de lokale omroep in Utrecht. Nu u sinds 13 juni degene bent die als politicus geïnterviewd wórdt en niet langer degene die de vragen aan de volksvertegenwoordigers stelt, heeft u die rol opgegeven. Wel gaat u door als hoofdredacteur van het reünistenblad van studentenvereniging Unitas.
Voor u lid werd van de BBB, was u actief in het CDA. U was onder meer voorzitter van het CDJA, lid van het partijbestuur van het CDA en medewerker van de fracties in de gemeenteraad van Utrecht en Provinciale Staten van Utrecht. Aan het Utrechts Nieuwsblad vertelde u dat uw overstap naar de BBB verbazing opriep in uw omgeving, zowel vanwege uw achtergrond als CDA'er, als uw verbondenheid als Utrechter met het stedelijk gebied.
U zei daarop, en ik citeer: "De BBB is meer dan een plattelandspartij. (…) Het is ook een partij voor bezorgde burgers." Bovendien voegde u het volgende toe. "Net zoals een mens twee longen heeft" — dat kan ik beamen — "heeft een land dat ook: stad en platteland. Die hebben elkaar nodig. Ze moeten in evenwicht samenleven en samenwerken." U begrijpt, deze beeldspraak spreekt mij als arts bijzonder aan.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech.
Ik schors de vergadering zo dadelijk voor een kort ogenblik, zodat de collega's u kunnen feliciteren, maar niet dan nadat ik u als eerste feliciteer.
Dan verzoek ik u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Meenen, namens D66 en mede namens GroenLinks-PvdA en Volt.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, dank u wel. Om te beginnen ook vanaf deze plek mijn felicitaties aan collega Walenkamp. Het is altijd mooi als je hier een leraar ziet staan, want die zag ik daar gewoon staan, en dan nota bene een leraar Nederlands — ik ben zelf maar een eenvoudige wiskundeleraar natuurlijk — die dan ook nog Elsschot aanhaalt. Nou, fantastisch. Dat belooft veel voor dit debat.
Voorzitter. Staat u mij ook toe om de minister van harte begroeten vanaf deze plaats. Wij hebben als collega's in de Tweede Kamer zeer goed samengewerkt, onder andere aan dat prachtige regeerakkoord. Ik kijk daar met plezier en trots op terug en ik vind het heel mooi dat zij hier nu in deze rol staat. Je kunt veel zeggen van de VVD, maar dit is gewoon een topkeuze.
Voorzitter. Vandaag behandelen wij de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs en ik beschouw het als een eer dat ik mede namens de fracties van GroenLinks-PvdA en Volt het woord mag voeren. Nog sterker, zie ik het vooral als een eer en een harde noodzaak en een plicht om namens de vele kinderen te spreken die op dit moment geen onderwijs krijgen. Ik heb mij mijn hele leven mogen inzetten juist voor kinderen voor wie onderwijs en kansen niet vanzelf komen en dat doe ik vandaag opnieuw. Voor alle kinderen is het van het grootste belang dat zij zich kunnen ontwikkelen, dat zij onderwijs krijgen. In het bijzonder geldt dat voor de meest kwetsbare kinderen en dat zijn de kinderen waar deze wet betrekking op heeft. Niet voor niets geeft het Kinderrechtenverdrag hieraan de hoogste prioriteit.
Ik kan mij niet voorstellen dat er in deze Kamer leden zijn die kinderen dat recht zouden willen ontzeggen. Hoe je ook tegen asiel en migratie aankijkt, dit recht van kinderen is onvervreemdbaar. Waar dat recht geschonden wordt, zoals nu voor vele kinderen nieuw hier in Nederland en leerplichtig, waar onderwijs voor hen niet beschikbaar is, daar moet de overheid verantwoordelijkheid nemen en in het bijzonder de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, vanuit haar stelselverantwoordelijkheid. En dat doet zij, met deze wet. Het ware beter geweest als de wet niet nodig was geweest, maar zo is het nu eenmaal niet. We hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.
Stel dat je van de ene op de andere dag terechtkomt in een nieuwe, onbekende omgeving, met nieuwe mensen en een taal je niet begrijpt, met beelden op het netvlies die je niet zult vergeten. Dat is de realiteit van duizenden jongeren die per jaar naar Nederland komen. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, streeft naar het bieden van stabiliteit aan deze kinderen op het gebied van onderwijs, een plek waar ze zich ontwikkelen, waar vriendschappen ontstaan en onze, hun toekomst, pardon, wordt gevormd. Maar daarmee ook de onze, overigens. Kinderen zijn gebaat bij goed onderwijs en naar verwachting zal de toestroom van nieuwkomers vooralsnog verder toenemen en vervolgens altijd fluctueren. Daarom is het des te belangrijker dat wij dit wetsvoorstel nu behandelen.
Voorzitter. Het is de bedoeling dat leerlingen zo kort mogelijk onderwijs volgen in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Het is een zogeheten "ultimum remedium". Er is zelfs een doorstromingstermijn vastgesteld van twee jaar en bij algemene maatregel van bestuur is bepaald dat voor elke leerling binnen zes weken een doorstroomperspectief moet worden opgesteld door het bevoegd gezag. Verwacht de minister dat dit streven in de praktijk haalbaar is, in verband met het tekort aan onderwijspersoneel? Daarnaast is de bedoeling dat tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen alleen worden ingezet in situaties waarin dat nodig is. Mijn vraag is of er een maatstaf bestaat voor situaties waarin dit nodig is en of dit per stad of gebied en landelijk kan verschillen. Ik vraag de minister hierover meer duidelijkheid te geven.
Voorzitter. D66 waardeert de inzet van de regering om het recht op onderwijs te garanderen voor iedereen, ook voor nieuwkomers. Elk kind is anders. Daarom de vraag aan de minister of dit wetsvoorstel beoogt ieder kind ook een passende plek met zo nodig ondersteuning en zorg te geven, met name wanneer de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen van start gaan.
Voorzitter. D66 vindt het belangrijk — de andere fracties namens wie ik hier spreek ook overigens, mag ik hier gerust zeggen — dat de uitvoering van dit wetsvoorstel goed verloopt en dat kinderen niet vaak van school hoeven te wisselen. Ik ben daarom blij te lezen dat het COA zich inzet om het aantal verhuisbewegingen van kinderen te minimaliseren. Mijn vraag is of de minister hierop zal blijven toezien, zeker wanneer er straks mogelijk meer nieuwkomers zijn in Nederland. Mijn vraag is ook of hier een inspanningsverplichting van het COA volstaat. Het is immers de overheid zelf die door de inrichting van het asielstelsel zorgt voor het gezeul met gezinnen, waardoor kwetsbare kinderen telkens weer uit hun vertrouwde sociale omgeving en ook hun schoolomgeving gerukt worden. Dat is slecht voor kinderen, ook psychisch.
Voorzitter. Dat is onaanvaardbaar. Ik wil de minister de toezegging vragen om samen met haar collega's in het kabinet voor het eind van 2023 te komen tot een asielstelsel dat dit soort ongewenste bewegingen tot een minimum beperkt, het absolute minimum. Zo nodig overwegen wij een motie van deze strekking. Is de minister van plan om, naast het doen van een dringende oproep aan gemeenten om geen doelgroepbeperkingen meer op te stellen, een ander middel in te zetten of landelijk beleid in te stellen waardoor deze beperkingen niet meer mogelijk zijn?
Ten slotte, voorzitter. D66 is de regering, de mensen van het COA, de vrijwilligers die zich inzetten voor nieuwkomers en alle mensen in het onderwijs dankbaar dat zij bijna 20.000 jongeren uit Oekraïne een plek hebben gegeven in het onderwijs. Wij hopen dat er zo snel mogelijk voor ieder kind een passende plek is in het onderwijs. Dit wetsvoorstel is een goede stap in deze richting en daarom zullen wij, D66, GroenLinks-PvdA en Volt, voor dit wetsvoorstel stemmen.
Ik dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u, meneer Van Meenen. De heer Van Strien namens de PVV.
De heer Van Strien (PVV):
Goed onderwijs voor iedereen is een heel sympathiek standpunt. Daar is niets aan af te doen. Het probleem is echter dat wij enorme tekorten hebben op het gebied van onderwijskrachten. Er dreigt nu een nieuwe wet aangenomen te worden die aan dat probleem helemaal niets doet. Dat betekent dus dat het gemiddelde onderwijs in zijn totaliteit gewoon achteruitgaat. Hoe kijkt de heer Van Meenen daar tegenaan?
De heer Van Meenen (D66):
Wat wij hier staan te doen, begint met onze grondrechten. Wij kunnen niet zeggen: het is ingewikkeld … Ik weet er alles van. Er is een lerarentekort, natuurlijk. Sterker nog, ik overweeg zelfs om het zelf voor een heel klein stukje goed te maken door ook maar weer les te gaan geven, maar dat doet er verder niet toe. Het kan echter niet zo zijn dat het probleem van het lerarentekort grondrechten van mensen wegneemt. Wij hebben gewoon met elkaar — dat stellen wij hier vast — de plicht om voor elk kind dat zich in Nederland bevindt, in de leerplichtige leeftijd onderwijs te verzorgen. Daar komt dus nog eens een extra inspanning uit voort om ervoor te zorgen dat er ook voldoende leraren zijn. Mijn partij heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat de salarissen in het basisonderwijs enorm gestegen zijn, waardoor er meer aanmeldingen zijn. We doen daar dus aan alle kanten iets aan, maar je kunt niet, zoals ik de heer Van Strien een beetje beluister, zeggen: het is ingewikkeld, we hebben te weinig leraren, dus laten we dan maar de groepen die tot nu toe buiten de boot vielen nog steeds buiten die boot laten vallen, want anders wordt het nog ingewikkelder. Als hij dat wil, dan vindt hij mij toch op zijn weg.
De heer Van Strien (PVV):
Ik denk niet dat de heer Van Meenen en ik het vandaag eens worden, maar daar gaat het nou niet zozeer om. De vraag is wat deze wet in feite oplost. Je kunt wel praten over grondrechten, en die grondrechten zijn inderdaad aangetast, maar dat wordt in genen dele opgelost met dit wetsvoorstel.
De heer Van Meenen (D66):
Dat vind ik een nogal boude stelling van de heer Van Strien. In de eerste plaats kunnen we dat niet weten, want nu is het zo dat op nogal wat plekken in het land er geen onderwijsvoorzieningen zijn, dus kun je ook niet zeggen: als ze er wel zijn, kunnen deze kinderen er geen gebruik van maken. Ik weet niet waar de heer Van Strien precies op uit is, maar laten we in ieder geval alles in het werk stellen om deze leerlingen onderwijs te bieden. Als schoolbestuur en gemeente zich gezamenlijk inzetten, dan is de ultieme maatregel in deze wet helemaal niet nodig. Maar er gaat wel een signaal van deze wet uit dat daar waar kinderen zijn die op dit moment geen onderwijs krijgen, alles in het werk gesteld moet worden. Dat ontbreekt op dit moment. Ik denk dat er nog heel veel mogelijk is voor deze kinderen dat op dit moment niet gebeurt.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Strien.
De heer Van Strien (PVV):
Ik kom hier in mijn eigen termijn nog wel op terug, voorzitter.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb ook een vraag aan de heer Van Meenen, met name over de grondrechten. De Raad van State waarschuwt juist: doe je het grondwettelijk wel goed als je deze mogelijkheid biedt aan de regering om via de gemeenten een vrij zwaarwegend middel in te zetten? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is de volgende. De perceptie die ik heb en wat ik ook terugkrijg, is dat er enorm veel kinderen opgevangen worden. Dat lukt misschien nog niet overal, maar dat is heel vaak omdat er onmacht is en omdat het niet lukt. Nu ga je met een wet die onmacht proberen te breken. Is dat niet een risico?
De heer Van Meenen (D66):
Deze wet geeft niet alleen een verplichting aan gemeenten respectievelijk schoolbesturen, maar ook aan de overheid zelf — de rijksoverheid en de minister dus — die alles in het werk zal moeten stellen om op die plekken waar dat gewenst is deze faciliteiten tot stand te brengen. Dat is in mijn ogen ook het automatische gevolg van deze wet.
De voorzitter:
De heer Schalk?
De heer Van Meenen (D66):
En misschien toch nog even over dat grondwettelijke en die grondrechten. Het hangt ervan af waar je begint te redeneren. Kijk, ik en de partij van waaruit ik spreek, redeneren vanuit het kind. Dan kun je heel gewichtig gaan doen over de Grondwet — ik begrijp dat wel — en zeggen dat het ingewikkeld is om iets te zeggen tegen schoolbesturen die ook hun rechten en een zelfstandige positie hebben. Maar als je het kind vooropstelt in deze redenering en zegt dat het in Nederland niet zo kan zijn dat een kind dat leerplichtig is, een plicht die wij zelf opleggen, geen onderwijs kan krijgen, dan rust er op ons als overheid een taak. Er is niet voor niets in de wet vastgelegd dat de minister een stelselverantwoordelijkheid heeft. Dan moet je die ook waar kunnen maken, want anders blijft dat een dode letter. Ik begrijp de ingewikkeldheden met de Grondwet heel goed en zeker in deze Kamer moet ik heel voorzichtig zijn met wat ik daar allemaal over zeg, maar daar is geen kind mee geholpen. We moeten nu gewoon het goede doen. Dit is een tijdelijke wet die voortkomt uit de noodzaak dat deze kinderen onderwijs moeten gaan krijgen. Collega Walenkamp heeft net heel mooi verwoord waarom dat nodig is voor kinderen.
De voorzitter:
Nu geef ik het woord aan de heer Schalk.
De heer Van Meenen (D66):
O, dat vind ik wel een beetje jammer.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal niet meer op alle punten ingaan die achtereenvolgens nog genoemd werden, maar er is nog één aspect. Als ik de discussie in de Tweede Kamer teruglees, dan zie ik dat de minister die daar destijds het wetsvoorstel heeft verdedigd — dat was minister Dijkgraaf — aangaf dat er 340 gemeenten zijn en dat er misschien 1 gemeente is waar het niet helemaal goed gaat. Moet je daar dan een hele wet voor optuigen? Haal je dit daarvoor overhoop? Waar wij elkaar in kunnen vinden — hier staat ook een oud-onderwijzer — is het belang van kinderen; daar gaat het niet over. Maar we hebben ook te wegen wat dat betekent in de breedte van het staatsrechtelijke gebeuren.
De heer Van Meenen (D66):
Dat begrijp ik, maar ik lees in het advies van de Raad van State, in de berichtgeving van de minister zelf en in de toelichting op de wet dat er, op het moment dat de wet er was, 2.000 kinderen waren die geen onderwijs krijgen. Dat aantal is sindsdien alleen maar gegroeid. Het gaat dus niet over het feit dat er ergens in Nederland een gemeente is waar het ingewikkeld is. Nee, het is op heel veel plekken ingewikkeld. Het is overigens ook heel ingewikkeld dat wij kinderen in ons stelsel voortdurend van plek naar plek verhuizen. Daar heb ik helaas nog geen interrupties over mogen krijgen. In elke fase van de asielketen kom je weer op een andere plek terecht. Dat verhuizen maakt het moeilijk voor gemeenten. Dat alleen al is iets wat je zou moeten voorkomen. Dat maakt het voor gemeenten veel stabieler om definitief een voorziening te treffen. Er staat ons dus nog heel veel te doen om het voor deze kinderen goed te doen. Ik zou willen bestrijden dat dit een heel klein probleem is. Al was het maar één kind, dan zouden we het moeten doen, maar het zijn er duizenden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Strien namens de PVV.
De heer Van Strien (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Nogmaals mijn felicitaties aan de heer Walenkamp. Goed verhaal, al komt de PVV wel tot andere conclusies, maar daar komen we in de loop van mijn verhaal nog wel op terug.
Voorzitter. De wettelijke taak van het CBS is het maken van statistieken over een groot aantal maatschappelijke onderwerpen en het openbaar maken van de uitkomsten daarvan. Zij registreren dus alleen het verleden, en dat doen ze keurig. Zij prognosticeren dus niet.
Er is één uitzondering op al die statistieken. Ze maken wel prognoses voor de bevolkingsgroei. De laatste is bij mijn weten tot 2070. En juist die ene prognose die ze maken, daar klopt geen bal van. Zo voorspelden ze in 2004 "maximaal 17 miljoen inwoners verwacht" en dat zou gehaald worden in 2035. In 2012 worden voor 2040 maximaal 17,8 miljoen mensen voorspeld. We zitten nu al op ruim 17,9, bijna 18 miljoen inwoners.
Ik zou zeggen: neemt u eens de tijd om te kijken naar de bevolkingsprognoses van het CBS van de afgelopen 30 jaar. Niet een komt ook maar in de buurt van de realiteit. Allemaal structureel te laag. En dat komt doordat de autochtone bevolking al jarenlang structureel daalt. De groei wordt uitsluitend veroorzaakt door immigratie en het is nu eenmaal niet politiek correct om die realistisch in te schatten en de verwoestende uitwerking ervan op dit land openbaar te maken.
De gevolgen zijn inderdaad zichtbaar: gigantisch woningtekort, welig tierende misdaad en drugshandel en — en daar gaat het vandaag over: dramatische gevolgen voor het onderwijs. Ga er als leraar maar aanstaan om steeds meer niet of gebrekkig Nederlands sprekende leerlingen in je klas te hebben. Er is niet veel fantasie voor nodig om de negatieve invloed daarvan op de Nederlandse leerlingen te zien. Door het chronische lerarentekort worden de klassen bovendien groter in plaats van kleiner en/of krijgen leerlingen maar vier dagen les.
Voorzitter. Ik heb even wat zitten grasduinen in het rapport De Staat van het Onderwijs 2023. Ik lees daarin dat maar liefst 2,5 miljoen mensen in Nederland moeite hebben met lezen, schrijven of rekenen. Leerlingen en studenten ronden hun opleiding af met taal- en rekenniveaus die niet voldoende zijn om zich te kunnen redden in de maatschappij. Ze zijn praktisch analfabeet. Daardoor vinden ze moeilijker een baan of raken ze in de schulden. Dat hebben we onder andere te danken aan D66 en de overige linkse wolk, die zich erop laten voorstaan dat ze zo goed voor het onderwijs zorgen.
Voorzitter. We zien zelfs dat in de onderbouw van het voortgezet onderwijs de beheersing van Nederlands en rekenen/wiskunde daalt. Van zowel de voor hun eindexamen geslaagde havo- als de vwo-leerlingen heeft een vijfde een onvoldoende vaardigheidsniveau voor Nederlands. Voor een deel stromen die vwo'ers gewoon door naar de universiteit, waar ze in steenkolenengels verder worden opgeleid.
En dan loopt het lerarentekort, dat nu al groot is, over het geheel genomen verder op: eind vorig jaar 9,2% oftewel 7.900 fte in het basisonderwijs en maar liefst 23,1% in het voortgezet onderwijs. Op een groot deel van de scholen, vooral in de grote steden, is het lerarentekort dus echt nijpend.
En dan komt dit demissionaire kabinet met de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs; een wetsvoorstel dat overlegplicht regelt voor schoolbesturen om onder regie van het gemeentebestuur samen het onderwijsaanbod voor de nieuwkomers te organiseren. Voorts bevat het wetsvoorstel regels die het mogelijk maken om in geval van nood tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in te richten. Dit alles is volgens tijdelijk minister Dijkgraaf op deze portefeuille in de Tweede Kamer om de toenemende vluchtelingenstroom te faciliteren. Tussen haakjes: voor het eerst een erkenning van een D66-minister dat die vluchtelingenstroom structureel toeneemt. Ik hoop dat de signatuur van de huidige minister sowieso voor meer realisme garantstaat.
De voorzitter:
Meneer Van Strien, ik weet niet of dit een goed moment is, maar er is een vraag voor u van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ben natuurlijk wel wat gewend in de discussies met mijn voormalige collega Beertema en ik begrijp heel goed de lijstduwerspositie van de heer Van Strien, als ik hem zo hoor. Ik denk dat hij zo nog wel kans maakt in de Tweede Kamer, met dit verhaal over onderwijs. Maar laat ik dit maar even laten gaan. Ik heb een heel simpele vraag. Ik zei al in mijn bijdrage dat je van alles kunt vinden van asiel en migratie. Wij vinden daar wat van en de heer Van Strien vindt daar wat van. Mijn vraag is: wat betekent dat nou voor een kind dat hier in Nederland is? Heeft dat kind volgens de heer Van Strien nu recht op onderwijs?
De heer Van Strien (PVV):
Het recht op onderwijs voor iedereen die in dit land komt binnenvallen, is gebaseerd op internationale verdragen die meestal kort na de Tweede Wereldoorlog zijn afgesloten, verdragen uit een andere tijd met andere problemen, waarover overigens nooit de mening van de Nederlanders gevraagd is. En áls die al een keer is gevraagd en vervolgens verkeerd uitpakt voor de linkse kerk — denk aan de Europese grondwet — dan trekt de regering zich daar niets van aan. Sterker, onder aanvoering van D66 wordt onmiddellijk de mogelijkheid van een referendum afgeschaft. Vervolgens zou ik een oud Nederlands gezegde willen aanhalen: waar niets is, verliest de keizer zijn recht.
Het gaat hiermee overigens hetzelfde als met het woningtekort. Jonge Nederlandse stellen hebben het nakijken als ze een gezin willen stichten. Statushouders hebben al voorrang bij de zeer schaars vrijkomende woningen. Nu worden onze Nederlandse kinderen aangepakt, omdat de eerste de beste die hier binnen komt vallen, kennelijk voorgaat.
De voorzitter:
Meneer Van Strien, is dit nu een deel van uw spreektekst, of is dit het korte antwoord op de korte vraag?
De heer Van Strien (PVV):
Ja, nee, ik heb me voorbereid op een heel voorspelbare vraag van D66.
De voorzitter:
Anders gaat de klok weer aan.
De heer Van Meenen (D66):
Het was een hele korte vraag die ik stelde, volgens mij.
De voorzitter:
Kort antwoorden.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, ík ga geen antwoord geven, maar ik verwacht nog …
De heer Van Strien (PVV):
Ik ben nog niet klaar, voorzitter. De hele situatie is ontstaan doordat achtereenvolgende kabinetten hebben weggekeken van de massa-immigratie en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse bevolking op het gebied van onder andere onderwijs, huisvesting, patiëntenzorg en economie.
De voorzitter:
Als u nu doorgaat, ga ik uw klok weer aanzetten. Bent u klaar met de beantwoording? Want dan gaat hij weer aan.
De heer Van Strien (PVV):
Ik heb nog één zin. Pas als een begin is gemaakt met het indammen van deze volstrekt oncontroleerbare stroom, heeft het zin om te gaan dweilen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik laat het allemaal gaan. Ik had een hele simpele vraag gesteld, niet bedoeld om het hele verkiezingsprogramma van de PVV nog even voorgelezen te krijgen. Die vraag luidde, en daar heb ik nog geen antwoord op gekregen: heeft een kind dat nu hier in Nederland is, volgens de heer Van Strien recht op onderwijs, ja of nee? Een simpel ja of nee volstaat.
De heer Van Strien (PVV):
Ik laat me niet in een ja of nee dwingen. Deze vraag vraagt een genuanceerd antwoord en dat heb ik net gegeven.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Of dat een genuanceerd antwoord is, weet ik niet, maar ik kan het niet anders duiden dan als een nee, dus de PVV vindt gewoon dat er in Nederland kinderen zijn, van 4 jaar, van 6 jaar, die geen recht hebben op onderwijs. Daar komt het gewoon op neer. Laten we die constatering dan maar met z'n allen aanhoren. Ik vind het heel erg.
De heer Van Strien (PVV):
Ik laat die constatering voor de heer Van Meenen, voorzitter.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Roovers staan. Zij heeft zich niet ingeschreven. De heer Van Meenen voert het woord mede namens u, mevrouw Roovers, maar ik geef u graag het woord, al is dat niet gebruikelijk. Gaat uw gang.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
De heer Van Meenen stelde een vraag die ik ook had, maar ik heb een vervolgvraag daarop. U zegt dat het onvervreemdbare recht van een kind op onderwijs volgt uit internationale verdragen van na de Tweede Wereldoorlog en dat onze mening daarover nooit gevraagd is. Het volgt uit het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Bent u het met mij eens dat wij dat verdrag zouden moeten respecteren, of zou de PVV zeggen: nou, dat Verdrag inzake de rechten van het kind, en dan met name artikel 28 daarvan, het recht op onderwijs, kunnen we wel tussen haakjes plaatsen?
De heer Van Strien (PVV):
Voorzitter, ik ben zojuist al door u beknot omdat ik een vrij uitgebreid antwoord gaf op een heel voorspelbare vraag van D66. In dit geval zou ik het willen laten bij het uitgebreide antwoord dat ik op die vraag gegeven heb.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Dus u wilt het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind tussen haakjes plaatsen, niet honoreren?
De heer Van Strien (PVV):
Ook op die vraag heb ik gewoon een heel uitgebreid en volgens mij goed antwoord gegeven. Ik ga niet in herhaling vallen, want dan kom ik in de problemen met de voorzitter.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Roovers.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Dat vatten we dan op dezelfde manier op: dat u het onvervreemdbare recht van een kind op onderwijs niet honoreert.
De voorzitter:
Meneer Van Strien, vervolgt u uw betoog.
De heer Van Strien (PVV):
Ja, dank u wel. Naar verwachting hebben begin 2024 zo'n 13.000 extra leerlingen nieuwkomersonderwijs nodig, boven op de 55.000 leerlingen die dat nu al krijgen. In het wetgevend overleg in de Tweede Kamer erkent de minister al dat de door deze tijdelijke wet te creëren "flexibiliteit" onvermijdelijk afbreuk doet aan de bestaande kwaliteitseisen. Dat zijn de twee kwaden waar we mee zitten, zei hij daar. Deze tijdelijke wet tijdelijke voorzieningen moeten wij volgens onze kerntaak als Eerste Kamer vandaag gaan toetsen op de kwaliteit van wetgeving, op rechtmatigheid en op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Laten we beginnen met het laatste: de uitvoerbaarheid. Deze wet is wegens het ongekende tekort aan leraren en ruimtelijke faciliteiten simpelweg niet uitvoerbaar en dus ook niet handhaafbaar. Bovendien levert deze wet weer extra bestuurlijk regelwerk op voor de schoolbesturen die nu de extra bestuurlijke druk en dwang van vaak linkse gemeentebesturen op hun nek krijgen. Als er dus al oplossingen gevonden worden om de immigrantenstroom les te geven, dan gaat dat ten koste van onze eigen kinderen en kleinkinderen.
Voorzitter. Onze kinderen en kleinkinderen zien ook woningen al aan hun neus voorbijgaan, omdat statushouders voorrang hebben. Deze wet ontneemt ze ook nog fatsoenlijk onderwijs. In beide gevallen vindt dit demissionaire kabinet de PVV op zijn weg. Bij dit alles zit ook de omstreden dwangwet asielopvang er nog aan te komen, zodat de gewone burger zich werkelijk afvraagt: wat voor land staat dit, gelukkig demissionaire, kabinet in hemelsnaam voor ogen?
Voorzitter. Als een wet niet uitvoerbaar is, dienen wij die sowieso naar de prullenmand te verwijzen. Ik maak echter ook nog een opmerking over de kwaliteit van wetgeving. De naam "Tijdelijke wet tijdelijke voorzieningen" doet natuurlijk al het ergste vrezen, maar ik wijs ook nog op een opmerking van de Raad van State over de aanwijzing van de minister omtrent het inrichten van tijdelijk nieuwkomersonderwijs. Het wetsvoorstel is er niet eensluidend over of de aanwijzing van de minister zich richt op schoolbesturen of gemeenten. De verantwoordelijkheden zijn niet duidelijk. Die onduidelijkheid is ook niet met een paar woorden weg te nemen. Sowieso zou bij het aannemen van deze wet een nog grotere chaos ontstaan en het is niet moeilijk in te zien dat dat leidt tot frictie tussen schoolbesturen en gemeentebesturen, waar uiteindelijk iedereen, inclusief de leerlingen, de dupe van is.
Tot slot de rechtmatigheid. Hoe rechtmatig is het, vraag ik de minister, om een totaal ongecontroleerde immigratiestroom les te geven als dat overduidelijk ten koste gaat van onze eigen kinderen? Dat zijn extra redenen om deze wet af te wijzen. De enige oplossing is een totale asielstop, althans, een zodanige beperking van de instroom dat het zin heeft om na te denken over hoe we dit land weer op het goede spoor krijgen.
Voorzitter, tot slot. Het verbaast mij waarom deze wet er met stoom en kokend water doorgedrukt moet worden. Misschien kan de minister dit toelichten. Ik heb er persoonlijk in ieder geval behoefte aan om deze wet na dit debat nog eens uitgebreider met mijn fractie te bespreken.
De voorzitter:
Daarmee bent u aan het eind van uw eerste termijn, meneer Van Strien?
De heer Van Strien (PVV):
Ja.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Strien.
De heer Van Apeldoorn (SP):
In de eerste plaats zijn alle kinderen die hier wonen en recht hebben op onderwijs wat de SP-fractie betreft ónze kinderen. Ik zou dat onderscheid tussen eigen kinderen, onze kinderen, en andere kinderen, zeker in deze context, dus niet willen maken.
Op het punt van rechtmatigheid wil ik collega Van Strien toch nog een keer vragen hoe het dan zit met de rechtmatigheid van niet-handelen. Uit het betoog van de heer Van Strien begrijp ik dat de PVV-fractie grote moeite heeft met het wetsvoorstel. Op dit moment zitten rond de 2.000 kinderen thuis die recht hebben op onderwijs, die geen onderwijs kunnen volgen en die daardoor nog grotere achterstanden oplopen. Dit wetsvoorstel poogt dat probleem op te lossen en ervoor te zorgen dat die kinderen in ieder geval wel naar school kunnen. Als dat niet gebeurt en we blijven falen wat betreft het bieden van onderwijsplekken aan deze kinderen, hoe zit het dan met de rechtmatigheid daarvan?
De heer Van Strien (PVV):
Ik begin met één opmerking van de heer Van Apeldoorn. Hij constateert dat wij moeite hebben met deze wet. Dat lijkt me een terechte constatering. Hij zegt: ja, nee, álle kinderen hebben recht op onderwijs. Ja, maar de minister gaf zelf in de Tweede Kamer aan — niet deze minister, maar de tijdelijke minister — dat er in 2024 alweer 13.000 extra leerlingen in het nieuwkomersonderwijs zullen zijn boven op de 55.000 die we nu al hebben. Er is dus wel degelijk een verschil. De minister erkent dat zelf.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Daar moet volgens mij de heer Van Strien duidelijk over zijn. Is het nu ja of nee als het erom gaat of deze kinderen recht hebben op onderwijs? Via de voorzitter zeg ik tegen de heer Van Strien dat ik hem net hoorde zeggen "ja, dat hebben ze, maar" en vervolgens komt hij met allerlei aantallen. De kinderen waar we het over hebben, zijn volgens de wet leerplichtig. Het lijkt me evident dat als ze leerplichtig zijn, je ze ook onderwijs moet bieden. En er is net al verwezen naar internationale verdragen. De heer Van Strien kan zeggen "wij zijn nooit voor die verdragen geweest", maar die verdragen zijn er wel. Collega Schalk sprak net over de Grondwet. In de Grondwet staat in artikel 90 dat Nederland de internationale rechtsorde moet bevorderen. Respect voor verdragen waarbij we aangesloten zijn, zoals het Verdrag inzake de rechten van het kind, hoort daarbij. Dus als het om rechtmatigheid gaat, vraag ik de heer Van Strien ook dat mee te wegen.
De heer Van Strien (PVV):
Ik haal één opmerking uit datgene wat ik hier eerder al over gezegd heb. Waar niet is, verliest de keizer zijn recht. Dat is een oud-Nederlands spreekwoord. Punt.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ja. Dat spreekwoord laat ik bij de heer Van Strien. Volgens mij is de situatie heel helder. Er zijn hier kinderen die nu geen onderwijs krijgen, maar daarop wel recht hebben. Hoe je het ook wendt of keert, volgens mij komt het betoog van de heer Van Strien er toch op neer dat hij uiteindelijk zegt: dat recht kan er wel zijn, maar jammer en helaas gaan we dat recht niet toekennen. Laat dat dan helder zijn. De PVV-fractie gooit dat recht overboord.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Even meer een pragmatische vraag en niet zo'n principiële. Ik hoorde u zeggen "ik heb behoefte met de PVV-fractie hier nog eens uitgebreid over te spreken".
De heer Van Strien (PVV):
Intern in mijn fractie.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ja. Intern in uw fractie. Deze wet staat gepland als spoedbehandeling en met een stemming voor vanavond, aansluitend aan dit debat. Wilt u hierbij alvast een voorschot nemen om dat uit te stellen? Begrijp ik dat goed?
De voorzitter:
Wilt u via de voorzitter praten, mevrouw Roovers. U ben ik en hij is ...
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
"Wil meneer Van Strien", via de voorzitter, ik moet het nog even leren. Ik zou de heer Van Strien willen vragen, via de voorzitter, of hij daarmee de stemming zou willen uitstellen.
De heer Van Strien (PVV):
Mevrouw is een goede luisteraar. Ik wil het in ieder geval met mijn fractie bespreken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin uiteraard met de gebruikelijke disclaimer dat ik voorzitter ben van de raad van toezicht van een voortgezet onderwijsinstelling. Om iedereen gerust te stellen: ik heb het met deze instelling niet over deze wet gehad.
Felicitaties natuurlijk aan de heer Van Walenberg. Het was een mooie maidenspeech.
De voorzitter:
Het is de heer Walenkamp, niet "berg" maar "kamp".
De heer Schalk (SGP):
Ik heb hier Walenkamp staan, voorzitter, dus ik heb het gewoon verkeerd gezegd. De heer Van Walenkamp, dank voor die mooie maidenspeech en ...
De voorzitter:
Het is de heer Walenkamp, niet Ván Walenkamp. Walen-kamp!
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Ik begin helemaal opnieuw, eerst met mijn disclaimer.
De voorzitter:
Maar uw klok loopt door.
De heer Schalk (SGP):
Felicitaties aan de man van de maidenspeech en ik wil hem heel graag ...
(Hilariteit)
De heer Schalk (SGP):
Ik wil hem bedanken, want ik ga deze week weer even het Verzameld werk van Elsschot uit mijn boekenkast tevoorschijn halen.
En natuurlijk een hartelijk welkom aan de nieuwe minister, van wie ik de naam nu even achterwege laat. Ik vind het uiterst moedig om het ministerschap te aanvaarden en in te stappen in een demissionair kabinet, en extra moedig omdat u daarmee ook een erfenis hebt aanvaard die ik niet benijdenswaardig acht, met name gezien vanuit de grondwettelijke vraagstukken die daarbij voorliggen.
Ik zie het voorstel dat nu voorligt als een onderdeel van minimaal drie wetsvoorstellen die door haar voorganger zijn voorbereid. Van die drie is er nog net een door minister Wiersma behandeld. Dat was de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium waardoor de minister verregaande bevoegdheden krijgt. De wet die we vandaag bespreken, is de tweede in die reeks. Er ligt er nog een te wachten en die gaat over informeel onderwijs. Het lijken drie totaal verschillende onderwerpen, maar ze hebben wat mijn fractie betreft één gemeenschappelijke noemer. Alle drie de wetsvoorstellen schuren en botsen met de Grondwet. Van de derde weten we het natuurlijk nog niet, maar bij de eerste twee wetten waarschuwt onze belangrijkste adviseur, namelijk de Raad van State, nadrukkelijk: doe dit niet.
Hoe dan ook, nu is deze Kamer aan zet. Ik zie de Eerste Kamer nadrukkelijk als hoeder van de Grondwet. We hebben in Nederland geen constitutioneel hof, maar deze Kamer pretendeert de Grondwet te bewaken. Wat is echter de praktijk? Ondanks grondwettelijke bezwaren heeft de Eerste Kamer toch ingestemd met de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium.
En nu ligt deze wet voor. Wat lees ik in het advies van de Raad van State? Doe het niet. Allereerst omdat een dergelijke centralistische aansturingsfilosofie niet past bij de normale bestuurlijke verhoudingen in het veld en in de gemeente. Ook wijst de Raad van State op de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling tussen overheden. Maar vandaag debatteren we toch over deze wet. Aansluitend gaan we er ook over stemmen. En als we niet oppassen, laten we opnieuw het grondwettelijk bezwaar ondersneeuwen.
Mijn fractie heeft geen schriftelijke inbreng geleverd voor dit wetsvoorstel, omdat ik van plan was om bij de plenaire behandeling in te gaan op een aspect dat niet alleen de minister raakt maar ook het functioneren van deze Kamer. In dit korte debat zal ik dan ook niet komen met allerlei detailvragen over het wetsvoorstel. Natuurlijk is er van alles te zeggen over de bekostiging, de overlegvormen, de positie van openbaar en bijzonder onderwijs, de bevoegdheden van onderwijzend personeel en het structurele karakter van deze wet waardoor tijdelijke voorzieningen gecreëerd kunnen worden. Ik zou natuurlijk de vraag kunnen stellen waarom niet is gekozen voor een tijdelijke wet, die vervolgens geëvalueerd wordt. Maar goed, het punt dat ik nu wil maken, is vooral het staatsrechtelijke, of zo u wilt het staatkundige punt, en wel hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Grondwet.
Ik weet dat er heel wat partijen zijn die pleitbezorger zijn van een constitutioneel hof. Aan hen zou ik willen vragen: hoe denkt u dat een constitutioneel hof zou oordelen over wetten die in strijd zijn, of in ieder geval schuren en botsen, met de Grondwet? Diezelfde vraag stel ik uiteraard ook aan de minister. Het moet als Kamer toch onze eer te na zijn dat pleidooien voor rechterlijke constitutionele toetsing gevoed kunnen worden door de constatering dat wij onze taak te weinig serieus nemen?
Voorzitter. Nu even naar de inhoud van dit wetsvoorstel. Het gaat over dwingende aanwijzingen inclusief sanctioneringsmaatregelen, zoals door de Raad van State benoemd. Waarom dit zware middel, zo vraag ik aan de minister. Die vraag klemt te meer daar er helemaal geen grond voor is om zo'n extreem middel in te zetten. In de praktijk zien we een goede samenwerking tussen scholen, gemeenten en Rijk. Juist de praktijk van de laatste jaren, met de plotselinge extra toestroom van kinderen uit Oekraïne, laat zien dat de scholen zich verantwoordelijk weten op te stellen en dat ze er alles aan gedaan hebben en nog doen om kinderen op te vangen en voorzieningen te treffen. Wil de minister hier klip-en-klaar uitspreken dat er diep respect is voor de wijze waarop dit opgepakt is door de scholen en daar niet alleen de besturen, maar ook personeel en ouders bij betrekken?
Bij dat diepe respect hoort niet het diepe wantrouwen dat spreekt uit de maatregelen die hier worden ingezet. Dat blijkt ook wel uit de antwoorden van minister Dijkgraaf in de Tweede Kamer. Ik geef drie citaten van hem. Citaat een: "In de praktijk is ook te zien dat schoolleiders, leraren en schoolbesturen er alles aan doen om die nieuwkomers een plek in de klas te geven. Dat is heel bemoedigend." Tweede citaat: "Maar nogmaals, voor het geval dat men er niet uitkomt — er zijn zo'n 340 gemeentes dus het kan in 339 daarvan goed gaan en in eentje niet — wil ik uiteindelijk toch dit instrument in de achterzak houden. Het is een noodrem." Citaat drie: "Het is een instrument dat in de gereedschapskist ligt. We kunnen dit gaan gebruiken. Onze inschatting is dat het goed is om deze mogelijkheid gewoon te blijven houden."
Voorzitter. Ik wil eerlijk zijn. Bij de fractie van de SGP steekt het een beetje dat de regering voor het extreme geval dat het in een gemeente niet lukt om alle nieuwkomers meteen onderwijs te bieden, komt met dit middel voor in de gereedschapskist. Is het niet gewoon een beheersmiddel? Dat klemt te meer nu er een grondwettelijk vraagstuk is. De aanwijzingsbevoegdheid is immers op zijn minst schurend met artikel 23 lid 4 van de Grondwet.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, als u het goedvindt, laat ik de heer Schalk eerst even uitpraten gezien de tijd. Ik moet namelijk om 15.30 uur schorsen vanwege de commissie voor Onderwijs. Dat wil ik dus wel door laten gaan.
De heer Schalk (SGP):
Voordat mijn collega's naar de interruptiemicrofoon snellen om vragen te stellen over dat de SGP vanuit haar beginselen artikel 23 weer eens van stal haalt, geef ik graag aan dat deze stelling wordt bevestigd door de Vereniging Openbaar Onderwijs en door VOS/ABB. Die zien deze bevoegdheid en de rol van het college van burgemeester en wethouders als in strijd met artikel 23 van de Grondwet. Ze zeggen zelfs dat artikel 23 als legitimatie wordt gebruikt voor machtsuitoefening door de regering. Wat is de reactie van de minister op deze stelling van VOO en VOS/ABB?
Ik ga nog een stap verder. De Grondwet geeft geen ruimte voor gemeenten om een aanwijzing te geven aan bijzondere scholen om een bepaalde onderwijsvoorziening op te richten. Daarom heb ik de volgende vraag: hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat de aanwijzingsbevoegdheid van de regering grondwettelijk bezien in feite beperkt moet blijven tot de sfeer van het openbaar onderwijs? Creëer je hiermee niet een mogelijkheid voor gemeenten om tegen de Grondwet te gaan handelen?
Voorzitter. Aan het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat er drie wetsvoorstellen zijn ingericht door de voorganger van deze minister. Bij alle drie die wetsvoorstellen schuurt of botst het met de Grondwet. En bij alle drie de wetsvoorstellen wordt de redenering gebruikt dat het nu niet nodig is, maar dat de minister wel het middel in de gereedschapskist wil hebben, of woorden van die strekking. Bij alle drie de wetsvoorstellen blijkt duidelijk dat de regering grip wil krijgen boven de eigenlijke ruimte van de minister. Mijn vraag is: waar komt die beheersingsdrang vandaan?
Voorzitter. Deze voor mijn doen stevige woorden zijn niet gericht op deze minister als persoon, maar ik doe wel een oproep. Deze minister kan niets meer doen aan die eerste wet, met daarin de verregaande impact van het bestuurlijk instrumentarium. Deze tweede wet ligt nu al voor in deze Kamer. We zullen er vermoedelijk vandaag over stemmen. Maar de derde wet is nog in een eerdere fase. Is de minister bereid om nog eens goed naar die wet te kijken, met name vanuit dat grondwettelijke aspect?
Voorzitter. Resumerend, de fractie van de SGP vindt dat die aanwijzingsbevoegdheid niet past bij de grondwettelijke inrichting van het stelsel. Daarmee worden openbare scholen aangetast in hun positie. De Grondwet geeft de gemeenten geen ruimte om bijzondere scholen een aanwijzing te geven voor het inrichten van een onderwijsvoorziening. De fractie van de SGP vindt de eerbiediging van de Grondwet van groter belang dan het comfort van de minister, zeker zolang we niet overtuigd zijn van de noodzaak van wetgeving.
Voorzitter, ik dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kijk even vanuit de andere kant naar de Grondwet. Het eerste lid van artikel 23 zegt: "Het onderwijs is een voorwerp van aanhoudende zorg van de regering." Het tweede artikel begint met: "Het geven van onderwijs is vrij", en dan komt er van alles. Hoe moet je dan kijken naar het niet geven van onderwijs? Zou de wetgever in de Grondwet niet hebben bedoeld dat kinderen onderwijs zouden moeten krijgen en dat als dit niet gebeurt, dit in strijd is met ten minste het eerste lid van artikel 23 van de Grondwet?
De heer Schalk (SGP):
Ik denk dat de heer Van Meenen een heel terecht punt aansnijdt, namelijk de verschillende grondrechten die samenkomen in artikel 23. Ik heb inderdaad de nadruk gelegd op die andere kant. De heer Van Meenen legt in zijn betoog eigenlijk alleen maar de nadruk op de kant van de kinderen. Dat is zijn goed recht. Ik complimenteer hem daar ook voor. Ik vind inderdaad dat het wel heel ingewikkeld is om die twee bij elkaar te brengen. Er zal ongetwijfeld onderzoek zijn gedaan. Ik heb het volgende gevraagd aan de minister: is haar conclusie nu dat er echt pure onwil is bij een heleboel gemeenten, scholen of wat dan ook om recht te doen aan die kant van de Grondwet, namelijk het recht van kinderen? Mijn indruk is dat dat niet het geval is. Je hebt onwil, maar er is hier heel vaak sprake van onmacht. Ik vond dat op zich wel een mooie formulering van VOS/ABB. Volgens mij zeiden zij: "De minister probeert nu niet de onwil te breken, want die is er niet. Ze probeert de onmacht te breken." Als scholen aan het einde van hun Latijn zijn, moet je oppassen als je er nog een keer extra druk op zet met "u zult". Dat is het punt dat ik wil maken.
De heer Van Meenen (D66):
Vanuit mijn mond klinkt het misschien gek, maar ik wil even terug naar de Grondwet. Wat betreft de vraag over onmacht of onwil en niet willen of niet kunnen: dat ligt allemaal dicht bij elkaar. Ik denk dat er ook plekken zijn waar mensen dit gewoon echt niet willen. Het resultaat daarvan is dat duizenden kinderen geen onderwijs krijgen. Ik denk dat de discussie over de Grondwet in dit verband terug te brengen is naar de vraag wat je zwaarder laat wegen. Ik erken het recht van besturen en het feit dat er vanuit de overheid niet zomaar aanwijzingen gegeven kunnen worden, hoewel dat natuurlijk op allerlei vlakken wel gebeurt. De overheid geeft via lagere wetgeving heel veel regels aan besturen mee. Het geven van onderwijs is in die zin allang niet meer vrij. Maar goed, besturen hebben rechten. Ik hoor dat de heer Schalk aan die kant staat. De Grondwet geeft ook rechten aan kinderen, in ieder geval in het eerste lid. Ik denk dat ook voor de SGP de spannende vraag is wat je hier de doorslag laat geven. Mijn fractie is duidelijk. Wij kiezen dan voor het kind en niet voor het bestuur.
De voorzitter:
De heer Schalk, graag enigszins compact.
De heer Schalk (SGP):
Nog compacter? Dat is wel een beetje ingewikkeld bij zo'n onderwerp, omdat je de Grondwet eigenlijk bekijkt vanuit twee posities. Het eerste lid van de Grondwet, waar de heer Van Meenen op duidt, staat als een huis. Daar staat niet: elk kind moet onderwijs hebben. Daar staat dat wij ervoor moeten zorgen dat er onderwijs is. Dat doen we.
Als voorbeeld: ik sprak een directeur van een school. Voor de duidelijkheid en als disclaimer: daar heb ik dus niets meer mee te maken. Hij zei: "We hebben een aantal kinderen opgenomen en dat gaat heel goed, maar de rek is eruit. Wat doe ik dan? Dan ga ik met collega's van andere scholen praten. Zij zeggen dan: oké, we weten wat jullie gedaan hebben en wij nemen deze kinderen wel." Met andere woorden: in het normale verkeer zijn scholen hier heel erg mee bezig. Ik vind het een beetje te makkelijk om dan te zeggen dat het niet uitmaakt dat de minister nu een maatregel treft, die in feite lijnrecht ingaat tegen artikel 23, lid 4.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar deze wet gaat niet over de plekken waar het goed gaat, en dat zijn er heel veel. Als daar een extra voorziening moet komen, kan er een vraag naar de minister komen en dan kan daar in bemiddeld worden. Het gaat natuurlijk om de plekken waar het niet goed gaat. Daar maken we veel meer wetgeving voor. Ik spreek ook mensen, waaronder mensen die gevlucht zijn, over kinderen die niet aan onderwijs komen. Dat zijn er duizenden. Je hoeft ze echt niet met een lantaarntje te zoeken. Dat gebeurt op plekken waar dit niet tot stand komt. Is de heer Schalk het ten slotte met mij eens dat wij er voor alle kinderen in dit land zijn, en niet alleen voor de kinderen waarvoor de lagere overheden het al met elkaar hebben opgelost?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Eén ding is duidelijk: ik ben voor alle kinderen, levend en wel, bij wijze van spreken al vanaf voor de geboorte. Dat is een andere discussie. Daar gaat het niet over. Wij proberen er alles aan te doen om kinderen zo goed mogelijk onderwijs te bieden. Ik vind dat we de grondwettelijke kant van de andere zijde moeten blijven bezien. Dat zullen we vandaag uitdiscussiëren.
Voorzitter, ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn namens de SP.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dank, voorzitter. Allereerst mijn felicitaties aan collega Walenkamp en welkom aan minister Paul.
Voorzitter. Zoals de regering ook helder stelt: kinderen en jongeren van buiten Nederland die naar ons land zijn gekomen — of dat nu als vluchteling is, in het kader van gezinshereniging of als kind van arbeidsmigranten — zijn leerplichtig. Bovendien hebben zij op grond van internationale mensenrechtenverdragen recht op onderwijs.
Voor de SP-fractie is het evident dat je leerplichtige jongeren ook het onderwijs moet bieden dat zij immers verplicht zijn te volgen. Uiteraard moeten wij ons ook houden aan internationale mensenrechtenverdragen. Het is ook goed dat in die verdragen het recht op onderwijs is opgenomen voor alle kinderen. Onderwijs is essentieel voor de vorming en ontwikkeling van kinderen en is daarmee een mensenrecht. Het lijkt mij niet dat iemand in deze Kamer daarover van mening verschilt. Het is daarom ronduit een slechte zaak dat het de Nederlandse overheid niet lukt om elke leerplichtige nieuwkomer een plek in het Nederlandse onderwijs te bieden. De SP-fractie vindt het schrijnend dat jongeren die vaak al uit een heel moeilijke situatie komen, hierdoor noodgedwongen thuiszitten. Dit gaat — het is al een paar keer gememoreerd — om een paar duizend kinderen. Hebben we eigenlijk, zo vraag ik de minister, een beeld van hoe het met deze kinderen gaat? Zoals bekend gaat het hier vaak om kwetsbare, soms ernstig getraumatiseerde kinderen. Des te groter is de noodzaak om hen zo snel mogelijk in het onderwijs te krijgen.
Voorzitter. Deze wet is bedoeld als een tijdelijke oplossing voor het probleem. Mijn fractie steunt die oplossing, maar wel met de aantekening dat die echt tijdelijk moet zijn. Het gaat hier om een noodvoorziening. Het woord "tijdelijk" bedoel ik tweeledig: de kinderen die gebruikmaken van deze tijdelijke voorziening moeten zo snel mogelijk doorstromen naar regulier nieuwkomersonderwijs of gewoon regulier onderwijs, maar ook moet deze wet een tijdelijk karakter hebben. De wet moet overbodig gemaakt worden omdat er uiteindelijk een meer structurele oplossing komt voor het probleem van het tekort aan onderwijsplekken voor nieuwkomers.
Ik vraag de minister: hoe staat het eigenlijk met het werken aan deze structurele oplossing, met de structurele bestendiging van het nieuwkomersonderwijs? Klopt het dat hier in het najaar aan gewerkt zal gaan worden en dat de contouren van deze oplossing voor het eind van het jaar geschetst zullen worden? Ik neem aan dat dit werk gewoon doorgaat op het ministerie, ook nu het kabinet demissionair is. Volgens mij kan dit ook in deze Kamer op brede steun rekenen.
Natuurlijk moet in deze context ook gesproken worden over hoe we grip krijgen op migratie. Ook dat is iets wat we volgens mij allemaal vinden in dit huis. Voor de SP-fractie geldt hierbij dat we vluchtelingen altijd fatsoenlijk moeten opvangen, maar ook dat we bijvoorbeeld arbeidsmigratie moeten reguleren. In dit verband vraag ik de minister: klopt het dat de regering eigenlijk geen idee heeft om welke aantallen het hier gaat? Hoeveel procent van de nieuwkomers die recht hebben op onderwijs bestaat uit kinderen van arbeidsmigranten en hoeveel procent bestaat uit kinderen van vluchtelingen of statushouders?
Zoals net gezegd, geldt voor onze fractie uiteraard dat kinderen die hier eenmaal zijn en die op grond van huidige wet en regelgeving — wat je daar verder ook van denkt — recht hebben op onderwijs, dat onderwijs ook moeten krijgen. Punt. Maar dat wil niet zeggen dat je niet ook iets aan de voorkant zou kunnen doen.
Een structurele oplossing voor waardig onderwijs voor alle nieuwkomers die daar recht op hebben en die ook nog eens leerplichtig zijn, is wel nodig. Het wetsvoorstel inzake tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs is immers een gemankeerde oplossing, ook en vooral omdat met deze tijdelijke voorzieningen afgeweken kan worden van de kwaliteitsnormen die wel voor het reguliere nieuwkomersonderwijs gelden. Zo kunnen voor de tijdelijke voorzieningen die met het wetsvoorstel gecreëerd kunnen worden nog meer dan nu al het geval is onbevoegde leraren ingezet worden. Kan de minister aangeven in welke mate zij verwacht dat dit in de praktijk zal voorkomen? En over welke verhouding tussen bevoegd en onbevoegd personeel hebben we het dan?
In ieder geval gaat het hier dus niet om het onderwijs zoals we dat idealiter zouden willen en ook zouden moeten bieden. Dit is uiteraard geen ideale situatie. Die situatie is ook onwenselijk omdat hiermee niet alle leerplichtige leerlingen en alle leerlingen die recht hebben op onderwijs gelijk behandeld worden. Is de minister dat met mij eens?
De voorgestelde wet stelt dat een jongere niet langer dan twee jaar in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening mag verblijven. Daar zijn dan ook nog uitzonderingen op mogelijk. De SP-fractie vindt dit eigenlijk veel te lang. Het is daarom spijtig dat het amendement dat in de Tweede Kamer is ingediend om dit te verkorten tot een halfjaar het niet gehaald heeft. Ik vraag de minister toch waarom die termijn niet korter zou kunnen. Is zij het met mij eens dat in dit geval geldt "hoe korter, hoe beter" en dat twee jaar eigenlijk onwenselijk lang is? En wat zou zij kunnen doen om te voorkomen dat een kind zo lang in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs moet volgen?
Kortom, ik zal mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen, want als het niet linksom kan, moet het maar rechtsom. We moeten ervoor zorgen dat deze leerplichtige jongeren niet nog meer achterstanden oplopen door thuis te blijven zitten en dat ze niet verstoken blijven van het onderwijs waar ze volgens het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind — het is al een paar keer gezegd vandaag — recht op hebben. Maar volgens artikel 28 van datzelfde verdrag hebben ze ook recht op volwaardig onderwijs. Deze wet, met deze tijdelijke voorzieningen, biedt dat niet. Dat heeft de minister zelf, of haar voorganger, ook duidelijk gezegd. Daarom blijft het een noodgreep, in afwachting van een uiteindelijk betere en structurele oplossing. Het is wat mijn fractie betreft goed dat er in de Tweede Kamer een horizonbepaling in de wet is opgenomen. Ik hoop dat er in ieder geval na de verkiezingen wordt gewerkt aan een structurele oplossing, maar ik hoop ook dat het demissionaire kabinet er in de tussentijd nog aan werkt.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De vergadering wordt van 15.28 uur tot 16.02 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van wetsvoorstel 36373, de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. We zijn nu toe aan het antwoord van de regering. Ik geef het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Paul:
Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met ook vanaf deze plek mijn welgemeende felicitaties richting de heer Walenkamp uit te spreken. Ik heb genoten van uw maidenspeech. Ik weet vanuit mijn eigen ervaring in de Tweede Kamer hoe bijzonder zo'n speech is. Het is de kans om naast een inhoudelijke inbreng ook iets meer van jezelf te laten zien en van jezelf te delen. Ik sloeg aan op een aantal zaken: uw liefde voor taal en cultuur en het belang van een goede beheersing van de taal. U gebruikte daarbij een aantal spreekwoorden en gezegden. Ik moest denken aan mijn eigen achtergrond en aan mijn eigen ouders. Ik sprak zelf nog geen Nederlands toen ik naar de kleuterschool ging, omdat mijn ouders uit Pakistan komen en toen zelf de Nederlandse taal nog niet machtig waren. Het grappige is dat mijn vader, die helaas niet meer leeft, tot zijn dood altijd met heel veel plezier Nederlandse spreekwoorden en uitdrukkingen heeft gebruikt, die hij in al zijn enthousiasme enorm verbasterde. Een van de mooiste uitspraken die ik me kan herinneren, is dat hij heel vaak riep: wat heb ik nou te maken met Jan Roep en z'n moer! Als mijn zusje dit hoort, zal zij hierop aanslaan. Dat was dus in plaats van "Jan Rap en z'n maat". Bij ons thuis is "Jan Roep en z'n moer" een gevleugelde uitdrukking gebleven.
Voorzitter. U zei het net al: vandaag ligt het wetsvoorstel Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor in uw Kamer. Voor het zomerreces heeft de Tweede Kamer dit urgente wetsvoorstel aangenomen. Het is de eerste keer dat ik uw Kamer een wetsvoorstel mag voorleggen. Ik wil uw Kamer danken voor de snelle behandeling. Dat stel ik zeer op prijs, want alle kinderen hebben recht op onderwijs, ongeacht hun status of afkomst. Maar het onderwijs aan kinderen die nieuw zijn in Nederland staat onder druk. Vele leden maakten daar al gewag van. Momenteel lukt het niet overal te voldoen aan dat recht. Daar zijn goede redenen voor. Daarom bieden we, op hun dringende verzoek, met dit wetsvoorstel hulp aan gemeenten en schoolbesturen. Om ervoor te zorgen dat scholen en gemeentebesturen in staat worden gesteld om het recht op onderwijs voor kinderen die nieuw zijn in Nederland te verwezenlijken, regelen we met dit wetsvoorstel twee zaken. Ten eerste zorgen we ervoor dat er jaarlijks overleg plaatsvindt tussen scholen en gemeenten om het onderwijs aan nieuwkomers samen te organiseren. Tegelijkertijd biedt het wetsvoorstel meer juridische ruimte om het benodigde onderwijs te kunnen organiseren.
Meer flexibiliteit betekent echter onvermijdelijk dat er concessies moeten worden gedaan aan bepaalde kwaliteitseisen. Ik zeg u eerlijk: dat is een dilemma. Hier strijden twee uitgangspunten om voorrang: het belang dat kinderen überhaupt naar school kunnen en het belang dat kinderen een volwaardig onderwijsprogramma krijgen. Met dit wetsvoorstel zoeken we naar een oplossing om te voldoen aan het recht van nieuwkomerskinderen om naar school te gaan. Tegelijkertijd moet de oplossing gemeenten en schoolbesturen helpen om kinderen onderwijs te bieden, ook als de nood zo hoog is dat het niet op de reguliere wijze lukt. Als het niet kan zoals het moet, dan moet het zoals het kan. Ik vind het belangrijk om scholen en gemeenten een kader te bieden. Doe ik dat niet, dan zadel ik hen op met het maken van onmogelijke keuzes. Dan verschuif ik het dilemma. Het is belangrijk dat zij weten waar zij aan toe zijn en dat zij weten dat ik hen steun. Het is mijn taak om deze lastige keuzes te maken en hiervoor, via dit wetsvoorstel en het democratische proces, de verantwoordelijkheid te nemen.
Voorzitter. Ik neem u graag kort mee in de inhoud van dit wetsvoorstel. Ik zeg er ook maar direct bij dat ik alle gestelde vragen uiteraard keurig ga behandelen. Dat gaan we straks in drie blokjes doen, maar eerst toch nog even resumerend het volgende. Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, regelt zoals gezegd twee zaken. Ten eerste is dat een overlegplicht tussen gemeenten en schoolbesturen om gezamenlijk minstens één keer per jaar afspraken te maken over het onderwijs voor nieuwkomers. Ten tweede is dat de mogelijkheid voor schoolbesturen om in geval van nood via toestemming een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in te richten.
Het wetsvoorstel legt in noodsituaties het voortouw bij gemeentebesturen. Indien er in een gemeente voor nieuwkomers niet genoeg onderwijsplaatsen zijn of dreigen te zijn, dan is het zaak dat het gemeentebestuur en de schoolbesturen zo snel mogelijk samenkomen om afspraken te maken. Door de jaarlijkse overlegplicht, die ook geldt als er geen sprake is van een crisis, zullen ze elkaar snel weten te vinden. Het goede nieuws is dat er al veel reguliere overleggen zijn tussen die beide gremia. Die overleggen kunnen ze ook hiervoor benutten. We stellen daarin geen eisen aan de precieze vorm.
Als blijkt dat men er binnen de bestaande kaders niet uitkomt, dan kan het gemeentebestuur mij om toestemming vragen om in de gemeente een of meer tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in te richten. Ik kies er bewust voor om het besluit of er een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in een gemeente mag komen bij mezelf te houden, omdat ik wil dat de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen echt alleen in geval van uiterste nood worden ingezet, dus wanneer het echt niet anders kan binnen het reguliere nieuwkomersonderwijs. Die weging wil ik per geval kunnen maken en ik wil daarover ook het overzicht kunnen houden.
In een tijdelijke nieuwkomersvoorziening mag namelijk afgeweken worden van de voorschriften in het reguliere onderwijs op het gebied van de onderwijstijd, het onderwijsprogramma en het onderwijspersoneel. Ik kan me voorstellen dat aangepaste eisen aan het onderwijs tot vragen en zorgen leiden. Die zorgen begrijp ik. Ik heb ze ook gehoord hier in uw Kamer. Tegelijkertijd zie ik dat er echt ruimte nodig is om in geval van crisis het nieuwkomersonderwijs op een andere manier te organiseren. Bij dit alles moet duidelijk zijn dat dit uit nood geboren is en dat dit geen nieuwe norm stelt.
Het is van groot belang dat nieuwkomers zo snel mogelijk volledig nieuwkomersonderwijs krijgen of, als dit al bij hen past, doorstromen naar regulier onderwijs. In het wetsvoorstel staat dan ook dat het schoolbestuur ook gedurende het bestaan van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening, er altijd alles aan gelegen moet zijn om een zo volwaardig mogelijk programma aan te bieden. Ik kan u zeggen dat ik er alle vertrouwen in heb dat men in het onderwijs doet wat men kan en dat men altijd het hoogst haalbare biedt aan de leerlingen.
Voorzitter. Een bepaling in de wet die ook gezien de schriftelijke inbreng in uw Kamer vragen oproept, is het feit dat ik onder dit wetsvoorstel eventueel ambtshalve kan besluiten dat er in een gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet worden ingericht. Ik ga er oprecht van uit dat dit soort ambtshalve besluiten vrijwel niet zullen voorkomen, maar ik vind het wel belangrijk dat ik mijn verantwoordelijkheid voor het onderwijs waar kan maken als dat echt nodig is. Het wetsvoorstel mag geen tandeloze tijger zijn.
Dit ambtshalve besluit is bewust met verschillende waarborgen omkleed. Ik kan dat niet zomaar nemen. Ik kan dat besluit alleen nemen als aantoonbaar is dat er nieuwkomers in de gemeente zijn die al enige tijd geen onderwijs krijgen. Bovendien zal er altijd eerst overleg moeten plaatsvinden tussen mij en het betreffende gemeentebestuur, zodat ik de lokale situatie goed op waarde kan schatten. Als hierna blijkt dat een tijdelijke nieuwkomersvoorziening echt noodzakelijk is om de betreffende kinderen onderwijs te kunnen bieden, maar de gemeente hier niet zelf om vraagt, dan moet ik de verantwoordelijkheid kunnen nemen om ervoor te zorgen dat leerplichtige kinderen het onderwijs krijgen waar zij recht op hebben.
Voorzitter. Duidelijk mag zijn dat het wetsvoorstel verschillende dilemma's bevat. Die heb ik zojuist ook al kort aan u geschetst, maar alles afwegend vind ik het wel de beste weg voorwaarts. Om te benadrukken dat het wetsvoorstel een noodinstrument is dat zo min mogelijk en zo kort mogelijk moet worden ingezet, heeft de Tweede Kamer ervoor gekozen, een horizonbepaling van vijf jaar aan de wet te verbinden en de evaluatie te vervroegen naar na drie jaar. Ik kan mij hier uitstekend in vinden. Vooropgesteld staat dat we willen dat leerlingen zo goed mogelijk onderwijs kunnen volgen, ook in het geval van een noodsituatie.
Voorzitter. Met dit wetsvoorstel geef ik scholen de ruimte die zij nu nodig hebben en gemeenten de regierol die hen in de praktijk zal helpen. Maar hier blijft het niet bij. Zoals ook is toegezegd aan de Tweede Kamer, ben ik begonnen met het in kaart brengen van het onderwijs voor nieuwkomers om zo een toekomstvisie vast te kunnen stellen. Daarover ga ik in gesprek met leraren, schoolleiders, schoolbesturen, gemeenten en andere professionals die in en om het onderwijs voor nieuwkomers werken. Met deze toekomstvisie zetten we een eerste stap om het onderwijs voor nieuwkomers beter te positioneren in ons onderwijsstelsel, zodat er voor alle kinderen die nieuw zijn in Nederland een goed onderwijsaanbod ligt en ook zij de kans krijgen zich verder te ontwikkelen en ontplooien. Voor het einde van dit jaar informeer ik de Tweede Kamer over mijn aanpak.
Voorzitter, tot zover. Ik ga nu heel graag door met het beantwoorden van de vragen en die heb ik grofweg opgedeeld in drie blokjes. Het eerste blokje gaat over het waarom van deze wet, nut en noodzaak van deze wet. Het tweede blokje gaat over de aanwijzingsbevoegdheid en ook over een aantal punten die samenhangen met artikel 23. Dan komt er een derde blokje, het blokje overige, waarin het onder ander gaat over toetsing, wereldoriëntatie en nog een aantal onderwerpen. Ik realiseer me dat de heer Walenkamp met name op dat punt een aantal vragen had. Hij begon als eerste spreker, maar hij zal best even geduld moeten hebben tot dat derde blokje. Maar het gaat goedkomen, kan ik hem verzekeren.
Ten aanzien van de doorstroom. De heer Van Meenen vroeg naar de doorstromingstermijn, die is vastgesteld op twee jaar, en dat bij AMvB is bepaald dat voor elke leerling binnen zes weken een doorstroomperspectief moet worden opgesteld door het bevoegd gezag. Eigenlijk was de vraag van de heer Van Meenen: is dat in de praktijk haalbaar? Dat was de vraag van de heer Van Meenen. De termijn van zes weken voor het opstellen van het doorstroomperspectief sluit aan bij de al bestaande werkwijze van nieuwkomersscholen voor een zogenaamde "verlengde intake" van leerlingen en bij de procedure in tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor Oekraïense leerlingen. We hebben daarover gesproken met het veld. Ik verwacht dus dat deze termijn uitvoerbaar is. Anders hadden we na de gesprekken die we hebben gevoerd daar een andere termijn aan gehangen. Het is uiteraard niet de bedoeling van deze wet om de betrokken partijen onnodig onder druk te zetten, maar het is ook in het belang van de leerlingen. Ik weet dat voor de heer Van Meenen — hij bracht dat vandaag ook al heel expliciet naar voren — de leerling centraal staat. Dat is iets wat we delen. Voor mij staat die leerling ook centraal. Die heeft recht op onderwijs en ook recht op perspectief.
Dan een tweede vraag van de heer Van Meenen, die gaat over de maatstaf voor situaties waarin een nieuwkomersvoorziening nodig is of nodig zou zijn en de daaraan gekoppelde vraag of dit per stad of gebied kan verschillen, of er landelijke verschillen zijn. Het is goed om te weten dat iedere aanvraag voor een tijdelijke nieuwkomersvoorziening per geval wordt bekeken en per geval wordt behandeld. Het is dan zo dat een van mijn regiocoördinatoren zo snel mogelijk na ontvangst van het toestemmingsformulier voor een tnv contact opneemt met de betreffende gemeente om de lokale situatie te bespreken. Die situaties zijn nu eenmaal verschillend, dus moet je dat ook per geval en per situatie bekijken en bespreken. Dat is dus inderdaad ook wat we doen.
De heer Van Meenen vroeg mij ook of dit wetsvoorstel beoogt ieder kind een passende plek te bieden, met de benodigde ondersteuning en zorg. Het antwoord is inderdaad: ja, dat is de bedoeling. Als een leerling ook extra onderwijsondersteuning nodig heeft, is de school van aanmelding zorgplichtig. Dat geldt ook voor een bestuur dat een tijdelijke nieuwkomersvoorziening heeft ingericht. Omdat die tijdelijke nieuwkomersvoorziening altijd binnen een samenwerkingsverband passend onderwijs valt, zijn de ondersteuningsmiddelen daar beschikbaar. Gelukkig, zeg ik. De invulling van de toedeling van die middelen is bepaald in het ondersteuningsplan van de regio. Dus daar maken we gebruik van de structuren die ook nu al werken.
Dan een vraag van de heer Van Strien. Dat was de vraag waarom deze wet er met stoom en kokend water doorgedrukt moet worden. De heer Van Strien gebruikte boude taal. Ik zou willen zeggen dat deze wet met spoed behandeld moet worden. Ik kijk naar de enorme wachtlijsten, de inmiddels meer dan 2.000 nieuwkomerskinderen die geen onderwijs genieten, die thuis zitten. Ik heb wel de verantwoordelijkheid en de plicht om te zorgen voor onderwijs voor die kinderen. Dat is voor mij de aanleiding om dit met spoed te willen behandelen, want met elke dag, elke week die deze kinderen wachten op onderwijs, beknotten wij hen in hun ontwikkeling en in hun ontplooiing. Ik zou eraan willen toevoegen dat juist de structuur … Ik ben ook naar reguliere nieuwkomersscholen gegaan. Daar heb ik kinderen meegemaakt van wie de ouders arbeidsmigranten zijn, maar ook asielkinderen. Ik heb gezien hoe belangrijk structuur is en hoe belangrijk psychosociale aandacht is, maar ook het leren van de Nederlandse taal. Dat is belangrijk om hen verder te helpen. Gemeenten en schoolbesturen hebben het afgelopen jaar juist ook gevraagd om meer juridische ruimte om, wanneer het echt niet anders kan, het onderwijs voor deze kinderen tijdelijk op een andere manier te organiseren. Dat is de reden waarom we dit toch met spoed willen behandelen.
Voorzitter. De heer Van Strien vroeg ook hoe rechtmatig het is om ten koste van onze eigen kinderen een ongecontroleerde asielstroom les te geven of om nieuwkomerskinderen les te geven. De heer Van Strien stelt dat kinderen van Nederlandse komaf verdrongen worden door kinderen die nieuw zijn in Nederland. Dat is niet het geval, dat gebeurt niet. Deze wet is volledig gericht op nieuwkomerskinderen. Daardoor ontstaat er ruimte om niet conform de geldende wetgeving voor p.o. en vo onderwijs op een pragmatische en realistische manier te organiseren.
De heer Van Strien (PVV):
Wat de minister nu zegt, begrijp ik volledig. Dat heb ik echt wel goed begrepen bij het bestuderen van de wet. Als de minister nieuwe voorzieningen gaat inrichten, zijn daar toch leraren voor nodig en die leraren zijn er niet. Die kunnen dus alleen maar komen uit de vijver die er nu is en die al te beperkt is. Het gaat dus ten koste van andere leerlingen in het reguliere onderwijs. Zo simpel ligt het volgens mij.
Paul:
Ik ontken niet dat we te kampen hebben met een lerarentekort. Ik zie die opdracht ook voor mezelf. We moeten aan al die onderwerpen werken. Met het aanpakken van het lerarentekort zijn we op dit moment keihard bezig, maar tegelijkertijd hebben de kinderen die hier in Nederland zijn gewoon recht op onderwijs. Ik zie het als mijn plicht en mijn taak om daarvoor te zorgen.
De heer Van Strien (PVV):
De plaatsvervangend minister heeft in de Tweede Kamer gewoon aangegeven: het is het een of het ander; we maken nu een keuze. Dat betekent dus dat het ten koste gaat van het reguliere onderwijs. Dat heeft hij in het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer gewoon toegegeven.
Paul:
Ik heb dat citaat niet helemaal scherp. Ik ontken niet dat er een uitdaging is waar het gaat om het lerarentekort. We hebben leraren nodig hebben, met name voor taalonderwijs aan niet-Nederlandse kinderen. Een paar vakken zijn verplicht, bijvoorbeeld lichamelijke opvoeding. Je ziet dat scholen op een creatieve manier samenwerken, bijvoorbeeld met sportverenigingen en met andere vakdocenten die ze kunnen inschakelen voor ook dit type onderwijs, waarbij er geen afbreuk wordt gedaan aan de mensen en middelen die nodig zijn voor het reguliere onderwijs.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Strien.
De heer Van Strien (PVV):
Voorzitter, ik kom hier in mijn tweede termijn nog wel op terug.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik zou de minister graag een suggestie willen doen die misschien tegemoetkomt aan de zorg van de heer Van Strien. Die suggestie is mij aan de hand gedaan door de wethouder Onderwijs te Amsterdam. Ik begrijp dat in het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, ook de mogelijkheid voor onbevoegde leraren bestaat om voor de klas te gaan staan. Als je dat zou combineren met een traject waarin de mensen die onbevoegd voor de klas staan, meteen hun bevoegdheid kunnen halen, dan zou je enerzijds wat meer onderwijsruimte creëren en anderzijds tegemoetkomen aan de zorg van meneer Van Strien om meer bevoegden voor de klas te krijgen. En dat alles met dank aan de wethouder in Amsterdam.
Paul:
Dank u wel. Ik zou daar verder in moeten duiken, maar het klopt inderdaad dat de mogelijkheid om met onbevoegde leraren te mogen werken de verruiming is die voor deze doelgroep geldt. Dat geldt overigens niet voor de kernvakken, bijvoorbeeld Nederlands. Dat is omdat dat zo cruciaal is voor het verdere vervolg van deze kinderen en jongeren. Ik neem het mee; dank u wel.
Dan ga ik door met de vraag van de heer Walenkamp. Hij was bang dat deze wet een permanent karakter krijgt aangezien nergens concreet opgenomen zou zijn wanneer het eindigt. Ik kan de heer Walenkamp geruststellen. De wet heeft door het amendement van het lid Drost in de Tweede Kamer een tijdelijk karakter gekregen van vijf jaar. De wet vervalt door deze aanpassing automatisch na vijf jaar. Zoals ik volgens mij eerder ook al aangaf, hebben we het evaluatiemoment naar voren gehaald naar drie jaar. Het heeft dus geenszins een permanent karakter.
Dan ga ik door naar de vraag van de heer Van Apeldoorn. Hij is bang dat de gelijke behandeling onder druk staat omdat het onderwijs voor nieuwkomers een ander type onderwijs is. Alle kinderen in Nederland hebben recht op onderwijs, maar dat betekent uiteindelijk niet dat alle kinderen precies dezelfde behoeften hebben of precies dezelfde invulling van dat onderwijs nodig hebben. Het belangrijkste verschil is misschien wel dat de aandacht voor de taal en het landen in sociale zin heel belangrijk zijn. Dat zie je ook in het reguliere nieuwkomersonderwijs. Ik heb zelf gezien dat er bij reguliere nieuwkomersscholen aandacht is voor psychosociale zaken, want veel van deze kinderen hebben traumatische dingen meegemaakt. Ik denk zelf dat dit wetsvoorstel juist ook voorziet in die behoefte. Tegelijkertijd onderken ik dat het misschien af en toe op gespannen voet staat met het volwaardige onderwijs zoals de heer Apeldoorn dat het liefst zou zien.
De voorzitter:
De heer Ván Apeldoorn.
Paul:
Ván Apeldoorn, sorry. Ja, excuses.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Helder dat niet alle kinderen per se dezelfde behoefte hebben aan hetzelfde soort onderwijs en dat er gedifferentieerd kan en misschien zelfs moet worden, al naargelang over welke groep we het hebben. In bepaalde gevallen kan dat het geval zijn — dat klopt helemaal — maar daarom hebben we ook nieuwkomersonderwijs. Nieuwkomersonderwijs is erop gericht om die kinderen onderwijs te bieden die bijvoorbeeld de Nederlandse taal nog niet machtig zijn. Dat is dan wat de meeste aandacht krijgt aan het begin. Dat is helder. Ik heb ook geen pleidooi gehouden tegen het reguliere nieuwkomersonderwijs, want het is juist goed dat dat er is en dat dat anders is dan het reguliere onderwijs. Het gaat mij om het tijdelijke nieuwkomersonderwijs zoals dat voorzien is in deze wet, dus om die tijdelijke voorzieningen. In tegenstelling tot de situatie in het reguliere nieuwkomersonderwijs wordt hierin afgeweken van bestaande wet- en regelgeving en bestaande kwaliteitsnormen, met name als het gaat om de inzet van bevoegde docenten of, beter gezegd, om de mogelijkheid van de inzet van onbevoegde docenten. Naarmate meer nieuwkomers eerst in dat tijdelijke nieuwkomersonderwijs terechtkomen in plaats van in het reguliere nieuwkomersonderwijs creëer je eigenlijk wel een soort van tweedeling. Nou ja, tweedeling. Je behandelt in ieder geval niet alle leerlingen die dezelfde rechten hebben, op gelijke wijze.
Paul:
Klopt.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dat is iets waarvan ik zeg: dat is onwenselijk. Ik begrijp wel dat dat nu de uitkomst is, omdat we niet anders kunnen, maar het is wel onwenselijk.
Paul:
Ja, ik ben het daarmee eens, maar de heer Van Apeldoorn zegt zelf ook terecht dat het nu niet anders kan. Dit is echt uit nood geboren. We doen dit, omdat het niet anders kan. Ik zei eerder in mijn betoog "als het niet kan zoals het moet, dan moet het zoals het kan", maar ik ben het volledig met u eens dat je het liefst elk kind volwaardig onderwijs wil geven.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Daarover zijn we het ook eens. Ik zei in mijn betoog ook "als het niet linksom kan, dan moet het maar rechtsom"; alhoewel, als SP'er zeg ik wel dat dit een hoge uitzondering moet blijven. Mijn punt was dat het daarom belangrijk is dat deze wet tijdelijk is en dat er in de tussentijd ook gewerkt wordt aan een structurele oplossing. Dat is één. Het tweede is dat voor zover leerlingen in het tijdelijke nieuwkomersonderwijs komen, in deze tijdelijke voorzieningen waarin niet diezelfde standaard geborgd wordt, ze daar ook zo snel mogelijk weer uit gaan en het liefst ook sneller dan na twee jaar.
Paul:
Ja, helder. Ik denk dat de heer Van Apeldoorn en ik het eigenlijk volledig met elkaar eens zijn. Als je het hebt over die termijn van twee jaar, dan is dat ook echt een maximumtermijn. Ik zou het liefst willen dat die zo kort mogelijk is en dat kinderen en jongeren zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar het reguliere nieuwkomersonderwijs. Dat kunnen we op dit moment nog niet waarmaken, vandaar deze wet. Voor zover ik zicht heb op die bewegingen en cijfers, geloof ik dat er echt vooral in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn van die tweejaarstermijn en dat de meeste kinderen en jongeren sneller zullen doorstromen naar een plek in het reguliere nieuwkomersonderwijs of wellicht sommige ook naar het reguliere onderwijs. Maar wij zijn het met elkaar eens.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dank u zeer. Dat is mooi om te constateren. Toch nog even over die termijn van twee jaar. Er was een amendement voorgesteld in de Tweede Kamer om die te verkorten tot een halfjaar. Toen heeft de minister gezegd dat zij dat ontraadt, want het zal toch vaker voorkomen of het zal in ieder geval voorkomen dat het langer duurt dan een halfjaar. Nu zegt de minister dat dit een uitzondering zal zijn. Kan zij daar iets preciezer over zijn? Het was toen in de Tweede Kamer heel duidelijk dat een halfjaar niet realistisch was. Kennelijk hecht de minister er wel aan om aan die twee jaar vast te houden. Dat zal dus toch een aantal keren voorkomen. Of is het een theoretische mogelijkheid?
Paul:
Het is in die zin goed om die ruimte in te bouwen om niet onnodig druk te zetten op de voorzieningen die al onder druk staan. Of je redelijkerwijs die ruimte hebt, zal per plek verschillen. Daarin zijn er gewoon verschillen in het land. Daardoor zou je kinderen en jongeren sneller kunnen laten doorstromen. Dan zal dat gebeuren. Maar we hebben dit op dit moment nodig; dat is de realiteit.
Voorzitter. Een andere vraag van de heer Van Apeldoorn is in welke mate het zal voorkomen dat er onbevoegd personeel voor de klas staat en over de verhouding tussen onbevoegd en bevoegd personeel. Het eerlijke antwoord is dat ik dat niet kan voorspellen, dat ik niet precies weet wat die verhouding gaat zijn. Onbevoegd personeel mag alleen ingezet worden als het niet anders kan. Gezien het heersende lerarentekort is mijn aanname dat dat op een aantal plekken zeker zal gebeuren; ik ga het niet mooier maken dan het is. Als duidelijk is dat er geen bevoegd personeel beschikbaar is, dan zal dat gebeuren, behalve voor kernvakken in het p.o., bijvoorbeeld voor Nederlands. Zeker gezien het belang van het goed beheersen van de Nederlandse taal door deze nieuwkomers is het belangrijk dat dat wel door een bevoegd docent wordt gedaan.
Voorzitter. De heer Schalk vroeg of we een beeld hebben van hoe het gaat met asielthuiszitters. Daarbij moet ik aangeven dat dat beeld helaas nog niet volledig is. Zodra leerplichtige kinderen naar Nederland komen, moeten ze worden ingeschreven in de Basisregistratie … Personeel? Dat staat hier, maar is dat zo? Basisregistratie personeel? Personen, hoor ik de heer Van Meenen zeggen. Precies, de Basisregistratie Personen, de BRP. Ze worden dus ingeschreven in de BRP. Vanaf dat moment hebben gemeenten zicht op de kinderen en kunnen ze volgen of leerlingen bijvoorbeeld al naar school gaan. De leerplichtambtenaren zien erop toe dat alle kinderen die in de gemeente staan ingeschreven, onderwijs volgen. Ook de samenwerkende inspecties van onderwijs, justitie, jeugd en arbeid hebben aandacht voor de problematiek van thuiszitters. Op dit moment zijn we aan het onderzoeken hoe eventuele gegevensuitwisseling tussen COA en DUO ervoor kan zorgen dat we beter zicht krijgen op thuiszittende asielzoekersleerlingen. Want zoals ik begon: helaas is dat beeld nog niet volledig.
Dan ga ik door naar …
De voorzitter:
Ik kom er even tussen, minister. Ik kondig vast aan dat ik om 16.45 uur ga schorsen tot 18.45 uur, in verband met de dinerpauze en een bezoek van een aantal leden aan de Algemene Rekenkamer. We kunnen om 18.45 uur gewoon doorgaan, maar ik kondig vast aan dat ik om 16.45 uur ga schorsen.
Paul:
Prima. Dank u wel, voorzitter.
Dan de checkvraag van de heer Van Apeldoorn: klopt het dat voor het einde van het jaar de contouren van een structurele oplossing voor het nieuwkomersonderwijs worden opgeleverd en dat hieraan doorgewerkt wordt op het ministerie? Ik kan daarop bevestigend antwoorden. Ik heb vaker gezegd, wanneer het gaat over onderwijsthema's in relatie tot het demissionaire karakter van het kabinet, dat geen enkele leerling, leraar of ouder er een boodschap aan heeft dat het kabinet demissionair is. Zij willen gewoon dat er goed onderwijs wordt verzorgd in een veilige omgeving voor de kinderen. Ik zie dat als een belangrijke taak en ga daarmee met volle kracht verder, samen met de collega's op het ministerie. Het klopt dus dat er later dit jaar, in samenwerking met de betrokken organisaties in het veld, een verkenning komt van hoe het nieuwkomersonderwijs beter kan worden ingebed. Daar blijven we dus aan werken.
Dan ga ik door met blokje 2. Dat gaat over de aanwijzingsbevoegdheid en een aantal zaken die te maken hebben met artikel 23 van de Grondwet. Ik begin met een vraag van de heer Schalk: hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de Grondwet? Naar mijn oordeel en naar het oordeel van de regering is het wetsvoorstel in overeenstemming met de Grondwet, want het wetsvoorstel vertrekt vanuit de bescherming van de rechten van het kind. Ik heb hiervoor al aangegeven dat het voor mij onbestaanbaar is dat kinderen thuiszitten en heel lang geen onderwijs krijgen. Het kind staat echt centraal. We moeten kijken wat nodig is om ervoor te zorgen dat kinderen, zeker kwetsbare kinderen, onderwijs en sociale context en houvast binnen het onderwijs kunnen krijgen, zodat ook zij kunnen groeien en bloeien en zich verder kunnen ontplooien.
Daarnaast stelt het wetsvoorstel het overleg in de regio centraal, want zelfs na het ambtshalve besluit zal in de regio bepaald moeten worden hoe het beste uitvoering gegeven kan worden aan het ambtshalve besluit. Dat dus. Ik zou daaraan willen toevoegen, voor de heer Schalk, dat dat ambtshalve besluit een zeer uitzonderlijke situatie is, die waarschijnlijk zelden zal voorkomen. De heer Schalk schetste zelf ook — ik hecht eraan om dat vanaf deze plek te echoën — dat scholen, schoolbesturen, leraren en gemeentebesturen in het onderwijsveld samen kei- en keihard werken om het op een goede manier voor elkaar te krijgen. Dat gebeurt op heel veel plekken in het land ook as we speak. Ik heb daar ongelofelijk veel respect en waardering voor. Het is dus geenszins een diskwalificatie richting gemeentebesturen of schoolbesturen, want die doen hun stinkende best, maar ze hebben handvatten nodig om het in deze noodsituatie ook te kunnen regelen.
De heer Schalk (SGP):
Dank voor de support die de minister geeft aan de schoolbesturen, de leraren en de ouders en dergelijke, die er allemaal keihard aan werken. Ik begrijp natuurlijk de insteek vanuit de kinderen gezien. Ik hoop dat het er in mijn interventie in mijn eerste termijn niet op leek dat ik die kinderen veronachtzaam, want die vind ik ook van belang. Maar ik hoop ook dat de minister nog even wil ingaan op het andere uitgangspunt, namelijk dat dit juist in strijd is met artikel 23 van de Grondwet, zoals ook bijvoorbeeld de Raad van State aangeeft. De aanwijzingsbevoegdheid wordt aan gemeenten gegeven, maar die strookt eigenlijk niet met wat artikel 23, lid 4 aan mogelijkheden biedt.
Paul:
Ik zou daar graag een paar dingen over willen zeggen. In de eerste plaats is het wetsvoorstel naar aanleiding van het commentaar van de Raad van State aangepast. Aanvankelijk stond alleen het ambtshalve besluit in het wetsvoorstel en naar aanleiding van het advies van de Raad van State is dat aangepast. Er is geëxpliciteerd dat het college van burgemeester en wethouders eerst een verzoek kan doen voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Het oorspronkelijke wetsvoorstel dat bij de Raad van State lag, bevatte alleen maar het ambtshalve besluit. Daarop is de wet dus aangepast.
De heer Schalk (SGP):
Dat heb ik natuurlijk ook gezien, ook in het antwoord van de regering op het advies van de Raad van State. Maar in feite ging de aanpassing over het volgende. In het eerste wetsvoorstel stond: de aangewezen gemeenten. Dat is in feite een wat slordige aanduiding van het bevoegd gezag. Dat is omgezet naar "bevoegde gezagen als rechtspersoon en het college van B en W". Dat is dus alleen een precisering van wat het bevoegd gezag is. Eigenlijk is dat geen antwoord op de vraag die ik stelde, namelijk: op welke manier zorg je er nou voor dat je met dit wetsvoorstel niet ingaat tegen artikel 23, lid 4, waar de aanwijzingsbevoegdheid in feite in strijd is met de Grondwet?
Paul:
In het grootste deel van de gevallen komen gemeentebesturen en schoolbesturen er samen uit. Op dit moment regelen ze dat dus al. Dat geldt overigens niet alleen voor openbare scholen, want ook scholen in het bijzonder onderwijs, zoals christelijke en katholieke scholen, leveren een belangrijke bijdrage om het nieuwkomersonderwijs voor elkaar te krijgen. Daar zit op zich geen probleem. Wat ik eigenlijk zou willen zeggen, is het volgende. We bouwen daarop voort om, op het moment dat er een patstelling ontstaat of het toch lastig blijkt om het voor elkaar te krijgen, met die aanwijzing een tijdelijke nieuwkomersvoorziening mogelijk te maken die de schoolbesturen en de gemeentebesturen juist meer ruimte biedt om het onderwijs op een andere manier te organiseren. Dat is anders niet mogelijk. Het feit dat we op basis van deze wet gemeentebesturen en schoolbesturen ruimte geven om dat te doen, kijkend naar het onderwijsprogramma, onderwijspersoneel en onderwijstijd, die substantieel minder is dan bij reguliere voorzieningen en in het reguliere onderwijs, is de winst van dit wetsvoorstel. Ik voeg er even aan toe dat het beter is om op die manier tijdelijk dat onderwijs te organiseren dan dat kinderen en jongeren thuiszitten en helemaal geen onderwijs krijgen.
De voorzitter:
Tot slot meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Over dat laatste waren we het wel eens. Dan even over het eerste, over de schoolbesturen. Hoe duidt de minister het dat de Vereniging Openbaar Onderwijs en VOS/ABB juist aangeven: die aanwijzingsbevoegdheid helpt ons niet, want die past eigenlijk niet bij de manier waarop wij normaal gesproken met elkaar omgaan en de problemen oplossen? Misschien kan de minister daar nog op ingaan.
Paul:
Mag ik daar in tweede termijn op terugkomen, want ik heb niet meer helemaal scherp wat VOS/ABB precies heeft gezegd? Ik kom daar graag op terug.
De heer Van Strien (PVV):
Die schoolbesturen en die gemeentebesturen gaan gezellig bij elkaar zitten en gaan proberen een oplossing te vinden. Mijn vraag aan de minister is dan of ze onbeperkt geld en middelen hebben. En zo nee, kan de minister zich dan voorstellen dat ze het op een gegeven moment niet eens worden en dat dit extra problemen gaat opleveren?
Paul:
Aan het nieuwkomersonderwijs hangt een bekostiging vast. Gemeentebesturen en schoolbesturen kunnen daarover beschikken. Die gaat lopen op het moment dat die voorzieningen opgetuigd worden. Het ministerie is verantwoordelijk om dat te leveren. Zijn middelen in algemene zin ongelimiteerd? Nee. Geld groeit niet aan bomen en gratis geld bestaat niet. Het is dus altijd afgebakend. Maar, gemeentebesturen en schoolbesturen kunnen aanspraak maken op middelen om die voorzieningen te organiseren.
De heer Van Strien (PVV):
Ik voorspel de minister dat dat geld nooit genoeg is. De vraag is dan wat dit voor gevolgen heeft voor de verhouding tussen gemeentebesturen en schoolbesturen. Dat kan bijna niet anders dan wrijving, ergernis en uiteindelijk een slechte invloed op de schoolresultaten tot gevolg hebben.
Paul:
Wat ik zie, is gewoon de praktijk. De huidige praktijk is dat zowel gemeentebesturen als schoolbesturen hun uiterste best doen om aan de taak en de verantwoordelijkheid die ze hebben, handen en voeten te geven. Van frictie en gedoe zal op sommige plekken sprake zijn, maar over het geheel genomen zie ik dat er behoorlijke harmonieus wordt samengewerkt. Dit wetsvoorstel is nodig om de huidige nood aan te pakken, omdat dit meer ruimte geeft aan gemeentebesturen en schoolbesturen om op een andere manier, een light manier om het zo maar te zeggen, het onderwijs te organiseren. Dat is de handreiking die ik heel graag wil doen. Op verzoek van gemeentebesturen en schoolbesturen overigens, want ik heb veel contact met wethouders over dit onderwerp, ook al in de tijd dat ik nog Kamerlid was.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Strien.
De heer Van Strien (PVV):
Dat de minister hier onverkort toegeeft dat ze hun uiterste best doen om het met elkaar eens te worden, geeft de aard en ernst van de problematiek weer. Deze wet levert daar echt geen oplossing voor.
Paul:
Ik zou de wet niet indienen als ik er niet in geloofde dat deze wet wel soelaas biedt voor de nood die er op dit moment is. Ik ben het met de heer Van Strien eens dat het lastige materie is. Het is lastig. Het zijn geen eenvoudige problemen. Het zijn complexe problemen, maar het is juist aan ons — ik spreek nu even voor mezelf, ook als minister — en ik zie hetzelfde terug bij de mensen die bij andere overheden hun verantwoordelijkheid nemen. We hebben allemaal bewust getekend om op de een of andere manier een bijdrage te kunnen leveren aan een betere samenleving. Die oplossingen zijn niet gemakkelijk, maar daar zit nou juist de uitdaging en ook de kans in om waarde toe te voegen, in dit geval in het belang van kinderen.
Voorzitter. Ik ga door. We gaan nog niet schorsen, begrijp ik.
De voorzitter:
Over een minuut. Als dit voor u een prettig moment is om te schorsen, kan het ook.
Paul:
Nou, ik ben eventjes aan het zoeken. Volgens mij heb ik deze vraag ook gehad. Misschien vind ik het stuk terug over VOS/ABB, nee, daar moet ik inderdaad op terugkomen. Ik hoopte het terug te vinden in mijn aantekeningen, maar ik zie het toch niet direct terug. Nee, dit ging over de Grondwet. Dat hebben we ook gehad.
De voorzitter:
Dan is het inmiddels 16.45 uur.
Paul:
Kijk, als ik maar lang genoeg door m'n paperassen ga, komen we er vanzelf. Maar we hebben al best veel dingen behandeld, dus dan gaan we straks door naar het mapje overig met nog een paar openstaande vragen.
De voorzitter:
Dat is prima. En u kunt er natuurlijk ook voor kiezen om op het punt van de heer Schalk in uw eerste termijn na de schorsing terug te komen. We hebben nu toch die schorsing.
Paul:
Prima.
De voorzitter:
Het staat u vrij om daar zelf een keuze in te maken. Dan schors ik nu de vergadering tot 18.45 uur voor de dinerpauze en het bezoek aan de Algemene Rekenkamer.
De vergadering wordt van 16.45 uur tot 18.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de eerste termijn van de kant van de regering van het wetsvoorstel 36373, de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. Ik geef het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Paul:
Dank u, voorzitter. Nu de inwendige mens versterkt is, gaan we moedig voorwaarts met de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik heb nog één vraag te gaan uit mijn tweede blokje. Dat was de vraag van de heer Schalk of de aanwijzingsbevoegdheid schuurt met artikel 23, vierde lid van de Grondwet. De heer Schalk verwees daarbij naar een brief die gestuurd is door VOS/ABB. Volgens VOS/ABB kan de regering niet verwijzen naar artikel 23, vierde lid van de Grondwet ter onderbouwing van dit wetsvoorstel. Daarin verschillen we van mening. De regering is van oordeel dat het wetsvoorstel niet schuurt met de Grondwet, omdat het aansluit bij de bedoeling die ten grondslag ligt aan artikel 23, vierde lid van de Grondwet. Uit artikel 23, eerste en vierde lid, volgt namelijk dat het de verantwoordelijkheid van de overheid is om te zorgen dat alle kinderen altijd onderwijs kunnen volgen.
Artikel 23, eerste lid bepaalt dat het onderwijs een voorwerp van aanhoudende zorg van de regering is. Artikel 23, vierde lid bevat een uitwerking van de algemene zorgplicht uit artikel 23, eerste lid. Het huidige wetsvoorstel sluit daarom in mijn beleving aan bij de verantwoordelijkheden die het college van B en W in het onderwijs heeft. Dan kun je aan een veelheid van onderwerpen denken, bijvoorbeeld handhaving van de leerplicht, uitvoering van leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting. Uiteindelijk gaat het om de rechten van het kind en is de systematiek die in deze wet verankerd is, de meest efficiënte manier om, gezien alle betrokken belangen, de capaciteit zo snel mogelijk op te schalen.
Dan ga ik door naar blokje drie. Ik zie dat de heer Schalk …
De voorzitter:
Ja, als u een pauze laat vallen …
Paul:
Dat was te uitnodigend.
De voorzitter:
… dan is er altijd wel eentje die opstaat. De heer Schalk.
Paul:
Dat is een beginnersfout. Dat gaat niet meer gebeuren.
De heer Schalk (SGP):
Soms noemen ze dat uitlokking. Ik kom hier desnoods in tweede termijn op terug. Artikel 23, lid 4 geeft aan dat in elke gemeente van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven wordt, enzovoort. Dat wijst echt naar het openbaar onderwijs. Dat is het eerste. Je zou kunnen zeggen dat het openbaar onderwijs gehouden is om stappen te ondernemen. Nu komt er een aanwijzingsbevoegdheid. De vraag is of dat klopt. Deze wet gaat ook in op het bijzonder onderwijs. Die mogelijkheid wordt in artikel 23, lid 4 niet geboden.
Paul:
Ik heb veel meer naar de bedoeling van de wet gekeken en daarbij ook in gedachten gehouden dat het om een noodsituatie gaat. Als je zou moeten grijpen naar het middel van het opzetten van nieuwe openbare scholen, is dat niet efficiënt en op dit moment ook niet raadzaam. Daarom blijft de redenering zoals ik die net gaf. Ik denk dat de heer Schalk en ik van mening zullen blijven verschillen.
Voorzitter. Dan ga ik door naar het laatste blokje, het blokje overig. Ik zei al aan het begin dat de heer Walenkamp als eerste spreker begon met een mooie maidenspeech. Hij bracht een aantal vragen naar voren en moest vervolgens veel geduld hebben. We zijn aanbeland bij blokje drie, waarin ik een aantal vragen van de heer Walenkamp en van andere leden beantwoord.
Een van de punten die de heer Walenkamp naar voren bracht, was het belang van cultuur, het belang van burgerschapsvorming en de aandacht voor de bijzonderheden in ons land. Ik vertaal dat even naar onze normen en waarden. Ik kan daarop antwoorden dat dat wat mij betreft heel belangrijk is. Burgerschapsonderwijs en cultuur zijn ongelofelijk belangrijk. Voor kinderen en jongeren die nieuw in Nederland zijn, is het van belang om zo snel mogelijk zelfredzaam te zijn en zo snel mogelijk te kunnen participeren in de samenleving. Maar daarvoor is het wat mij betreft nog belangrijker dat ze de Nederlandse taal beheersen, want daar begint het mee. Dat is het fundament dat ze nodig hebben om überhaupt mee te kunnen doen. Het is wel belangrijk om aan te stippen dat de introductie bij burgerschapsvorming en de waarden en normen van de Nederlandse cultuur ook volwaardig onderdeel zijn van het nieuwkomersonderwijs. Zowel in het onderwijs in nieuwkomersvoorzieningen als in het burgerschapsonderwijs op reguliere en gespecialiseerde scholen wordt hier aandacht aan besteed. Ik deel dus de mening van de heer Walenkamp dat het belangrijk is. Ik kan ook bevestigen dat het een plek heeft in dat nieuwkomersonderwijs.
Daaraan gekoppeld of daarop voortbouwend heeft de heer Walenkamp ook gevraagd naar wereldoriëntatie. Wereldoriëntatie is ontzettend belangrijk, zowel voor leerlingen met Nederlands als moedertaal als voor nieuwkomers. Daarom is wereldoriëntatie ook opgenomen in de kerndoelen van het funderend onderwijs. In de internationale schakelklassen, de zogenaamde isk's, wordt binnen het aanbod ook wereldoriëntatie aangeboden. Dit kan in de praktijk op verschillende manieren en binnen verschillende vakken vorm krijgen. Het kan dus heel goed zijn dat er niet een vak wereldoriëntatie wordt gegeven, maar dat dit in verschillende vakken een plek heeft, zoals geschiedenis, aardrijkskunde of burgerschap. Dat zie je dan terug in de kerndoelen. Althans, ik moet het zo zeggen: die kerndoelen zie je terug in de vakken.
Wereldoriëntatie is inderdaad geen verplicht onderdeel van de doorstroomtoets. Dat stipte de heer Walenkamp ook al even aan. Dat heeft te maken met het feit dat de doorstroomtoets zich met name toespitst op taal- en rekenvaardigheden. Dat heeft een aantal redenen. Op de eerste plaats is goed leren lezen, schrijven en rekenen essentieel om andere vakken te kunnen volgen, een vervolgopleiding te kunnen doen, aan het werk te gaan, maar ook om gewoon volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving. Dat geldt al voor die kinderen en jongeren. Dus daar is de focus op gelegd.
Maar ook het volgende is belangrijk. Volgens mij refereerde de heer Walenkamp ook aan een discussie die in de afgelopen weken een beetje is opgelaaid. Ik ben eigenlijk wel blij met uw vraag, want het geeft mij de kans om het enigszins op te helderen. Er is een keuze gemaakt om focus aan te brengen in die doorstroomtoets, dus inderdaad een focus op taal en rekenen, om de redenen die ik net aangaf. Ook blijkt uit heel veel onderzoeken dat de scores op die vakken een goede indicatie geven van het succes op de vervolgopleiding in het voortgezet onderwijs. Daarom is het belangrijk om daar met name op in te zoomen. Maar het feit dat niet wordt getoetst op wereldoriëntatie betekent niet dat het niet belangrijk is. Ook hiervoor geldt, zoals ik net zei, dat wereldoriëntatie in de kerndoelen van dat primair onderwijs is opgenomen. Het komt dus in allerlei andere vakken aan bod. Dat zie je terug in alle resultaten die worden bijgehouden, bijvoorbeeld in het leerlingvolgsysteem. Uiteindelijk zie je dat ook terug in het schooladvies. Dus het feit dat het niet in die doorstroomtoets zit, zegt niets over het belang of over dat we daar geen waarde aan zouden toekennen.
Voorzitter. Nu we hier toch zijn en het over die doorstroomtoets hebben, heb ik de kans om het volgende te zeggen. In de samenleving en in het onderwijs wordt veel gesproken over toetsdruk en druk die leerlingen ervaren. Ik vind het belangrijk dat wij met z'n allen hier niet bijdragen aan het verhogen van die toetsdruk. Toen in de afgelopen weken werd gesproken over wereldoriëntatie en ook over de doorstroomtoets kreeg ik soms het idee dat mensen die doorstroomtoets zien als een soort eindexamen en megabelangrijke mijlpaal. Die toets is belangrijk. Daar doe ik verder niets aan af. Maar laten we het met z'n allen wel in perspectief blijven zien. Ik zie die toets uiteindelijk als een soort foto. Tegelijkertijd hebben leraren ook de film van al die leerlingen in hun hoofd. Die film gaat over hoe de leerling functioneert en over de prestaties die de leerling levert. Die prestaties worden ook in het leerlingvolgsysteem vastgelegd. De heer Walenkamp weet als docent als geen ander dat leraren hun leerlingen uiteindelijk het beste kennen. Dus de optelsom van de doorstroomtoets, de resultaten uit het leerlingvolgsysteem en de beelden die leraren hebben, wordt uiteindelijk vervat in het schooladvies waarmee een leerling zich kan aanmelden bij de school van zijn of haar voorkeur in het vervolgonderwijs. Dat wilde ik zeggen over wereldoriëntatie en het grote belang daarvan.
Tot slot een ander punt dat de heer Walenkamp aantoetste. Sorry, ik ben nu helemaal van de toets. Ik bedoel "aanstipte". Dat punt ging over de privatisering van toetsen. Ik heb een beetje moeten graven, want ik was daar niet bij. Ik ga dus enigszins voorlezen om het historisch perspectief te schetsen. Ongeveer tien jaar geleden, vlak na de verplichting van de eindtoets in 2014, kwam de wens van scholen om meer keuzevrijheid te hebben ten aanzien van de toetsen. De Kamer heeft deze wens omarmd en heeft verzocht om de keuzevrijheid in eindtoetsen vast te leggen. Daarmee ontstond de samenwerking met private toetsaanbieders. Zo is dat in de loop der jaren gegroeid. Het stelsel van eindtoetsen is vanaf dit schooljaar omgezet in een stelsel van doorstroomtoetsen. We hebben nu dus geen eindtoetsen meer, maar doorstroomtoetsen. Ook daarin is rekening gehouden met de keuzevrijheid voor scholen. Naast de doorstroomtoetsen van marktpartijen wordt er ook nog steeds een toets vanuit de overheid aangeboden. Deze toets ligt bij de Stichting Cito. Ook dit vloeide voort uit de wens van de Tweede Kamer om deze aanbieder van overheidswege te hebben. Dat is in het kort hoe het verloop is geweest en waar we nu staan.
Dan ga ik door op het onderwerp arbeidsvoorwaarden en leraren. De vraag was of de arbeidsvoorwaarden in orde zijn en of er niet meer werk gemaakt moet worden van het met spoed verstrekken van woningen aan docenten. Dat was de vraag van de heer Walenkamp. Laat ik vooropstellen dat het werk dat leraren en mensen in het onderwijs verrichten ongelofelijk mooi, belangrijk en verantwoordelijk werk is, en dat het ook op een goede manier beloond moet worden, met een goed salaris en andere arbeidsvoorwaarden. Dit kabinet heeft bijna een miljard geïnvesteerd om ervoor te zorgen dat leraren in het primair en voortgezet onderwijs evenveel verdienen. Daarmee is de loonkloof gedicht die er vanuit het primair onderwijs was. Heel recent is in de cao-akkoorden voor p.o. en vo ruim 10% salarisverhoging afgesproken per 1 juli 2023. Daarnaast is door dit kabinet geïnvesteerd in de professionalisering en het verlagen van de werkdruk in het vo, om zo te zorgen voor een aantrekkelijk beroep en uitdagende loopbaanpaden. Daar is dus in de afgelopen periode behoorlijk wat aan gedaan. En terecht, zeg ik erbij. Dat is ook wat moet gebeuren.
Zoals de heer Walenkamp aangaf, is huisvesting aan de gemeenten. Een aantal gemeenten voert inderdaad beleid waarbij aan leraren voorrang wordt gegeven bij de toewijzing van huizen, zoals in Amsterdam en Rotterdam. Dat is bij uitstek iets wat ik daar zou willen laten. Ik voel geenszins de drang om op de stoel van die gemeenten te gaan zitten en om dat van rijkswege te gaan regelen, ook omdat er grote verschillen zijn.
Dan ga ik door naar de vragen van de heer Van Meenen. Hij had een aantal vragen. Ze gingen over het minimaliseren van verhuisbewegingen van kinderen en eigenlijk over een algehele herziening van het asielstelsel. Tot slot deed hij een dringend beroep om geen doelgroepbeperkingen meer op te stellen. Het korte antwoord daarop is dat het hele kabinet zich inzet om die verhuisbewegingen te verkleinen en een aantal andere zaken in het asielstelsel te verbeteren. Ik moet daaraan toevoegen dat ik niet de bewindspersoon ben die daar primair over gaat. Ik kan zou allerlei mooie bespiegelingen kunnen houden en allerlei beloftes kunnen doen. Ik realiseer me dat dit ons eerste contact is, maar de mensen die mij kennen — en de heer Van Meenen kent mij langer dan vandaag — weten dat ik geen knollen voor citroenen ga verkopen. Hierin is er werk aan de winkel. Ik weet dat er binnen het kabinet stappen worden gezet, maar dit is niets iets waar ik verder grote uitspraken over kan doen.
Dan heb ik nog een vraag van de heer Schalk over de wet inzake informeel onderwijs. Over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer via een brief geïnformeerd. Over de huidige status van het wetsvoorstel het volgende. Het wetsvoorstel is nog niet eens in internetconsultatie gegaan en dus ook nog niet aangeboden aan de Tweede Kamer. U mag van mij aannemen dat een eventueel wetsvoorstel niet strijdig zal zijn met de Grondwet.
Dan tot slot, geloof ik, een vraag van de heer Walenkamp over onteigening van panden. Of nee, niet helemaal tot slot, het is de een-na-laatste vraag. De heer Walenkamp vraagt of onteigening van panden zou kunnen plaatsvinden. Nee, dat is niet aan de orde; dat gaat niet gebeuren. Hoe later op de avond, hoe korter de antwoorden.
Tot slot een vraag van de heer Van Apeldoorn over de aantallen. Letterlijk was zijn vraag of het klopt dat de minister geen idee heeft van de aantallen kinderen om wie het gaat. Daarnaast vroeg hij naar de verhouding tussen het aantal kinderen van arbeidsmigranten en het aantal kinderen van statushouders. Het klopt niet dat ik geen idee heb van de aantallen, alleen weet ik niet precies hoe de verhouding is tussen het aantal kinderen van arbeidsmigranten en het aantal kinderen van statushouders. Uit de bekostigingsgegevens kan ik een goed beeld krijgen van het aantal nieuwkomersleerlingen dat onderwijs krijgt, maar dat gaat over totalen. Op 1 januari 2023 ging het om 35.708 leerlingen in het primair onderwijs voor wie scholen nieuwkomersbekostiging ontvingen en om 22.565 leerlingen in het voortgezet onderwijs.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Even voor de helderheid. De minister kan dus niet zeggen om hoeveel kinderen van arbeidsmigranten het gaat onder de nieuwkomers.
Paul:
Nee.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dat was precies mijn vraag. Daarop moet de minister het antwoord dus schuldig blijven.
Paul:
Dat klopt. Dat onderscheid kan ik niet maken. Ik kan nog een keer checken of er een mogelijkheid is om dat te achterhalen, maar in ieder geval op dit moment heb ik die verschillen niet in zicht.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Zou de minister, net als de SP-fractie, dat niet willen weten als we het probleem in kaart willen brengen? Nogmaals, wij vinden dat alle kinderen die hier zijn en die daar recht op hebben, goed onderwijs moeten krijgen, dus ook de kinderen van arbeidsmigranten. Maar als je wilt inschatten hoe het probleem zich de komende jaren zal ontwikkelen, zodat we weten dat de huidige wet daarin kan voorzien, dan wel dat we uiteindelijk tot een structurele oplossing kunnen komen waarbij de tijdelijke voorziening voor nieuwkomersonderwijs niet meer nodig zal zijn, dan zijn dit soort cijfers toch relevant?
Paul:
Ik kan me heel goed voorstellen dat dit onderdeel kan zijn van de verdere verkenning die we doen om te komen tot een structurele oplossing voor het nieuwkomersonderwijs. Daar zou ik naar moeten kijken.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ja, tot slot. Misschien kan de minister dan toezeggen dat zij in ieder geval haar best zal doen om te kijken of het mogelijk is om die cijfers te achterhalen en die mee te nemen in de toekomstvisie of de contourenschets die eraan zit te komen voor het eind van het jaar. Nogmaals, dat lijkt me relevante informatie.
Paul:
Zeker. Die toezegging wil ik wel doen. Ja.
De voorzitter:
Dan gaat die naar het toezeggingenregister.
Paul:
Voorzitter. Daarmee heb ik naar mijn weten de vragen van de leden beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Dan zijn we aanbeland bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Walenkamp.
De heer Walenkamp (BBB):
Dank u, voorzitter, voor het woord. Dank u, mevrouw de minister, voor uw uitleg en uw vele toezeggingen. Zojuist mochten wij aanwezig zijn bij de Algemene Rekenkamer. Ik heb alle deskundigen daar gevraagd wat het belangrijkste punt was dat zij ons wilden meegeven. Ik heb toen regelmatig gehoord: uitvoerbaarheid, werkbaarheid, zorgen voor resultaten die meetbaar zijn en voor criteria die werkbaar zijn. Ik heb hier vandaag en zojuist ook gehoord op welke punten u toezeggingen doet. Hartelijk dank voor deze toezeggingen, onder andere rond toetsing en wereldoriëntatie, maar ook de toezegging rond de ambtshalve toepassing en om dat zo min mogelijk te doen.
U gaf aan dat u, c.q. uw voorganger, de afgelopen jaren veel heeft gedaan aan de loonkloof. En u gaf aan dat u rond woningen wat heeft gedaan. Ik zou u toch willen verzoeken de toezegging te doen om richting de VNG serieus werk te maken van een duidelijke suggestie. Ik houd namelijk niet zozeer van aanwijzingen. Ik ben al heel lang leraar. Heel veel leraren moeten van plek a naar plek b en ze verdienen vaak niet zo veel of ze hebben andere problemen. Ik hoop toch echt dat u de VNG zover krijgt een bepaalde urgentieregeling te organiseren, zeker voor leraren die nog niet bevoegd zijn, maar wel bekwaam. Zij zitten vaak in een lagere schaal en hebben nog geen vaste baan, maar een tijdelijk contract. Zij zitten dus vaak in een veel mindere arbeidspositie. Ik zou u willen vragen om op dat punt een toezegging te doen.
U gaf ook aan dat de wet het karakter van hooguit vijf jaar heeft en dat er over drie jaar wordt geëvalueerd. Mag ik u dan vragen om artikel 193m, lid 1 — bladzijde 6 uit mijn hoofd, als ik het goed zeg — dusdanig te interpreteren dat u over vijf jaar zegt: nee, iets nieuws. En dus niet, zoals het er nu staat, een verlenging van mogelijk vijf jaar. Of begrijp ik u verkeerd? Dat zou ook nog kunnen.
Nogmaals dank voor de zeven toezeggingen die u heeft gedaan. Ik vraag nog uw aandacht voor het kortste gedicht van Vondel: U, nu!
Dank u, voorzitter. Dank u, minister.
De voorzitter:
Dank u, meneer Walenkamp. Dan is het woord aan de heer Van Meenen namens D66, GroenLinks, PvdA en Volt.
De heer Van Meenen (D66):
En ik maar denken dat het kortste gedicht "Ik tik" was, maar dat was dan zeker niet van Vondel. Pardon, hier toont zich de wiskundeleraar.
Voorzitter. Ik dank de minister en ik feliciteer haar met haar "maidenspeech", om het toch maar zo te zeggen. Het was een genoegen om te horen hoe zij het hart bij de kinderen heeft, vertaald in dit wetsvoorstel. Ik moet zeggen dat de beantwoording mij in hoge mate bevestigt in het oordeel dat onze fracties al hadden, namelijk dat deze wet helaas noodzakelijk is, maar hopelijk leidt tot veel plekken waar deze kinderen wel onderwijs kunnen gaan volgen. Maar laat het vooral ook een signaal zijn naar gemeenten en schoolbesturen om, waar nodig, nog een tandje bij te zetten.
Voorzitter. Op één punt ben ik nog niet geheel tevreden. Dat is op het punt van de hele asielprocedure, de hele asielketen, die er nog steeds toe leidt dat er allerlei gedwongen verplaatsingen van kinderen van gezinnen plaatsvinden. Dat moet stoppen. Ik zou een extra signaal aan de regering willen geven en ik heb een vraag. Dat vertaal ik in de volgende motie.
De voorzitter:
Door de leden Van Meenen, Roovers, Perin-Gopie, Belhirch, Van Apeldoorn en Schalk wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wettelijk vastgelegde deugdelijkheidseisen voor het onderwijs voorschrijven dat kinderen een ononderbroken ontwikkelingsproces dienen te kunnen doorlopen;
constaterende dat de inrichting van de asielprocedure en de asielketen meermalige verplaatsing van gezinnen, en daarmee van kinderen inhoudt;
overwegende dat deze verplaatsingen in het bijzonder de betrokken kinderen sociaal en psychisch schaden en daarnaast hun ontwikkeling en hun onderwijs ernstig belemmeren;
van mening dat in het belang van deze kinderen een einde moet komen aan deze gedwongen verplaatsingen;
verzoekt de regering voor het eind van 2023 te komen tot een herziene inrichting van de asielprocedure en de asielketen, die het aantal gedwongen verplaatsingen van kinderen tot maximaal één reduceert,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel, meneer Van Meenen. Dan geef ik het woord aan de heer Van Strien namens de PVV.
De heer Van Strien (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Volgens mij is de heer Walenkamp wel erg vrij in het aanhalen van Vondel, want ik meen dat hij het kortste gedicht won met "Ik tik", maar ik kan het mis hebben.
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Helaas heeft de minister mij niet erg kunnen overtuigen op de meest cruciale punten. Ik noemde onder andere mijn bezwaar dat deze wet ten koste gaat van het regulier onderwijs. Wat betreft de tijdsdruk op deze wet zie ik het ongeveer als volgt. We zitten op de Titanic; het schip is tegen een ijsberg gevaren en nu verschijnt er een passagier op de brug die komt melden dat de kraan in zijn badkamer lekt. Die wil hij graag gerepareerd hebben, en wel snel, want anders is het niet meer nodig.
Voorzitter. Wij vinden deze wet zo principieel onjuist dat wij hier een hoofdelijke stemming over vragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan stel ik aan de Kamer voor om die hoofdelijke stemming volgende week te laten plaatsvinden. Dat is gebruikelijk, zodat alle fracties ervoor kunnen zorgen dat alle leden aanwezig zijn. Dat wordt dus volgende week dinsdag om 13.30 uur. Ik stel voor om dan ook over de zojuist ingediende motie te stemmen.
Ik kijk even naar de minister of dat niet op grote problemen stuit. Ik zie de minister daarop niet ja knikken. Ik kijk even rond of de Kamer zich daarin kan vinden. Dat is het geval.
Dan geef ik het woord, onder dankzegging aan de heer Van Strien, aan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Ondanks dat mijn fractie bezwaar heeft tegen deze wet, zou ik persoonlijk geen hoofdelijke stemming nodig geacht hebben en hadden we wat mij betreft vandaag wel kunnen stemmen.
Voorzitter. Aan het begin van mijn betoog in tweede termijn wil ik natuurlijk de minister hartelijk danken voor de manier waarop zij ons te woord heeft gestaan. De antwoorden waren niet altijd helemaal waar ik op had gehoopt, maar het was wel een goed en afgewogen debat.
Voorzitter. Ik zou heel graag willen proberen om te voorkomen dat er een tegenstelling gecreëerd wordt tussen het belang van kinderen en het belang van artikel 23 Grondwet in zijn breedte, in z'n algemeenheid. Ten bewijze daarvan meld ik hier nog maar even dat ik de motie van collega Van Meenen mede heb ondertekend en zal ondersteunen. Het belang van de kinderen gaat ons allemaal aan.
Mijn zorg betreft dus de uitleg van artikel 23, lid 4. Naar mijn bescheiden mening blijft lid 4 beperkt tot de sfeer van het openbaar onderwijs en de gemeente. Er is in het hele wetsvoorstel geen onderbouwing en geen literatuurverwijzing te vinden dat dit anders zou kunnen zijn. Alleen heeft de minister aangegeven dat zij kiest vanuit de positie van de kinderen. Dat kan. Maar even heel scherp misschien nog één vraag. Is de minister het wel met mij eens dat een aanwijzingsbevoegdheid zoals die in artikel 23, lid 4 staat of mogelijk wordt, alleen past richting het openbaar onderwijs? Dat was het eerste punt.
Voorzitter. Mijn tweede punt. We hebben het zojuist over het toezeggingenregister gehad en ik heb ook een prachtige toezegging van de minister gehad, namelijk over de Wet informeel onderwijs: een eventueel wetsvoorstel zal niet in strijd zijn met de Grondwet, waarvan akte.
Voorzitter. Het laatste punt dat ik wil maken. Ik vind het begrijpelijk dat de minister niet ingegaan is op één punt dat ik had opgebracht, namelijk de positie van het constitutionele hof. Ik heb betoogd dat een constitutioneel hof een wet die strijdig is of schuurt met de Grondwet, nog weleens zou kunnen afwijzen. Maar nu wij geen constitutioneel hof hebben, is het dus aan deze Kamer om positie te kiezen als het gaat over grondwettelijke toetsing.
Dit is geen vraag meer aan de minister, maar een constatering van mijzelf voor deze Kamer: ik heb in een vorige periode een keer aandacht gevraagd voor die constitutionele toetsing en de grondwettelijke toetsing binnen de Kamer en misschien wel binnen de griffie. Dat is door allerlei drukke werkzaamheden wat blijven liggen. Ik ben van plan om dat weer op te pakken en daar nader op terug te komen via de commissie BiZa, dan wel via het College van fractievoorzitters.
Voor dit moment, dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn namens de SP.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Voorzitter, dank. Dank aan de minister voor de beantwoording, die uitvoerig was. Volgens mij is er één vraag blijven liggen of misschien heb ik iets gemist. Ik vroeg namelijk hoe het gaat met de kinderen die nu thuis zitten en of de minister daar een beeld van heeft. Dat gaat misschien wel om 2.000 kinderen.
Daaraan gekoppeld heb ik nog een vraag. We hebben het eerder gehad over spoed. We gaan nu pas volgende week over het wetsvoorstel stemmen, maar aangenomen dat het wetsvoorstel dan wordt aangenomen, is mijn vraag: hoelang moeten de kinderen die nu nog thuis zitten, dan nog wachten? Wanneer kunnen die kinderen verwachten dat ze alsnog het onderwijs krijgen waar ze recht op hebben, waarschijnlijk in de vorm van een tvn, een tijdelijke voorziening voor nieuwkomers? Dat was nog een vraag die ik had.
Ik ben blij met de toezegging die de minister heeft gedaan als het gaat om het achterhalen van de cijfers om te zien waaruit die groep van nieuwkomers nou eigenlijk bestaat. Dat lijkt me toch van belang. We hebben het veel over asiel en de asielinstroom. We hebben het ook over de oorlog, de Russische agressieoorlog, die ons is overkomen en over de Oekraïense ontheemden. Dat zet druk op het systeem. Maar stel dat dat straks allemaal weer afneemt en dat ook de asielinstroom, waar nota bene een heel kabinet over gevallen is, weer afneemt, maar het aantal nieuwkomers dat onderwijs nodig heeft en dat niet krijgt even groot blijft? Dan zouden wij wel willen weten waar dat aan ligt en hoe we daarmee om moeten gaan.
Volgens mij heeft de minister mijn vragen verder allemaal bevredigend beantwoord. Ik dank de minister nogmaals en ik dank de voorzitter voor zijn bezielende leiding.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Apeldoorn.
Wenst een van de leden in tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer of wenst u een korte schorsing? Tien minuten? Dan schorsen we tot 19.27 uur.
De vergadering wordt van 19.18 uur tot 19.27 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Paul:
Voorzitter, dank u wel. Er waren nog een paar vragen en de motie. Ik zal ze successievelijk behandelen.
Ik begin met de vraag van de heer Walenkamp. Hij vroeg me om een toezegging dat er geen verlenging van deze wet zal komen. De wet heeft een horizonbepaling van vijf jaar. Als er al verlengd moet worden, dan kan dat alleen maar als er een nieuw besluit wordt voorgelegd aan beide Kamers, die daar dan mee zouden moeten instemmen. Dus ik kan dat niet eigenmachtig doen. Er moet een nieuw besluit komen. Dat moet voorgelegd worden aan de Kamers. Dit ligt niet voor de hand, maar ik kan daar niet op vooruitlopen, want ik heb geen glazen bol, dus ik kan niet precies bevroeden hoe die situatie over vijf jaar is. Die toezegging kan ik dus niet doen. Ik kan alleen maar aangeven dat er in dat proces momenten zijn waarop dat weer terugkomt bij de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, die zich daar dan over kunnen uitspreken.
Dan de vraag van de heer Schalk over de aanwijzingsbevoegdheid en of die alleen maar past richting het openbaar onderwijs. Het antwoord is nee. Een aanwijzingsbevoegdheid is ook mogelijk richting het bijzonder onderwijs. De plotselinge groei van de vraag zal door de bestaande scholen opgevangen moeten worden. Het goede nieuws is dat dit op dit moment ook al gebeurt. Ik ben heel blij dat er in het bijzonder onderwijs veel scholen zijn — christelijke scholen, katholieke scholen — die die verantwoordelijkheid ook nemen. Anders zouden we die vraag überhaupt niet aankunnen. Het is op dit moment ook niet efficiënt, doelmatig en in het belang van de betrokken kinderen om dan altijd per definitie het openbaar onderwijs te vragen de capaciteit uit te breiden.
De heer Schalk (SGP):
Ik ben blij met datgene wat de minister zegt over inderdaad al die scholen, openbaar maar ook bijzonder, die enorm hun best doen. Ik denk dat we van mening blijven verschillen over de reikwijdte en de route die aangegeven wordt door artikel 23, lid 4. Wellicht kunnen we dat debat op een ander moment vervolgen.
Paul:
Ik denk dat de heer Schalk gelijk heeft. Soms moet je zeggen: agree to disagree. Tegelijkertijd weet ik ook vanuit de samenwerking tussen gemeentebesturen en schoolbesturen dat er altijd gezocht zal worden naar een oplossing die het beste past. We kunnen scholen ook niet aan het onmogelijke houden. Ik hoop dat dat een geruststellende gedachte is, ook voor de heer Schalk.
Dan ga ik door met de vraag van de heer Van Apeldoorn. Dat was de vraag over hoe het gaat met de kinderen die thuiszitten en hoelang kinderen moeten wachten op het onderwijs waar ze recht op hebben. Het eerlijke antwoord is dat ik helaas lang niet altijd zicht heb op de kinderen die thuiszitten. Ik weet dat er gemeenten zijn die in de tussentijd, zolang er geen onderwijs is, activiteiten organiseren voor kinderen, om ze bezig te houden en te zorgen dat ze in ieder geval iets om handen hebben. Dat onderstreept voor mij het belang van dit wetsvoorstel, van het organiseren van onderwijs voor deze kinderen. Dat is de manier om in een vast stramien te komen, zodat ze allerlei dingen leren, ook psychosociale hulp kunnen krijgen en gewoon kunnen meedoen. Dat is wat mij betreft heel erg belangrijk, juist voor deze doelgroep, voor kinderen die nieuw zijn in ons land en soms vanuit een kwetsbare positie komen. Vandaar deze wet.
Zodra de wet in werking is getreden, kunnen gemeenten direct vragen om toestemming om een TOV te starten en kunnen ze direct aan de slag. Dat betekent dat dat opschalen heel snel zou kunnen gaan. Maar hoe dat precies gaat en wat het precieze tijdpad gaat zijn, kan ik ook niet zeggen, omdat dat per regio, per locatie kan verschillen. Wat ik wel weet, is dat het dan heel snel mogelijk is om de boel op te schalen. Dat is ook waar ik op inzet, omdat dat de beste kans is op onderwijs voor al die kinderen.
Dan ben ik aanbeland bij de motie van de heer Van Meenen, medeondertekend door een heel aantal andere leden. Daarvoor moet ik een beetje herhalen wat ik in het debat al aangaf. Het is ontzettend belangrijk om te werken aan een stabielere situatie en aan een asielsysteem of asielstelsel dat ons beter equipeert om om te gaan met de situatie zoals die nu is, maar het is niet aan mij om uitspraken te doen over die bredere vraagstukken, die raken aan het bredere migratiedebat. Omdat dit het terrein is van mijn collega, staatssecretaris Van der Burg, stel ik voor om hem te vragen om schriftelijk te reageren op de motie, als de heer Van Meenen daarmee kan instemmen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik beluister dat als een verzoek om de motie aan te houden. Dat wil ik ook graag doen, in afwachting van die reactie. Dat begrijp ik heel goed. Om de meest adequate reactie te krijgen is het wellicht goed om eraan toe te voegen dat ik natuurlijk wel begrijp dat een demissionair kabinet niet voor het einde van dit jaar het stelsel kan herzien. Mijn vraag is om te komen tot een herziening in de zin van een ontwerp van een stelsel waarin het aantal verhuisbewegingen van kinderen gereduceerd wordt, zodat we niet op onze handen gaan zitten totdat er opvolgers voor dit kabinet klaarstaan. Dat is de exacte vraag van deze motie. Maar ik houd de motie dus aan.
De voorzitter:
Ik beluister dit als een verzoek van de heer Van Meenen aan de Kamer om te besluiten om de motie aan te houden. Ik kijk even of de Kamer zich in dat verzoek kan vinden. Dat is het geval.
Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor zijn motie (36373, letter E) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord weer aan de minister.
Paul:
Dank, voorzitter, en dank aan de heer Van Meenen voor zijn flexibiliteit. Ik denk dat een aantal zaken die de heer Van Meenen in zijn motie vraagt, heel goed kunnen dienen als nadere input voor de verdere uitwerking, dus dank daarvoor.
Dan ben ik gekomen aan het einde van mijn tweede termijn. Ik wil de Kamer heel hartelijk bedanken voor dit debat en voor de waardevolle vragen die de leden hebben gesteld, die mij de gelegenheid gaven om nog wat meer kleur aan en context bij het onderhavige wetsvoorstel te geven. Zoals ik aan het begin aangaf, waardeer ik het enorm dat deze wet zo snel na het reces behandeld kon worden, want de urgentie is volgens mij ook in dit debat duidelijk geworden. Veel dank daarvoor dus.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De heer Walenkamp (BBB):
In eerste en tweede termijn heb ik een punt aangekaart dat hier breed leeft. Nogmaals dank voor uw toezeggingen, en ook voor de uitleg dat u alleen iets gaat uitvoeren na die vijf jaar, omdat het dan nog een keer terugkomt. Maar ik heb nog een specifiek punt genoemd, als u mij toestaat dat nogmaals aan te kaarten, meneer de voorzitter, namelijk het punt van verhuizingen van leraren. De minister heeft dat meerdere malen gehoord. Heel veel leraren of mensen die in opleiding zijn, hebben een tijdelijk contract en hebben dus heel veel moeite om ergens op een nieuwe plek te komen en te gaan werken. U gaf eerder aan dat u bereid bent erover na te denken en in gesprek te gaan. Ik heb net in tweede termijn gevraagd of u zo vriendelijk zou willen zijn om de VNG ertoe op te roepen hier iets aan te doen. Die toezegging heb ik gevraagd aan de minister.
Paul:
Ik kan natuurlijk in gesprek gaan met de VNG, maar ik zou daarbij het volgende willen aantekenen. Ik vind dat een lastige discussie, want waar wij de zaak bepleiten van leraren, van mensen in het onderwijs, kun je net zo goed een zaak, een case, maken voor verpleegkundigen, mensen die bij de politie werken en allerlei andere hardwerkende Nederlanders die op dit moment misschien ook moeite hebben met het vinden van een huis. Ik wil daar dus verder niet in treden. Volgens mij heb ik aangegeven dat dat bij gemeenten ligt en dat gemeenten daarin hun beleid kunnen ontwikkelen. Natuurlijk kan ik daarover met de VNG van gedachten wisselen. Maar het zal van mijn kant geen hard verzoek zijn om daar specifiek voor het onderwijs beleid op te maken.
De heer Walenkamp (BBB):
Erkent de minister dat het een zeer groot probleem is?
Paul:
Volgens mij zien we allemaal dat er op dit moment problemen zijn op de woningmarkt, maar mijn punt is dat dat breder gaat dan leraren of het onderwijs. Ik vind het lastig om dan een dergelijk verzoek op te leggen of daar op een dwingende manier mee om te gaan, omdat ik zie dat in ieder geval een aantal gemeenten daar aan de ene kant al prima beleid op maakt. In andere gemeenten speelt dat aan de andere kant helemaal niet. Het is dus ook nog eens heel erg afhankelijk van de situatie. Ik vind het ook lastig — nu verval ik een beetje in herhaling, maar ik zeg het toch — omdat er een heleboel andere beroepsgroepen zijn waarvoor dit ook geldt. Ik vind het dus niet aan mij om daar dan een zaak van te maken.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Walenkamp.
De heer Walenkamp (BBB):
We spreken nu met de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, vandaar dat ik dit nu hier bespreek. Dit is echt een punt van aandacht. Bent u in algemene zin bereid om dat alstublieft serieus bij VNG aan te kaarten?
Paul:
In algemene zin ben ik daar zeker toe bereid. Als daar kansen liggen en VNG daar creatieve ideeën over heeft; prima.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. De Kamer heeft, nadat de heer Van Strien om hoofdelijke stemming heeft gevraagd, besloten om de stemming volgende week te laten plaatsvinden.
De Kamer heeft ook besloten om de ingediende motie op stuk nr. 36373, letter E, aan te houden.
Voor de volledigheid zeg ik dan nog het volgende. "U, nu!" geldt als het kortste gedicht in de Nederlandse literatuur. Het gedicht "U, nu!" van Joost van den Vondel is ter gelegenheid van de herinrichting van de Vondelstraat aangebracht in de klinkerbestrating. Daar kunt u het allemaal nog eens nalezen. Het hele gedicht bestaat daadwerkelijk uit deze drie letters, een komma en een uitroepteken.
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de minister, de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt en de aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer, en ik sluit de vergadering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20232024-1-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.