4 Algemene politieke beschouwingen

Aan de orde is de voortzetting van de algemene politieke beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2014 (33750).

De heer Kox (SP):

Voorzitter, laat ik met u beginnen: u stond er goed op vandaag. Er staat een mooie foto en een mooi artikel in de Volkskrant; dat hebben we allemaal gezien, toch? U bent per slot van rekening onze Voorzitter. Wij, fractievoorzitters en kabinet, moeten er nog maar voor zorgen dat wij er straks ook zo mooi op staan. Het kabinet zit er in ieder geval klaar voor. De tweede rij is wat dunner, maar de eerste rij is toch een mooie club. Fijn dat u hier allemaal bent. Een cynicus zou zeggen "Dan bent u een hele dag van de straat", maar u kent mij: ik ben geen cynicus. Ik zeg dus dat ik blij ben dat u met zijn allen de hele dag bij ons te gast bent. Ik heb de hoop en het gevoel dat dit wederzijds zal zijn. Hoe dan ook, we zijn tot elkaar veroordeeld: zonder regering geen begrotingsvoorstellen en zonder senaat geen begrotingswetten. Zo zit ons tweekamerstelstel in elkaar, al lijkt niet iedereen in het land dat altijd even scherp op het netvlies te hebben. Dat is begrijpelijk, want deze Kamer doet meer aan reflectie dan aan promotie.

Wellicht komt er meer aandacht voor dit deel van de Staten-Generaal als het kabinet ons zijn visie op de toekomst van deze Kamer presenteert, zoals de minister-president aan de Tweede Kamer heeft toegezegd. Met het 200-jarig bestaan van de senaat in 2015 voor de boeg, en met nogal wat verwarring over de rol van de Eerste Kamer in de samenleving is de tijd er rijp voor. Het is bekend dat mijn fractie al veel langer aandringt op herbezinning op het tweekamerstelsel. Eén Kamer lijkt ons in beginsel democratischer en transparanter. Naar gelang de inrichting van die Kamer, kan het parlement zich dan wellicht beter te weer stellen tegen pogingen van Brussel om over ons te bazen op gebieden waarop wij dat niet op prijs stellen. Als het kabinet voorstellen in die richting wil uitwerken, zal mijn fractie er met een positieve grondhouding naar kijken. Dat is iets anders dan een deel van het parlement willen afschaffen omdat het het kabinet nu toevallig in de weg zou zitten. Ziet het kabinet dat ook zo? Dat laatste past immers meer bij een bananenrepubliek, zoals ik al bij interruptie zei. Je kunt veel van Nederland zeggen, maar we hebben geen bananen en we zijn geen republiek.

Ik ben overigens blij met de inbreng van collega Hermans, waarin hij aandrong op een fundamentele discussie, ook hier in de Kamer, over ons parlementaire stelsel, zoals hij het formuleerde. Ik zie dat als meer dan alleen een opmerking bij de algemene politieke beschouwingen. Wij moeten straks eens kijken hoe wij dit tot een uitspraak van de hele Kamer kunnen maken. Ik vind het fijn als het kabinet iets zegt over ons, maar ik vind dat wij zelf ook iets over ons functioneren zouden moeten zeggen. Als VVD en SP voor een voorstel zijn, moet er, in de huidige politieke verhoudingen, wel een meerderheid voor te halen zijn.

Laat ik eerst opmerken dat onze premier er nu dik drie jaar zit. En al die tijd leidt hij een regering die – dat is uniek voor de Nederlandse verhoudingen – niet op voorhand kan rekenen op voldoende steun in de Staten-Generaal. Dat is geen sinecure in tijden van crisis en dus een reden om hem te bedanken voor zijn inzet en zijn enthousiaste pogen om ons land uit de crisis te halen. Bij alles wat ik vandaag zal zeggen, heb ik geen enkele twijfel aan de goede bedoelingen van de premier en zijn kabinet, maar – het is niet anders – met goede bedoelingen alleen kom je er niet, zo zei mijn moeder. Groei en banen, daar gaat het om, zei Diederik Samsom vorig jaar, in navolging van Emile Roemer. Zo is het maar net. Wel, de werkloosheid stijgt schrikbarend en Nederland doet het qua economische groei slechter dan omringende landen. Dan is het, denk ik, niet vreemd dat de bevolking het niet meer zo ziet zitten met dit kabinet. Of vergist het volk zich wellicht? Dat is ook altijd een optie. Wat denkt de minister-president hiervan?

Voordat ik aan de inhoud van de begroting begin, vraag ik de minister-president of hij het lek al boven water heeft. Ik doel op het lek waarlangs grote delen van de begroting, die voor de Staten-Generaal tot het allerlaatste moment op Prinsjesdag geheimgehouden werden, wegstroomden naar de media. Nu wij niet konden lekken, moeten zij daar dat hebben gedaan. Dat is eenvoudige wiskunde. Sommigen zagen we dat zelfs doen doordat zij al voor Prinsjesdag in prominente praatprogramma's spraken over zaken die wij niet mochten weten. Wat vindt de minister-president daar allemaal van? Mag ik hem ook vragen om voortaan begrotingsstukken die klaar zijn, meteen naar beide Kamers te sturen? Dat maakt het voor ons, leden van de Staten-Generaal, gemakkelijker om ons werk aan te passen aan het scherpe schema waartoe Brussel ons meent te moeten verplichten.

"De implosie van het kapitalisme" waarover de Volkskrant in 2008 op zijn voorpagina schreef, duurt nu al vijf jaar en beklemt de hele wereld. Tot nu toe hebben we wereldwijd, althans volgens berekeningen in Die Welt, 3.600 miljard euro economische schade opgelopen. Een opmerkelijk aandeel daarvan is neergeslagen in Europa. Het is veel geld, 3.600 miljard euro, maar de echte schade, de menselijke schade, is oneindig veel groter. Een crisis kost mensen met het minste geld en de minste kansen altijd het meest. Het gaat onder andere om banen, inkomen, onderwijs, onderdak, eten en toekomstperspectief. Dat geldt wereldwijd en ook bij ons. Wij hebben drie kwart miljoen werklozen en 300.000 kinderen die opgroeien in armoede; en dat in een van de rijkste landen ter wereld. Dan moeten wij toch ergens iets fundamenteel fout doen, zou je denken.

Mijn fractie heeft niet de indruk dat de begroting voor 2014 het Nederlandse deel van die schade gaat herstellen, ook niet nadat die begroting is geamendeerd door drie oppositiepartijen in de Tweede Kamer. Het Herfstakkoord verschuift immers slechts bezuinigingen, maar maakt de omvang ervan niet kleiner, als ik de minister van Financiën goed begrepen heb. Graag krijg ik hiervan een bevestiging van de minister-president.

Ik heb meermalen gezegd dat een regering die ongelukken wil voorkomen in de Eerste Kamer, er wijs aan doet zaken te doen in de Tweede Kamer. Het Herfstakkoord lijkt ervoor te zorgen dat het kabinet in ieder geval de kerst haalt. Veel kippen, konijnen en kalkoenen kunnen dat het kabinet niet nazeggen. Wat de precieze gevolgen van dit akkoord zijn, weten we echter pas als alle begrotingen in de Tweede Kamer behandeld en wellicht geamendeerd zijn. Ik vraag de minister-president of er daarna nog extra onderhandeld moet worden over het Belastingplan, dat we hier op 16 en 17 december bespreken. Gaan we aansluitend van een Herfstakkoord naar een nieuw Lenteakkoord, als de Voorjaarsnota eraan komt? Wat voor kabinet hebben we nu eigenlijk in de visie van de minister-president? Hebben we een meerderheidskabinet met een vijfpartijencoalitie, dat gedoogt dat drie voormalige oppositiepartijen binnen de financiële randvoorwaarden van het kabinet de begroting amenderen, of hebben we nog steeds een minderheidskabinet van VVD en PvdA, dat alleen voor deze begroting tijdelijk gedoogd wordt door D66, de ChristenUnie en de SGP? Doen die partijen dat ook in deze Kamer? Die vraag stel ik niet alleen aan de minister-president, maar ook aan de drie partijen die het betreft. Het is interessant om dat te weten. Het was in ieder geval goed om in eerste termijn van verschillende fracties, ook van collega Hermans, te horen dat een "ja" in de Tweede Kamer niet automatisch een "ja" in de Eerste Kamer is. Het is geen automatisme: als je daar ja hebt gezegd, mag je hier nog wel nee zeggen. Dat biedt in ieder geval ruimte aan alle partijen.

De geamendeerde begroting blijft wat het was: een bezuinigingsbegroting in plaats van een begroting gericht op werkloosheidsbestrijding, sociale rechtvaardigheid en duurzame economische groei. De ontmanteling van de verzorgingsstaat wordt versneld, de participatiemaatschappij gloort en de VVD scoort. Onder het paarse kabinet zei Bolkestein al tevreden: zij de premier, wij het beleid. Nu hebben de liberalen beide en drijven zij zo hun zin door. Een sociale uitweg uit de kapitalistische crisis lijkt echter verder weg dan ooit.

Vorig jaar vroeg de PvdA in deze Kamer zich af of het wel zou lukken met de toen voorgestelde bezuinigingen ter hoogte van 46 miljard euro. Nu doet de regering daar nog eens zes miljard bovenop. Is er een grens – misschien kan ook de fractievoorzitter van de PvdA hierop in tweede termijn of op een ander moment ingaan – waarboven de PvdA in deze Kamer zegt "genoeg is genoeg"? Of blijft zij aan de ene kant zeggen dat het heel moeilijk is, maar aan de andere kant meewerken aan het nog groter maken van de moeilijkheden? Volgens mij mogen wij een antwoord hebben op die vraag, gezien de stelling van vorig jaar dat het daarom zou gaan. De economie zou moeten aantrekken en daar zou alles op gericht moeten worden. Alle verscheidenheid moest aan de kant worden geschoven. Er zouden banen bij moeten komen. Ook moesten de economie en het vertrouwen groeien. Het afgelopen jaar is het daar in ieder geval niet van gekomen. Het zou goed zijn om daar enige duidelijkheid over te krijgen.

De geraamde gemiddelde koopkracht toont voor 2014 een klein plusje, maar mensen moeten fors meer voor eigen rekening nemen. In de Miljoenennota is gemeld dat de besparingen zich in eerste instantie richten op de zorg, de sociale zekerheid en de collectieve sector. Ik vraag aan de premier of dit na het Herfstakkoord meer of minder is geworden. Aan de PvdA-fractie vraag ik of het kabinetsbeleid, met de focus op snijden in de zorg, de sociale zekerheid en de collectieve sector, nog steeds het hare is.

De 6 miljard aan extra bezuinigingen zijn te weinig om aan de huidige 3%-norm te voldoen, te veel om de stotterende economie een kans te geven om weer op gang te komen en te onzeker volgens het Centraal Planbureau. De regering schuift die kritiek dit keer terzijde. Dat mag, maar mogen wij dan in de toekomst bij tijd en wijle de conclusies van het CPB óók relativeren?

De voorzitter:

Ik vraag de leden achter de regeringstafel om zodanig te converseren, als zij dat willen, dat wij het niet kunnen horen.

De heer Kox (SP):

De minister van Economische Zaken is helemaal teruggekomen uit Groningen. Hij moet dus veel te vertellen hebben. Ik heb daar begrip voor. Zolang ik de minister-president en zijn collega's zie luisteren, mevrouw de voorzitter, komt het wel goed.

Mijn partij vindt het voorgenomen bezuinigingsbeleid economisch kortzichtig en sociaal onverantwoord. Dat is dus een andere toon dan die mevrouw Barth aansloeg. Ik denk echter dat ik op dit punt meer geleerden, wetenschappers en economen achter mij heb dan er te vinden zijn voor het verhaal van mevrouw Barth dat het einde van de crisis wellicht in zicht is. Wie effectief en duurzaam van een te hoge staatsschuld en een te ruim begrotingstekort wil afkomen, moet in een zware recessie niet snoeien maar sproeien. Dan gaat de economie groeien, veert de werkgelegenheid op, kan de schatkist incasseren en kan de samenleving hopelijk weer gaan floreren. Dat is geen verzinsel van mij. Tegenwoordig moet je, als je de Nobelprijs voor economie wilt halen, ongeveer hetzelfde zeggen. Mijnheer Schindler vertelde het ook.

De regering maakt van eerlijk delen geen doel op zich, zeggen de premier en de minister van Financiën. Van de premier kan ik dat buitengewoon goed begrijpen, gezien het VVD-programma. De minister van Financiën weet echter dat er in het programma van zijn partij eigenlijk iets anders stond. Het valt te betreuren dat het Herfstakkoord de begroting nog minder eerlijk maakt. Er komt namelijk een half miljard lastenverlichting voor de hogere inkomens in vergelijking met de oorspronkelijke begroting. Zie ik dat goed volgens de minister-president? Waar hebben de hogere inkomens dat aan verdiend? Volgens mij zit de meeste pijn in de samenleving namelijk niet bij de mensen die het best goed gaat, maar vooral bij de mensen die het helemaal niet goed gaat.

Deze Kamer is er niet om het goede te stichten, maar om het kwade te voorkomen. De Tweede Kamer kan wetsvoorstellen amenderen en initiëren, maar de Eerste Kamer heeft het eindoordeel. Het is nu eenmaal zo. Dat geldt ook over deze begroting, die overigens veel meer dan alleen maar geldzaken betreft. In de sfeer van collegialiteit en coöperatie noem ik tien punten waarmee de regering in deze Kamer, als het aan mijn fractie ligt, beter niet kan aankomen, als zij daar althans steun voor zoekt. Wij zullen de volgende tien punten zeker niet steunen. Volgens mij bevordert dit de duidelijkheid.

Ten eerste gaan we niet akkoord met een bezuinigingspakket dat de economische groei belemmert, de werkgelegenheid aantast, de verschillen vergroot en de armoede doet toenemen. Ten tweede zijn we tegen een verhuurderheffing die eigenlijk een huurbelasting is, huurders het leven zuur maakt en woningcorporaties nog minder doet bouwen. Als u mij op dit punt niet gelooft, merk ik op dat er zojuist namens zowat de hele bouwwereld een petitie is aangeboden. Alleen de heer Brinkman moest hier bij ons zijn. Die mensen kwamen zeggen dat het niet goed ging met de verhuurderheffing en het investeren in de bouw. Daarom zou er iets moeten gebeuren.

Ten derde zal de SP zich verzetten tegen het nog sneller verkorten van de WW in tijden van oplopende werkloosheid en economische krimp. Ten vierde zullen we niet akkoord gaan met het nog eerder verhogen van de AOW-leeftijd waardoor de werkloosheid per saldo nog verder toeneemt. Ten vijfde zullen we ons verzetten tegen een leenstelsel dat hoger onderwijs voor een brede groep belemmert en de toekomstige behoefte aan hoger gekwalificeerde afgestudeerden miskent.

Ten zesde zullen we niet stemmen voor het ondoordacht en allemaal ineens over de schutting van de gemeenten kieperen van bezuinigingen op thuiszorg, jeugdzorg en sociale werkvoorziening. Daardoor verdwijnen in de zorg namelijk 50.000 tot 120.000 banen, blijkt uit cijfers van het ministerie van mevrouw Schippers, en wordt de sociale werkvoorziening een sterfhuis. Ten zevende zal mijn fractie ook niet akkoord gaan met het kopen van een vloot bommenwerpers waarvoor geen vijand te vinden is en waarmee Amerikaanse kernbommen overal naartoe vervoerd kunnen worden behalve retour afzender. Vandaag staat er een mooi artikel in een van de landelijke kranten met de boodschap dat wij eigenlijk van al die bommen af moeten. Misschien kan de minister-president met de minister van Defensie en die van Buitenlandse Zaken overleggen over de vraag waarom wij vast zitten gebakken aan die bommen op vliegbasis Volkel terwijl niemand in Nederland ze wil hebben?

Ik kom op het achtste voorstel waarmee de regering beter niet kan aankomen. We zullen niet instemmen met nog meer bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking, omdat we al door de bodem van het fatsoen zijn gezakt. Dat laatste is een citaat van Diederik Samsom. Ten negende zullen we ons verzetten tegen voorstellen van het kabinet om illegaliteit te criminaliseren. Ten tiende zullen we dwars blijven liggen bij voorstellen die de toegang tot de rechter beperken, de rechtshulp uitkleden en de rechtsbescherming ondermijnen.

Over een aantal kabinetsplannen hebben we nu nog geen uitgesproken mening. Ik noem de aangekondigde wetgeving om het uit de hand gelopen flexwerk weer in de greep te krijgen. Een initiatiefvoorstel daartoe was eerder voorbereid door de fracties van PvdA en SP in de Tweede Kamer. Hoe meer het voorstel van de regering daarop lijkt, hoe enthousiaster wij zullen worden.

De voorgenomen bestuurlijke modernisering die tot grotere provincies, grotere gemeenten en verdergaande decentralisatie van taken en middelen leidt, is vooralsnog een plan zonder visie. Vorig jaar steunde deze Kamer een voorstel van mijn fractie om de regering eerst om zo'n samenhangende visie te vragen alvorens de bestuurlijke boel overhoop te halen. Tot vandaag is het de minister van Binnenlandse Zaken echter niet gelukt om op behoorlijke wijze aan die eis van de Kamer te voldoen. Onlangs vroeg hij opnieuw om uitstel en tot op de dag van vandaag hebben wij geen nieuwe visie binnengekregen. Ondertussen wordt echter wel doorgewerkt aan de uitvoering, waarbij bovendien de regering en de lagere overheden bepaald niet op een lijn zitten. Laat de regering doen wat vorig jaar met deze Kamer is afgesproken: geen visie, geen hervorming. Ik overweeg in tweede termijn op dit punt een motie in te dienen. Het kan namelijk niet zo zijn dat de regering aan deze Kamer iets belooft, maar dat er niets wordt gedaan.

Deze Kamer wil een bepaling in de Grondwet opnemen dat Nederland een democratische rechtsstaat is, alsmede een bepaling opnemen die de toegang tot de rechter garandeert. Deze Kamer stemde in eerste lezing voor het initiatiefvoorstel inzake beperkte constitutionele toetsing en sprak zich eerder ook al uit voor een definitieve reorganisatie van de top van de rechterlijke macht, zodat dit land in de toekomst slechts één hoogste rechter kent. Alles bijeen is dit naar de mening van mijn fractie voldoende reden om de regering te verzoeken om een voorstel tot wijziging van de Grondwet aan de Staten-Generaal voor te leggen, inclusief de voorstellen van de commissie-Thomassen over grondwettelijke bescherming van persoonsgegevens en privacy. Het lijkt ons dat de premier de massale schending daarvan door Amerikaanse, en andere, geheime diensten ook onaanvaardbaar moet vinden. De premier heeft geen indicatie dat hij afgeluisterd wordt, maar dat vind ik te mager. Hij hóórt niet te worden afgeluisterd door buitenlandse luistervinken van bevriende naties, die er een potje van maken en ons land als hun speeltuin zien. Ik vraag de minister-president of wij het daarover eens zijn en, zo ja, hoe realiseren we dat dan?

In het voorjaar spreken we tijdens de algemene Europese beschouwingen over de verhouding van Nederland tot de Europese Unie. Nu al kan ik zeggen dat we dan willen spreken over grotere mogelijkheden van de nationale parlementen om effectief een rem op Brussels imperialisme te kunnen zetten. Daartoe zouden vetorechten kunnen terugkomen bij de lidstaatsparlementen. Wie gedegen Europese samenwerking zegt na te streven, moet ervoor zorgen dat lidstaten niet slap maar sterk zijn. Dat is van belang omdat de democratie tot nu toe op nationaal niveau naar behoren functioneert, maar niet op internationaal niveau. Wat vindt de minister-president daarvan? En hoe denkt hij over de mogelijkheid en de wenselijkheid van een nieuw verdrag voor de Europese Unie? In Duitsland wordt de roep daarom sterker, net als in het Verenigd Koninkrijk. Waar de Duitse bondskanselier echter nog meer macht naar Brussel en de Europese Commissie schijnt te willen verschuiven, koerst de Britse premier aan op het renationaliseren van bevoegdheden die nu bij de Europese Unie liggen. Hoe taxeert de minister-president de situatie en waar staat de regering in dit debat?

Europa is groter dan de Europese Unie. De Europese Unie is belangrijk, maar eenzijdige gerichtheid op de EU beneemt het zicht op andere mogelijkheden van Europese samenwerking. De Raad van Europa, die sinds de jaren negentig alle Europese staten bijeen heeft gebracht, heeft niet al te veel slagkracht, maar opereert wel onder de paraplu van het wonderschone Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en onder de jurisdictie van het unieke Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Laten we de adviezen uit Straatsburg daarom serieus nemen, ook als ze ons niet meteen goed lijken uit te komen. In het verband van de Raad van Europa kunnen de lidstaten elkaar over en weer als gelijken aanspreken op hun verplichtingen, zeker als het gaat om het respecteren van de rechtsstaat, het beschermen van de mensenrechten en het bevorderen van de democratie. Ziet de minister-president dat ook zo en wil de regering dat binnenkort ook eens in Straatsburg komen uitleggen, wellicht bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken?

De begroting van Buitenlandse Zaken bevat een nieuwe bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking. Dat is in strijd met de vorig jaar tijdens de algemene beschouwingen in dit huis aangenomen motie die aandrong op geleidelijk herstel van het niveau van ontwikkelingssamenwerking. Deze begroting gaat daar tegenin en ik neem dus aan dat een meerderheid in deze Kamer zich daartegen zal verzetten. Wellicht zal ik die vraag in het verdere debat nog aan deze Kamer voorleggen, maar eerst vraag ik de minister-president hoe hij deze nieuwe bezuiniging op de allerarmsten denkt te kunnen rechtvaardigen. Zoals ik de fractievoorzitter van de PVV aanspreek op zijn iets te makkelijke opmerking dat water voor iedereen toegankelijk moet zijn, behalve als je over de grens woont, spreek ik de minister-president nu op dit punt aan. Hoe kunnen wij ertoe besluiten om de allerarmsten van de wereld in tijden van crisis nog verder in de problemen te brengen?

Ik kom aan het eind van mijn betoog. De Miljoenennota is in zijn aard geen makkelijke leeslectuur maar je kunt overdrijven. Zomaar een greep uit de termen: quick fixes, high trust society, search for yield, stability mechanism, monetary transactions, leverage ratio, balance sheet assessment, bail-in, bail-out, single rulebook, peer pressure, six-pack, two-pack, loan-to-value, living wills, onderwijs outcome index, medium-term objective, one-offs, output gap, back-up faciliteit, carry back, carry forward, valutaswaps, renteswaps, loan facility, illiquid asset back-up, en in control zijn. En dan zie ik governance, countervailing powers, checks-and-balances, best practises, rating agencies en too big to fail, als hedendaagse Nederlandse anglicismen, nog door de vingers. Mijnheer de minister-president, als je al die begrippen cursief kunt afdrukken in de Miljoenennota, kun je ze toch ook gewoon met één druk op een toets deleten, beter gezegd: schrappen? Zeg het maar gewoon, dan is het helaas al gek genoeg. Deze begroting is daarvan een voorbeeld.

Deze begroting lijkt niet geschreven om onze steun te verwerven. Daarvoor zijn de gemaakte keuzes te liberaal en de gevolgen ervan niet sociaal. Wij horen dus inderdaad niet bij de meest geliefde oppositie, maar scharen ons met enthousiasme aan de kant van het volk in zijn onvrede en zijn verzet tegen de plannen van dit kabinet. Op 30 november gaan wij daarvan een mooi feest maken in de Jaarbeurs in Utrecht. Maar wij gunnen dit kabinet natuurlijk alle ruimte om onze zorgen over het voorgenomen beleid weg te nemen waar dat maar mogelijk is. Wij zijn dus buitengewoon benieuwd naar de reactie van de minister-president en zijn antwoorden op onze voorstellen.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter. Het zijn bijzondere tijden met een bijzonder kabinet. De economie zit al enkele jaren in het slop, de economische groei is lang afwezig geweest, sinds 2008, en de overheidsfinanciën zijn nog steeds niet in evenwicht. Ondertussen is onze samenleving drastisch veranderd, van een getraumatiseerde, overwegend witte samenleving van zo'n 10 miljoen Nederlanders na de Tweede Wereldoorlog naar bijna 17 miljoen Nederlanders, waarvan velen met wortels in andere landen of continenten. Onze open, tolerante samenleving bloeide op in de jaren zestig en zeventig. Werk genoeg en veel jonge mensen die genoeg hadden van besloten elites en die inspraak en medezeggenschap wilden. De bomen leken tot in de hemel te groeien. Sterker nog, we dachten de hemel op aarde te scheppen. Dodelijke ziekten werden veelal chronisch. Eeuwig leven voor de dood leek binnen bereik. We reisden de wereld rond en deden overal zaken. Cultuur was rijkelijk in variatie, vernieuwend en inspirerend. Een nieuwe gouden eeuw, werd al weleens gezegd. We democratiseerden en werden allemaal beter opgeleid.

Maar ergens ging het mis. De bankencrisis en de eurocrisis hebben het vertrouwen van velen geschaad en de opgelopen wonden zijn nog niet geheeld. Ook de aanslagen op onze democratie, met de terreur in New York en Washington, de moord op Pim Fortuyn en de moord op Theo van Gogh, hebben het grondvlak van onderling vertrouwen in ons land laten barsten. De digitale revolutie – mevrouw Barth sprak hier ook al over – gaf plotseling iedereen een stem, via mobiel, via e-mail, Facebook en Twitter. Nieuwe netwerken ontstonden, lokaal, nationaal en internationaal. Het bracht winst en verlies. Het bracht winst: verbonden kunnen zijn, je stem laten horen en totalitaire regimes laten wankelen. Nieuwe handel en diensten kwamen op. Het bracht echter ook verlies: anoniem schelden, oude vertrouwde structuren die op de helling gingen, zoals bedrijven die de boot misten naar klanten en daardoor verdwijnende werkgelegenheid, en digitale terreur. Het maatschappelijke en politieke debat verscherpte.

Ondertussen veranderde de wereld ook in geopolitieke zin. De macht van het westen – de Verenigde Staten en West-Europa – nam af, maar de economische macht van andere landen nam toe; jonge landen versus vergrijzende continenten. Anno 2013 ziet het beeld er dus wat somberder uit. Hoewel enkele lichtpuntjes in de economie worden gezien, hebben veel mensen nog weinig vertrouwen in herstel. Wij zien oplopende werkloosheid, huizen onder water, irritaties tussen bevolkingsgroepen in sommige wijken en een onzekere, meer instabiele wereld om ons heen. Waar de Amerikanen ons eens bevrijdden van de nazi's, blijken ze nu op grote schaal onze privacy te schenden, om maar eens een voorbeeld te noemen. Kan de minister-president mij in dit licht vertellen of in Nederland politici in de Eerste en Tweede Kamer worden afgeluisterd door de NSA of enige andere veiligheidsdienst? Graag een reactie. Onze voormalige vijand in de Koude Oorlog blijkt na glasnost en perestrojka toch tegen homo's en tegen milieuactivisten te zijn. Hij steunt Assad in Syrië, terwijl wij eigenlijk niet precies weten wie wij in die vreselijke burgeroorlog wel of niet moeten steunen.

Ik kan me goed voorstellen dat veel mensen de draad een beetje kwijt zijn, dat hun vertrouwen in de medemens, de overheid en bedrijven en instellingen sterk op de proef wordt gesteld. Juist dan is het belangrijk dat politici naar mensen luisteren en perspectief bieden op weg naar herstellend vertrouwen, door hervormingen te entameren die weer zicht bieden op een betere wereld, op een vernieuwde economie en op een perspectiefrijke toekomst voor hun kinderen. Daarbij helpt het niet als politici in Den Haag bij voortduring rollebollend over straat gaan, als ze elkaar herhaaldelijk voor rotte vis uitmaken of elkaar op hoge toon de maat nemen. Dan helpt het niet om hakken in het zand te zetten door de romantiek van het verleden te verheerlijken en door restauratiepolitiek te bedrijven. Dat bundelt wel de ontevredenheid, maar helpt ons land niet vooruit!

Een democratie leeft bij de gratie van verschillen van inzicht en verbindt mensen door dialoog met respect. Het kabinet had een mooie kans bij de Miljoenennota om te verbinden en een visie te geven op waar het met ons land naartoe wil, maar die kans werd nauwelijks benut. In de troonrede, door onze nieuwe koning uitgesproken, werd een boodschappenlijst voorgelezen, maar nauwelijks perspectief geboden. Ja, er werd gesproken over de participatiesamenleving, maar wat is dat voor begrip? Een begrip dat zegt wat je moet doen. Democratie is bij uitstek participeren met echte en serieuze medezeggenschap en daaraan gekoppeld medeverantwoordelijkheid. D66 ziet het woord "participatiesamenleving" liever geflankeerd door de term "aspiratiesamenleving". Dat begrip zegt dat je wat wilt. Het zegt iets over de toekomst, niet alleen iets over het hier en nu. Het is met een oplopende jeugdwerkloosheid van belang dat jongeren een toekomst wordt geboden om voor te vechten. Je hoeft dan niet te vragen om participatie; die participatie volgt dan vanzelf. Dat is visie, zeggen dat je ergens naartoe wilt werken! Mocht de minister-president bevreesd zijn, zich te zeer vast te leggen op een einddoel: "To travel happily is a better thing than to arrive", aldus Robert Louis Stevenson. Graag een reactie hierop van het kabinet.

Gelukkig is er vorige maand een akkoord tot stand gekomen tussen het kabinet en drie oppositiepartijen in de Tweede Kamer, waaronder D66. Het is een begrotingsakkoord dat een mogelijke Nederlandse shutdown – een ietwat oneigenlijke vergelijking – leek te voorkomen en ons land weer vooruit kan helpen. Dit akkoord is het laatste in een voor het publiek bijna niet meer te volgen rij van akkoorden. Dit is een politiek akkoord en geen gelegenheidsakkoord met deze of gene polderpartij. Zo hoort het ook.

De heer Kox (SP):

De fractievoorzitter van D66 zegt iets waarvan ik mij toch afvraag of hij het ook zo bedoelt: er is een akkoord gesloten om een shutdown van de Nederlandse overheid te voorkomen. Volgens mij was er geen enkele reden om dat aan te nemen. Het kan overigens niet eens in de Nederlandse wettelijke context.

De heer Van Boxtel (D66):

Nee, dat klopt.

De heer Kox (SP):

Dat vind ik toch iets te veel angst aanjagen. U hebt een akkoord gesloten omdat u het ermee eens was. Dat mag en ik heb dat geprezen. U hebt niet een akkoord gesloten omdat anders de Nederlandse samenleving ... Wouter Bos roept dat soort dingen, maar die weet er niet zo veel van.

De heer Van Boxtel (D66):

Nee, die schrijft columns.

De heer Kox (SP):

Maar dan gaat u dat toch niet zeggen? Er was geen shutdown.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik geef mij graag gewonnen. Ik zei ook dat het een ietwat oneigenlijke vergelijking was. Interessant was wel dat vele buitenlandse commentatoren hebben gerefereerd aan hetgeen hier is gebeurd en dat in Amerika is gezegd: als je maar praat met deze en gene, kun je wel een stap verder komen. U hebt formeel helemaal gelijk. Hier had zo'n situatie niet gekund. Maar de veronderstelde dreiging dat het kabinet de kerst niet zou halen, zou je – nogmaals, oneigenlijk – kunnen vertalen als een soort shutdown.

Voorzitter. D66 erkent het belang van polderen en erkent het belang van maatschappelijke organisaties, maar uiteindelijk is het aan de politiek zelf om tot afspraken te komen. Het feit dat dit kabinet willens en wetens van start is gegaan zonder enige zekerheid over voldoende draagvlak in beide Kamers van de Staten-Generaal geeft geen enkele reden om te speculeren over een Eerste Kamer die haar boekje te buiten zou gaan en te veel zou politiseren. Dit speculeren is in de afgelopen maanden wel volop gebeurd door oud-Kamerleden, door een enkele fractievoorzitter in de Tweede Kamer, door journalisten en zelfs door sommige collega's hier in deze vergadering. Onterecht! De D66-fractie in de Eerste Kamer laat zich niet op voorhand de zwartepiet toegespeeld krijgen. In dit debat hebben wij één speler niet gehoord en dat is de minister-president. Graag vraag ik hem hoe hij aankijkt tegen de huidige politieke positie en bevoegdheden van de Eerste Kamer.

Staatsrechtelijk is de fractie van D66 in de Eerste Kamer niet aan dit Herfstakkoord gebonden. Ook politiek is dat niet het geval, maar het geeft mijn fractie wel richting, althans budgettair, omdat ook wij geconsulteerd zijn op hoofdlijnen. Wij vinden dit inhoudelijk goede voorstellen en wij zijn blij dat er eindelijk vooruitgang komt.

De heer Brinkman (CDA):

Betekent deze frase, met een verwijzing naar de opmerking die collega Van Boxtel net maakte dat zijn fractie het leuker vindt om te reizen dan te weten waar ze aankomt, dat de heer Van Boxtel ook akkoord is met het onderdeel omtrent de pensioenen? Dat zit nog altijd opgenomen in het voorstel. Het is wel belangrijk voor deze Kamer om te weten of collega Van Boxtel daar de handen vrij heeft dan wel intussen zich in dat treintje heeft laten inpakken.

De heer Van Boxtel (D66):

Nee, de terminologie "inpakken" komt bij ons überhaupt niet voor. Wij hebben kennisgenomen van het akkoord. In dit begrotingsakkoord zit ook een vermeende opbrengst vanuit de herziene pensioenwetgeving. Maar met u hebben wij in de Eerste Kamer fel weerstand geboden tegen de voorstellen zoals ze er toen lagen. Het kabinet heeft ze teruggenomen en gezegd dat het opnieuw bij ons terugkomt. Budgettair, zo zei ik net, zullen wij welwillend kijken naar de afspraken uit het Herfstakkoord, maar uiteindelijk zullen wij in de Eerste Kamer gewoon ons werk blijven doen en de wetgeving toetsen op kwaliteit en uitvoerbaarheid.

De heer Brinkman (CDA):

Dat betekent dus dat u voor 2014 – mijn vervolgvraag zou zijn: ook voor 2015? – uw handtekening hebt gezet onder een akkoord dat in ieder geval voorlopig een gat van 2,8 miljard laat zien.

De heer Van Boxtel (D66):

De pensioenvoorstellen hebben betrekking op 2015, dus wij moeten afwachten wat er nu uit het kabinet naar ons komt. Ik ga niet verder speculeren, maar wacht eerst af met welke voorstellen het kabinet hier terugkomt.

De heer Brinkman (CDA):

Dat is zorgvuldig, maar het gaat mij nu even over de vraag of u zegt: men heeft geld nodig; als het niet in de pensioenhoek kan, moet het maar voor 2,8 miljard in een andere hoek.

De heer Van Boxtel (D66):

Nogmaals, wij zullen die pensioenvoorstellen echt op hun merites beoordelen. Wij hebben gezegd dat wij welwillend tegenover dit begrotingsakkoord voor 2014 staan. Met die attitude zullen wij alle voorstellen bekijken.

De heer Brinkman (CDA):

Een attitude om voor 2,8 miljard eventueel alternatieve voorstellen in te dienen?

De heer Van Boxtel (D66):

Dit soort voorstellen zit in de begroting. Nogmaals, wij zullen er welwillend naar kijken, maar ik ga op dit moment niet verder inhoudelijk speculeren over de mogelijke herziene pensioenvoorstellen waarmee het kabinet zal komen.

De heer Kox (SP):

Collega Hermans rekende zich naar mijn mening wat snel rijk door nu drie partijen bij de coalitie op te tellen, waardoor het kabinet verder kon. U zegt dat u zich verbonden voelt aan de bezuinigingsoperatie van 6 miljard, maar bent u nu ook verbonden aan drie kwart van alles wat de regering voorstelt, zoals aan de overkant wel werd beweerd? Ik geloof het niet. Ik begrijp ook dat u uw handen totaal vrij hebt voor alle voorstellen die niet in dat Herfstakkoord zitten: criminalisering van illegaliteit, ontwikkelingssamenwerking, griffierechten, rechtsstaat ...

De heer Van Boxtel (D66):

Ik zal het verhaal gewoon vervolgen. Dan krijgt u vanzelf antwoord op deze vragen.

De heer Kox (SP):

Oké, maar het is belangrijk om vast te stellen dat er op dit punt wat licht zit tussen u en collega Hermans.

De heer Van Boxtel (D66):

Ja, ik zal er vanzelf antwoord op geven.

Op de begroting 2014 is D66 in de Tweede Kamer, samen met de ChristenUnie en de SGP geworden tot – zou je kunnen zeggen – "His Majesty's most loyal opposition". Dit neemt niet weg dat wij in de Eerste Kamer wetten kritisch zullen blijven toetsen op kwaliteit, rechtmatigheid en uitvoerbaarheid. En uiteraard blijven wij als D66 constructief oppositie voeren op vele andere terreinen, niet direct de begroting rakend, waar wij fundamenteel anders denken over de noodzakelijke maatregelen of over ander beleid. Met name zal dit het geval zijn bij de bewaking van de rechtsstaat, bij de kwaliteit van het onderwijs, bij de herwaardering van cultuur en bij positieve vrijheid in plaats van bij repressief beleid.

De voortgaande repressie in het strafrecht is D66 een doorn in het oog. Het bemoeilijken van de toegang tot de rechter door het verhogen van de griffierechten en het versoberen van de gefinancierde rechtsbijstand zijn voor ons echt nauwelijks acceptabel en een staatstoezicht op de advocatuur is dat evenmin. De voorgenomen bezuinigingen op het Openbaar Ministerie zijn in onze ogen irreëel; de nog niet goed lopende Nationale Politie is een zorg. Dit kabinet zal op dit domein echt beter moeten gaan presteren. Graag krijg ik een reactie van de minister-president.

Wij zijn blij dat er extra wordt geïnvesteerd in onderwijs en innovatie, juist nu we op veel terreinen de tering naar de nering moeten zetten. We hebben jeugd en we willen toekomst en dus moet er extra geïnvesteerd worden om aspiraties waar te kunnen maken. Het is goed dat er extra geld vrijkomt voor met name technisch onderwijs op mbo-niveau. Het is toch te gek dat een bedrijf als IHC Merwede een order binnenhaalt van 1 miljard en 1.000 structurele banen kan creëren, maar drie kwart daarvan moet worden ingevuld door technici – ik zeg het mijn collega De Graaff na, die er niet is – uit Polen en Roemenië. Wij hebben de benodigde mensen hier niet eens, als wij werk binnenhalen. Zo ernstig is het. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister-president. Wij moeten echt hoog tempo maken met het her-, om- en bijscholen van jongere werkzoekenden. Met een jeugdwerkloosheid in Nederland van inmiddels 17% is het echt onaanvaardbaar dat er wel werk binnenkomt, maar dat wij geen mensen kunnen leveren. Klopt onze analyse, zo vraag ik het kabinet, dat de optelsom van regeerakkoord en Herfstakkoord voor wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs nog steeds een min oplevert?

De heer Thissen (GroenLinks):

Collega Van Boxtel houdt een hartstochtelijk pleidooi over investeren in mensen die nu aan de kant staan, maar ik zie in dat grabbeltonakkoord niet dat D66 zich heeft ingespannen om de re-integratie-, scholings- en activeringsbudgetten in de sociale zekerheid en voorzieningen terug in de begroting te krijgen. Dat zijn de bedragen die de afgelopen vijf, zes, zeven jaar bijna helemaal zijn wegbezuinigd. Wij hebben werkloze mensen bijna niets meer te bieden aan opleiding, scholing en activering.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ben dat volstrekt oneens met u. Overigens zat u tot vlak voor de eindstreep ook mee aan tafel, aan de andere kant. U weet dat daar ook door GroenLinks en D66 enorm is geknokt voor die extra investeringen in onderwijs. Wij geloven namelijk in de trekkende schoorsteen: mensen die op tijd klaar zijn met de goede vakbekwaamheden die aansluiten op het werk dat in Nederland nodig is. Daar is de afgelopen decennia te veel misgegaan. Er wordt ook opnieuw extra geld gestopt in het topsectorenbeleid, in innovatie. Het is echt van het grootste belang dat dat in Nederland gaat gebeuren. Op een aantal andere domeinen zal er vast ook nog iets kunnen gebeuren, maar het is van primair belang dat wij een beroepsbevolking krijgen waarvan jongeren gewoon weten dat zij aan de slag kunnen. De banen zijn er op veel plekken. Alleen is er op dit moment op heel veel plekken sprake van een grote mismatch tussen datgene wat mensen hebben geleerd en datgene waaraan behoefte is in het bedrijfsleven.

De heer Thissen (GroenLinks):

Daar ben ik het volstrekt mee eens, maar ik vroeg naar de investeringsbudgetten voor de miljoen mensen die, zoals minister Dijsselbloem voortdurend zegt, graag willen werken maar die nu om in hun levensonderhoud te voorzien, afhankelijk zijn van een inkomen uit de sociale zekerheid en sociale voorzieningen. Wat hebben wij hun te bieden en hoe kunnen wij investeren in hun competenties zodat zij weer kunnen aanhaken op de arbeidsmarkt?

De heer Van Boxtel (D66):

In heel veel gemeenten waar mensen in een uitkering zitten, kunnen mensen allerlei scholingsmogelijkheden krijgen. Wij hebben de O&O-fondsen. Wij kunnen van allerlei fondsen creatiever en slimmer gebruikmaken. Ik geef mij onmiddellijk gewonnen: daar zullen wij misschien nog scherper naar moeten kijken. Laten wij dan ook gezamenlijk aan het kabinet vragen of het op dat gebied nog extra mogelijkheden ziet. Maar voorkomen dat het aantal van 700.000 werklozen nog verder oploopt, is bittere noodzaak. Sterker, ik hoop echt dat wij, wat de enorm grote jeugdwerkloosheid in Nederland aangaat, snel het schip kunnen keren voordat het tegen de wal te pletter vaart.

Voorzitter. Ik vroeg naar de "min" op het wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs. Als de gedachte is dat het hoger onderwijs wordt bediend met de opbrengsten die te zijner tijd, tegen 2020, worden gegenereerd met de afschaffing van de studiefinanciering en de invoering van het leenstelsel, dan is dat een gevaarlijke veronderstelling, gelet op de forse kritiek op deze voorstellen. Ook hierop graag een reactie van het kabinet.

Wij zijn verheugd over het terugdraaien van de versobering van de zelfstandigenaftrek om een bredere reden. Je kunt mensen namelijk niet vragen te gaan ondernemen en daarvoor tegelijkertijd straffen. En ja, misbruik moet worden aangepakt, maar als wij een beweging inzetten van minder institutionele banen en meer banen in de markt zelf, dan moet je de mensen ook tegemoetkomen.

Wij juichen ook een aantal vergroeningsmaatregelen toe omdat we als samenleving ons gedrag moeten aanpassen willen de wereld niet blijvend uitponden, vervuilen en vernietigen. Duurzaamheid mag, nee, moet wat kosten willen wij op tijd in die andere economie terechtkomen. En meer lastenverlichting voor bedrijven en huishoudens ten opzichte van de Miljoenennota dan lastenverzwaringen past in een tijd waarin consumentenvertrouwen en concurrentiekracht zwaar worden beproefd.

Voor D66 is "aspiratie" het kernbegrip. Aspiratie daagt uit, terwijl de participatie van het kabinet door veel mensen als defensieve invulling wordt gezien, in de zin van: u moet zelf meer doen, want de overheid kan het echt niet meer allemaal voor u regelen. Wij willen graag een offensievere invulling: actieve participatie in de democratie, sociale betrokkenheid bij elkaar en maatschappelijke ontplooiing door kennis en cultuur. We zullen het kabinet steunen, aanmoedigen en waar nodig bekritiseren, ook als het gaat om onze houding ten opzichte van de wereld en Europa.

Er komen Europese verkiezingen aan. Ik had in deze bijdrage van tien minuten graag uitgebreider stilgestaan bij het Europese en internationale beleid, maar daar hebben wij de tijd niet voor. D66 ziet graag dat Nederland weer leidend wordt in het debat over de rol en toekomst van Europa, zoals Nederland dat ook was ten tijde van het Verdrag van Maastricht. Onnodige bureaucratie tegengaan, ja, maar ook volop verder bouwen aan een sterk, vredig en stabiel continent, dat ook leidend kan zijn in de internationale geopolitieke verhoudingen. Stoppen met cynisme en naarbinnengerichtheid. Herstarten met een positief-kritische en naar buiten gerichte houding. De D66-fractie is benieuwd naar de zienswijze van het kabinet hierop en verneemt die graag in dit debat.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Meedoen kan niet zonder grond onder je voeten. Of: waarom de verzorgingsstaat conditio sine qua non is voor de participatiesamenleving. De Koning zei namens de regering in zijn eerste troonrede: "dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving."

Over wie heeft de regering het hier, vraag ik de premier. Ons land telt 6 miljoen vrijwilligers en 3,5 miljoen mantelzorgers. 1,5 miljoen jonge mensen gaan dagelijks naar school, opleiding of universiteit. 7,5 miljoen mensen werken. Miljoenen mensen doen dagelijks boodschappen. Miljoenen mensen zijn dagelijks onderweg op de snelwegen en in het ov van onze samenleving. Wie participeert eigenlijk niet? En wat is dat dan, participeren? Of hebben we het alleen over de mensen die een inkomen hebben uit het stelsel van sociale zekerheid, voorzieningen en zorg?

Minister Dijsselbloem stelt in de Miljoenennota dat er bijna een miljoen mensen aan de kant staan die willen werken. En, voegt hij eraan toe, een toename van de arbeidsdeelname van werklozen, arbeidsgehandicapten, deeltijdwerknemers en ouderen zou een aanzienlijk deel van het drukkende effect van de vergrijzing wegnemen. Betekent de participatiesamenleving, zoals genoemd in de troonrede, dat dit kabinet bereid is die hogere arbeidsparticipatie te gaan afdwingen met wetgeving of concreet beleid, fermer dan nu gebeurt met een schamele 1.200 banen van het "grabbeltonakkoord" in 2014 en de 125.000 banen voor mensen met een beperking of handicap in 2026? Of beperkt deze regering zich tot de oproep van de minister van Sociale Zaken dat werklozen natuurlijk wel van de bank moeten komen? Hoe ziet een appel op meedoen er uit?

De heer Van Boxtel (D66):

Iedere fractievoorzitter gaat natuurlijk over zijn eigen woorden, maar ik vind het gek dat GroenLinks tot anderhalve dag voor de eindstreep mee is blijven praten over een akkoord. Toen dat net niet aanvaardbaar was, heette het ineens een "grabbeltonakkoord". Dat staat zo ver af van de intentie om heel lang mee te blijven praten dat ik dat bijna een diskwalificatie van GroenLinks zelf vind.

De heer Thissen (GroenLinks):

Wij hebben voluit ingezet op beleid dat al vanaf 2014 leidt tot meer werk en echte banen. Wij hebben echt meegedacht over het inzetten van een koerswijziging in onze economie die meer bijdraagt aan een duurzame wereld en een vergroening van ons belastingstelsel. En wij hebben ons ingezet om ervoor te zorgen dat het sociaal tekort in onze samenleving voor een deel zou worden opgelost. Daar is niks van gebleken. Dat is de reden waarom onze partijleider, de fractievoorzitter aan de overkant Bram van Ojik – ik heb namelijk niet aan tafel gezeten, onze partij wel via de partijleider – uiteindelijk, alles afwegende heeft besloten om niet verder mee te doen aan een akkoord waarbij te veel is gezocht in alle hoekjes en gaatjes naar bedragen om de begroting sluitend te krijgen in plaats van uit te gaan van de vraag: langs welke visie zorgen wij voor meer werk, een duurzame economie en een socialer Nederland? En dan mag ik inderdaad mijn eigen woorden kiezen en het een grabbeltonakkoord noemen.

Voorzitter. Hoe ziet een appel op meedoen er uit, vraag ik de premier. En wat bedoelt deze regering met verantwoordelijkheid nemen? Leg mij, leg de burger nu eens het volgende uit. Waarom is zoiets als in de file staan enerzijds géén individueel probleem? Daarvoor zouden we in het kader van de participatiemaatschappij onze eigen verantwoordelijkheid eens kunnen nemen. Denk aan carpoolen, op andere tijdstippen gaan werken en de trein nemen. Minister Schultz kan zeggen dat er meer dan voldoende asfalt ligt, maar dat we het slechts voor 20% benutten. Waarom blijft het kabinet namens ons wegen aanleggen? En waarom is werkloosheid anderzijds wél een individueel probleem, waar de overheid haar handen van aftrekt, zowel wat betreft het vinden van werk, de financiële gevolgen als het investeren in mensen die nu aan de kant staan?

Ik maak mij zorgen over het feit dat we het ten fundamentele niet meer hebben over de vraag waarom we de verzorgingsstaat eigenlijk hebben. Zoals de mens schone lucht, water en aarde nodig heeft om te ademen, te drinken en z'n voedsel te verbouwen, zo heeft de mens grond onder de voeten nodig als hij oud wordt, niet meer productief is, getroffen wordt door werkloosheid, (chronische) ziekte, een handicap of pech. Mensen kunnen veel zelf en benutten allang hun eigen organiserend vermogen, hun zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.

Wie noemt zich nog werkloos? Grote groepen zitten in between jobs, geven zich uit voor adviseur als zelfstandige zonder opdrachten en stapelen de ene onbetaalde functie op de andere stage. Werkloze jongeren teren op de zak van hun ouders. De Groene Amsterdammer noemde deze houding op individueel vlak lovenswaardig, maar op maatschappelijk niveau rampzalig, want het maakt de nieuwe werkloosheid nagenoeg onzichtbaar en ontslaat politici van de verplichting er al het mogelijke tegen te doen. Het tekort aan banen is structureel geworden en daarmee een collectief en dus politiek probleem. Dat lost een individu niet op door af te zien van een uitkering of door van de bank te komen. Dat raakt het fundament van onze samenleving, onze economie. Waar in de kabinetsplannen zie ik de onderkenning hiervan terug, vraag ik de minister-president.

Omdat we niet alles individueel kunnen, hebben we bepaalde zaken in het collectief van de overheid geregeld. De sociale zekerheid maakte een einde aan de mensonterende situatie van armoede en gebrek. Toegang tot zorg en onderwijs, onafhankelijk van de dikte van je portemonnee, gaf en geeft generaties jongeren de kans zich te ontplooien. Vaak uit welbegrepen eigenbelang ontstonden solidaire regelingen om elkaar te helpen, omdat je wist dat het jou morgen ook zou kunnen gebeuren en omdat een samenleving met grond onder de voeten voor iedereen stabieler, veiliger en welvarender is.

Terugkomend op de participatiesamenleving van dit kabinet: de verzorgingsstaat was ooit bedoeld om mee blijven doen, om participatie mogelijk te maken, om te voorkomen dat je wegens werkloosheid, ziekte of gebrek in het ravijn donderde. Een vangnet desnoods. Niet zonder resultaat.

In dat licht vraag ik de premier: hoe ziet dat "minder overheid, meer samenleving" zoals hij de zinsnede uit de troonrede graag uitlegt, er nu precies uit? Wat wordt er precies minder, wat moet er meer? Schets die samenleving eens in een beeldend verhaal, wat overigens geen olifant hoeft te zijn. Of bedoelt de premier: de rijksoverheid doet even niet meer mee; we gooien de boel over de schutting van gemeenten en burgers? En dan, vraag ik. Waar is het solide financiële kader, bijvoorbeeld? Wat doet dit kabinet met de ervaringen in Denemarken, waar een vergelijkbare decentralisatie de eerste jaren meer geld kostte en daarna pas iets minder? Hoe gaan we reageren op de verschillen die zéker gaan komen? De bureaucratie is nog niet in staat om met zelfredzame burgers om te gaan; de politiek is niet opgewassen tegen verschillen tussen Maastricht en IJmuiden: op ieder incident volgt een maatregel die nergens een antwoord op is. Een regering die kiest voor verregaande decentralisatie en voor maatwerk moet de discipline hebben om zichzelf heel slank te maken in regeldrift en beleidsdrift, moet de beleidscapaciteit – door sommigen de beleidsmegastallen op de ministeries genoemd – op de ministeries drastisch verkleinen en inzetten op een overheid die in de leefwereld van mensen veel meer slagkracht heeft en daadwerkelijk nabij kan zijn. De premier kan Herfstakkoorden sluiten zo veel hij wil, maar als zijn wetgevingsvoorstellen solide onderbouwing missen, is het aan deze Kamer om tegen die voorstellen te stemmen.

Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Vanaf begin jaren negentig, in de aanloop naar tal van verbouwingen in onze verzorgingsstaat, hebben we nagelaten te definiëren wat we sociaal vinden. We hebben nagelaten daarover consensus te vinden, zowel politiek als maatschappelijk. We hebben nagelaten om bijvoorbeeld met elkaar te concluderen: we vinden het niet sociaal om iemand dertig jaar werkloos in de bijstand te laten, we vinden het wél sociaal om de drempel tot de voorzieningen laag te houden maar de ambities op participatie heel hoog te stellen. De verandering van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij, zoals de koning het voorlas, heeft dus het gevaar in zich dat mensen in een situatie waarin ze het niet kunnen gebruiken – ziekte, werkloosheid, ouderdom – teruggeworpen worden op zichzelf, terwijl tegelijkertijd de grond onder hun voeten wordt weggeslagen.

Je kunt niet de verzorgingsstaat afschaffen en de participatiesamenleving uitroepen. Mijn stelling namens GroenLinks is dat je zonder verzorgingsstaat meedoen niet meer mogelijk maakt voor mensen. Zijn er dan geen problemen? Jawel. Regelingen in de sociale zekerheid blokkeren soms juist het meedoen, vanwege het stigma of vooroordeel, waardoor je niet uitgenodigd wordt bij een sollicitatie, of omdat de regeling in zichzelf blokkeert. Je verliest bijvoorbeeld je rechten, of het duurt te lang, waardoor je steeds verder achterop raakt. Dit noem ik de paradox van de verzorgingsstaat. Die moeten we opheffen en niet voortdurend sleutelen aan de toegang tot een voorziening, of de hoogte of de duur ervan. Dat hebben we de afgelopen twintig jaar stevig gedaan, maar daardoor zijn de problemen echt niet opgelost. Voor miljoenen mensen in onze samenleving geldt dat de niet te vermijden en noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals wonen, zorg en opvoeding, niet te betalen zijn. Daarom pompen we 12 miljard euro per jaar rond in 9 miljoen toeslagen, voor 7 miljoen huishoudens. Wanneer voeren we hier eens de discussie over de vraag of we dat wel sociaal vinden, en of we niet naar een andere regeling moeten, waardoor 's lands grootste sociale dienst, de Belastingdienst, afdeling toeslagen, wellicht wat anders geordend kan worden? Ik pleit voor een diepgaande discussie die niet door geld ingegeven is, maar door de vraag: wat hebben we met z'n allen nodig als je ziek wordt, een handicap hebt, oud bent of werkloos. Wat is er collectief nodig en wat mag je van mensen zelf verwachten?

Helaas vermijdt dit kabinet de fundamentele discussie. Het gelddenken regeert. Bij iedere maatregel verschijnt een minister of staatssecretaris met een droef gezicht en zegt: het kan nu eenmaal niet anders. Behalve dat het onjuist is, is het armoedig. Of er nu wel geld is of geen geld, een maatregel lanceren betekent dat er een keuze is gemaakt, een keuze voor het een, een keuze tegen het ander. Die moet uitgelegd worden. Ik vraag de premier: schets nu eens van de belangrijkste maatregelen hoe zij bijdragen aan de samenleving die dit kabinet voor ogen heeft. Middelen zijn doel geworden: 3% begrotingstekort, 6 miljard bezuinigen, hopen op economische groei. En dan, vraag ik de premier. Welke heilstaat varen we binnen als dat is gerealiseerd? Hebben die miljoen mensen die zo graag willen dan een baan? Wat is het doel van die bezuinigingen? Ik doel dan niet op een schouderklopje van Olli Rehn. Waarom rommelt dit kabinet, zoals Rens van Tilburg op 24 september in De Volkskrant schreef, een begroting in elkaar om maar aan een zinloze norm te voldoen en schaden we zo onze economie in de jaren na 2014. Waarom gaan we niet met open vizier de discussie aan over wat wél zinvol Europees begrotingsbeleid is? Graag een reactie van de premier.

De kans is groot dat we helemaal niks binnenvaren, maar Nederland verder in de penarie helpen. De president van DNB zei onlangs in Washington dat we de dip van 2011 aan onze eigen tekortreductie te danken hebben, en dat het bidden om meer consumptie door burgers onzin is, omdat ons reële inkomen sinds 2009 met 9% is gekrompen, waarvan de helft van de klap in 2013. De rest van de Eurozone, inclusief Griekenland tikte plus 3%. Ook zei hij dat onze voortdurende loonmatiging tot een forse verschuiving van welvaart van huishoudens naar het grootbedrijf heeft geleid. Kan de premier deze Kamer een reactie geven op deze uitspraken van de heer Knot en aangeven welk beleid in dat licht verstandig zou zijn? Toont deze crisis ons niet glashelder dat vrede, welzijn en welvaart niet als vanzelf de resultaten zijn van economische groei, die we dachten te bereiken via deregulering en alle ruimte voor banken en bedrijven, via zeepbellen en opgeklopte beurskoersen, voortgaande subsidiëring van het gebruik van fossiele energiebronnen en via ieder jaar meer C02 in de lucht, in de hoop dat het ooit overwaait?

Europese landen staan hard tegenover elkaar. In eigen land is het grootbedrijf rijk, de burger verarmt, de overheid verarmt en de overheid verarmt die burger verder door de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat onder het mom van betaalbaarheid en Europese begrotingsnormen voortdurend te amenderen. Maar bedrijven hebben niks aan een arme burger en de overheid ook niet. De markt is imperfect. We moeten de doodgeslagen begrippen "solidair" en "sociaal" nieuw leven inblazen, ook en misschien zelfs wel vooral uit welbegrepen eigen belang. Doen we dat niet, dan laten we te veel mensen aan hun lot over, ziet niemand naar hen om, is de grond weg onder je voeten en is meedoen onmogelijk geworden. We gunnen ons niet de tijd, of durven het uit electorale motieven niet aan, om fundamenteel na te denken over wat er nodig is om ons allemaal gedurende ons leven te accommoderen en te faciliteren bij opvoeding, educatie, werk, werkloosheid, zorgen voor elkaar, ontspanning, arbeidsongeschiktheid, ziekte en pensionering, gezien vanuit de vraag: wat mag de overheid van de burger zelf verwachten en wat mag de burger van de overheid verwachten.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ben blij dat de heer Thissen die laatste opmerking eraan toevoegt, want het hele voorgaande gedeelte leek toch te suggereren dat er een uniforme oplossing vanuit de overheid kan worden gecreëerd, terwijl ik toch denk dat de spanning op het ogenblik is – door veel jonge mensen opgepakt – als de overheid iets niet meer kan regelen, ga ik het zelf doen. Ze doen dat dat onderling, met groepen. Je ziet in de samenleving heel andere initiatieven opkomen. Die zou je hierbij moeten omarmen en stimuleren, en niet alleen maar de fictie overeind houden dat je vanuit een overheid alles kunt regelen. Eenheidsoplossingen bestaan niet meer.

De heer Thissen (GroenLinks):

Collega Van Boxtel slaat de spijker op de kop: dat bedoel ik precies. We hebben nooit de tijd genomen om hier in de Staten-Generaal, met 225 mensen, de discussie te voeren over de vraag of we consensus hebben over wat de overheid vermag en wat we van de burgers kunnen vragen. Dat is exact het thema van de bijdrage van GroenLinks. Ik vind het armoedig dat we nooit de tijd hebben genomen, maar dat we van de ene naar de andere begroting, en van de ene meerderheid naar het andere hobbelen. We denken voortdurend dat dat aan iedereen bekend is, maar we hebben geen consensus over wat de collectiviteit moet zijn die wijzelf niet kunnen organiseren als individuele burger. Verder hebben we geen consensus over wat je de burger mag vragen om te investeren in eigen organiserend vermogen. Zonder grond onder je voeten kun je wel een beroep op mensen doen, maar dan donderen mensen in het ravijn als ze werkloos of ziek worden. Dat staat niet op hun verlanglijstje, maar het gebeurt wel.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Vindt u het een goed plan dat we nog een breder debat voeren over de participatiesamenleving, waarbij we het kabinet uitnodigen om die gedachte verder uit te werken, zoals vanmorgen al eerder is genoemd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik vind dat een heel goede gedachte. Onze bijdrage roept daartoe op. Ik zou het heel armoedig vinden als we het laten bij die ene frase van de koning, die dat namens de regering uitsprak op Prinsjesdag. De een doet daar wat gekscherend over, de ander bekritiseert dat weer, weer een ander zegt dat dat al tien jaar geleden werd gezegd. Ondertussen gaan we door alsof we het daarmee geregeld hebben, maar dat hebben we niet. Mensen zitten te smachten naar een verhaal dat we gezamenlijk kunnen uitdragen, een consensus over hetgeen de overheid van de burger mag verwachten en over hetgeen de burger van de overheid mag verwachten. En hoe definiëren we de verzorgingsstaat die emancipeert, activeert en mensen niet gevangen houdt in een regeling?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dan verzoek ik collega Thissen om een voorstel te doen voor een mooi beleidsdebat verderop in dit jaar.

De heer Thissen (GroenLinks):

Heel graag. Ik voel me uitgenodigd, collega Kuiper. Ik zal dat zeker doen.

Uiteindelijk spreekt de fractie van GroenLinks de koning, de regering tegen: om een participatiesamenleving mogelijk te maken, is er een stevige basis nodig, en wel deze: de verzorgingsstaat als conditio sine qua non om te overleven en om te leven, net als aarde, water en lucht en – zo voeg ik daaraan toe – een nabije, betrouwbare, toegankelijke overheid en solidariteit. We wachten met belangstelling het antwoord van de regering af.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Volgende maand beginnen de festiviteiten ter gelegenheid van 200 jaar Koninkrijk. Nederland is in die twee eeuwen opgeklommen tot een rijk en hoogontwikkeld land. De viering vindt echter plaats te midden van een ernstige financieel-economische crisis in Europa, die ook ons land voor grote uitdagingen stelt. Dit kabinet wil Nederland sterker uit de crisis laten komen. Dat hebben we vaak gehoord. Dat is ook goed, maar wat betekent dat? "Sterker uit de crisis" betekent voor de ChristenUnie niet alleen deugdelijk financieel beleid. Het heeft ook morele en politieke componenten. "Sterker uit de crisis" betekent een gemeenschappelijke inzet voor het algemeen belang, bouwen aan een sterke samenleving en zorgvuldige aandacht voor instituties en publieke organisaties die dat mogelijk maken. Te vaak is de politiek een stoorzender en breekt ze het vertrouwen van burgers af door wisselvallig optreden. Behartiging van publieke belangen vraagt continuïteit en stabiliteit. Dat motiveert burgers om zich in te zetten voor de publieke zaak en dat helpt om Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Bij de herdenking van 200 jaar Koninkrijk is het nodig om opnieuw te investeren in politiek vertrouwen en in stabiele instituties die ons land dragen en sterker maken. Dat is bij deze algemene politieke beschouwingen het thema voor de ChristenUnie.

Een sterk land kenmerkt zich door een sterke rechtsstaat en overheden die dicht bij burgers kunnen optreden. Laten we daarom stoppen met het steken van energie in het opschalen van provincies. De minister van Binnenlandse Zaken is helaas niet meer aanwezig. We hebben het gevoel dat we met dat opschalen historische bestuursvormen en loyaliteiten afbreken in plaats van politiek vertrouwen opbouwen. Laten we juist investeren in de ondersteuning van gemeenten, die in de komende tijd een enorme bestuurlijke transitie voor de boeg hebben.

De heer Kox (SP):

Mag ik uit de woorden van de fractievoorzitter van de ChristenUnie afleiden dat de bestuurlijke modernisering volgens zijn fractie niet onder het Herfstakkoord valt, dat dit nog een open zaak is en dat de houding en de positie van deze Kamer op dat punt ook overeind kunnen blijven?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb het Herfstakkoord goed bestudeerd en heb dit er niet in aangetroffen.

De heer Kox (SP):

Ik vraag dit aan de heer Kuiper omdat ik in de media en aan de overkant mensen hoor zeggen dat drie kwart van het regeerakkoord nu door de drie partijen is overgenomen. Collega Hermans sprak ook ietwat in die richting. Die mening deelt de heer Kuiper dus niet? Dit valt er dus buiten?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja, dit onderwerp valt daar volgens mij buiten. We hebben een Herfstakkoord en dat gaat over de begroting voor 2014.

Voorzitter. Er is inmiddels ook een discussie over de capaciteit van de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie. Bezuinigingen mogen geen aantasting betekenen van de kerninstituties van onze rechtsstaat. Diezelfde zorgen zijn er bij ons ook met betrekking tot de krijgsmacht. De aanvankelijke bezuinigingsplannen zijn bijgesteld, maar daarmee is de krijgsmacht allerminst op sterkte. De minister van Defensie geeft in haar nota zelf toe dat we ons land niet meer op eigen kracht kunnen verdedigen. Mijn fractie is daar verontrust over en vraagt zich af of de krijgsmacht zijn grondwettelijke taak nog wel kan vervullen. Onze krijgsmacht is zeker niet sterker uit de crisis gekomen. Mijn fractie zal hier later dit najaar op terugkomen.

Een zorgvuldige omgang met instituties heeft ook rechtstreekse politieke betekenis. Laat ik maar dicht bij huis blijven. We hebben een jaar achter ons waarin aanvankelijk werd opgemerkt hoe verfrissend het is dat een kabinet om steun moet werven in de Eerste Kamer. Later waren er waarschuwingen te horen dat een Eerste Kamer die wetten tegenhoudt, moet worden opgeheven. De politieke les van het Herfstakkoord lijkt me ondubbelzinnig: een kabinet kan niet effectief zijn zonder toereikende steun in de Eerste Kamer. Dat is wat mijn fractie betreft een herbevestiging van een oude regel. Vorig jaar heb ik de minister-president hier gevraagd of bij een volgende formatie teruggekeerd kan worden naar de praktijk zoals die gold toen de Koning de formatieopdracht gaf en vroeg om een "vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal". De minister-president zei toen dat hij er niet over ging. Misschien gaat hij er inmiddels wel over, aangezien hij in de Tweede Kamer een opdracht heeft aanvaard om een studie te doen naar de Eerste Kamer. Daarmee geeft hij aan dat het kabinet bevoegd is om iets te zeggen over de Eerste Kamer. Ik juich het toe als er een vergelijkende studie komt naar de verdiensten van een bicameraal stelsel. Prachtig! Maar nu de minister-president er dan toch over blijkt te gaan, wil ik hem vragen om in die studie ook aandacht te besteden aan de rol van de Eerste Kamer in het formatieproces, in die vruchtbare samenwerking tussen de regering en de Staten-Generaal die wordt gezocht.

Het lijkt erop dat met het Herfstakkoord de politieke rust is weergekeerd. De fracties aan de overkant hebben er wijs aan gedaan om dit akkoord te sluiten. Een kabinet in het nauw en nieuwe verkiezingen hadden zeker niet bijgedragen aan de politieke stabiliteit van het land. Voor ons zit het zesde kabinet sinds 2002. De twintig jaren voor 2002 kenden vijf kabinetten, die bijna allemaal de vier jaar volmaakten. Burgers klagen over de korte omlooptijd van beleid. We moeten de weg terug zien te vinden naar meer bestuurlijke soliditeit. Een debat over de positie van de Eerste Kamer is daarbij niet opportuun. Naar onze overtuiging is de Eerste Kamer nodig als toetsende instantie, als extra waarborg voor de kwaliteit van beleid en wetgeving en als parlementaire achtervang. Laten we wel vaststellen dat de problemen van de laatste tijd niet hun oorzaak vonden in de Eerste Kamer, maar in de formatiegeschiedenis van dit kabinet. Dat nu door nieuw overleg een nieuwe situatie is ontstaan, juicht mijn fractie toe. Er is een Bijbelspreuk die het volgende zegt: "Plannen mislukken bij gebrek aan overleg, maar door de veelheid van raadgevers komt iets tot stand." Dat is nu gebeurd.

Gelet op onze algemene economische situatie kunnen we het ons niet permitteren om in een politieke impasse terecht te komen. De Raad van State heeft daar krachtig op gewezen. De staatsschuld is in de afgelopen vijf jaar met 200 miljard toegenomen, van 45% bbp naar 76% bbp. Dit brengt 11 miljard aan jaarlijkse rentelasten met zich. En als de rente stijgt, praten we over heel andere bedragen. Collega Hermans noemde dat ook al, meen ik. Het begrotingstekort stijgt intussen in een sneller tempo dan de economische groei. De staatsschuld loopt dus op, terwijl we onze "reservetanks" hebben leeggereden. En dan zijn er nog de risico's in verband met de garantstellingen voor Europese noodfondsen. In deze situatie is het laten oplopen van de staatsschuld en het begrotingstekort onverantwoord. Terecht merkt de Raad van State op dat langer wachten met ingrijpen de noodzakelijke maatregelen later alleen maar extra ingrijpend zullen maken.

Maakt dit kabinet de goede keuzes? Ja, voor een deel wel. Lasten op arbeid worden verlaagd, gezinnen worden ontzien en de koopkracht gaat op korte termijn omhoog. Dat brengt de overheidsfinanciën echter nog niet voldoende op orde. We weten dat de uitgaven voor zorg en sociale zekerheid blijven stijgen. In de zorg zijn de uitgaven sinds 2008 met 25% gestegen, en dat gaat door. Terwijl aan de ene kant op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking iedere honderd miljoen wordt omgedraaid, moeten we aan de andere kant zien dat andere begrotingen met miljarden oplopen. Hoe is dat mogelijk? Is er niet nieuwe bezinning nodig om de collectieve uitgaven in de hand te houden? Wat onze fractie betreft is het tijd voor een grondige analyse en voor het ontwikkelen van structurele oplossingen. Is het kabinet van plan om daartoe initiatieven te nemen, om een nog diepere analyse te maken van wat er nu eigenlijk aan de hand is met de begrotingen van de zorg en de sociale zekerheid?

We hebben in dit huis stevig en hoffelijk gedebatteerd over de pensioenen. Er is zelfs een nieuwe definitie van hoffelijkheid ontstaan, namelijk dat zaken die al bekend verondersteld mogen worden, niet herhaald behoeven te worden. Daarmee kunnen we allemaal onze winst doen. Daarom ga ik nu voorbij aan de argumenten die tegen de Pensioenwet zijn ingebracht. Onze fractie is overigens wel van mening dat we zuinig moeten zijn op ons unieke pensioenstelsel. Het pensioenstelsel is niet een knop waaraan we om budgettaire redenen maar wat kunnen draaien. Wij zijn ook bevreesd dat het verband zoekraakt als we hier allerlei losse maatregelen en wetten moeten behandelen. Wij zien graag dat er een heldere visie komt op een generatie- en toekomstbestendig stelsel. Is te overwegen dat het kabinet de SER uitnodigt om in ieder geval een hoofdlijnenadvies te geven over het gewenste verband in ons unieke pensioenstelsel?

Nu de euforie over globalisering voorbij is …

De heer Kox (SP):

De begroting spreekt over in te boeken bezuinigingen op de pensioenen. Deze Kamer heeft daar een stokje voor gestoken. Voelt de ChristenUnie zich nu gebonden aan de verplichting in de begroting om die bezuiniging te realiseren? Of moet de regering maar met andere voorstellen komen en voelt de ChristenUnie zich op dit moment niet aan die miljardenbezuiniging gebonden?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het kabinet zal zonder twijfel weer met nieuwe voorstellen komen. Die voorstellen gaan eerst langs de Tweede Kamer en daarna komen ze hier. We zullen die voorstellen dan bezien. We hebben onze bezwaren echter al duidelijk genoeg kenbaar gemaakt in het laatste debat in deze Kamer over de pensioenen.

De heer Kox (SP):

Mijn vraag was echter of de ChristenUnie zich via het Herfstakkoord gebonden voelt aan die ingeboekte bezuiniging. Of zegt de ChristenUnie dat zij daaraan niet gebonden is, dat deze Kamer daarover haar zegje heeft gedaan en dat zij wel ziet wat er komt? Het maakt nogal wat verschil. Collega Brinkman stelde die vraag eerder ook.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja, dat kwam net ook al aan de orde en mijn antwoord zal de heer Kox dan ook niet verrassen. Ik beweeg me in dezelfde lijn: we voelen ons niet gebonden, maar we zullen loyaal kijken naar de voorstellen die hier komen. We hebben natuurlijk onze bezwaren geuit in het debat dat nog maar kort geleden is gevoerd. Dat is onze positie.

De heer De Lange (OSF):

Collega Kuiper doet een beroep op ons allen om na te denken over de fundamentele opzet van ons pensioenstelsel. Ik kan niet anders dan die oproep steunen en velen zullen dat met mij eens zijn. De heer Kuiper stelt echter ook voor om dat in handen van een commissie van de SER te leggen. De SER vertegenwoordigt weliswaar traditioneel de Stichting van de Arbeid, die de pensioenen altijd heeft geregeld, maar als één ding in de afgelopen jaren duidelijk is gebleken, is het dat de SER toch eerder deel van het probleem dan van de oplossing is. Moet het nadenken over de pensioenen en de houdbaarheid daarvan wel uitsluitend in de handen van een SER-commissie gelegd worden? Mij dunkt van niet.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

In Nederland zijn wij voorstander van het overlegmodel en dat heeft ons heel veel gebracht. In de SER zitten de sociale partners die het aangaat. Wij hebben vertrouwen in de SER. De SER heeft ook een rol gespeeld bij de totstandkoming van het energieakkoord. Ik vond dat een blijk van goed vermogen om dingen tot stand te brengen. Ik vind het belangrijk dat ook sociale partners meedenken over het toekomstige stelsel, met name om een goed verband, een goede samenhang, te houden tussen de diverse dingen die hier stukje bij beetje langskomen en ervoor te zorgen dat we de weg niet helemaal kwijtraken. Ik ben erg benieuwd hoe het kabinet het probleem van de versnippering van het pensioenstelsel over heel veel wetten en losse maatregelen wil voorkomen. Ik zie dan ook uit naar het antwoord op die vraag.

Ik vervolg mijn betoog. De schaduwzijden van grote markten zijn ons in de afgelopen jaren wel duidelijk geworden. Het is interessant dat er ook nieuwe aandacht voor regulering, publieke controle, is. Ook het nationale niveau keert nadrukkelijker terug in het denken over toezicht en gecoördineerde marktontwikkeling. Voor werkgelegenheidsbeleid is sturing op nationale schaal van belang. Scheepsbouwer Merwede is een sprekend voorbeeld. Ook in deze economische situatie bepaalt een overheid die dichtbij is, mede het succes van Duitsland. De regering erkent in de troonrede dat de open economie ons land extra kwetsbaar maakt in tijden van crisis. Kan de minister-president aangeven welke consequenties hij hieraan verbindt, ook in het nieuwe institutionele denken over economische sturing?

Wat onze fractie betreft is het belangrijk zeggenschap te houden over vitale infrastructuur, diensten en voorzieningen die van publiek belang zijn voor Nederland. Het afketsen van de overname van KPN door een Mexicaans bedrijf betreuren wij allerminst. Het moet wel leiden tot verdere bezinning op het beheer van het netwerk. Is het kabinet dat ook van plan? De nieuwe nota over het deelnemingenbeleid, waarin de resultaten van het onderzoek van de Eerste Kamer zijn verwerkt en waarin publiek toezicht en zeggenschap over publieke voorzieningen en diensten worden bepleit, juichen wij toe. Ook dat heeft te maken met het zuinig zijn op instituties die ertoe doen voor onze samenleving.

Ik sluit af. Toen de eerste Koning, Willem I, 200 jaar geleden bij Scheveningen voet aan wal zette, stond ons land er niet florissant voor. Toch was Nederland zielsgelukkig en dankbaar voor de vrijheid die terugkeerde. Op de gedenknaald in Scheveningen staan daarover prachtige teksten. Er is gewerkt aan de wederopbouw van het land en Nederland is sterker, veel sterker, uit die crisis gekomen. In veel opzichten zijn wij gezegend. Nu wij voor de uitdaging staan opnieuw te investeren in Nederland om het sterker uit de crisis te laten komen, wens ik de regering namens mijn fractie opnieuw Gods zegen toe.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Mijn beschouwing bevat een globale visie op enkele aspecten van de troonrede en de Miljoenennota.

De premier kan ondertussen misschien het woord (toekomst)visie niet meer horen, maar het is in elk geval duidelijk dat er onder de coalitiepartijen geen gemeenschappelijke ideologie ligt. De onderscheiden ideologieën zijn niet uitgeruild. Veel dagdromen over de toekomst zouden overigens nachtmerries worden als ze werkelijkheid werden. Intussen wordt wel in een toekomstrichting gewezen: de omslag van verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving die al vele malen ter sprake is gekomen. Dat is geen nieuw idee. Sinds de jaren tachtig is het onder andere benamingen bekend en er is sindsdien ook voorzichtig een begin mee gemaakt. Het lijkt mij in de troonrede tamelijk idealistisch gesteld dat mensen in deze tijd hun eigen keuzes willen maken, hun eigen leven willen inrichten én voor elkaar willen kunnen zorgen. Veel te kiezen lijkt er echter niet. Het idee komt louter voort uit de financiële noodzaak van bezuiniging. De noodzaak van de omslag is helder, maar het is bitter dat dit juist moet gebeuren in een periode van economische stagnatie of neergang. Dat zal spanningen geven en verzet oproepen en daarmee is het een lastige opgave voor de overheid en een moeizaam leerproces voor de burgers. Ik kom daar aan het slot van mijn betoog nog even op terug.

Hoe moet de visie van minder overheid en meer eigen verantwoordelijkheid gestalte krijgen? Allereerst moeten politici niet doorgaan met voortdurend nieuwe taken op de schouders van de overheid te leggen. Dat gebeurt nog altijd. Vrijheid spreekt iedereen aan, maar vrijheid betekent ook verantwoordelijkheid. Om die reden zien veel mensen er nu juist tegenop. Vrijwillige solidariteit zal voor een deel in de plaats moeten komen van de van overheidswege afgedwongen solidariteit. De oude plicht tot naastenliefde is afgekocht met premies en belastingen aan de Staat. De aanwezigheid van een zorgzame civil society, van mensen die nog in levensverbanden als gezin, familie, buurt, wijk en kerk functioneren en waarin nog naar elkaar wordt omgekeken, is geërodeerd. De verworvenheden van de verzorgingsstaat heten onvervreemdbare rechten. De beoogde omslag roept dan ook de vraag op: hoe duwt men de tandpasta weer in de tube?

De omslag zal ook beduidende consequenties meebrengen voor de overheidsuitgaven en vooral de overheidsinkomsten. Als het idee van de zorgzame samenleving, waarbij van iedereen grotere eigen financiële inspanningen worden gevraagd, kans van slagen wil krijgen, zal lastenverlaging absoluut noodzakelijk zijn. De Raad van State heeft daarop in zijn jaarverslag 2012 indringend gewezen. Het kan niet zo zijn dat de collectieve lasten gelijk blijven of nog stijgen, terwijl de collectieve voorzieningen worden verminderd en van mensen verwacht wordt dat zij meer in hun eigen zorgbehoefte voorzien. Het Belastingplan geeft er nog niet echt blijk van dat deze consequentie door het kabinet wordt gehonoreerd, zo zeg ik eufemistisch.

Ten slotte zeg ik over de participatiesamenleving nog dit. Overheid of meer eigen verantwoordelijkheid is geen of-of-formule. Het is een Bijbelse gedachte dat wie niet wil werken ook niet zal eten, maar anderzijds zal de overheid allerlei kostbare regelingen en voorzieningen moeten blijven treffen voor mensen die niet in staat zijn om volledig in hun eigen inkomen te voorzien en/of een beroep moeten doen op medische hulp en verzorging.

De heer Brinkman (CDA):

Het is altijd goed om naar collega Holdijk te luisteren, zelfs als hij er het zwijgen toe doet, maar ik was even in verwarring toen hij een oneliner bezigde die bij mijn weten in de boeken die hij pleegt te lezen, niet altijd voorkomt. Vandaar dat ik wat laat reageer op zijn opmerking dat het Belastingplan van het kabinet nog niet helemaal zijn stellingen verwoordt. Als de heer Holdijk daar zo kritisch over is, is hij dan ondanks die kritiek wel vóór het Belastingplan dat is ingediend? Of laat hij dat nog even in het midden?

De heer Holdijk (SGP):

Een van de redenen van de fractie aan de overkant om een akkoord aan te gaan met de huidige coalitiepartijen en de huidige regering, is dat ik mij anders genoodzaakt had gezien om tegen het Belastingplan te stemmen. Die noodzaak ervaar ik op dit moment niet meer in die mate.

De heer Brinkman (CDA):

Hoe moet ik dan uw opmerking duiden? U vindt het dus eigenlijk geen goed plan, maar u zegt: tja, hier sta ik, ik kan niet anders.

De heer Holdijk (SGP):

Nee, ik vind dat een slecht plan iets minder slecht is geworden.

De heer Brinkman (CDA):

Desalniettemin gaat u voorstemmen, zo begrijp ik van u.

De heer Holdijk (SGP):

Voor het Belastingplan zal dat gelden. Voor andere dingen maak ik een voorbehoud.

De heer Brinkman (CDA):

Kunt u dat voorbehoud misschien iets verduidelijken?

De heer Holdijk (SGP):

Tot nog toe niet.

De heer Brinkman (CDA):

Dat betreur ik zeer!

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter, ik was zonet geëindigd met te zeggen dat er altijd behoefte zal zijn aan voorzieningen voor mensen die niet in staat zijn om in hun eigen inkomen te voorzien en/of een beroep moeten doen op medische hulp en verzorging. Duidelijk is echter dat er aan de onbeheersbare groei van de budgetten van de afgelopen jaren een einde moet komen.

De huidige financiële en sociaaleconomische periode wordt sinds 2008 al aangeduid als crisis. De Raad van State stelt echter – terecht, meen ik – dat de ontwikkelingen waarmee Nederland wordt geconfronteerd van meer ingrijpende en meer duurzame aard zijn dan met het begrip "crisis" wordt bedoeld. Dat woord wekt de suggestie van tijdelijkheid en afwijking van het "normale", wat niet strookt met de onderliggende ontwikkelingen, die vermoedelijk meer permanent en structureel van karakter zijn. De crisis begon ermee dat in het verleden door overheid, particulieren en banken te weinig is gespaard, te veel is geleend en uitgeleend, en te veel is uitgegeven. De crisis is dan ook te zien als een correctie op een totaal verstoorde balans. We moeten stoppen met rekeningen naar de toekomst te verschuiven. Herstel moet er niet op zijn gericht om na de crisis op de oude voet voort te gaan.

Men kan van de overheid geen instantoplossingen verwachten. Herstel zal van de particuliere sector moeten komen. Van de overheid mag men op zijn minst verwachten dat zij herstel niet in de weg staat en een uiterste poging doet om de eigen huishouding niet verder uit de hand te laten lopen. De crisis zal mijns inziens in elk geval niet opgelost worden door monetaire financiering, dus het bijdrukken van geld door de centrale banken, en een kunstmatig laag gehouden rente. Zonder een rol voor de centrale banken bij het opruimen van de schade gaat het niet, maar als men te lang zo doorgaat, zal dat leiden tot overliquiditeit en inflatie, en gaat het gewis weer een keer mis.

Uit economisch oogpunt zijn hogere collectieve lasten en een toename van de marginale belastingdruk schadelijk. Hogere lasten voor burgers en bedrijven staan herstel in de weg. Ombuigingen die voor één derde deel uit lastenverzwaringen bestaan, worden evenwichtig verdeeld, zoals dat wordt genoemd. Inkomensherverdeling in een land dat al tot de meest "gelijke" landen ter wereld behoort, kan tijdens een recessie voor het totaal een contraproductief resultaat opleveren. De bestaande nivellering zorgt er nu al voor dat het nauwelijks loont om vanuit een uitkering een laagbetaalde baan aan te nemen. Zij zorgt er daarnaast voor dat ook meer werken nauwelijks loont. Welke objectieve standaard hanteert het kabinet eigenlijk voor wat heet: een evenwichtige inkomensverdeling?

De crisis heeft voor de zwaarst getroffenen ingrijpende gevolgen; anderen lijken zich er weinig of niets van aan te trekken. Het is ook waar dat de crisis positieve gevolgen heeft in de zin dat verspilling en zinloze uitgaven worden gereduceerd. Financiële beschouwingen cirkelen dikwijls om inkomensplaatjes en koopkrachtcijfers. Voor mij staat vast dat het economisch leven wordt aangetast door destructieve krachten die hun bron vinden in onszelf. Voorkomen moet worden dat hebzucht en afgunst gaan regeren. Om spanningen en polarisatie te temperen is het goed om te beseffen dat de mens meer is dan een homo economicus. De Bijbel, in de Herziene Statenvertaling, zegt daarover in Spreuken 16:16: "Hoeveel beter is het verwerven van wijsheid dan bewerkt goud, en het verwerven van inzicht is verkieslijker dan zilver!" Wijsheid aangaande ons levensdoel brengt winst, meer dan handelswinst van edele metalen. Dat doel wordt door de evangelist Mattheus in de woorden van Jezus samengevat in deze oproep: zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen – dat zijn de behoeften van het dagelijks leven – zullen u erbij gegeven worden.

Het betekent geen oplossing en geen bagatellisering, maar wel een relativering van de zorgen van het aardse bestaan wanneer de zekerheid van het leven niet wordt gezocht in de schijnvastheid van het geld. Deze wijsheid wens ik alle burgers, de regering en de volksvertegenwoordiging, mijzelf inbegrepen, van harte toe.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik heb een informatieve vraag aan collega Holdijk. Die gaat niet over het allerlaatste wat hij zei, maar tegen het eind van zijn betoog zei hij ook dat de crisis in zijn hoopvolle verwachting ook een eind moet maken aan verspilling en zinloze uitgaven. Nu ben ik benieuwd wat de heer Holdijk in de rijksbegroting zinloze uitgaven vindt. Of: aan welke zinloze uitgaven die er eerder wel in stonden, is volgens hem nu, met deze begroting voor 2014, een eind gekomen? Kan hij daar een toelichting op geven?

De heer Holdijk (SGP):

Er is heel veel te noemen als je alle begrotingen zou langslopen, maar …

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik zou kunnen parafraseren: noem er eens drie.

De heer Holdijk (SGP):

Nee, ik houd het bij een, met uw goedvinden. In ieder geval op het gebied van natuurontwikkeling, om maar iets te noemen, is sprake van een ontzaglijke hoeveelheid zinloze uitgaven, die ik dagelijks om me heen zie plaatsvinden. Ik had graag gewild dat onze fractie aan de overzijde op dat terrein iets had kunnen doen, maar dat is niet gebeurd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Bedoelt u bijvoorbeeld de aanleg van de ecologische hoofdstructuur in ons land?

De heer Holdijk (SGP):

Bijvoorbeeld. En ecoducten van 90 miljoen per stuk en dat soort zaken. Dat vind ik zinloze uitgaven, ja. In ieder geval in deze tijd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Maar het is wel een bijdrage aan het herstel van de schepping, toch?

De heer Holdijk (SGP):

Ja, dat ben ik helemaal met u eens, maar first things first. Er komt wellicht een tijd waarin we ons dit soort uitgaven weer kunnen permitteren, maar we zouden het nu, in deze omstandigheden, niet moeten doen.

De heer Nagel (50PLUS):

Mevrouw de voorzitter. Deze beschouwingen staan onmiskenbaar in het teken van het feit dat Nederland het duidelijk minder goed doet dan de omringende landen. Het zou me dan ook niet verbazen, nee, ik ben ervan overtuigd, dat premier Rutte de enige premier in Europa is die niet door de Amerikanen wordt afgeluisterd. Ik heb dit gisteren al getwitterd en collega Brinkman heeft hier vanochtend ook op geduid.

Ons politieke systeem is verworden tot een wildwestprairie met kunstgras waar enerzijds een graag regerende VVD tot bijna alles bereid is en waar anderzijds een eveneens op macht beluste partij, D66, vergeet waarom zij destijds is opgericht. Het gedragspatroon van de VVD is onnavolgbaar. Eerst ging de partij in zee met een, naar eigen zeggen, onbetrouwbaar gebleken gedoogpartner. Vervolgens werd er een coalitie gemaakt met wat in verkiezingstijd nog werd afgeschilderd als de grootste politieke tegenstander annex het ongekende rode gevaar, de Partij van de Arbeid. Nu is er een akkoord gesloten met drie oppositiepartijen, waaronder de ver van het liberale gedachtegoed verwijderde SGP. Kennelijk smaakten de eerder op het staatkundig gereformeerde offerblok gebrachte onderwerpen als de weigerambtenaar en de koopzondagen naar meer. Voorts is er nog de grote overeenkomst tussen het torentje van Pisa en het torentje op het Binnenhof, waarin premier Rutte scheefwoont zonder dat dit wordt aangepakt.

Bij de beschouwingen in de Tweede Kamer zei premier Rutte het nog zo treffend. Het kabinetsbeleid heeft er oog voor dat veel ouderen het niet breed hebben, vooral degenen die geen ruim aanvullend pensioen hebben en/of geen eigen huis met overwaarde bezitten. Een AOW-paar met een pensioen van ongeveer € 800 bruto per maand zou er volgens de Miljoenennota 3% op achteruit gaan. In het nieuwe akkoord met D66 wordt dat een achteruitgang van 4,25%. Een alleenstaande AOW-er met een pensioen van ongeveer € 800 bruto per maand zou er volgens de Miljoenennota 3,5% op achteruit gaan. In het nieuwe akkoord loopt dat op naar een achteruitgang van maar liefst 4,5%, met dank aan D66. Er zijn geen andere groepen die zo veel moeten inleveren en dat nadat deze groep jarenlang geen prijsindexatie heeft ontvangen en velen uit deze groep ook dit jaar nog gekort zijn. Als de premier zegt oog te hebben voor deze groep, moet dat oog er wel heel slecht aan toe zijn en mag er niet langer op de opticien bezuinigd worden. Graag hoor ik of de premier dat met 50PLUS eens is.

Er zijn trouwens meer zaken die dit kabinet niet helder voor ogen staan. Als in deze Kamer het AOW-gat ten gevolge van de leeftijdsverhoging aan de orde komt, zegt de betreffende bewindsman dat men hiervoor moet sparen. Als de partnertoeslag wordt verlaagd of verdwijnt, wordt door het kabinet geadviseerd hiervoor te sparen. Als de datum waarop men AOW krijgt van de eerste van de maand wordt verplaatst naar de verjaardagdatum, is het advies hiervoor geld te reserveren. Hetzelfde advies wordt gegeven als er inkomensverlies dreigt door werkloosheid. De spaarwoede bij ouderen wordt door dit kabinet zodanig aangewakkerd dat er alleen nog uitgegeven wordt aan nieuwe spaarsokken. Tegelijkertijd doet premier Rutte een beroep op de mensen, met name de ouderen, om meer uit te geven. Kan de premier nu eens helder uiteenzetten wat het advies is, sparen of uitgeven, en waarom?

Het kabinet weet trouwens van gekkigheid niet meer wat het moet doen om de financiën rond te krijgen. Als de voorgestelde accijnsverhogingen op alcohol door toedoen van D66, begrijpelijk, niet doorgaan, verhoogt het kabinet de belasting op een echte eerste levensbehoefte: het drinkwater. Je zou bijna veronderstellen dat de bedenkers iets anders op hadden toen ze dit serieus op schrift stelden. Kan de premier nog eens uitleggen wat de gedachtegang is achter dit volgens 50PLUS volstrekt belachelijke plan?

Ik vervolg met het door de Eerste Kamer afgeschoten pensioenvoorstel. Kan het kabinet al enige mededelingen doen over een nieuwe wetswijziging en wanneer die naar de Tweede Kamer zal gaan? Is het kabinet van plan, gelet op de ernstige kritiek die de Raad van State had op de oorspronkelijke ontwerpen, het gewijzigde voorstel eerst aan de Raad van State voor te leggen? Er zijn meer zaken in dit akkoord niet geregeld, bijvoorbeeld de AWBZ. De enige overeenkomst die dit akkoord heeft met een Schubertsymfonie, is dat het onvoltooid is.

Overal is uitbundig beschreven hoe de politiek leider van D66 zich een ogenblik premier waande en zich ook openlijk zo gedroeg. Al eerder gaf ik aan dat de uitkomst van de formatie of andere gesloten akkoorden geen enkel verband heeft met de kiezersuitspraak. D66 was opgericht om het politieke stelsel te laten ontploffen, maar Alexander Pechtold heeft als een onnavolgbare tovenaarsleerling van Wim Kok de ideologische veren afgeschud en dat moet een hervormer als senator Thom de Graaf toch pijn doen.

De heer Van Boxtel (D66):

Mijnheer Nagel, wat mij altijd zo fascineert, is dat u niets origineels brengt, maar net als commentatoren aan de zijlijn papegaait alsof de heer Pechtold zich premier waant. Ik heb dat nog nooit gemerkt.

De heer Nagel (50PLUS):

Ik denk dat u dan een paar televisie-uitzendingen hebt gemist.

De heer Van Boxtel (D66):

Nee, die heb ik niet gemist. Het is suggestief wat u hier doet.

De heer Nagel (50PLUS):

Nee hoor, echt niet. Ik weet dat hij tegen een stootje kan, maar op dat moment had ik echt medelijden met de heer Rutte.

De heer Van Boxtel (D66):

Dat laat ik weer voor uw rekening.

De heer Nagel (50PLUS):

Tot slot, mevrouw de voorzitter. 50PLUS heeft een zeer beperkte spreektijd en dat voorkomt dat dit kabinet meer aandacht krijgt dan het verdient. Het beleid is rampzalig voor Nederland in het algemeen en voor de ouderen, die snoeihard in hun portemonnee worden getroffen, in het bijzonder. Ik heb daar trouwens van D66 geen woord over gehoord. We sukkelen door naar het volgende akkoord. Op 26 mei 2015 wordt er een nieuwe Eerste Kamer gekozen. Maar wellicht is er al eerder licht in de donkere tunnel die dit kabinet meter voor meter verder graaft.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Veel burgers vertrouwen de overheid niet meer. Dat is niet alleen het geval in landen als Saudi-Arabië, waar de overheid de eierstokken van vrouwelijke burgers zegt te beschermen via een verbod om auto te rijden. Het is ook het geval in de Verenigde Staten, waar de president zijn ambt letterlijk luister bijzet door de telefoon van bevriende staatshoofden stelselmatig af te luisteren en tegelijk ook de burgers van andere staten een luisterend oor te bieden zonder dat ze dat zelf weten.

In Spanje werden in één maand 60 miljoen telefoongesprekken afgeluisterd door het NSA. In Nederland werd eerder de telefoon van 1,8 miljoen Nederlanders afgetapt door het NSA, nog afgezien van het recordaantal telefoongesprekken dat de Nederlandse overheid zelf aftapt. Volgens uitgelekte gegevens tapte het NSA de telefoons af van 35 regeringsleiders en onze minister-president liet prompt weten geen aanwijzingen te hebben daar zelf bij te horen. De vraag is hoe die onwetendheid gewaardeerd moet worden. Is het een blijk van naïviteit, onachtzaamheid, zelfonderschatting of zelfoverschatting?

Doen we er als land onvoldoende toe om onze regeringsleider te laten afluisteren, of gaat het alleen om het afluisteren van terroristische netwerken zoals de minister-president stelde? Als dat laatste het geval is, moeten de 35 wel-afgetapte regeringsleiders, inclusief Angela Merkel, dan beschouwd worden als behorend tot terroristische netwerken? Vindt de minister-president dat het aftappen van de telefoon van 1,8 miljoen Nederlanders door een buitenlandse mogendheid gerechtvaardigd is wanneer het gaat om de opsporing van terroristische netwerken? Hoe groot schat de Nederlandse regering de kans in dat die netwerken in ons land zijn? Ziet de Nederlandse regering daarin een rechtvaardiging voor het afluistergedrag van de Verenigde Staten?

Is het kabinet voornemens met grote kracht afstand te nemen van het Peeping Tom-gedrag van de Verenigde Staten en op welke wijze wil het daarvan afstand nemen? Is het kabinet bereid op te komen voor de klokkenluiders die bekendmaken wat onze inlichtingendiensten niet lijken te weten of anders in alle talen verzwijgen?

Een overheid die haar burgers niet vertrouwt, vraagt erom zelf niet vertrouwd te worden door die burgers. Dat effect wordt versterkt wanneer de overheid alleen heimelijk naar haar burgers luistert en de burger verder probeert zoet te houden met loze beloften.

Na de eerste euforie die bij elk akkoord lijkt te horen, wordt nu duidelijk dat het kabinet geen enkele structurele maatregel neemt om de crisis te bezweren en eigenlijk maar één doel had: de winter doorkomen. Het is schrijnend om in een land met 700.000 werklozen valse hoop te wekken met de belofte van 50.000 nieuwe arbeidsplaatsen en die belofte vervolgens langzaam te laten verdampen. Eerst was er sprake van 50.000 nieuwe banen, maar vervolgens ging het om 50.000 banen in 2040. Hoe geloofwaardig is het om verwachtingen uit te spreken over een periode die zes tot twaalf kabinetten verder ligt? Vervolgens berekende het CPB dat 20.000 nieuwe banen een realistischer aanname zou zijn, en dat nog steeds over 27 jaar. Het aantal van 20.000 banen is vergelijkbaar met de directe vermindering van de werkgelegenheid van één maatregel uit het verleden, zoals de afschaffing van het pgb.

Het kabinet zou massaal werkgelegenheid kunnen creëren door de loonheffingen af te schaffen. Waarom zouden we het inhuren van mensen ontmoedigen via een accijns op arbeid? Waarom vervangen we die belasting op arbeid niet door een belasting onttrokken waarde of een belasting op gerealiseerde resultaten? De inzet van arbeid niet ontmoedigen maar juist stimuleren, dat zou de kern moeten zijn van een werkgelegenheidsbeleid dat én het begrotingstekort én de werkloosheid kan bestrijden. Daarvan is echter tot nu toe helaas geen sprake. Het UWV denkt dit jaar 1,4 miljard meer kwijt te zijn aan WW-uitkeringen dan vorig jaar en voor volgend jaar komt daar naar verwachting nog een kleine miljard bij.

Er wordt sinds 1996 nagedacht over mechanismes om arbeid goedkoper te maken zonder de lonen te verlagen, mede dankzij de aangenomen motie-Kalsbeek/Jasperse. Maar in het huidige akkoord wordt volstaan met symptoombestrijding, meer gericht op het door de winter komen van de coalitie dan op het daadwerkelijk bestrijden van de werkloosheid en het terugdringen van het begrotingstekort. De vraag is waarom het kabinet zo schoorvoetend inzet op verlaging van de loonkosten.

Waarom hebben de voorgestelde vergroeningsmaatregelen vooral het karakter van greenwashing? Waarom drinkwater belasten, als we weten dat het gebruik van drinkwater maar een druppel op een gloeiende plaat is vergeleken bij het waterverbruik en de watervervuiling van de veehouderij? De afschaffing van dierrechten – niet te verwarren met rechten voor dieren – zal leiden tot een stortvloed aan nieuwe mestoverschotten. Daar wordt geen enkele maatregel tegen genomen. Wie serieus wil vergroenen, komt met een vleestaks, zoals D66 de kiezer beloofde, en niet met een drinkwaterheffing als symboolpolitiek.

De coalitie komt acht zetels tekort in de senaat. Dat lek gaat een Herfstakkoord maar zeer ten dele of zeer tijdelijk dichten. Uit alle peilingen blijkt dat de kiezers niet alleen het nu gevoerde binnenlandse beleid massaal afwijzen – 80% van de kiezers beoordeelt het beleid als averechts – maar ook dat zij hetzelfde doen met het gevoerde Europabeleid. De onrust die de minister van Sociale Zaken voelt bij de toestroom van laagbetaalde Roemeense en Bulgaarse arbeidskrachten, die zich vrij kunnen vestigen in Nederland, heeft tot dusver tot niet meer geleid dan een opinieartikel. Maar Nederlandse werknemers én werklozen verwachten bescherming van hun overheid. Zij verwachten beleid dat de allocatieproblemen oplost. In dit land blijven noodzakelijke werkzaamheden ongedaan liggen, terwijl honderdduizenden arbeidskrachten noodgedwongen aan de kant blijven staan bij gebrek aan een adequaat werkgelegenheidsbeleid en bij gebrek aan bescherming van nationale belangen. Zij verwachten een beleid dat voorkomt dat schijnzelfstandigen uit lagelonenlanden voor € 1,60 per uur op Nederlandse vrachtwagens rijden. Zij verwachten een beleid dat voorkomt dat aannemers hun personeel moeten ontslaan en als schijn-zzp'ers weer moeten inhuren.

Graag krijg ik een reactie van het kabinet op de volgende vragen. Waarom slagen we er niet in om arbeid goedkoper te maken, zonder de lonen te verlagen? Waarom verduurzamen we niet substantieel en maken we daar niet letterlijk werk van? Waarom keren we kennelijk liever miljarden uit aan werkloosheidsuitkeringen dan aan het betaalbaar maken van arbeid? Voorzitter, politieke akkoorden moeten een groter doel dienen dan uitstel van ongewenste voortijdige verkiezingen.

De heer De Lange (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb er de hele dag naar uitgekeken, maar nu ik als laatste spreker in het debat van vandaag aan de beurt ben, is het wel duidelijk: hij komt niet. Ik doel natuurlijk op Olli Rehn, de nooit gekozen begrotingspaus van de Europese Commissie, die regelmatig ex cathedra spreekt, zich nooit vermoeit met democratische tegenwerpingen van wie dan ook en die nationale regeringen aan zijn budgettaire leiband houdt. We zullen het moeten doen met zijn plaatsvervangers op aarde, of althans in Nederland: premier Rutte en zijn ministers. Het zij zo.

Het zou overigens passend zijn om recht tegenover dit spreekgestoelte van de leden van de Eerste Kamer een levensgroot schilderij van Olli Rehn op te hangen. Dan weet tenminste iedere volksvertegenwoordiger precies wat zijn plaats is. Tegelijk zou ik willen suggereren om dat schilderij in een wissellijst te plaatsen, want je weet het maar nooit in Europa. We kunnen een dergelijke actie dan zelfs voorzien van de overdadig gebruikte maar sleetse adjectieven als "innovatief" en "toekomstbestendig": woorden die mooi klinken maar waarvan niemand meer de betekenis kent.

Het debat van vandaag was al eerder gepland, maar kon niet doorgaan omdat de regering wekenlang in gesprek was met groeperingen als D66, de ChristenUnie en de SGP. Hier wreken zich natuurlijk de fouten uit het verleden, en we kunnen meteen al constateren dat premier Rutte in de paar jaar dat hij het Nederlandse politieke firmament siert, drie monsters gebaard heeft; voorwaar een record! Het gedoogkabinet van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV ligt ons nog vers in het geheugen, met de curieuze rol van de SGP in dit huis. Vooral de voortdurende ontkenningen dat er afspraken gemaakt zouden zijn, leken verdacht veel op de leugentjes om bestwil waar een streng christelijke partij zich toch niet voor zou moeten lenen. Maar dat is voltooid verleden tijd nu.

Het tweede monster betrof het VVD/PvdA-kabinet dat door de formateur op de rails is gezet. Weliswaar was de opdracht om een kabinet te vormen dat kon rekenen op de steun van de Staten-Generaal, maar de Eerste Kamer was men voor het gemak maar even vergeten. Ook het resultaat daarvan kennen we. De toen al voorspelbare desastreuze gevolgen voor de burgers van dit land zijn ons niet ontgaan. Ik vat het maar samen in twee woorden: frustratie en stagnatie. Maar fouten erkennen blijkt moeilijk, dus richten de partijen van de wankelende coalitie hun pijlen bij voorkeur op de Eerste Kamer. Die zou zich te politiek opstellen. Mij dunkt dat in dit huis de afgelopen jaren bepaald geen sprake is geweest van fenomenen als de nachten van Wiegel in 1999 en van Van Thijn in 2005. Curieus genoeg ging het die beide keren over voorstellen om de burger meer invloed op de politieke processen toe te kennen.

En dan nu het derde monster: een nieuwe en unieke soort van gedoogcoalitie waarbij eigenlijk onduidelijk is wie wie gedoogt. Natuurlijk hebben D66, ChristenUnie en SGP de constructieve mond vol van het landsbelang en het nemen van verantwoordelijkheid. Dat soort retoriek is van alle tijden. Het blijft echter curieus dat met het overleg van de regering met fracties in de Tweede Kamer kennelijk ook steun in de Eerste Kamer verworven blijkt te worden. Maakt dat het verwijt vanuit de coalitie dat de Eerste Kamer zich te politiek zou opstellen niet flinterdun? Dringt hiermee het politiek opportunisme van een aantal partijen ook niet tot de Eerste Kamer door?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Kan collega De Lange mij uitleggen wat voor de positie van de Eerste Kamer het verschil is tussen een regeerakkoord dat aan de overzijde wordt gesloten op basis van een meerderheid in die Kamer, en een parlementair akkoord zoals we dat nu hebben gesloten, eveneens steunend op een meerderheid in die Kamer aan de overzijde? Wat is daar monstrueus aan?

De heer De Lange (OSF):

Mij dunkt dat als er een akkoord wordt gesloten in de Tweede Kamer, dat een zaak van de Tweede Kamer is. Dat zou niet automatisch implicaties moeten hebben voor de opstelling van de betreffende partijen in de Eerste Kamer. Uit het debat van vandaag wordt niet helemaal duidelijk hoe die zaken liggen. Collega Hermans van de VVD suggereert heel sterk dat er ook in de Eerste Kamer een soort coalitie gesmeed is waarmee we verder voort kunnen, zelfs langer dan tot in 2014. Anderen, onder wie de heer Kuiper, hebben daar een andere mening over naar voren gebracht. Het is mij op dit moment erg onduidelijk wat er aan de hand is. Ik vind het ook merkwaardig dat bij de start van het kabinet geen rekening is gehouden met het creëren van een meerderheid in de Staten-Generaal, terwijl dat toch de opdracht was. Pas in een veel later stadium is daar na heel veel tijdsverlies wat aan gedaan. Daar had in maart al mee begonnen kunnen worden. Er had niet gewacht hoeven te worden tot de begroting was ingediend en de troonrede was uitgesproken door de koning. Dat lijken me tamelijk monstrueuze oplossingen voor een probleem dat men eerst zelf gecreëerd heeft.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik constateer dat collega De Lange mij het verschil niet kan uitleggen tussen de situatie waarin er sprake is van een regeerakkoord en de situatie die we nu hebben. Ik vind zijn kwalificaties dus erg overdreven. Ik ben het overigens wel met hem eens dat het alles te maken heeft met de weeffout in dit kabinet die bij de formatie gemaakt is.

De heer De Lange (OSF):

Ik heb daaraan toegevoegd dat het gevolg daarvan vooral stagnatie en frustratie is. Er is heel lang gesteggeld over het tot stand brengen van een nieuw akkoord met nieuwe partners. Het tijdsverlies dat we daardoor hebben opgelopen, had vermeden kunnen worden en het gebrek aan handelingsbekwaamheid had opgeheven kunnen worden door sneller in actie te komen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Weet u wat frustratie en stagnatie had gebracht? Weer een struikelend kabinet. Het is nog maar een jaar geleden dat we Tweede Kamerverkiezingen hebben gehad. U beroept zich op burgers in dit land? Dan doe ik dat ook. Die zitten namelijk echt niet te wachten op nieuwe verkiezingen met nieuwe frustratie en stagnatie.

De heer De Lange (OSF):

Dat hangt een beetje af van de burger die u spreekt, denk ik, maar dat is een standpunt.

Het bezuinigingsplan van 6 miljard blijft keihard overeind tegen de adviezen van velen in, die betogen dat juist economische stimulering ons land uit de crisis moet helpen. Bovendien kenmerkt het bezuinigingsplan zich bovenal door lastenverzwaringen voor burgers en bedrijven en veel minder door een inperking van overheidstaken. Niettemin geven onze gedogers en consorten er de voorkeur aan, Olli Rehn als hun goeroe en leidsman te blijven beschouwen. Hij mocht immers anders weleens boos worden. Mij dunkt dat je, als je op de verkeerde weg zit, de eerste afslag moet nemen. Maar nee, in Nederland gaan we met vijf man aan de tomtom rommelen om dit handzame instrumentje door gebrek aan technische kennis onherstelbaar te beschadigen. Daarmee zijn we pas echt de weg kwijt.

Minister Dijsselbloem is helemaal gelukkig met zijn nieuwe budget. Toch heeft hij er hard voor moeten ploeteren en er zelfs een vergadering van het IMF in Washington voor moeten afzeggen. Het is bijna symbolisch: eerst Nederland redden, dan pas de wereld en Europa. Was er overigens nog meer bewijs nodig dat de functies van voorzitter van de eurogroep en die van minister van Financiën in eigen land onverenigbaar zijn? In elk geval wint dit besef in Europa gelukkig steeds meer terrein. Wanneer trekt de minister de enig mogelijke conclusie en legt hij één van beide of misschien ook beide functies neer?

Het nu bereikte akkoord is doorgerekend door het CPB. Over de kwaliteit van de economische modellen die daar gehanteerd worden, bestaat al heel lang gerede twijfel. Curieus is dat bij dit soort berekeningen, die altijd op verbazend korte termijn tot stand komen, nooit foutenmarges gegeven worden, terwijl die toch een essentieel onderdeel van elke modelberekening zouden moeten zijn. Dit speelt natuurlijk des temeer als het gaat over extrapolaties naar de verre toekomst, waar zelfs goede modellen notoir onnauwkeurig worden. Het zou het CPB sieren, eens met een onderbouwd overzicht te komen van wat er terecht is gekomen van de voorspellingen uit het verleden. Dat zou kunnen helpen, het blinde vertrouwen dat onwetende politici tentoonspreiden ten aanzien van zeer globale cijfers verkregen met zeer globale rekenmodellen, wat te temperen. Ik kan slechts concluderen dat economen kennelijk meer weten over rekenmodellen dan natuurwetenschappers ooit begrepen hebben of zullen begrijpen. In dat verband weet het CPB te melden dat er banengroei zal plaatsvinden, zij het lang niet in die mate die de coalitie plus nieuwe aanhang naar buiten had gebracht. En, als klap op de vuurpijl, die banengroei komt pas in 2040. Dat moet toch een enorme opluchting zijn voor al die honderdduizenden mensen die ten gevolge van het beleid van de afgelopen periode hun baan verloren hebben en nu in ernstige moeilijkheden verkeren. Hoe durf je op die manier de burger nog onder ogen te komen?

Op 16 en 17 oktober nam ik deel aan een parlementaire bijeenkomst in Vilnius over economische en financiële governance binnen de Europese Unie. Bij die bijeenkomst was er een videopresentatie door Olli Rehn, die elke kritische vraag over de euro behendig uit de weg ging. Hoogtepunt – of dieptepunt zo u wilt – was een bijdrage van Othmar Karas, de Oostenrijkse vicepresident van het Europees Parlement. Hij betoogde unverfroren dat de doelstelling van het Europees Parlement is om te komen tot een politieke unie waarbij de nationale staten een groot deel van hun soevereiniteit dienen prijs te geven; dit alles ter meerdere glorie van de euro die tot elke prijs – ik herhaal: tot elke prijs – behouden moet blijven. Dit is een Umwertung aller Werte, om een andere Duitstalige, Friedrich Nietzsche, maar eens te citeren.

Over de euro wil ik nog het volgende zeggen. Als men kritisch of zelfs alleen maar heel feitelijk naar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren kijkt, kan men niet anders dan concluderen dat de euro tot demagogie leidt eerder dan tot democratie, dat de euro een splijtzwam is eerder dan een bindmiddel, dat de euro tot verdeeldheid leidt eerder dan tot eenheid, dat de euro tot monetaire volatiliteit leidt eerder dan tot stabiliteit, dat de euro tot politieke divergentie leidt eerder dan tot convergentie, dat de euro tot economische stagnatie leidt eerder dan tot stimulering, dat de euro creatief economisch denken blokkeert eerder dan stimuleert en dat de euro tot banenverlies leidt eerder dan tot groei van werkgelegenheid. Is het niet treurig om te zien hoe het letterlijk tot elke prijs willen vasthouden aan een euro en een economische monetaire unie met een enkele munt leidt tot grootschalige verarming en politieke instabiliteit in bijna heel Europa? Hoe lang denkt de regering deze doodlopende weg nog te kunnen bewandelen? Hoe lang denkt de regering een situatie in Europa, die in feite ontaard is in een financiële transferunie waarin enorme sommen geld van noord naar zuid worden overgedragen zonder uitzicht op structurele verbetering aldaar, te kunnen handhaven? Hoe lang denkt de regering de steeds mondiger burger nog met sussende praat tevreden te kunnen stellen?

Laat me tot een afronding komen. Het is, met alle budgettaire soevereiniteit die al eerder aan Europa is overgedragen, onmogelijk de Nederlandse situatie los te zien van de Europese context. Door de miljardengaranties die door Nederland verstrekt zijn aan allerhande Europese noodfondsen en door de nieuwe verplichtingen die een euronaïeve regering op zich wil gaan nemen – ik denk daarbij aan een bankenunie, aan eurobonds, aan een Europese depositogarantieregeling en wat men nog meer zal bedenken – lopen de budgettaire risico's voor ons land alsmaar verder op. Dat zijn de werkelijke problemen voor de komende jaren. Helaas is de huidige, zelfgenoegzame vijfpartijencoalitie de weg volledig kwijt en houdt zij zich vooral bezig met lokaal budgettair kruimelwerk. Dit mag voor de korte termijn bevredigend lijken en de respectievelijke achterbannen voor even gelukkig maken. Het zal echter niet lang duren voordat ook zij de harde financieel-economische realiteiten in Europa onder ogen zullen moeten zien. En dan valt er weinig meer te juichen of te lachen.

Een dossier dat iedere werkende of gepensioneerde Nederlander aangaat, is dat van de pensioenen. Wat goed is voor het voortbestaan van de euro is slecht voor onze pensioenen. Bovendien heeft de regering ervoor gekozen om een systeem van governance met vrijwel alle bestuursmacht bij werkgevers en vakbonden te handhaven tegen elke maatschappelijke ontwikkeling in. Op die manier wordt in ons land met allerhande kunstgrepen een soort Jurassic Park in stand gehouden en wordt een gefossiliseerde bestuursstructuur behoed voor een liefdevolle euthanasie. Niet alleen is dit ongewenst, onaanvaardbaar en gevaarlijk, maar op termijn is dit ook maatschappelijk steeds meer onhoudbaar. De recente wetsvoorstellen op pensioengebied, gepresenteerd en ontoereikend verdedigd door de staatssecretarissen van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, konden noch in de ogen van de Raad van State, noch in die van veel maatschappelijke organisaties, noch in die van een meerderheid in de Eerste Kamer op enige sympathie rekenen. De Eerste Kamer heeft niet de mogelijkheid bewindslieden naar huis te sturen en dat is op zichzelf een goede traditie, maar soms zou je wel eens willen dat het anders was.

De voorzitter:

Wenst één van de leden nog het woord in eerste termijn? Ik stel vast dat dit niet het geval is. Ik schors de vergadering tot 19.00 uur met inbegrip van de dinerpauze.

De vergadering wordt van 15.52 uur tot 19.00 uur geschorst.

Minister Rutte:

Voorzitter. Namens het kabinet dank ik alle fracties voor hun inbreng in eerste termijn. Er is buitengewoon open gesproken over de inhoudelijke voorstellen en plannen van het kabinet, het politieke proces in de afgelopen weken en de positie van deze Kamer. Ook van mijn kant wil ik open zijn. Het kabinet realiseert zich terdege dat het moeilijke maatregelen voorstelt. Veel van onze plannen raken mensen heel direct in hun portemonnee. De grote hervormingen waaraan wij werken, hoe noodzakelijk ook, kunnen heel gemakkelijk bij veel mensen tot onzekerheid leiden. Dat is volkomen begrijpelijk. Wij moeten zowel de overheidsfinanciën op orde brengen, als alles doen om banen en economische groei te creëren, als zorgen voor een evenwichtige inkomensverdeling. Er komt dus veel op mensen af en veel van wat op hen afkomt, komt ook tegelijkertijd.

Vandaar dat het kabinet vanaf dag één al heeft gezegd dat het breed draagvlak zoekt. Wij zoeken dat in de politiek en in de samenleving, want het kabinet wil en kan zich niet begraven in het eigen gelijk. Wij willen iedereen meenemen in de grote en ingrijpende veranderingen die nodig zijn voor ons land. Wij kunnen ons geen gebrek aan draagvlak veroorloven, omdat de vaste meerderheden van vroeger simpelweg niet meer vanzelfsprekend zijn. Om die twee redenen werkt het kabinet continu aan maximale steun en maximaal draagvlak voor alle plannen. Dat doet het niet alleen door overleg met sociale partners, de zorg, het onderwijs en de energiesector, maar ook, eerst en vooral, door overleg in het parlement, zowel in dit huis als bij de overburen. De begrotingsafspraken die wij onlangs konden maken met drie oppositiefracties in de Tweede Kamer zijn in politieke termen van belang omdat zij niet alleen draagvlak genereren, maar ook zorgen voor rust en duidelijkheid.

Een en ander plaats ik tegen de achtergrond van de uitzonderlijke situatie waarin wij ons bevinden. Ik denk aan de financiële crisis van 2008. De groeiverwachtingen – een aantal sprekers heeft daaraan gerefereerd – zijn teruggelopen van 6% in de jaren zestig, naar 3% in de jaren tachtig, naar 1% à 1,5%, als het allemaal meezit. Ik plaats een en ander tegen de achtergrond van een ernstige schuldencrisis in de eurozone, van ernstige financiële en economische problemen bij onze belangrijkste handelspartner, de Verenigde Staten, en de buitengewoon ingewikkelde besluitvorming in dat land om die problemen op te lossen, en van grote politieke volatiliteit in ons eigen land, waardoor kabinetten – zo is mijn analyse; een aantal sprekers heeft vandaag een vergelijkbare analyse gemaakt – niet automatisch kunnen rekenen op steun van een meerderheid in zowel de Eerste als de Tweede Kamer. Tegen die achtergrond wil ik de heer Brinkman citeren. In zijn afscheidsinterview als voorzitter van Bouwend Nederland zei hij: jongens, in de polder loopt de zaak soms onder water; dan wordt het tijd om te zeggen: zo gaan wij het dus doen. Dat is uiteindelijk gelukt met de drie partijen die steun hebben gegeven aan een aantal belangrijke afspraken over de begroting en het Belastingplan voor 2014. Zij hebben daarvoor in politieke termen uiteraard het een en ander teruggekregen. Dat betekent niet het einde van de politieke dialoog. Wij zijn ons ervan bewust dat wij op basis van politieke argumenten zullen moeten doorgaan om mensen te overtuigen. Dat geldt zeker ook in deze Kamer en in het debat dat wij vandaag voeren.

Voor ik vertel volgens welke onderwerpen ik de beantwoording wil structureren, maak ik nog één opmerking naar aanleiding van vragen over de aard van het kabinet. Is dit een minderheidskabinet of een meerderheidskabinet? De begrotingsafspraken van deze herfst houden in dat de drie oppositiepartijen SGP, ChristenUnie en D66 steun hebben gegeven aan het Belastingplan 2014 en de begroting voor 2014, beide met de meerjarige doorwerking van de afspraken die er nu in staan. Als er nu mee- of tegenvallers zouden komen, waarin de bestaande akkoorden niet of onvoldoende voorzien, zal opnieuw overleg plaatsvinden met de fracties in de Tweede Kamer. Het kabinet zal zich dan in elk geval weer wenden tot deze drie fracties, waarmee afspraken zijn gemaakt over de begroting, maar zowel voor de begroting als voor de andere vraagstukken geldt uiteraard dat geen enkele fractie bij voorbaat is uitgesloten. Dit kabinet is dan ook een gewoon parlementair kabinet, dat berust op een regeerakkoord tussen twee coalitiefracties, de PvdA en de VVD, in de Tweede Kamer. Op basis hiervan en in aanvulling hierop zijn er begrotingsafspraken gemaakt tussen het kabinet, de coalitiefracties en de drie genoemde oppositiefracties in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer is niet gebonden aan het regeerakkoord en ook niet op voorhand aan de begrotingsafspraken. Zo zie ik het, maar zo heb ik het sommige leden vandaag ook horen zeggen. Wij zullen in de Eerste Kamer gewoon moeten knokken voor de meerderheden.

Tegen de achtergrond van deze algemene inleidende opmerkingen wil ik de beantwoording structureren aan de hand van de volgende onderwerpen. Eerst wil ik het een en ander zeggen over het onderwerp "participatiesamenleving", want daarover zijn veel vragen gesteld. Dan zal ik ingaan op de vragen die te maken hebben met het budgettair beleid van het kabinet. Dan ga ik in op de sociale zekerheid, vervolgens op de economie, dan op veiligheid, inclusief alle berichten over afluisteren, en dan op de positie van de Eerste Kamer en het openbaar bestuur in het algemeen. Vervolgens wil ik een aantal dingen zeggen over Europa, internationale zaken en defensie. Dan komt er een rubriek "diversen". Tot slot zal ik reageren op de drie moties die zijn ingediend door de fractievoorzitter van de PVV.

Ik begin met de participatiesamenleving. Als ik het heel simpel samenvat, is dat voor het kabinet een samenleving waarin iedereen bijdraagt naar vermogen. Doorgaans staat arbeid daarbij voorop, maar in het licht van ontwikkelingen als vergrijzing, mondialisering en een oplopend overheidstekort, geldt het ook voor publieke voorzieningen zoals de zorg en de sociale zekerheid. De participatiesamenleving gaat over de manier waarop onze samenleving functioneert, over de rolverdeling tussen Staat en samenleving. De leden Barth en Thissen hebben dat terecht gezegd. Wat doet het collectief? Wat doen mensen zelf en wat doen zij samen met anderen? Het collectief kan niet volledig verantwoordelijk zijn voor de bestaanszekerheid van het individu; omgekeerd kan het individu niet alleen verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen welbevinden. Wat het kabinet betreft, gaat het om een goede balans tussen Staat en samenleving, waarbij ieders talent in de samenleving wordt benut, maar wel vanuit de zekerheid dat wij niemand uit de boot willen laten vallen.

Op dit moment zien wij in Nederland een fundamentele transformatie. Er is een verandering gaande waarbij wij in de wijze waarop wij samen vormgeven aan de samenleving, bezig zijn om de dingen op een heel andere manier in te richten. Wie om zich heen kijkt, ziet dat mensen volop bezig zijn om hun eigen leven te organiseren, samen met anderen. Mensen regelen zelf wat zij zelf kunnen doen, onafhankelijk van de overheid. Wij zien bijvoorbeeld in de gezondheidszorg dat de mensen die in staat zijn om in hun eigen omgeving voor familie te zorgen en maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ouderen een goede oude dag hebben, zonder dat zij daarbij automatisch een beroep moeten doen op de overheid, dat organiseren. Wij zien vrijwilligerswerk en mantelzorg. Via traditionele netwerken van familie, vrienden en buren wordt een en ander georganiseerd. Dit gebeurt steeds meer met gebruikmaking van de moderne technologie: de sociale media en andere moderne middelen en ICT-toepassingen. Het kabinet wil aansluiten bij die ontwikkeling. Ik roep helemaal niemand op om te participeren. Mensen beslissen zelf hoe zij hun leven inrichten. Zolang iemand voor zichzelf kan zorgen en niet onnodig een beroep doet op een uitkering, beslist hij zelf hoe hij dat doet. Ik stel vast dat veel mensen in Nederland nu, veel meer dan wij gewend waren, verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en hun omgeving en dat zij minder vanzelfsprekend een beroep doen op de overheid. Ik vind het van groot belang dat de politiek, de partijen in de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet, daarop inspeelt, daarvan gebruikmaakt en die maatschappelijke ontwikkeling ook tot de hare maakt.

De heer Kox (SP):

Ik kan de minister-president ver volgen – niet "vervolgen" – in het beeld dat hij schetst, maar bij mij rijst wel de vraag wat er dan anders is geworden. De minister-president zegt: wij zitten in een transitie, in een transformatieproces; wij gaan dit nu doen. Ik loop echter net iets langer mee dan de minister-president en vind het een beschrijving van een normale samenleving. Ik denk niet dat zorgen voor je ouders, je kinderen en je buren nu uitgevonden wordt. Ik denk ook niet dat mensen vroeger allemaal naar de overheid toeliepen. Als ik kijk naar mijn eigen familie, zou ik niet weten wanneer die mensen naar de overheid zouden zijn gelopen. Zij hadden dat echter wel kunnen doen. Het is een mooi beeld van de maatschappij dat niet de overheid voor ons zorgt, maar dat wij voor onszelf zorgen. Waar ziet de minister-president die transitie dan? Waar is dat dan anders geworden? Wat deden onze ouders verkeerd in vergelijking met onze kinderen nu? Ik zie gelukkig een soort doorgaande lijn. Dat heeft iets te maken met de cultuur waarin wij ons ontwikkeld hebben. Dat heeft iets te maken met de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat is namelijk niet alleen "wij zorgen voor u" maar ook "wij zorgen voor elkaar". Er gebeurt dus iets meer als je zegt dat wij van verzorgingsstaat naar participatiestaat gaan. De minister-president denkt dus dat er een transitieproces gaande is, maar ik zeg: wijs het maar aan, ik zie het niet in de samenleving.

Minister Rutte:

Onze ouders deden niks verkeerd. Ik veroordeel niemand, ik roep niemand ergens toe op, maar stel een trend vast. Die trend is wel overtuigend. In 1983 schreef Paul Schnabel een artikel waarin hij vaststelde dat de verzorgingsstaat in de jaren zeventig niet alleen regisseur maar als het ware ook leverancier, producent, van geluk was geworden. De verzorgingsstaat was uitgegroeid tot een soort warme moltondeken waarmee heel veel initiatieven werden gesmoord. Wij zijn daarna, onder invloed van de gevolgen van de oliecrisis en de teruglopende economische groei, bezig geweest om de omvang van de verzorgingsstaat terug te brengen. De heer Hermans en anderen hebben daaraan gerefereerd. Het was in de jaren zeventig wel normaal dat iemand die 65 jaar werd, zich inschreef voor wat toen het bejaardenhuis heette. We kennen nu bijna geen bejaardentehuizen meer, maar in de jaren zeventig wel. Mensen die gezond waren, schreven zich in voor het bejaardenhuis, ook als zij gezond waren. Dat was niet gratis; dat kostte geld. In de jaren tachtig en negentig was het heel normaal dat oudere mensen die niet waren aangewezen op permanente zorg of verpleging, zich inschreven voor het zogenoemde verzorgingstehuis. Intussen vinden we het heel normaal dat mensen die 85, 90 of 95 jaar zijn, genieten van hun oude dag, en misschien wel op onderdelen hulp nodig, maar dit in hun eigen omgeving organiseren. De thuiszorg, de thuishulp en de verpleging kunnen daar op onderdelen een bijdrage leveren, maar het is niet meer vanzelfsprekend dat je naar dat verzorgingstehuis gaat, tenzij je echt bent aangewezen op permanente zorg en dan ga je naar het verpleeghuis. Dat is een trend.

De heer Kox (SP):

U zegt dat nu zo en het klinkt ook heel goed, maar ik kom uit een enorme katholieke familie. Die familie is dus heel groot. Ik weet dat oom Harry van mijn vrouw haar kant zich op 65-jarige leeftijd inschreef, maar hij was de enige. Mijn ouders hebben alleen een verzorgingstehuis, een bejaardenhuis, van binnen gezien toen zij bij iemand op bezoek gingen.

Minister Rutte:

U bent ook heel jong.

De heer Kox (SP):

De meeste mensen in dit land zijn nooit naar een verzorgingshuis of een bejaardenhuis gegaan. Wat u ziet als een verandering in de samenleving, beschouw ik als vrij normaal. Dan moet je dus nagaan waarom het was zoals het was. De periode die u beschrijft, waarin de overheid ons gelukkig maakte, was in de jaren tachtig van de Partij van de Arbeid. Daar is de Partij van de Arbeid, net als iedereen, van teruggekomen. Dat was een heel korte periode.

Minister Rutte:

Het betreft niet alleen de bejaardentehuizen, maar de hele inrichting van onze ouderenzorg. Volgens mij heeft onder anderen de heer Brinkman gerefereerd aan hoe goed het in Duitsland gaat. Duitsland heeft deze traditie nooit gekend. Duitsland vond het heel normaal dat in generatiewoningen veel meer werd opgevangen in de eigen familie. Wat wij nu in Nederland zien, gaat terug tot in de zeventiende eeuw. Dat was de periode van welvaart dat wij niet drie maar twee generaties in één huis hadden. De welvaart van de zeventiende eeuw – deze prachtige zaal is toen gebouwd – is een directe voorganger van het feit dat wij het in Nederland normaal vinden dat maximaal een tot twee generaties in één huis wonen. Dat is een gegeven; dat hoort bij onze cultuur. Dat ontslaat ons echter niet van de mogelijkheid om ervoor te zorgen om dingen te organiseren als onze ouders ouder worden. Dan hoeven wij ze niet in huis te nemen, want dat past niet in onze traditie. Wij kunnen het echter wel zodanig proberen te organiseren dat mensen niet naar een verpleeghuis hoeven. Als zij echt naar een verpleeghuis moeten, dan kan het niet anders. Zij hoeven echter niet naar een verzorgingshuis als zij het zelf kunnen organiseren.

Ik noem een tweede voorbeeld, namelijk Burgernet. Dat is echt een ontwikkeling die de ICT met zich mee heeft gebracht. Er zijn bijna anderhalf miljoen mensen aangesloten op Burgernet, ikzelf ook. Je krijgt een sms als je kunt bijdragen aan het oplossen van een openbaarordeprobleem, een vermist kind of iets wat ernstig is en waarvan de politie zegt: kijk mee. Dat heeft de ICT mogelijk gemaakt. Ik wijs ook op City Swim, waarmee geld wordt ingezameld voor de bestrijding van de ziekte ALS. City Swim bestaat pas twee jaar, maar is een waanzinnig succes. Dat komt doordat daarvoor gebruik is gemaakt van een maatschappelijke behoefte om samen dingen te doen én de ICT-revolutie, die het mogelijk maakt om heel snel grote groepen mensen te bereiken. Met andere woorden, waar je ook kijkt in de samenleving, zie je een fundamentele transformatie. Mensen zijn bezig om in hun omgeving dingen te organiseren. Daarmee verwijt ik vorige generaties niets. Ik wijs ook niemand met het vingertje aan. Ik roep ook niemand ergens toe op, maar ik stel een trend vast. Ik vind dat wij als politici de taak hebben om daarvoor de vinger aan de pols van de samenleving te houden en daarop in te spelen.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Kox.

De heer Kox (SP):

Het gaat niet over het beeld dat u beschrijft, maar om het feit dat u het als iets nieuws beschrijft. Dan hebt u de vinger misschien verkeerd aan de pols gehouden. Als u dat in de jaren negentig, tachtig, zeventig of zestig had gedaan, blijkt dat de Nederlandse bevolking eigenlijk langdurig ongeveer hetzelfde over de samenleving denkt: wij moeten voor elkaar zorgen en niet te grote verschillen hebben. Lees alle rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau er maar op na. U laat de Koning in de troonrede zeggen: we gaan van de verzorgingsmaatschappij naar de participatiemaatschappij. Ik zeg: realiseer je, voordat je iets achter je laat, waar die samenleving, het zorgen voor elkaar, vandaan is gekomen. Dat ontstaat alleen maar in een bepaalde cultuur. Mevrouw Barth zei: we hebben weinig slechte mensen, maar wel veel slechte eigenschappen. De omgeving die u creëert, maakt hoe de mensen functioneren. Als u naar een participatiemaatschappij gaat, gooit u volgens mij iets weg waarvan u later spijt hebt. Dan blijken de mensen in een keer niet meer te doen wat u ze nu, gelukkig, nog ziet doen. We hebben fijne mensen in dit land. Als u de verzorgingsstaat echter loslaat, gaan burgers op een heel andere manier reageren. Dat is mijn grote zorg. Volgens mij kunnen sommige leden van uw kabinet die zorg heel goed begrijpen.

Minister Rutte:

De heer Kox zei dat hij uit een katholiek nest komt. Dat heb ik toch goed verstaan? In zijn hele aanvliegroute lijkt hij echter veel meer op iemand uit de geloofsrichting waar ikzelf toe behoor, namelijk de hervormde, gereformeerde, richting. Dergelijke mensen gaan veel sterker uit van wat niet deugt, wat niet goed is of nog verbeterd moet worden. Juist op dit punt daag ik hem uit om iets meer katholiek te zijn en iets positiever naar de samenleving te kijken.

De heer Kox (SP):

Voorzitter …

De voorzitter:

Mijnheer Kox, dit is helemaal tot slot, maar u bent uitgedaagd.

Minister Rutte:

Er gebeurt iets wat de heer Kox negatief duidt. Ik wil het echter juist helemaal niet duiden. Ik probeer er waardenvrij naar te kijken en vast te stellen dat wij als politici onze handen vol hebben aan het oplossen van heel veel maatschappelijke problemen. Het is fantastisch om te zien dat zich een maatschappelijke trend aftekent dat mensen veel meer nog dan in het verleden – en dat bedoel ik niet verwijtend – verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en hun omgeving. Het is goed om daarop in te spelen, maar wel zodanig dat wij niemand buiten de boot laten vallen. Dat ben ik geheel met de heer Kox, mevrouw Barth, de heer Thissen en alle anderen eens. Mensen die aangewezen zijn op de overheid als schild voor de zwakke, moeten daarop kunnen rekenen.

De heer Kox (SP):

Goede katholieken hebben met goede socialisten gemeen dat zij niet van de predestinatieleer uitgaan. Mensen kunnen worden zoals hun omgeving ze toestaat om te worden. Ik zie minister Timmermans als goede katholiek en socialist goedkeurend kijken. Als u te veel aan die omgeving gaat sleutelen, krijgt u andere mensen. U moet ervoor zorgen dat u niet fundamenteel gaat sleutelen aan wat de mensen heeft gemaakt tot wat ze zijn en wat u beschrijft, want dan hebben we een groot probleem.

Minister Rutte:

Dit is de reden waarom ik mijn hervormde achtergrond en levensovertuiging niet vertaald heb in actief worden voor ChristenUnie of CDA, maar in een liberale partij. Ik kijk naar mensen – misschien kunnen wij elkaar wat dat betreft deels vinden – die in staat zijn om hun leven heel sterk vanuit hun eigen mogelijkheden in te richten. Dat moet altijd wel zodanig gebeuren dat als je wordt geconfronteerd met zaken waar je zelf niets aan kunt doen, ernstige ziekte, werkloosheid of zaken waarvoor je aangewezen bent op de steun van het collectief, die steun van het collectief er ook moet zijn. Dat is een van de verworvenheden van dit land. En dat is ook mijn debat via de Tweede Kamer met de heer Bos. Ik herhaal het hier graag in de Eerste Kamer. Wouter Bos zei dat de participatiesamenleving erin kan eindigen dat er dadelijk alleen nog een schild is voor de zwakke die écht zwak is. Ik noem de bijstand, de WSW of de Wajong. Ik zei echter dat het in mijn boek altijd zo zal zijn dat ook de middenklasse toegang houdt tot de sociale zekerheid, via stelsels als de WW, de kinderbijslag en de AOW. Het is van groot belang voor het draagvlak onder dit stelsel dat ook de middenklasse daarvan gebruik kan maken als dat nodig is.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Thissen en de heer Van Boxtel beiden willen interrumperen. De heer Thissen was eerder, mijnheer Van Boxtel. Hij staat de hele tijd al in de coulissen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Collega Van Boxtel kijkt misschien niet te veel naar links, maar ik stond inderdaad al een hele tijd klaar.

Minister-president, waarom laat u de koning zeggen dat de verzorgingsstaat transformeert in een participatiesamenleving? Welk probleem hebt u voor ogen dat op die manier, door die zin, moet worden opgelost? De koning zegt daarna: iedereen die kan, moet bijdragen en verantwoordelijkheid nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Ik sluit mij bij collega Kox aan, die stelt dat dit al decennialang aan de gang is. Wij zijn niet anders gewend. Ik noemde u ook de aantallen mensen die in Nederland vrijwilliger zijn of mantelzorg plegen. Dat doen ze niet sinds gisteren of sinds u die oproep deed via Willem-Alexander; ze doen het al decennialang. In die traditie ben ik ook opgevoed. Wat is de essentie hiervan? Wat hebt u voor ogen als u dit op een dag als Prinsjesdag laat voorlezen? Waarom vindt u het opeens nodig om te zeggen dat de verzorgingsstaat verandert en een participatiemaatschappij wordt, terwijl de verzorgingsstaat volgens GroenLinks de grond is op basis waarvan je kunt meedoen, die je niet moet afschaffen?

Minister Rutte:

Die tweede zin is wat mij betreft universeel. De eerste zin schetst een trend.

De heer Van Boxtel (D66):

De heer Thissen heeft even tijd nodig om dit te verwerken, merk ik.

Ik vond de beschouwingen over ieders persoonlijke herkomst heel interessant. Ik zeg het dus ook met veel respect: of je nu katholiek of protestant of hervormd bent, er zijn ook mensen die humanist zijn en niet vanuit een kerk net zo veel betrokkenheid bij hun sociale omgeving en medemenselijkheid hebben. Aan de overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving heb ik de term "aspiratiesamenleving" toegevoegd, omdat het ook moet gaan om iets willen. Ik vind het in dezen relevant dat je reëel blijft benoemen dat wij op sommige domeinen heel erg doorgeschoten waren met verzorgen. Ik heb het niet over de mensen die echt voorzieningen nodig hebben, maar wij hadden ook zo veel dichtgeregeld en hebben het zo veel mensen makkelijk gemaakt om niet meer op eigen initiatief te leunen, dat ik toch een lans blijf breken om dit ook te markeren. Dat betekent niet dat je het ene begrip in de prullenbak gooit en het andere nieuwe begrip ervoor in de plaats stelt, maar wij zijn wel echt met een transitie bezig. Dat is ook gewoon zo!

Minister Rutte:

Om mijzelf maar eens te citeren uit de Dreeslezing die ik vorige week maandag mocht uitspreken: "De staatsrollator en de mannenpraatgroep uit de jaren zeventig waren niet helemaal wat Drees voor ogen stond toen hij de Noodwet Ouderdomsvoorzieningen opstelde."

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij hebben die mannenpraatgroepen best hun nut gehad in de jaren zeventig, maar dat terzijde. Ik heb veel waardering voor wat de minister-president zegt en ik denk dat het ook verhelderend is, zeker ten opzichte van dat ene vluchtige zinnetje in de troonrede. Ik ben daar blij mee. Toch wil ik even opzoeken waar het schuurt. Wij hebben het niet alleen over ouderen die langer thuis blijven wonen en zo lang mogelijk het leven willen blijven leven dat zij gewend waren. Wij hebben het ook over mensen met verstandelijke beperkingen, mensen met ernstige psychische stoornissen die jarenlang stevig geïnstitutionaliseerd in Nederland verzorgd zijn. Nederland heeft in die sectoren veel meer bedden dan de landen om ons heen. Wij gaan die trend keren: mensen keren terug naar de wijk. Dat betekent dat hun positie, als dit straks naar de gemeenten gaat, wel goed geborgd moet zijn. Ik heb die zorg namens onze fractie uitgesproken. Volgens mij vergt het nog wel wat management by speech van de zijde van het kabinet om ervoor te zorgen dat deze mensen in de samenleving ook met open armen ontvangen zullen worden. Dat zal namelijk niet vanzelf gaan.

Minister Rutte:

Ja. Laat ik een hieraan rakend voorbeeld noemen: de klassieke sociale werkplaatsen, onderdeel van de Wet sociale werkvoorziening. Wij hebben gezegd dat het sociaal is als mensen die geen volledige verdiencapaciteit hebben, in een sociale werkplaats allerlei op zichzelf heel nuttige werkzaamheden laten verrichten. Toen ik staatssecretaris van Sociale Zaken was aan het begin van mijn politieke loopbaan, onder de kabinetten-Balkenende I en II, vond ik het altijd buitengewoon spijtig dat wij dit op die manier allemaal netjes geregeld hadden, maar daarmee mensen in feite ook aan het zicht hadden onttrokken. Het leek mij veel beter dat mensen dit werk in de samenleving zichtbaar doen, of dat nu als vakkenvuller bij de Albert Heijn is of in de groenvoorziening. Werkgevers zullen zeggen dat deze persoon geen normaal salaris van wettelijk minimumloon of hoger kan verdienen omdat hij een aantal beperkingen heeft. Dat is waar. Dat gaan wij dan dus oplossen door ervoor te zorgen dat het voor de werkgever wel aantrekkelijk is om deze groep in dienst te nemen, ook in financiële zin. Wij vinden dat normaal. Ik weet niet hoe het bij uw supermarkt gaat, maar volgens mij vinden wij het tegenwoordig heel normaal dat mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking daar werkzaam zijn. Misschien staat de koffie dan een keer rechts van de thee in plaats van links daarvan, maar dat overleven wij wel. Dat is het land waarin wij wonen. Daarin nemen wij iedereen mee en geven wij iedereen een kans. Daarin zeggen wij niet dat het sociaal is om dingen ergens achter een scherm te organiseren. Ik haast mij om te zeggen dat ik hiermee niks over de sociale werkplaatsen zeg, want die zullen voor bepaalde groepen altijd nodig blijven, maar in de toekomst zal dat naar mijn overtuiging voor veel kleinere aantallen gelden. Wij zullen op deze manier veel grotere groepen in de samenleving zichtbaar aan het werk kunnen helpen.

De voorzitter:

Mevrouw Barth, nog één keer op dit onderdeel. Daarna wil ik de minister-president de gelegenheid geven om zijn betoog te vervolgen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben het hier helemaal mee eens, maar ik heb het ook over stigma, uitsluiting, discriminatie en pesten op de werkvloer. Ik heb het over mensen die in dat gewone bedrijf binnenkomen en gedrag vertonen dat niet begrepen wordt, en die vervolgens wegens dat stigma en die discriminatie worden uitgesloten. Op die manier worden zij het arbeidsproces uitgestoten. Als wij dat stigma en die discriminatie niet durven te benoemen en bespreekbaar te maken, lossen wij het niet op. Dan komt de landing van deze mensen in de samenleving niet goed. Dit gaat niet vanzelf. Het vereist dus ook een actieve inzet van het kabinet.

Minister Rutte:

Zeker. Dit vraagt iets van ons allemaal: niet alleen van Jetta Klijnsma en Lodewijk Asscher, de staatssecretaris en minister die hiervoor in het bijzonder verantwoordelijk zijn, maar van iedereen. Het hangt ook van de werkgever af. Ik heb als voorbeeld de McDonalds in Deventer bij de snelweg genoemd, waar drie mensen met een geestelijke beperking werken. Dat gaat geweldig goed doordat iedereen zich over hen ontfermt. Alle medewerkers zeggen: dat is Piet en daar houden wij van; hij doet misschien net even wat minder dan een ander, maar hij is wel onze Piet en hij hoort bij ons. Dat type community zou ik in Nederland veel meer willen zien. Ik ben het helemaal met mevrouw Barth eens dat dit niet altijd goed zal gaan. Er zal ook sprake zijn van discriminatie en pestgedrag. Wij gaan er samen voor zorgen dat dit wordt bestreden. Ik ben het daar zeer mee eens.

De voorzitter:

Mijnheer Thissen, ik begrijp dat u het woord wilt, maar ik had net tegen mevrouw Barth gezegd dat dit de laatste interruptie op dit onderwerp was en dat ik de minister-president daarna zijn betoog wilde laten verzorgen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik kom zo meteen terug.

Minister Rutte:

Ik beloof de heer Thissen dat ik hem de volgende keer een langer antwoord zal geven.

Ik kom nu bij het eerste onderwerp: de budgettaire kwesties en de vragen die daarover zijn gesteld. Allereerst zijn vragen gesteld over de Europese begrotingsregels. Ik ben het zeer eens met al diegenen, onder anderen de heer Thissen zelf, die terecht zeiden dat begrotingsregels een middel zijn. Ze vormen een belangrijk middel om de stabiliteit van de eurozone te bevorderen. Daarom heeft Nederland de afgelopen jaren gepleit voor versterking van de Europese begrotingsdiscipline. Er is ook een onafhankelijke toezichthoudende rol gekomen voor de verantwoordelijke Eurocommissaris. De geloofwaardigheid van dit middel en dat instrument vergt dat landen zich aan de afspraken houden, ook als dat een extra inspanning vergt of de binnenlandse politiek minder goed uitkomt. Het loslaten hiervan zou de overheidsfinanciën in de lidstaten opnieuw uit het lood laten slaan. Dat zou weer een verkeerd signaal zijn, bijvoorbeeld richting de financiële markten.

Mij is gevraagd hoe het kabinet aankijkt tegen het vraagstuk van de evenwichtige inkomensverdeling. Daarover wordt in het regeerakkoord inderdaad geschreven. Dat is niet omdat wij het verkleinen van inkomensverschillen als doel van het kabinet zien; in het geheel niet! Als je echter alle ombuigingen van 2010 tot 2017 optelt, kom je op 51 miljard, en je moet vaststellen dat de mensen in de samenleving die meer dan gemiddeld een beroep doen op de overheid, vaak toch ook de mensen zijn met een lager inkomen of minder vermogen. Het is logisch dat je voorkomt dat de rekening niet geheel daar wordt neergelegd. Vandaar het belang van een evenwichtige inkomensverdeling. Een van de redenen dat Nederland een welvarend land is, is dat wij er in het verleden altijd in geslaagd zijn om te komen tot diezelfde evenwichtige inkomensverdeling. Dat heeft ook bijgedragen aan onze welvaart. Daarom vindt het kabinet dat buitengewoon belangrijk.

In dat kader is ook een vraag gesteld over de lastenverlichting voor de hogere inkomens. Het klopt: in het akkoord dat met partijen gesloten is, is ook gekeken naar de marginale druk voor de hoogste inkomens. Die bleek door een aantal maatregelen te ver opgelopen. Onder andere het CDA in de Tweede Kamer had daar terecht op gewezen. Ook onder invloed van de aanwezigheid van het CDA in die gesprekken hebben wij gekeken of wij iets konden doen aan die marginale druk. Ook D66 en de VVD waren daar een groot voorstander van. Dat heeft ertoe geleid dat er uiteindelijk maatregelen zijn genomen om die marginale druk weer enigszins in verhouding te brengen, zodanig dat die niet negatief werkt op de verwachtingen voor de economische groei.

Er zijn vragen gesteld over de belastingramingen door onder anderen de heer Brinkman, die het onderwerp heeft aangesneden. In een raming van de belastinginkomsten wordt natuurlijk rekening gehouden met alle relevante macro-economische ontwikkelingen. Dat betekent dat wij kijken naar de werkgelegenheid, de lonen, de winsten en de binnenlandse bestedingen, ook als de veranderingen in de binnenlandse bestedingen het gevolg zijn van lastenverzwaringen. In de raming van de inkomsten in 2014 is ook gekeken naar en rekening gehouden met lastenverzwaringen die in 2014 worden doorgevoerd. De effecten van lastenverzwaringen op onder andere de binnenlandse bestedingen en de werkgelegenheid zijn door het Centraal Planbureau meegenomen in de macro-economische ramingen. Dat geldt ook voor het effect van de brandstofaccijnzen. De Miljoenennotaraming betreft de beste inschatting van het kabinet op basis van de meest actuele inzichten en wordt zoals bekend altijd doorgerekend door het Centraal Planbureau om ervoor te zorgen dat wij zo dicht mogelijk blijven bij de verwachtingen van de te realiseren cijfers.

In dat verband zijn er vragen gesteld over, zoals onder anderen de heer Brinkman het heeft genoemd, wensdromen omtrent opbrengsten. Het zal u niet verbazen dat daarvan geen sprake is. Besparingen aan de uitgavenzijde zijn ingekaderd. Indien geraamde besparingen niet worden gerealiseerd, moet ergens anders worden bekeken hoe wij aan dekking komen. Het Centraal Planbureau heeft de budgettaire effecten ook daarvan doorgerekend. Voor de lastenzijde geldt dat de geraamde opbrengsten conform het Centraal Planbureau grotendeels overeenkomen met de ingeboekte besparingen. Er is dan ook geen sprake van nieuwe begrotingsregels. In het algemeen geldt dat budgettaire effecten door veranderd gedrag niet als onderdeel van de gevolgen van de belastingmaatregelen worden gerekend. Wel wordt er altijd rekening mee gehouden bij het ramen van de opbrengst. Alleen als een maatregel gedrag mogelijk maakt dat voorheen niet mogelijk was, bijvoorbeeld een aantal maatregelen die zien op en als bedoeling hebben het vrijgeven van beklemd vermogen – kijk naar het levenslooptegoed of stamrechten – of nieuw gedrag beoogt te stimuleren zoals het aanschaffen van schone auto's, wordt uiteraard wel naar gedragseffecten gekeken als onderdeel van de maatregel en wordt dat ook zo gepresenteerd, omdat er zonder dat gedrag geen enkel effect zou zijn. Als een maatregel zeer substantieel is waardoor grote gedragseffecten optreden die het budgettaire effect van de maatregel domineren, wordt dat ook als onderdeel van de maatregel gepresenteerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de tijdelijke tariefsverlaging in box 2.

Dan Annie en Wim ...

De heer Brinkman (CDA):

U licht toe dat er rekening is gehouden met wat ik nu maar even noem uitverdieneffecten, weglekeffecten of hoe je het ook noemen wilt. Nu heb ik, ervan uitgaande dat u zo'n antwoord zou geven, ook de volgende vraag gesteld. Stel nu eens dat het toch tegenvalt blijkens de Voorjaarsnota, bent u dan bereid op uw schreden terug te keren en dat gat niet te dichten met opnieuw extra lastenverzwaringen? Uiteindelijk wilt u het hoofdprobleem toch met ons zien – zo staat het ook in de Miljoenennota – dat de omvang van het taken- en uitgavenpakket te hoog is. Ik ben nog niet zo ver om uw redenering helemaal te volgen, maar dat zullen wij bij het Belastingplan wel verder bediscussiëren. Het minste wat je ervan kunt zeggen, is dat de laatste jaren blijkt dat de ramingen bijvoorbeeld rondom de grens tegenvallen. Zo zijn er wel meer weglekeffecten die echt niet eenmalig zijn genoteerd. Maar goed, laten wij dat debat later voeren. Belangrijker voor dit moment vind ik om het volgende te horen. Zegt u: wij hebben nu al 3,5 miljard nog in petto voor 2015, 2016 en 2017, maar mocht het straks tegenvallen, dan gaan wij toch verdere lastenverzwaringen overwegen? Dat zou ik toch graag uitgesloten willen zien.

Minister Rutte:

Ook hiervoor gelden de normale begrotingsregels. Dat betekent dat de belastingopbrengsten worden bezien in het kader van de endogene kwesties die zich kunnen voordoen. Er wordt dus niet gedurende het jaar op bijgestuurd, zoals de heer Brinkman weet. Dit is gewoon de zalmnorm met de automatische stabilisatoren. Wij hoeven dan niet onmiddellijk weer extra maatregelen te nemen. Wij moeten wel kijken of wij het saldodoel nog steeds in zicht houden. Daar zul je mogelijk op moeten sturen. Dat is dan weer onderdeel van de begrotingsafspraken. Verder werken de automatische stabilisatoren zo dat, als belastinginkomsten tegenvallen, er niet automatisch nieuwe belastingen worden gecreëerd.

De heer Brinkman (CDA):

Nee, maar omdat u nogal wat van die inverdieneffecten, wensdromen of welk woord u ook wilt gebruiken – ik bedoel het niet onaardig, maar wil alleen een definitie ervan geven – hebt, is het risico wel heel groot dat u ver van dat begrotingsdoel uitkomt. Uw minister van Financiën heeft gisteren of eergisteren in Madrid gezegd: alleen als je de hervormingen een beetje realiseert, kunnen we misschien een beetje souplesse tegemoetzien van Brussel. Maar gegeven de hoeveelheid belastingverzwaringen – uit mijn hoofd gezegd 13 miljard plus 8 miljard in 2013 en 2014; ik heb de getallen genoemd die ik uit uw cijfers heb gehaald – zit er een heel groot risico van tegenvallers in. Mijn vraag is of u dat dan pas volgend jaar wilt repareren. Zou u dan niet eerder moeten zeggen dat u halverwege het jaar daarop terugkomt aan de uitgavenkant?

Minister Rutte:

Wij ramen niet op basis van de dikke duim. Wij ramen op basis van datgene waarvan ook het Centraal Planbureau zegt dat wij het zo kunnen doen. Wij hebben een onafhankelijke rekenmeester en zo werkt het al jaren. Wat de maatregel betreft die de heer Brinkman heeft genoemd, heeft het kabinet conservatief geraamd. Het Centraal Planbureau steunt die ramingen ook. Men heeft kritiek op een aantal besparingen aan de uitgavenzijde, bijvoorbeeld op het punt van de rijksbegroting, omdat die maatregelen nog moeten worden belegd. Dat klopt ook. Het heeft te maken met de prijsbijstelling, die nog moet worden belegd met maatregelen. Dat doen wij zoals gebruikelijk in het voorjaar. Men heeft daarmee een terecht kritiekpunt, maar dat was voorzien. Aan de inkomstenkant is dat zeker niet het geval. Verder zijn er de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant. Wij gaan gedurende het jaar niet ineens allemaal extra belastingmaatregelen nemen, dus ik kan de heer Brinkman geruststellen.

De heer Kox (SP):

Voordat de minister-president overging tot het beantwoorden van de vragen van collega Brinkman over de manier waarop de regering denkt haar huishoudboekje op peil te krijgen, zei hij iets wat ik even wil verifiëren. De stenografische dienst schrijft alles perfect op, dus wij kunnen het allemaal nalezen, maar ik wil toch weten of de minister-president zich versprak. Hij zei: is het verkleinen van de inkomensverschillen doel van het kabinetsbeleid? Daarop zei hij: in het geheel niet.

Minister Rutte:

Zo is het.

De heer Kox (SP):

Ik kijk even naar uw sociaal-democratische partners.

Minister Rutte:

Die zijn het er helemaal mee eens.

De heer Kox (SP):

Die zijn het daarmee eens. Dat betekent dus dat dit kabinet in het geheel niet de inkomensverschillen wil verkleinen.

Minister Rutte:

Nee, het is geen doel van het kabinetsbeleid. Wij willen voorkomen dat in de crisis de rekening van die crisis wordt neergelegd bij de mensen met de laagste inkomens, de mensen die het meest afhankelijk zijn van de overheid.

De heer Kox (SP):

Maar dit kabinet wil in het geheel niet de inkomensverschillen verkleinen.

Minister Rutte:

Als doel van beleid, nee. Maar het is onvermijdelijk dat je kijkt naar de inkomensverhoudingen en naar een evenwichtige verdeling van de rekening op het moment dat je 51 miljard in 7 jaar tijd aan het ombuigen bent. Je weet dat de mensen die in het bijzonder gebruikmaken van de overheid, bijvoorbeeld als schild voor de zwakkeren zoals ik het eerder benoemde, maar ook van de zorg en allerlei andere terreinen, vaak de mensen zijn die niet beschikken over de hoogste inkomens of de hoogste vermogens. Wil je voorkomen dat die rekening te eenzijdig wordt neergelegd, dan zul je dat zo moeten doen. Zou je 51 miljard delen door het aantal Nederlanders, dan zou iemand met een bijstandsuitkering compleet aan de bedelstaf raken. Dat kan niet. Daarom is het onvermijdelijk dat je ook kijkt naar wat mensen met een hoger inkomen kunnen bijdragen.

De heer Kox (SP):

Nog een keer voor alle duidelijkheid. Wij hebben vorig jaar een hele discussie gehad over wat links en rechts in dit land willen. Dit kabinet is in het geheel niet van plan de inkomensverschillen te verkleinen. Als het al gebeurt, gebeurt het per abuis, maar het is in het geheel geen structureel beleid. Het is belangrijk om dat vast te stellen, want dan moet ik u feliciteren. Dan heeft de VVD op dat punt gewonnen. Uw partners van de PvdA beweerden een jaar geleden dat het doel juist was om in de crisis de zaken eerlijker te verdelen. Het is belangrijk om vast te stellen dat u zich niet versproken hebt, maar dat u willens en wetens hebt gezegd dat het in het geheel niet het doel van uw beleid is. Dank u wel.

Minister Rutte:

Het citaat van de heer Kox klopt totaal niet. Ik zal zeggen wat ik wel heb gezegd. Het verkleinen van inkomensverschillen is in het geheel geen doel van het kabinetsbeleid, maar is wel een instrument, een middel om te voorkomen dat, waar wij bezig zijn in de samenleving zo veel te verbouwen en te veranderen om weer economische groei mogelijk te maken en de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, de rekening daarvoor onevenredig zwaar wordt neergelegd bij mensen met een kleine beurs of een kleine spaarrekening.

Voorzitter. Nu de heer Kox en ik dit probleem hebben opgelost, kom ik bij Annie en Wim van de heer Brinkman. De vraag was of de huishoudtoeslag Annie en Wim niet onevenredig zou raken. Het Centraal Planbureau heeft aangegeven dat de invoering van de huishoudentoeslag bijdraagt aan een lagere marginale druk en een gunstige bijdrage levert aan de structurele werkgelegenheid. Wij gaan de huidige toeslagen namelijk versoberen en vereenvoudigen door de invoering van de huishoudentoeslag. Daarin zullen de huidige zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en een oudercomponent worden geïntegreerd in één toeslag per huishouden. Dat maakt inkomensondersteuning eenvoudiger, transparanter maar vooral doelmatiger, omdat je beter kunt aansluiten bij de draagkracht van huishoudens.

De huishoudentoeslag wordt gefaseerd ingevoerd, zoals bekend. In de begrotingsafspraken die wij gemaakt hebben met de drie partijen, is vastgelegd dat de huishoudentoeslag sneller wordt afgebouwd. Dat levert een budgettaire besparing op, zorgt voor lagere overheidsuitgaven en draagt binnen de begrotingsafspraken bij aan het totaalpakket waarin de lasten op arbeid substantieel kunnen worden verlaagd. Dus per saldo draagt het bij aan een lagere marginale druk en heeft het gunstige werkgelegenheidseffecten.

Er is ook gevraagd naar de alimentatieregels. De aanscherping van de alimentatieregels vindt plaats in het verlengde van de begrotingsafspraken. Daarin is een besparing opgenomen van 140 miljoen in 2015 oplopend tot 180 miljoen vanaf 2016. Dat heeft te maken met het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand: prikkelwerking en aanscherping alimentatie. In de komende maanden worden deze maatregelen concreet gemaakt en nader uitgewerkt. Een aanscherping van de NHG-voorwaarden op dit punt overwegen wij niet, omdat dat een impact zou hebben op zowel grote groepen mensen als de ontwikkeling van de woningmarkt. Dus dat is niet voorzien.

De heer Brinkman (CDA):

De reden dat wij dit punt hebben aangeroerd, is dat je bij algemene beschouwingen niet alleen over geld pleegt te praten, maar ook wilt weten wat de achterliggende filosofie is. Ik snap best dat een aantal dingen nog moet worden uitgezocht, maar het kabinet boekt grote bedragen in. Dan mag je toch enige duiding verwachten in het parlement? Waar denkt het kabinet dan aan? Als het zegt "wij doen het niet bij de NHG", dan kun je daarover discussiëren, maar wij hebben een voorbeeld gegeven waarover je best zou kunnen piekeren. Dus werp het niet onmiddellijk weg, maar als dat niet kan, wat dan wel? Het komt namelijk niet automatisch binnen. En dit soort debatten is toch ook bedoeld om de samenleving iets duidelijker te maken wat het kabinet voor ogen heeft?

Minister Rutte:

Het heeft ermee te maken dat je ook in staat bent om in het geval van alimentatie verhaal te halen. Van alle alleenstaanden in de bijstand is 96% vrouw, bijvoorbeeld. In heel veel gevallen kunnen mensen alimentatie niet achterhalen of binnenkrijgen, waardoor ze aangewezen raken op de bijstand. Er is een hele lijst maatregelen die wij op dit moment aan het bestuderen zijn en waarmee wij in een optelsom ruim aan deze bedragen komen. Daar moeten wij nog keuzes in maken. De heer Brinkman noemt één specifieke: de NHG. Wij kiezen daar niet voor omdat echtscheiding de meest voorkomende reden is voor betalingsproblemen van huishoudens en daarmee dus voor een beroep op de NHG. Wij vrezen dat dat dus een extra verstoring kan veroorzaken op de zich heel voorzichtig herstellende woningmarkt.

De heer Brinkman (CDA):

Ik geloof heus niet dat echtscheiding plezierig is, maar mag ik de minister-president het volgende in herinnering brengen? De Noordse landen hebben nog niet zo lang geleden gezegd: daar treden wij niet in als gemeenschap. Een en ander ligt uiteindelijk natuurlijk aan de partners, maar het kan niet zo zijn dat de gemeenschap, de overheid, daar automatisch de gevolgen van ondervindt, zeker niet als er nog jonge kinderen in het geding zijn. Even heel in het algemeen zeggen zij dus: luister eens partners, u moet zelf maar bepalen of u in de echt verbonden blijft of niet, maar de gemeenschap sluit zich af voor die consequentie. De vraag die nu in de maatschappij leeft is: kunnen wij de rekening nog langer bij de gemeenschap leggen of moeten wij er als voormalige partners rekening mee houden – misschien niet ad calendas graecas, maar toch voor langere jaren – dat wij op dit punt geen beroep kunnen doen op de gemeenschap? Op die vraag wil ik graag een antwoord hebben in dit debat.

Minister Rutte:

Ik ben het daar natuurlijk ten principale mee eens en het kabinet ook. Uiteindelijk zijn beslissingen om uit elkaar te gaan of te trouwen allemaal private beslissingen. Daar heeft de politiek niks mee te maken. Het laatste wat je wilt, is dat de gevolgen van een echtscheiding bij de Staat worden gelegd. Als dat leidt tot oplopende kosten voor de bijstand en het van een uitkering afhankelijk maken van vrouwen – in de meeste gevallen gaat het om vrouwen – dan is dat een negatief effect dat wij moeten bestrijden en dan moeten die kerels gewoon hun verantwoordelijkheid nemen. Hetzelfde geldt voor allerlei andere effecten van echtscheidingen. Alleen, die heel specifieke NHG-maatregel vind ik kwetsbaar omdat die een onevenredige impact kan hebben op een heel ander dossier, namelijk het herstel van de woningmarkt. Maar ik ben het volkomen eens met de algemene gedachte van de heer Brinkman dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun daden en de rekening niet bij de overheid hebben neer te leggen. Zo versta ik hem en dat ondersteun ik.

Ik kom op het karakter van de gemaakte afspraken. De afspraken zijn per saldo budgettair neutraal. Daarmee is nog steeds sprake van 6 miljard aan noodzakelijke extra bezuinigingen. Dat wordt niet meer of minder. Ik heb net besproken waarom dat ook in internationaal verband van belang is. Uiteraard is het in de eerste plaats van belang voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën, maar er vinden wel belangrijke verschuivingen binnen het pakket plaats.

D66, de ChristenUnie en de Staatkundig Gereformeerde Partij hebben belangrijke elementen van in hun politieke kringen wenselijke bijstellingen van het regeringsbeleid voor elkaar gekregen. Dat hoort bij een afspraak. Daarom zijn het ook begrotingsafspraken. Wij hebben daarover onderhandeld. Uiteindelijk is er een pakket tot stand gekomen waarvan de coalitiepartijen zeiden: dat hadden wij misschien zelf niet zo bedacht en wij zijn er misschien niet in alle gevallen blij mee, maar dit vinden wij acceptabel, het leidt ook tot steun voor Belastingplan en begrotingen, en draagt bij aan een zekere politieke stabilisatie en rust. Ik ben ontzettend blij dat dat is gelukt, omdat het politieke debat daarmee in rustiger vaarwater is gekomen en er meer zicht komt. Dat geeft ook maatschappelijke rust. Ik heb dan ook mijn enorme waardering uitgesproken jegens deze drie partijen voor het feit dat zij bereid zijn om die verantwoordelijkheid te nemen. Tegelijkertijd heb ik vastgesteld dat zij, zoals het hoort, hun huid duur hebben verkocht en op belangrijke onderdelen hun accenten op het beleid hebben gezet.

Ah, ik zie de heer Thissen aankomen, die denk ik ook veel van zijn beleid terugziet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Daar hebben wij het misschien eens op een ander moment over.

De minister-president gaat er kennelijk van uit dat hij met dit akkoord – Herfstakkoord, grabbeltonakkoord, hoe je het ook verder noemt – verzekerd is van een meerderheid in de Eerste Kamer.

Minister Rutte:

Nee, daar ben ik niet van verzekerd. De Eerste Kamerleden maken hun eigen afweging. En dit is een akkoord tussen partijen in de Tweede Kamer.

De heer Thissen (GroenLinks):

Maar de minister-president zegt: er is rust gekomen in het politieke debat, hetgeen rust geeft in de samenleving en waardoor er een zekere garantie is dat de lastige beslissingen die voor de deur staan, ook genomen kunnen worden. Daar spreekt toch uit dat de minister-president ervan uitgaat dat het kabinet dit najaar, voor kerstmis, ook in de Eerste Kamer op een meerderheid kan rekenen en een aantal lastige beslissingen er hier doorheen kan krijgen?

Minister Rutte:

Het werkt zo: politieke afspraken worden gemaakt door de politieke fracties in de Tweede Kamer en wij als kabinet zullen hard moeten knokken om een vergelijkbare meerderheid in de senaat te krijgen. Er is geen zekerheid op voorhand.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik zou u, premier Rutte, bijna kunnen vragen: waarom was die hele exercitie van dat Herfstakkoord dan nodig? Was dan gewoon met fatsoenlijke wetgeving deze kant op gekomen, want u zegt nu eigenlijk: er is geen verschil met twee maanden geleden toen wij als kabinet ons stinkende best moesten doen om een meerderheid te krijgen in de Eerste Kamer voor elk voorstel waarmee wij kwamen, inclusief het Belastingplan 2014. Wat is het verschil met uw antwoord van nu? U zegt nog steeds dat u uw stinkende best moet doen. Dus waarvoor was dat akkoord dan nodig? In de Tweede Kamer had u namelijk een meerderheid volgens mij.

Minister Rutte:

Het verschil is dat het politieke draagvlak in de Tweede Kamer onder noodzakelijke kabinetsmaatregelen en hervormingen voor herstel van de financiën en het bevorderen van economische groei behoorlijk is toegenomen. Daarmee is er in ieder geval in de Tweede Kamer bredere steun voor die voorstellen. Maar ik wil hier niet suggereren dat dat automatisch betekent dat diezelfde meerderheden zich hier ook manifesteren. Dat geldt overigens ook voor de fractie van de VVD, de Partij van de Arbeid, de ChristenUnie, de SGP en D66. Daar zullen wij hard voor moeten werken.

De heer Thissen (GroenLinks):

Toch straalt u uit dat u meer zekerheid hebt dat een aantal essentiële moeilijke beslissingen die het kabinet door de Staten-Generaal moet krijgen, hier kan worden genomen. Het was uw effort, uw inspanning om ervoor te zorgen dat een aantal partijen in het Herfstakkoord niet vanwege een breder politiek draagvlak in de Tweede Kamer, maar vanwege een breder politiek draagvlak in de Eerste Kamer het kabinet steunde. Nu kunt u wel ten principale zeggen dat u nooit verzekerd bent van steun in de Eerste Kamer, zeker niet van de coalitiepartijen, omdat ze niet gehouden zijn aan het regeerakkoord. Maar u hebt uw inspanningen gedaan om ervoor te zorgen dat u in de Eerste Kamer verzekerd bent van een meerderheid, in ieder geval voor het Belastingplan 2014. We zullen bij een aantal andere wetsvoorstellen wel zien wat het verbond met SGP, ChristenUnie en D66 waard is.

Minister Rutte:

De drie laatstgekozen lijsttrekkers voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer van D66, SGP en ChristenUnie hebben zich achter deze begrotingsafspraken geschaard. Dat betekent dat er in de Tweede Kamer zicht is op een redelijk draagvlak en er, at best, met meer vertrouwen kan worden gekeken naar de debatten in de senaat om tot datzelfde brede draagvlak te komen. Maar verder kan ik niet gaan, want er is geen zekerheid vooraf.

Het is goed om stil te staan bij de kwestie van de uitgaven voor de zorg en de sociale zekerheid, waaraan onder anderen de heer Kuiper refereerde. Het is waar dat, grofweg een derde van de hele rijksbegroting sociale zekerheid is, een derde gezondheidszorg en een derde de rest van de rijksbegroting. Vooral die twee derde sociale zekerheid en zorg groeit exponentieel. In de Miljoenennota staat een staatje, waaruit blijkt dat alles buiten zorg en sociale zekerheid zelfs iets minder snel stijgt dan de economische groei van het hele land, dan wel iets sneller krimpt dan de krimp van de economie, terwijl sociale zekerheid en gezondheidszorg nog steeds doorgroeien. Vandaar dat we heel veel maatregelen in die sfeer nemen, bijvoorbeeld in de portefeuille van de minister van VWS. Er zijn afspraken gemaakt om de groei van de zorguitgaven te beteugelen. Die worden in 2014 teruggebracht naar 1,5%, en naar 1% per jaar in de jaren 2015 tot en met 2017. Ik herinner me nog de tijden, en de heer Kuiper misschien ook, dat deze uitgaven stegen met 6% tot 9% per jaar. Dat zijn echt dramatische bijsturingen. Met het sluiten van de sectorakkoorden hebben we een begin gemaakt met de nieuwe inrichting van het zorglandschap, waarbij met name waar het gaat om de kwaliteit "iedereen doet waarin hij of zij het beste is". We kijken naar zuinig werken en zinnig werken, waarbij we ook de broodnodige inhaalslag maken op het gebied van e-health, waarbij we de kosten blijvend onder controle proberen te krijgen en waarbij we uiteindelijk proberen het zodanig te doen dat ook de patiënt daarbij beter af is.

In de langdurige zorg, de portefeuille van de staatssecretaris van VWS, zijn grote hervormingen gaande. Dat is belangrijk, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de langdurige zorg aan het veranderen zijn. Daar hebben we het al over gehad, in het kader van de discussie over het begrip "participatiesamenleving", maar uiteraard ook omdat hier sprake is van een ernstige financiële problematiek en opgave. In de sociale zekerheid is het onvermijdelijk dat de kosten in bijvoorbeeld de WW oplopen, als gevolg van de verslechterde economische omstandigheden en het helaas stijgend aantal werklozen. De heer Kox en anderen hebben daaraan terecht gerefereerd. Dat leidt tot meer uitgaven in de WW. Door het sociaal akkoord en de afspraken met de drie partijen kiest het kabinet er niettemin voor om de werkgelegenheidseffecten van de huidige economische situatie zo veel mogelijk te beperken, en anderzijds tegelijkertijd de arbeidsmarkt structureel te hervormen, zodat uiteindelijk meer mensen aan de slag kunnen. Dat is er allemaal op gericht om ervoor te zorgen dat die enorme stijgingen van de uitgaven in de sociale zekerheid en de gezondheidszorg worden gedempt. Is daarmee alles gedaan? Ik denk het niet. Ik denk dat ook de komende kabinetten zich nog steeds zullen beschäftigen om het probleem onder controle te krijgen. Ik denk wel dat we met deze hervormingen heel grote stappen zetten, die leiden tot een bijsturing van de snelle kostenstijgingen in deze sectoren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U blijft heel dicht bij de maatregelen die het kabinet voornemens is te nemen. Mijn vraag was eigenlijk breder, gestoeld op enige verbazing over het feit dat we deze discussie telkens terugkrijgen. De afgelopen tien jaar is het nodige gedaan in het gezondheidszorgstelsel, en we krijgen de kosten eigenlijk niet onder controle. Dat is het grote probleem. Komt er een moment waarop een grondige evaluatie moet plaatsvinden? Is er inzicht in de sectoren binnen de gezondheidszorg waar de kosten vooral stijgen? Heeft het te maken met de vergrijzing, met dure zorg? Is er een moment waarop plafonds worden ingebouwd? In andere begrotingen vangen we de lasten hiervan steeds op, wat leidt tot een enorme druk op andere departementen, terwijl de autonome stijging in deze sector maar doorgaat.

Minister Rutte:

Het antwoord is voor drie kwart dat we het lek in die zin boven water hebben, dat we in belangrijke mate weten waar het zit. Natuurlijk zat het hem in een aantal autonome ontwikkelingen, zoals de vergrijzing, maar ook in het feit dat het bijvoorbeeld in de Zorgverzekeringswet in het begin nog mogelijk was om op basis van nacalculatie alsnog een rekening te sturen. Dat zijn we op dit moment aan het reorganiseren, en wel zodanig dat het risico komt te liggen waar het hoort te liggen. Een ziekenhuis of een verzekeraar kan twee jaar later niet meer zeggen: het is toch wat meer geworden, mag ik even vangen? Dat heeft geleid tot een enorme verdere stijging van de kosten in de gezondheidszorg. Minister Schippers is bezig om dat fenomeen onder controle te krijgen.

We zien het ook bij de afspraken die zijn gemaakt met D66, SGP en ChristenUnie. Die waren niet gratis, want er waren wensen die betaald moesten worden. We hebben ervoor gekozen om de rekening een derde, een derde, een derde neer te leggen bij de rijksbegroting, de sociale zekerheid en de gezondheidszorg, om er op die manier voor te zorgen dat niet de rijksbegroting buiten de sociale zekerheid en de gezondheidszorg te zwaar zou worden geraakt. Het is waar dat in het verleden de klappen vaak daar extra moesten worden opgevangen.

Ik wil toezeggen dat ik mij nog eens versta met de minister van VWS, want er is uit mijn hoofd ongeveer een halfjaar geleden een analyse gemaakt van de kostenstijgingen in die sector. In de begroting van VWS is daarop ingegaan. Ik zal nog eens kijken of dat voldoende is. Sowieso kan ik de heer Kuiper toezeggen dat ik de minister vraag, zich op dat onderdeel in het bijzonder te prepareren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dit is een heel complex veld, en het is goed om daarin een goed inzicht te krijgen. Maar mijn vraag is gericht op wat het kabinet doet. Als we hier volgend jaar staan, krijgen we dan weer zo'n staatje met autonome stijgingen van vele miljarden? Dan schieten we niet op met dit land.

Minister Rutte:

We zouden geleidelijk moeten zien dat het lijntje dat de stijging van die kosten aangeeft, begint te knikken. Dat geldt, is mijn verwachting op dit moment, zeker op het terrein van de minister van SZW, omdat in het pakket van 6 miljard extra sociale zekerheid en gezondheidszorg fors worden aangeslagen. Dat zijn heel moeilijke maatregelen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Misschien moet dit punt terugkomen bij de financiële beschouwingen. Die knik moet zichtbaar worden. Bindt u zich daar zelf aan?

Minister Rutte:

Ik wil een plafonddiscussie voorkomen. We zien in Amerika wat er gebeurt als je een hard plafond aanbrengt. Dat kan leiden tot heel ingewikkelde discussies. Daarin wil ik terughoudend zijn. Ik ben er zeer voor om die analyse goed te maken, op basis van de beschikbare stukken en van wat er eventueel ontbreekt. Die discussie kan dan worden gevoerd bij het debat over de begroting van VWS, zo dat hier nog apart wordt gevoerd. Ik zal alle betrokkenen vragen zich voor die gelegenheid te prepareren op kritische vragen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik heb de afgelopen bijna twintig jaar niet anders meegemaakt dan dat er forse maatregelen zijn genomen in het hele stelsel van sociale zekerheid en voorzieningen. Arbeidsvoorziening is teruggebracht tot CWI, dat is gefuseerd met het UWV, tegen fors lagere budgetten. De re-integratiebudgetten zijn grofweg vanaf begin jaren negentig vrijwel verdampt, vergeleken met nu. De hoogte en de duur van en de toegang tot de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen zijn beperkt of bemoeilijkt. En toch krijgen we blijkbaar geen grip op het probleem, waardoor nog steeds een derde van de rijksbegroting, zoals de minister-president beweert, opgaat aan de sociale zekerheid. Ik neem aan dat dat inclusief de AOW is. De minister-president bevestigt dat, zo hoor ik. Dat heeft te maken met een autonome stijging van het aantal mensen van 65-, 66- of 67-plus straks. Het gaat mij echter om de groep van 16 of 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd of de AOW-leeftijd. Blijkbaar zijn we met zijn allen – ik kijk hierbij ook kritisch naar mezelf en naar onszelf hier – niet in staat om het wezenlijke probleem aan te pakken. We kunnen wel voortdurend de kosten beperken, maar niet de participatie van mensen die grote moeite hebben om in welke conjunctuur dan ook in het eigen levensonderhoud te voorzien, als ondernemer, als zzp'er of in loondienst. In mijn bijdrage namens GroenLinks heb ik het kabinet de volgende uitdaging voorgelegd: laten we met elkaar nu eens praten over de fundamentele onderliggende problematiek. Iedere keer amenderen leidt immers niet tot het gewenste resultaat. Uw opvolger over tien jaar – ik gun u het allerbeste, zoals u weet – zal bij de algemene politieke beschouwingen in de Eerste Kamer hetzelfde verhaal houden: we moeten de kosten beheersen, we moeten ombuigen, de hoogte en duur van de uitkeringen moeten worden beperkt. De onderliggende problematiek hebben we echter niet te pakken.

Minister Rutte:

Ik pak de uitdaging met de heer Thissen op. Eerst moet je het onderscheid maken tussen de gezondheidszorg en de sociale zekerheid. In de sociale zekerheid zit namelijk ook een belangrijke conjuncturele component. Die willen we ook allemaal. Althans, we willen niet dat de conjunctuur niet goed gaat, maar wel dat we een vangnet hebben als de conjunctuur niet goed gaat en de kosten van de WW en daarna ook de bijstand oplopen, hetgeen dan onvermijdelijk is. Verder heeft de vergrijzing een effect op de kosten van de AOW. Ook dat is onvermijdelijk. Dat gebeurt. Met die onderliggende ontwikkeling zijn we zelfs blij. Er zit dus een belangrijk conjunctureel element in de sociale zekerheid.

Uiteraard zitten er in de begroting van Volksgezondheid ook conjuncturele gevoeligheden, maar ik meen oprecht dat met de afspraken die nu worden gemaakt in de sfeer van de langdurige zorg en de curatieve zorg, er in belangrijke mate zicht moet gaan komen op een beheersing van de kostenstijgingen. Ik heb de heer Kuiper net toegezegd dat we dat verder in kaart gaan brengen. In de periode van 2010 tot 2017 wordt op dat terrein voor 10% tot 15% van het totale budget omgebogen; dat zijn ongekende bedragen.

De heer Thissen refereerde nu vooral aan de sociale zekerheid. Het is deels een conjunctureel probleem. Deels hebben we in het verleden ingegrepen in de "kleine geldstromen": de kosten voor re-integratiebudgetten en de kosten voor de uitvoering, bijvoorbeeld voor UWV en de Sociale Verzekeringsbank. De heer Thissen heeft daar volledig gelijk in. Hoe belangrijk ook, het zijn toch de kleine geldstromen. De grote geldstromen zitten natuurlijk in de uitkeringen en de AOW. Nogmaals, daar zit dus die conjuncturele kant aan, maar er zit ook de kant van het zogenoemde "granieten bestand" aan. De heer Thissen en ik vinden elkaar al elf jaar in de woede over dat begrip en over het feit dat we onvoldoende zijn geslaagd met de mensen die te horen hebben gekregen dat ze nooit meer aan de slag komen en daar zelf in zijn gaan geloven, wat ik die mensen niet verwijt, maar wel de uitvoerenden die veel te veel mensen zo hebben geëtiketteerd. Ik sprak net over de sociale werkvoorziening. Hetzelfde geldt echter voor de bijstand. Hetzelfde geldt ook voor de mensen die volledig zijn aangewezen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Gelukkig is dat aantal gedaald. In 2002 ging het nog bijna over het miljoen heen. Intussen is het teruggelopen naar laag in de 800.000, wat nog steeds een enorm aantal is. De opgave die we met elkaar hebben is dat we ervoor zorgen dat de uitvoering niet alleen ziet op het netjes verstrekken van een uitkering en het aan de slag helpen van mensen die het misschien zonder al te veel hulp ook wel zelf redden, maar vooral inzet op de mensen die die extra behoefte aan steun hebben. Daarom ben ik ook zo enthousiast over wat er in het sociaal akkoord is afgesproken betreffende de Participatiewet. Daarmee wordt over de volle breedte van de sociale zekerheid, van de sociale werkvoorziening tot de Wajong en de bijstand, geprobeerd om mensen die misschien jarenlang hebben gehoord dat het er niet meer in zit, toch weer een kans te geven op de arbeidsmarkt. Uiteindelijk is dat de opgave die we hebben. Dat is taai. Dat gaat niet overnight; dat zal tijd kosten. We moeten dat echter wel voor elkaar krijgen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Waar ik, tot slot, zo bang voor ben, is dat we ons nu weer tevredenstellen met een nieuw stelsel, de Participatiewet, en dat hier over tien jaar een opvolger van de minister-president staat, of hijzelf nog in een volgend kabinet, en moet zeggen: ook de Participatiewet heeft niet fundamenteel het probleem opgelost dat we moesten oplossen, namelijk dat op de arbeidsmarkt sprake moet zijn van wederkerigheid. Er moet een beroep worden gedaan op mensen die in een uitkering zitten. Laten we hen in vredesnaam geen "uitkeringstrekkers" of "bijstandstrekkers" noemen, want dat jargon begint ook weer op te komen. En voortdurend moeten ze horen "u moet van de bank komen", alsof ze op de bank willen blijven zitten. Ik sluit aan bij minister Dijsselbloem, die zei: er zijn een miljoen mensen die graag willen werken maar op de een of andere manier niet aan de slag komen. We hebben de re-integratiebudgetten afgeschaft. We hebben de toegang tot en de hoogte van de uitkeringen veranderd. De prikkel naar Angelsaksisch model waarnaar de minister-president altijd zo graag verwijst, werkt dus niet. In de Participatiewet gaat het om de volgende vragen. Zijn we werkelijk in staat om met het talent en het vermogen van mensen baanopeningen op de arbeidsmarkt te creëren? Zijn ondernemers daartoe in staat en bereid? Is de minister-president bereid om als overheid in te grijpen als de arbeidsmarkt niet in staat is om mensen die misschien geen productie- of prestatiecapaciteit van 100% hebben, toegang te verlenen tot de arbeidsmarkt?

Minister Rutte:

Now we're talking! Excuus, zo zeg ik tegen de heer Kox, ik bedoel: nu praten we! Dan praten we over cultuurverandering. De heer Thissen en ik hebben allebei een verleden in de bijstand: hij als voorzitter van de club van directeuren van sociale diensten …

De heer Thissen (GroenLinks):

Ja, we kennen elkaar uit de bijstand, maar dan op een andere manier.

Minister Rutte:

Jazeker, de heer Thissen als voorzitter van de organisatie van directeuren van sociale diensten en ikzelf toen nog als jonge staatssecretaris op het departement. We hebben toen met de Wet werk en bijstand gepoogd, en dat is tot op zekere hoogte ook gelukt, om een cultuurverandering af te dwingen bij de sociale diensten: ze moesten zich niet alleen richten op een fatsoenlijke verstrekking van uitkeringen maar juist ook op het aan de slag helpen van mensen, en dan niet enkel van mensen die dat misschien toch wel hadden gekund, maar vooral ook van mensen tegen wie in het verleden was gezegd dat het er voor hen niet meer in zat. Ik geef onmiddellijk toe dat er in de bijstand natuurlijk mensen zitten die, hadden zij kort daarvoor gewerkt, wellicht gebruik hadden gemaakt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar door een ander arbeidsverleden in de bijstand zijn gekomen. Echter, een heel groot deel van het in dat verschrikkelijke jargon zo genoemde "granieten bestand" – ik hoor dat nog steeds, maar laten we ervan af komen – kan wél aan de slag. Dat is voor een deel gelukt. Ik ben absoluut van opvatting dat wat De Geus deed in het WAO-complex, wat Thissen en Rutte hebben gedaan in de bijstand en wat VWS-bewindslieden nu hebben gedaan op het gebied van cure en care, allemaal niet zozeer leidt tot prikkels waarmee mensen worden getreiterd, als wel tot prikkels waarmee de uitvoering wordt gestimuleerd om de kosten te verlagen en mensen weer een kans te bieden. Dat moeten we doen.

Ik ben het ook geheel met de heer Thissen eens dat er maar weinig mensen zijn die zeggen: o, wat ben ik blij met die uitkering. Als je echter tegen mensen zegt dat ze nooit meer aan de slag komen en dat na een maand weer zegt, terwijl er geen aanwijsbare reden is waarom dat niet meer zou kunnen, behalve dan misschien te weinig opleiding of weet ik veel wat, dan gaan ze daarin geloven en hun leven anders inrichten. Dat is precies de cultuurverandering die we moeten bereiken. En daarom gaan we ook niet een Participatiewet maken en dan over tien jaar bekijken of die werkt. Nee, net zoals met de Wet werk en bijstand en alle veranderingen in het arbeidsongeschiktheidscomplex gaan we het met elkaar monitoren.

De voorzitter:

Mevrouw Barth heeft een heel kleine interruptie.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dit sluit aan bij een vraag die ik in mijn eerste termijn aan de minister-president heb gesteld. Mag ik zijn woorden zo uitleggen dat we in de sociale zekerheid veel meer gaan werken met het "job first"-principe, net zoals we in de jaren nul van deze eeuw rond de dakloosheid zijn gaan werken met het "housing first"- principe? Dus eerst mensen aan een baan helpen en daarna bekijken wat nodig is om die baan te houden en welke randvoorwaarden nodig zijn, in plaats van mensen daar heel lang naartoe laten werken, met als risico dat ze blijven hangen in het ergens naartoe werken.

Minister Rutte:

Ik ben het daar zeer mee eens. Ik had het pas in mijn eigen omgeving dat iemand zijn baan verloor. Hij zei: ik ga nu een uitkering aanvragen. Ik zei het volgende. Ben je nou helemaal gek geworden? Hoezo ga jij naar UWV om een uitkering aan te vragen? Je bent kerngezond en goed opgeleid, dus hup aan de slag! Het is dus inderdaad op het individuele niveau, op het niveau van de uitvoering. Maar als het echt niet anders kan, dan is er een fatsoenlijke WW en is er een fatsoenlijke bijstand. We zullen mensen die het uiteindelijk niet redden, niet door het ijs laten zakken.

De heer Brinkman heeft gevraagd naar de wetsvoorstellen ter uitvoering van het regeerakkoord en het begrotingsakkoord, die nog voor 19 maart door de Eerste Kamer moeten. We hebben een wetgevingsprogramma opgesteld ter uitvoering van het regeerakkoord. Alle wetsvoorstellen met een financieel beslag van 50 miljoen of meer, met daarbij genoemd de eerstverantwoordelijke ministers, staan daarin. Daarin staat ook in welke fase het wetgevingsproces zich bevindt, wanneer de beoogde inwerkingtreding is en hoeveel middelen ermee zijn gemoeid. Een afschrift is toen ook naar beide Kamers gestuurd. Het wordt regelmatig geactualiseerd. Twee keer per jaar, onder andere op Prinsjesdag, wordt het dan aan de Kamers toegezonden.

Volgens het recentste overzicht zal voor 19 maart wat ons betreft – we vragen dat beleefd aan het parlement – het Belastingplan moeten zijn aangenomen, evenals de wetgeving die uitvoering geeft aan ten eerste de decentralisatie in het sociale domein – ik noem de Participatiewet, de quotumregeling, de jeugdzorg en de langdurige zorg –, ten tweede de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de modernisering van de WW, de Wet werk en zekerheid, en ten derde de bundeling van de verschillende toeslagen in één huishoudtoeslag en de hervorming van de verschillende kindregelingen. Dit is niet limitatief. Het zijn een paar grote zaken die we graag behandeld zien voor 19 maart 2014. Ik zeg toe dat er op korte termijn een overzicht naar de Kamer komt van de wetgeving die voortvloeit uit de gemaakte begrotingsafspraken met de drie partijen. Wij hopen dat de zaken die daaruit voortvloeien voor 19 maart door de beide Kamers zijn behandeld.

Over de vraag van mevrouw Barth over de bestrijding van de werkloosheid hebben we uitvoerig gesproken. Ik wil nog een keer de aanpak van de jeugdwerkloosheid, de afspraken in het begrotingsakkoord over de premiekorting voor jongeren en het extra geld dat is uitgetrokken voor ouderen in het begrotingsakkoord noemen. We hebben ook gesproken over de Participatiewet. We werken hier hard aan om ervoor te zorgen dat de werkloosheid wordt bestreden.

Ook is gevraagd naar de zogenaamde onzichtbare groepen op de arbeidsmarkt, zoals zelfstandigen zonder personeel en jongeren die onbetaald stages stapelen. Het kabinet doet alles wat binnen zijn macht ligt om ervoor te zorgen dat de werkgelegenheid wordt gestimuleerd. Zo worden bijvoorbeeld de lasten voor arbeid in 2014 substantieel verlicht. We richten ons daarbij in het bijzonder op de sectoren die in zwaar weer zitten, zoals de bouwsector. We geven een extra stimulans aan deze sector door het verlaagde btw-tarief op renovatie en onderhoud voor geheel 2014 te laten gelden. We hebben daarnaast oog voor groepen die wellicht minder zichtbaar zijn in de cijfers, zoals zzp'ers, flexwerkers en jongeren. Zo is de voorgenomen bezuiniging op de zelfstandigenaftrek geschrapt. De maatregelen met betrekking tot flexibel werken en ontslag, de Wet werk en zekerheid, worden een halfjaar eerder ingevoerd. Daarmee komen flexwerkers eerder in aanmerking voor een vast contract en kunnen werknemers met banenverlies sneller beschikken over een transitievergoeding. Ook wordt het verschil tussen vast- en flexwerk eerder verkleind dan was voorzien. Het kabinet neemt een hele reeks maatregelen specifiek voor jongeren. Door een premiekorting wordt het voor werkgevers, naast de maatregelen gericht op jongeren die al gaande waren, aantrekkelijker om jongeren aan te nemen. Hieraan wordt hard gewerkt door de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid, het oud-Tweede Kamerlid Mirjam Sterk.

Door de Partij voor de Dieren is gevraagd waarom we er niet in slagen om arbeid goedkoper te maken zonder de lonen te verlagen. In het Belastingplan zijn nieuwe fiscale vergoedingsmaatregelen opgenomen. Zie hiervoor ook de inbreng van de partij van de heer Thissen aan tafel, met name op het terrein van mobiliteit en afval. Het Belastingplan bevat ook maatregelen om de lasten op arbeid te verlagen. Er is onder andere sprake van een structurele verhoging van de arbeidskorting met bijna 5 miljard euro. Ook is in de begrotingsafspraken geld vrijgemaakt om de lasten op arbeid structureel te verlagen: 1,8 miljard euro in 2014 en 850 miljoen euro structureel. Tegelijkertijd wijs ik er wel op dat de speelruimte om milieubelastingen verder te verhogen voor een in omvang middelgrote economie als de Nederlandse beperkt is. Hogere belastingen tasten uiteindelijk ook de concurrentiepositie aan. We moeten dus heel goed de maatvoering in de gaten houden en ervoor zorgen dat het ook terugvloeit naar lagere lasten op arbeid, zodat de vergoedingsmaatregelen en het belastingstelsel op die manier ook op een verstandige manier worden ingezet. De verschuiving naar milieu- en energiebelasting zal wat dat betreft nooit genoeg kunnen zijn om een substantiële verlaging van de belasting op arbeid te kunnen financieren. Al was het maar omdat dergelijke belastingen hun eigen grondslag eroderen. Het doel is immers om gedragseffecten te stimuleren. Daarmee is een fiscale vergoeding ook eindig in effectiviteit en efficiency.

De heer Koffeman (PvdD):

De minister-president geeft nu aan wat het kabinet heeft gedaan, maar mijn vraag was of de minister-president bereid is een onderzoek in te stellen naar een verdergaande premieverlaging op de lonen, zodat arbeid goedkoper wordt dan nu het geval is. Dat is een wens van ondernemers in het mkb en van de vakbonden, maar het is ook een mogelijkheid om de Nederlandse economie weerbaarder te maken. De arbeid in Nederland wordt daarmee betaalbaarder en de 700.000 mensen die zonder baan aan de kant staan, kunnen daarmee aan het werk worden geholpen. Naar aanleiding van de motie-Kalsbeek/Jasperse in de Tweede Kamer is daar in 1996 onderzoek naar gedaan. Dat is buitengewoon succesvol gebleken. Dat is toen niet verder doorgevoerd omdat er is gekozen voor melkertbanen. Waarom worden er geen nader onderzoek en praktijkproeven op kleinere schaal gedaan om die loonheffingen te verlagen – wat op lokaal niveau inmiddels kan – om zo te bekijken of je voor werkgevers het aannemen van personeel gemakkelijker kunt maken zonder dat de inkomsten van de overheid daaronder lijden? Het enige wat ik vraag is dus of het kabinet bereid is daarnaar een onderzoek in te stellen en of het bereid is om de praktijkproeven die in 1996 en 1997 zijn gedaan, en die als buitengewoon succesvol zijn gerapporteerd, daarin mee te nemen. De praktische bezwaren van een vergroening van het belastingstelsel die de minister-president noemt, hebben daar eigenlijk niets mee te maken.

Minister Rutte:

Ik ben bereid ieder onderzoek toe te zeggen, maar met het inkrimpen van de overheid probeer ik ook heel scherp te kijken wat we dan heel precies met een beperkt aantal ambtenaren gaan onderzoeken. Er is al het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen over de vereenvoudiging van het belastingstelsel, dat ook raakt aan deze discussie. Het eerste deel van mijn antwoord is dan ook om het onderwerp te betrekken bij de financiële beschouwingen in de Eerste Kamer. Ik zal de minister van Financiën vragen om zich op dit specifieke punt te prepareren. Het tweede deel van mijn antwoord is de Participatiewet. De Participatiewet ziet juist op dit punt om het mogelijk te maken voor werkgevers om mensen in dienst te nemen van wie ze zich afvragen of het wel gaat lukken. Er worden allerlei arrangementen mogelijk om dat te doen en om het risico voor de werkgever beperkt te houden. Een derde deel van het antwoord is een persoonlijke frustratie, maar het is een frustratie die ik deel met veel leden van het kabinet. In de tijd dat Ad Melkert de melkertbanen creëerde, de instroom- en doorstroombanen, de ID-banen, was het niet mogelijk om de laagste cao-schalen open te stellen. Een van de dingen die je kunt doen om de loonkosten te verlagen, is ervoor zorgen dat de schalen beneden het niveau van secretaresse, schaal 5, worden opengesteld. Dat is een van de redenen waarom wij besloten hebben om, waar het bijvoorbeeld gaat om de schoonmaakactiviteiten, een deel van het personeel weer terug te halen. Dat betekent wel dat je ook moet kijken naar het gehele loongebouw en naar de manier waarop je gebruikmaakt van die lagere cao-schalen om dat ook betaalbaar te doen. Het grote voordeel hiervan is dat mensen dan weer onderdeel zijn van het bedrijf, ze hetzelfde kerstpakket krijgen en ze weer collega's zijn en niet alleen maar ingehuurd zijn.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik begrijp die wens van de minister-president, maar het is uitdrukkelijk niet mijn bedoeling om te pleiten voor verlaging van loonschalen. Mijn bedoeling was om te pleiten voor een verlaging van de loonkosten zonder de lonen te verlagen. Daarmee zijn succesvolle praktijkproeven gedaan en daarvoor wil ik pleiten.

Minister Rutte:

Nogmaals, de minister van Financiën zal het antwoord daarop paraat hebben bij de behandeling van de begroting. Daarmee voorkom ik een nieuw onderzoek, maar als een onderzoek nodig is, zeg ik het toe. Op deze manier kan ik dat misschien praktisch voorkomen en komt het antwoord op de vraag snel door. Het antwoord kan echter niet alleen het verlagen van loonkosten zijn. Je zult ook moeten kijken naar de loonschalen 1 tot en met 5. Ik daag de heer Koffeman uit, want als je gaat kijken bij de rijksoverheid, zit er niemand tot bijna niemand in de schalen 1, 2, 3 en 4. Die schalen zijn gewoon leeg en dan zit je nog ver boven het wettelijke minimumloon. Dat zijn de schalen waarin je mensen met afstand tot de arbeidsmarkt weer een kans kunt geven om aan de slag te komen.

Dan kom ik bij het onderwerp pensioenen. Daarbij spelen twee, eigenlijk drie zaken, als ik de vraag van de heer Kuiper meeneem. In de eerste plaats speelt er het opbouwpercentage van Witteveen. Dat wetsvoorstel is in de eerste termijn behandeld. Er zijn heel veel opmerkingen gemaakt die raken aan het opbouwpercentage. Er zijn vragen gesteld die te maken hebben met het met meer zekerheid en het met meer aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verkrijgen van het verlagen van de premie als gevolg van de lage opbouwpercentages. Ook zijn er veel opmerkingen gemaakt over de excedentregeling. Het kabinet studeert nu op het voorliggende feitencomplex. Dat proces is gaande en ik kan daar nu niet veel meer over zeggen dan dat we daar hard aan werken. Wij zullen de Eerste en de Tweede Kamer zo snel mogelijk nadere berichten doen toekomen over hoe wij het vervolg van de behandeling van deze belangrijke kwestie zien.

Daarnaast is ook gevraagd naar de fundamentele discussie over de houdbaarheid van het stelsel als geheel. Daarbij is ook gerefereerd aan ontwikkelingen die gaande zijn, zoals flexibele arbeid en de zelfstandigen zonder personeel, maar ook zaken als keuzevrijheid et cetera. Op het punt van de meer fundamentele discussie over de toekomst van het pensioenstelsel zullen wij alle belanghebbenden betrekken. Dat zijn de sociale partners, de koepelorganisaties, de organisaties van ouderen en jongeren, en wetenschappers. Het is ook van belang om te weten hoe mensen zelf aankijken tegen hun pensioen en wat ze verwachten. De verwachting is dat de staatssecretaris van Sociale Zaken daarover een beleidsdoorlichting naar de Kamer zal sturen, waarbij ze ook zal aangeven hoe het maatschappelijk debat daarover verder invulling moet gaan krijgen.

De meer specifieke suggestie om daarin de SER een rol te geven, zou ik in dit stadium nog niet willen overnemen, omdat de SER in zijn scope, zijn bereik, natuurlijk beperkter is dan de doelgroepen die we willen bereiken. Dan bereik je de werkgevers- en de werknemersorganisaties en de kroonleden. Ik denk dat het goed is om de discussie in dit stadium nog wat breder te voeren. Het valt niet uit te sluiten dat we in een later stadium een meer specifiek beroep doen op de SER, maar ik zou dat in dit stadium nog willen ontraden. Ik wil de staatssecretaris de kans geven om deze beleidsdoorlichting te doen en die naar de Kamer te sturen, en daarbij aan te geven hoe zij het debat verder zal gaan vormgeven.

Ik kom nu bij de vragen over de economie. Met de discussie die we zonet hebben gevoerd over de sterk stijgende kosten van sociale zekerheid en gezondheidszorg, kom ik al voor een deel op het antwoord op de vraag van de heer Brinkman waarom Duitsland het beter doet dan Nederland. Dat heeft namelijk in belangrijke mate te maken met die sterke stijging van de overheidsuitgaven aan zorg en sociale zekerheid. Het Nederlandse EMU-saldo wordt daardoor op dit moment sterk geraakt vergeleken met het Duitse EMU-saldo. Ter relativering zij gezegd dat de Nederlandse economie in de periode van 2000 tot en met 2009 aanzienlijk sneller groeide dan de Duitse economie. Tegelijkertijd moet ik met de heer Brinkman vaststellen dat op dit moment de Nederlandse groei behoorlijk achterblijft bij die van de Duitsers. Daarbij speelt natuurlijk in belangrijke mate onze exportafhankelijkheid een rol, net als de specifieke situatie op de woningmarkt en de dynamiek die zich daar voordoet. Dat is ook de reden waarom het kabinet inzet op een beleid waarin de kosten van de sociale zekerheid en de gezondheidszorg worden beheerst. Daarmee blijven de overheidsfinanciën onder controle. Daarnaast willen wij de noodzakelijke hervormingen doorvoeren op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de gezondheidszorg, om ervoor te zorgen dat wij het structurele groeivermogen van de economie op een zo hoog mogelijk plan brengen. Daarmee helpen we ook de banenmotor aan de gang, wat ertoe zou moeten leiden dat onze economie weer sneller gaat groeien.

Wat ons daarbij op korte termijn kan helpen, is het feit dat wij in Nederland noodgedwongen een periode hebben gehad van sterke loonmatiging, terwijl in Duitsland op dit moment juist sprake is van behoorlijke loonstijging. Onze relatieve concurrentiepositie ten opzichte van Duitsland zal dus over de periode 2011/2012 tot en met 2014/2015 sterker worden. Dat is ook een van de redenen waarom wij in de periode 2000 tot en met 2009 sneller groeiden dan de Duitsers. Zij hadden namelijk in die periode te maken met sterke loonstijgingen. De heer Brinkman weet, als oud-werkgeversvoorman, hoe het gaat: als de economie dan uiteindelijk weer aantrekt, komen ook de looneisen. Met Nederland en Duitsland zal het altijd zo blijven dat dan de een voorligt en dan de ander, maar op dit moment liggen wij duidelijk achter; daar heeft de heer Brinkman gelijk in.

De heer Brinkman (CDA):

Er zal ongetwijfeld in de komende jaren weer iets zijn waar we dan over discussiëren, maar het intrigerende in de vergelijking met Duitsland is dat door de jaren heen de belastingdruk in Duitsland veel lager is gebleven. Dat is in ieder geval betekenisvol voor de groei van de economie. De Miljoenennota laat zien dat wij in dit land 55 miljoen euro per dag meer uitgeven dan er binnenkomt, waardoor de belastingramingen elk jaar weer tegenvallen. Die 55 miljoen euro per dag is omgerekend voor een gezin met twee kinderen € 4.000 per jaar die te veel wordt uitgeven. Zo simpel is het. Dat kan Bruin niet trekken. Er is een uitgavenstijging van ongeveer 20 miljard, die grotendeels wordt bijgeboekt op de staatsschuld. Ik zeg niet dat die extra uitgaven allemaal onzin zijn, maar het betekent wel dat het probleem alleen maar groter wordt. En nu kan de minister-president zeggen dat we na al die jaren waarin we ons belastinggebouw in elkaar hebben gedrukt en de tegenvallende belastinginkomsten weer hebben afgeboekt door nieuwe belastingen te verzinnen, toch eigenlijk nog wel gelukkig zijn gebleven. Dat is echter zeer de vraag als je de vergelijking met Duitsland maakt. Nogmaals, 55 miljoen euro per dag meer uitgeven dan er binnenkomt: er is geen huishouden dat dat volhoudt.

Minister Rutte:

Nee, maar er is ook geen land dat in die fase kan overgaan tot een structurele lastenverlichting, wat het CDA wel voorstelt. Dan is namelijk het risico dat die 55 miljoen gaat stijgen, levensgroot.

De heer Brinkman (CDA):

Wij hebben …

Minister Rutte:

Ik wijs op een paar dingen. Duitsland heeft een schuld die veel hoger is dan de Nederlandse schuld. Duitsland is een armer land dan Nederland. In Duitsland is het inkomen per hoofd van de bevolking aanzienlijk lager dan hier en Duitsland kent ook grote armoede, met name onder ouderen, die wij in Nederland niet kennen. Laten we dus het hele plaatje goed bekijken. Ik ben het echter geheel met de heer Brinkman eens: als je nu kijkt naar de groei van de Duitse economie en de groei van de Nederlandse economie, hebben wij een probleem en doet Duitsland het goed. Met die basisaanname van de heer Brinkman kan ik het dus volkomen eens zijn.

De heer Brinkman (CDA):

De minister-president antwoordt zorgvuldig en gedetailleerd en dat stel ik zeer op prijs. Op dit punt citeert hij de CDA-plannen echter niet juist. Wij hebben niet voor een belastingverlaging gepleit. Wij hebben gezegd: verdere lastenverzwaringen, dat moeten we niet doen, zeker niet als er verder onverhoopte tegenvallers blijken te zijn. We moeten het echt in de uitgavensfeer zoeken, want daarin zit het grootste verschil in de vergelijking met Duitsland. De belastingschroef is dolgedraaid. Die uitgavenstijging van 20 miljard is voor een deel automatisch en voor een deel beleidsmatig. Daar kan het kabinet secuurder en beperkter mee omgaan en dat is een keuze die wij niet delen. De minister-president mag die keuze hier verdedigen en dat doet hij met verve – hulde daarvoor – maar we zijn het niet met hem eens.

Minister Rutte:

Dit verbaast mij toch. Het gedachtegoed van het CDA ten aanzien van de marginale lastendruk en de noodzaak van lastenverlichting, of in ieder geval het zo veel mogelijk beperken van lastenverzwaring, heeft vergaand een plek gekregen in de afspraken die zijn gemaakt met D66, ChristenUnie en SGP. De afspraken met deze partijen hebben op twee voor het CDA belangrijke overwegingen geleid tot vergaande aanpassingen in de richting van het CDA. Toch heeft het CDA, een klassieke bestuurderspartij die altijd bereid is om verantwoordelijkheid te nemen, uiteindelijk gezegd: ondanks het feit dat we daarmee het risico lopen op verdere instabiele verhoudingen, doen we niet mee.

De heer Brinkman (CDA):

Ik heb de minister-president geprezen voor het feit dat hij een excellent spreker is. Dat heeft hij ook bij de verkoop van en de uitleg over het bijgestelde akkoord laten zien. Wie het pakje openmaakt, ziet echter dat er maar 0,5 miljard aan beperkingen is doorgevoerd, op de stijgingen die er overigens nog in zitten. We moeten de feiten dus wel objectief met elkaar wisselen. Ik zeg dat nu een beetje op hoge toon, omdat de minister-president ook een beetje feller wordt – dat mag ook in het debat – maar eerlijk is eerlijk. Ja, de minister-president heeft het akkoord een beetje mooier gemaakt, maar het is nog altijd heel fors extra. Ook blijft overeind dat er 55 miljoen euro per dag meer wordt uitgegeven door de rijksoverheid dan er binnenkomt.

Minister Rutte:

Het CDA is een klassieke bestuurderspartij en dat zal het altijd zijn. Ik heb het grootste respect voor deze partij. Ik heb er zelf ooit heel goed mee samengewerkt en ik hoop dat ook in de toekomst te doen. Er moet mij echter iets van het hart. De heer Brinkman refereert terecht aan twee belangrijke politieke doelstellingen van het CDA bij de gesprekken die de afgelopen week hebben plaatsgevonden. De eerste doelstelling is het zo veel mogelijk beperken van de lastenverzwaring, en wij zijn erin geslaagd om met elkaar 0,5 miljard te vinden ter beperking van die lastenverzwaring. De tweede doelstelling is het beperken van de marginale druk, en wij zijn erin geslaagd om die met 4% terug te brengen. Daarom had ik verwacht – ik zeg het ronduit en eerlijk – dat het CDA zou hebben gezegd: gegeven de buitengewoon ingewikkelde politieke situatie waarin Nederland zich bevindt en de unieke combinatie van tegenslagen die de Nederlandse economie op dit moment te verwerken heeft, doen we mee! Ik zeg het eerlijk; dat had ik verwacht. Dat doet niets af aan mijn respect voor de partij …

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Brinkman.

Minister Rutte:

… en dat doet niets af aan mijn verwachting voor de toekomst dat ook dit kabinet met het CDA graag tot zaken blijft komen, maar dat moet mij wel van het hart.

De heer Hermans (VVD):

Ik hoor de heer Brinkman praten over de belastingdruk. Ik heb nog eens even gekeken naar het plan dat het CDA heeft ingediend; dat is een soort tegenbegroting. Daarin zit, een beetje verscholen, gewoon 0,5 miljard aan lastenverzwaring, doordat het CDA de hypotheekrenteaftrek en het huurwaardeforfait en dergelijke niet meer verder heeft verrekend in de inkomenstoets bij toeslagen. Met andere woorden: veel minder mensen zullen een toeslag krijgen, of een veel lagere toeslag krijgen. De opbrengst daarvan is in de plannen van de heer Brinkman ongeveer 0,5 miljard. Hij moet dus niet aankomen met de opmerking dat het CDA niets aan lastenverzwaring doet.

De heer Brinkman (CDA):

Per saldo 0,5 miljard netto is het verschil tussen het oorspronkelijke plan van het kabinet en het plan zoals het nu voorligt. Collega Van Boxtel staat hier ook instemmend te knikken. Dat kan bij het Belastingplan verder uitgediscussieerd worden, maar dat zijn de feiten. Tegen collega Hermans zeg ik dat wij verschillende varianten hebben aangereikt in ons plan. Wij hebben steeds gezegd dat wij ook staan voor een aantal aanvullende ombuigingen. Daarvoor zul je buiten dit huis ook geen gejuich ontvangen. Ook hebben wij hier en daar een andere schuif in de belastingen gebracht, maar per saldo, netto, biedt het kabinet nu samen met de sociale partners niet meer dan 0,5 miljard minder verzwaring.

Minister Rutte:

Je zou ook kunnen redeneren dat we ten opzichte van de voorstellen die er lagen, 1 miljard hebben gevonden. Want inderdaad – de heer Hermans heeft gelijk – de 0,5 miljard die in de CDA-plannen zit voor het niet meetellen van de hypotheekrenteaftrek bij het bepalen van het inkomensbegrip voor de huishoudtoeslag, zou hebben geleid tot een aanzienlijke stijging van de lastendruk voor middeninkomens. Die zit niet in de afspraken met de drie partijen en daarmee is het gat niet 0,5 miljard maar 1 miljard. En dat is volgens mij een extra argument voor het CDA om ja te zeggen tegen die afspraken.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik val collega Brinkman bij in zijn eerste analyse dat het maar om 0,5 miljard gaat. Daar ben ik het echt mee eens. In het verlengde van de opmerking van de minister-president wil ik de heer Brinkman een vraag terugstellen. Het is misschien niet het volle pond dat wij willen hebben, maar de resultante van de opstelling is dat de heer Brinkman nog veel harder zou willen bezuinigen op de rijksuitgaven. Ook op weg naar de volgende verkiezingen, vraag ik hem: waarop gaat het CDA dan extra bezuinigen ten opzichte van de lastenvermindering die wij hebben gerealiseerd? Dat moeten de kiezers dan ook weten.

De heer Brinkman (CDA):

De fractie aan de overkant heeft dit uitvoerig schriftelijk neergelegd en mondeling in het debat naar voren gebracht. Dit is gedaan juist om niet het verwijt te krijgen dat wij wel een mooi verhaal hadden, maar het niet hebben ingevuld. In aansluiting op wat er in de Miljoenennota bij sociale zekerheid en bij zorg staat, hebben wij gezegd dat daar de grootste problemen zitten. Binnen de overheid zijn er echter ook een aantal automatische uitgavencategorieën – ik moet het nu echt even uit mijn hoofd doen – van ongeveer 10 miljard ingeboekt. Daarnaast is nog sprake van een aantal beleidsmaatregelen, ook voor ongeveer 10 miljard. Houd u mij alstublieft niet aan het exacte bedrag. Wij hebben nadrukkelijk gezegd: daar moet je eerst de oplossing zoeken en daarmee gaan wij ook naar buiten. Wij hebben dat ook gedaan. Ik neem echt het verwijt niet aan dat wij niet duidelijk zijn geweest. Dit zijn allemaal aanbevelingen uit de Miljoenennota en van alle topeconomen die het kabinet adviseren. Ik vind het toch raar dat de heer Van Boxtel per saldo met zo veel lastenverzwaringen komt.

De voorzitter:

Heren, wij hebben een debat met het kabinet. Het is misschien handig dat nog even in het oog te houden.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ben dat met u eens. Tegelijk is het soms ook goed, want dit regardeert ook de verhouding kabinet en Kamer om naar elkaar klare wijn te schenken. Ik gun iedere partij haar eigen keuzes, maar de afdronk van mij is dat de keuzes die het CDA maakt, de burger ook gaan treffen. Het gaat dan inderdaad net om het accentverschil en dan is het van tweeën een. Ofwel je blijft met elkaar aan tafel en dan kom je er samen in een breder draagvlak uit om te voorkomen dat wij in een bestuurlijke chaos terechtkomen, ofwel ik draai eenzijdig weg en zing mijn eigen liedje, terwijl je eigenlijk iedere keer onder de streep tegen de burger moet zeggen: wij zouden u ook pijn doen.

De voorzitter:

Ik denk dat eerst de heer Hermans nog even moet reageren en dan tot slot in deze discussie de heer Brinkman. Daarna gaan wij echt verder met de minister-president.

De heer Hermans (VVD):

Aan de voorstellen van de zijde van het kabinet ten aanzien van de rijksbegroting en de rijksuitgaven, met name het overheidsapparaat op rijksniveau, kun je zien dat dit kabinet de komende periode tot 2017 van 13 miljard naar 11 miljard aan uitgaven gaat. Betekent dit dat het CDA zegt dat het bedrag nog verder omlaag zou moeten? Ik wil dan graag weten waar dat zou moeten gebeuren. Betekent dit misschien ook dat het CDA dan zal zeggen dat zij in ieder geval deze 2 miljard gaat steunen?

De heer Brinkman (CDA):

Ik zeg het nog een keer: kijk alleen al naar de automatische uitgavenstijgingen. Wij hebben gezegd: als de nullijn aan de overheidskant een keer wordt overwogen, ben je al een heel eind. Deze techniek wordt vaker gehanteerd, ook in bedrijven. Het kabinet wil dat niet en dat is zijn goed recht. Vervolgens moet niet het verwijt aan het CDA worden gemaakt dat wij weglopen. Wij hebben allerlei alternatieven op tafel gelegd en op een gegeven moment mag een kabinet zeggen daar niets voor te voelen. Ik wil dan echter absoluut niet het verwijt horen dat wij het hebben gedaan.

De voorzitter:

Ik geef het woord weer aan de minister-president.

Minister Rutte:

Voorzitter. Ik kijk even naar een aantal vragen die wij door de interruptiedebatten al hebben besproken. De heer Kuipers stelde een vraag over de Nederlandse open economie en de kwetsbaarheid in tijden van crises. Hij noemde daarbij ook de specifieke situatie van KPN. Ik denk dat de algemene reactie niet anders kan zijn dan dat juist ook onze welvaart met die openheid samenhangt. De heer Kuiper zei dat dacht ik ook. Wij hebben een economie die daarvan profiteert, maar die tegelijkertijd ook de kwetsbaarheid ervan ervaart als de wereldeconomie tegenzit. Wij zullen er dus voor moeten zorgen dat wij onze kracht behouden door juist heel verstandig te werken aan die kwetsbaarheden en aan de ernstige rimpelingen. Ik noem het voorbeeld van de Nederlandse banken. Zij zijn meer dan gemiddeld aangewezen op de internationale kapitaalmarkt, wat betekent dat ze ook extra kwetsbaar zijn voor het droogvallen van die internationale kapitaalmarkt. Ik vind niet dat banken daardoor in de handen van de Staat moeten komen, liever niet, maar het betekent wel dat een aanscherping van wet- en regelgeving essentieel is. De minister van Financiën heeft hier hard aan gewerkt. Tegelijkertijd is het niet mogelijk om ook onze hoogwaardige telecommunicatiesystemen en -diensten volledig immuun te maken voor internationale ontwikkelingen. De borging van publieke belangen in deze vitale sectoren moet de continue aandacht hebben van Kamer en kabinet, juist ook in het licht van de actuele en toekomstige ontwikkelingen.

Mevrouw Barth stelde een specifieke vraag over het zogenaamde loyaliteitsaandeel. Daarvan is sprake bij aandeelhouders die langdurig betrokken zijn bij een onderneming. Het staat een onderneming natuurlijk vrij aandeelhouders zowel financieel te belonen als in termen van stemrecht. De vraag is wat hierin wettelijk kan worden geregeld om meer specifiek loyaliteitsaandelen ook wettelijk te onderbouwen. Hiermee bedoel ik aandelen met extra stemrecht of dividend omdat aandeelhouders er langer aan vasthouden. Ik moet zeggen dat het kabinet hierin op dit moment vanwege een paar redenen terughoudend is. Institutionele beleggers laten weten dat zij daar zelf niet meteen op zitten te wachten. Er zijn onderzoeken die over de afgelopen jaren laten zien dat bij nadere beschouwing de verwachte voordelen van een wettelijke regeling niet opwegen tegen de nadelen. De minister van Veiligheid en Justitie heeft hierover nog heel recent een rondetafelgesprek met experts gevoerd. Wij zijn ons op dit moment hierover aan het beraden. Ik zeg er eerlijk bij dat, als ik naar het hele feitencomplex kijk van het specifieke thema loyaliteitsaandelen, er ook echt belangrijke nadelen in beeld zijn.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij zouden het enorm op prijs stellen als de minister-president ons een brief stuurt waarin hij de voor- en nadelen op een rijtje zet, zodat wij het debat met elkaar verder kunnen voeren. Bij onze fractie leeft de overtuiging dat dit een weg kan zijn die wel degelijk helpt om meer stabiliteit in de ondersteuning van bedrijven tot stand te brengen en om meer gerichtheid op de lange termijn te organiseren. Ik snap heel goed dat institutionele beleggers dat niet willen, want zij zijn juist de grote beleggers die met de computergestuurde programma's de aandelen niet langer dan een paar seconden in handen houden en daarmee dan weer winst opstrijken. Onze fractie ziet dit economische model na de crisis in ieder geval niet als het meest ideale.

Minister Rutte:

Ik zeg zonder meer toe dat er een brief komt van de heer Opstelten en de heer Dijsselbloem over dit onderwerp, zodat de hele stand van zaken in kaart zal zijn gebracht.

Op de vraag naar de dienstencheque kan ik wat positiever reageren. Wij wachten op de ommekomst van het rapport van de commissie-Kalsbeek. De sociale partners en het kabinet zullen daarover een standpunt bepalen. Ik wil hier nu niet op vooruitlopen, maar er wordt zeer serieus naar gekeken. Minister Asscher heeft hier ook al over gesproken tijdens het mondelinge vragenuur van 8 oktober. Hij heeft toen toegezegd deze zaak onder de aandacht te brengen. Als het rapport van de commissie-Kalsbeek er is, wordt het van een standpunt voorzien.

Er ligt nog de vraag over de optelsom van het regeerakkoord en de begrotingsafspraken voor het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Dat is toch ingewikkeld. Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs krijgen van de incidentele toevoeging van 650 miljoen aan de begroting van 2013, dat gaat via de lumpsum, eenmalig een onderdeel naar rato. Daarnaast krijgen zij ook structurele middelen uit de begrotingsafspraken. Ik moet wel vaststellen dat er een dip is in de bekostiging van het hoger onderwijs in de periode tot 2018. Dankzij het nationaal onderwijsakkoord dat de bewindslieden van Onderwijs, mevrouw Bussemaker en de heer Dekker, hebben afgesloten, wordt die dip fors beperkt. Dit heeft te maken met de gevonden incidentele middelen in de jaren 2016 en 2017. Het is wel waar – ik moet dat aan de heer Van Boxtel toegeven – dat de opbrengst van het sociaal leenstelsel nodig is om aanvullend tot daadwerkelijk forse investeringen te komen in datzelfde hoger onderwijs.

Ik vervolg met de vragen die zijn gesteld over het onderwerp veiligheid. Ik begin met de berichtgeving over het onderscheppen van telefoontjes in Nederland en het afluisteren van regeringsleiders door het NSA. Daarover heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gisteren een brief met de reactie van het kabinet gestuurd. In die brief is hij ook ingegaan op de acties die het kabinet onderneemt. Dit kabinet keurt het afluisteren van telefoonverkeer en het aftappen van e-mailverkeer door bondgenoten af. Als andere landen menen dat er een reden is om in of vanuit Nederland inlichtingen te verzamelen, wordt er gewoon een verzoek gericht tot de AIVD of de MIVD. Dat verzoek wordt dan bekeken binnen de kaders van de Nederlandse wet. Wij achten het optreden buiten de wettelijke kaders volstrekt onaanvaardbaar. Om die reden heb ik positief gereageerd op het initiatief van Duitsland en Frankrijk om met de Verenigde Staten in overleg te treden over de vergaring van informatie. Wij hebben contact met Duitsland en Frankrijk en we bekijken hoe wij een actieve bijdrage kunnen leveren aan dat initiatief.

Ik heb eerder gezegd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat op dit moment door het buitenland leidende politici in Nederland actief zouden worden afgeluisterd. Zekerheid daarover hebben we natuurlijk niet, maar we zijn wel alert.

De heer Kox (SP):

Ik dank de minister-president voor zijn antwoord. Dit is een buitengewoon lastige kwestie. We kunnen er veel grappen over maken, maar het is echt heel vervelend dat dit gebeurt. De minister-president zegt dat de regering het volstrekt onaanvaardbaar vindt. "Volstrekt onaanvaardbaar" is iets anders dan "we vinden het vervelend". Wat betekent "volstrekt onaanvaardbaar"? Eigenlijk zeggen we daarmee toch dat onze partners een groot probleem hebben als zij hiermee doorgaan?

Ik herinner me daarnaast nog een andere discussie. Toen in Estland de zaak van buitenaf, waarschijnlijk door Moskou, gesaboteerd werd in ziekenhuizen, waren er mensen die zich afvroegen of we artikel 5 van het NAVO-verdrag moesten inroepen. Ik pleit er niet voor om dat te doen, maar dat geeft wel aan dat de reactie eigenlijk niet sterk genoeg kan zijn. Als we serieus tegen de Verenigde Staten – overigens zijn zij niet de enige en zijn er meer bondgenoten die dit doen – zeggen dat we dit onaanvaardbaar vinden, moeten we hun ook duidelijk maken dat het consequenties heeft als dit doorgaat. Daar zou ik nog wel wat meer over willen horen van de minister-president. Iets onaanvaardbaar noemen, maar aanvaarden dat we er niets aan kunnen doen, is iets te makkelijk.

Minister Rutte:

Ik behoor zelf tot diegenen die menen dat gefocuste concrete acties met een koel hoofd en een duidelijke focus beter zijn dan het verder oppompen van de reacties als zodanig. Ik spreek het begrip "onaanvaardbaar" bewust uit. We vinden dit niet aanvaardbaar; we vinden dit onaanvaardbaar. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gisteren in zijn brief laten zien wat dit betekent. Daarom zijn wij ook buitengewoon geïnteresseerd in het Frans-Duitse initiatief. Daarom zullen wij ook waar nodig onder de aandacht brengen wat onze wetgeving is en hoe er binnen die wet acties kunnen worden ondernomen. We zijn op dit moment bezig te onderzoeken hoe wij ons bij het Frans-Duitse initiatief kunnen aansluiten en of wij daar een actieve bijdrage aan kunnen leveren. Dit is de manier waarop we het doen.

Het heeft nu geen zin om in allerlei als-dansituaties verzeild te raken en te zeggen: als dit doorgaat dan doen we zus en als het dan nog verder doorgaat dan doen we zo. Zo'n escalatieladder zou ik onverstandig vinden omdat we te maken hebben met bondgenoten waarmee we normaal gesproken buitengewoon goed samenwerken.

De heer Kox (SP):

Ik begrijp de minister-president. Toch zou je kunnen zeggen dat belazerd worden door je vijand er een beetje bij hoort, maar dat belazerd en bedrogen worden door je bondgenoot veel pijnlijker is. Dit is geen als-dansituatie. Als de regering zegt dat dit onaanvaardbaar is, moet bij de andere partij duidelijk zijn wat de consequenties zijn. In Duitsland wordt gesproken over het op een lager tempo voeren van de discussie over het vrijhandelsakkoord. Ik vraag niet of de minister-president dat ook van plan is, maar heeft hij het daarover als hij zegt dat hij meedenkt met het Frans-Duitse initiatief?

Minister Rutte:

Nee. Ik wilde zeggen dat dat het stomste is wat we kunnen doen, maar dat woord zou ik hier nooit gebruiken. Nee dus, want dat lijkt me de onverstandigste reactie die Nederland zou kunnen geven. Europa heeft een enorm groot belang bij een vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten. Om de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord te temporiseren of stop te zetten in het kader van deze zaken en deze dossiers met elkaar te verbinden, dat is precies waarvoor ik waarschuw. Dat moeten we niet doen. De feiten moeten boven tafel. We moeten duidelijk maken wat wij vinden en hoe wij kunnen aansluiten op initiatieven die nu genomen worden. Dat is de manier waarop we het moeten doen. We hebben te maken met bondgenoten, met vrienden, die iets doen wat we niet aanvaardbaar vinden en dus ondernemen wij actie.

De heer Kox (SP):

Maar de minister-president noemt het onaanvaardbaar. Hij zegt dat het vrijhandelsakkoord van ons van groot belang is. Nou, voor de Amerikanen is het net zo goed van groot belang, anders zouden ze geen zaken met ons willen doen. De minister-president zal toch op de een of andere manier aan de Amerikanen door moeten geven – en dat begrijpen ze volgens mij heel goed – dat onaanvaardbaar gedrag een prijs heeft. Het moet duidelijk zijn dat het hen pijn gaat doen als ze hiermee doorgaan. Alleen zeggen dat ze het niet moeten doen omdat wij het niet netjes vinden, blijkt onvoldoende te zijn. Ik denk dat de regering op dit punt toch wat straffere taal moet gebruiken, eventueel geïnspireerd door Duitsland en Frankrijk. Dit is geen akkefietje. We worden bespioneerd door onze bondgenoten, zonder dat we daar enig zicht op en enige zeggenschap over hebben. En dat is meer dan vervelend.

Minister Rutte:

De heer Kox hoeft geen seconde bezorgd te zijn dat ik, de heer Plasterk of het gehele kabinet niet overtuigd is van de ernst van de situatie. Maar de beste manier om te reageren, is zorgen dat we de feiten op tafel krijgen, gewoon stap voor stap. Ik zei al dat we dat met een koel hoofd moeten doen en zonder onnodig te escaleren door allerlei als-dansituaties te schetsen.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ga niet op de toer dat we de Verenigde Staten met iets anders moeten bestrijden. Ik heb heel expliciet de vraag gesteld of volgens de minister-president leden van het kabinet of van de Tweede of Eerste Kamer actief worden afgeluisterd door buitenlandse of enige andere veiligheidsdiensten, inclusief onze eigen veiligheidsdiensten. Hij gaf daarop een vrij omfloerst antwoord. Hij zei dat hij niet helemaal kan uitsluiten dat dit bij leidende politici gebeurt, hoewel het niet hoort. Ik wil echt expliciet weten, gewoon voor het gevoel van vrijheid dat je hier als volksvertegenwoordiger moet hebben, of dit volgens zijn beste weten niet door de eigen veiligheidsdiensten wordt gedaan en of dit volgens zijn beste weten niet behoort te worden gedaan door anderen en dat hij actief stelling zal nemen als hij constateert dat dit toch gebeurt. Ik vind het echt een kernwaarde in de democratie dat wij ons gevrijwaard weten van afluisterpraktijken door veiligheidsdiensten. Ik vind dat dat afluisteren echt niet kan. Ik hoor dat liever hard uit de mond van de minister-president dan dat we over sancties praten; dat kan daarna eventueel. Het gaat primair om het eerste statement.

De voorzitter:

Mijnheer Koffeman, sluit uw vraag hierbij aan?

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, voorzitter. Ik heb de minister-president gevraagd waar hij de gedachte vandaan haalt dat hij niet afgeluisterd wordt omdat hij daar geen aanwijzingen voor heeft. Er is bekend geworden dat er 35 regeringsleiders worden afgeluisterd. Waar komt de gedachte vandaan dat de minister-president daar heus niet bij zit? Zijn we niet belangrijk genoeg? Of zijn onze inlichtingendiensten niet in staat om te achterhalen wat mijnheer Snowden wel kan achterhalen?

Bovendien heb ik gevraagd of het kabinet bereid is om op te komen voor de klokkenluiders die ons van deze informatie op de hoogte gesteld hebben. Onze grote bondgenoot luistert niet alleen wederrechtelijk op grote schaal regeringsleiders en burgers af, ook de mensen die daar kond van doen worden door die grote bondgenoot vervolgd tot in uiterste instantie. De vraag is toch gerechtvaardigd wat het kabinet daartegen gaat doen? Gaat het kabinet daar überhaupt iets tegen doen? Eigenlijk heeft de minister-president er een beetje vergoelijkend over gesproken: die afluisterpraktijken hebben betrekking op terroristische netwerken. Ik neem aan dat de premier zijn Duitse collega daar niet onder schaart, want dit lijkt me geen legitimatie om mevrouw Merkel af te luisteren. Er is toch ook geen enkele reden om het gedrag van Amerika te vergoelijken? Waarom neemt de minister-president niet in veel duidelijker bewoordingen afstand van die praktijken van Amerika die indruisen tegen onze wetgeving en tegen de internationale rechtsorde?

Minister Rutte:

Ik meen dat ik dat net heb besproken met een van de vorige vragenstellers. Ik heb gezegd dat wij dat onaanvaardbaar vinden en ik zou niet weten hoe ik daar nog verder overheen kan.

De lijst van 35 is, naar de berichten in de media te oordelen, een lijst uit 2006. Daar sta ik dus niet op met deze baan. Ik kan niet meer zeggen dan dat ik geen aanwijzingen heb dat leidende politici in Nederland worden afgeluisterd. Meer heb ik niet.

De heer Van Boxtel vroeg hoe het met de eigen inlichtingendiensten zit. Daar zal ik heel precies over zijn. Er wordt in geen geval onderzoek gedaan naar politici omdat zij politici zijn. Alleen indien de politicus een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid kan, net zoals bij iedere andere burger, een onderzoek worden gestart, anders niet. Als dat uitzonderlijke geval zich ooit zou voordoen, dan is afgesproken dat als extra waarborg voor zorgvuldigheid – het gaat immers om politici – de voorzitter van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), zodra het onderzoek start, direct wordt geïnformeerd. De voorzitter van de CTIVD kan optimaal toezicht houden op de rechtmatigheid van het onderzoek. Dat geldt alleen voor de inlichtingendiensten. Er wordt dus nooit onderzoek gedaan naar politici omdat het politici zijn. Je kunt echter nooit uitsluiten dat het in een uitzonderlijk geval toch gebeurt en dat de AIVD of de MIVD een onderzoek doet omdat er een aanwijzing zou kunnen zijn. Daarom is voorzien dat de voorzitter van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten daar onverwijld en zorgvuldig toezicht op houdt omdat het om een politicus gaat.

De heer Koffeman (PvdD):

Het levende bewijs dat het niet gaat zoals de minister-president voorstelt, is het feit dat Roel van Duijn langdurig afgeluisterd is en dat er nog steeds niet op een bevredigende wijze inzage is gegeven in de redenen waarom en de wijze waarop dat gebeurde. Ik zou toch ook van de minister-president willen weten of de heer Van Duijn is afgeluisterd omdat hij politicus was of omdat hij een gevaar voor de staatsveiligheid was. Die vraag heeft hij zelf veelvuldig gesteld, maar die wordt niet beantwoord. De minister-president wekt hier de indruk dat politici niet afgeluisterd worden, omdat ze politicus zijn, maar hooguit omdat ze een gevaar voor de staatsveiligheid zijn. Kan hij in dit concrete geval, ook omdat de heer Van Duijn daar zelf nadrukkelijk vragen over gesteld heeft, aangeven hoe dat te rijmen valt met het antwoord van zojuist?

Minister Rutte:

Het lijkt mij buitengewoon ongepast om hier in te gaan op het dossier van een persoon die de heer Koffeman noemt, want dit is een concrete casus, een concreet geval. Dat lijkt mij echt in strijd met alle goede gebruiken die tussen regering en parlement vigeren.

Er zijn vragen gesteld over internetbescherming. Het moge duidelijk zijn dat het kabinet grote waarde en belang hecht aan de bescherming van de grondrechten in zowel de fysieke wereld als op het internet. Dat blijkt ook uit de nieuwe Nationale Cyber Security Strategie die de minister van Veiligheid en Justitie op 28 oktober, dus gisteren, aan de Tweede Kamer heeft gezonden. De inzet is gericht op een veilig digitaal domein, waarin kansen van digitalisering worden benut, dreigingen het hoofd worden geboden en fundamentele rechten worden beschermd. Wij zijn gebaat bij een stabiel, vrij en toegankelijk cyberdomein en willen daarom een voortrekkersrol blijven innemen in de bescherming van dit domein. De bewindslieden van V en J komen in november nog met een brief aan de Kamer over de balans tussen veiligheid en privacy. Die zal ook worden behandeld.

Er zijn vragen gesteld over zaken als repressie en de toegang tot de rechter. Wij treffen op dit moment maatregelen die leiden tot een veiliger Nederland. Daar is de hele agenda van het kabinet op gericht. Verder treffen wij maatregelen voor een betaalbaar en toegankelijk rechtssysteem en een verbetering van de prestaties van de strafrechtketen. De betrokken organisaties zoals de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak maken op dit moment cruciale veranderingen door in het kader van de vorming van de Nationale Politie en de herziening van de gerechtelijke kaart. Tijdens deze transitieperiode zijn er uitdagingen, zoals bij elke reorganisatie. De voortgangsbrief over de vorming van de Nationale Politie, die de minister van Veiligheid en Justitie vandaag nog aan de Tweede Kamer gaat sturen of heeft gestuurd – heeft gestuurd, zegt hij – laat zien dat dit grotendeels op schema ligt. Ten aanzien van de prestaties van de strafrechtketen zijn positieve ontwikkelingen in gang gezet, hoewel ook hier in de overgangsperiode sprake kan zijn van incidenten, met name in de sfeer van de logistiek.

Dan kom ik bij de positie van de Eerste Kamer. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een notitie toegezegd. Die zal een inventarisatie bevatten van de verschillende opties voor de verhouding tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer en ook de zaken behandelen die tot nu toe daarover naar voren zijn gekomen in de discussie. Wij zullen ervoor zorgen dat de heer Kox daarbij volledig aan zijn trekken komt, omdat zijn voorkeursoptie was neergelegd in de Grondwet van 1814, maar na de discussie in de tweede grondwetscommissie-Van Hogendorp in 1815 is verworpen ten gunste van het huidige tweekamerstelsel.

Het verzoek van de heer Kuiper in dat verband is interessant. Het betreft de plaats van de Eerste Kamer bij de formule "vruchtbare samenwerking tussen regering en Staten-Generaal" die in vele, maar niet alle formatieopdrachten is terug te vinden. Het lijkt mij de moeite waard dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook dit punt betrekt bij zijn onderzoek.

De notitie zal verder een internationale vergelijking met verschillende stelsels bevatten. De notitie zal worden verzonden zodra de inventarisatie van de nationale discussie, het element van de vruchtbare samenwerking, het internationaal vergelijkend onderzoek en de ordening van het geheel zijn afgerond. De kwaliteit van de notitie is gebaat bij een zorgvuldige voorbereiding en een evenwichtige benadering. Daarom wil ik voorkomen dat wij nu tot een dwingend tijdpad komen, al ga ik ervan uit dat het stuk de beide Kamers zou kunnen bereiken in de loop van het parlementaire jaar dat met Prinsjesdag is begonnen, dus zo mogelijk nog voor de zomer van 2014. Tegen deze achtergrond zie ik – anders dan de heer Van Boxtel – geen aanleiding om daar nu op vooruit te lopen en mij te mengen in het koor van commentatoren van de positie van de Eerste Kamer. Het lijkt mij ook politiek gezien niet zo slim en het past ook niet bij de positie van de regering om te oordelen over het doen en laten van het parlement. Ik ben daar buitengewoon terughoudend in.

De heer Brinkman zal begrijpen dat het kabinet voor de afronding van het onderzoek en het debat hierover in het parlement in elk geval geen energie zal besteden aan de opheffing van deze Kamer, om zijn concrete vraag op dat punt maar te beantwoorden. Wel kan het onderzoek en het debat in het parlement aanleiding geven tot een overweging die leidt tot het doen van aanpassingen. In dat geval zal deze Kamer uiteraard een belangrijke rol spelen in de besluitvorming, zoals in de Grondwet voorgeschreven. Ik denk dat ik hiermee ook de vragen van de heer Hermans heb beantwoord en op zijn opmerkingen over ditzelfde onderwerp ben ingegaan.

Er is een vraag gesteld over de rol die het kabinet voor zichzelf ziet weggelegd op het terrein van de drie decentralisaties in het sociaal domein en het daarbij behorende solide financiële kader. Wij hechten groot belang aan de zorgvuldige uitvoering van die decentralisaties in het sociaal domein en zien het als onze verantwoordelijkheid om daaraan invulling te geven, samen met de gemeenten en de burgers. De afgelopen maanden heeft het kabinet een aantal belangrijke stappen gezet om de randvoorwaarden voor een goede uitvoering vorm te geven. Zo is onder meer besloten dat er een sociaal deelfonds komt waarin het participatiebudget, de middelen voor de Wmo en de middelen voor de uitvoering van de Jeugdwet worden opgenomen. Er wordt hard gewerkt aan het tot stand brengen van geobjectiveerde verdeelmodellen. Op verzoek van de Tweede Kamer is het Centraal Planbureau gevraagd op de hoofdlijnen te inventariseren wat de financiële risico's en kansen zijn, uitgaande van de integrale benadering. Met de resultaten van het onderzoek heeft het kabinet zijn voordeel gedaan door onder meer samen met de VNG nadrukkelijk in te zetten op de versterking van de bestuurs- en uitvoeringskracht van gemeenten via samenwerkingsverbanden, om op die manier de schaalnadelen te ondervangen.

De volgende stap is nu een meer gedetailleerd zicht te verkrijgen op wat de beleidsinstrumenten zijn waarmee de risico's van de decentralisaties en de uitvoering daarvan kunnen worden beperkt of weggenomen en de kansen kunnen worden gemaximaliseerd. Langs deze weg geeft de regering invulling aan de decentralisaties, uiteraard in samenhang en in nauw contact met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Er is ook een vraag gesteld over de bevolkingskrimp. Mijn antwoord daarop zou zijn dat het Rijk ondersteuning verleent via het Interbestuurlijk Experimentenprogramma Bevolkingsdaling voor de krimp- en anticipeerregio's. Ik moet erbij zeggen dat ik even heb laten vragen wat een anticipeerregio is. Dat is een regio die op termijn met krimp te maken dreigt te krijgen vanwege de demografische ontwikkeling. Ik wil mevrouw Barth bedanken voor deze verrijking, ook van mijn kennis. Over de resultaten van dit beleid wordt periodiek gerapporteerd. De laatste voortgangsrapportage was in 2012. Er wordt niet overwogen om te komen tot een afzonderlijke nota op dit punt, maar wel om in de volgende rapportage ervoor te zorgen dat het debat goed gevoerd kan worden.

Dan kom ik bij de vragen over Europa, over de positie van de nationale parlementen en andere zaken die daarmee samenhangen, en ook op de vraagstukken rond de bevoegdheden, de centralisatie of decentralisatie daarvan en de positie daarin van het Verenigd Koninkrijk en van mijn collega David Cameron. Om te beginnen deelt het kabinet de wens van de heer Kox om de rol van de nationale parlementen bij de Europese besluitvorming te vergroten. Dat is opgeschreven in de Staat van de Unie 2013 en ook besproken in de debatten daarover. Wij achten op dit moment een verdragswijziging niet opportuun. Wij denken dat het beter is om ons te richten op het oplossen van concrete economische en ook andere problemen in plaats van een complex proces met onzekere uitkomst in te gaan. Wij willen Europa beter laten werken. Dat betekent een sterke focus op de terreinen waarop een toegevoegde waarde bestaat en het afzien van initiatieven op andere terreinen. Dus: Europees wat moet en nationaal wat kan. Dit vertoont raakvlakken met twee andere initiatieven. Het eerste is het REFIT-initiatief van de Europese Commissie. Dat raakt ook in belangrijke mate aan onze activiteit in het kader van subsidiariteit en proportionaliteit. Het raakt ook aan het initiatief van mijn Britse collega David Cameron, met het grote verschil dat wij niet pleiten voor verdragswijziging en een tegenstander zijn van opt-outs voor individuele lidstaten. De positie van de Duitse kanselier Merkel is dat zij duidelijke belangstelling heeft voor de Nederlandse subsidiariteitsexercitie en zich daar ook in verschillende interviews in positieve zin over heeft uitgelaten.

De heer Van Boxtel heeft mij uitgedaagd. Hij zei: zorg ervoor dat Nederland een leidende rol vervult in het Europese debat, ook over de toekomst. Ik ben dat met hem eens. Ik wijs op twee initiatieven die – mag ik het zo zeggen? – toonaangevend zijn geweest in het Europese debat in de afgelopen jaren. Het eerste initiatief was de brief van het kabinet in september 2011. Daarin heeft het kabinet zijn visie neergelegd over het beheersbaar krijgen van de ernstige schuldencrisis en de daarmee te maken hebbende problemen in Zuid-Europese landen. De interventieladder die daarin zat, heeft onder andere geleid tot het mogelijk maken van de versterking van de positie van de verantwoordelijke Commissaris voor de EMU en voor het economische en financiële beleid van de Unie, die op dit moment vervuld wordt door de al eerder genoemde Finse Commissaris Olli Rehn. Hij vervult nu een veel meer zelfstandige positie in de Commissie dan daarvoor en daarmee is zijn positie steeds meer vergelijkbaar geworden met de positie van bijvoorbeeld Commissaris Almunia, die zich bezighoudt met de mededinging.

Het tweede initiatief is dat wij nu – ik heb het net ook geschetst – in het verlengde van de Staat van de Unie en de brief over subsidiariteit en proportionaliteit ook een bijdrage leveren aan het debat in Europa over de vraag op welk niveau nu eigenlijk wat moet plaatsvinden. Minister Timmermans en ikzelf zijn daarover in gesprek met veel Europese collega's en krijgen daar veel positieve reacties op. Ook daarin lijken wij voorop te lopen in het debat. Wij gaan daar dus mee door. Europa zit hier, niet in Brussel. Wij zijn Europa. Europa moet werken en een succes zijn: een sterke markt, een sterke munt, een waardegemeenschap die wij met elkaar delen. Daar past bij dat Nederland daarin een zeer actieve rol vervult.

De heer Kox van de SP-fractie heeft meer specifiek gevraagd naar de Raad van Europa. Hij vroeg of het kabinet daarover binnenkort contact zoekt in Straatsburg. Ik ben het geheel met de heer Kox eens dat de Raad van Europa een belangrijk instituut is, waar lidstaten elkaar als gelijke kunnen aanspreken op hun verplichtingen ten aanzien van de rechtsstaat, de mensenrechten en de democratie. Wij bezoeken Straatsburg regelmatig. Minister Timmermans heeft deelgenomen aan het Comité van Ministers. Staatssecretaris Teeven was er vorige week nog om te spreken met medewerkers van de Raad van Europa en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Minister Timmermans heeft toegezegd de Parlementaire Assemblee te zullen toespreken. Er wordt nu gezocht naar een datum. Ook in Den Haag is aandacht voor de Raad van Europa. Zo was er 7 oktober jongstleden een seminar hier, in de Eerste Kamer, over de Venetiëcommissie; daaraan heeft minister Timmermans deelgenomen.

Mevrouw Barth vroeg, eigenlijk vrij existentialistisch, of het kabinet het met haar eens is dat het moet bouwen aan een Nederland dat als klein land sterk is en een voorbeeld kan zijn voor andere landen in de wereld. Ik ben het niet met haar eens dat Nederland een klein land is – ik zou Nederland als een middelgrote economie willen kenschetsen – maar haar oproep is mij zeer sympathiek. Nederland kan op een heel aantal terreinen, ook in internationale fora als de Verenigde Naties, de Europese Unie en de NAVO, een belangrijke rol spelen. Dat doen wij ook. Wij lopen voorop in nieuwe samenwerkingsrelaties gericht op het bevorderen van economische groei – kijk naar het Dutch Good Growth Fund – op internationale veiligheid en op duurzame relaties met verschillende spelers uit de samenwerking, zoals bedrijven, ngo's en kennisinstellingen. Dat doen wij als teamspeler. Dat hoort ook bij deze tijd. Bilateraal en multilateraal bevordert Nederland de mensenrechten, duurzaamheid en goede arbeidsomstandigheden. Ook zetten wij ons in voor de effectieve werking van het internationale stelsel. Aan alle kanten doen wij dit. De oproep van mevrouw Barth neem ik dus zeer ter harte.

De OSF heeft gevraagd naar het risico dat Europa zich ontwikkelt tot een transferunie. Dat gaan wij niet doen. Dat is een somber en gelukkig incorrect beeld van de situatie in de eurozone. Ja, de economie in de eurozone heeft diepe dalen gekend, maar zij kruipt daar heel voorzichtig uit. Er is sprake van voorzichtig herstel. Een aantal landen die steun ontvingen, zoals Spanje en Ierland, is bezig om weer op eigen benen te staan. Dat betekent niet dat de problemen zijn opgelost. Uitgangspunt van de hulp die wij elkaar bieden in de eurozone, is steeds dat die hulp staat tegenover afspraken over het in zeer hoog tempo zeer ingrijpend hervormen van de nationale economieën van de desbetreffende landen zodat zij die hulp niet meer nodig hebben. Dat vind ik de kracht van het proces van de afgelopen jaren, waaraan Nederland een actieve bijdrage heeft geleverd. Nederland zit nu zelfs, met de voorzitter van de eurogroep, op de eerste rang. Dat is heel goed nieuws.

Er is ook gevraagd naar de bezuinigingen op de ontwikkelingssamenwerking. Daarover hebben wij ook vorig jaar gesproken, tijdens de algemene politieke beschouwingen. Ik heb toen namens het kabinet gezegd dat wij kiezen voor modernisering van ontwikkelingssamenwerking, waarbij wij hulp en handel veel meer samenbrengen. Dat is niet alleen een financieel gedreven exercitie. Wij kunnen constateren dat er veel is bereikt in de afgelopen decennia. Samen met ontwikkelingslanden en een aantal nu opkomende markten zijn wij bezig om met technische en financiële assistentie verbeteringen aan te brengen. De uitdaging en de behoefte is om in te spelen op die aanpassingen en daarbij de aanpak van de ontwikkelingssamenwerking te moderniseren. Dat laat onverlet – ik kan dat niet ontkennen – dat er in de begroting voor 2014 een neerwaartse aanpassing van het ODA-budget is opgenomen. Dat is een gevolg van de lagere bnp-ramingen. Zoals bekend, is de systematiek dat het ODA-budget mee ademt met het bnp. Een lager bnp leidt dus tot een lager ODA-budget. Het goede nieuws is dat het ODA-budget ook weer groeit als het bnp stijgt. Er is dus geen sprake van een extra taakstelling.

Er is gevraagd om de kernwapens te verwijderen van het Nederlands grondgebied. Zoals bekend, heeft de NAVO als geheel een kernwapentaak. De regering heeft herhaaldelijk gemeld, op grond van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen te kunnen doen over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De minister van Buitenlandse Zaken heeft, mede namens de minister van Defensie, op 24 oktober een brief aan de Kamer gestuurd over nucleaire ontwapening en non-proliferatie, waarin staat dat wij streven naar een verdere tweezijdige nucleaire ontwapening. In het kader van de bondgenootschappelijke afspraken kan ik niets zeggen over kernwapens op Europees grondgebied: niet of die er überhaupt zijn en vervolgens ook niets over eventuele aantallen en locaties.

Ik kom nu op een paar laatste vragen die ik niet bij een van de eerdere onderwerpen kon onderbrengen. De eerste vraag is van de heer Brinkman en betreft het in de tijd begrenzen van subsidieregelingen. Het kabinet is enthousiast over de zogenaamde sunset clause. Voor het specifieke voorbeeld van de windmolens dat de heer Brinkman gaf, lijkt de sunset clause mij echter minder geschikt, omdat het kabinet bij de SDE-regeling kiest voor een andere route. De SDE-subsidies voor windmolens op zee dalen in de tijd opdat zij de innovatie maximaal stimuleren. Daarover zijn in het energieakkoord afspraken gemaakt met de sector. Voor die specifieke toepassing lijkt de sunset clause mij dus minder geschikt, maar over het instrument als zodanig zijn wij enthousiast. Ik beschouw de heer Brinkman als een bondgenoot om daar verder naar te kijken.

De heer Kox heeft gevraagd wat ik ervan vind dat voor Prinsjesdag al allerlei zaken uit de begrotingsstukken naar buiten waren gekomen. Ik kan slechts vaststellen dat er de afgelopen jaren vele varianten voor de publicatie van begrotingsstukken onderzocht en beproefd zijn. Er is ook een uitvoerig rapport van de Tweede Kamer van enkele jaren geleden naar aanleiding van een incident. Telkens is duidelijk vastgesteld dat publicatie van begrotingsstukken op Prinsjesdag het meest recht doet aan de lijn van onze Grondwet. Publicatie en toezending aan de Kamer zodra de stukken door het kabinet zijn vastgesteld, zouden Prinsjesdag en de troonrede een wezenlijk ander karakter geven. Wij hechten eraan om te komen tot een gezamenlijke presentatie van alle stukken in een onderlinge inhoudelijke samenhang.

De heer Kox (SP):

Ik ben graag vriendelijk tegen de minister-president, maar dit is toch echt te makkelijk. Wij hadden de afspraak dat wij een aantal dagen voor Prinsjesdag de stukken zouden krijgen. Die afspraak werd door u, unilateraal, herroepen. U zei: als ik de stukken aan jullie geef, dan lekken ze uit. Oké, dat is uw bevoegdheid; het is uw begroting. Vervolgens lekt de begroting toch uit. Hoe slecht wij ook zouden kunnen zijn, wij konden de stukken niet lekken, want wij hadden ze niet, dus de enige mogelijkheid van een lek, dat bent u; dat is het kabinet. Dat kan niet anders. Sommige leden van het kabinet hebben wij bij Pauw & Witteman en Nieuwsuur horen uitleggen wat er allemaal in de begroting zou staan. Dan wordt het een beetje een schoffering van deze Kamer. Wij krijgen iets niet omdat u ons niet vertrouwt – misschien hebt u daar een goede reden voor – maar vervolgens is het uw kabinet dat de stukken lekt. Het kan niemand anders zijn geweest. Nou ja, het NSA zou het ook nog gedaan kunnen hebben, maar dat denk ik niet in dit geval. U had meer moeten doen, want u hebt deze Kamer een recht ontzegd dat was afgesproken, omdat u vond dat de Kamer niet te vertrouwen was op dit punt. Misschien had u daar goede redenen voor. Uw kabinet heeft gelekt. Ik vind dat u dan meer moet zeggen dan "wij hebben van alles geprobeerd". Ik zou graag horen wat u tegen de leden van uw kabinet hebt gezegd. Ik heb hen op de televisie gezien. U hebt het veel drukker dan ik, dus u hebt misschien geen tijd gehad om daarnaar te kijken. Hebt u hen niet zien verschijnen bij alle mogelijke praatprogramma's?

Minister Rutte:

Voor zover ik weet heeft geen enkel lid van het kabinet op de televisie een toelichting gegeven op de begroting. Er zijn ook geen begrotingen gelekt. De Miljoenennota is niet gelekt. Op de zondag voor Prinsjesdag zijn enkele belangrijke cijfers gelekt uit de laatste CPB-rapportage. Dat gebeurde bij het nieuws van 18.00 uur op RTL op zondagavond; het CPB en ik hebben toen meteen met elkaar gebeld. Het CPB heeft de goede gewoonte – die begrijp ik ook – om als een paar cijfers gelekt worden, zelf die ramingen naar buiten te brengen, in één keer, zodat iedereen dezelfde kennis heeft. Het is buitengewoon vervelend dat dit gebeurd is, maar het kabinet heeft geen stukken naar buiten gebracht. Een van de dingen die goed gaan met het kabinet, is dat het überhaupt weinig informatie lekt. Dat wil ik graag zo houden.

De heer Kox (SP):

In de weken voorafgaand aan Prinsjesdag kregen wij het ene na het andere voorstel te horen dat later in de begrotingen terugkwam. Omschrijft u dat niet als lekken?

Minister Rutte:

Kan de heer Kox een voorbeeld noemen?

De heer Kox (SP):

Ik ga geen voorbeelden noemen. Wij hebben een hele serie voorstellen gezien.

Minister Rutte:

Het kabinet regeert gewoon, ook voor Prinsjesdag. De begrotingen zijn op Prinsjesdag gepresenteerd. Het is wel waar dat op de zondag daarvoor bij RTL een aantal cruciale elementen uit de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau uitlekte.

De heer Kox (SP):

Ik geef het echt op. Dit vind ik zo flauw. U geeft ons iets niet, maar uw kabinet zorgt ervoor dat allerlei plannen vroegtijdig bekend worden. Dan zegt u nu: geeft u mij een voorbeeld. Kom nou.

Minister Rutte:

Er zijn twee dingen waar de heer Kox gelijk in heeft. Ten eerste regeert het kabinet door voor Prinsjesdag en af en toe komen er initiatieven naar buiten. Dat stopt niet omdat Prinsjesdag in aantocht is, maar die initiatieven kunnen geen directe relatie tot de begroting hebben. Ten tweede heeft de heer Kox gelijk dat een aantal "key"-cijfers van het CPB rondom het tekort en nog een paar zaken uitlekten. Dan heeft het Centraal Planbureau de gewoonte om al die stukken te publiceren. Dat is het aan Centraal Planbureau en dat begrijp ik ook nog. Het is echter geen zaak die vanuit het kabinet is geëntameerd. Ik begrijp dat de heer Kox een voorbeeld heeft.

De heer Kox (SP):

Op dit geweldige apparaat dat wij van deze Kamer krijgen, lees ik: Rutte geërgerd door lekken Prinsjesdagstukken.

Minister Rutte:

Ja, dat zijn die CPB-cijfers.

De heer Kox (SP):

Dan is er toch gelekt?

Minister Rutte:

Ja, maar toch niet door ons? Wat heeft het kabinet daar voor belang bij? Het waren heel mooie cijfers, dus waarom zouden wij die voor Prinsjesdag lekken? Het is toch veel leuker als die op Prinsjesdag naar buiten komen? Wij hadden echt geen motief daarvoor. In "Derrick"-termen of "Der Alte"-termen hadden wij geen motief, echt niet, om die cijfers naar buiten te brengen. Die cijfers waren heel mooi om na de mooie troonrede op Prinsjesdag zelf te laten presenteren door de minister van Financiën. Zelfs al hadden wij een motief, dan zijn wij een team dat niet lekt.

Dan kom ik bij de drie moties die de PVV heeft ingediend. Ik ontraad de motie op letter A over het opzeggen van het Schengenverdrag. Het lijkt mij van groot belang om vrijuit te kunnen reizen in Europa. Wij zien niets in voorstellen om dat te beperken.

Ik ga verder met de motie op letter B om de bezuinigingen van 600 miljoen op de verzorgingshuizen terug te draaien. Die motie ontraad ik. Een houdbare langdurige zorg die ook beschikbaar is voor toekomstige generaties vraagt erom om nú keuzes te maken. De hervorming van de langdurige zorg is dus ook noodzakelijk.

Ik ontraad ook de motie op letter C over het opzeggen van de EU-verdragen. De positie van het kabinet is dat de Europese Unie van groot belang is voor onze welvaart en de politieke stabiliteit op dit continent. Die positie is overigens in lijn met de positie van een meerderheid in beide Kamers van de Staten-Generaal, als ik dat goed inschat. Op dat punt heeft het mij verbaasd dat de PVV niet alleen uit de euro wil, maar ook uit de Europese Unie, en inmiddels zelfs niet meer de positie zou willen hebben van landen als Noorwegen en Zwitserland. Zij zijn weliswaar geen lid van de Unie, maar verankeren wel de Europese wetgeving in hun nationale wetgeving. Daarmee wil de PVV een handelsland als Nederland, met een haven als Rotterdam waar direct 300.000 mensen van afhankelijk zijn, zó ernstig in de waagschaal stellen. Het heeft mij altijd verbijsterd hoever de heer Wilders is gegaan in zijn anti-Europahouding en hoezeer dit niet in het Nederlands belang is. Met die sombere observatie sluit ik mijn verder gepoogd positieve bijdrage af.

De vergadering wordt van 21.20 uur tot 21.35 uur geschorst.

De heer Brinkman (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de minister-president en zijn kabinet voor de moeite die zij hebben willen nemen om zo goed mogelijk in te gaan op onze verschillende opmerkingen en vragen. Dank voor de toezegging dat wij nog een nader gesprek met de betrokken bewindslieden op het gebied van zorg en sociale zekerheid kunnen hebben aan de hand van een nadere analyse van de ontwikkelingen in de uitgaven en de vergelijking in buitenlands perspectief.

Wij hebben nog onvoldoende helderheid gekregen op het gebied van de lastenstijgingen. In het bijzonder ligt nog de vraag open of in 2014 nadere lastenverhogingen in het verschiet liggen, buiten wat nu is voorgesteld. Ik had de indruk dat de minister-president dit uitsloot, maar voor alle zekerheid dien ik op dit punt een motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Brinkman, Martens, Terpstra, Essers, Van der Linden, Hoekstra, Lokin-Sassen en Franken wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat verdergaande lastenstijgingen geen oplossing zijn voor de huidige economische crisis;

constaterende dat het kabinet bij de noodzakelijke maatregelen in 2014 om de 3%-tekortnorm te bereiken, de lasten verder heeft verhoogd;

roept de regering op om de lasten in 2014 niet verder te verhogen indien zich tegenvallers voordoen in de uitgaven of de belastingopbrengsten 2014,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (33750).

De heer Brinkman (CDA):

Ik dank de minister-president voor zijn toezegging om nader te kijken naar de eindigheid van subsidies. Ik herhaal dat subsidies ook kunnen worden omgezet in bijdragen die in enigerlei vorm moeten worden terugbetaald.

Tot slot. Ik heb omstandig mijn best gedaan om duidelijk te maken dat de Eerste Kamer een eigen taak op het gebied van wetgeving heeft. Het heeft mij echt verbaasd dat de minister-president met geen woord is ingegaan op de verschillende opmerkingen die ik heb gemaakt over het belangrijke wetgevingsprogramma dat voorligt. Een hele serie rechtsvragen die daarin besloten liggen, behoeft tijdige beantwoording: op het gebied van de competentieverdeling, de normstelling, de broosheid van de wetgeving en dergelijke. Ik verwijs naar mijn tekst. Ik hoop oprecht dat er nog een kabinetsanalyse komt voordat wij beginnen met de behandeling van de grote lijst met belangrijke wetsontwerpen die hier voor half maart behandeld zullen moeten worden volgens de minister-president. Ik hoop dat wij in elk geval in die wetsvoorstellen mogen merken dat aandacht is gegeven aan onze opmerkingen. Wij hebben er namelijk voor gewaarschuwd dat de rechtspraak anders alleen maar overbelast zal worden en dat de frustratie bij de rechthebbenden onevenredig zal toenemen. Voor wetgeving die dat probleem veroorzaakt, is in dit huis vaak gewaarschuwd. Ook de Raad van State doet dit onophoudelijk. Het is mijn dringende wens dat het kabinet dit echt in overweging neemt. Dat heeft niets met partijpolitiek te maken, maar alles met zorgvuldige wetgeving. Het is geen kwestie van even snel allerlei dikke pakketten erdoorheen rammen. Ik vraag dus dringend om hierop bij gelegenheid een veelzeggender antwoord van de minister-president te mogen ontvangen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb een vraag over de alternatieven voor de bezuinigingsplannen van het kabinet die u in eerste termijn hebt voorgesteld. Uw verhaal over Annie en Wim fascineerde mij, met name het feit dat Annie in uw voorstel verpleegkundige is. U schrijft dat Annie het heel zwaar krijgt doordat de marginale druk van Annie en Wim met 7% zou gaan stijgen door de plannen van het kabinet en dat u zich daarover zorgen maakt. Dat heb ik toch goed?

De heer Brinkman (CDA):

Zeker. Het gaat om een ervaren verpleegkundige, zeg ik erbij, want ik begrijp wel wat u ongeveer gaat vragen.

Mevrouw Barth (PvdA):

In de tegenbegroting van het CDA hebt u erop aangedrongen dat de nullijn in de zorg zou worden ingevoerd, zelfs met het veel te botte instrument van een loonwet. Als u een verpleegkundige als Annie vier jaar lang op de nullijn zet, kost dat Wim en Annie aanmerkelijk meer in hun inkomen dan de 7% waarover u zich in eerste termijn zo beklaagd hebt.

De heer Brinkman (CDA):

We hadden ook een hele reeks maatregelen die de koopkracht van Annie en Wim juist zouden kunnen helpen. Het punt van de nullijn in de zorg, en overigens in de totale collectieve sector, is juist om de automatische uitgavenverhogingen tegen te gaan. In de zorg is het heel wel mogelijk om de loonkosten met elkaar te beperken. Zo zijn er ook voorstellen gedaan om het loon van betrokkenen, in dit voorbeeld dus het loon van Annie, redelijk op peil te houden, maar beperkingen in het uitgavenpatroon aan te brengen aan de kant van de loonkosten en de efficiency van de instelling. Dat was onze gedachte achter de nullijn. Wij willen het automatisme in een aantal sectoren, waaronder de zorg, terugdringen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij hebben gezien dat u van plan bent om dat automatisme te doorbreken. Dat wilde u met een loonwet doen. Dat is een ongehoord bot instrument.

De heer Brinkman (CDA):

Het was niet alleen een loonwet. Wij hebben verschillende vormen van een nullijn gesuggereerd. Wij willen dus geen automatisme in begrotingsverhogingen, niet in de zorg of de sociale zekerheid en niet voor de rijksoverheid. Wij snappen heus wel dat dit niet voor de volle breedte kan gelden, maar het zou toch raar zijn als de 20 miljard die er nu in de collectieve sector bij komt, niet voor een gedeelte kon worden opgevangen met de nullijn in de instellingsbudgetten. Dit geldt ook op lokaal en regionaal niveau. Als je dan op sectoraal en decentraal niveau de ruimte geeft om hier een eigen invulling aan te geven, blijft er heus nog wel ruimte voor loonontwikkeling.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Barth.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben het met u eens dat de groei van de uitgaven in de zorg beperkt moet worden. Wat mij echter zo fascineert aan het standpunt van het CDA, is dat u zich in uw inbreng zeer grote zorgen maakt over de inkomenspositie van verpleegkundigen, terwijl u er tegelijkertijd voor pleit om de zorg vier jaar achter elkaar op de nullijn te zetten. Verder zegt u dat het automatisme eraf moet, maar net als ik weet u ongetwijfeld dat het automatisme is vastgelegd in een vrij stevig convenant, het ova-convenant. De overheid kan dat convenant niet eenzijdig opzeggen. Je kunt de nullijn in de zorg dus slechts afdwingen door met een wettelijk instrument te komen. Als wij echter alle voorstellen van het CDA hadden gevolgd, zouden alle convenanten met de zorg die tot het beperken van de kostengroei in de zorg moeten leiden, zijn opgezegd, omdat alle ondertekenaars hun handtekening eronder vandaan zouden hebben gehaald als de nullijn was opgelegd. Waar wilt u naartoe met de zorg?

De heer Brinkman (CDA):

Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik heb de vraag op tafel gelegd of wij hier alleen een stempelautomaat zijn voor allerlei maatschappelijke akkoorden terwijl de collectieve uitgaven blijven doorlopen. Onze stelling is dat wij geen stempelautomaat zijn, maar dat wij zorgvuldig dienen te letten op de afspraken die in Europa worden gemaakt en de zaken die noodzakelijk zijn voor de nationale economie. Wij hebben te zorgen voor wetgeving die de rechten van burgers duidelijk maakt en de bestaande rechten respecteert of nieuwe rechten invoert. Dat kan deels haaks staan op akkoorden, maar wij hebben die wettelijke plicht.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik kan alleen maar constateren dat dit een olifant in een porseleinkast zou zijn geworden.

De heer Brinkman (CDA):

Ken uw eigen beeldspraak.

De heer Hermans (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president zeer. Ik geef hem complimenten voor het feit dat hij opnieuw heeft laten zien dat dit kabinet erin geslaagd is om zowel binnen de Tweede Kamer als daarbuiten, met maatschappelijke organisaties, op een breed terrein tot akkoorden te komen. Dat vergroot het draagvlak onder dit kabinet. Het is interessant om te zien hoe dit in allerlei columns en commentaren vaak geduid wordt. Als het een dichtgetimmerd regieakkoord is, heet de politiek saai te zijn. Als er een regieakkoord ligt dat niet automatisch kan rekenen op meerderheden, heet het een politieke chaos. Als er akkoorden worden gesloten buiten het parlement, wordt gezegd: het parlement is toch het belangrijkste? Als het kabinet en het parlement geen akkoorden met sociale partners hebben gesloten, wordt gevraagd waarom zij geen akkoorden buiten het parlement hebben gesloten om draagvlak te krijgen. Het is eigenlijk nooit goed; het deugt eigenlijk nooit. Ik vind juist dat dit kabinet het tot nu toe uitstekend heeft opgepakt, waarvoor complimenten van mijn fractie. Wij zullen straks zien hoe dat hier in dit huis zal neerdalen.

Ik kom bij collega Brinkman van het CDA. Ik ben aangenaam verrast door de opstelling van het CDA vandaag, omdat het heel duidelijk heeft aangegeven volop te willen blijven meedenken over de mogelijkheden voor het aanpakken van de structurele problemen waar Nederland op dit moment voor staat. Ik vind dat een heel goede zaak. Ik constateer dat en neem het met veel plezier op. De basis onder het kabinetsbeleid kan wat mij betreft niet breed genoeg zijn, omdat wij te maken hebben met een enorm moeilijke situatie.

Gelet op de discussie zonet tussen mevrouw Barth en de heer Brinkman over de nullijn en de interruptie van mijn kant over de plannen van het CDA, hoop ik dat de heer Brinkman de onafhankelijke positie die hij voor zijn fractie claimt zal waarmaken en dat hij hier aangeeft: ook wij moeten komen tot belastingverhoging, ook wij hebben maatregelen te nemen ten aanzien van de inkomsten van Annie en Wim, zoals hij ze noemde. Ik heb daar alle begrip voor, maar het is wel goed te constateren dat geen van de partijen die echt verantwoordelijkheid willen dragen – volgens mij wil het CDA dat ook altijd – met schone handen aan de zijkant kan blijven staan en kan blijven roepen: dit is voor ons het maximum, verder willen wij niet gaan. Het is heel belangrijk dat dit vandaag nog eens goed naar voren is gekomen. Ook daarvoor mijn complimenten in de richting van de heer Brinkman.

Mijn laatste opmerking gaat over de notitie waarmee het kabinet komt over de positie van de Eerste Kamer. Ik heb in mijn inbreng vandaag benadrukt dat wij ons goed moeten realiseren dat, als wij praten over de Eerste en de Tweede Kamer, het parlementair stelsel en de ontwikkelingen die gaande zijn, het niet louter en alleen gaat over het functioneren van de Eerste Kamer. Het gaat over de enorme politieke verschuivingen die optreden en die complexiteit in het draagvlak voor politieke besluiten met zich brengen. Het gaat over de vraag of via amendering aan de overzijde de wetten niet zodanig in kwaliteit achteruitgaan dat wij er hier uiteindelijk de grootst mogelijke moeite mee hebben. Het gaat over de vraag of er hier wetgeving op tafel komt die past in een totaal kader dat voor ons goed is af te wegen.

Last but not least denk ik dat het kabinet goed bij zichzelf te rade moet gaan. Als er amendering komt in de Tweede Kamer die de uitvoering van een wet extra lastig maakt, zou het kabinet dat moeten zeggen. Het is ongeveer twaalf, dertien jaar geleden voor het laatst geweest dat een minister in de Tweede Kamer heeft gezegd: als dit amendement wordt aangenomen, zal ik de Majesteit vragen mij te machtigen het wetsvoorstel in te trekken. Die stelling is ook van belang, als wij praten over de verhoudingen in het parlement tussen het kabinet, de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Al die elementen spelen daarbij een rol. Dat heb ik in mijn eerste termijn namens de VVD-fractie ook naar voren gebracht. De vraag is niet louter en alleen wat er in dit huis gebeurt, maar het gaat over het totale functioneren van het hele stelsel, waarin alle partijen hun rol zullen moeten spelen: de Raad van State, het kabinet, de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Wij zien enorme fluctuaties in het kiezersbestand. Dat betekent dat wij meer dan ooit goed moeten kijken op welke wijze wij dat op een goede manier inhoud kunnen geven voor de komende decennia, want ik verwacht niet dat wij heel gemakkelijk weer grote politieke blokken zullen krijgen zoals wij die aan het eind van de vorige eeuw hebben gehad.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn antwoord in eerste termijn. Ik was natuurlijk wat teleurgesteld over het ontraden van de moties die ik heb ingediend, maar ook dat zult u begrijpen.

Voor het overige heb ik met verbazing naar het antwoord van de minister-president in eerste termijn geluisterd. Ik constateer namelijk dat een groot deel van de beantwoording een hoog budgettair-technisch karakter droeg. Dat kan mij persoonlijk weinig bekoren, vooral omdat de effecten van de maatregelen van dit kabinet op de individuen, op mensen in de samenleving wat mij betreft veel te veel blijven hangen op het niveau van een academische discussie. Het meest trof mij daarin wat de minister-president zei over de participatiemaatschappij. Ik hoop dat ik hem juist citeer. Anders, om met de heer Kox te spreken, hebben wij een uitstekende griffie die dat allemaal goed notuleert. Hij zei over de definitie van de participatiemaatschappij dat het hem allereerst gaat om bijdragen naar vermogen. Hij voegde er iets aan toe waarvan ik toch wel schrok: het collectief kan niet verantwoordelijk zijn voor de bestaanszekerheid van het individu.

Het is mij duidelijk dat de overheid de individuele burger niet kan verzorgen van de wieg tot het graf. Maar wat mij tegenstaat aan deze uitspraak, is dat de minister-president voorbijgaat aan de effecten van maatregelen van dit kabinet op diezelfde bestaanszekerheid van mensen in Nederland: het snoeien in de zorg, het verzwaren van de lasten, het wegnemen van zekerheid rond hypotheekrenteaftrek, het ontslagrecht en het openstellen van de grenzen voor onder anderen Oost-Europeanen. Deze maatregelen zijn namelijk evenzovele directe aantastingen van de bestaanszekerheid van individuen. Ja, van Nederlandse ingezetenen mag verwacht worden dat zij zich inzetten om in hun eigen bestaan te voorzien. Het is echter absoluut onredelijk dat dit kabinet dan vervolgens keihard deze moeizaam verworven bestaanszekerheid ondermijnt om – dat is dan de zure keerzijde wat mij betreft – Zuid-Europa, Afrika of Brusselse ambtenaren wel van een riant bestaan te voorzien. Kan de minister-president uitleggen waarom dit kabinet maatregelen neemt die het zelf voorzien in de eigen bestaanszekerheid afstraffen, terwijl hij juist erop rekent dat de burger in de participatiemaatschappij zelf de verantwoordelijkheid voor zijn eigen bestaanszekerheid neemt?

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter. Ook ik wil graag beginnen met de minister-president te bedanken voor zijn beantwoording. Die heeft hij uitgebreid en grondig gedaan zoals wij inmiddels van hem gewend zijn.

Wij zijn heel blij met de bespreking van de participatiesamenleving. Het is heel mooi dat de minister-president dat thema als eerste oppakte. Het was een heel goede suggestie van de heer Kuiper om er in deze Kamer een keer een beleidsdebat over te houden. Dat kan een belangrijke bijdrage leveren aan het solide vormgeven van dat begrip om, nogmaals, veel zorgen bij veel mensen daarover weg te nemen.

Ik was ook heel blij met datgene wat de minister-president heeft gezegd over het belang van het wegnemen van het stigma waar een aantal groepen in Nederland tegenaan zullen lopen bij het vormgeven van die participatiesamenleving. Het is belangrijk dat het kabinet een bijdrage levert aan het bestrijden van dat stigma. Daarom wil ik de minister-president een suggestie meegeven. President Obama en premier Cameron hebben beiden het afgelopen jaar in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk een persoonlijke conferentie georganiseerd waarbij beiden ook aanwezig waren en die gewijd was aan het bestrijden van het stigma dat bestaat tegen mensen met verstandelijke handicaps of psychische stoornissen. Wat zou de symboolwaarde groot zijn, als onze minister-president het voorbeeld van president Obama en premier Cameron zou willen volgen. Ik geef hem graag die suggestie mee en hoop dat hij die oppakt.

Wij zijn ook blij met de toezegging van de minister-president dat wij een brief krijgen over het loyaliteitsaandeel. Wij zien die met veel belangstelling tegemoet. Dan kunnen wij die discussie verder oppakken.

Hetzelfde geldt voor de dienstencheque. Het is heel fijn dat er zo positief op wordt gereageerd. Ik ken de discussie over de dienstencheque nog uit de tijd van de kabinetten-Kok I en II. Helaas is na de val van het kabinet-Kok II die discussie in een diepe la verdwenen. Dat heb ik altijd betreurd. Ik hoop heel erg dat wij die met dit initiatief opnieuw leven kunnen inblazen en nu wel tot een goed einde kunnen brengen.

Dan kom ik bij de discussie over het internet. Er zijn net veel woorden over gewisseld in eerste termijn. Terecht bestaat er veel verontwaardiging over het feit dat politici worden afgeluisterd. Dat kan nooit een bijdrage leveren aan het bevorderen van de veiligheid, want politici bedreigen die veiligheid per definitie niet. Maar eigenlijk vindt onze fractie het nog veel erger dat op zo'n grote schaal onschuldige burgers worden bespioneerd en afgeluisterd. Dat gebeurt door overheden op een schaal waar de Stasi in de DDR zich niet voor geschaamd zou hebben. Maar ook heel veel bedrijven volgen het gedrag van burgers op internet zeer nauw en diep en gaan daar vervolgens het commerciële pad mee op. Daar heb ik in mijn eerste termijn ook op gewezen. Het Europees Parlement probeert daar nu een aantal stappen in te zetten, maar ons heeft onaangenaam getroffen dat de Europese Raad heeft besloten om zijn gemak te kiezen op de verordening die het Europees Parlement heeft geagendeerd. Wat ons betreft moet er meer tempo worden gemaakt met het beschermen van de vrijheden van burgers in de virtuele ruimte. Gelukkig delen veel fracties in dit huis dat. Daar zou ik graag een motie over willen indienen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Barth, Hermans, Thissen, Kox, Kuiper en Brinkman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de snelle opkomst van digitale communicatie, inclusief internet, de samenleving ingrijpend veranderd heeft;

constaterende dat technologische ontwikkelingen en mogelijkheden vragen om een zorgvuldige doordenking op maatschappelijke gevolgen;

van mening dat de vrijheid van burgers in het digitale verkeer gevaar loopt door bedreigingen, inbreuken op de persoonlijke levenssfeer, diefstal, commercialisering en onaanvaardbare spionage, inclusief economische spionage, door (buitenlandse) overheden en bedrijven;

van mening dat de overheid de vrijheid en veiligheid van burgers in de virtuele, digitale wereld dezelfde ruimte en bescherming dient te bieden als in de fysieke wereld;

verzoekt de regering, de aanpak van cybercrime, spionage en inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van burgers voortvarend ter hand te nemen, de daarop gerichte voorstellen in behandeling te nemen en zonder verder uitstel aan het parlement voor te leggen;

verzoekt de regering, de Kamer daar vóór juli 2014 over te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (33750).

De heer Van Boxtel (D66):

De motie klinkt aantrekkelijk maar ik wil mevrouw Barth toch nog iets vragen. Over de bezorgdheid over dit onderwerp die zowel zij, ik als sommige anderen eerder hebben geuit, krijgen wij op heel korte termijn een brief krijgen van de minister van Veiligheid en Justitie, zo heb ik van de minister-president begrepen. Dient deze motie om die brief nog sneller te laten komen, of vindt zij die brief te smal? Ik wil even afwegen waar ik direct al dan niet steun aan ga geven. Wat beoogt mevrouw Barth met haar motie? Is dat iets anders dan de brief die er komt en waar wij sowieso over gaan debatteren? Dat wil ik namelijk ook heel graag.

Mevrouw Barth (PvdA):

De brief is te smal; dat heeft de heer Van Boxtel goed gezien. Het Europees Parlement heeft net een verordening aangenomen, maar de Europese Raad heeft besloten om de behandeling en bespreking daarvan op z'n elfendertigst te gaan doen. Deze motie is dus ook bedoeld om ervoor te zorgen dat deze discussie ook op Europees niveau voortvarend wordt opgepakt en dat de Nederlandse regering zich er sterk voor gaat maken dat daar tempo in gemaakt wordt in plaats van dat dat allemaal kalm aan gaat, want er is geen reden voor "kalm aan". De brief die ons is toegezegd, vinden wij te smal. Wij moeten niet alleen kijken naar het nationale niveau en cybercrime. Het gaat ook over spionage, commercialisering en bedrijven die burgers begluren en gegevens over het gedrag van burgers verder verkopen. Daar gaat de brief die naar ons toe komt, allemaal niet op in. Dus de motie is breder dan de brief.

Wij vonden de reactie van de minister-president op het thema bevolkingskrimp wat zuinig en dan druk ik mij ook wat zuinig uit. Bevolkingskrimp wordt een heel belangrijk probleem in Nederland, zeker het verschil dat in ons land gaat ontstaan tussen de Randstad, die in alle prognoses blijft groeien, en de rest van het land, waar de krimp een werkelijkheid zal worden. Er dreigt een kloof te ontstaan tussen een regio in ons land waar – ik zeg het even kort door de bocht – het geld wordt verdiend, en een groot deel van het land waar de economische ontwikkeling veel minder groot zal zijn. Als je ziet dat er op landelijk niveau zo'n kloof dreigt te ontstaan, dan kan de nationale overheid niet achteroverleunen maar moet zij aan de slag. De Partij van de Arbeid wordt weleens verweten een Randstadpartij te zijn. Dat zijn wij niet. Wij zijn een partij die er voor het hele land wil zijn, juist ook voor de dunner bevolkte regio's. Vandaar dat wij over bevolkingskrimp ook graag een motie willen indienen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Barth, Kuiper, Thissen, Kox en De Vries wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat demografische ontwikkelingen in Nederland de komende decennia een ingrijpende invloed zullen uitoefenen op sociaal-economische ontwikkelingen;

constaterende dat een groeiende tegenstelling dreigt tussen de Randstad, waar de bevolking zal blijven groeien, en de rest van het land, waar op veel plaatsen krimp zal plaatsvinden;

overwegende dat ook in de gebieden met bevolkingskrimp sociaal-economisch groeiperspectief van blijvend belang is;

van mening dat de gevolgen van demografische ontwikkelingen te ingrijpend en omvattend zijn om niet prominent op de nationale politieke agenda te staan;

verzoekt de regering, haar visie uit te werken op de demografische ontwikkelingen van de komende twintig jaar, de te verwachten daaruit voortvloeiende sociaal-economische ontwikkelingen en de maatregelen die noodzakelijk zijn om een evenwichtige verdeling van welvaart en welzijn over het hele land te borgen, en de Kamer daarover uiterlijk 1 januari 2015 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (33750).

Mevrouw Barth (PvdA):

Fijn dat ik op een Fries, de heer De Vries, kan rekenen om de motie voldoende ondersteund te krijgen, want voor de Friezen is hij onder anderen bedoeld.

De heer Van Boxtel (D66):

Ook bij deze motie heb ik een paar vragen. In de eerste plaats heeft mevrouw Barth het in een van de overwegingen over de tegenstellingen tussen de Randstad en de rest van Nederland. Dat stuit mij al een beetje tegen de borst, want er wordt al zo makkelijk gesproken over "Randstadkabinet" of juist "perifeer kabinet", maar het ligt allemaal veel ingewikkelder. Er zijn krimpgebieden, maar er zijn ook sommige steden buiten de Randstad waar de groei gewoon doorzet, zoals Eindhoven en Groningen. Dus dat bevalt mij niet. Dan vraagt mevrouw Barth aan het kabinet een visie die over dat alles moet gaan. Is het niet veel verstandiger om de WRR te vragen daar een goed advies over uit te brengen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben het met de heer Van Boxtel erover eens dat er nuances zitten in de ontwikkeling, maar ik kreeg een paar weken geleden de nieuwe cijfers van het CBS onder ogen. Daarin zie je dat verschil in de loop van de komende decennia steeds helderder worden. Juist omdat wij dat verschil tussen de Randstad en de rest van het land niet willen, juist omdat wij vinden dat daar integraal naar gekeken moet worden, vinden wij het van belang dat deze discussie niet overgelaten wordt aan lokale en regionale overheden, zoals op dit moment gebeurt, maar dat ook de nationale overheid hiermee aan de slag moet. Als het kabinet besluit hier tussen nu en 1 januari 2015 advies aan de WRR over te vragen, dan lijkt mij dat uitstekend. Daar zitten heel wijze mensen in. Dat is prima om te doen. Maar wij gaan in maart 2015 Provinciale Statenverkiezingen houden. Ik denk dat krimp tijdens die verkiezingen een heel belangrijk onderwerp wordt. Als dat tijdens die verkiezingen een actueel thema is, dan moeten wij daar vanuit het kabinet en de landelijke politiek met een helder verhaal over komen. Daarom hebben wij die deadline van 1 januari 2015 er zo scherp ingezet. Wij vinden namelijk dat dit thema juist bij provinciale verkiezingen een rol moet kunnen spelen.

Voorzitter. Ten slotte had ik net even een korte maar wat scherpe woordenwisseling met de heer Brinkman over de voorstellen van het CDA over de begroting voor volgend jaar. Wij hebben het CDA altijd gekend als een partij die heel veel waarde hecht aan het maatschappelijk middenveld. Dat is in onze ogen ook altijd de grote kracht van het CDA geweest. Ik kan alleen maar van harte hopen dat het CDA doorgaat in die traditie en niet de confrontatie zal zoeken met het maatschappelijk middenveld, juist in een periode waarin het maatschappelijk middenveld met al die akkoorden zijn verantwoordelijkheid wil nemen en een bijdrage wil leveren om Nederland uit de crisis te halen. Je hoeft het niet met alle voorstellen die uit die akkoorden voortvloeien eens te zijn. Ook ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat wij de wetsvoorstellen die voortvloeien uit die akkoorden allemaal in loyaliteit en onafhankelijkheid zullen beoordelen. Maar laten we proberen om de waardering uit te stralen die het maatschappelijk middenveld heeft voor de stabiliteit van ons land, want die stabiliteit is zo ontzettend belangrijk om het vertrouwen van burgers en bedrijven in de economie terug te krijgen. Zonder dat vertrouwen krijgen wij de economie in Nederland niet meer aan de praat.

De heer Kox (SP):

Het is roerend om te zien hoe sommige fracties zich druk maken over het CDA. Maar ik had u in eerste termijn een aantal vragen gesteld. U kon daar toen nog niet meteen op reageren, wat ik begrijp, maar u bent nu aan het einde van uw betoog gekomen. Vorig jaar zei u dat 48 miljard bezuinigen toch wel een heel grote klus is; nu komt er 6 miljard bij. Is er voor de PvdA een grens waarboven het niet meer kan? De tweede vraag: een begroting die nadrukkelijk zegt dat eerst en vooral wordt gesneden op zorg, zekerheid en de collectieve sector, hoelang blijft dat nog de begroting van de PvdA? De derde vraag: vorig jaar zei u dat er licht moest komen aan het einde van de tunnel, maar er moest vooral herstel van vertrouwen komen, wat zou gebeuren als groei en banen terug zouden keren. Die hebben we allebei niet gehad. Wat is dan de consequentie een jaar later? Over de vierde vraag heeft de minister-president gezegd: er is geen twijfel over mogelijk dat het verkleinen van de inkomensverschillen zeker geen doel van beleid is. Wat vindt u daarvan? Ik zou die vier vragen nog graag beantwoord willen hebben, want dit debat is ook een debat met elkaar.

Mevrouw Barth (PvdA):

Zeker. Ik ben ook graag bereid om op die vragen in te gaan. Ik rekende er eerlijk gezegd al op dat u deze vragen in tweede termijn nog zou stellen. In antwoord op uw eerste vraag: de bezuinigingen die moeten worden doorgevoerd, zijn heel heftig. Ik denk dat iedereen het daarover eens is. Ik kan me ook niet voorstellen dat er iemand hier op het Binnenhof is die dat voor zijn plezier doet. Ik denk dat we allemaal veel liever zouden investeren in groei en mooie dingen. We zitten wel met de harde realiteit dat er elk jaar door de overheid 20 miljard meer wordt uitgegeven dan er binnenkomt, en dat kan niet eeuwig zo doorgaan. Ik vind niet dat je moet kijken naar de kale getallen. Je moet kijken naar de manier waarop die bezuinigingen worden ingevuld: wordt de economie daarmee onnodig schade berokkend, of gebeurt het op een manier waarvan je zegt: zo mot het maar. Het pakket van 6 miljard dat het kabinet op Prinsjesdag heeft gepresenteerd en dat daarna is bijgesteld in overleg met een aantal oppositiefracties in de Tweede Kamer, is een pakket geworden waarvan ik vanmorgen heb gezegd dat het evenwichtig is. Dat is een mooie, senator-achtige term voor: zo mot het maar. We zitten wel met het feit dat het huishoudboekje op orde moet en dat we niet eeuwig kunnen doorgaan met veel te veel geld uitgeven.

Dan zegt u dat er wordt bezuinigd op zorg en sociale zekerheid. Daar hebt u gelijk in. Dat doet pijn, want het zijn ingewikkelde bezuinigingen. Tegelijkertijd stel ik vast dat de rijksoverheid in 2014 58,6% van haar uitgaven besteedt aan zorg en sociale zekerheid. Dat is geen misselijk percentage. Ik stel ook vast dat het bedrag dat we de komende jaren aan zorg en sociale zekerheid gaan uitgeven, niet omlaag zal gaan maar omhoog. En niet kinderachtig, maar met miljarden tegelijk. Alles wat het kabinet tot nu toe voor elkaar krijgt, is dat we aan sociale zekerheid en zorg minder meer uitgeven. Zolang dat zo is, en zolang het op een verantwoorde manier gebeurt, kunnen wij daar als Partij van de Arbeid opnieuw mee leven onder het motto: zo mot het maar. Wat was de derde vraag?

De heer Kox (SP):

Vorig jaar zei u bij de algemene beschouwingen: wij zullen dit kabinet afrekenen op zijn vermogen om het vertrouwen van de bevolking te herstellen. Dat kan gebeuren door groei en banen. We hebben geen groei en banen gekregen, maar minder groei en minder banen. Heeft dat consequenties, of zei u dat gewoon vorig jaar?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik stel vast dat de verwachtingen van het CPB voor 2014 – een meer objectieve rekenmeester hebben we niet – zijn dat er dan wel lichte groei zal plaatsvinden.

De heer Kox (SP):

Van de werkloosheid.

Mevrouw Barth (PvdA):

Nee, van de economie. En dat de groei van de werkloosheid zal gaan afremmen. Het lijntje is heel dun en kwetsbaar, maar wij vinden dat het kabinet juist vanuit die kwetsbare positie met een aantal maatregelen voor 2014 is gekomen die aan de ene kant helpen om het huishoudboekje op orde te krijgen, en aan de andere kant die lichte economische groei in elk geval overeind houden. Vertrouwen gaat te paard en komt te voet. Om dat terug te winnen bij de bevolking is echt meer tijd nodig dan een jaar. Wij stellen in elk geval vast dat het kabinet ongelooflijk hard gewerkt heeft om met het maatschappelijk middenveld en politieke partijen tot een vertrouwensband en samenwerking te komen, wat op heel veel terreinen gelukt is. Wij hebben dan ook goede hoop dat het voorzichtig opflakkerende vlammetje in 2014 zal blijven branden.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Kox. Kan dat?

De heer Kox (SP):

We hebben nog lang tijd ingeboekt. Ik heb een aantal vragen gesteld, waarop ik normaal gesproken antwoord krijg.

Mevrouw Barth (PvdA):

U krijgt toch ook antwoord?

De heer Kox (SP):

Jaja, op twee vragen. De derde vraag ging over het vertrouwen. Als ik die vraag volgend jaar weer stel, moet het kabinet wel geleverd hebben, neem ik aan. Of blijft die uitspraak dan toch nog gelden? De vierde vraag was wat u vindt van de uitspraak van de minister-president dat verkleining van de inkomensverschillen geen beleidsdoel van het kabinet is.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb in mijn eerste termijn al tegen u gezegd dat ik heel graag met u op het scherp van de snede debatteer. Maar volgens mij laat u een stukje van het antwoord van de minister-president weg. Wat ik hem heb horen zeggen – als het niet klopt, corrigeert hij mij wel in zijn tweede termijn – is dat het verkleinen van inkomensverschillen geen doel op zichzelf is, maar dat kleine inkomensverschillen belangrijk zijn voor een samenleving waarin cohesie bestaat, waarin mensen wat met elkaar te maken willen hebben, waarin uitgestraald wordt dat mensen verantwoordelijkheid voor elkaar dragen en waarin mensen solidair willen zijn met elkaar. Als de minister-president zegt dat verkleining van inkomensverschillen geen doel op zichzelf is, maar ten dienste staat van een samenleving waarin we wat met elkaar te maken willen hebben en solidair willen zijn met elkaar – dat heb ik hem horen zeggen – dan ben ik het daar helemaal mee eens. Je doet het niet omdat het belangrijk is om kleine inkomensverschillen te hebben. Die zijn ongelooflijk belangrijk, ze zitten in het hart van het gedachtegoed van de sociaaldemocratie, maar dat doen we niet als doel op zichzelf, maar omdat je een heel nare samenleving krijgt als je aan te grote inkomensverschillen geen boodschap hebt.

De heer Kox (SP):

Ik stelde deze vragen, omdat het allemaal vragen zijn die anders beantwoord werden voor de afgelopen verkiezingen dan nu. Dat is belangrijk om te weten. Als u nu met terugwerkende kracht zegt dat de minister-president, toen hij nog leider van de VVD was, eigenlijk op al die vier punten meer gelijk had dan de Partij van de Arbeid, dan vind ik dat goed. Anders moet u toegeven dat er iets niet goed gebeurt door dit kabinet. Het is van tweeën één.

Mevrouw Barth (PvdA):

U hoort mij met vrij stevige passie praten over het belang van kleine inkomensverschillen om een solidaire samenleving te creëren en daaraan te blijven bouwen. Ik kan me niet voorstellen dat ik daarover in wat voor campagne dan ook ooit iets anders heb gezegd. Die passie zit bij mij heel diep. Daarom ben ik al gauw twintig jaar lid van de Partij van de Arbeid. Ik kan me niet voorstellen dat ik daarover tijdens verkiezingscampagnes iets anders zal zeggen dan vandaag.

De heer Kox (SP):

Natuurlijk. Tijdens verkiezingscampagnes heeft uw partij steeds gezegd: wij zijn ervoor dat er kleinere inkomensverschillen in dit land komen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat zijn we ook! Niet als doel op zichzelf, maar om een samenleving te bouwen waarin mensen solidair zijn met elkaar.

De heer Kox (SP):

Ik constateer alleen maar dat mevrouw Barth vandaag andere dingen beweert dan een jaar geleden over kleinere inkomensverschillen, groei, banen, vertrouwen van de consument, het niveau van de bezuinigingen en het effect op de economie. Dat mag, je mag van mening veranderen en voortschrijdend inzicht hebben, maar ze moet niet net doen alsof wat ze nu als antwoord geeft een jaar geleden ook haar verhaal was. Dat was het namelijk niet.

Mevrouw Barth (PvdA):

Nogmaals: ik ben enorm gesteld op de scherpe manier waarop de heer Kox debatteert, maar nu zit hij er toch echt naast. Vorig jaar heb ik in onze inbreng aangegeven dat wij ongelooflijk veel waarde hechten aan het ontstaan van vertrouwen in de samenleving bij burgers en dat het mogelijk is om, als we de handen maar ineenslaan, uit deze ellendige crisis te komen en het land weer perspectief te geven. Toen hebben wij het kabinet letterlijk opgeroepen: neem het regeerakkoord niet als een spoorboekje, maar als een vertrekpunt van dialoog met de samenleving, sluit akkoorden met dat maatschappelijk middenveld, zoek politiek de breedte op om ervoor te zorgen dat die stabiliteit en dat vertrouwen in de samenleving weer kunnen groeien. Ik kan nu, een jaar later, niet anders vaststellen dan dat het kabinet dat met heel veel inzet en heel veel verve heeft gedaan. Er zijn akkoorden in de zorg, in het onderwijs en met de natuurorganisaties. Er is een sociaal akkoord. Ik sla er vast nog één of twee over. Er ligt een heel scala aan maatregelen waarvoor in het maatschappelijk middenveld draagvlak is gevonden. Als klap op de vuurpijl heeft het kabinet ook politiek nog verbreding georganiseerd, waardoor de kans groter is geworden dat de maatregelen die het kabinet moet treffen, in dit huis zullen worden aangenomen. Het kabinet heeft in het afgelopen jaar dus heel veel gedaan om dat vertrouwen te creëren. Daarmee hebben we niet meteen de economie weer uit het slop getrokken. De crisis is daarvoor te ernstig. Je maakt er een karikatuur van als je denkt dat je dat met een toverstokje even kunt oplossen. We wijken dus niet af van wat we vorig jaar hebben ingebracht. We zien wel dat de klus waar dit kabinet voor staat, razend moeilijk is. Dat heb ik in mijn eerste termijn ook gezegd. Volgend jaar komen we bij het kabinet terug om te bekijken of er vorderingen zijn gemaakt met dat solidaire Nederland waar we beiden voor staan.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik dank het kabinet voor de reactie. Ik dank mevrouw Barth voor haar antwoorden. We hebben nog veel tijd om daarop in de komende maanden terug te komen.

Ik zal in korte zinnen nog het volgende naar voren brengen. Het kabinet en mijn fractie zijn het eens over de ernst van de crisis en over de noodzaak om die aan te pakken. We zijn het fundamenteel oneens over de aanpak van de crisis. Daarom zou minister Dijsselbloem óns zijn meest geliefde oppositiepartij moeten noemen. Immers, de meest geliefde oppositiepartij is de partij die het duidelijkst een ander geluid tegenover hem stelt. Ik kan er echter mee leven als hij ook andere geliefde oppositiepartijen heeft.

Ik vind het van fundamenteel belang dat vandaag wordt vastgesteld dat het verkleinen van inkomensverschillen voor dit kabinet zeker geen beleidsdoel is. Dat is echt anders dan wat we de Partij van de Arbeid een jaar geleden hoorden zeggen. Dat geeft niets, maar het is wel goed om dat duidelijk te maken.

Ik stel verder vast dat het Herfstakkoord van deze Kamer geen stempelapparaat maakt. Ik dank de drie oppositiepartijen die steun geven aan het Herfstakkoord voor hun duidelijkheid daarover. In dat verband wijs ik de minister-president erop dat het misschien toch de moeite waard is om nog even goed te kijken naar de tien "beter maar niet doen"-voorstellen, zoals ik die heb genoemd. Het zou zomaar kunnen zijn dat een meerderheid in deze Kamer vindt dat hij een aantal daarvan maar beter niet kan doen. Een gewaarschuwd kabinet telt voor twee.

Er zijn drie plussen. De toekomst van het parlementaire stelsel gaan we breed bespreken. Ik dank de minister-president daarvoor. Hij kan aan de minister van Binnenlandse Zaken nog het boekje van Arjan Vliegenthart vragen. De minister heeft er namelijk twee kopieën van, zo heb ik begrepen. In dat boekje staan een aantal voorstellen. Het is fijn dat de regering ook de Raad van Europa van belang acht en dat de minister van Buitenlandse Zaken daar zal verschijnen.

Ik ben het met de minister-president eens dat we nu toch even gaan bekijken wat er bij Prinsjesdag wel en niet is gelekt. Ik denk namelijk wel dat er een heel lange lijst is.

Over de vraag of we een ander EU-verdrag moeten krijgen, zullen we bij de algemene Europese beschouwingen praten.

Ik heb de minister-president nog niet gehoord over aanpassing van de Grondwet. Misschien kan hij dat in tweede termijn nog doen. Ik heb hem ook niet duidelijk gehoord over de visie op een modern bestuur, die we nog steeds van minister Plasterk moeten krijgen. We zijn nu een jaar verder. Vorig jaar dacht de minister-president dat het een fluitje van een cent was, maar we moeten die visie nog steeds krijgen. Dat kan niet zo zijn. Moties moeten worden uitgevoerd. In dat kader dien ik een motie in. Daarmee ben ik aan het einde van mijn termijn.

Motie

De voorzitter: Door de leden Kox, Lokin-Sassen, Thissen, Koffeman, Vliegenthart, Nagel en De Lange wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt haar zorg uit over de toegang tot rechter en rechtshulp in de toekomst in het licht van voorstellen van het kabinet;

constateert dat een samenhangende visie ontbreekt die laat zien hoe die toegang tot rechter en rechtshulp kan en zal worden gegarandeerd;

verzoekt de regering, in dat verzuim te voorzien door het formuleren van die visie en tot dan geen onomkeerbare stappen te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (33750).

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister-president en alle andere aanwezige leden van het kabinet voor dit goede debat. Ik heb eigenlijk maar heel weinig te zeggen. Het kabinet heeft anderhalf jaar nodig gehad om met Jan en alleman in het land tot afspraken te komen. Wat ons betreft heeft dat te lang geduurd. De nood in de samenleving is hoog. Mensen schreeuwen om vertrouwen en perspectief. Het gaat niet alleen om geld maar ook om het nastreven van hervormingen van een echt veranderende samenleving en een overheid die daarop adequaat en op tempo inspeelt. Wat dat betreft zie ik bedrijven soms sneller veranderen dan de overheid kan doen. Dat is echt aan de hand. Ik gun het kabinet het Herfstakkoord dat met de fracties aan de overzijde is gemaakt, maar dan kan de hand ook echt aan de ploeg. Dan moet die lange lijst van voorstellen die de minister-president opsomde, ook maar in hoog tempo hiernaartoe komen. En ja, wij zullen dan onafhankelijk blijven kijken naar de kwaliteit, de rechtmatigheid en de uitvoerbaarheid van de voorstellen zoals die vertaald worden. Ik heb al eerder gezegd en herhaal: we hebben goede nota genomen van het Herfstakkoord en we snappen dat er budgettair verantwoordelijkheid is genomen voor de begroting. Dat vind ik van belang. Nederland zit niet te wachten op weer een volgende kabinetscrisis. Het kabinet heeft een lastige taak, maar ik roep het op om die met verve ter hand te nemen en nu ook daadwerkelijk stappen vooruit te zetten, zodat de zo noodzakelijke hervormingen tot stand komen.

Een aantal collega's heeft moties ingediend. Ik moet eerlijk zeggen, en ik heb het ook bij mijn fractie nagevraagd, dat we op dit moment niet zo veel behoefte hebben aan allerlei moties die weer vragen om visies en onderzoeken. We zullen het kabinet nu gewoon beoordelen op de stukken die op ons af zullen komen. Ik denk dat dat het beste is. Dank dus voor dit debat.

De heer Thissen (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Ook namens de fractie van GroenLinks dank aan de minister-president, die namens het kabinet heeft geantwoord, in een hoog tempo. We zeggen op uitnodiging van collega Kuiper – ik heb mevrouw Barth er ook met warme woorden over horen spreken – toe dat we gaan werken aan een voorstel om hier te komen met een beleidsdebat over de verzorgingsstaat en de participatiesamenleving: de samenhang der dingen, de rol van de burger en de rol van de overheid daarin. We komen graag met een initiatief om dat uit te werken en zullen het bespreken in het College van Senioren om het verder vorm te geven. Wellicht komt het ook aan de orde in de debatten die we hier zullen voeren over de wetsvoorstellen in het kader van de decentralisaties. Ik zou het echter toch wel prettig vinden om van de minister-president te horen of het kabinet nog met een nadere toelichting komt op de zin die de koning namens de regering uitsprak over het feit dat er langzamerhand sprake is van een transformatie van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Ik krijg daarop nog graag een antwoord in zijn laatste termijn. Het is heel belangrijk om dit te weten, omdat de minister-president het in de Miljoenennota laat zeggen. Hoe ziet minder overheid en meer samenleving er dan uit als je daarvoor pleit?

Graag hadden we nog een reactie gehad op de uitspraken van de heer Knot, de president van de Nederlandsche Bank. Ik heb die reactie nog niet gehad.

We zijn blij met wat de minister-president in het interruptiedebat heeft gezegd over de manier waarop je omgaat met de miljoen mensen die volgens minister Dijsselbloem – ik wil dat graag onderschrijven – graag aan het werk gaan, graag willen meedoen, graag een baan willen hebben en graag in hun eigen levensonderhoud willen voorzien door te ondernemen dan wel loon uit arbeid te krijgen. De minister-president zei: de prikkel ligt bij de uitvoering. Hulde, heel goed! Maar hoe zorgen we ervoor dat de uitvoering ook de tools heeft om te blijven investeren in mensen, nabij en in de leefwereld van mensen? Dat is ook heel belangrijk bij de uitvoering van de sociale zekerheid en van de zorg. Dat is vooral straks heel belangrijk, wanneer in het kader van de decentralisatie 408 gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor jeugdzorg, werk, arbeid en zorg. Het is belangrijk dat mensen niet alleen verstand van zaken en het hart op de goede plek hebben en de vragen tot uitgangspunt van hun handelen maken, maar ook de tools hebben om te blijven investeren. In ieder geval moeten ze ook een appel van deze regering krijgen dat de deuren van de zorg en de sociale zekerheid niet dichtgaan en dat de drempels niet verhoogd worden, maar dat de deuren wagenwijd openstaan en de ambities heel hoog zijn om er zo voor te zorgen dat mensen de regie over hun eigen leven kunnen nemen.

Tot slot, we zullen sommige moties steunen en andere niet, maar daarvoor hebben we zo dadelijk even een schorsing nodig.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook namens mijn fractie dank ik het kabinet en de minister-president voor de hem kenmerkende energieke verdediging van het kabinetsbeleid. We zijn ook dankbaar voor de goede uiteenzetting van de verhoudingen die zijn ontstaan door het Herfstakkoord. Het is winst dat dit hier vandaag ook goed is neergezet. Wat ons betreft is het: verbonden, maar niet gebonden; loyaal, maar niet uitgeleverd. We zullen alles wat hier voorbijkomt op zijn eigen merites beoordelen, maar wel met een houding van welwillendheid. Het is ook niet niks wat in het Herfstakkoord staat. Sommige woordvoerders zeiden dat er hier en daar wat is weggegeven. Dat is gebeurd om de positie van gezinnen te verbeteren en dat is betekenisvol. Niet alleen is dat betekenisvol voor de economie, maar ook voor de participatiesamenleving waarover het vandaag ging. Ik heb mensen gesproken die zeiden: als de kabinetsplannen van september waren doorgegaan, had ons dat duizenden euro's in de gezinsportemonnee gescheeld. Er zijn dus belangrijke stappen gezet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik hoor mijn collega Kuiper zeggen – en dat siert hem uiteraard – dat er, in het licht van het begrotingsakkoord dat is gemaakt met de ChristenUnie, de SGP en D66, eigenlijk niets verandert. Ze zullen hier namelijk met welwillendheid elk voorstel van het kabinet bespreken. De fractie van GroenLinks wil dat ook nog altijd en de fracties van de SP en het CDA ook, naar ik aanneem. Maar er is toch iets veranderd. Kan de heer Kuiper wat genuanceerder zeggen wat er met betrekking tot dat akkoord, in relatie tot zijn fractie hier in de Eerste Kamer, is veranderd? Is er toch geen sprake van een wat grotere gebonden welwillendheid dan de welwillendheid die wij hier alle 75 hebben?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat kan ik. Wij hebben heel vaak gezegd dat de Eerste Kamer ook een politiek huis is. Als er voorstellen komen voor te liggen die op politieke steun kunnen rekenen van fracties in dit huis, is dat natuurlijk betekenisvol voor de opstelling van die fracties. Dat was bij het regeerakkoord het geval en dat is nu bij dit parlementaire akkoord ook het geval. De heer Thissen snapt dat, want als GroenLinks deel had uitgemaakt van het Herfstakkoord, had dat voor de heer Thissen precies zo gelegen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is juist, maar dat is ook precies de kern van wat ik in het interruptiedebatje met de premier probeerde aan te geven. Dit kabinet heeft zich werkelijk de benen onder het lijf uitgelopen om te zorgen voor een breder draagvlak. Dat is niet omwille van de Tweede Kamer gebeurd, zoals de minister-president zei, want daar heeft het kabinet draagvlak genoeg. De VVD en de Partij van de Arbeid hebben daar een redelijke meerderheid. Het ging juist om het verkrijgen van een groter draagvlak in de Eerste Kamer. Dat is de reden. We zijn blij dat de fractie van GroenLinks aan de overzijde het Herfstakkoord niet heeft onderschreven, want er zit echt veel te weinig in van wat onze partij van belang vindt om een beter en duurzamer Nederland te maken. Maar als de fractie van GroenLinks het Herfstakkoord had onderschreven, had zij een grotere inspanningsverplichting gevoeld met betrekking tot de principiële welwillendheid die ze hier sowieso al heeft. Dat geldt ook voor de SGP en D66. In die opstelling gaat de heer Kuiper wat verder dan de minister-president in het interruptiedebat met mij heeft willen toegeven, maar het bezorgt hem waarschijnlijk wel een geruster gevoel en een betere nachtrust.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het is inderdaad in het kabinet te prijzen dat het heeft gedaan wat het heeft gezegd bij zijn aantreden, namelijk het werven van steun. Natuurlijk is het voor dit kabinet niet eenvoudig en het feit blijft dat er bij de aanvang van het kabinet beter gezorgd had kunnen worden voor een stabielere meerderheid in de beide huizen. Maar het is nu eenmaal zo en ik denk dat daar bij een volgende formatie wel degelijk heel goed naar gekeken zal worden. Ik denk ook dat dit een terugkeer zal zijn naar verhoudingen zoals die eigenlijk altijd hebben bestaan in dit land. Bij een formatie werd ook gelet op de verhoudingen in de Eerste Kamer. Dat gezegd hebbende, spreek ik ook waardering uit voor de bewegingen naar elkaar toe. Ik wil nog een paar dingen noemen.

Ik heb gevraagd of het niet goed zou zijn om een adviesrol te vragen van de SER bij de pensioenvoorstellen die nog ontwikkeld zullen worden. Ik heb begrepen dat de minister-president zelf ook goed naar die voorstellen wil kijken. De vraag die voor mij overblijft, is: ziet hij daarin ook een rol voor de SER? Het zijn tenslotte de sociale partners. Het gaat ons erom dat er tussen de voorstellen die nu over allerlei wetten en maatregelen verspreid komen te liggen, een goede samenhang blijft bestaan, zodat ons unieke pensioenstelsel goed wordt overgedragen aan nieuwe generaties.

Wat de participatiesamenleving betreft, is gewezen op enkele schaduwzijden, wellicht, van de protestantse levenshouding. Die zijn kennelijk goed bekend bij de minister-president. Kennelijk zijn er ook andere vormen van protestantisme, misschien wat meer constructief of zo. Ik probeer in ieder geval zelf altijd uit te stralen dat het belangrijk is om een positieve houding te hebben ten aanzien van andere mensen en ten aanzien van onze samenleving. Misschien zouden bij het nadenken over de participatiesamenleving ook een aantal gedachten van nut kunnen zijn die ontwikkeld zijn binnen deze stroming, over onderscheiden verantwoordelijkheden van de overheid en van de samenleving. Die zijn allebei belangrijk en moeten goed op elkaar betrokken worden. Dat heette geloof ik "soevereiniteit in eigen kring", en daar is de heer Brinkman volgens mij ook van.

In mijn bijdrage heb ik vooral ook aandacht willen vragen …

De voorzitter:

Mag ik even uw aandacht vragen voor de tijd?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Oké, dan noem ik nog één ding. Ik heb in mijn bijdrage aandacht gevraagd voor een nieuwe beweging in het nadenken over instituties en publieke belangen. Ik heb daarvan heel veel herkend in de nieuwe nota staatsdeelnemingen van minister Dijsselbloem, en ik wil het kabinet aanmoedigen om op dat pad verder te gaan. We hadden het even over KPN en het beheer van het netwerk. Ik heb daar niet helemaal een duidelijk antwoord op gehad, maar ik ga ervan uit dat wij daarover op een ander moment weer komen te spreken, bijvoorbeeld als wij in dit huis komen te spreken over het rapport over de privatiseringen.

Overigens ben ik van mening dat onze krijgsmacht op kracht moet blijven.

De heer Nagel (50PLUS):

Voorzitter. Ik heb twee vragen aan het kabinet, maar daarvóór maak ik een algemene opmerking. Als ik de debatten vandaag in deze Eerste Kamer hoor, en vooral de inbrengen van degenen die de regeringscoalitie direct of indirect steunen, waan ik mij in een geheel andere wereld dan wanneer ik buiten loop. Het is alsof de zegeningen over ons heen worden gestrooid en we het beste van het beste krijgen, terwijl de mensen die ik op straat spreek, dat totaal anders ervaren. De heer Kuiper zei vandaag, en de heer Hermans heeft dat eerder gedaan: niemand wil verkiezingen. Ook de heer Wientjes riep dat uit. Uit alle enquêtes van de laatste maanden blijkt echter dat een meerderheid van de kiezers graag wil dat dit kabinet weggaat, en dat wordt gewoon niet gezien. We leven in een andere wereld en daarmee wordt de kloof tussen Den Haag en de mensen op straat steeds groter. Het is dus gewoon niet waar.

Ik kom bij mijn vraag aan de premier.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dít is niet waar. Direct na het sluiten van het akkoord is er gepeild. Vergeef me het getal – het is half elf – maar zo'n 70% van de bevolking vindt het goed dat dit akkoord is gesloten.

De heer Nagel (50PLUS):

Dat is iets anders dan de enquête waarin de expliciete vraag werd gesteld: wilt u dat dit kabinet blijft of niet? Natuurlijk, je kunt voor elke verbetering zijn, als je het al een verbetering vindt. De heer Kuiper kan van mij echter vele enquêtes van de afgelopen maanden krijgen waaruit dit blijkt. Ook in die tijd werd er door diverse mensen geroepen dat dit kabinet weg moest. Het is ook nog niet zo lang geleden, mijnheer Kuiper, dat u zelf heel weinig enthousiast was over dit kabinet. Maar dat terzijde.

Ik kom nu bij mijn twee vragen aan de heer Rutte. Vanmiddag heb ik hem geciteerd uit de Handelingen van de Tweede Kamer voordat het laatste akkoord werd gesloten. Hij zei toen oog te hebben voor de ouderen die het moeilijk hebben. Wij weten allemaal dat er het afgelopen jaar niet geïndexeerd is en dat er dit jaar voor het eerst daadwerkelijk op de pensioenen is gekort. Wij weten dat er groepen zijn die in die sfeer 10% tot 15% hebben ingeleverd en dat die volgend jaar ook geen indexatie krijgen. Wij hebben gezien dat mensen met een brutopensioen van € 800 per maand en AOW, alleenstaand of samen, er 4,25% of 4,5% op achteruit gaan. Die mensen worden tot op het bot geraakt. Ik heb daar in de eerste termijn over gesproken en er geen reactie op gehad. Ik wil graag weten wat het oog van de heer Rutte in dit geval waarneemt, welke gevoelens dat bij hem oproept en wat hij bereid is daaraan te doen. Ik kreeg onlangs nog een brief van een gepensioneerde uit de metaalsector met een pensioen van € 200, die er alleen dit jaar al € 20 op achteruit was gegaan. Die mensen hebben het echt moeilijk en niemand van de regeringscoalitie komt voor die mensen op.

Dat brengt mij bij mijn tweede vraag: stel dat de heer Rutte volgend jaar een meevaller heeft, zou hij dan in de sfeer van de AOW iets concreets willen doen aan de AOW-uitkering, al is het maar een eenmalige kleine uitkering, bijvoorbeeld in de maand mei, zodat hij in ieder geval een gebaar maakt? Ik hoor graag een heel duidelijk antwoord op deze vragen, zodat wij weten waar wij aan toe zijn.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor de beantwoording van de vragen uit de eerste termijn. Op de vragen die collega Van Boxtel en ik hebben gesteld over de nadere toelichting van de minister-president op de stelling dat niemand in Nederland wordt afgeluisterd omdat hij een politicus is, maar hooguit omdat hij een gevaar vormt voor de staatsveiligheid, is helaas geen duidelijk antwoord gekomen. Er is een heel duidelijk voorbeeld van een politicus die uitvoerig bezwaar heeft gemaakt tegen de decennialange heksenjacht van de BVD, de MIVD en de lokale politiediensten op hem. Ik heb begrepen dat de minister-president hecht aan de privacy van de persoon in kwestie, dus ik zal zijn naam niet nogmaals noemen. Minister Plasterk heeft toegezegd eindelijk nader onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de BVD de persoon in kwestie heeft gevolgd, maar sluit de MIVD en de lokale politiediensten van dit onderzoek uit. Kan het kabinet volledige openheid toezeggen voor wat betreft het decennialang afluisteren van bedoelde politicus?

Ten aanzien van het afluisteren van regeringsleiders en burgers door onze grootste bondgenoot, dien ik een motie in die het kabinet uitnodigt om haar onaanvaardbaar te vertalen tot een krachtig bezwaar richting de Amerikaanse regering.

Motie

De voorzitter: door de leden Koffeman, Kox, Thissen, Nagel en Vliegenthart wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de Verenigde Staten op grote schaal telefoongesprekken van burgers en regeringsleiders zijn getapt, onder meer in ons land;

verzoekt de regering, op krachtige wijze bezwaar te maken bij de Amerikaanse regering tegen deze schending van de privacy en aantasting van de rechtsorde,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (33750).

De heer Koffeman (PvdD):

Ik dien ook een motie in met betrekking tot het goedkoper maken van de arbeid in Nederland om de concurrentiepositie van de hardwerkende Nederlander te waarborgen, zeker ook in het licht van de ontwikkelingen van 1 januari aanstaande, waarover onze minister van Sociale Zaken zegt zich grote zorgen te maken. Hij heeft hierover een opinieartikel geschreven. Ik nodig hem uit op deze wijze de concurrentiepositie van de hardwerkende Nederlander actief te verbeteren.

Motie

De voorzitter: Door de leden Koffeman, Kox, Thissen, Nagel en Vliegenthart wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verminderen van de lasten op arbeid van groot belang is voor de werkgelegenheid;

overwegende dat een andere heffingsgrondslag voor sociale premies de arbeid goedkoper zou kunnen maken zonder de lonen te verlagen;

overwegende dat verlegging van heffingsgrondslagen kansen lijkt te bieden gezien de uitkomst van de CPB-berekeningen maar dat meer informatie nodig is alvorens tot een standpuntbepaling te kunnen komen;

overwegende dat verlegging van heffingsgrondslagen ook als werkgelegenheidsinstrument gebruikt kan worden;

verzoekt de regering, onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van het verleggen van heffingsgrondslagen met als doel de arbeid goedkoper te maken zonder de lonen te verlagen en het toetsen van de effecten daarvan in internationaal perspectief,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (33750).

De heer De Lange (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor het verstrekken van veel antwoorden op veel vragen. Als ik het debat overzie, voert dat mij een beetje terug naar mijn jeugd. Het verkrijgen van harde toezeggingen deed me heel erg denken aan de tijd dat we in een moddersloot vol algen met blote handen probeerden kikkers te vangen. Dat was geen eenvoudige opgave.

Moddersloten zijn ook weinig transparant. In de politiek is het tegenwoordig gebruikelijk om transparantie een heel hoge waarde toe te kennen. Als laserfysicus wil ik toch waarschuwen voor dat beeld. Bij totale transparantie ontbreekt namelijk ook alle contrast en zien we helemaal niets meer. Dus wees voorzichtig met wat u vraagt als u aandring op transparantie, minister-president. Dat is namelijk een tweesnijdend zwaard, vrees ik.

Aan het einde van een debat is het altijd van belang om na te gaan wat de take home lesson is, zoals onze afluisteraars aan de overkant dat zo graag noemen. Ik zou zeggen dat we als Eerste Kamer gewoon moeten doorgaan met datgene waarmee we altijd al bezig zijn en waaraan we al een aantal jaren serieus werken: gewoon de wetgeving die op ons afkomt beoordelen op kwaliteit, rechtmatigheid en uitvoerbaarheid.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de minister-president meteen kan antwoorden. Dan is het woord aan hem voor de tweede termijn van de regering.

Minister Rutte:

Mevrouw de voorzitter. Ik begin vast met de beantwoording van de verschillende vragen en opmerkingen terwijl ik wacht op het advies van mijn ambtenaren over de laatste twee moties.

De heer Brinkman refereerde aan de discussie over de kwaliteit van de wetgeving en het voorkomen van overbelasting van de rechtspraak. Ik ben daar in eerste termijn niet op ingegaan omdat ik er geen concrete vraag in had gehoord, maar ik kan hem zeggen dat zijn opmerkingen door het kabinet zeer ter harte worden genomen. Alle wetgeving uit het wetgevingsprogramma moet voldoen aan de eisen die de aanwijzingen voor de regelgeving stellen, waaronder het primaat van de wetgever. De Raad van State toetst de wetgevingsvoorstellen van het kabinet hierop. De adviezen van de Raad van State hierover neemt het kabinet uiteraard zeer serieus. Bij een eventueel negatief dictum van de Raad van State wordt een voorstel opnieuw voor behandeling geagendeerd in de ministerraad, zodat het advies van de Raad van State het volle pond krijgt in de afweging. Ik denk dat we het hierover inderdaad met elkaar eens zijn.

De heer Hermans refereerde aan het feit dat de Kamer en het kabinet elkaars hand vasthouden als het gaat om wetgeving. Het zijn medewetgevers. Dat betekent dat er over en weer ook een aantal verplichtingen is. Ik was het zeer met zijn betoog eens op dat punt, als ik het zo kort mag zeggen.

De suggestie van mevrouw Barth van de PvdA om een conferentie te organiseren om het stigma te bestrijden dat mensen met een handicap of een psychische aandoening hebben, vond ik sympathiek. Ik zal mij beraden op welke wijze ik een bijdrage kan leveren om de bestrijding van het stigma voor deze groepen inderdaad te bevorderen.

Mevrouw Barth vroeg verder of het klopt dat de uitgaven voor de sociale zekerheid en zorg samen ongeveer 58,6% van de totale overheidsuitgaven uitmaken. Dat klopt tot de achter de komma. In 2014 bedragen de totale uitgaven van de centrale overheid 267 miljard. Het aandeel voor de zorg is 77,8 miljard en voor de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt is dat 78,6 miljard. Daarmee komt het aandeel – u had al meegerekend – precies op 58,6%.

De woordvoerder van de Socialistische Partij vroeg naar de kwestie van de notitie over de formulering van de algemene bepaling democratische rechtsstaat. In zijn brief van 25 september aan de Eerste Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties medegedeeld dat het streven erop gericht is om de notitie in februari 2014 aan de Kamer te sturen. En, nee, het kabinet zal geen voorstel tot herziening van de Grondwet op dit punt voorbereiden. Dat is uitvoerig besproken in het debat in deze Kamer op 10 september. Zoals toegelicht in de brief aan de Eerste Kamer van 6 juni, acht het kabinet geen dringende noodzaak tot het opnemen van een dergelijke bepaling in de Grondwet. Indien een voorstel gewenst zou zijn, ligt de weg tot een initiatief daartoe open vanuit de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zoals ook besproken is op 10 september. Nogmaals, in de brief van 25 september is medegedeeld dat de notitie op dit punt in februari 2014 naar de Eerste Kamer gaat.

De heer Kox heeft ook gevraagd naar de reactie van het kabinet op de motie-Vliegenthart die een visie op het openbaar bestuur betreft. De minister van BZK heeft in het voorjaar van 2013 de nota Bestuur in samenhang aan de Eerste Kamer gezonden. Deze nota gaf uitvoering aan de motie-Kox waarin werd gevraagd om een samenhangende visie van het kabinet op het openbaar bestuur. Naar aanleiding van de nota Bestuur in samenhang heeft in juni een debat plaatsgevonden met de Eerste Kamer. Daarbij is de motie-Vliegenthart aangenomen. In de motie-Vliegenthart wordt gevraagd om een nadere analyse van nut, noodzaak en democratische wenselijkheid van de kabinetsvoornemens rond het openbaar bestuur. De minister van BZK is nu bezig met een reactie op deze motie. Hij heeft de Eerste Kamer begin september een voortgangsbrief gezonden, waarin hij meldt dat de Eerste Kamer de reactie op deze motie kan verwachten in de tweede helft van oktober, dus dat wordt krap.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ga heel even in op een vorig punt. De minister-president gaf net heel bondig weer dat er in februari een nota van minister Plasterk komt over de noodzakelijkheid – al dan niet – over de Grondwet. Ik was even aanwezig bij dat debat, maar mijn collega Engels was de woordvoerder tijdens dat debat. De toezegging van minister Plasterk tijdens dat debat was echt wat ruimer dan de formulering die de minister-president zojuist gebruikte. Ik hecht daar toch zeer aan, want dat was al een debat in tweede aanleg naar aanleiding van een hier aangenomen motie. Ik hecht erg aan datgene wat minister Plasterk hier indertijd in dat debat heeft verwoord en niet aan de iets meer ingesnoerde versie die ik nu van de minister-president te horen krijg.

Minister Rutte:

De toezeggingen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staan. Ik zou willen afspreken dat van de twee uitspraken de meest ruime geldt.

De heer Kox (SP):

Daarmee ben ik tevreden, want het is altijd de bedoeling dat de regering regeert en dat wij hier af en toe zeggen hoe zij moet regeren. Dat is op dit punt geformuleerd.

Ik ga even in op de modernisering van het bestuur. Minister-president, het is wel zo dat wij daarover een jaar geleden al spraken. Toen zei u: dat doet de minister van BZK wel even, want natuurlijk hebben wij een visie. Daar wachten wij nu al een jaar op. De minister heeft weer uitstel gevraagd. Hij heeft de visie nog niet geproduceerd. Goed werk heeft tijd nodig, maar ondertussen gaat de minister wel door met besprekingen met de provincies over de bestuurlijke hervorming. Dat kan niet. Als je een toezegging doet aan deze Kamer, moet je die nakomen. Als je meer tijd nodig hebt, heb je meer tijd nodig. Je kunt niet ondertussen doorgaan alsof er niets aan de hand is. Wanneer komt de notitie van de minister nu echt? Die moet dus morgen of overmorgen hier liggen. Dan kunnen wij erover praten. Daarna kan de minister doorgaan met zijn plannen. Ik waarschuw de minister-president maar even. Er is wel een Herfstakkoord, maar op dit punt is er geen Herfstakkoord in deze Kamer. Als het op deze manier doorgaat, komt het niet goed. Minister-president, doe hier nu uw voordeel mee en zorg ervoor dat het gaat op de manier zoals deze Kamer wil.

Minister Rutte:

De notitie volgt zeer spoedig. Wij hebben goed nota genomen van de waarschuwing van de heer Kox. De notitie komt dus nog sneller.

De heer Thissen heeft gevraagd naar de zin uit de troonrede dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Daarover hebben wij in eerste termijn ook uitvoerig gesproken. Die zin slaat op een verandering die het kabinet waarneemt in de samenleving. Wij willen aansluiten bij die verandering. Ik verwijs hiervoor naar het uitvoerige debat dat wij hierover in eerste termijn hebben gevoerd.

De heer Thissen vroeg mij vervolgens om in te gaan op de uitspraken van de heer Knot, de president van DNB, over de vermogensposities van huishoudens en bedrijfsleven. Het kabinet sluit zich aan bij de analyse van de heer Knot dat veel huishoudens een zwakke vermogenspositie hebben. Het balansherstel bij huishoudens en banken vergt een lange adem en heeft het groeiherstel in Nederland waarschijnlijk vertraagd. Het is belangrijk om het balansherstel van zowel huishoudens als banken via het beleid te ondersteunen met de getroffen maatregelen. Op bijvoorbeeld de woningmarkt worden belangrijke stappen gezet om de balansen van huishoudens te verbeteren en huishoudens minder schokgevoelig te maken, bijvoorbeeld door de hoogte van leningen te beperken en kopers ertoe te verplichten om af te lossen op hun leningen. Ook wordt gewerkt aan het verbeteren van de kapitaalpositie van de banken. Het Nederlandse bedrijfsleven kent, zoals de heer Knot terecht opmerkt, minder balansproblemen. Dat geldt in algemene zin, maar er zijn natuurlijk wel grote sectorale verschillen. Dat neemt echter niet weg dat ook het Nederlandse bedrijfsleven kampt met de gevolgen van de crisis. De productie van de marktsector krimpt vanwege de achterblijvende binnenlandse vraag en een gematigde groei van de wereldeconomie.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik dank de minister-president voor dit antwoord, maar de heer Knot zei in Washington ook dat wij de dip van 2011 te danken hebben aan onze eigen tekortreductie. Wij verstaan dat als volgt. Het feit dat het kabinet gedaan heeft wat het gedaan heeft, heeft geleid tot een extra dip in de economie. Ik zou het wel interessant vinden om daarop nog een reactie van de minister-president te horen.

Minister Rutte:

De heer Knot luistert mee. Zojuist is van hem per sms de volgende reactie gekomen op dit specifieke punt. De dip van 2011 was meer homemade dan die van 2008. Dat was de Lehmancrisis. Hij heeft daarbij vooral gewezen op de huizenmarkt en het pensioenstelsel. Dixit Klaas Knot als exegese op zijn eigen uitspraak.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik dank de heer Knot via de heer Rutte.

Minister Rutte:

Het is wel goed dat dit uitgeklaard is.

De heer Nagel van 50PLUS heeft gevraagd naar de positie van de ouderen. Laat ik hierover helder zijn. Van iedereen wordt een bijdrage gevraagd. Wij denken dat dit ook bij ouderen mogelijk is. Het moet wel duidelijk zijn waarover wij het precies hebben. Ouderdom staat gelukkig niet meer gelijk aan armoede, doordat oudere mensen ook hard gewerkt hebben en spaarzaam zijn geweest. Tegelijkertijd staat ouderdom ook niet gelijk aan rijkdom. Niet alle ouderen hebben het breed. Dat geldt met name voor degenen die geen ruim aanvullend pensioen hebben kunnen opbouwen. Het kabinetsbeleid is erop gericht om oog te hebben voor die verschillen en om de ondersteuning door de overheid daaraan aan te passen. De inkomensondersteuning wordt versoberd waar men het zelf redt, maar blijft geboden worden waar dat niet zo is.

De heer Nagel (50PLUS):

Volgens mij leest de minister-president nu voor wat hij enkele weken geleden in de Tweede Kamer heeft gezegd. Ik heb gezegd dat het nieuwe akkoord tot een verdere verslechtering heeft geleid, tot boven de 4%. Er zijn geen andere groepen die er zo veel op achteruitgaan. Daar reageert de minister-president niet op. Ik had dit antwoord al gelezen; ik heb er vanmorgen ook uit geciteerd. Misschien kan de minister-president hier een vervolg op geven?

Minister Rutte:

Het is onvermijdelijk dat je bij de koopkrachtontwikkeling voor 2014–2017 ook allerlei inkomensposities en inkomensgroepen betrekt. Ik heb steeds gezegd dat je deze crisis niet kunt oplossen zonder de pijn zo evenwichtig mogelijk over de samenleving te verdelen. Het is nu eenmaal een gegeven dat wij daarbij ook de ouderen niet kunnen ontzien. Daarbij geldt gelukkig dat ouderdom niet meer gelijkstaat aan armoede. Tegelijkertijd geldt echter dat ouderdom ook niet gelijkstaat aan rijkdom, zoals ik net zei.

Dan kom ik op de vraag over de eventuele meevaller. In augustus volgend jaar zal het kabinet integraal kijken naar de koopkrachtontwikkeling voor 2015. Dan zullen we ook kijken naar de koopkracht van ouderen. Ook dan geldt weer dat we streven naar een evenwichtige inkomensverhouding.

Dan kom ik bij de moties. Ik begin met de motie-Brinkman c.s. (letter D). Deze motie gaat over de lasten in 2014 en is ondersteuning van beleid. De begrotingsregels worden hierin beschreven. Het kabinet kan goed met deze motie leven.

Ook de motie-Barth c.s. (letter F) is ondersteuning van beleid. In het werkprogramma van het Planbureau voor de Leefomgeving staat dat het over dit onderwerp met een rapport zal komen. Misschien is het het meest praktisch als we dit rapport voorzien van een uitgebreide kabinetsreactie. Op die manier geven we ook invulling aan de motie.

Mevrouw Barth (PvdA):

Over welke motie gaat het?

Minister Rutte:

Ik heb het over de motie over de demografische ontwikkelingen van de komende twintig jaar.

Mevrouw Barth (PvdA):

De krimpmotie?

Minister Rutte:

Ja.

Mevrouw Barth (PvdA):

Oké, dank.

Minister Rutte:

De tweede motie van mevrouw Barth (letter E) is ook ondersteuning van beleid. Deze gaat over cybersecurity. Het kabinet maakt reeds voortvarend werk van deze onderwerpen. De minister van Veiligheid en Justitie heeft gisteren namens het kabinet de Nationale Cyber Security Strategie 2 gepresenteerd. De digitale veiligheid betreft per definitie zowel het nationale als het internationale deel. In de strategie wordt een brede kabinetsvisie op cybersecurity uiteengezet en worden verantwoordelijken en concrete acties benoemd. Hierbij is specifiek aandacht voor cyberspionage. De minister van BZK geeft invulling aan een onderdeel van de strategie. Dit is zeker geen mager pakket. Voorts komen de bewindsleden van V en J in november nog met een brief over de balans tussen veiligheid en privacy. Er wordt ook zeker niet getreuzeld met de privacyverordening in Europa. Nogmaals, de motie bevalt ons. Zij is ondersteuning van beleid.

Dan kom ik op de motie van de heer Koffeman en anderen over het verminderen van de lasten op arbeid. Nee, eerst kom ik op de motie-Kox c.s. (letter G). Deze gaat over de toegang tot de rechter en de rechtshulp. Het kabinet deelt de zorg niet. De bewindspersonen van V en J zijn natuurlijk bereid om zo snel mogelijk, nog dit jaar, een brief aan beide Kamers te zenden over de wijze waarop toegang tot de rechter en de rechtshulp kan en zal worden gegarandeerd. In die zin kan ik de motie beschouwen als oordeel Kamer.

In de motie-Koffeman c.s. (letter H) wordt de regering verzocht, op krachtige wijze bezwaar te maken bij de Amerikaanse regering tegen de schending van de privacy die te maken heeft met het op grote schaal aftappen van telefoons van burgers en regeringsleiders, onder meer in ons land. Ik ontraad deze motie. Laten we eerst de feiten hebben. We doen het stap voor stap. Deze motie loopt zwaar vooruit op de feiten.

In de motie van dezelfde heer Koffeman (letter I) wordt de regering verzocht, onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van het verleggen van heffingsgrondslagen met als doel de arbeid goedkoper te maken et cetera. Ik heb reeds toegezegd dat de minister van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen nader zal ingaan op mogelijkheden voor het goedkoper maken van arbeid. Het lijkt me onverstandig om nu grote nieuwe onderzoeken aan te kondigen. We hebben net de commissie-Van Dijkhuizen gehad. Hierover zullen we ook nog met een kabinetsreactie komen. Ik stel dan ook voor dat de heer Koffeman de motie aanhoudt tot de Algemene Financiële Beschouwingen en dan beziet of hij daar voldoende genoegdoening heeft gekregen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat zal ik doen. Ik houd deze motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Koffeman stel ik voor, zijn motie (33750, letter I) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Rutte:

Mevrouw de voorzitter, tot slot. Vandaag vonden onder uw voorzitterschap Algemene Politieke Beschouwingen plaats in de senaat. Ik denk dat deze beschouwingen recht doen aan de bijzondere positie die de Eerste Kamer der Staten-Generaal inneemt in ons constitutionele bestel. De beschouwingen werden gevoed door de praktijk van reflectie. Ze stonden, waar nodig, in het teken van heroverweging van wetgevingsvoorstellen maar ook in het teken van distantie tot de waan van de dag. Ik denk dat het van groot belang is dat de regering en de Eerste Kamer op deze wijze het kabinetsbeleid en maatschappelijke ontwikkelingen bezien en daarmee ook rekening kunnen houden in het verdere wetgevingsproces. Ik kan u zeggen dat het kabinet zich zal inzetten voor het verwerven van zo breed mogelijke steun voor de voorstellen van het kabinet in deze Kamer. We zullen ook alles doen om onze voorstellen tijdig en zorgvuldig in te dienen, te motiveren en toe te lichten. In dat kader ziet het kabinet er zeer naar uit om het overleg met deze Kamer voort te zetten. We zijn te allen tijde bereid om in overleg tot goede en, zo mogelijk, tot gezamenlijke resultaten te komen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de klok. Ik denk dat het verstandig is om de vergadering een kwartier te schorsen. Ik hoor dat tien minuten voldoende is. U krijgt allen een pakketje van moties inclusief de letter die zij gekregen hebben.

De vergadering wordt geschorst van 23.06 uur tot 23.15 uur.

Naar boven