3 Visserijwet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (32574).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Meneer de Voorzitter. Ik spreek vandaag mede namens de fracties van het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de OSF met de regering over de wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij. Met deze wetswijziging vervallen ook de, naar de PvdA begreep, overbodig geworden akte en enkele andere wijzigingen van deze en aanverwante wetten, waaronder een aantal reparaties in de Wet dieren. Dit wetsvoorstel is positief door de PvdA ontvangen. Mijn inbreng concentreert zich met name op de bestrijding van de visstroperij.

Grove visstroperij is in de loop der jaren toegenomen met alle negatieve gevolgen van dien voor de beroepsvisserij en de visstand. Het wordt hoog tijd dat stroperij op een adequate en effectieve wijze wordt aangepakt. Via dit wetsvoorstel wordt visstroperij als misdrijf strafbaar gesteld en daarmee wordt de strafbaarstelling van de Visserijwet 1963 overgebracht naar de Wet op de economische delicten (WED).

De PvdA dankt de regering voor de eerdere antwoorden op de gestelde vragen tijdens de schriftelijke behandeling. Over een drietal aangelegenheden wenst de PvdA nog nader met de regering van gedachten te wisselen. Dat betreft ten eerste de hoogte van de strafmaxima, ten tweede de handhaving in de praktijk en ten derde de betekenis van de horeca bij de handhaving.

Om te beginnen de verhoging van de strafmaxima in de praktijk. Vanuit preventief oogpunt gaat hier een goede werking van uit. Een zwaardere straf op kunnen lopen, is een serieuze waarschuwing voor potentiële stropers. Het helpt echter alleen als de straf ook wordt geëist en daadwerkelijk opgelegd. Het verschil tussen strafmaximum en straftoekenning mag niet te groot worden omdat anders de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging in gevaar komt. Tijdens de schriftelijke behandeling zijn er op dit punt vragen gesteld. Het is de PvdA-fractie niet duidelijk of er overleg is geweest met het OM. Zullen er met dit wetsvoorstel in de hand ook zwaardere straffen geëist worden? Wat is het standpunt van het OM in dezen? Is dat standpunt bekend en, zo ja, wat is dat standpunt dan? Is het betrokken bij de bepaling van de hoogte van het strafmaximum?

Dan kom ik bij het tweede punt, de handhaving in de praktijk. In de Tweede Kamer is de motie-Jacobi aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om een samenhangend pakket van maatregelen te nemen voor voldoende handhaving ten aanzien van visstroperij. De regering heeft dit toegezegd, terwijl de inzet van de beschikbare capaciteit primair ligt bij de lagere overheden, bijvoorbeeld bij bijzondere opsporingsambtenaren in het tweede domein, groene politieambtenaren van de regionale milieudiensten en het decentrale niveau, zoals politie te water. Dan is er nog de sector zelf die ook controleurs en boa's inzet.

In de memorie van antwoord geeft de regering aan hier vertrouwen in te hebben door de inzet van stroperijteams Zij hoopt ook op samenwerking in deze teams van de handhavingspartners. Via de media zou voortdurend aandacht moeten worden gezocht voor stroperijacties en de resultaten hiervan. De NVWA zet hier ook nadrukkelijk op in. De vraag is of deze handhavingscapaciteit voldoende gewicht in de schaal legt. Wat zijn de gedachten van de regering hierover? Welke rol ziet zij voor zichzelf in dezen weg gelegd? De handhavingscapaciteit ligt primair op andere niveaus en ondersteunt de regering ook bij de bevordering van de optimalisering van de inzet? Op welke wijze gebeurt dit?

Er is een trend dat burgers steeds meer betrokken raken bij hun leefomgeving, zowel op het platteland als in de stad. Burgernet is daar een bekend voorbeeld van. Er zijn ook diverse andere initiatieven. In mijn eigen gemeente Naarden is onlangs het project WAAKS van start gegaan. Eigenaren van honden is gevraagd om in inbraakgevoelige wijken en buurten extra op te letten tijdens de dagelijkse wandelingen met hun huisdier. Bij acute zaken belt men 112 en meldt men, deelnemer te zijn van het project WAAKS. De meldkamer kent het project en weet dat de deelnemers alert zijn op verdachte situaties. De politie is dan zo snel als mogelijk ter plaatse. Wat mij triggert, is het volgende. Zijn er bij de bestrijding van visstroperij vormen van burgerparticipatie mogelijk? Is de regering bereid om initiatieven op dit gebied te bevorderen? Graag een reactie op dit punt.

De betekenis van de horeca bij een effectieve en adequate bestrijding van de visstroperij is mijn derde punt. Het standpunt van de regering is dat zij, indien de sector zelf overgaat tot aanvullende maatregelen bijvoorbeeld gericht op voorlichting van de consument al dan niet naar aanleiding van een convenant, dit initiatief zal aanmoedigen. Is de regering bereid om te bezien of een dergelijk sectorinitiatief kan worden ondersteund? Verwacht de regering op de korte termijn initiatieven uit de sector? Graag een reactie. Wat is de staatssecretaris voornemens te doen mochten de initiatieven uit de sector uitblijven? Het is immers van belang om de keten sluitend te krijgen. Er gaat een preventieve werking van uit als gestroopte vis moeilijk kan worden afgezet. Bovendien heeft de consument er recht op om te weten waar de vis vandaan komt.

Ik rond af. De fractie van de PvdA kijkt, mede namens de fracties van het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de OSF uit naar de reactie van de kant van de regering.

De heer Schouwenaar (VVD):

Meneer de Voorzitter. Het voorstel tot wijziging van de Visserijwet is door mijn fractie positief ontvangen. Bij de schriftelijke behandeling hebben wij enkele vragen gesteld. En ik wil de staatssecretaris bedanken voor zijn beantwoording. Op de meeste punten zijn wij tevreden. Op een enkel punt wil ik straks terugkomen.

Visstroperij is een ernstig delict. Het brengt schade toe aan de visstand. Het betekent een fors nadeel voor de beroepsvisserij en die is al geen vetpot. De vissers hebben te maken met het betalen van visrechten, smalle marges en hoge brandstofprijzen. Ik zou niet willen beweren dat ze aan het einde zijn van hun visserslatijn, maar quisque sibi proximus.

Een ernstig delict zoals visstroperij vraagt om optreden van de overheid. Gebeurt dat niet, dan zal dat leiden tot normvervaging en normverval. In het algemeen gesproken, steunen wij de gedachte achter het wetsvoorstel dat tegen crimineel gedrag afdoende moet worden opgetreden. Wel hebben wij een aantal opmerkingen over de wijze van optreden.

Allereerst noemt het wetsvoorstel de verhoging van de strafmaxima. Uit een oogpunt van preventie valt dit positief te waarderen. Verhoging van de strafmaxima is een signaal aan de samenleving: wij nemen deze vorm van criminaliteit serieus, wij doen er wat aan.

Uit een oogpunt van speciale preventie biedt zwaarder straffen een waarschuwing voor potentiële daders. Stropen is een vak. Stropen doe je niet per ongeluk. Stropers zijn bewuste regelovertreders; zij gaan calculerend te werk. Boetes zijn bedrijfsonkosten en er vindt veel recidive plaats. Er hangt soms een zweem van romantiek omheen. Stropers hebben iets Robin Hood-achtigs met hun zongebruinde, eeltige knuisten en hun verweerde gezichten. Toch hoeven we geen extra medelijden te hebben met deze zongebruinde vrijbuiters. Illustra nos sol iustitae om het in hun eigen jargon te zeggen. De voorgestelde overbrenging van visstroperij naar de WED biedt goede mogelijkheden. De WED biedt maatwerk. Speciaal gericht op herstel van de economische schade, met name door de soms aanzienlijke geldboetes en door de bijkomende straffen, zo nodig aangevuld met een ontnemingsvordering. Voor visstroperij is een dergelijke zakelijke benadering de aangewezen weg. In het gewone strafrecht staan strafdoelen zoals resocialisatie, herstel van de geschokte rechtsorde en vergelding voorop. Bij visstroperij heeft herstel van de economische orde onze voorkeur.

Mijn fractie is echter van mening dat zwaarder en gerichter straffen alleen helpt als er officieren van justitie zijn die zulke straffen willen eisen en als er rechters zijn die deze straffen willen opleggen. Gebeurt dat niet, dan ontstaat er een groot verschil tussen strafmaximum en straftoemeting. En dat is niet bevorderlijk voor de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging.

Om die reden hadden wij een tweetal vragen gesteld tijdens de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel. Namelijk: blijkt uit onderzoek dat de rechter tegen het thans geldende strafmaximum aanzit, zodat hieruit de behoefte aan een hoger maximum zal kunnen worden afgeleid? En: bent u bereid om met het OM te overleggen of het straks ook werkelijk zwaardere straffen zal gaan eisen dan tot dusver? Op de eerste vraag gaat de staatssecretaris in het geheel niet in. De memorie van antwoord zwijgt op dit punt. Persoonlijk heb ik dat als een teleurstelling ervaren, maar dat zal te wijten zijn aan mijn onervarenheid. Toch stel ik die vraag nu opnieuw. omdat mijn fractie het antwoord relevant acht.

Op de tweede vraag geeft de staatssecretaris wel antwoord. Dit is echter een antwoord dat mijn fractie heeft verbaasd. De staatssecretaris schrijft dat hij met het OM gaat overleggen indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Dat lijkt mijn fractie niet de juiste volgorde. Een vergissing kan het niet zijn. Want in het nader voorlopig verslag vragen ook de PvdA, de SP, GroenLinks en de PvdD naar het beleid van het OM. En dan geeft de staatssecretaris hetzelfde antwoord: eerst een wet en dan overleg met het OM. Consequent dat wel, maar dat neemt niet weg dat mijn fractie zich afvraagt of het niet andersom zou moeten zijn. Het gaat hier om een verhoging van strafmaxima. Staande en zittende magistratuur zijn bij uitstek de instanties die zich bezighouden met straftoemeting. Zou het niet wenselijk zijn om hun standpunt ter zake te kennen voordat tot wetswijziging besloten wordt, juist om te voorkomen dat de aldus gewijzigde wet van meet af aan een dode letter blijft? Wil de staatssecretaris een toelichting geven op de gekozen werkwijze?

Een effectieve bestrijding van criminaliteit staat of valt met de kans om gepakt te worden. De pakkans wordt op haar beurt voor een belangrijk deel bepaald door toezicht en opsporing. Mijn fractie heeft enkele vragen en opmerkingen over bevoegdheden, handhavingcapaciteit, de motie-Jacobi, de Wet dieren en de horeca. Het overbrengen van visstroperij naar de WED brengt met zich dat er meer opsporingsbevoegdheden komen. De memorie van toelichting geeft daarvan enkele voorbeelden, zoals telefoontaps, bakens, optreden reeds bij aanwijzing en niet pas bij verdenking, et cetera. Mijn fractie is het hiermee eens. Vaak wordt criminaliteitsbestrijding geconfronteerd met te weinig bevoegdheden en te veel beperkingen. Vaak vecht de overheid met gebonden handen tegen criminelen die vrij spel hebben. Dit wetsvoorstel brengt hierin meer evenwicht. Bovendien, het inzetten van technische hulpmiddelen bevordert het efficiënt omgaan met de schaarse menskracht.

We moeten ook waken voor al te hoge verwachtingen. In Zeeland werd een baken geplaatst aan de auto van een notoire verdachte, maar hij werd vader. Een voorbeeldige vader zelfs, want hij bleef maandenlang thuis om de baby te verzorgen. En intussen liep het spoor dood. U ziet, ook stropers hebben recht op ouderschapsverlof.

Mijn fractie is het eens met de vergroting van de opsporingsmogelijkheden als gevolg van overbrenging naar de WED. Maar het is mijn fractie ook gebleken dat de procedures om te komen tot concrete inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden omslachtig en tijdrovend zijn. Enkele weken geleden besteedde RTL4 daar aandacht aan. Door die omslachtige en tijdrovende procedures worden er veel fouten gemaakt. Onbedoeld, dat wel, maar het komt de opsporing niet ten goede. Is de staatssecretaris bereid tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie om te bezien of hierin verbetering te bereiken valt?

In de Tweede Kamer is de motie-Jacobi aangenomen waarin de regering wordt verzocht om een samenhangend pakket van maatregelen te nemen voor voldoende handhaving op visstroperij. Wij achten dit niet realistisch. Hoe efficiënt we ook omgaan met handhavingcapaciteit, het lijkt wel alsof er altijd te weinig van is. Er is altijd meer vraag naar handhaving dan er capaciteit beschikbaar is. Dus er is altijd een verdelingsvraagstuk. We moeten reëel zijn op dit punt. Een zeer grote capaciteitsuitbreiding die aan alle problemen een einde zou maken, zit er niet in. Terecht dringen verschillende fracties, waaronder ook mijn fractie, aan op meer handhaving. Maar het is even terecht dat de staatssecretaris in de memorie van antwoord op de bezuinigingsdoelstelling van de regering wijst.

De capaciteit die beschikbaar is voor de bestrijding van visstroperij moet, voor zover mij bekend, gevonden worden bij:

  • - de politie te water van de KLPD, bij de recherche en de basisteams van de regionale politie;

  • - bij de NVWA;

  • - bij de groene boa's van lagere overheden, zoals provincies, gemeenten en waterschappen;

  • - en bij de visserijsector zelf; de 900 viscontroleurs en de 120 boa's van de Visfederatie.

Soms waren betrokkenen bijeengebracht in speciale teams, maar die schijnen weer op hun retour te zijn. Daarmee zullen we het moeten doen, al stemt dat niet erg vreugdevol. In dat verband wil mijn fractie nog één opmerking maken: bij de inzet van de beschikbare capaciteit past ons als Eerste Kamerfractie enige bescheidenheid, want wij gaan er niet over. De inzet ligt primair in handen van lagere overheden en van gezagsdragers op het decentrale niveau. Die hebben goed overzicht op vraag en aanbod van handhavingscapaciteit. Daarbij moet het onderhavige delict visstroperij concurreren met andere. Visstroperij heeft niet a priori een streepje voor. Maar om überhaupt mee te concurreren is het wel nodig om nu in de wet de norm te stellen en op overtreding van die norm straf te zetten. Anders doe je helemaal niet mee.

Mocht de motie-Jacobi werkelijk uitgevoerd worden, dan ziet het er naar uit dat de visstroperij een van de zeer weinige delicten is die inderdaad voldoende gehandhaafd worden. Mijn fractie acht dit onwaarschijnlijk, maar ook onwenselijk, want visstroperij behoort niet als enig delict aan een integrale afweging onttrokken te zijn. Waarom heeft de staatssecretaris zonder voorbehoud ja gezegd tegen deze onmogelijke opgave? Kan hij ons inlichten over de stand van zaken?

In zijn brief van 23 februari 2012 aan de Tweede Kamer meldt de staatssecretaris dat in het najaar 2012 het besluit handhaving Wet dieren zal worden gepubliceerd en toegelicht. Houdt dit besluit verband met de handhaving ter zake van visstroperij? Wellicht wil de staatssecretaris dit toelichten?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

U vraagt of de uitvoering van de motie-Jacobi wel realistisch is. Ik heb die motie vooral opgevat als het meer met elkaar in verband brengen van de bestaande handhaving. Je zou de verschillende vormen van handhaving kunnen stroomlijnen. Je zou ze als het ware dakpansgewijs over elkaar heen kunnen leggen. Op die manier wordt de bestaande handhaving als geheel veel effectiever. Wat vindt u daarvan? Natuurlijk ligt de handhaving op het decentrale niveau, maar de regering kan via een prikkelende rol die dwarsverbanden bevorderen.

De heer Schouwenaar (VVD):

Ik richt mij op de letterlijke tekst van de motie. Er staat: voldoende handhaving. Dat is iets anders dan verbeteren van de handhaving en de opsporing. Daar staan wij altijd positief tegenover. Mijn betoog is dat het niet juist is om één delict eruit te pakken en te voorzien van het etiket "voldoende handhaving". Ook andere delicten worden nu onvoldoende gehandhaafd, terwijl voldoende handhaving daarbij evenzeer wenselijk is. Die afweging ligt op het decentrale niveau, bij burgemeesters en officieren van justitie. De Eerste Kamer moet zich daar niet in mengen. Indien en voor zover er verbetering van de opsporing mogelijk is – dat kan altijd – kun je daar natuurlijk niet tegen zijn. Ook daarbij geldt dat wij vanuit Den Haag niet op de eerste rij moeten willen zitten.

Om de handhaving verder te verbeteren is vragenderwijs door mevrouw Sylvester voorgesteld om de horeca in te schakelen. Is het zinvol de horeca als afnemer van vis een registratieplicht op te leggen en eventueel een omgekeerde bewijslast? Mijn fractie beantwoordt deze vraag ontkennend. Wij kunnen ons vinden in de reactie van de staatssecretaris. Stroperij dankt haar bestaan aan regulering, per definitie. Dat verschijnsel moeten we dan ook niet bestrijden met nog meer regulering. De horeca heeft geen belang bij het aanleggen van de voorgestelde registratie. Op die verplichting zal ook weer gehandhaafd moeten worden. De daarvoor benodigde capaciteit kan beter direct ingezet worden voor de bestrijding van stroperij in plaats van indirect. Bovendien, de horeca moet al veel administreren en stickeren om het proces van vangen tot consumeren van vis te kunnen volgen. Daar willen wij geen verdergaande administratieve lasten aan toevoegen. Dus aanmoedigen prima, maar verplichten niet.

Samengevat wat betreft de overbrenging van visstroperij naar de WED: wij vinden dat een goede zaak, maar wij hebben enige twijfel met betrekking tot de handhaving. De memorie van toelichting en de memorie van antwoord zijn wat ons betreft wel erg optimistisch gestemd.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik kom even terug op uw betoog over de horeca. U bent er een warm voorstander van dat visstroperij een economisch delict wordt. U bent ook voorstander van handhaving. Als je de keten echter niet sluit, kun je wel maatregelen aan de voorkant nemen, maar zolang de gestroopte vis grif wordt afgezet bij winkels, restaurants en noem maar op, ben je bezig een lekkende mand vol met water te gieten. Het is een initiatief van de horeca en de detailhandel zelf om te willen weten waar de vis vandaan komt en de consument daarover te willen voorlichten. De regering heeft er echter belang bij om ervoor te zorgen dat die keten sluitend wordt om de handhaving te verbeteren. Wat is ertegen dat de regering prikkelt en toeziet op de initiatieven uit de horeca? Voor zover dat nog niet gebeurt, kan daar best een duwtje in de goede richting worden gegeven. Dat sluit volgens mij aan bij het betoog dat u zelf hebt gehouden.

De heer Schouwenaar (VVD):

Uiteraard is het goed als burgers worden ingezet of te hulp worden geroepen bij het proces van opsporing. Mevrouw Sylvester gaf het voorbeeld van Naarden. Er zijn in den lande veel meer goede voorbeelden te vinden van mensen als ogen en oren van de politie. Mensen moeten er echter wel belang bij hebben en het graag doen. Die grens moeten wij stellen. Het moet niet onvrijwillig gebeuren. Dat zou niet direct aanbeveling verdienen. Het spreekwoord zegt het al: met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. Dit is een andere vorm van stroperij, maar even kwalijk. Bovendien is het een primaire overheidstaak, die wij niet tegen de zin van de burgers op hen moeten afwentelen.

De horeca heeft geen belang bij deze registratie. Overigens heb ik mij laten vertellen dat het ook financieel niet altijd zo aantrekkelijk is om deze vis te kopen. Die moet namelijk worden schoongemaakt door een kok. Dat kan beter en goedkoper worden gedaan door de handelaren, maar dat is een praktische zijsprong.

Een andere reden om terughoudend te staan tegenover deze wijze van sluitend maken van de keten is het strafbare feit van heling. Naar het inzicht van mijn fractie zou dit via het delict heling moeten worden aangepakt. Heling is moeilijk te bewijzen, omdat je moet kunnen aantonen dat goed van diefstal afkomstig is. Daarbij speelt ook nog de nuance van opzet- en schuldheling. Omdat het zo moeilijk te bewijzen is, moeten wij echter de rollen niet omdraaien door een registratieplicht of een omgekeerde bewijslast te introduceren.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik hoor de geachte afgevaardigde eigenlijk zeggen dat hij, als bij Albert Heijn een pak melk koopt, niet leest van wie die melk afkomstig is. Het is heel raar dat je, als je ergens vis gaat eten, niet weet van wie die vis afkomstig is. Wij zijn juist gewend dat wij weten waar de producten die wij kopen, vandaan komen. Waarom zou dat met vis niet het geval zijn?

Ik ben het ermee eens dat de horeca als eerste verantwoordelijk is om aan zijn consument duidelijk te maken waar de geserveerde vis vandaan komt. Dat zou de horeca ook zelf moeten willen doen. Als de horeca dat echter niet doet, welke prikkel kan de regering dan geven om dat te stimuleren? Ik ben van mening dat dit zal helpen bij het sluitend maken van de keten. Ik ben vegetariër, maar zo lang mensen in een restaurant vis blijven eten die mogelijk gestroopt is, kunnen wij wel van alles bedenken op het gebied van handhaving etc. maar dan blijft het toch zeer lucratief om die gestroopte vis tegen goed geld af te zetten. Daarmee is de zaak toch niet sluitend?

De heer Schouwenaar (VVD):

Dat laatste ben ik met mevrouw Sylvester eens. Wij spreken vandaag over wegen om het wel sluitend te krijgen. Ik vind het opleggen van een verplichting aan de horeca niet de juiste weg.

Ik ben hier nieuw, voorzitter, het kan zijn dat mijn zenuwen mij parten spelen, maar ik kan mij echter niet herinneren dat ik over Appie Heijn gesproken heb. Ik doe wel eens boodschappen, maar moet mevrouw Sylvester toegeven dat ik dan verzuim dit soort vragen te stellen. Ik ben bereid om mijn consumentengedrag aan te passen! Overigens wil ik de vraag hoe de vis gevangen is, graag overlaten aan het spel tussen de cliënt en de horeca. Ik wil hier geen verplichting van overheidswege introduceren.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb niet gesproken over een verplichting. De horecaondernemer moet zelf duidelijk willen maken waar de vis vandaan komt. Het is heel gebruikelijk dat de consument kan nagaan waar een product vandaan komt. Sterker nog, ik meen dat die informatie voor veel consumenten bepalend is voor hun keuze.

De voorzitter:

U kunt uw betoog vervolgen.

De heer Schouwenaar (VVD):

Dank u, voorzitter. Ik ben bijna aan het einde van mijn inbreng en kom bij een onderwerp dat ons allemaal veel vreugde verschaft, namelijk de afschaffing van de visakte. Wij kunnen kort zijn: overbodige regels moeten we afschaffen. Dat gebeurt hier. Wij zijn het daarmee van harte eens.

Het wetsontwerp strekt ook tot reparatie van een aantal bepalingen van de Wet dieren. Op zich genomen ontmoet dat geen bezwaar. Het valt ons echter op dat het aantal artikelen dat blijkbaar gerepareerd moet worden vrij groot is, terwijl de wet pas sinds kort van kracht is. Moeten we hieruit concluderen dat het, om het eufemistisch te zeggen, aan zorgvuldigheid ontbroken heeft, of zijn er andere redenen?

Voorzitter. Wij steunen dit wetsvoorstel en zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Visstroperij kan desastreuze gevolgen hebben voor het voortbestaan van sommige vissoorten. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld dat visstroperij als misdrijf strafbaar wordt en dat de strafbaarstelling onder de Wet op de economische delicten (WED) gaat vallen.

Het verhogen van de strafmaat is een goede stap vooruit en ik steun deze wijziging. Ik heb echter een aantal vragen over de invulling van de wetswijziging en over enkele andere wijzigingen die de staatssecretaris wil doorvoeren. Ik krijg namelijk de indruk dat op een eenvoudige wijze de natuurbelangen veel beter tot hun recht kunnen komen als de staatssecretaris daartoe bereid is. Ik wil graag een toelichting op het feit dat de strafmaat van een overtreding van de voorschriften die mede rekening houden met natuurbelangen (artikel 16), slechts wordt opgenomen in artikel 1a, derde lid van de Wet op de economische delicten, terwijl het vissen zonder toestemming van de rechthebbende in kustwateren (artikel 7) of in de binnenwateren (artikel 21) gaat vallen onder artikel 1a, eerste lid van de WED. Dit betekent dat er een veel hogere maximumstraf gaat gelden voor visserij zonder toestemming van de rechthebbende dan voor het overtreden van voorschriften die mogelijk zijn opgesteld om de soort of het ecosysteem te beschermen. Kan de staatssecretaris de reden van dit verschil toelichten? Is het volgens hem niet in vergelijkbare mate ernstig als iemand de voorschriften die rekening houden met natuurbelangen, overtreedt als wanneer die overtreding gebeurt uit economische overwegingen? Moeten overtredingen bij natuurbelangen niet even hard worden bestraft? Waarom is er niet voor gekozen om overtredingen van voorschriften die rekening houden met natuurbelangen, ook onder artikel 1a, eerste lid van de WED te brengen, zodat ook daar het zwaarste sanctieregime gaat gelden? Krijgt de opsporingsambtenaar dan niet meer middelen tot zijn beschikking? Daar is ook reden toe, omdat opsporing en handhaving een wezenlijk probleem kunnen vormen.

Stroperij is zeer schadelijk en moet uitgebannen worden via zware straffen. Al langer probeert mijn partij roofvogelvervolging en roof van dieren uit het wild voor de illegale handel aan de kaak te stellen. In antwoord op Kamervragen over roofvogelvervolging gaf de staatssecretaris aan, dat het bij dit soort delicten bijzonder moeilijk is om de daders op te sporen en dat de middelen daartoe vaak tekortschieten. Hij zei dat er vooral ingezet moet worden op het voorkomen van roofvogelvervolging. Waarom is de staatssecretaris van mening dat visstroperij en overtredingen waarbij natuurbelangen in het geding zijn wél te lijf kunnen worden gegaan met strafvervolging, terwijl hij dit bij roofvogelvervolging niet waarschijnlijk acht?

De mogelijkheden voor opsporing worden uitgebreid, maar toch zou ik graag een preciezere inschatting zien van de mogelijkheden om met deze wetswijzigingen deze delicten daadwerkelijk te lijf te kunnen gaan. Is dit voldoende? Welke andere maatregelen heeft de staatssecretaris overwogen, ook op het gebied van preventie, voorlichting? Of heeft hij misschien een levenslang visverbod overwogen? Als een visstroper betrapt wordt op recidive, is er alles voor te zeggen om een levenslang visverbod in te stellen. Daarvoor is immers geen extra handhaving nodig. Bovendien zou dit tegemoet kunnen komen aan het ontmoedigen van visstroperij.

Vaak zien we bij overtredingen van de Flora- en faunawet dat daders alsnog met een verwaarloosbare straf ervan afkomen. Er wordt hier gesproken over maximale straffen, maar hoe groot is de kans dat die ook daadwerkelijk worden opgelegd? Welke criteria hanteren rechters op dit moment voor het bepalen van de maximale straf en wanneer daarvan kan worden afgeweken?

De heer Schouwenaar (VVD):

De heer Koffeman spreekt over de wenselijkheid van het opleggen van een levenslang visverbod en stelt dat daarbij geen handhaving nodig is.

De heer Koffeman (PvdD):

Nee, nee.

De heer Schouwenaar (VVD):

Daarbij is wel handhaving nodig. Ik wijs in dit verband op het feit dat ontzegging van de rijbevoegdheid ook een delict is.

De heer Koffeman (PvdD):

Misschien heb ik mij onzorgvuldig uitgedrukt. Als iemand bij herhaling wordt betrapt op visstroperij en bij herhaling wordt veroordeeld, kan het opleggen van een levenslang visverbod tot strengere sancties leiden bij volgende overtredingen.

De heer Schouwenaar (VVD):

Dat is correct, maar de overtreding moet wel eerst geconstateerd en vervolgd worden. Dat kost extra capaciteit.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat klopt. Mijn stelling is dat een volgende stap een stuk makkelijker wordt als iemand bij herhaling vervolgd is. Natuurlijk moet de overtreding nog steeds worden vastgesteld, maar bij iemand die een levenslang visverbod heeft gekregen, heeft de rechter meer instrumenten in handen om te kunnen optreden.

Ik wil nog even stilstaan bij het opheffen van de visakte. Het gebruik van grote vistuigen kan ingrijpende effecten hebben op het voortbestaan van veel vissoorten, maar bijvoorbeeld ook op vogels als er staand want wordt gebruikt. Of het nu gaat over de vraag of het gebruik van deze vistuigen alleen is toegestaan via de visakte of dat het gebruik is gereguleerd door de Uitvoeringsregeling visserij, ik heb er weinig vertrouwen in dat daadwerkelijk voldoende rekening wordt gehouden met de effecten op de vissoorten en op het ecosysteem. Volgens de Uitvoeringsregeling visserij is het vissen met grote vistuigen voorbehouden aan vissers die beschikken over minimaal 250 ha aan viswater en daarmee jaarlijks minimaal € 8500 bruto-inkomsten genereren. Maar welke ecologische criteria worden er verbonden aan het toestaan van de beroepsvistuigen? Wordt er vooraf gekeken of dit negatieve effecten zal hebben op diverse bedreigde soorten vissen en vogels en zo ja, hoe? Of zijn alleen economische aspecten van belang? Hoe kan er overzicht gehouden worden op de cumulatieve negatieve effecten op ecosystemen en soorten van alle toegestane beroepsvistuigen samen? Ik wil hierop graag een reactie.

De staatssecretaris zegt dat er nadere regels ten aanzien van natuurbelangen kunnen worden opgesteld op grond van artikel 16 van de Visserijwet, maar in hoeverre wordt het belang van de natuur, van ecosystemen en bedreigde vissoorten hierin echt gewaarborgd? Het uitgangspunt van de Visserijwet is tenslotte altijd het dienen van het belang van de visserij. Dit is niet synoniem met het belang van een soort, met welzijnbelangen van individuen en met het belang van een ecosysteem. Deze belangen kunnen botsen. Heeft het belang van de visserij niet vrijwel altijd de overhand en deelt de staatssecretaris de mening dat de belangen tegenstrijdig kunnen zijn? Hoe wordt bescherming van natuur, soorten en ecosystemen voldoende gewaarborgd? Waarom worden alle vissoorten die vallen onder de Visserijwet, uitgesloten van de bescherming van de Flora- en faunawet, terwijl er wel degelijk bedreigde vissoorten tussen zitten?

Er wordt voorgesteld artikel 17 te schrappen. Volgens dit artikel is het verboden in de binnenwateren vissen uit te zetten die niet vallen onder de Visserijwet. De staatssecretaris is van mening dat dit artikel kan worden geschrapt omdat de Flora- en faunawet al regels stelt voor deze soorten. De Partij voor de Dieren zou graag zien dat het juist in beginsel voor alle vissoorten verboden wordt om deze uit te zetten, ook de soorten die onder de Visserijwet vallen. Die soorten kunnen nu immers zonder probleem worden uitgezet, maar wederom wordt hier alleen rekening gehouden met het belang van de visserij. Eerst worden vissen uitgezet om daarna weer massaal op deze vissen te kunnen jagen. Dat is net zoiets als een jager die fazanten fokt en bijvoert om er vervolgens zo veel mogelijk te kunnen schieten. Effecten op de natuur en op soorten en welzijnseffecten op de individuele vissen worden niet meegewogen, terwijl dit wel zou moeten worden. Deelt de staatssecretaris deze visie en zo nee, waarom niet? Waarom heeft de staatssecretaris deze wetswijziging niet aangegrepen om juist de bescherming van de natuur te regelen?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Visstroperij is vissen zonder toestemming van de rechthebbende in de Nederlandse kust- en binnenwateren, met gebruik van beroepsmatige vistuigen zoals fuiken, staande netten en elektrovisapparaten. Visstroperij heeft een negatieve invloed op de visstanden en is een vorm van broodroof van de beroepsvissers. Hierdoor is een striktere handhaving van visstroperij gewenst. Met dit wetvoorstel wordt visstroperij als misdrijf strafbaar gesteld en wordt de strafbaarstelling van de Visserijwet 1963 overgebracht naar de Wet op de economische delicten.

Momenteel loopt de visstroperij helemaal uit de hand. Naar schatting houden ongeveer 100 bendeachtige groepen zich continu bezig met het illegaal vangen van vissen. De winsten zijn enorm. Er gaan miljoenen in deze branche om. Eén nacht illegaal vissen met behulp van honderden meters warnet kan tot 1000 kilo vis opleveren, die vervolgens weer zwart wordt verkocht aan vishandelaren en restaurants.

Doordat de visstroperij zo sterk is toegenomen, wordt niet alleen de snoekbaars in zijn voortbestaan bedreigd, ook hele levensgemeenschappen in het water dreigen te worden ontwricht. In de gebruikte warnetten vinden vele vissen en watervogels de verstikkingsdood. De snoekbaars en de karper worden duur betaald.

Waar de hengelsportsector zich vaak samen met natuurorganisaties al jarenlang inzet voor een duurzame en ecologisch verantwoorde visstand en visserij, ondergraaft de stroperij dit. Niet alleen worden door stroperij illegaal aanzienlijke hoeveelheden vis onttrokken met sterk negatieve gevolgen voor natuurwaarden en waterkwaliteit, stroperij leidt ook tot broodroof bij de legale beroepsvisserij. Om eerder genoemde redenen moet de visstroperij harder en effectiever bestreden worden. Wij juichen het dan ook toe dat de strafbaarstelling van visstroperij in zowel de binnenwateren als kustwateren overgeheveld wordt naar de Wet op de economische delicten. Ook het overbrengen naar de Wet op de economische delicten van overtredingen van voorschriften over minimummaten en gesloten tijden en van voorschriften die belangrijk zijn voor de visserij in de binnenwateren, brengt grote voordelen met zich. Zo kan rekening gehouden worden met natuurbelangen. Hierdoor krijgt de opsporingsambtenaar de beschikking over adequatere bevoegdheden, zoals het inzetten van technische hulpmiddelen. De opsporingsambtenaar kan dan bijvoorbeeld gebruikmaken van een peilzender en een telefoontap. Ik vraag de staatssecretaris in hoeverre er een telefoontap geplaatst kan worden op niet-Nederlandse telefoonaansluitingen. Ik vraag dit omdat een deel van de visstropers uit het buitenland afkomstig is. Hoe groot is de pakkans van een buitenlandse stroper?

De strafmaat is aangepast, aanzienlijk verhoogd en in verhouding gebracht met te behalen winst. Als er sprake is van opzet en het delict daarom als misdrijf kan worden aangemerkt, kan een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Is er geen sprake van opzet en wordt het delict dus als overtreding aangemerkt, dan kan een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie – thans € 19.000 – worden gevorderd. Indien sprake is van recidive, zijn de straffen nog hoger.

Naast het afschrikkend effect kan het dus ook financieel lonend zijn om de visstroperij aan te pakken, maar daarvoor is mankracht nodig. Gezien de grote omvang van de visstroperij is uitbreiding van mankracht gewenst. Toch geeft de staatsecretaris in de memorie van antwoord aan dat de huidige handhavingscapaciteit niet vergroot wordt. Het lijkt erop dat er een papieren tijger wordt opgetuigd. Of is de staatssecretaris bereid om de animal cops in ere te herstellen, ondanks dat dit een vurige wens van de PVV is? De staatssecretaris heeft op 28 april 2011 samen met de minister van Veiligheid en Justitie een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin wordt aangegeven dat de dierenpolitie onder andere gaat optreden tegen stroperij, zoals neergelegd in de Visserijwet en de Flora- en faunawet. Wij willen hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Om de administratieve lasten te verminderen en het aantal vergunningen terug te dringen wordt voorgesteld de huidige visakte te laten vervallen. Al eerder werd de sportvisakte afgeschaft voor het vissen met één of twee hengels of een peur. In dit wetsvoorstel gaat het over de grote visakte voor het vissen met beroepsvistuigen. Thans is het vissen zonder akte, anders dan met een hengel of peur, op grond van artikel 10 van de Visserijwet 1963 verboden. Tot nu toe wordt de akte voor een periode van drie jaren verstrekt tegen betaling van € 146. Vanwege het ingrijpende effect dat grote vistuigen kunnen hebben op de visstand en het visstandbeheer, werd destijds besloten om de grote visakte in stand te houden, zodat op de visserij met grote vistuigen een periodieke publiekrechtelijke toets zou blijven plaatsvinden. Men verwacht dat door de afschaffing van de akte de druk op de visstand niet zal toenemen omdat het aantal gebruikers van grote vistuigen niet zal toenemen. Waar is dit op gebaseerd? Als het aantal gebruikers inderdaad niet toeneemt, kan door technische verbeteringen per gebruiker wel meer vis worden gevangen. Wat is de zienswijze van de staatssecretaris in dezen? En hebben grote vistuigen nu geen ingrijpend effect meer? Wat is er in de laatste jaren veranderd? Kan de staatssecretaris dit toelichten?

Er wordt voorgesteld om de huidige verplichting om een geldige akte te kunnen tonen, te laten vervallen. Waarop moet de handhaving in de praktijk dan gebaseerd worden? Hoe ziet de staatssecretaris dat?

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.35 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven