Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 8, pagina 334-337 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 8, pagina 334-337 |
Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:
het Voorstel van wet van de leden Duivesteijn en Hofstra tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (verruiming en vereenvoudiging van de werking van de Wet bevordering eigenwoningbezit) (29917);
het Voorstel van wet van de leden Hofstra, Van Bochove en Verdaas tot wijziging van het Voorstel van wet van de leden Duivesteijn, Hofstra en Van Bochove tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (verruiming en vereenvoudiging van de werking van de Wet bevordering eigenwoningbezit) (30837).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Ik beschouw het als een voorrecht dat ik bij de behandeling van dit wetsvoorstel het woord mag voeren en dat mede mag doen namens de fracties van het CDA, de VVD, de SP, GroenLinks, de SGP, de ChristenUnie en ook namens D66. Kom er eens om, in deze tijd! De achtergrond van deze eensgezindheid wordt gevormd door de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel in het najaar van 2000 en door de motie-Baarda die toen bijna Kamerbreed is aangenomen en door mij meeondertekend. Als de heer Baarda nog deel had uitgemaakt van deze Kamer, zou hij ongetwijfeld het woord hebben gevoerd.
De behandeling en het plenaire debat in de Eerste Kamer moeten de toenmalige initiatiefnemers niet gemakkelijk zijn gevallen, want alle woordvoerders waren kritisch tot zeer kritisch over de wet. De initiatiefnemers, de een meer dan de ander, konden hun ongenoegen over de rol die de Eerste Kamer vervulde nauwelijks verbergen. Als er een initiatiefwet met ruime meerderheid in de Tweede Kamer wordt aangenomen, hoort de Eerste Kamer het daar toch zonder uitvoerige discussie mee eens te zijn, zo bleek in woord en gebaar uit de houding van de toenmalige initiatiefnemers.
Datzelfde gevoel en diezelfde gedachten moeten de erfopvolgers van de eerste initiatiefnemers, met de heer Hofstra nog één dag als continue factor, de afgelopen maanden ook bekropen hebben. Zolang er echter een Eerste Kamer is, zal deze zich naar haar aard moeten richten op de kwaliteit van wetgeving, op de rechtmatigheid, op de doelmatigheid en op de uitvoerbaarheid, om maar eens een paar hoofdpunten te noemen. Daarin is de belangrijkste bestaansgrond van de Eerste Kamer gelegen. Kijken naar de kwaliteit van wetgeving, naar de relatie tussen beleid en uitvoering, naar wat er aan voorafging: dat deden wij in het najaar van 2000 en dat doen wij nu, in het najaar van 2006, opnieuw.
In het najaar van 2000 constateerden bijna alle fracties in dit huis, ongeacht de partijpolitieke achtergrond, dat het doel van de wet sympathiek oogde, maar dat die naar alle waarschijnlijkheid qua uitvoering tot mislukken gedoemd was. Wie zou er immers op tegen kunnen zijn dat wij een eigendomsneutraal woningbeleid mogelijk maken, want dat was toch het achterliggende doel? Ongeacht het inkomen zou ieder huishouden de vrije keuze moeten hebben om te huren of te kopen. Het zou niet zo moeten zijn dat lage inkomens geen keuzevrijheid hadden en daarom aangewezen zouden zijn op huurwoningen, terwijl hogere inkomens wel de keuze hadden tussen huur en koop. Met die achtergrond naast het instrument huursubsidie het instrument koopsubsidie introduceren en wettelijk verankeren, leek een interessante gedachte en qua doelstelling het steunen zeker waard.
Daarna hebben wij de doelstelling van het beleid in relatie tot de uitvoering bezien. Waren de voorwaarden om met behulp van subsidie te kopen, zoals omschreven in de wet, van dien aard dat het initiatief als kansrijk beoordeeld kon worden? Op dat punt waren de woordvoerders van de verschillende partijen in deze Kamer zeer sceptisch. Er werd met argumenten, gepaard gaande met berekeningen, aangetoond dat dit instrument met de in de wet uitgewerkte uitvoering voor de inkomensgroepen waarop de wet was toegesneden, niet zou werken. Integendeel, het zou juist voor hen uiterst risicovol zijn. Bij de overstap van een huurwoning naar een koopwoning zouden de woonlasten voor de meeste huishoudens ten minste gedurende 15 jaar aanzienlijk toenemen. Dat zou voor huishoudens die geen enkele reserve, geen enkel vermogen hebben en daarom geen enkele tegenslag kunnen opvangen, wel eens uiterst risicovol kunnen zijn. Wij vroegen ons in deze Kamer oprecht af of deze risico's wel goed doordacht waren door de initiatiefnemers. Wij durfden op grond van onderzoeksgegevens te voorspellen dat deze koopsubsidie slechts van betekenis en minder risicovol zou kunnen zijn voor jonge starters op de woningmarkt met een inkomen dat tegen modaal aan ligt. Dat was echter niet het eerste oogmerk van de initiatiefnemers, die zich uitdrukkelijk ten doel stelden om juist mensen met een inkomen lager dan modaal keuzevrijheid te bieden en aan een koopwoning te helpen. Niets mis met een dergelijk doel, maar dan moeten daar niet alleen de goede instrumenten, maar ook de goede bondgenoten bij gezocht worden.
En die bondgenoten waren toe en nu aanwezig, te vinden in de corporatiesector. Verschillende woningcorporaties dachten na over de vraag hoe zij een bijdrage zouden kunnen leveren aan een eigendomsneutraal woningbouwbeleid door kopen onder voorwaarden mogelijk te maken, vooral voor huurders van hun eigen woningen. Kopen onder voorwaarden, jazeker, omdat deze corporatiebestuurders heel goed beseften dat de risico's groot waren voor mensen met lage inkomens die een huis gaan kopen terwijl ze uit een sociaal-culturele omgeving, als het ware uit een familietraditie, van het huren komen. Door hun inkomen en sociaal-culturele achtergrond is het voorspelbaar dat er onvoldoende reserves gevormd kunnen worden door deze huishoudens om naast de financieringslasten het (groot) onderhoud en andere bijkomende lasten steeds op tijd te kunnen voldoen.
Ook meenden deze corporatiebestuurders dat het beleid dat zij voerden de duurzaamheidtoets zou moeten kunnen doorstaan, dat wil zeggen dat er niet alleen nu behoefte aan goedkope huurwoningen en goedkope koopwoningen bestaat, maar dat dat ook op termijn het geval zal zijn en dat daarom niet al het tafelzilver verkocht moet worden tegen een aanmerkelijk lagere opbrengst dan de feitelijke waarde. Deze corporaties waren zelf begonnen met een aantal experimenten rond het zogeheten "verzekerd kopen", experimenten die zij samen met de Vereniging Eigen Huis en de Woonbond verder ontwikkeld hebben tot het instrument dat nu met de benaming Koopgarant door het leven gaat.
Dat was naar het oordeel van de woordvoerders in deze Kamer een uitgelezen kans om wetgeving te baseren op of te laten aansluiten bij wat zich in de praktijk ontwikkelde aan goede voorbeelden. Koppeling van het verzekerd kopen aan de voorliggende wet met subsidiemogelijkheden zou een fantastisch instrument zijn om in te zetten in de oude wijken, om doorstroming te bevorderen zonder dat uitverhuizing tot stand hoeft te komen, om de leefbaarheid te bevorderen door mensen verantwoordelijkheid te geven voor hun eigen huis met indirecte betekenis voor de buurt. Dat sprak ons allen zeer aan. Voor de uitvoering van beleid verankerd in wetgeving heb je draagvlak nodig in de samenleving en moeten er coalities gesloten worden, zo is onze overtuiging, gebaseerd op omvangrijke praktijkervaring. De praktijk hoort vooraf te gaan aan wetgeving in plaats van andersom.
De initiatiefnemers van de wet waren, zeer tot onze spijt, van mening dat het kopen onder voorwaarden zoals het in de praktijk uitgeprobeerd werd, niet onder deze wet zou dienen te vallen omdat dat de beschikkingsmacht van de eigenaar-bewoner op enigerlei wijze zou inperken en zij hadden daarom in artikel 22 van de wet geregeld dat er geen sprake mocht zijn van inperking van de beschikkingsmacht. Wij hebben als woordvoerders in de Eerste Kamer de initiatiefnemers in het najaar van 2000 niet kunnen overtuigen van ons gelijk. Toch hebben we gemeend de wet niet tegen te moeten houden en onze hoop vervolgens gevestigd op de regering en dat middels een Kamerbreed ondersteunde motie onderstreept.
De motie luidde, na de gebruikelijke aanloopzinnen, als volgt:
overwegende dat de Wet bevordering eigenwoningbezit een aantal risico's van het eigenwoningbezit mitigeert;
voorts overwegende dat in de wet artikel 22, vierde lid, de mogelijkheid is opgenomen om te komen tot verdere beperking van de risico's;
constaterende dat er overeenstemming is bereikt tussen de sociale huursector, de Vereniging Eigen Huis en de Nederlandse Woonbond om te komen tot een andere invulling van beperking van risico's: het zogenaamde "Fair Value Model";
verzoekt de regering zo spoedig mogelijk, zo nodig in combinatie met wijziging van de Wet bevordering eigen woningbezit, te komen tot een uitwerking van de in artikel 22, vierde lid, genoemde algemene maatregel van bestuur, en wel in die zin dat daarin mogelijkheden worden geopend voor tussenvormen van koop en huur, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de toegelaten instelling bij het vaststellen van de koopprijzen geen onderscheid maakt tussen een aanbod tot eigendomsoverdracht zonder nadere voorwaarden op basis van de leden 1,2 en 3 van artikel 22 en een aanbod tot eigendomsoverdracht met nadere voorwaarden, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 22.
De motie is ondertekend door de leden Baarda, De Beer, Hessing, Meindertsma, Van Bruchem en Pitstra.
Hoe het met deze motie gegaan is, heeft iedereen kunnen lezen in de memorie van antwoord van de regering op vragen van deze Kamer betreffende dit punt. De regering wordt dank gezegd voor de eerlijke erkenning dat de gang van zaken rond de afhandeling bepaald geen schoonheidsprijs verdient en dat er op een andere manier met deze motie omgegaan had kunnen worden. Daar was echter ook de medewerking van de indieners voor nodig geweest en het was zeer de vraag of die verkregen zou zijn. Naar alle waarschijnlijkheid was en is het juridisch onmogelijk om het "fair value"-model in te passen in de BEW-systematiek; wetswijziging was en is daarvoor noodzakelijk. Kan de minister dat bevestigen?
De Wet BEW werd, zoals al in deze Kamer voorzien, geen succes. Mede een reden voor de minister om niet aan wetswijziging te werken maar de wet in aanmerking te laten komen voor herijking c.q. intrekking. Dat was tegen het zere been van de initiatiefnemers. Zij komen vervolgens met voorstellen tot wetswijziging om het bereik van de wet te vergroten. Een lofwaardig streven. De verbreding van de doelgroep wordt echter niet gezocht in het zoeken naar een koppeling tussen het verzekerd kopen en deze wet, en wordt niet gezocht in het aangaan van een coalitie met woningcorporaties om de koopsubsidie als instrument bijvoorbeeld bij te laten dragen aan verbetering van de leef- en woonomstandigheden in de oude wijken. Dat is niet goed te begrijpen daar het juist een klacht van de indieners is geweest dat er te weinig medewerking geweest is om de wet te laten slagen. Niet met woningcorporaties maar met de verstrekkers van de nationale hypotheekgarantie wordt gezocht naar een mogelijkheid om het bereik van de wet te vergroten en de oplossing wordt gevonden in een verhoging van de inkomensgrenzen en verhoging van de koopprijsgrens van de woningen. Nog meer dan in de oorspronkelijke situatie is de wet nu een, mogelijk zinvol, instrument voor jonge starters op de woningmarkt met een modaal inkomen.
De motie van de Eerste Kamer heeft zo te lezen in de memorie van toelichting van het wijzigingsvoorstel een kleine tot geen rol gespeeld. Ook is niet terug te vinden dat contact gezocht is met de dragers van Koopgarant om te zoeken naar gezamenlijke oplossingen. Navraag heeft dit bevestigd. Als de indieners dat wel gedaan zouden hebben, dan zouden zij mogelijk niet door een motie van de Eerste Kamer maar wel door de uitvoerders van dit beleid geïnspireerd geraakt zijn om deze BEW een bijdrage te laten leveren aan datgene wat nodig is om mensen hoop te bieden die leven in gebieden waar het perspectief om vooruit te komen gering is. Lees het advies "Vertrouwen in de buurt" van de WRR en het onlangs verschenen advies van de VROM-raad "Stad en stijging". Twee buitengewoon waardevolle adviezen die elkaar aanvullen en die het belang van een samenhangende aanpak in een omvangrijk aantal wijken met veel problemen in de steden onderstrepen. Neem bijvoorbeeld de situatie in Rotterdam, waar Woonbron, een omvangrijke woningcorporatie, woningen te woon aanbiedt in heel haar bezit in Rotterdam, Delft, Spijkenisse en straks ook in Dordrecht. Ook in moeilijke buurten krijgen mensen de keuze om te kopen, waardoor zij als sociaal cement in de wijk blijven.
Uit een evaluatie die minister Dekker begin dit jaar in ontvangst nam, blijkt dat maar liefst 22% van de kopers zou zijn verhuisd, als zij geen koopoptie hadden gehad. En negen van de tien kopers verkiest Koopgarant boven marktconform kopen. Koopgarant bevat bovendien evenwichtige spelregels voor de vereniging van eigenaren, zoals een onderhoudswaarborg door middel van vulling van het reservefonds op basis van een meerjarenonderhoudsplan en kwaliteitseisen aan beheerders van de vve.
De versterking die de koopsubsidie zou kunnen geven in combinatie met Koopgarant zou ertoe kunnen leiden dat huishoudens met inkomens vanaf € 22.000 een woning kunnen kopen. Door dat te combineren kunnen deze huishoudens de koop op een verantwoorde wijze rond krijgen.
De indieners hebben heel even de deur opengezet om artikel 22 te schrappen, waardoor kopen onder voorwaarden wel mogelijk zou zijn. Maar na enkele kritische kanttekeningen van de Raad van State wordt het bewuste artikel weer snel opgevoerd. Zelden zijn adviezen van de Raad van State zo snel en integraal opgevolgd! Artikel 22 komt terug in de wet, maar na discussie in de Tweede Kamer wordt de deur op een kier gezet voor een koppeling van deze wet aan verzekerd kopen. In de tweede nota van wijziging van 19 april 2006 wordt gesteld dat bij AMvB mag worden afgeweken van het inperken van de beschikkingsmacht. De indieners koppen de bal niet zelf in, maar schoppen de bal ver buiten het veld en laten het aan de regering over om de bal daar vandaan te halen.
Dat betekent dat de regering helemaal opnieuw moet beginnen, terwijl er een uitgelezen kans lag om het als indieners zelf direct bij deze wetswijziging te regelen. Bovendien blijft het zeer de vraag of deze in de wet toegevoegde zinsnede voldoende ruimte biedt om verzekerd kopen te realiseren, waarbij een eerlijke verhouding tussen korting en winstdeling is vastgelegd, wat "fair value" wordt genoemd, zoals nader uitgewerkt in MG2006-06. Als het zo eenvoudig zou zijn, kan er ook in een eenvoudige novelle of een aanpassing van de toelichting worden verwezen naar deze circulaire om de koppeling aan te brengen. Een AMvB moet ook door de Raad van State worden getoetst aan de voorliggende wet en zijn wetsgeschiedenis. Zal het antwoord dan niet hetzelfde zijn als eerder is gegeven, zodat een wetswijziging alsnog noodzakelijk is? Hoe schat de minister deze kans in?
Wij hebben nauwelijks vragen aan de initiatiefnemers. Wij hebben slechts treurnis over de gemiste kans; treurnis dat er geen wil was om de weg te vinden die het mogelijk maakt om een extra bijdrage te leveren aan de noodzakelijke, samenhangende aanpak om de oude wijken in veel steden weer leefbaar te maken en om de stijgingskansen van mensen in die wijken te vergroten, om de terminologie van het advies van de VROM-raad over te nemen. Zonder koppeling van het verzekerd kopen aan een koopsubsidie is het voor veel huishoudens in die wijken niet mogelijk om de keuze tussen huren en kopen te maken. Dan zal de politiek zozeer gewenste verkoop van huurwoningen door corporaties beneden verwachting blijven.
Wij richten onze hoop wederom op de regering en doen dat met vertrouwen, omdat wij hebben geconstateerd dat het deze minister ernst is om tot een samenhangende aanpak voor de oude wijken te komen. De minister onderkent als geen ander de noodzaak om harder te trekken aan een samenhangende aanpak voor deze wijken. In de brief van 2 oktober jongstleden aan de Tweede Kamer over de verschillende maatregelen voor starters op de koopmarkt, schrijft de minister dat hij bereid is om te kijken of corporaties meer mogelijkheden nodig hebben om huurwoningen te verkopen.
Wij vragen de minister om de motie uit 2000 alsnog uit te voeren. Als het nodig is, is de motie te voorzien van een nieuwe datum en andere ondertekenaars. Of voor het uitvoeren van de motie wetswijziging nodig is dan wel kan worden volstaan met een AMvB, zal moeten worden onderzocht. Is het daarbij denkbaar dat de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel wordt opgeschort totdat de door ons gevraagde AMvB dan wel de wetswijziging gereed is?
Dan nog een vraag aan de minister over de uitvoering, waarvoor een bedrag van 25 mln. wordt geraamd. Uit de memorie van antwoord van de indieners blijkt dat er in 2005 65.000 woningen zijn verkocht waarvan de koopsom binnen de prijsgrenzen van BEW-plus lag. In totaal 275.000 huishoudens zouden hiervoor in aanmerking komen wat hun inkomen betreft. Als het aan ons ligt, neemt die groep nog aanmerkelijk toe. Als iedereen die hiervoor in aanmerking komt na het aannemen van dit wetsvoorstel rechtens een beroep kan doen op deze nieuwe subsidieregeling, kan dat dan een zo grote aanslag op de begroting van het ministerie van VROM betekenen dat andere even belangrijke activiteiten, zoals stedelijke vernieuwing en huursubsidie in het gedrang komen? Hoe kijkt de minister daartegenaan?
Wij wachten vooral met belangstelling het antwoord van de regering af, maar het zou nog mooier zijn wanneer de indieners alsnog bereid zijn om onze motie uit te voeren.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20062007-334-337.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.