Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij een geneeskundige behandeling (Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal) (27844).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van GroenLinks. Mijn fractie heeft al eerder aangegeven dat zij het eens is met de strekking van dit wetsontwerp. Wij vinden het een goede zaak dat er een basis wordt gelegd voor regelgeving die ertoe strekt om de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal en daarvan afgeleide producten, die bestemd zijn voor gebruik bij een geneeskundige behandeling, te waarborgen. Gezien het toenemend gebruik van dit soort materiaal en de risico's die daaraan verbonden zijn als de kwaliteit niet bewaakt wordt, is hier niet sprake van overbodige regelgeving. Wij zijn het ook niet eens met diegenen die betogen dat de afhandeling van dit wetsontwerp moet wachten op allerlei andere regelgeving, zoals de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal. Wel willen wij graag weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de benodigde AMvB's en wanneer inwerkingtreding van de wet mag worden verwacht. Het lijkt ons dat voortvarendheid op haar plaats is. Hetzelfde geldt voor de ontwerpwet zeggenschap lichaamsmateriaal.

Afgezien hiervan willen wij het vandaag alleen nog hebben over het amendement van mevrouw Terpstra en anderen op artikel 9, waardoor het vereiste dat een orgaanbank geen winstoogmerk heeft is afgezwakt. Immers, volgens de geamendeerde tekst wordt slechts aan de functie orgaanbank van de rechtspersoon die erkenning vraagt de eis gesteld, dat deze niet tot doel mag hebben het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen. Alleen aan de functie orgaanbank worden dus eisen gesteld en die eisen sluiten bovendien niet uit dat er winst wordt gemaakt. Het enige vereiste is dat de winst binnen de onderneming blijft. Wij zijn het wel met de regering eens dat het uiteindelijk amendement een verbetering is vergeleken bij de oorspronkelijke tekst. Maar dat betekent niet dat wij er gelukkig mee zijn. Commerciële doeleinden kunnen dus toch een rol gaan spelen bij de orgaanbanken. Hoe gaat de regering mogelijke misstanden, waar ook de demissionaire staatssecretaris nog voor vreesde toen zij woordvoerder voor dit onderwerp in de Tweede Kamer was, voorkomen?

In antwoord op vragen meldt de regering dat het staatstoezicht op de Volksgezondheid voldoende geoutilleerd is om vermenging van functies tussen orgaanbank en andere onderdelen van de organisatie te voorkomen. Daar zouden we ook graag meer over horen. Als ik het goed heb begrepen, toonde de staatssecretaris zich enkele weken geleden ontevreden over de wijze waarop toezicht werd uitgeoefend op medisch handelen dat resulteerde in de dood van patiënten. Er zou meer en beter gehandhaafd moeten worden. Als de inspectie al problemen heeft met het toezicht waarvoor zij in de eerste plaats is toegerust, is het moeilijk te geloven dat er hier geen probleem ligt. We zouden dan ook graag wat meer horen over de invulling van dit toezicht. Daarbij zouden wij ook graag een nadere toelichting krijgen op de inhoudelijke expertise, die in dit geval meer op bedrijfskundig, boekhoudkundig vlak dan op geneeskundig vlak ligt, zo wil het ons voorkomen. De regering stelt in antwoord op onze vraag dat het wetsvoorstel verder gaat dan de concept-richtlijn. Als ik het goed heb, dan houdt die richtlijn in dat lidstaten zullen stimuleren dat de verkrijging van weefsels en cellen zonder winstoogmerk plaatsvindt. Is de regering het met ons eens dat het oorspronkelijke wetsvoorstel, dus voor de amendering, beter aan deze richtlijn voldeed dan hetgeen voorligt? En heeft de regering er ook ideeën over hoe zij aan de voorgestelde richtlijn gaat voldoen? Wij wachten de voorstellen met belangstelling af.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is het in principe eens met de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Wel hebben wij nog een aantal vragen, voornamelijk over het tempo van invoering van dit deel van de wetgeving en een aantal ons onduidelijke zaken. Ik stel voorop dat onze vragen in geen enkel opzicht een politiek karakter hebben; het gaat om praktische aangelegenheden, waarbij uiteraard een optimale regeling moet worden nagestreefd – en dat hangt niet af van politieke voorkeuren. Wel moet de regeling uitvoerbaar zijn, de medische sector niet te veel belasten, moet de privacy van de donoren van het materiaal worden gerespecteerd en moet de afhandeling goed te controleren zijn.

Mijn tweede prealabele aandachtspunt is dat de wet het fenomeen "orgaanbank" in het leven roept, niet te verwarren met een orgaancentrum dat valt onder de Wet op de orgaandonatie (WOD). Ook is de orgaanbank iets anders dan de bloedbank, terwijl bloed in feite ook een orgaan is in de zin der wet; opslag van bloed wordt geregeld in de Wet op de bloedvoorziening. Er zullen straks dus ten minste drie verschillende regimes zijn voor de opslag van menselijk materiaal. Voor de VVD-fractie leidt dit tot een aantal vragen.

Ik heb een aantal vragen en punten van aandacht en kritiek. De hoofdlijnen staan in het schriftelijke verslag van mijn plenaire bijdrage. Dat is niet alles, ik heb er nog wat vragen bij. Mijn eerste vraag betreft een vraag die elk Eerste-Kamerlid zich zou moeten stellen. Wat is namelijk de precieze reden voor deze wet? Welk probleem wordt ermee opgelost? Is er in de afgelopen jaren zoveel misgegaan bij de opslag van menselijk materiaal? Is er echt reden tot zorg? Deze vragen zijn wel degelijk reëel en relevant, omdat wij altijd op onze hoede moeten zijn voor een overmaat aan regelgeving. Verder vraag ik me af wat de status is van de Europese richtlijn. Als ik het goed begrijp, gaat de wet wat verder. Is het niet verstandiger om te wachten tot hierover in Europa meer consensus komt? Ik heb begrepen dat die er nog niet is en daarom lijkt dit me een punt van aandacht. Moeten wij, zoals tegenwoordig zo vaak, alweer zo ruim voor de muziek uitlopen?

De volgende vraag is dan: kan dit probleem ook op een andere manier worden opgelost? Is deze soort regelgeving, in een wet, nu echt de enige manier om dit probleem – voor zover daarvan dus sprake is – op te lossen? Kunnen wij niet misschien overwegen om de praktijk zelf aan te zetten tot het produceren van regels en protocollen? Nergens blijkt dat de staatssecretaris hiernaar heeft gestreefd en ik vraag mij echt af waarom dat het geval is. Het is een frequent fenomeen in de gezondheidszorg, in een aantal gevallen met echt gunstige resultaten. In het algemeen blijkt dat door de beroepsgroep zelf opgestelde protocollen de meeste kans van succes hebben en echt werken. Er zijn talloze voorbeelden van, die nu verder niet aan de orde zijn. Dat het kan, is duidelijk en er is dus ervaring mee. Dit wetsvoorstel laat daarentegen juist weinig ruimte voor zelfwerkzaamheid van de praktijk. Die praktijk heeft echter zelf zo'n groot belang bij zorgvuldigheid dat je je niet kunt voorstellen dat zij er niet op toeziet dat de hele zaak op fatsoenlijke, zorgvuldige en veilige manier wordt geregeld. Je kunt je dan ook afvragen waarom niet is volstaan met een door de inspectie aan te geven voorstel voor een reglement, waarop de praktijk vervolgens kan reageren.

Dat leidt tot de vraag of de overheid wel de meest geschikte instantie is om vergunningen voor de orgaanbanken af te geven of te weigeren. Hoeveel bureaucratie zit aan die beslissing vast? Op grond van welke expertise worden de vergunningen verstrekt of geweigerd? Onze fractie wil dat weten om te kunnen beoordelen of de bureaucratische ballast die dit wetsvoorstel meebrengt, niet te groot wordt.

Ik sprak al even over de drie verschillende opslagplaatsen voor menselijk materiaal. Ze krijgen elk een eigen regiem. Gezien de algemene wens van de Staten-Generaal om tot harmonisering van wetgeving te komen en deze zo overzichtelijk, eenvoudig en helder mogelijk te maken, is dit een curieuze constructie. Is het ook een werkbare constructie? Is zij controleerbaar? Is er wel goed gecheckt met de verschillende belanghebbenden in de gezondheidszorg, zoals de directeuren van de Nederlandse ziekenhuizen? Hoe werkt het regiem in de praktijk? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat in één gebouw, zoals een ziekenhuis of een bloedbank, drie verschillende opslagplaatsen te vinden zijn met elk een eigen protocol? Is de kans niet heel groot dat er voortdurend verwarring ontstaat? Bij de opslag van menselijk materiaal wordt steeds weer hetzelfde feit geconstateerd, namelijk dat de mensen aanzienlijke fouten maken, ook als de regeling op zichzelf goed is. Als je met een gecompliceerde regeling komt, heb je natuurlijk nog grotere kans dat het in de praktijk niet zo goed gaat als je zou willen.

In het voorlopig verslag is er ook op gewezen dat dit wetsvoorstel leidt tot het reizen van lichaamsmateriaal. Dat is ook een curieus aspect. Het reizen is weliswaar niet zo ernstig als vroeger, toen het wel gebeurde dat embryootjes voor het anatomiepracticum in de kleine Fiat van de secretaresse van de hoogleraar Anatomie werden vervoerd. Het betreft hierbij natuurlijk wel wat minder dramatische delen van het menselijk lichaam. Toch vraag ik mij af hoe wij het ons moeten voorstellen. Uiteraard is het logistiek allemaal mogelijk, maar is het nu wel zo praktisch om het zo te regelen? Zou een en ander toch niet wat dichter bij huis en wat minder ingericht kunnen worden?

Een beoordeling van het wetsvoorstel is in feite toch nog heel lastig voor de VVD-fractie. Weliswaar wordt een groot aantal AMvB's aangekondigd, maar die zijn er nog niet. Bovendien is in memorie van toelichting of de memorie van antwoord is niets te vinden over de vragen die ik net stelde. Kan de staatssecretaris aanzienlijk meer inzicht geven over de feitelijke gang van zaken? Ik vraag dit niet omdat het politiek gezien zo'n spannend onderwerp is, maar omdat er gewoon een goede regeling moet komen.

Het materiaal wordt natuurlijk altijd tijdelijk opgeslagen en met de bedoeling dat het opnieuw gebruikt wordt. Hoe wordt de kwestie van de toegang tot en de zeggenschap over het materiaal en de privacy geregeld, als dat eenmaal is gebeurd? Deze kwestie behelst minstens de helft van de problematiek. Ik zeg dit ook vanuit mijn ervaringen in mijn andere functie, omdat wij als Leidse Commissie Medische Ethiek heel vaak gemerkt hebben dat er onder wetenschappelijk onderzoekers buitengewone aandrang is om allerlei opgeslagen materiaal te onderzoeken. Ik weet dat er wetgeving over is, maar dat is in de praktijk niet bij iedereen bekend. Daardoor gebeuren er zaken waarvan je je kunt afvragen of dat wel is wat wij bedoelen.

Er komt nu weer een groep materialen bij waar vast en zeker weer allerlei wetenschappers op afstevenen om het DNA te bepalen. Het is bekend hoe groot de drang is binnen de genetica om onderzoek te verrichten naar al het materiaal dat voorhanden is. Dit is iets om je zorgen over te maken en nu moeten wij een wetsvoorstel beoordelen waarbij deze hele zaak ontbreekt. De VVD-fractie vindt dit een ernstige zaak. Wij hebben het dan nog niet eens over de mogelijke belangstelling van Justitie. Ook daarvoor willen wij graag een aantal goed sluitende regelingen hebben die misbruik en onjuist gebruik van de opgeslagen materialen onmogelijk maken. Wat precies onder misbruik moet worden verstaan, valt natuurlijk nader te definiëren.

Juist op dit tweede punt willen wij een heldere regeling. Is er nu zo veel haast bij dit stuk van de wetgeving dat er geen mogelijkheid is om op dat belangrijke tweede stuk te wachten? Kan nog eens goed nagegaan worden of de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) en wellicht ook de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) onderling sporen en of er een regeling gemaakt kan worden die klopt met al die wetten?

Ik wil nog een iets minder belangrijk probleem van wetstechnische aard naar voren brengen. In artikel 3 staat een bepaling die in de Wet foetaal weefsel thuishoort. Hoe logisch en begrijpelijk is dit? Ik moet er toch aan refereren dat de wet in de praktijk gebruikt wordt door medici die in het algemeen weinig belangstelling hebben voor wetten en regelgeving. De ziekenhuisdirecteuren zullen dit dus goed in de gaten moeten houden. Ik vraag mij af of dit in de praktijk allemaal goed zal gaan. Misschien kan een van de volgende commentatoren op dit wetsvoorstel hier aandacht aan besteden.

De voorlopige conclusie van de VVD-fractie is dat uiteraard niemand bezwaar kan hebben tegen het doel van dit wetsvoorstel, maar dat de vorm nog erg onvolkomen is. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of er veel tegen zou zijn om het wetsvoorstel, in afwachting van het tweede deel, eerst in het veld neer te leggen voor nader commentaar. Mogelijk kan er met de inspectie overlegd worden of dit voor hen uitvoerbaar en controleerbaar is. Mogelijk kan er dan meteen gewerkt worden aan de regelingen over privacy en zeggenschap.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik spreek namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP.

Telkens worden wij geconfronteerd met snelle ontwikkelingen in de medische wetenschap en dat heeft er toe geleid dat het gebruik van lichaamsmateriaal bij geneeskundige behandelingen toeneemt. Voor patiënten biedt dat in een aantal gevallen goede perspectieven. Tegelijkertijd ontstaat de noodzaak om, ook vanuit het perspectief van de patiënt, te letten op de veiligheid en de kwaliteit van het te gebruiken lichaamsmateriaal. Dit leidde ertoe dat de Gezondheidsraad in 1994 al een advies uitbracht: naar goed gebruik, lichaamsmateriaal in de gezondheidszorg. De conclusie was dat met name restmateriaal dat gebruikt kan worden voor behandelingen van patiënten, vaak niet voldoende wordt getest op de aanwezigheid van infectieuze agentia. Tijdens de behandeling van de Wet op de orgaandonatie in de Tweede Kamer werd de noodzaak tot het creëren van wettelijke waarborgen ten behoeve van de veiligheid en kwaliteit al onderkend. De toenmalige minister van VWS zegde toe dit wettelijk te zullen regelen. Vandaag is dan dit wetsvoorstel aan de orde. Hierin wordt geregeld aan welke eisen in verband met de veiligheid en kwaliteit de verschillende organisaties moeten voldoen bij het bewaren, bewerken en vervoeren van lichaamsmateriaal dat bestemd is voor geneeskundige behandeling. Zien onze fracties het goed dat dit wetsontwerp geen eisen stelt aan lichaamsmateriaal dat bestemd is voor andere doeleinden, zoals medisch-wetenschappelijk onderzoek?

Alle lichaamsmateriaal bestemd voor geneeskundige behandeling moet worden aangeboden aan en bewaard door een door de minister van VWS erkende orgaanbank. Onze fracties vinden het belangrijk dat er een wettelijk kader komt en waarderen het positief dat dit voorstel er nu ligt. Het is immers veel te riskant dat op dit moment de ter beschikking komende lichaamsmaterialen op diverse plaatsen in een aantal ziekenhuizen worden opgeslagen. Ik weet niet hoe dit in de praktijk gebeurt, maar ik heb er weleens verhalen over gehoord waarvan ik dacht: dit is echt voor verbetering vatbaar; zo vraag je wellicht om problemen. Graag vernemen wij van de staatssecretaris of, nu er op het ministerie van VWS nogal wat financiële problemen zijn, wij de zekerheid hebben dat het staatstoezicht op de volksgezondheid voldoende mogelijkheden krijgt voor een goede opsporing van mogelijke overtreding, maar ook voor toezicht op de naleving van de wet. Doordat er straks sprake is van een "orgaanbank" wordt het er naar de mening van onze fracties niet doorzichtiger op. Straks zijn er verschillende opslagplaatsen voor menselijk materiaal. Was het niet mogelijk geweest vanaf 1994 tot nu een en ander te combineren? Zijn de mogelijkheden daartoe onderzocht en kan dit in de toekomst worden gestroomlijnd?

Wij hebben er goede nota van genomen dat de staatssecretaris benadrukt dat ook een bedrijf met winstoogmerk een aanvraag kan doen voor een erkenning als orgaanbank. Zij geeft verder aan dat de functie van orgaanbank dan niet tot statutair doel mag hebben het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen, noch aan anderen. Dit is nog eens bevestigd in de brief van 20 januari 2003 over inzicht in commercie op het gebied van lichaamsmateriaal. Ik denk dat onze interpretatie juist is dat toekomstige ouders, ook na de inwerkingtreding van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal, kunnen besluiten om het navelstrengbloed van hun kind te laten opslaan bij een commercieel bedrijf, als dit voldoet aan de voorwaarden en een erkenning heeft. Kan de staatssecretaris bevestigen dat deze interpretatie juist is?

In een afzonderlijke wet zal zeggenschap worden geregeld, voor zover deze niet al in andere wetten is geregeld. Deze vormt een sluitstuk op de andere regelingen. Het gaat met name om de vraag wanneer en voor welke soorten later gebruik van lichaamsmateriaal toestemming vereist, maar ook om de vraag welke informatie daarbij verstrekt moet worden. Is de zojuist gegeven opsomming volledig of komt er nog veel meer bij in de wet die te zijner tijd zal worden voorgesteld?

Uit de stukken blijkt dat dit onderwerp in Europa ook aan de orde is. Ons is gebleken dat er niet veel vaart in de Europese wetgeving valt te bespeuren. Is dit een kwestie van definities of liggen er andere problemen aan ten grondslag?

De heer Werner (CDA):

De CDA-fractie onderschrijft en onderkent de noodzaak tot het stellen van regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat wordt gebruikt bij een geneeskundige behandeling. De voorliggende wet kan dan in beginsel ook op de steun van onze fractie rekenen. Het verleden heeft aangetoond dat beroepsbeoefenaren niet altijd de risico's van het gebruik van lichaamsmateriaal in geneeskundige behandelingen onderkennen. De opkomst van Sanquin in de nieuwe wetgeving kwam voort uit de geschiedenis van bloedbanken, waarbij besmettelijke ziekten werden overgedragen via onvoldoende in de preparatiefase getest en getoetst bloed. Die ziekten waren bij het prepareren van het bloed niet onderkend. Wie de geschiedenis van de opkomst van de botbanken kent, weet dat de orthopeden beter hadden moeten luisteren naar de medisch microbiologen en de virologen alvorens aan de toepassing van bot in geneeskundige behandelingen te beginnen.

Tegen die achtergrond vinden wij het goed dat er een wettelijke regeling is die de patiënt garandeert, dat het al dan niet bewerkte lichaamsmateriaal dat in de patiëntenzorg wordt gebruikt kwalitatief goed is en zo goed mogelijk volgens de stand van de wetenschap is getest op mogelijke ziektedragers. De onderhavige wet biedt de minister een kader waarbinnen hij regels kan opstellen voor het bewaren, bewerken en testen van lichaamsmateriaal op de aanwezigheid van met name infectieziekten. De wet anticipeert zelfs al op de zich snel uitbreidende mogelijkheden voor het gebruik van dit menselijke materiaal dankzij de medisch-technologische ontwikkelingen, maar vooral door de biotechnologie en de technieken rond de in toenemende mate opkomende tissue engineering.

De voorgestelde stapsgewijze en gefaseerde invoering spreekt onze fractie dan ook aan, te beginnen met het kanaliseren van de opslag, zodat transparant wordt wat er allemaal wordt bewaard en opgeslagen en potentieel ook kan worden gebruikt in daartoe erkende orgaanbanken. De eisen waaraan die orgaanbanken moeten voldoen zijn overigens nog lang niet altijd bekend. Er zal nog heel veel wetenschappelijk onderzoek moeten worden gedaan om die eisen verder te kunnen ontwikkelen.

Onze fractie staat in beginsel eigenlijk altijd vrij kritisch tegenover dit soort kaderwetgeving, waarin veel nog bij AMvB moet worden geregeld. Gelet op het belang van de veiligheid van de patiënt en de ongekend snelle en soms verrassende ontwikkelingen die zich in de toepassingsmogelijkheden voordoen, is het goed dat er vast mogelijkheden en bevoegdheden zijn en er niet op dat moment een vacuüm is. De wet maakt het mogelijk om als de omstandigheden daar aanleiding toe geven in te grijpen en zo een maximale garantie te bieden dat nog onbekende risico's die aan het gebruik verbonden zijn minimaal worden.

Na de schriftelijke voorbereiding resteren nog een paar vragen. De fractie van het CDA beschouwt het met de Raad van State toch eigenlijk als een omissie dat er nog geen wet is die de zeggenschap bij het gebruik van lichaamsmateriaal regelt. Daarmede zijn een aantal zeer principiële aspecten van het gebruik thans niet in discussie. Zij blijven op dit moment nog buiten beschouwing. Wij vragen de minister, te bevorderen dat de aangekondigde Wet zeggenschap lichaamsmateriaal zo snel mogelijk wordt ingediend. Bestaan de plannen om die wet te maken nog? Het toenemend gebruik van allerlei nieuwe mogelijkheden maakt een dergelijke regeling in mijn ogen urgent. Kunnen wij dit wetsvoorstel nog tegemoetzien?

Voorts wil de CDA-fractie aandacht vragen voor de groeiende ingewikkeldheid van de regelgeving rondom de thematiek van het gebruik van weefsel. Er zijn vele wettelijke regelingen in het geding. Ik noem de Wet op de orgaandonatie, de Wet op de bloedbanken, de Geneesmiddelenwet en nu de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal, terwijl voorts Europese wetgeving in de maak is. Om alles doelmatig, effectief, uitvoerbaar en controleerbaar te doen zijn, vragen wij de staatssecretaris de regelgeving nog eens kritisch tegen het licht te houden, teneinde in de toekomst een transparante werkmethode te kunnen hanteren en te voorkomen dat mensen door de regels het doel niet meer zien. Het kan in mijn ogen eenvoudiger, hetgeen de naleving en handhaving alleen maar ten goede zal komen. Is de regelgeving voldoende doordacht in zijn onderlinge samenhang?

Wij menen dat het ter beschikking stellen van menselijk materiaal dient te blijven berusten op het beginsel van donatie. Dat wil zeggen het vrijwillig en om niet ter beschikking stellen van lichaamsmateriaal, dat gevrijwaard dient te blijven van commercie. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om algemeen geaccepteerd gebruik van lichaamsmaterialen zoals organen, bloed of bot, dan wel of het gaat om ethisch omstreden gebruik van bijvoorbeeld foetaal weefsel. Wij menen dat het beginsel van donatie respect vraagt voor het gebruik van lichaamsmateriaal. Dat moet ook gewaarborgd worden.

Met de staatssecretaris zijn wij overigens van mening dat daarmee niet gezegd is dat de orgaanbank in het geheel geen winst mag maken en dat zulks ook niet uitgesloten behoeft te worden, zolang het winst maken geen doel op zichzelf is en blijkens de statuten ook niet tot uitkering komt aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch aan anderen. Daarmee is een duidelijke grens aangegeven wat betreft de commercialiteit. Met andere woorden: eventuele winsten blijven in de onderneming, bijvoorbeeld voor het doen van verder onderzoek. Deze stellingname laat voldoende ruimte aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Onze fractie is dan ook van mening dat met de huidige formulering van artikel 9, lid 1, ook de grens van dat ondernemerschap is bereikt en dat verdere oprekking niet meer mag plaatsvinden.

Mijnheer de voorzitter. Met deze inbreng menen wij te kunnen volstaan en wij wachten met belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De staatssecretaris zal na de dinerpauze antwoorden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven