Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren (24461).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Postma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Aan het aantal belangstellenden in de zaal is te zien dat het aantal kiesgerechtigden in de provincie Zeeland aanmerkelijk minder is dan in de provincie Brabant. Desalniettemin is de provincie Zeeland voor mij de mooiste provincie. Afhankelijk van het onderwerp herhaal ik dat dus elf keer, met de noodzakelijke variaties.

Aan de orde is een herindelingsvoorstel over twee onderscheiden regio's in de provincie Zeeland, en wel de regio Schouwen-Duiveland en de regio Walcheren. Ondanks onze betogen en het gedurende meer dan een decennium aandringen van de zijde van verschillende fracties van de Eerste Kamer, worden ook nu weer twee regio's die wat de herindeling betreft niets met elkaar te maken hebben, toch in één wetsvoorstel gepresenteerd. Wij betreuren dat. Bij voortduring hebben wij erop aangedrongen om dat niet te doen, en regio's, gesplitst in aparte wetsvoorstellen, aan de Staten-Generaal te presenteren, zodat over elke regio afzonderlijk de juiste afweging gemaakt kan worden.

Het gaat in dit wetsvoorstel om Zeeland beoosten de Schelde, zoals dat heet. In de loop van dit korte betoog komen wij nog te spreken over Zeeland bewesten de Schelde. Tegenwoordig zouden wij spreken over Zeeland bezuiden en benoorden de Schelde.

Wat de criteria betreft zien wij dat vrij nauwgezet de getalscriteria van de Midden-Betuwe uit 1987 zijn gevolgd. Alle gemeenten die worden opgeheven, zijn gemeenten met minder dan 6000 inwoners. Westerschouwen heeft 6031 inwoners. Van Zierikzee zou men kunnen zeggen dat het met tienduizend inwoners niet voor opheffing in aanmerking komt. Je kunt ook zeggen dat Zierikzee, zij het onder een andere naam, vergroot wordt met andere gemeenten.

Het is interessant om eens te zien naar andere criteria die een rol hebben gespeeld bij het totstandbrengen van nieuwe gemeenten. In Schouwen-Duiveland zien wij dat is gekozen voor één gemeente en niet voor twee gemeenten, zoals mogelijk zou zijn geweest. Door de fractie van het CDA van de Tweede Kamer zijn twee gemeenten voorgesteld, namelijk Schouwen en Bruinisse-Duiveland. Dat is afgewezen. De regering was en is daar niet voor, hoewel een dergelijke gemeente in totaal plusminus 9000 inwoners zou hebben. Daarmee zou zij boven het getalscriterium van de Midden-Betuwe uitkomen, waarin staat dat nieuw te vormen gemeenten minimaal 8000 inwoners moeten hebben.

Mijnheer de voorzitter! Als ik het goed zie, wordt er op een heel indirecte wijze zowel door de regering als door het provinciaal bestuur van Zeeland een move gemaakt in de richting van een nieuw criterium. Ik zie dat ook bij bepaalde punten in de memorie van toelichting. Op pagina 3 wordt over Schouwen-Duiveland gesteld: "Er ontstaat een krachtige gemeente met ruimte voor noodzakelijke ambtelijke specialisaties en fulltime bestuurders." Op pagina 4 wordt over Walcheren gezegd: "De te vormen grote plattelandsgemeente biedt ruimte voor noodzakelijke ambtelijke specialisaties en fulltime bestuurders." De regering maakt dus de move in de richting van fulltimewethouders. Parttimewethouders voldoen kennelijk niet meer.

Wat kunnen de mogelijke gevolgen zijn van deze veranderende criteria met betrekking tot sommige andere gebieden in de provincie Zeeland? Ik kom te spreken over Zeeland bewesten de Schelde: Zeeuws-Vlaanderen.

Als ik kijk naar de getalscriteria, dan voldoen alle zeven gemeenten in dat gebied aan het criterium van meer dan 6000 inwoners. Er is dus geen enkele reden om ook maar één van deze gemeenten op te heffen. De reden zou alleen de overweging kunnen zijn dat men een fulltimewethouder wil hebben. In dat geval zou er een minimumomvang moeten zijn van 18.000. Tot mijn stomme verbazing is dat criterium ook door het provinciaal bestuur van Zeeland omarmd. In de stukken van het provinciaal bestuur van Zeeland staat dat er gemeenten moeten komen van minimaal 20.000 tot 30.000 inwoners. De fractie van het CDA van de Eerste Kamer vindt dat een onjuiste benadering. Men moet niet zeggen dat er fulltimebestuurders moeten komen en dat daarop de schaal van de gemeentegrootte aangepast moet worden. Het is precies omgekeerd. Men moet eerst kijken naar de taken van de gemeente en vervolgens kan daar mogelijkerwijze in bepaalde omstandigheden een conclusie uit voortvloeien met betrekking tot de noodzaak van parttime- of fulltimewethouders.

Interessant is ook wat in 1995 aan provinciale staten van Zeeland geschreven werd in een interne notitie. Daar staat het volgende. "In Zeeuws-Vlaanderen doet zich niet meer het in het beleid van het vorige kabinet geformuleerde knelpunt voor dat gemeenten zich beneden de kwetsbaarheidsgrens bevinden." Dus ook het provinciaal bestuur van Zeeland is het ermee eens dat het getalscriterium met betrekking tot de gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen niet van toepassing is.

Ik citeer verder. "Het beleid van de provincie heeft sinds 1993 een ontwikkeling doorgemaakt. Het knelpuntenbeleid viel aan te merken als een negatieve benadering met herindeling als oplossing voor problemen." Vervolgens staat er: "in de toelichting op het herindelingsplan voor Schouwen-Duiveland en Walcheren werd gekozen voor een positieve benadering. Gemeenten moeten sterk genoeg gemaakt worden om ook nog niet te voorziene ontwikkelingen op te vangen." Daartegen heb ik nu juist ernstig bezwaar. Gemeenten moeten sterk genoeg gemaakt worden om te voorziene ontwikkelingen op te vangen en niet om niet te voorziene ontwikkelingen op te vangen. Als je dat laatste als criterium neemt, moet je misschien zeggen dat gemeenten minimaal 50.000 inwoners moeten hebben of minimaal 100.000 inwoners.

Ik vat samen. Wanneer het provinciaal bestuur van Zeeland of de regering met een wetsvoorstel zou komen dat ertoe strekte, enigerlei regio van Zeeland te herindelen, dan moet ik zeggen dat de CDA-fractie van de Eerste Kamer aan een dergelijk wetsvoorstel haar steun niet zal kunnen geven.

De heer Wiegel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Over het wetsontwerp strekkende tot gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren zijn wij niet enthousiast. Dat geldt met name voor Schouwen-Duiveland. Ik ben het eens met hetgeen de heer Postma heeft gezegd die zijn kritiek heeft geuit op het feit dat beide herindelingen op beide eilanden in een wetsontwerp zijn samengevoegd. De staatssecretaris had naar onze mening heel wel met een kleinschaliger voorstel voor Schouwen kunnen komen, juist omdat dan twee intern homogenere gemeenten zouden zijn ontstaan.

Dat dit wetsvoorstel thans zo voor ons ligt, komt overigens naar onze mening ook omdat de bestaande gemeenten zich zwak hebben verweerd, doordat zij het onderling oneens waren over de te volgen koers en misschien omdat men op Schouwen-Duiveland wat te deemoedig tegen zogenaamde hogere autoriteiten aankijkt. De vraag wat in termen van bestuurskracht het voordeel is van één gemeente boven twee gemeenten staat recht overeind. Wat winnen de bewoners van dit prachtige eiland? Wordt de afstand tussen burgers en bestuur niet onnodig te groot? De regering noemt als belangrijk argument voor het totstandkomen van één gemeente dat het hele eiland op Zierikzee georiënteerd is. Wie het gebied kent, weet dat dit maar beperkt waar is. Voor tal van zaken gaan de inwoners van Schouwen-Duiveland naar Middelburg of Goes. Wij vinden de argumentatie in de stukken om tot één gemeente te komen niet sterk. De regering zegt dat alzo een krachtige gemeente ontstaat met ruimte voor noodzakelijke ambtelijke specialisatie en fulltimebestuurders. Wat zou nu echt zijn afgedaan aan die ambtelijke specialisatie als er was gekozen voor twee gemeenten op Schouwen-Duiveland? Bij de behandeling van het Brabantse voorstel heb ik al gezegd dat er niet kan worden gezegd dat fulltimewethouders per definitie zoveel beter zijn dan parttimers. De staatssecretaris schrijft dat verwacht mag worden dat de toekomstige gemeente Schouwen-Duiveland een krachtige rol zal kunnen spelen ten gunste van de eigen burgers en van de provincie als geheel, nu en in de verdere toekomst. Dat is niet meer dan een mond vol lucht.

De provincie Zeeland is tot op heden heel fors met het herindelen en samenvoegen aan de gang gegaan. Ik heb het gevoel dat de gemeentelijke schaal in deze kleinschalige provincie te groot aan het worden is. Daarom wijd ik een paar opmerkingen aan de situatie in Zeeuws-Vlaanderen. De kranten in Zeeland staan er de laatste dagen bol van. In dat gewest, dat mij zeer na aan het hart ligt, kwam 25 jaar geleden een ingrijpende herindeling tot stand: van 25 à 30 gemeenten naar 8 gemeenten. Eén van de toen, in 1970, in dit voor Den Haag verre landsdeel opgeheven gemeenten, de gemeente Retranchement, die koos voor samengaan met de stad Sluis, meldde toen op de hoorzitting van de Tweede-Kamercommissie – ik zal dat nooit vergeten – dat zij eens op een verzoek aan het ministerie van Binnenlandse Zaken ten antwoord kreeg dat de gemeente zich maar moest wenden tot de eigen landsregering in Brussel. Moraal van dit verhaal: Den Haag weet nauwelijks wat er hier speelt. Ik vraag de staatssecretaris en het provinciaal bestuur van Zeeland dan ook om zich praktisch en niet van achter de bestuurlijke tekentafel te beraden op de vraag hoe de gemeenten aldaar functioneren. Wat is er tegen kleinere gemeenten die hun zaken goed voor elkaar hebben en waar nog een echte band bestaat tussen burgers en bestuur, die waar nodig – heel betrokken en weinig bureaucratisch – de zaken samen doen? Daarbij komt dat Sluis en Aardenburg een paar jaar geleden vrijwillig en met instemming van de provincie en het departement zijn samengegaan. Wederom een herindeling voegt naar onze mening niets toe aan de kwaliteit van het bestuur.

Ik las dat een gemeentelijke herindeling in Zeeuws-Vlaanderen ongeveer 40 mln. zou kosten. PvdA-gedeputeerde De Kok voegde daar in De Stem van 22 augustus nog aan toe dat de frictiekostenregeling wordt versoberd, zodat een eventuele herindeling de gemeenten zelf nog meer zal kosten dan verwacht. Twee dagen later – ik volg de Zeeuwse kranten van dag tot dag – concludeerde gedeputeerde De Kok in de PZC dat het tij voor gemeentelijke herindelingen verlopen was. Ik begrijp dat de staatssecretaris niet al te diepgaand zal ingaan op datgene wat ik over Zeeuws-Vlaanderen heb gezegd. Toch wil ik namens mijn groep deze opmerkingen gemaakt hebben, zodat de regering en het provinciaal bestuur van Zeeland weten met welke bijzondere aandacht wij de ontwikkelingen zullen volgen, ook ter illustratie van onze opvatting dat er her en der in het land te makkelijk wordt gekozen voor het opheffen van op zich goed bestuurde gemeenten. Daar zouden wij in bestuurlijk Nederland later wel eens grote spijt van kunnen krijgen. Ik zei dat vanochtend al eerder.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Mijnheer de voorzitter! Het wetsvoorstel zoals het hier ligt met betrekking tot de gemeentelijke herindeling Schouwen-Duiveland en Walcheren is een wetsvoorstel waarbij de regering eigenlijk de voorstellen van de provincie heeft gevolgd, omdat een toetsing van het advies van de provincie heeft opgeleverd dat het in voldoende mate past in het beleidskader zoals dat recent is geëxpliciteerd.

De wens van de beide woordvoerders, de heer Postma en de heer Wiegel, om een dergelijk voorstel niet zodanig in te richten dat beide regio's in een wetsvoorstel zijn opgenomen, kan ik op zichzelf wel begrijpen, hoewel bij een ander voorstel, dat voor Brabant, door de Tweede Kamer juist werd gevraagd om wetsvoorstellen samen te voegen vanwege de onderlinge relaties tussen de drie herindelingsgebieden die aan de orde zijn. Bij het wetsvoorstel waar wij het hier over hebben, heeft de provincie nadrukkelijk die relatie gelegd, vanwege, bijvoorbeeld, het gebied Neeltje Jans. Desalniettemin heb ik niet een soort van eenduidige opvatting over de vraag of regionale voorstellen in een of meerdere wetsvoorstellen moeten worden ondergebracht. Ik denk dat men moet zorgen voor het zo veel mogelijk afwikkelen van voorstellen voorzover die van de kant van de provincie worden ingediend. Geprobeerd moet worden om ook zo veel mogelijk aan te sluiten bij de indelingen zoals die daar zijn gegeven, tenzij er op het grensgebied van regio's afwegingen aan de orde zijn die gezamenlijke behandeling wenselijk maken. Dat was het verzoek bij Brabant. Ik heb hier de voorstellen dus verder gevolgd.

De heer Postma hangt zijn redenering, zijn hele motivering, op aan het criterium met betrekking tot de inwoneraantallen van de op te heffen gemeenten. Ik moet vaststellen dat ik op dat punt van mening verschil met de heer Postma. Ik begrijp, ook op grond van een eerdere gedachtewisseling in dit huis met de fractie van de heer Postma, heel goed dat de wijze waarop in het beleidskader gemeentelijke herindeling met inwoneraantallen wordt omgegaan niet helemaal overeenkomstig de opvattingen van de fractie van het CDA is. Desalniettemin ben ik van oordeel dat gemeenten kleiner dan 6000 inwoners vrijwel altijd te klein zullen zijn om zelfstandig te bestaan. Ik vind bovendien de vraag naar inwoneraantallen eigenlijk een aanvullend criterium en geen drempel waarbij men begint met kijken of een gemeente al dan niet moet worden opgeheven. Het is relevant om de combinatie van argumenten te wegen als het gaat om de vraag hoe om te gaan met herindeling. Dat is hier ook geprobeerd.

Ik realiseer mij heel goed dat er een serieuze discussie mogelijk is over de vraag of je op Schouwen-Duiveland tot één of twee nieuwe gemeenten zou moeten komen. Dat is een discussie die ook in de Tweede Kamer aan de orde is geweest bij dit wetsvoorstel. Toch heb ik gemeend hier een keuze te moeten maken voor één gemeente. Ik vind een gemeente in de orde van grootte van 9000 inwoners in de regel aan de kleine kant, maar dat wil niet zeggen dat het altijd is uitgesloten. Als je kijkt naar de ontwikkelingen op het eiland Schouwen-Duiveland en ziet hoe de recreatieve en agrarische functies zich tot elkaar verhouden en hoe die in de toekomst van het eiland relevant zijn voor de vraag waar welke ontwikkelingen tot stand kunnen worden gebracht, dan denk ik dat er goede argumenten zijn om tot één gemeente te komen.

Uiteraard zijn er meer overwegingen. Ik vind bijvoorbeeld de vraag of je voor fulltimebestuurders kiest geen zelfstandig argument voor gemeentelijke herindeling. Ik heb het ook nooit in die zin gebruikt en in het wetsvoorstel met betrekking tot Brabant heb ik ook zelf een voorstel gedaan waar een gemeente beneden de omvang van de wettelijke regeling voor fulltimewethouders zit. Ik vind dat je dat per situatie moet afwegen. Ik vind wel dat provincies de situatie kunnen overwegen dat fulltimebestuurders in hun gemeenten een indicatie geven voor de omvang van een gemeente. Dat is in Drenthe en in Zeeland gebeurd en ik vind ook dat dit afgewogen mag worden. Maar het feit dat ik hier een deel van de argumentatie van de provincie in het wetsvoorstel overneem, is niet de aankondiging dat dit voor altijd en alle situaties een absolute norm is. Ik kan mij omstandigheden voorstellen waarin je ervoor kiest om dat niet te doen.

Zowel de heer Postma als de heer Wiegel is op de situatie in Zeeuws-Vlaanderen ingegaan. Het is een beetje buiten het bereik van dit wetsvoorstel, maar laat ik vooropstellen dat het initiatief om te komen tot herindeling in Zeeuws-Vlaanderen een initiatief van het provinciebestuur van Zeeland zelf is. Ik heb daar op geen enkele manier bemoeienis mee gehad. Desalniettemin zou ik het wijs vinden als het provinciebestuur van Zeeland de procedures die daar beoogd zijn, afmaakt. Maar dat is een kwestie die op dit moment ter beoordeling ligt bij het provinciebestuur van Zeeland en waar het provinciebestuur van Zeeland in eerste instantie naar moet kijken. Ik zou het niet consistent vinden als voor Zeeuws-Vlaanderen zou worden gekozen voor een afwijkende opvatting, wat tot een bestendiging van de huidige situatie zou leiden, waar grote delen van de provincie zijn heringedeeld met een provinciaal beleidskader dat een redelijk evenwichtig beeld van omvang en positie van gemeenten totstandbrengt.

Bovendien liggen daar gemeenten die een zekere verstedelijking hebben ondergaan en waarvan de positie ook nog wel eens in ogenschouw zou kunnen worden genomen. Dat laat onverlet dat je ook daar kunt discussiëren over de vraag tot hoeveel gemeenten op Zeeuws-Vlaanderen je dan moet besluiten. Mij lijkt dat het voor de hand ligt dat de provincie Zeeland dat zorgvuldig beoordeelt en als dat voorstel mijn bureau bereikt, zullen wij dat omzetten in wet na de argumenten van de provincie te hebben gewogen. Ik denk dat het onjuist zou zijn om op dit moment meer daarover te zeggen dan dat. Maar wat mij betreft is het tij voor gemeentelijke herindeling niet verlopen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de tweede termijn kort kan zijn.

De heer Postma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Dat neemt u aan. Dat is jammer, want er is in eerste termijn zoveel gezegd door collega Wiegel en de staatssecretaris dat mijn tweede termijn aanmerkelijk langer zou kunnen zijn dan de eerste termijn. Maar ik heb begrepen dat er nog een wetsvoorstel komt tot herindeling van Zeeuws-Vlaanderen en dat geeft mij dan de gelegenheid om uitvoerig een eerste en een tweede termijn te benutten.

Ik heb enkele korte opmerkingen. De reactie van de staatssecretaris over Retranchement is juist. Overigens is een en ander de desbetreffende ambtenaar die deze grote fout maakte, niet kwalijk genomen. Hij is vervolgens hoogleraar administratief recht geworden aan de Universiteit van Amsterdam, de bekende hoogleraar Duk.

Ik ben het helemaal eens met gedeputeerde De Kok dat het tij voor gemeentelijke herindelingen is verlopen. Ik wil de staatssecretaris aanraden om niet met blote handen te trachten de ebbe die op het terrein van de gemeentelijke herindeling plaatsvindt om te buigen in vloed. Ik denk namelijk dat zo'n poging zoal niet in de Tweede Kamer dan toch in elk geval in de Eerste Kamer zal stranden.

In principe, zegt de staatssecretaris, worden de voorstellen van de provincie gevolgd. Het zou verba zingwekkend zijn dat, als er een voorstel komt van provinciale staten met betrekking tot de herindeling van Zeeuws-Vlaanderen, dit voorstel niet gevolgd werd. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat, hoewel de staatssecretaris zegt dat zij eigenlijk geen bemoeienis heeft met de procedure ten aanzien van Zeeuws-Vlaanderen die in Zeeland gevolgd wordt, zij gezien haar uitlatingen van vanochtend het heel aangenaam zou vinden wanneer gedeputeerde staten met de herindeling van Zeeuws-Vlaanderen voortgingen. Wat zij zegt, komt hierop neer. Een aantal van 9000 inwoners voor nieuwe gemeenten vind ik aan de lage kant. Dit betekent dat zij zegt: een aantal van de gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen is op dit moment te klein qua inwonertal.

De staatssecretaris zegt ook: fulltimewethouders vormen eigenlijk geen absolute norm; daarvan is een afwijking mogelijk. Voor haar is dus het uitgangspunt: in principe fulltimewethouders met in uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering. Als je dat toepast op de situatie in Zeeuws-Vlaanderen leidt dit tot de conclusie dat er naar haar oordeel een gemeentelijke herindeling moet plaatsvinden.

De voorzitter:

Mag ik u vragen terug te keren tot het wetsvoorstel zelf?

De heer Postma (CDA):

Ja, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dacht: als ondervoorzitter weet u dat natuurlijk.

De heer Postma (CDA):

Dat is niet zo. Daarom ben ik ook ondervoorzitter! Ik moet nog veel leren.

Mijnheer de voorzitter! Samenvattend, merk ik op dat wij moeten constateren dat er op het terrein van de gemeentelijke herindeling ten aanzien van de inwoneraantallen en het criterium van de fulltimewethouders een onoverbrugbare kloof bestaat tussen de huidige regering en de CDA-fractie van de Eerste Kamer. In ons stemgedrag zal dit ongetwijfeld tot uiting komen.

De heer Wiegel (VVD):

Voorzitter! Ik ben slechts ondervoorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken. Ik vraag dus ook enige largesse.

Ik wil de staatssecretaris dankzeggen voor het door haar gegeven antwoord. Zij heeft nog eens gezegd dat de regering met betrekking tot dit wetsvoorstel de provincie heeft gevolgd. Zij heeft vervolgens gezegd – en daar heb ik goed naar geluisterd – dat het inwonertal op zichzelf niet beslissend is voor het antwoord op de vraag of er een gemeentelijke herindeling moet komen. Zij heeft gezegd: 9000 inwoners is een beetje aan de lage kant. Als je overigens kijkt welke ontwikkelingen op Schouwen-Duiveland totstandgekomen zijn, bestuurlijk begeleid door vaak heel kleine gemeenten, kun je daarvoor veel respect hebben. Ik houd vast aan datgene wat de staatssecretaris zo-even heeft gezegd. Zij heeft in feite gezegd: het inwonertal is geen guillotine, het geldt niet voor altijd en voor alle situaties. Vervolgens heeft de staatssecretaris daaraan weer wat afgedaan. Het lijkt mij daarom goed om in het voetspoor van de heer Postma nadrukkelijk te zeggen dat wij, denkend aan mogelijk komende wetsvoorstellen, het inwonertal in genen dele als een valbijl willen zien. Wij vinden dat voorstellen tot gemeentelijke herindeling steeds van geval tot geval moeten worden bekeken. En het ene deel van het land is het andere niet. Dit betekent dus ook – ik zou graag van de staatssecretaris enige consistentie vragen – dat als de provincie Zeeland, die in verband met Zeeuws-Vlaanderen aan zet is, mocht besluiten om geen voorstel tot gemeentelijke herindeling voor te bereiden, wij ervan uitgaan dat de staatssecretaris, die het heel druk heeft met tal van andere zaken, deze zaak ook niet aanvat.

Voorzitter! De staatssecretaris heeft ons toch niet echt overtuigd als het gaat om de vraag, waarom er nu op Schouwen-Duiveland beter één dan twee gemeenten tot stand zouden kunnen komen. Maar iedereen in en buiten dit huis wist een jaar of vijf, zes geleden al hoe op Schouwen-Duiveland "de bestuurlijke pap gestort zou worden"; het was in feite al jaren geleden bekend dat het deze kant op zou gaan. Om die reden en omdat de herindeling van Schouwen-Duiveland in één wetsvoorstel is ondergebracht met de herindeling van Walcheren, waarmee wij geen problemen hebben, komen wij tot de conclusie dat wij onze stem niet aan het wetsvoorstel zullen onthouden. Was er sprake geweest van twee aparte wetsvoorstellen, dan zou de regering onze stem voor het wetsvoorstel voor Schouwen-Duiveland waarschijnlijk niet hebben gekregen.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Voorzitter! Ik kan mij de reactie van de heer Postma toch niet helemaal goed voorstellen, omdat de pogingen die ik in eerste termijn heb gedaan om de wijze waarop er met het beleidskader wordt omgegaan toe te lichten en te nuanceren, door de heer Postma tamelijk eenzijdig worden uitgelegd. Dat doet onrecht aan de uiteindelijke afweging die aan dit wetsvoorstel ten grondslag heeft gelegen, zowel op het niveau van de provincie als bij regering en Tweede Kamer.

Op dit moment is wat Zeeuws-Vlaanderen betreft de provincie Zeeland aan zet. Zij heeft de keuze gemaakt om een bepaald proces te starten en ik wacht af wat zij gaat doen. Tot op de dag van vandaag heb ik geen aanleiding gezien, daarin enig initiatief te nemen, al was het alleen maar omdat de provincie dat doet en omdat in dit land niet alles tegelijk kan.

De heer Postma heeft de in de Zeeuwse situatie begrijpelijke, maar desondanks onjuiste beeldspraak "met blote handen eb en vloed omzetten" gebruikt. Ik ben niet bezig met het omzetten van eb en vloed, ik wil bewerkstelligen dat gemeenten in staat zijn, eb en vloed beide op te vangen.

De heer Postma (CDA):

Dat willen wij ook. U neemt nu afstand van de provincie Zeeland als u zegt dat gemeenten moeten worden toegerust voor omstandigheden die wij nog niet kunnen voorzien. U geeft het dus toe; dank daarvoor!

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Ik moet zeggen dat dergelijke discussies over woorden geen recht doen aan wat ook de provincie Zeeland heeft beoogd. Je kunt er best over twisten, welke formulering het mooist is, maar het gaat erom dat de provincie Zeeland nadrukkelijk bij haar beschouwing heeft betrokken dat de te vormen gemeenten voor de komende decennia in staat moeten zijn, het werk uit te voeren waarvoor ze komen te staan, op een niveau waarmee recht wordt gedaan aan wat burgers van een gemeente mogen verwachten. En dan vind ik het eerlijk gezegd niet zo relevant om over een woord te discussiëren. Relevant is dat de gemeenten die gevormd worden, naar verwachting, met de kennis van dit moment, in staat zullen zijn om de komende decennia het werk waar zij voor besteld zijn, uit te voeren.

Wat betreft de fulltimewethouder, merk ik het volgende op. Inherent aan het feit dat in het beleidskader gemeentelijke herindeling een zeer weloverwogen en gemotiveerde keuze is gemaakt om geen inwonersaantal als criterium, in min of meer absolute, getalsmatige zin te noemen voor de omvang van gemeenten, is dat dit dan ook niet aan de orde is voor wat betreft het al of niet aanstellen van fulltimewethouders, want dat zou impliciet weer dat inwonersaantal als grens formuleren. Ik vind dat je gemeenten niet te klein moet laten zijn, maar ik vind ook dat je de ruimte moet houden om de omstandigheden zo naast de feitelijke situatie te leggen, daar waar het betreft de omvang van de gemeente, dat je kunt afwegen of in die omstandigheden een fulltimebestuur gewenst, dan wel ongewenst of onnodig is.

Ik kan mij voorstellen dat dit, gezien de redenering die de heer Postma ook in eerste termijn heeft gevolgd, vooralsnog blijft leiden tot een onoverbrugbare kloof tussen CDA en regering, maar ik kan aan dat gegeven op dit moment, zo geloof ik, nauwelijks iets toe- of afdoen, omdat de heer Postma vanuit een andere opvatting argumenteert en met andere normen oordeelt dan ik. Dat is het verschil van opvatting dat in dit huis uiteindelijk tot uitdrukking komt in het stemgedrag. Ik realiseer mij dit. Het spijt me dat ik de heer Postma niet kan overtuigen, maar het is een gegeven waar ik het op dit moment helaas even mee moet doen.

De heer Wiegel heeft herhaald dat het inwonertal geen valbijl is. Ik hoop dat ik in de wijze waarop ik zo-even nog eens op de heer Postma reageerde, wat betreft dit inwonersaantal, in voldoende mate tegemoet ben gekomen aan de wijze waarop de heer Wiegel daar ook mee om wenst te gaan.

Wat betreft Zeeuws-Vlaanderen wijs ik erop dat, als er van de kant van de provincie Zeeland geen voorstel wordt gedaan, ik op dit moment niet bezig ben een en ander te vervangen door een door mij ingezette ARHI-procedure. Ik geloof dat wij eerst maar even moeten afwachten of de provincie Zeeland zelf zo verstandig is om daar haar weg te vervolgen. Als het er niet van komt, dan komt de tijd nog wel dat wij daar nader over oordelen. Ik ben daar op dit moment in ieder geval niet mee bezig.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Het aanwezige lid van de fractie van de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat hij geacht wil worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Naar boven