Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, houdende uitbreiding van de loonkostensubsidieregeling (23784).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van de Zandschulp (PvdA):

Voorzitter! Sinds de invoering van de Wet tot terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume in 1992 beschikt de GMD over een arsenaal gereedschap voor de vervulling van de taak van arbeidsbemiddeling en reïntegratie van ex- of gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Een van die instrumenten is een loonkostensubsidie, afgekort LKS, eventueel gecombineerd met een inwerksubsidie bij integratie bij een nieuwe werkgever. En inderdaad, loonkostensubsidie kan een hulpmiddel zijn om een aarzelende werkgever over de brug te trekken. Nu wordt voorgesteld om de loonkostensubsidie uit te breiden naar reïntegratie bij de eigen werkgever. Wij zullen dit voorstel steunen, maar wij verwachten er hooguit een marginaal effect van.

Als ik even over dit voorstel nadenk, vind ik het toch een ietwat merkwaardig voorstel. Het gaat hierbij om werknemers die nog in dienstbetrekking zijn. Het kan gaan om werknemers die na een jaar Ziektewet in zo geringe mate arbeidsongeschikt zijn, minder dan 15%, dat zij zelfs niet voor de laagste arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komen. Het kan ook gaan om werknemers in een van de lagere arbeidsongeschiktheidsklassen. In het algemeen zal het dus gaan om het eerste WAO-jaar. In dat geval geldt er een inspanningsverplichting van de werkgever om deze werknemer een aangepaste arbeidsplaats aan te bieden en geldt er een verscherpte ontslagbescherming. Op zichzelf doet loonkostensubsidie hieraan niet toe of af.

Bij reïntegratie bij de eigen werkgever zijn er twee varianten denkbaar. De eerste is dat de betrokkene bij de eigen werkgever aan de slag gaat in een functie met bijbehorend functieloon dat overeenkomt met de theoretische schatting van het functie-informatiesysteem, FIS. Lager loon en gedeeltelijke WAO-uitkering sluiten dan goed op elkaar aan; er is in principe geen probleem. Als het om een heel andere functie bij de eigen werkgever gaat, kan de laatste wellicht behoefte hebben aan een inwerksubsidie.

De tweede variant is dat betrokkene weer aan het werk gaat bij de eigen werkgever in een andere functie tegen een lagere loonwaarde dan overeenkomst met de theoretische schatting van het FIS. Sinds TBA geschiedt die schatting op basis van de hoogst bereikbare loonwaarde. Nu is er wel een probleem. Loon en gedeeltelijke WAO-uitkering sluiten niet meer op elkaar aan. De gedeeltelijke WAO-uitkering biedt geen adequate compensatie voor het feitelijk loonverlies. In sommige, wellicht zeer uitzonderlijke situaties levert de combinatie lager loon en gedeeltelijke WAO zelfs minder op dan een gecombineerde WAO/WW-uitkering.

In deze tweede situatie is er wel een probleem en wel voor de werknemer. Dat probleem wordt nu opgelost, althans verzacht via een subsidie voor de werkgever. Het ligt op het eerste gezicht voor de hand dat de werkgever die subsidie doorsluist naar de werknemer die werk hervat tegen een lager loon dan overeenkomt met de maximale resterende verdiencapaciteit volgens het FIS. Een probleem is echter wel dat de loonkostensubsidie slechts tijdelijk verstrekt kan worden. Mijns inziens is er behoefte aan een op de werknemer toegespitst reïntegratie-instrument in dergelijke situaties. Ik geef in dit verband een curieus voorbeeld uit de praktijk van de arbeidsongeschiktheidsschattingen van de DETAM.

Een wasserijmedewerkster wordt geschikt geacht om voor halve dagen niet te zwaar werk te doen. De medisch-arbeidskundige beperkingen staan toe dat zij ook haar eigen werk voor halve dagen doet. Dat levert een loon op ter waarde van de helft van haar oude loon. Volgens mijn logica is deze vrouw half arbeidsongeschikt en zou zij ingedeeld dienen te worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Volgens de computer van het FIS blijken er echter ook functies te bestaan met een ruim hogere loonwaarde die zij met haar beperkingen nog kan vervullen, bijvoorbeeld samenstelster elektrische apparatuur; ik weet niet precies wat de functie inhoudt. Omdat geschat moet worden op basis van haalbare functies met de hoogste loonwaarde wordt zij nu niet voor de helft, maar voor een derde arbeidsongeschikt verklaard: de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Werkhervatting voor halve dagen in haar oude functie bij haar eigen werkgever wordt nu niet erg aantrekkelijk. De kleine WAO-uitkering biedt geen adequate compensatie voor het feitelijk loonverlies.

Voor de invoering van TBA zou vorenstaande uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsschatting zich waarschijnlijk niet hebben voorgedaan. Zou zo'n vreemde uitkomst toch denkbaar zijn geweest, dan was er de mogelijkheid van herschatting op basis van feitelijk loon. Sinds TBA is herschatting op basis van feitelijk loon niet meer mogelijk, althans als het gaat om werkhervatting tegen een lager loon. Merkwaardigerwijs is herschatting wel mogelijk bij hervatting tegen een hoger loon dan de FIS-computer eerder voor mogelijk had gehouden. Als wij doctrinair aan bovenstaande vasthouden, wordt de reïntegratiedoelstelling toch in een aantal situaties ondergeschikt gemaakt aan een theoretisch zo zuiver mogelijke schatting. Ik pleit er daarom juist ter wille van de reïntegratie voor om de mogelijkheid van herschatting tegen feitelijk loon te heropenen, uiteraard genormeerd, wellicht afgebakend en gecontroleerd door een onafhankelijk toezicht.

De tegenwerping bij deze suggestie is mij bekend: dan sluipen er toch weer arbeidsmarktoverwegingen binnen in de arbeidsongeschiktheidsschatting. Wij hebben ervoor gekozen om het arbeidsongeschiktheidsrisico en het werkloosheidsrisico zo duidelijk mogelijk te scheiden. Wij kenden vroeger de mogelijkheid om bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de werkloosheidscomponent te verdisconteren in de WAO-uitkering. In de praktijk is die mogelijkheid maximaal opgerekt. Het ging erom, in de woorden van de vroegere directeur-generaal Arbeid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de werkloosheidscijfers op te zwabberen. Dat heeft geleid tot een forse scheefgroei in de WAO.

Voorzitter! Dat is mij bekend, maar ik bepleit iets geheel anders. In het verleden, bij de verdiscontering van de werkloosheidscomponent in de WAO, ging het om de uitkering als een afkoopsom voor het recht op arbeid. Ik bepleit precies het tegengestelde: de uitkering gebruiken als een opstapje naar arbeid. Ik gebruik niet helemaal toevallig de term "opstapje". De staatssecretaris zal zich het opstapje nog herinneren: de mogelijkheid om bij werkhervatting tegen lager loon betrokkene een arbeidsongeschiktheidsklasse hoger in te schalen dan overeenkomt met de eerdere theoretische schatting. Ik bepleit om in deze gevallen de reïntegratiedoelstelling zwaarder te laten wegen dan een doctrinair zuivere schatting. Ik bepleit dus niet werkloosheid in de WAO-uitkering te verdisconteren. Ik bepleit wel indien nodig en nuttig voor de reïntegratie werkhervatting tegen een lager loon in de WAO te verdisconteren. Het gaat mijns inziens niet aan om verdiscontering van werkloosheid en verdiscontering van werkhervatting tegen lager loon over één kam te scheren.

Voorzitter! Van generaals wordt wel gezegd dat ze strategieën bedenken om de vorige verloren oorlogen alsnog te winnen, zich niet realiserend dat de omstandigheden en omgevingsfactoren inmiddels zijn gewijzigd. Politici hebben al evenzeer de neiging, zich zo te fixeren op het vermijden van fouten uit het verleden, dat ze recente fouten soms over het hoofd zien. Ik hoop dat het spoedig mogelijk wordt om het verleden positief te verwerken en onbevangen aan te kijken tegen de huidige knelpunten. Alle arbeidsdeskundigen en arbeidsbemiddelaars die ik gesproken heb, vertelden mij dat de mogelijkheid tot herschatting bij werkaanvaarding tegen een lager loon een van de meest effectieve reïntegratie-instrumenten was.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! De heer Van de Zandschulp heeft terecht gewezen op het feit dat we een heel arsenaal aan instrumenten hebben om te pogen, mensen aan het werk te houden, ook als ze gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en om te reïntegreren. Ik zou hem willen voorhouden dat het kabinet er zeer veel aan gelegen is om wat dat betreft alles wat we beschikbaar hebben en wat we kunnen bedenken met elkaar, uit de kast te halen. Het begeleiden in de richting van de arbeidsmarkt van mensen die arbeidsongeschikt zijn geweest of op dit moment nog steeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, is namelijk een heel belangrijke doelstelling van het regeringsbeleid. Ik zou ook graag in de loop van het komend jaar, als wij praten over de wetsvoorstellen in het kader van het privatiseren van de Ziektewet en de WAO-voorstellen – het flankerend beleid wat nodig is – heel nadrukkelijk willen stilstaan bij dat onderdeel van het flankerend beleid. Het is cruciaal dat we erin slagen, op dat punt de wissels te verzetten. Er is op dit moment naar mijn stellige overtuiging op basis van de nieuwe wetgeving van het vorige kabinet te veel sprake van dat mensen die op dit moment gebruikmaken van een arbeidsongeschiktheidsregeling, geheel of gedeeltelijk uit die regeling komen op basis van de nieuwe schattingen en dan werkloos worden, terwijl we er niet voldoende in slagen, ze te begeleiden naar de arbeidsmarkt en daarvoor voldoende banen te realiseren. Het mag ook de heer Van de Zandschulp duidelijk zijn dat, als het aan het kabinet ligt, alles uit de kast wordt gehaald om dat probleem tot een oplossing te brengen. Ik heb daar ook aan de overkant, tijdens de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het een en ander over gezegd.

De heer Van de Zandschulp verwacht van dit instrumentje, zoals hij het noemde, eigenlijk maar een marginaal effect. Ik zou hem daarin gelijk willen geven. Er is behoefte aan dit instrument, maar we moeten er met elkaar geen spectaculaire effecten van verwachten. Degenen die bezig zijn met het begeleiden van de categorieën waar ik over gesproken heb in de richting van de arbeidsmarkt, geven aan dat ze ook aan dit instrument behoefte hebben. Dat is ook de reden, waarom het kabinet overwogen heeft om het instrument in te dienen.

De rest van het verhaal van de heer Van de Zandschulp ging eigenlijk volledig over de wijze van schatten, het schattingsbesluit en de gevolgen van de TBA-wetgeving. Ik zou daar heel kort over willen zijn, omdat ik mij realiseer dat wij over die wijze van schatten en het herbeoordelen van mensen, in de loop van de komende maanden nog een uitgebreide discussie krijgen. De heer Van de Zandschulp weet dat het departement bezig is met het evalueren van het schattingsbesluit, waarvan wij de komende maanden de resultaten zullen zien. Ik ben op dit moment over een aantal andere aspecten van het schattingsbesluit in overleg met de uitvoeringsorganen, namelijk de GMD en de Federatie van bedrijfsverenigingen, om te kijken of we op dat punt een aantal evident onredelijke situaties in de toekomst kunnen voorkomen. Het is niet mijn voornemen om, kijkend naar de huidige schattingspraktijk, wederom arbeidsmarktelementen in de schatting te betrekken. Ik geloof dat een van de goede onderdelen van de TBA-wetgeving en van het schattingsbesluit van het vorige kabinet is geweest dat we, in tegenstelling tot het verleden, kijken naar wat mensen nog wel kunnen op de arbeidsmarkt, en dat we ons niet concentreren op wat men niet meer kan. Uitgaande van het gegeven wat men nog wel kan, komen we tot een oordeel, welke functies beschikbaar zijn. Ik ben het met de heer Van de Zandschulp eens dat je reïntegratie buitengewoon zwaar moet wegen, maar ik ben aan de andere kant ook van mening dat we, waar het gaat om een beoordeling van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is, dit op een heel zuivere manier moeten vaststellen, al was het alleen maar om "arbeidsongeschikten" en mensen die om andere redenen werkloos zijn, niet op een ongelijke wijze te behandelen.

De heer Van de Zandschulp kent de tegenwerpingen en hij weet ook wat mijn opvatting is met betrekking tot het wederom introduceren van arbeidsmarktrelevante factoren in de hele schattingspraktijk. Ik zou hem willen voorstellen, af te wachten wat de huidige evaluatie oplevert – dat duurt niet zo lang meer – en vervolgens met elkaar, ook met de Tweede Kamer, te bezien op welke wijze wij in de toekomst met het hele fenomeen van keuren en schatten om moeten gaan.

De heer Van de Zandschulp (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Het is mij bekend dat er een discussie gaande is over het huidige schattingsbesluit en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Voor zover mij bekend gaat de discussie tot dusverre over vreemde en schrijnende uitkomsten die vooral het gevolg zijn van de medische beoordeling. Ik vraag aan de staatssecretaris of die evaluatie van het schattingsbesluit mede met zich kan brengen dat ook onredelijke of vreemde uitkomsten als gevolg van de arbeidskundige beoordeling een rol spelen. Het voorbeeld dat ik heb geplukt uit de Detam-praktijk vind ik zo'n curieus voorbeeld. Ik ben het uiteraard eens met het uitgangspunt dat je primair moet kijken naar wat mensen nog wel kunnen, in plaats naar je te fixeren op wat mensen niet kunnen. Over die uitgangspunten zijn wij het dus eens. Het gaat nu over "het introduceren van arbeidsmarktelementen". Ik ken dat argument en ik weet ook wat er in het verleden fout is gegaan, een fout die ook ik niet nog eens wil maken. Daarover zijn wij het eens. De staatssecretaris heeft echter niet gereageerd op mijn argumentatie dat wat ik voorstel niet het verdisconteren is van enige werkloosheidscomponent in de WAO-uitkering, maar daar waar dat nodig is voor de reïntegratie het verdisconteren van werkhervatting tegen een lager loon. Ik vind dat een essentieel andere variant, ook al probeer je ze allebei onder de ene noemer van arbeidsmarktoverwegingen te behandelen in het schattingsbesluit. Ik vind dat tot dusverre dit onderscheid, wat toch essentieel is, niet is gemaakt als men alleen maar de term gebruikt en daarmee het probleem naar mijn mening wegschuift. Ik doel op de variant, waarin beide geheel verschillende benaderingen gezamenlijk onder die ene noemer van het introduceren van arbeidsmarktoverwegingen in de schatting worden betiteld.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Natuurlijk, die evaluatie is breed opgezet en zal zich niet alleen maar concentreren op de medische beoordeling. De evaluatievragen en onderzoeksvragen zijn er in eerste instantie op gericht, te ontdekken welke signalen wij op dit moment krijgen met betrekking tot de nieuwe schattingspraktijk. Die signalen zijn heel breed, en hebben te maken met de medische keuring en de arbeidskundige kant van de zaak. Dat brede scala zal dus in beeld moeten komen. Een tweede belangrijke vraag is, wat het realiteitsgehalte van die signalen is, hoe serieus je die kritiek moet nemen en of een en ander een onbedoeld effect is van de maatregel. Zonder enige twijfel zal de hele arbeidskundige kant van de zaak aan de orde komen, ook gelet op de signalen die ik op mijn bureau krijg. Maar ook de heer Van de Zandschulp zal daarover de nodige post krijgen. De bulk van de signalen heeft te maken met het gegeven dat mensen zeggen: als ik tegen die functies beoordeeld word, tegen dat hoge niveau aan loon, dan is er altijd sprake van een nog resterende arbeidsgeschiktheid. Dat heeft alles te maken met die arbeidskundige kant van de zaak. Ik ben ervan overtuigd dat dat een relevant onderdeel zal zijn, niet alleen van het onderzoek dat op dit moment gaande is, maar ook van de evaluatie en de discussie die wij daarover zullen voeren. Wat dat betreft kunnen wij dus de klokken gelijk zetten.

Ik ben blij dat de heer Van de Zandschulp de doelstellingen van het huidige kabinet onderschrijft, namelijk dat wij niet uit moeten gaan van wat mensen niet meer kunnen, maar van wat mensen wel kunnen. Dat moeten wij blijven vasthouden.

De heer Van de Zandschulp zegt dat hij niet met zijn opmerkingen de hele verdiscontering naar voren wilde halen. Het gaat volgens hem om een fundamenteel andere zaak, namelijk het verdisconteren van werkhervatting tegen lager loon. Ik ben met hem van mening dat dat een andere zaak is dan de oude verdisconteringsproblematiek. Ik wil de heer van de Zandschulp voorhouden – die discussie moeten wij later voortzetten, als wij spreken over de toekomst van het schattingsbesluit – dat ook het verdisconteren van werkhervatting tegen een lager loon niet een medisch, maar arbeidsmarktrelevant gegeven is. Het is wat mij betreft de vraag of wij dat type elementen wederom moeten betrekken bij het beantwoorden van de vraag wat de mate van arbeidsongeschiktheid van iemand is. Als iemand 100% arbeidsgeschikt is, tegen een loon dat afwijkt van het loon dat hij vroeger verdiende, is het voor mij een grote vraag of wij dat wederom moeten betrekken in de verzekering die wij rondom arbeidsongeschiktheid hebben. Ik begrijp uit opmerkingen van de heer Van de Zandschulp dat hij daar wat anders tegenaan kijkt, maar laten wij, als wij de precieze waarde van alle signalen rond de nieuwe schatting goed in beeld hebben en die systematisch in kaart hebben gebracht, maar met elkaar bekijken op welke wijze die medische en arbeidskundige elementen ook in de toekomst een rol zullen blijven spelen.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Voorzitter: Heijne Makkreel

Naar boven