Vragen van de leden Oskam en Omtzigt (beiden CDA) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over resolutie 838 van het Huis van Afgevaardigden van de Verenigde Staten, die voor een deel gaat over vermeende mensenrechtenschendingen in Turkije en Nederland (ingezonden 10 januari 2013).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), mede namens de minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 27 februari 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1147.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van resolutie 838 van het Huis van Afgevaardigden, die voor een deel gaat over vermeende mensenrechtenschendingen in Turkije en Nederland?1

Antwoord 1

Ja. Deze resolutie2 kan in het verlengde worden gezien van de ontwikkelingen in de Verenigde Staten waarover ik uw Kamer informeerde bij brief van 3 oktober 20123. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft over deze ontwikkelingen op 4 december 2012 vragen van de leden Omtzigt en Oskam (beiden CDA) beantwoord4.

Vraag 2, 3

Kunt u voor elk van de aangegeven punten in de resolutie afzonderlijk aangeven of ze waar is of niet?

Kunt u aangeven of de Turkse en/of Nederlandse autoriteiten serieus onderzoek doen naar elke beschuldiging waarvan niet onmiddellijk duidelijk is of hij klopt of niet? Op welke wijze vindt dat onderzoek plaats en worden getuigen gehoord?

Antwoord 2, 3

Voor de volledigheid merk ik op dat Resolutie 838 niet in stemming is gebracht en met het verscheiden van het 112e Congres is komen te vervallen. Ik ben ermee bekend dat een resolutie van vergelijkbare strekking in het 113e Congres is ingebracht onder nummer H.Res. 62. De resolutie lijkt voort te komen uit vragen die bij het betreffende lid van het Huis van Afgevaardigden leven over de afhandeling van de aangifte(s) tegen de oud-secretaris-generaal van mijn ministerie. Over de afhandeling van deze aangifte en eerdere aantijgingen aan het adres van de betrokken ambtenaar hebben mijn ambtsvoorgangers en ik uw Kamer bij meerdere gelegenheden geïnformeerd5.

Het past de Nederlandse Regering vanzelfsprekend niet vooruit te lopen op beraadslagingen in het Huis van Afgevaardigden van de Verenigde Staten.

Voorzover u vraagt of de in de resolutie opgenomen aantijgingen jegens de betrokken ambtenaar bekend waren bij het Openbaar Ministerie (OM) en derhalve betrokken zijn bij het besluit van het OM de aangifte te seponeren kan ik u melden dat het OM mij als volgt bericht heeft. Ik beperk mij daarbij overigens tot die passages uit de resolutie die betrekking hebben op de aantijgingen jegens de betrokken ambtenaar. In de bijlage bij deze beantwoording zijn de verschillende alinea’s van de resolutie van een nummer voorzien, de hieronder genoemde nummers verwijzen hierna.

Ten aanzien van de beweerdelijke slachtoffers (alinea’s 7, 8, 9, 19 en 20)

In de resolutie worden drie beweerdelijke slachtoffers genoemd. Deze zijn bij het OM bekend, zij het dat de opsteller van de resolutie enkel hun voornamen lijkt te hanteren. Slechts twee van deze personen konden worden uitgenodigd om hier een verklaring af te leggen. Een derde persoon heeft zich nimmer gemeld of aangifte gedaan. Van de andere twee heeft slechts één van de mogelijkheid gebruik gemaakt om naar Nederland te komen, een verklaring af te leggen en een officiële aangifte te doen. De andere heeft geen gevolg gegeven aan drie uitnodigingen van het OM om op kosten van Nederland alhier een verklaring af te leggen.

Anders dan in de resolutie wordt gesteld, heeft het OM de persoon die in Nederland een verklaring heeft afgelegd via diens raadsvrouw per brief uitgebreid gemotiveerd toegelicht dat geen strafrechtelijk onderzoek tegen de betrokken ambtenaar is ingesteld vanwege het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld. Daarbij is tevens aangeboden een en ander in een persoonlijk gesprek nader toe te lichten. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Ten aanzien van de verklaring van (Turkse) functionarissen en de reisbewegingen van de betrokken ambtenaar (alinea’s 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 21)

De in de resolutie vermelde informatie van Turkse (oud-)functionarissen is via de raadsvrouw bekend geworden bij de Rijksrecherche en betrokken bij het oriënterende feitenonderzoek. In het kader van dit onderzoek zijn personen gehoord en is gedegen onderzoek gedaan naar de reisbewegingen van de betrokken ambtenaar. Dit onderzoek heeft geen bevestiging opgeleverd dat de betrokken ambtenaar in de bedoelde periode in Turkije zou zijn geweest.

Ten aanzien van de afdoening van de aangifte zelf (alinea’s 17, 18 en 22)

Anders dan in de betreffende alinea uit de resolutie wordt gesteld heeft niet «Nederland» of ik als Minister van Veiligheid en Justitie besloten om geen vervolging in te stellen maar de daartoe bevoegde Officier van Justitie.

Op basis van de niet als betrouwbaar beoordeelde aangifte, noch op basis van het daarop volgende oriënterende feitenonderzoek is jegens de betrokken ambtenaar gebleken van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 lid 1 Sv. Mitsdien kan conform het systeem van de wet geen strafvervolging worden ingesteld. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij mijn brief van 2 februari 20126. Tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie is op 24 oktober 2012 een klacht ex artikel 12 Sv ingediend. Het Hof heeft zich hier nog niet over uitgesproken.

Vraag 4

Bent u bereid om naar aanleiding van de antwoorden op eerdere vragen7 8, aan de Nederlandse ambassadeur in Washington D.C. te vragen een nadere brief te schrijven aan het lid van het Amerikaanse Congres Pitts, waarin hij zeer precies uiteenzet wat de juridische status van het zogenaamde grondige onderzoek (thorough investigation) was, waarnaar hij verwees in zijn brief van 17 augustus 2012?

Antwoord 4

De ambassadeur heeft aan alle leden van de U.S. Helsinki Commission, waaronder Congresleden Smith en Pitts, een Engelse vertaling gestuurd van de eerder genoemde brief die ik op 3 oktober 2012 aan uw Kamer heb gestuurd. Ik acht de uitleg daarin afdoende. Ik zie op dit moment geen aanleiding de ambassadeur te vragen een nadere brief te schrijven aan het lid van het Amerikaanse Congres Pitts. Vanzelfsprekend worden de ontwikkelingen op de voet gevolgd.

Vraag 5

Kunt u aangeven wie vanuit de Nederlandse overheid uitgenodigd waren om aanwezig te zijn bij de bijeenkomst en wie precies aanwezig waren?

Antwoord 5

Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken op 4 december 2012 in antwoord9 op vragen van de leden Omtzigt en Oskam reeds heeft aangegeven heeft een delegatie uit de EU op 9 maart en 10 maart 1998 een bezoek afgelegd aan Istanbul en Ankara. De delegatie bestond uit de vigerend voorzitter van het K4-comité, de voorzitter van de raadswerkgroep migratie, medewerkers van het Secretariaat-Generaal van de Raad en van de Europese Commissie. Voor de goede orde wijs ik erop dat de oud-secretaris-generaal van mijn Ministerie geen deel uitmaakte van de delegatie.

Voor zover met «de bijeenkomst» wordt gedoeld op de Interpol-bijeenkomst van juli 1996 in Antalya, herhaal ik hetgeen uw Kamer op 13 juli 2007 in antwoord10 op vragen van het lid De Roon (PVV) is gemeld, namelijk dat het OM de notulen en de deelnemerslijst van bedoeld congres heeft opgevraagd en dat de betrokken ambtenaar in geen van beide stukken voor komt.

Vraag 6

Kloppen de berichten dat de mannen die aangifte deden in Turkije bedreigd worden?11 Welke stappen zult u, mogelijk in samenwerking met de Turkse autoriteiten nemen, zodat zij niet meer bedreigd worden?

Antwoord 6

Voor zover deze personen in Turkije zijn bedreigd lijkt het geraden dat zij zich terzake wenden tot de bevoegde Turkse autoriteiten.


X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Kamerstuk TK 2012–2013, 33 400-VI, nr. 3

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen TK 2012–2013, nr. 691

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen TK 2006–2007, nrs. 1214, 1457, 1698, 2295, 2296, 2297 en 2298, Kamerstuk TK 2012–2013, 33 400-VI, nr. 18 en Kamerstuk TK 2012–2013, 33 400-VI, nr. 4

X Noot
6

Kamerstuk TK 2011–2012, 33 000-VI, nr. 80

X Noot
7

Kamervragen AH 691 (2012/2013)

X Noot
8

Kamervragen AH 691 (2012/2013), antwoord op vraag 13.

X Noot
9

Aanhangsel Handelingen TK 2012–2013, nr. 691

X Noot
10

Aanhangsel Handelingen TK 2006–2007, nr. 2295

Naar boven