33 400 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2013

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2012

Ik hecht eraan uw Kamer te informeren naar aanleiding van de berichtgeving in de media over de secretaris-generaal van mijn ministerie.

In deze artikelen, die kennelijk voortbouwen op eerdere publicaties, zijn ernstige aantijgingen geuit tegen de betrokken ambtenaar. In mijn brief van 3 oktober jl. (Kamerstuk 33 400 VI, nr.3)berichtte ik uw Kamer over het feit dat mijn ambtsvoorgangers en ik ons steeds op het standpunt hebben gesteld dat de aard van de functie van betrokkene noopt tot alertheid. Uitgangspunt is steeds geweest dat wat onderzocht moest worden, is onderzocht. Gelet op de aard van de aantijgingen zijn de onderzoeken verricht door de AIVD, de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie. De uitkomst van al deze onderzoeken is steeds geweest dat er geen begin van juistheid is gebleken ten aanzien van de geruchten en aantijgingen.

Geheel in lijn met het hiervoor weergegeven uitgangspunt, heb ik de betrokken instanties verzocht te bezien of zij in de recente artikelen aanleiding vinden om hetzij terug te komen op eerder ingenomen standpunten, hetzij enig nieuw onderzoek te verrichten. Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend.

Onze rechtsstaat voorziet in een uitgewogen en bewezen stelsel van mogelijkheden om op te komen tegen onrecht en om vermoedens van onrecht aan de orde te stellen. Daartoe behoren de mogelijkheden om aangifte van een strafbaar feit te doen en om bij de onafhankelijke rechter een klacht in te dienen indien een aangifte niet leidt tot een opsporingsonderzoek of tot strafvervolging.

Aan de andere kant biedt onze rechtsstaat ook bescherming tegen ongefundeerde aantijgingen. Deze bescherming geldt onverkort ook voor de betrokken ambtenaar.

Zoals ik aan het slot van mijn brief van 3 oktober jl. aangaf, is van enige grond voor de juistheid van de beschuldigingen niet gebleken. Deze conclusie onderschrijf ik nog steeds. Het is ook om die reden dat ik de secretaris-generaal van mijn ministerie volledig steun bij het treffen van rechtsmaatregelen tegen de publicaties.

Ik vertrouw erop, u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven