U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard

Artikel I

De 'Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard' wordt gewijzigd zoals aangegeven in Bijlage A.

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: systeemactiviteiten)

  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

  • 2

    Het met elkaar in verbinding te brengen van oppervlaktewaterlichamen is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 3

    Een oppervlaktewaterlichaam op een peil brengen of houden dat afwijkt van het in het peilbesluit vastgestelde peil of van het waterpeil dat normaal wordt aangehouden, is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 4

    Het aanbrengen van meer dan 500 m² verhard oppervlak waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, op een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 5

    Onder verhard oppervlak, bedoeld in het vierde lid, wordt ook verstaan dakoppervlak en glastuinbouw.

B

Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 3 LOZINGSACTIVITEITEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM OF ZUIVERINGTECHNISCH WERK

Afdeling 3.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.1 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.1 naar afdeling 3.1. ]

Artikel 3.1 (activiteiten)

Als lozingsactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk worden aangewezen:

  • a.

    het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    het lozen van grondwater bij sanering, ontijzering of ontwatering;

  • c.

    het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

  • d.

    het lozen van huishoudelijk afvalwater;

  • e.

    het lozen van koelwater;

  • f.

    het lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken;

  • g.

    het lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen;

  • h.

    het lozen bij opslaan en overslaan van andere dan inerte goederen;

  • i.

    het lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater;

  • j.

    het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder;

  • k.

    het lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen;

  • l.

    het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen;

  • m.

    het lozen bij asverstrooiing; en

  • n.

    het uitvoeren van overige lozingen.

[Red: Artikel 3.2 verplaatst van paragraaf 3.1 naar afdeling 3.1. ]

Artikel 3.2 (toepassingsbereik)
  • 1

    Dit hoofdstuk is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het bergen van water en het aan- en afvoeren van water;

    • b.

      het beschermen of beheersen van het peil van water;

    • c.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van het belang van doorspoelen van water;

    • d.

      het vervullen van maatschappelijke functies van oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het schaatsen, het zwemmen en het varen; en

    • e.

      het beschermen van zuiveringtechnische werken en de doelmatige werking daarvan voor het transporteren en zuiveren van afvalwater.

  • 2

    De paragrafenafdelingen 3.2 en 3.16 van dit hoofdstuk zijn van toepassing in het beheergebied voor het beheer van de kwantiteit van oppervlaktewater.

  • 3

    De paragrafenafdelingen 3.3 tot en met 3.16 van dit hoofdstuk zijn van toepassing in het beheergebied voor het beheer van de kwaliteit van oppervlaktewater.

Afdeling 3.2 Kwantitatieve voorschriften voor lozingen

[Red: Artikel 3.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.2 naar afdeling 3.2. ]

Artikel 3.3 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam voor zover het gaat over:

  • a.

    meer dan 500 m³/u op een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer;

  • b.

    meer dan 100 m³/u op een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied zonder een plas;

  • c.

    meer dan 1 m³/u op een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied met een plas.

Afdeling 3.3 Lozen van grondwater bij sanering, ontijzering of ontwatering

[Red: Artikel 3.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.3 naar afdeling 3.3. ]

Artikel 3.4 (lozen van grondwater bij saneringen)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.4, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l bij lozen in een oppervlaktewaterlichaam

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4,1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    Trichlooretheen

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

    1 μg/l

[Red: Artikel 3.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.3 naar afdeling 3.3. ]

Artikel 3.5 (lozen bij ontijzeren grondwater)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

[Red: Artikel 3.6 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.3 naar afdeling 3.3. ]

Artikel 3.6 (lozen van grondwater bij ontwatering)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

[Red: Artikel 3.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.3 naar afdeling 3.3. ]

Artikel 3.7 (meet- en rekenbepalingen)
  • 1

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink, ijzer en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-ENISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

[Red: Artikel 3.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.3 naar afdeling 3.3. ]

Artikel 3.8 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.4 tot en met 3.6, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt binnen een huishouden.

Afdeling 3.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

[Red: Artikel 3.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.4 naar afdeling 3.4. ]

Artikel 3.9 (lozen van afvloeiend hemelwater)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen geloosd op of in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het lozen op of in de bodem of in een schoonwaterriool niet mogelijk is.

[Red: Artikel 3.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.4 naar afdeling 3.4. ]

Artikel 3.10 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Afdeling 3.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

[Red: Artikel 3.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.5 naar afdeling 3.5. ]

Artikel 3.11 (lozen van huishoudelijk afvalwater)
  • 1

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

[Red: Artikel 3.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.5 naar afdeling 3.5. ]

Artikel 3.12 (zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater)
  • 1

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.12.

    Tabel 3.12 Emissiegrenwaarden

    Stof

    Emissiewaarden mg/l bij lozen op een oppervlaktewaterlichaam

     
     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 4

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

[Red: Artikel 3.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.5 naar afdeling 3.5. ]

Artikel 3.13 (meet- en rekenbepalingen)
  • 1

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1 of NEN-EN-ISO 5815-2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

[Red: Artikel 3.14 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.5 naar afdeling 3.5. ]

Artikel 3.14 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.11, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Afdeling 3.6 Lozen van koelwater

[Red: Artikel 3.15 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.6 naar afdeling 3.6. ]

Artikel 3.15 (koelwater)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s.

[Red: Artikel 3.16 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.6 naar afdeling 3.6. ]

Artikel 3.16 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.15, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Afdeling 3.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

[Red: Artikel 3.17 verplaatst van paragraaf 3.7 naar afdeling 3.7. ]

Artikel 3.17 (bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen)

Paragraaf Afdeling 3.7Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

[Red: Artikel 3.18 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.7 naar afdeling 3.7. ]

Artikel 3.18 (werkinstructie bij reinigen en conserveren)
  • 1

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is er een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

[Red: Artikel 3.19 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.7 naar afdeling 3.7. ]

Artikel 3.19 (werkinstructie bij bouwen en slopen)

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

[Red: Artikel 3.20 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.7 naar afdeling 3.7. ]

Artikel 3.20 (beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam)

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

[Red: Artikel 3.21 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.7 naar afdeling 3.7. ]

Artikel 3.21 (meet- en rekenbepalingen)

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

[Red: Artikel 3.22 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.7 naar afdeling 3.7. ]

Artikel 3.22 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.17 tot en met 3.19, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.18; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoel in artikel 3.19.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

[Red: Artikel 3.23 verplaatst van paragraaf 3.8 naar afdeling 3.8. ]

Artikel 3.23 (inerte goederen)

Voor de toepassing van deze paragraafafdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrijstaal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

[Red: Artikel 3.24 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.8 naar afdeling 3.8. ]

Artikel 3.24 (lozen bij opslaan van inerte goederen)

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 3.25 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.8 naar afdeling 3.8. ]

Artikel 3.25 (lozen bij overslaan van inerte goederen)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Afdeling 3.9 Lozen bij overslaan van andere dan inerte goederen

[Red: Artikel 3.26 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.9 naar afdeling 3.9. ]

Artikel 3.26 (lozen bij overslaan van niet-inerte goederen)
  • 1

    Met het oog op doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      bij het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

[Red: Artikel 3.27 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.9 naar afdeling 3.9. ]

Artikel 3.27 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.26, worden aan het dagelijks bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3
    • 3.

      Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Afdeling 3.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

[Red: Artikel 3.28 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.10 naar afdeling 3.10. ]

Artikel 3.28 (lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels)

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1º tot en met 3º, van de wet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

[Red: Artikel 3.29 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.10 naar afdeling 3.10. ]

Artikel 3.29 (lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen)

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de wet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Afdeling 3.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

[Red: Artikel 3.30 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.11 naar afdeling 3.11. ]

Artikel 3.30 (lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden)

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 3.31 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.11 naar afdeling 3.11. ]

Artikel 3.31 (werkinstructie bij verontreinigde waterbodem)

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek; en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

[Red: Artikel 3.32 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.11 naar afdeling 3.11. ]

Artikel 3.32 (lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder)

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 3.30 op een oppervlaktewaterlichaam, die worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 3.33 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.11 naar afdeling 3.11. ]

Artikel 3.33 (lozen van algen en bacteriën)

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 3.34 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.11 naar afdeling 3.11. ]

Artikel 3.34 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.30, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      gegevens over de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.31; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

  • 3

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Afdeling 3.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

[Red: Artikel 3.35 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.12 naar afdeling 3.12. ]

Artikel 3.35 (lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

[Red: Artikel 3.36 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.13 naar afdeling 3.13. ]

Artikel 3.36 (lozen vanuit andere gebouwen dan een kas)
  • 1

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.36, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.36 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

[Red: Artikel 3.37 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.13 naar afdeling 3.13. ]

Artikel 3.37 (lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen)
  • 1

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

[Red: Artikel 3.38 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.13 naar afdeling 3.13. ]

Artikel 3.38 (lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen)
  • 1

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.38, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.38 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

[Red: Artikel 3.39 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.13 naar afdeling 3.13. ]

Artikel 3.39 (lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars)
  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.39, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.39 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiewaarden in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3

    De artikelen artikel 4.801 en artikel 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

[Red: Artikel 3.40 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.13 naar afdeling 3.13. ]

Artikel 3.40 (meet- en rekenbepalingen)
  • 1

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1 of NEN-EN-ISO 5815-2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

[Red: Artikel 3.41 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.13 naar afdeling 3.13. ]

Artikel 3.41 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.36 tot en met 3.39, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voor de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur.

Afdeling 3.14 Asverstrooiing

[Red: Artikel 3.42 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.14 naar afdeling 3.14. ]

Artikel 3.42 (asverstrooiing)

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Afdeling 3.15 Andere lozingen

[Red: Artikel 3.43 verplaatst van paragraaf 3.15 naar afdeling 3.15. ]

Artikel 3.43 (vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater)
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de paragrafenafdelingen 3.3 tot en met 3.14;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; of

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

[Red: Artikel 3.44 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.15 naar afdeling 3.15. ]

Artikel 3.44 (vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk)
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Afdeling 3.16 Beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

[Red: Artikel 3.45 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.16 naar afdeling 3.16. ]

Artikel 3.45

[vervallen]

[Red: Artikel 3.46 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.16 naar afdeling 3.16. ]

Artikel 3.46 (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)
  • 1

    Op verzoek van het bevoegd gezag worden over lozingsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1 de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen met betrekking tot die kwaliteit.

  • 2

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

[Red: Artikel 3.47 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.16 naar afdeling 3.16. ]

Artikel 3.47 (beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit)

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

[Red: Artikel 3.48 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.16 naar afdeling 3.16. ]

Artikel 3.48 (voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit)

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

[Red: Artikel 3.49 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 3.16 naar afdeling 3.16. ]

Artikel 3.49 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het verrichten van een lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 3.1 kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de artikelen 3.4 tot en met 3.42.

C

Paragraaf 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

D

Paragraaf 3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.2 Kwantitatieve voorschriften voor lozingen

[Vervallen]

[Vervallen]

E

Paragraaf 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.3 Lozen van grondwater bij sanering, ontijzering of ontwatering

[Vervallen]

[Vervallen]

F

Paragraaf 3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

[Vervallen]

[Vervallen]

G

Paragraaf 3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

[Vervallen]

[Vervallen]

H

Paragraaf 3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.6 Lozen van koelwater

[Vervallen]

[Vervallen]

I

Paragraaf 3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

[Vervallen]

[Vervallen]

J

Paragraaf 3.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

[Vervallen]

[Vervallen]

K

Paragraaf 3.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.9 Lozen bij overslaan van andere dan inerte goederen

[Vervallen]

[Vervallen]

L

Paragraaf 3.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

[Vervallen]

[Vervallen]

M

Paragraaf 3.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

[Vervallen]

[Vervallen]

N

Paragraaf 3.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

[Vervallen]

[Vervallen]

O

Paragraaf 3.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

[Vervallen]

[Vervallen]

P

Paragraaf 3.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.14 Asverstrooiing

[Vervallen]

[Vervallen]

Q

Paragraaf 3.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.15 Andere lozingen

[Vervallen]

[Vervallen]

R

Paragraaf 3.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.16 Beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

[Vervallen]

[Vervallen]

S

Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 4 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN

Afdeling 4.1 Algemeen

[Red: Artikel 4.1 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.1 naar afdeling 4.1. ]

Artikel 4.1 (toepassingsbereik)
  • 1

    Dit hoofdstuk is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het aan- en afvoeren van water en het besparen van water;

    • b.

      het beschermen van grondwaterlichamen en de doelmatige werking daarvan voor het infiltreren en vasthouden van water;

    • c.

      het beschermen of het beheersen van het peil van water;

    • d.

      het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van het belang van het doorspoelen van water; en

    • e.

      het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen, en door grondwaterlichamen, in het bijzonder de dragende functie van grondwaterlichamen.

  • 2

    Dit hoofdstuk is mede gericht op de bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2.1, voor zover de wateronttrekkingsactiviteiten naar hun aard, omvang of samenhang met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, daarvoor gevolgen kunnen hebben.

  • 3

    Dit hoofdstuk is van toepassing in het beheergebied voor het beheer van de kwantiteit van oppervlaktewater.

[Red: Artikel 4.2 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.1 naar afdeling 4.1. ]

Artikel 4.2 (beoordelingsregel)
  • 1

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 4.10 of voor het infiltreren van water als bedoeld in artikel 4.15, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water als bedoeld in artikel 4.15, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in de bodem te brengen water niet afkomstig hoeft te zijn uit een oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 4.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.1 naar afdeling 4.1. ]

Artikel 4.3 (voorschriften omgevingsvergunning voor infiltreren van water)

Op een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van artikel 4.15 is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

[Red: Artikel 4.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.1 naar afdeling 4.1. ]

Artikel 4.4 (meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water)
  • 1

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water infiltreert door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3

    Degene die water infiltreert door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.4 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 4.4 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    Bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    Zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    Geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    Temperatuur

    T

    vierwekelijks

    Zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    Opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    Totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    Bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    Nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    Nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    Ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    Totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    Fluoride

    F

    driemaandelijks

    Chloride

    Cl

    vierwekelijks

    Sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    Natrium

    Na

    driemaandelijks

    Ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    Mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    Chroom

    Cr

    driemaandelijks

    Lood

    Pb

    driemaandelijks

    Koper

    Cu

    driemaandelijks

    Zink

    Zn

    driemaandelijks

    Cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    Arseen

    As

    driemaandelijks

    Cyanide

    CN

    driemaandelijks

    Minerale olie

     

    vierwekelijks

    Adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    Vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    Vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    Polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    Fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5

    Het eerste tot en met vierde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      voor het onttrekken van minder dan 12.000 m³/j buiten een grondwaterbeschermingsgebied; of

    • c.

      voor zover het gaat over een glastuinbouwbedrijf waarvoor een meldingsplicht geldt als bedoeld in artikel 4.17.

Afdeling 4.2 Wateronttrekkingsactiviteit oppervlaktewaterlichaam

[Red: Artikel 4.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.2 naar afdeling 4.2. ]

Artikel 4.5 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)
  • 1

    Het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over meer dan 100 m³/u.

  • 2

    Het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied zonder een plas is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over meer dan 50 m³/u.

  • 3

    Het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied met een plas is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over meer dan 1 m³/u.

Afdeling 4.3 Wateronttrekkingsactiviteit grondwater

[Red: Artikel 4.6 verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.6 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is niet van toepassing op:

  • a.

    het onttrekken van grondwater uit een grondwaterlichaam voor industriële toepassing of voor de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • b.

    het onttrekken van grondwater dat in samenhang met dat onttrekken in de bodem is gebracht.

[Red: Artikel 4.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.7 (grenswaarden onttrekken grondwater)

Voor het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam gelden de volgende grenswaarden:

  • a.

    een extra droogstand van een houten fundering of onderdelen daarvan gedurende 70 achtereenvolgende dagen;

  • b.

    een hoekverdraaiing van een gebouw, anders dan een aangewezen monument, van 1:600;

  • c.

    een hoekverdraaiing van een aangewezen monument van 1:1200;

  • d.

    een verlaging van de grondwaterstand, lager dan de laagst bekende grondwaterstand, in een gebied met een hoge of middelhoge trefkans op archeologische resten in de bodem;

  • e.

    een zetting van 20 mm van een waterkering, anders dan een peilscheiding B;

  • f.

    een zetting van 10 mm van infrastructuur of een leiding onder druk, tenzij de beheerder van de infrastructuur of de leiding goedkeurt dat de zetting groter is dan, of gelijk is aan, 10 mm;

  • g.

    een hoekverdraaiing van een leiding onder druk van 1:600, of 1:300 als de beheerder van de leiding een hoekverdraaiing goedkeurt die groter is dan 1:600;

  • h.

    een hoekverdraaiing van 1:600 of een zetting van 10 mm over een lengte van 36 m van railinfrastructuur, tenzij de beheerder van de railinfrastructuur toestemming verleent voor een zetting groter dan 10 mm over 36 m of meer;

  • i.

    een verlaging van de grondwaterstand ter plaatse van een landbouwperceel gedurende 5 achtereenvolgende dagen en geen risico optreedt op schade aan landbouwgewassen, of, wel een risico voor landbouwgewassen optreedt en degene die de activiteit verricht een regeling heeft getroffen met de mogelijke gedupeerden;

  • j.

    een verlaging van de grondwaterstand in een natuurgebied binnen het groeiseizoen;

  • k.

    een verlaging van de grondwaterstand, lager dan de laagst bekende grondwaterstand, in een stadspark of bij een monumentale boom gedurende 5 achtereenvolgende dagen tijdens het groeiseizoen; en

  • l.

    een bodemdaling van 50 mm.

[Red: Artikel 4.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.8 (voorafgaande effectstudie)
  • 1

    Voorafgaand aan het onttrekken van meer dan 5 m³ grondwater per uur wordt een deugdelijk onderzoek verricht naar de te verwachten gevolgen van die onttrekking voor de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.7.

  • 2

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is voor de aanleg van een brandblusvoorziening geen voorafgaand onderzoek naar de te verwachte gevolgen van de onttrekking voor de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.7, vereist.

[Red: Artikel 4.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.9 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam is verboden zonder melding, voor zover het gaat over:

    • a.

      meer dan 1 tot en met 5 m³/u; of

    • b.

      meer dan 5 m³/u en de effecten vallen binnen de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.7.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor zover het gaat over:

    • a.

      het gebruik als koelwater of andere laagwaardige toepassingen;

    • b.

      het onttrekken van meer dan 5 m³/u in een grondwaterbeschermingsgebied of in het natuurnetwerk Nederland;

    • c.

      het onttrekken voor een duur van drie of meer achtereenvolgende jaren voor het drooghouden van gebouwen; of

    • d.

      het onttrekken voor een duur van drie of meer achtereenvolgende jaren in een gebied als bedoeld onder b.

[Red: Artikel 4.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.10 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)
  • 1

    Het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning, in alle andere dan de in artikel 4.9 bedoelde gevallen.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor het onttrekken van grondwater:

[Red: Artikel 4.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.11 (verboden gevallen)

Het over drie of meer achtereenvolgende jaren onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam in een grondwaterbeschermingsgebied of in het natuurnetwerk Nederland is verboden.

[Red: Artikel 4.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.12 (monitoringsplicht)
  • 1

    De gevolgen van het onttrekken van meer dan 5 m³/u grondwater voor de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.7, worden gemonitord door een nulmeting, tussentijdse metingen en een eindmeting voor zover uit een voorafgaande effectenstudie als bedoeld in artikel 4.8 blijkt dat gevolgen van de onttrekking een van de signaleringswaarden, bedoeld in het tweede lid, zullen overschrijden.

  • 2

    Voor de verplichting de gevolgen van het onttrekken van meer dan 5 m³/u grondwater te monitoren, bedoeld in het eerste lid, gelden de volgende signaleringswaarden:

    • a.

      een extra droogstand van een houten fundering of onderdelen daarvan gedurende 5 achtereenvolgende dagen;

    • b.

      een hoekverdraaiing van een gebouw, een monument, railinfrastructuur of een drukleiding;

    • c.

      een verlaging van de grondwaterstand, lager dan de laagst bekende grondwaterstand, in een gebied met een hoge of middelhoge trefkans op archeologische resten in de bodem;

    • d.

      een zetting van 10 mm op infrastructuur, een leiding onder druk of een waterkering;

    • e.

      een zetting op railinfrastructuur;

    • f.

      een verlaging van de grondwaterstand ter plaatse van een landbouwperceel gedurende 5 achtereenvolgende dagen;

    • g.

      een verlaging van de grondwaterstand, lager dan de laagst bekende grondwaterstand, in een stadspark of bij een monumentale boom gedurende 5 achtereenvolgende dagen;

    • h.

      een bodemdaling van 10 mm; en

    • i.

      voor zover het gaat over een grondwateronttrekking op een bodemverontreinigingslocatie, anders dan voor het saneren van die locatie: een grondwateronttrekking van 1000 m³ of meer.

  • 3

    De uit de monitoring verkregen gegevens worden op verzoek van het dagelijks bestuur of, voor zover het gaat over een onttrekking van drie of meer achtereenvolgende jaren, jaarlijks, verstrekt aan het dagelijks bestuur.

[Red: Artikel 4.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.13 (gegevens en bescheiden)
  • 1

    Binnen een werkdag na constatering van een overschrijding van een van de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.7, worden de volgende gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur:

    • a.

      de grenswaarde die is overschreden;

    • b.

      de mate waarin de grenswaarde is overschreden; en

    • c.

      een schatting van de duur van de overschrijding.

  • 2

    Binnen vier weken na het onttrekken van grondwater met een brandblusvoorziening worden de volgende gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur:

    • a.

      de locatie van de brandblusvoorziening;

    • b.

      de duur van de onttrekking; en

    • c.

      de hoeveelheid onttrokken grondwater.

[Red: Artikel 4.14 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.3 naar afdeling 4.3. ]

Artikel 4.14 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in de artikelen 4.7, 4.8, 4.12, en 4.13.

Afdeling 4.4 Infiltreren

[Red: Artikel 4.15 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.4 naar afdeling 4.4. ]

Artikel 4.15 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)
  • 1

    Het infiltreren van water is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor het infiltreren van gietwater door een glastuinbouwbedrijf waarvoor een meldingsplicht geldt als bedoeld in artikel 4.17.

[Red: Artikel 4.16 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.4 naar afdeling 4.4. ]

Artikel 4.16 (grenswaarden)

De grenswaarden voor het infiltreren van gietwater door een glastuinbouwbedrijf, zijn:

  • a.

    maximaal 70.000 m³/j per infiltratiepunt voor het in de bodem brengen; en

  • b.

    maximaal 50.000 m³/j per infiltratiepunt voor het onttrekken.

[Red: Artikel 4.17 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.4 naar afdeling 4.4. ]

Artikel 4.17 (meldingsplichtige gevallen)

Het infiltreren van gietwater tot de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.16, door een glastuinbouwbedrijf is verboden zonder melding, voor zover het gaat over gietwater dat:

  • a.

    niet is vermengd met water dat afkomstig is van bedrijfsvoeringsprocessen, anders dan biologische teelt; of

  • b.

    na vermenging met water dat afkomstig is van bedrijfsvoeringsprocessen, anders dan biologische teelt, is gezuiverd met een zuiveringsrendement van minimaal 80%.

[Red: Artikel 4.18 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.4 naar afdeling 4.4. ]

Artikel 4.18 (gegevens en bescheiden)

Uiterlijk twee weken na het beëindigen van het infiltreren van gietwater door een glastuinbouwbedrijf, worden de datum en het tijdstip waarop de activiteit is geëindigd verstrekt aan het dagelijks bestuur.

[Red: Artikel 4.19 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 4.4 naar afdeling 4.4. ]

Artikel 4.19 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het infiltreren van gietwater door een glastuinbouwbedrijf kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in de artikelen 4.16 en 4.18.

T

Paragraaf 4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

U

Paragraaf 4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.2 Wateronttrekkingsactiviteit oppervlaktewaterlichaam

[Vervallen]

[Vervallen]

V

Paragraaf 4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.3 Wateronttrekkingsactiviteit grondwater

[Vervallen]

[Vervallen]

W

Paragraaf 4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.4 Infiltreren

[Vervallen]

[Vervallen]

X

Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 5 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN WATERSTAATSWERKEN: WERKZAAMHEDEN

Afdeling 5.1 Grondonderzoek

[Red: Artikel 5.1 verplaatst van paragraaf 5.1 naar afdeling 5.1. ]

Artikel 5.1 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraafafdeling is gericht op het beschermen van waterkeringen en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water.

  • 2

    Deze paragraafafdeling is van toepassing in het beperkingengebied van een waterkering.

  • 3

    Deze paragraafafdeling gaat niet over boringen voor het aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding of voor het exploiteren of winnen van gas, vloeistoffen of delfstoffen.

[Red: Artikel 5.2 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.1 naar afdeling 5.1. ]

Artikel 5.2 (algemene regels)
  • 1

    Een peilbuis wordt zodanig aangebracht dat deze niet kan overstromen. De peilbuis wordt waterdicht afgewerkt met een straatpot of beschermbuis met afsluitbare deksel.

  • 2

    Beschadiging van de bekleding van een waterkering wordt zo snel mogelijk hersteld.

  • 3

    Een peilbuis wordt na gebruik zo snel mogelijk verwijderd.

  • 4

    Ieder boorgat of sondeergat wordt blijvend waterdicht gedicht door het gat volledig te vullen met zwelklei of een gelijkwaardige grondsoort.

[Red: Artikel 5.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.1 naar afdeling 5.1. ]

Artikel 5.3 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het uitvoeren van een sondering of het aanbrengen of verwijderen van een waterspanningsmeter of peilbuis is verboden zonder melding.

  • 2

    Het uitvoeren van een grondboring met een diameter van maximaal 15 cm is verboden zonder melding.

[Red: Artikel 5.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.1 naar afdeling 5.1. ]

Artikel 5.4 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het uitvoeren van een grondboring met een diameter van meer dan 15 cm is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 5.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.1 naar afdeling 5.1. ]

Artikel 5.5 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het uitvoeren van een sondering of het aanbrengen of verwijderen van een waterspanningsmeter of peilbuis kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 5.2.

Afdeling 5.2 Grondverzet waterstaatswerken

[Red: Artikel 5.6 verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.6 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraafafdeling is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het beperken van gevolgen van eventuele overstroming, het bergen van water of het aan- en afvoeren van water;

    • b.

      het beschermen of beheersen van het peil van water;

    • c.

      het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het behouden van de gewenste waterkwaliteit; en

    • d.

      het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het schaatsen, het varen en het zwemmen.

  • 2

    Deze paragraafafdeling is mede gericht op de bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2.1, voor zover beperkingengebiedactiviteiten grondverzet naar hun aard, omvang of samenhang met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, daarvoor gevolgen kunnen hebben.

  • 3

    Deze paragraafafdeling gaat niet over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een dam met duiker als bedoeld in de gevallen, bedoeld in de artikelen 6.37, 6.38 en 6.39.

[Red: Artikel 5.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.7 (algemene regels)
  • 1

    Het in een peilgebied beschikbare volume voor het bergen van water dat verloren gaat door het dempen of versmallen van een oppervlaktewaterlichaam wordt binnen het peilgebied volledig gecompenseerd.

  • 2

    Bij het dempen van een oppervlaktewaterlichaam wordt de doorstromingscapaciteit van het oppervlaktewater niet verminderd.

  • 3

    Aan een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van grond kunnen voorschriften worden verbonden die afwijken van het eerste of tweede lid.

  • 4

    Het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel is niet van toepassing als het aanbrengen van grond ter vervanging van een ander peilscheidend kunstwerk in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b of in het beperkingengebied van een peilscheiding B plaatsvindt voor zover:

    • a.

      de oppervlakte van het gedempte water maximaal 30 m² is;

    • b.

      het dempen wordt gerealiseerd in de lengterichting haaks op de oeverlijn en op minimaal 10 meter van een kunstwerk;

    • c.

      de breedte van het gedempte oppervlaktewaterlichaam maximaal 5 meter is op het hoogst voor het oppervlaktewaterlichaam vastgestelde waterpeil;

    • d.

      het talud van de dam, zowel onder als boven water, minimaal gelijk is aan 1:2; en

    • e.

      de waterkerende hoogte van de dam minimaal gelijk is aan de hoogte van het aangrenzende maaiveld of minimaal 1 meter boven het hoogste aangrenzende waterpeil.

[Red: Artikel 5.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.8 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het aanbrengen van grond in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied zonder een plas is verboden zonder melding, voor zover het gaat over:

    • a.

      het versmallen van het oppervlaktewaterlichaam tot een afstand tussen de oevers van niet minder dan 1,6 m;

    • b.

      het verondiepen van het oppervlaktewaterlichaam tot een diepte van niet minder dan 0,5 m onder het waterpeil; of

    • c.

      het dempen van een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Het aanbrengen van grond in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b of in het beperkingengebied van een peilscheiding B als vervanging van een peilscheidend kunstwerk zoals bedoeld in artikel 5.7, vierde lid, is verboden zonder melding.

  • 3

    Het verwijderen van grond in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging is verboden zonder melding, voor zover het gaat over:

    • a.

      het verbreden van het oppervlaktewaterlichaam, met oppervlaktewater met een diepte van niet minder dan 0,5 m onder het waterpeil; of

    • b.

      het verlengen van het oppervlaktewaterlichaam, met oppervlaktewater met een breedte van niet minder dan 1,6 m tussen de oevers en een diepte van niet minder dan 0,5 m onder het waterpeil.

  • 4

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in een krw-oppervlaktewaterlichaam of in een bergingsgebied.

  • 5

    De verboden, bedoeld in het eerste en derde lid, gelden niet als er sprake is van een samenhang van de activiteiten aanbrengen en verwijderen van grond en de hoeveelheid grond die wordt aangebracht en verwijderd bij elkaar opgeteld een oppervlakte van meer dan 2000 m2 betreft.

  • 6

    De verboden gelden niet in het beperkingengebied van een waterkering.

[Red: Artikel 5.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.9 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam voor berging)
  • 1

    Het versmallen, verondiepen of dempen van een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging is verboden zonder omgevingsvergunning, in andere dan de in artikel 5.8 bedoelde gevallen.

  • 2

    Het verbreden of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over andere dan de in artikel 5.8, tweede lid, bedoelde gevallen.

[Red: Artikel 5.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.10 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer)
  • 1

    Het aanbrengen van grond in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer, uitgezonderd boezemland, is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het aanbrengen van een grondlaag van meer dan 20 cm dikte in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer en binnen een afstand van 5 m tot de doorgaande oeverlijn van dat oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 3

    Het verwijderen van grond in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer, uitgezonderd boezemland, is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 5.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.11 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)
  • 1

    Het aanbrengen van grond in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het verbod geldt niet in de tuin van een perceel met woonfunctie in het beperkingengebied van een niet-primaire waterkering voor zover het gaat over:

    • a.

      het aanbrengen van een laag grond van maximaal 50 cm dikte buiten een afstand van 5 m tot de doorgaande oeverlijn van het te keren water; of

    • b.

      het aanbrengen van een laag klei van maximaal 20 cm dikte binnen een afstand van 5 m tot de doorgaande oeverlijn van het te keren water.

[Red: Artikel 5.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.12 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)
  • 1

    Het verwijderen van grond in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor de grond in het beperkingengebied van een peilscheiding B tot 20 cm boven het profiel van de waterkering dat is vastgesteld in een legger als bedoeld in artikel 2.39 van de wet.

[Red: Artikel 5.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.13 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: bergingsgebied)

Het aanbrengen van grond in een bergingsgebied is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 5.14 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.2 naar afdeling 5.2. ]

Artikel 5.14 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen of verwijderen van grond in het beperkingengebied van een waterstaatswerk a en in het beperkingengebied van een waterstaatswerk b kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 5.7.

Afdeling 5.3 Terreinverharding

[Red: Artikel 5.15 verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.15 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste door het beschermen van waterkeringen en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water.

[Red: Artikel 5.16 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.16 (algemene regels: aanbrengen)
  • 1

    Bij het aanleggen of wijzigen van terreinverharding in de beschermingszone van een waterkering wordt geen licht funderingsmateriaal gebruikt of op ander wijze gewicht weggenomen.

  • 2

    Terreinverharding die wordt aangebracht of gewijzigd in het beperkingengebied van een peilscheiding B heeft een minimale hoogte van 20 cm boven de peilscheiding en leidt niet tot lekkage van de peilscheiding.

  • 3

    Bij het aanleggen of wijzigen van terreinverharding in de kernzone van een boezemwaterkering, bergingswaterkering of peilscheiding A:

    • a.

      wordt geen asfalt of in specie gezette verharding aangebracht; en

    • b.

      wordt niet meer dan 10 cm stelzand toegepast voor zover het gaat over een locatie met een woonfunctie binnen een afstand van 5 m tot de doorgaande oeverlijn van het te keren water.

[Red: Artikel 5.17 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.17 (algemene regels: verwijderen)
  • 1

    Na het verwijderen van terreinverharding in het beperkingengebied van een primaire of voorliggende waterkering wordt direct het grondoppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving aangevuld, afgewerkt en voorzien van graszoden of ingezaaid met een graszaadmengsel voor dijken van het type D1 of D2.

  • 2

    Het verwijderen van terreinverharding in de kernzone van een waterkering wordt volledig gedaan, met inbegrip van fundering en overige bijbehorende werken.

  • 3

    Bij het verwijderen van terreinverharding in de kernzone van een waterkering:

    • a.

      wordt alleen grond aangebracht van een door of namens het dagelijks bestuur goedgekeurde samenstelling;

    • b.

      wordt aangebrachte grond aangebracht in lagen die ieder mechanisch worden verdicht; en

    • c.

      heeft iedere aangebrachte laag grond na de mechanische verdichting een laagdikte van niet meer dan 30 cm.

[Red: Artikel 5.18 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.18 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van terreinverharding kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in de artikelen 5.16 en 5.17.

[Red: Artikel 5.19 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.19 (meldingsplichtige gevallen: boezemwaterkeringen, bergingswaterkeringen en peilscheidingen A)
  • 1

    Het aanbrengen of wijzigen van terreinverharding op een perceel met woonfunctie in het beperkingengebied van een boezemwaterkering, bergingswaterkering of peilscheiding A is verboden zonder melding binnen een afstand van 5 m tot de doorgaande oeverlijn van het te keren water.

  • 2

    Het verwijderen van terreinverharding op een perceel met woonfunctie in de kernzone van een boezemwaterkering, bergingswaterkering of peilscheiding A is verboden zonder melding.

[Red: Artikel 5.20 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.20 (meldingsplichtige gevallen: primaire en voorliggende waterkeringen)

Het buiten het stormseizoen verwijderen van terreinverharding niet zijnde een weg in de kernzone van een primaire of voorliggende waterkering is verboden zonder melding.

[Red: Artikel 5.21 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.21 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: boezemwaterkering, bergingswaterkering of peilscheiding A)

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van terreinverharding op een perceel zonder woonfunctie in het beperkingengebied van een boezemwaterkering, bergingswaterkering of peilscheiding A is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 5.22 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.3 naar afdeling 5.3. ]

Artikel 5.22 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: primaire of voorliggende waterkering)
  • 1

    Het aanbrengen of wijzigen van terreinverharding of het verwijderen van een weg in het beperkingengebied van een primaire of voorliggende waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het tijdens het stormseizoen verwijderen van terreinverharding niet zijnde een weg in de kernzone van een primaire of voorliggende waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 5.4 Overige werkzaamheden

[Red: Artikel 5.23 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 5.4 naar afdeling 5.4. ]

Artikel 5.23 (vangnet)
  • 1

    Het verrichten van een andere werkzaamheid dan waarvoor in dit hoofdstuk regels zijn gesteld in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam, in de kernzone van een waterkering of in een bergingsgebied is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het verbod is gericht op de doelen, bedoeld in artikel 2.1.

Y

Paragraaf 5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.1 Grondonderzoek

[Vervallen]

[Vervallen]

Z

Paragraaf 5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.2 Grondverzet waterstaatswerken

[Vervallen]

[Vervallen]

AA

Paragraaf 5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.3 Terreinverharding

[Vervallen]

[Vervallen]

BB

Paragraaf 5.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.4 Overige werkzaamheden

[Vervallen]

[Vervallen]

CC

Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 6 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN WATERSTAATSWERKEN: WERKEN

Afdeling 6.1 Kabels en leidingen

[Red: Artikel 6.1 verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.1 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraafafdeling is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

    • b.

      het beschermen van de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen; en

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

  • 2

    Deze paragraafafdeling gaat niet over het aanbrengen of verwijderen van een kabel of een leiding:

    • a.

      op of boven het waterstaatswerk, tenzij dat uitdrukkelijk anders is bepaald;

    • b.

      in verband met grondboringen voor grondonderzoek; of

    • c.

      voor een uitstroom- of onttrekkingsvoorziening.

[Red: Artikel 6.2 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.2 (algemene regels)
  • 1

    Sleuven en andere vergravingen bij het aanbrengen of verwijderen van een kabel, een leiding of een las- of aansluitgat in de kernzone van een waterkering worden mechanisch verdicht in lagen van niet meer dan 30 cm grond, met een door of namens het dagelijks bestuur goedgekeurde samenstelling.

  • 2

    Verdichte sleuven en andere vergravingen bij het aanbrengen of verwijderen van een kabel, een leiding of een las- of aansluitgat in de kernzone van een waterkering worden na uitvoering van het werk tenminste twaalf maanden in goede staat gehouden.

  • 3

    Puin dat of baggerspecie die is vrijgekomen bij het aanbrengen of verwijderen van een kabel, een leiding of een las- of aansluitgat in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b, wordt afgevoerd.

  • 4

    Een kabel of leiding in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is bestand tegen de druk van het materieel dat wordt gebruikt voor het onderhoud van dat waterstaatswerk.

[Red: Artikel 6.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.3 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen of verwijderen van een kabel, een leiding of een las- of aansluitgat kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 6.2.

[Red: Artikel 6.4 verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.4 (meldingsplichtige gevallen: kabel of leiding primaire waterkeringen)
  • 1

    Het aanbrengen van een kabel of een leiding in het beperkingengebied van een primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      het tracé de waterkering niet kruist;

    • b.

      het een huisaansluiting betreft;

    • c.

      tijdens het stormseizoen geen werkzaamheden worden verricht in het buitentalud of in de grasbekleding;

    • d.

      de aanleg wordt uitgevoerd in een open ontgraving met sleuven die maximaal 1 m diep zijn; en

    • e.

      als het een leiding is, de gesteldheid geschikt is voor een waterkering.

  • 2

    Het eerste lid, onder de, houdt in dat:

    • a.

      een leiding onder vrij verval bestaat uit hoogwaardig pvc (klasse 34/SN8), PE40 SDR6, PE80 SDR13,6 of gelijkwaardig en is voorzien van leidingkoppelingen met rubberen afdichtingsringen; en

    • b.

      een leiding onder druk bestaat uit een stuk, een maximale druk heeft van 3 bar, een maximale uitwendige diameter van 110 mm en is uitgevoerd in HDPE (PE80/100).

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c en d, is van overeenkomstige toepassing op het verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een primaire waterkering.

[Red: Artikel 6.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.5 (meldingsplichtige gevallen: kabel of leiding niet-primaire waterkeringen)
  • 1

    Het aanbrengen van een kabel of een leiding in het beperkingengebied van een niet-primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      het tracé de waterkering niet kruist;

    • b.

      de aanleg wordt uitgevoerd in een open ontgraving met sleuven die maximaal 1 m diep zijn; en

    • c.

      als het werk een leiding is, de gesteldheid geschikt is voor een waterkering.

  • 2

    Het eerste lid, onder c, houdt in dat:

    • a.

      een leiding onder vrij verval bestaat uit hoogwaardig pvc (klasse 34/SN8), PE40 SDR6, PE80 SDR13,6 of gelijkwaardig en is voorzien van leidingkoppelingen met rubberen afdichtingsringen; en

    • b.

      een leiding onder druk bestaat uit een stuk, een maximale druk heeft van 3 bar, een maximale uitwendige diameter van 110 mm en is uitgevoerd in HDPE (PE80/100).

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op het verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een niet-primaire waterkering.

[Red: Artikel 6.6 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.6 (meldingsplichtige gevallen: las- of aansluitgat waterkeringen)
  • 1

    Het aanbrengen van een las- of aansluitgat van maximaal 2 m² in het beperkingengebied van een primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover tijdens het stormseizoen geen werkzaamheden worden verricht in het buitentalud of de grasbekleding.

  • 2

    Het aanbrengen van een las- of aansluitgat van maximaal 2 m² in het beperkingengebied van een niet-primaire waterkering is verboden zonder melding.

[Red: Artikel 6.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.7 (meldingsplichtige gevallen: kabel of leiding oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Het aanbrengen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder melding, voor zover de aanleg wordt uitgevoerd met sleufloze technieken en met inachtneming van een gronddekking van ten minste 1,30 m ten opzichte van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam dat is vastgesteld in een legger als bedoeld in artikel 2.39 van de wet.

  • 2

    Het in open ontgraving aanbrengen van een kabel of leiding in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      het tracé op minimaal 1 m afstand ligt van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      de aanleg wordt uitgevoerd met sleuven die maximaal 1 m diep zijn.

  • 3

    Het verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder melding.

  • 4

    Het aanbrengen van een kabel of leiding boven een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder melding, voor zover de kabel of leiding aan een brug is bevestigd en de vrije ruimte tussen het wateroppervlak en de onderzijde van de brug behouden blijft.

[Red: Artikel 6.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.8 (meldingsplichtige gevallen: las- of aansluitgat oppervlaktewaterlichaam)

Het aanbrengen van een las- of aansluitgat in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder melding voor zover een afstand van minimaal 1 m tot de insteek van het oppervlaktewaterlichaam in acht wordt genomen.

[Red: Artikel 6.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.9 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkeringen)
  • 1

    Het aanbrengen van een kabel of een leiding in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 6.4 en 6.5.

  • 2

    Het aanbrengen van een las- of aansluitgat in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.6.

  • 3

    Het verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning in ander gevallen dan bedoeld in de artikelen 6.4 en 6.5.

  • 4

    Het aanbrengen, wijzigen of hebben van een kabel of leiding op of boven een waterkering in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 6.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.1 naar afdeling 6.1. ]

Artikel 6.10 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichamen)
  • 1

    Het aanbrengen van een kabel of een leiding in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.7, eerste en tweede lid.

  • 2

    Het aanbrengen, wijzigen of hebben van een kabel of leiding door of boven een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over:

    • a.

      een kabel of leiding op een hoogte van minder dan 5 m ten opzichte van het maaiveld, of het waterpeil;

    • b.

      een kabel of leiding die aan een brug is bevestigd en de vrije ruimte tussen de het wateroppervlak en de onderzijde van de brug wordt verkleind; of

    • c.

      een kabel of leiding boven een gemaal, sluis of stuw.

  • 3

    Het aanbrengen van een las- of aansluitgat in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b, anders dan de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging a of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging b, is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.8.

Afdeling 6.2 Vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen

[Red: Artikel 6.11 verplaatst van paragraaf 6.2 naar afdeling 6.2. ]

Artikel 6.11 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraafafdeling is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

    • b.

      het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

  • 2

    Deze paragraafafdeling gaat niet over:

[Red: Artikel 6.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.2 naar afdeling 6.2. ]

Artikel 6.12 (algemene regels)
  • 1

    Een vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b wordt verwijderd zodra deze niet langer in gebruik is.

  • 2

    Een vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is bestand tegen de druk van het materieel dat wordt gebruikt voor het onderhoud van dat waterstaatswerk, voor zover de voorziening in de onderhoudsstrook ligt.

  • 3

    De ligging van een vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorziening voor het brengen van water in of het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam wordt duidelijk gemarkeerd.

[Red: Artikel 6.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.2 naar afdeling 6.2. ]

Artikel 6.13 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, hebben of wijzigen van een vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 6.12.

[Red: Artikel 6.14 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.2 naar afdeling 6.2. ]

Artikel 6.14 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de voorziening buiten de oeverlijn van het oppervlaktewaterlichaam wordt gerealiseerd en in het talud is verzonken en gefundeerd; of

    • b.

      het gaat over een pijp die minimaal 20 en maximaal 50 cm buiten de doorgaande oeverlijn uitsteekt.

  • 2

    Het verbod geldt niet in het beperkingengebied van een waterkering.

  • 3

    Het verbod geldt niet voor een voorziening voor het brengen van water in of het onttrekken van water uit een grondwaterlichaam.

[Red: Artikel 6.15 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.2 naar afdeling 6.2. ]

Artikel 6.15 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Afdeling 6.3 Oeverconstructies

[Red: Artikel 6.16 verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.16 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

[Red: Artikel 6.17 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.17 (algemene regel)

Een oeverconstructie die wordt aangebracht in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b of in het beperkingengebied van een waterkering wordt in goede staat gehouden.

[Red: Artikel 6.18 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.18 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b of in het beperkingengebied van een waterkering kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regel die is gesteld in artikel 6.17.

[Red: Artikel 6.19 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.19 (meldingsplichtige gevallen: waterkering)
  • 1

    Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie op een perceel met woonfunctie in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder melding.

  • 2

    Het verbod geldt niet in het beperkingengebied van een primaire of voorliggende waterkering.

[Red: Artikel 6.20 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.20 (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Het op één perceel aanbrengen of wijzigen van een oeverconstructie van maximaal 20 m lengte of het van één perceel verwijderen van een oeverconstructie in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een klein debiet is verboden zonder melding, voor zover het verloop van de oorspronkelijke oeverlijn niet wordt gewijzigd.

  • 2

    Het verbod geldt niet als het gaat over een krw-oppervlaktewaterlichaam of als artikel 6.22, tweede lid, van toepassing is.

[Red: Artikel 6.21 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.21 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.20.

[Red: Artikel 6.22 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.3 naar afdeling 6.3. ]

Artikel 6.22 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)
  • 1

    Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie op een perceel met woonfunctie in het beperkingengebied van een primaire of een voorliggende waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie op een perceel zonder woonfunctie in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 6.4 Hekwerken

[Red: Artikel 6.23 verplaatst van paragraaf 6.4 naar afdeling 6.4. ]

Artikel 6.23 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen van de chemische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het schaatsen en het varen.

[Red: Artikel 6.24 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.4 naar afdeling 6.4. ]

Artikel 6.24 (algemene regels)
  • 1

    Puin dat is vrijgekomen bij het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een hekwerk in de kernzone van een waterkering of de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam, wordt afgevoerd.

  • 2

    Een hekwerk dat wordt verwijderd in het beperkingengebied van een waterkering of de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt volledig verwijderd.

  • 3

    Na het verwijderen van een hekwerk in de kernzone van een waterkering of de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt het profiel van de waterkering of van het oppervlaktewaterlichaam hersteld, en, voor zover het gaat over een primaire waterkering, met inbegrip van de oorspronkelijke verharding of oorspronkelijke grasbekleding met een graszaadmengsel voor dijken van het type D1 of D2.

[Red: Artikel 6.25 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.4 naar afdeling 6.4. ]

Artikel 6.25 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een hekwerk in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 6.24.

[Red: Artikel 6.26 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.4 naar afdeling 6.4. ]

Artikel 6.26 (meldingsplichtige gevallen)

Het verwijderen van een hekwerk in de kernzone van een niet-primaire waterkering is verboden zonder melding.

[Red: Artikel 6.27 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.4 naar afdeling 6.4. ]

Artikel 6.27 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een hekwerk in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een hekwerk in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over een onderhoudsstrook.

[Red: Artikel 6.28 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.4 naar afdeling 6.4. ]

Artikel 6.28 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: primaire waterkering)
  • 1
    • 1.

      Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een hekwerk in de kernzone van een primaire waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover:

    • a.

      het hekwerk meer dan 1 m boven het maaiveld uitsteekt;

    • b.

      het hekwerk minder dan 70 % open oppervlak heeft; of

    • c.

      voor het aanbrengen of wijzigen een gat wordt gegraven.

  • 2

    Het aanbrengen of wijzigen van een hekwerk in de beschermingszone van een primaire waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover de ontgravingen die voor de activiteit worden verricht:

    • a.

      een gezamenlijke oppervlakte hebben van meer dan 1 m²; of

    • b.

      een diepte van meer dan 0,7 m.

  • 3

    Het verwijderen van een hekwerk in de kernzone van een primaire waterkering tijdens het stormseizoen is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 6.5 Steigers en meerpalen

[Red: Artikel 6.29 verplaatst van paragraaf 6.5 naar afdeling 6.5. ]

Artikel 6.29 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen of het beheersen van het peil van oppervlaktewater;

  • c.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • d.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

[Red: Artikel 6.30 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.5 naar afdeling 6.5. ]

Artikel 6.30 (algemene regels)

Een steiger of meerpaal die wordt aangebracht in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of in het beperkingengebied van een waterkering wordt in goede staat gehouden.

[Red: Artikel 6.31 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.5 naar afdeling 6.5. ]

Artikel 6.31 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een steiger of meerpaal kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regel die is gesteld in artikel 6.30.

[Red: Artikel 6.32 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.5 naar afdeling 6.5. ]

Artikel 6.32 (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Het aanbrengen of wijzigen van een voor het betrokken perceel eerste steiger in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging of in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met klein debiet is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de ligging wordt gerealiseerd op maximaal 2 m van de doorgaande oeverlijn, maximaal 6 m lengte evenwijdig aan de oeverlijn, minimaal 2 m van de middenlijn van het oppervlaktewaterlichaam en minimaal 10 m van een gemaal of 5 m van een ander kunstwerk; en

    • b.

      de constructie bestaat uit maximaal 6 palen te water en bevindt zich voor het overige boven een vrije ruimte van minimaal 0,35 m tot het wateroppervlak, volgens het hoogste daarvoor vastgestelde waterpeil.

  • 2

    Het aanbrengen of wijzigen van een voor het betrokken perceel eerste of tweede meerpaal in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging of de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een klein debiet is verboden zonder melding, voor zover de ligging wordt gerealiseerd op maximaal 30 cm van de doorgaande oeverlijn en minimaal 10 m van een gemaal of 5 m van een ander kunstwerk.

  • 3

    De verboden gelden niet in het beperkingengebied van een waterkering.

[Red: Artikel 6.33 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.5 naar afdeling 6.5. ]

Artikel 6.33 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)

Het aanbrengen of wijzigen van een steiger of meerpaal in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.32.

[Red: Artikel 6.34 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.5 naar afdeling 6.5. ]

Artikel 6.34 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een steiger of meerpaal in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 6.6 Dammen met duikers

[Red: Artikel 6.35 verplaatst van paragraaf 6.6 naar afdeling 6.6. ]

Artikel 6.35 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraafafdeling is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water;

    • b.

      het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van het belang van het doorspoelen van water; en

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen en het schaatsen.

  • 2

    Deze paragraafafdeling gaat niet over het dempen van een oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 6.36 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.6 naar afdeling 6.6. ]

Artikel 6.36 (maatwerkvoorschriften)

Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een dam met duiker kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 6.37 verplaatst van paragraaf 6.6 naar afdeling 6.6. ]

Artikel 6.37 (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Het aanbrengen of wijzigen van een dam met duiker in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied zonder plas als eerste of tweede ontsluiting van een perceel is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de oppervlakte van het gedempte water maximaal 60 m² is of het meerdere binnen hetzelfde peilgebied wordt gecompenseerd;

    • b.

      de ligging van de duiker wordt gerealiseerd in de lengterichting van het oppervlaktewaterlichaam, midden tussen de oevers en op minimaal 5 m van een kunstwerk; en

    • c.

      de duiker een lengte heeft van maximaal 12 m en ten opzichte van de dam minimaal 20 cm maar maximaal 50 cm in het water uitsteekt,;

    • d.

      de duiker een inwendige diameter heeft van minimaal 80 cm en in een veengebied minimaal 60 cm; en

    • e.

      in de duiker een vrije ruimte aanwezig is tot het wateroppervlak naar het hoogste daarvoor vastgestelde waterpeil van minimaal 20 cm maar maximaal 30 cm en in een veengebied minimaal 20 cm maar maximaal 25 cm.

  • 2

    Het verwijderen van een dam met duiker in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder melding.

  • 3

    De verboden gelden niet in het beperkingengebied van een waterkering.

[Red: Artikel 6.38 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.6 naar afdeling 6.6. ]

Artikel 6.38 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)

Het aanbrengen of wijzigen van een dam met duiker in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning, in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.37.

[Red: Artikel 6.39 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.6 naar afdeling 6.6. ]

Artikel 6.39 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een dam met duiker in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 6.7 Bruggen

[Red: Artikel 6.40 verplaatst van paragraaf 6.7 naar afdeling 6.7. ]

Artikel 6.40 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van het doorspoelen van water; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen en het schaatsen.

[Red: Artikel 6.41 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.7 naar afdeling 6.7. ]

Artikel 6.41 (maatwerkvoorschriften)

Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 6.42 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.7 naar afdeling 6.7. ]

Artikel 6.42 (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Het aanbrengen of wijzigen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een groot debiet als eerste of tweede ontsluiting van een perceel is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de ligging in de lengterichting haaks op de oeverlijn wordt gerealiseerd met een breedte van maximaal 6 m over de lengte van de oever, op minimaal 10 m afstand van een kunstwerk; en

    • b.

      de constructie geen steunpunt, of ander obstakel, heeft in het water en zich bevindt boven een vrije ruimte van minimaal 1 m hoogte tot het wateroppervlak volgens het hoogste daarvoor vastgestelde waterpeil over minimaal 2 m doorstroombreedte midden tussen de oevers van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Het aanbrengen of wijzigen van een brug in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een klein debiet als eerste of tweede ontsluiting van een perceel is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de oppervlakte van het gedempte water maximaal 60 m² is of het meerdere binnen hetzelfde peilgebied wordt gecompenseerd;

    • b.

      de ligging in de lengterichting haaks op de oeverlijn wordt gerealiseerd met een breedte van maximaal 6 m over de lengte van de oever, op minimaal 10 m afstand van een kunstwerk; en

    • c.

      de constructie zich bevindt boven een vrije ruimte van minimaal 1 m en in een veengebied minimaal 0,65 m boven het wateroppervlak volgens het hoogste daarvoor vastgestelde waterpeil over minimaal 2 m doorstroombreedte midden tussen de oevers van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 3

    Het aanbrengen of wijzigen van een brug in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor berging in een peilgebied zonder een plas als eerste of tweede ontsluiting van een perceel is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de oppervlakte van het gedempte water maximaal 60 m² is of het meerdere binnen hetzelfde peilgebied wordt gecompenseerd;

    • b.

      de ligging in de lengterichting haaks op de oeverlijn wordt gerealiseerd met een breedte van maximaal 6 m over de lengte van de oever, op minimaal 5 m afstand van een kunstwerk; en

    • c.

      de constructie zich bevindt boven een vrije ruimte van minimaal 0,20 m boven het wateroppervlak volgens het hoogste daarvoor vastgestelde waterpeil over minimaal 1 m doorstroombreedte midden tussen de oevers van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 4

    Het verwijderen van een brug in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder melding.

  • 5

    De verboden van het eerste tot en met het vierde lid, gelden niet in het beperkingengebied van een waterkering. De verboden van het eerste en tweede lid, gelden niet in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een vaarfunctie.

[Red: Artikel 6.43 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.7 naar afdeling 6.7. ]

Artikel 6.43 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichamen)

Het aanbrengen of wijzigen van een brug in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning, in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.42.

[Red: Artikel 6.44 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.7 naar afdeling 6.7. ]

Artikel 6.44 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkeringen)

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een brug in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 6.8 Bouwwerken

[Red: Artikel 6.45 verplaatst van paragraaf 6.8 naar afdeling 6.8. ]

Artikel 6.45 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraafafdeling is gericht op het beschermen van waterstaatswerken, met inbegrip van het belang van de toekomstige verruiming daarvan, en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water.

  • 2

    Deze paragraafafdeling is mede gericht op de bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2.1, voor zover beperkingengebiedactiviteiten bouwwerken naar hun aard, omvang of samenhang met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, daarvoor gevolgen kunnen hebben.

  • 3

    Deze paragraafafdeling gaat niet over vaste stoffen of voorwerpen als bedoeld in hoofdstuk 8.

[Red: Artikel 6.46 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.8 naar afdeling 6.8. ]

Artikel 6.46 (maatwerkvoorschriften)

Over het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk het beperkingengebied van een waterstaatswerk a en in het beperkingengebied van een waterstaatswerk b kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 6.47 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.8 naar afdeling 6.8. ]

Artikel 6.47 (meldingsplichtige gevallen: beschermingszone oppervlaktewaterlichaam)
  • 1

    Een bouwwerk aanbrengen in het voor bebouwing aangewezen deel van de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder melding, voor zover het wordt verricht op een afstand van minimaal 10 m van een kunstwerk en buiten de onderhoudsstrook.

  • 2

    Een bouwwerk wijzigen of verwijderen in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging a en in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging b is verboden zonder melding, voor zover het wordt verricht op een afstand van ten minste 10 m van een kunstwerk.

  • 3

    Het verbod geldt niet in het beperkingengebied van een waterkering.

[Red: Artikel 6.48 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.8 naar afdeling 6.8. ]

Artikel 6.48 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkeringen)
  • 1

    Het aanbrengen van een bouwwerk of het wijzigen van de oppervlakte, de kelder, de fundering of het vloerpeil van een bouwwerk in het beperkingengebied van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het eerste lid geldt niet in het beperkingengebied van een achterliggende waterkering voor zover het bouwwerk wordt aangebracht op een afstand van minimaal 2,5 m uit de as van de waterkering maar buiten het profiel van de waterkering dat is vastgesteld in een legger als bedoeld in artikel 2.39 van de wet.

  • 3

    Het verwijderen van een bouwwerk in de kernzone van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 4

    De verboden gelden niet in het beperkingengebied van een peilscheiding B.

[Red: Artikel 6.49 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.8 naar afdeling 6.8. ]

Artikel 6.49 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichamen)
  • 1

    Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer of in het niet voor bebouwing aangewezen deel van de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk in het voor bebouwing aangewezen deel van de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over een bouwwerk op een afstand van minder dan 10 m van een kunstwerk of in de onderhoudsstrook.

  • 3

    Het aanbrengen of wijzigen of verwijderen van een bouwwerk in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover daarbij werkzaamheden worden verricht binnen de oeverlijnen van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 4

    Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging a en in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging b is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over een bouwwerk op een afstand van minder dan 10 m van een kunstwerk.

[Red: Artikel 6.50 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.8 naar afdeling 6.8. ]

Artikel 6.50 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: bergingsgebied)

Het aanbrengen van een bouwwerk of het wijzigen van de bestaande contouren van een bouwwerk in een bergingsgebied is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 6.9 Overige werken

[Red: Artikel 6.51 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 6.9 naar afdeling 6.9. ]

Artikel 6.51 (vangnet)
  • 1

    Het aanbrengen, houden of verwijderen van een ander werk dan waarover in dit hoofdstuk regels zijn gesteld in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het verbod is gericht op de doelen, bedoeld in artikel 2.1.

DD

Paragraaf 6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.1 Kabels en leidingen

[Vervallen]

[Vervallen]

EE

Paragraaf 6.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.2 Vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen

[Vervallen]

[Vervallen]

FF

Paragraaf 6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.3 Oeverconstructies

[Vervallen]

[Vervallen]

GG

Paragraaf 6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.4 Hekwerken

[Vervallen]

[Vervallen]

HH

Paragraaf 6.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.5 Steigers en meerpalen

[Vervallen]

[Vervallen]

II

Paragraaf 6.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.6 Dammen met duikers

[Vervallen]

[Vervallen]

JJ

Paragraaf 6.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.7 Bruggen

[Vervallen]

[Vervallen]

KK

Paragraaf 6.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.8 Bouwwerken

[Vervallen]

[Vervallen]

LL

Paragraaf 6.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.9 Overige werken

[Vervallen]

[Vervallen]

MM

Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 7 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN WATERSTAATSWERKEN: FLORA EN FAUNA

Afdeling 7.1 Beplanting

[Red: Artikel 7.1 verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

[Red: Artikel 7.2 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.2 (algemene regels)
  • 1

    Beplanting in het beperkingengebied van een waterkering, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b wordt in goede staat gehouden.

  • 2

    Beplanting in de kernzone van een primaire waterkering wordt op maximaal 2 m boven het maaiveld gehouden.

  • 3

    Beplanting binnen een afstand van 5 m tot het te keren water in de kernzone van een beperkt-risico-kade wordt op een hoogte gehouden van maximaal 2 m boven het maaiveld.

  • 4

    Beplanting in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer die zich uitstrekt boven het wateroppervlak wordt hoger gehouden dan een vrije ruimte van minimaal 2 m boven het hoogste daarvoor vastgestelde waterpeil.

  • 5

    Beplanting die wordt verwijderd in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b of in het beperkingengebied van een waterkering, wordt volledig verwijderd.

[Red: Artikel 7.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.3 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, in stand houden of verwijderen van beplanting in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a, in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b of in het beperkingengebied van een waterkering kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 7.2.

[Red: Artikel 7.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.4 (meldingsplichtige gevallen: primaire waterkering)
  • 1

    Het aanbrengen van beplanting op een perceel met woonfunctie in de kernzone van een primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover de beplanting wordt gerealiseerd:

    • a.

      op een vlakke ondergrond; en

    • b.

      op een afstand van minimaal 0,5 m van het binnentalud of minimaal 5 m van het buitentalud.

  • 2

    Het verwijderen van beplanting in de kernzone van een primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      de beplanting niet in het buitentalud of de grasbekleding wordt verwijderd; en

    • b.

      de werkzaamheden niet tijdens het stormseizoen worden verricht.

[Red: Artikel 7.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.5 (meldingsplichtige gevallen: niet-primaire waterkering)
  • 1

    Het aanbrengen van beplanting op een perceel met woonfunctie in de kernzone van een niet-primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover deze wordt gerealiseerd:

    • a.

      op minimaal 5 m afstand van het te keren water; of

    • b.

      op minimaal 10 m afstand van het te keren water als het over een boom gaat.

  • 2

    Het aanbrengen van beplanting op een perceel zonder woonfunctie in de kernzone van een niet-primaire waterkering is verboden zonder melding, voor zover deze:

    • a.

      op minimaal 10 m afstand van het te keren water wordt gerealiseerd; en

    • b.

      geen boom is.

  • 3

    In afwijking van het eerste en tweede lid, is het aanbrengen van beplanting in de kernzone van een beperkt-risico-kade verboden zonder melding, voor zover deze wordt gerealiseerd:

    • a.

      op minimaal 5 m afstand van het te keren water; en

    • b.

      met een maximale hoogte van 2 m boven het maaiveld.

  • 4

    In afwijking van het eerste en tweede lid, is het aanbrengen van beplanting in het beperkingengebied van een achterliggende waterkering verboden zonder melding, voor zover deze wordt gerealiseerd:

    • a.

      op minimaal 2,5 m afstand van de as van de waterkering; en

    • b.

      zonder te graven in het profiel van de waterkering dat is vastgesteld in een legger als bedoeld in artikel 2.39 van de wet.

  • 5

    In afwijking van het eerste en tweede lid, is het aanbrengen van beplanting in het beperkingengebied van een peilscheiding B verboden zonder melding, voor zover de beplanting geen boom is.

[Red: Artikel 7.6 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.6 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichamen)
  • 1

    Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning voor zover de beplanting in het water wordt gerealiseerd.

  • 2

    Het aanbrengen van beplanting in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer is verboden zonder omgevingsvergunning voor zover de beplanting wordt gerealiseerd:

    • a.

      in de onderhoudsstrook; of

    • b.

      binnen een afstand van 0,5 m tot de insteek van het naastgelegen oppervlaktewaterlichaam.

[Red: Artikel 7.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.1 naar afdeling 7.1. ]

Artikel 7.7 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkeringen)
  • 1

    Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van een primaire waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 7.4, eerste lid.

  • 2

    Het verwijderen van beplanting in de kernzone van een primaire waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 7.4, tweede lid.

  • 3

    Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van een niet-primaire waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 7.5.

Afdeling 7.2. Visactiviteiten

[Red: Artikel 7.8 verplaatst van paragraaf 7.2. naar afdeling 7.2.. ]

Artikel 7.8 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder vissen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Visserijwet 1963.

[Red: Artikel 7.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.2. naar afdeling 7.2.. ]

Artikel 7.9 (algemene regels)
  • 1

    Het anders dan met een hengel vissen in een oppervlaktewaterlichaam wordt verricht:

    • a.

      overeenkomstig een visplan van de rechthebbende op het visrecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Visserijwet 1963;

    • b.

      zodanig dat geen nadelige gevolgen kunnen optreden voor een evenwichtige visstand of de populatieopbouw van vissoorten; en

    • c.

      zonder het uitzetten van een vissoort die niet van nature in het oppervlaktewaterlichaam voorkomt.

  • 2

    Degene die vis uitzet als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, van de Visserijwet 1963 kan bewijs overleggen dat de uit te zetten vis vrij is van parasieten en ziekten.

[Red: Artikel 7.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.2. naar afdeling 7.2.. ]

Artikel 7.10 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het vissen, anders dan met een hengel, kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 7.9.

[Red: Artikel 7.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.2. naar afdeling 7.2.. ]

Artikel 7.11 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)
  • 1

    Het vissen in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    De omgevingsvergunning wordt voor drie jaar verleend, tenzij in de omgevingsvergunning een kortere duur is bepaald.

  • 3

    Het verbod geldt niet voor:

[Red: Artikel 7.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.2. naar afdeling 7.2.. ]

Artikel 7.12 (beoordelingsregel)

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.11 wordt alleen geweigerd als het uitvoeren van het visplan van de aanvrager leidt tot:

  • a.

    een onacceptabele achteruitgang van de visstand of de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van de huidige actuele situatie in het oppervlaktewaterlichaam waarin de activiteit wordt verricht of in het oppervlaktewaterlichaam dat hiermee in directe verbinding staat;

  • b.

    het ongedaan maken van verwachte of geplande effecten van eerdere maatregelen of herstelprognoses voor herstel van een watersysteem; of

  • c.

    veronachtzaming van een andere specifieke/toegewezen functie zoals natuur, ecologische verbindingszone of zwemwater.

[Red: Artikel 7.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.2. naar afdeling 7.2.. ]

Artikel 7.13 (verboden gevallen)

Het vissen in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen als vismigratieroute binnen een afstand van 200 m tot een sluis, gemaal, inlaat, stuw of vistrap is verboden.

Afdeling 7.3 Natuurvriendelijke oevers

[Red: Artikel 7.14 verplaatst van paragraaf 7.3 naar afdeling 7.3. ]

Artikel 7.14 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en de aan- of afvoer van water;

  • b.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

[Red: Artikel 7.15 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.3 naar afdeling 7.3. ]

Artikel 7.15 (omgevingsvergunningvrij: geval grondverzet)

Op het natuurvriendelijk maken van een oever in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een klein debiet met minimaal 5 meter doorstroombreedte tussen de oevers is het verbod om zonder omgevingsvergunning grond aan te brengen of te verwijderen, bedoeld in artikel 5.10, niet van toepassing, voor zover de grond wordt aangebracht buiten de doorgaande oeverlijn en buiten de onderhoudsstrook.

[Red: Artikel 7.16 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.3 naar afdeling 7.3. ]

Artikel 7.16 (omgevingsvergunningplichtige geval: compensatieoever)

Het ongedaan maken van het natuurvriendelijke karakter van een natuurvriendelijke oever die dient ter compensatie van een verharding of van verloren waterberging in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam b is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 7.17 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 7.3 naar afdeling 7.3. ]

Artikel 7.17 (gegevens en bescheiden)

Van het ongedaan maken van een natuurvriendelijke oever, in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 7.16, wordt uiterlijk vier weken na voltooiing van de werkzaamheden aan het dagelijks bestuur verstrekt:

  • a.

    de datum waarop de werkzaamheden zijn voltooid;

  • b.

    een situatietekening met de kadastrale begrenzing; en

  • c.

    de naam en het adres van de eigenaar van de natuurvriendelijke oever.

NN

Paragraaf 7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 7.1 Beplanting

[Vervallen]

[Vervallen]

OO

Paragraaf 7.2. wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 7.2. Visactiviteiten

[Vervallen]

[Vervallen]

PP

Paragraaf 7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 7.3 Natuurvriendelijke oevers

[Vervallen]

[Vervallen]

QQ

Artikel 8.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.1 (toepassingsbereik)

  • 1

    Dit hoofdstuk is gericht op:

    • a.

      het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

    • b.

      het beschermen van de chemische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het schaatsen en het varen.

  • 2

    Voorwerpen als bedoeld in dit hoofdstuk zijn in ieder geval:

    • a.

      een bord of paal, anders dan een onderdeel van een afrastering;

    • b.

      straatmeubilair;

    • c.

      een speeltoestel; en

    • d.

      een hut of ongefundeerd bouwwerk.

  • 3

    Dit hoofdstuk gaat niet over:

    • a.

      een los verplaatsbaar voorwerp of vaste stof die op geen enkele wijze schade aan de waterkering toe kan brengen bij het aanbrengen, wijzigen of verwijderen; of

    • b.

      een duurzaam gefundeerd bouwwerk als bedoeld in paragraafafdeling 6.8.

RR

Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 9 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN WATERSTAATSWERKEN: TOEGANG

Afdeling 9.1 Varen

[Red: Artikel 9.1 verplaatst van paragraaf 9.1 naar afdeling 9.1. ]

Artikel 9.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water.

[Red: Artikel 9.2 verplaatst van paragraaf 9.1 naar afdeling 9.1. ]

Artikel 9.2 (normadressaat)

De regels van deze paragraafafdeling zijn gericht tot de schipper en de eigenaar van het vaartuig.

[Red: Artikel 9.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.1 naar afdeling 9.1. ]

Artikel 9.3 (maatwerkvoorschriften)

Over innemen van een vaste ligplaats bij het eigen perceel kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 9.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.1 naar afdeling 9.1. ]

Artikel 9.4 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het bij het eigen perceel innemen van een vaste ligplaats in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor berging of in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer met een klein debiet is verboden zonder melding, voor zover de ligplaats wordt ingenomen binnen een afstand van 2 m tot de doorgaande oeverlijn, binnen een lengte van 6 m evenwijdig aan de oeverlijn, op minimaal 2 m van de middenlijn van het oppervlaktewaterlichaam en op minimaal 10 m van een gemaal of 5 m van een ander kunstwerk.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor het innemen van vaste ligplaats met een vaartuig dat is bestemd voor verblijf of bewoning.

[Red: Artikel 9.5. ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.1 naar afdeling 9.1. ]

Artikel 9.5. (omgevingsvergunningplichtige gevallen)
  • 1

    Het innemen van een vaste ligplaats in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 9.4.

  • 2

    Het varen met een mechanisch voortbewogen vaartuig met een snelheid van meer dan 6 km/u in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam is verboden zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 9.2 Publieke toegang

[Red: Artikel 9.6 verplaatst van paragraaf 9.2 naar afdeling 9.2. ]

Artikel 9.6 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water.

[Red: Artikel 9.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.2 naar afdeling 9.2. ]

Artikel 9.7 (toegangsverbod)
  • 1

    Het dagelijks bestuur kan de toegang tot het beperkingengebied van een waterstaatswerk a en tot het beperkingengebied van een waterstaatswerk b geheel of gedeeltelijk verbieden of beperken door een daartoe strekkende bekendmaking, geplaatst bij het betrokken waterstaatswerk, dan wel gedaan op een andere geschikte wijze.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gebruik van openbare wegen of vaarwegen door het openbaar verkeer; of

    • b.

      gebruik door rechthebbenden.

[Red: Artikel 9.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.2 naar afdeling 9.2. ]

Artikel 9.8 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: evenementen)

Het houden van een evenement met meer dan 100 mensen buiten de bestaande verharding in de kernzone van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

[Red: Artikel 9.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.2 naar afdeling 9.2. ]

Artikel 9.9 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: toegang)
  • 1

    Het rijden met een rij- of voertuig buiten de openbare weg in de kernzone van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het zwemmen, duiken, innemen van een ligplaats met een vaartuig of het beoefenen van een andere watersport binnen een afstand van 10 m tot een gemaal of een ander peilregelend kunstwerk is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 3

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in het beperkingengebied van een peilscheiding B.

Afdeling 9.3 Dieren

[Red: Artikel 9.10 verplaatst van paragraaf 9.3 naar afdeling 9.3. ]

Artikel 9.10 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling is gericht op het beschermen van waterkeringen en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water.

[Red: Artikel 9.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.3 naar afdeling 9.3. ]

Artikel 9.11 (algemene regels)
  • 1

    Bij het brengen of houden van dieren in de kernzone van een waterkering wordt schade aan de grasbekleding van de waterkering voorkomen.

  • 2

    Het eerste lid houdt in ieder geval in:

    • a.

      het afstemmen en aanpassen van het aantal dieren en de begrazingsduur aan de groeisnelheid van het gras; en

    • b.

      het regelmatig verplaatsen van drinkvoorzieningen.

  • 3

    Schade wordt hersteld overeenkomstig de oorspronkelijke grasbekleding door:

    • a.

      kuilen of gaten aan te vullen met erosiebestendig klei; en

    • b.

      kale plekken in te zaaien met een graszaadmengsel voor dijken van het type D1 of D2.

  • 4

    Zo spoedig mogelijk na het beweiden in de kernzone van een waterkering wordt alle niet afgegraasde vegetatie gemaaid.

[Red: Artikel 9.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.3 naar afdeling 9.3. ]

Artikel 9.12 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: brengen of hebben van dieren)
  • 1

    Het rijden met een lastdier of drijven van vee buiten de openbare verharde weg in de kernzone van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 2

    Het brengen, hebben of houden van andere dieren in de kernzone van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning.

  • 3

    De verboden zijn niet van toepassing in het beperkingengebied van een peilscheiding B.

  • 4

    De verboden zijn niet van toepassing op het brengen, hebben of houden van dieren voor beweiding als bedoeld in artikel 9.13.

[Red: Artikel 9.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 9.3 naar afdeling 9.3. ]

Artikel 9.13 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: beweiden)
  • 1

    Het beweiden in de kernzone van een waterkering is verboden zonder omgevingsvergunning met andere dieren dan schapen.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op het beweiden van een vlakke ondergrond in de kernzone van een primaire waterkering voor zover dat plaatsvindt op minimaal 0,5 m uit de beneden teenlijn.

  • 3

    Het eerste lid is niet van toepassing op het beweiden in de kernzone van een niet-primaire waterkering voor zover dat plaatsvindt buiten een afstand van 5 m tot de doorgaande oeverlijn van het te keren water en op minimaal die afstand een veekerende afrastering is aangebracht.

  • 4

    Het eerste lid is niet van toepassing in het beperkingengebied van een peilscheiding B of in het beperkingengebied van een achterliggende waterkering.

SS

Paragraaf 9.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 9.1 Varen

[Vervallen]

[Vervallen]

TT

Paragraaf 9.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 9.2 Publieke toegang

[Vervallen]

[Vervallen]

UU

Paragraaf 9.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 9.3 Dieren

[Vervallen]

[Vervallen]

VV

Hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 11 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN WEGEN

Afdeling 11.1 Algemeen

[Red: Artikel 11.1 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.1 naar afdeling 11.1. ]

Artikel 11.1 (toepassingsbereik)
  • 1

    Dit hoofdstuk is gericht op:

    • a.

      het behoeden van de staat en werking van openbare wegen voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die weg behoort; en

    • b.

      het behoeden van de ecologische kwaliteit van eco-bermen voor nadelige gevolgen van activiteiten in die bermen.

  • 2

    Dit hoofdstuk gaat niet over het gebruik van wegen door het openbaar verkeer als bedoeld in artikel 6 van de Wegenwet.

[Red: Artikel 11.2 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.1 naar afdeling 11.1. ]

Artikel 11.2 (specifieke zorgplicht)
  • 1

    Degene die een activiteit verricht met betrekking tot een weg of een onderdeel daarvan en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 11.1, moet:

    • a.

      alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg zo min mogelijk wordt belemmerd;

    • b.

      geen gevaar wordt veroorzaakt voor de verkeersveiligheid of de doorstroming van het verkeer; en

    • c.

      de staat van het wegdek niet wordt aangetast op een wijze dat hoogteverschillen ontstaan of afwatering van de weg wordt gehinderd.

[Red: Artikel 11.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.1 naar afdeling 11.1. ]

Artikel 11.3 (algemene regels: werkzaamheden)
  • 1

    Werkzaamheden in het beperkingengebied van een weg worden duidelijk aangegeven met verkeersborden die voldoen aan de CROW-publicatie 96b – Handboek maatregelen bij werk in uitvoering – Niet-autosnelwegen.

  • 2

    Werkzaamheden in het beperkingengebied van een weg worden uitgevoerd tussen zonsopkomst en zonsondergang.

  • 3

    Een opgebroken gedeelte van de weg wordt binnen een dag verdicht en verhard.

  • 4

    Een verdichte sleuf of andere vergraving in het beperkingengebied van een weg worden na uitvoering van de werkzaamheden tenminste twaalf maanden in goede staat gehouden.

[Red: Artikel 11.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.1 naar afdeling 11.1. ]

Artikel 11.4 (algemene regels: vergraving in verharding)
  • 1

    Een vergraving in verharding in het beperkingengebied van een weg wordt uitgevoerd met sleuven met een formaat dat sluitend met klinkers kan worden gedicht.

  • 2

    Een sleuf in verharding in het beperkingengebied van een weg wordt afgewerkt door de sleuf:

    • a.

      op te vullen met funderingsmateriaal dat mechanisch wordt verdicht in lagen van niet meer dan 30 cm; en

    • b.

      af te dekken met een tijdelijke wegdek.

  • 3

    Een nieuwe fundering is minimaal 40 cm dik en heeft een proctordichtheid van niet minder dan 98% na verdichting.

  • 4

    Een tijdelijk wegdek als bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt aangebracht met klinkerbestrating.

  • 5

    Degene die een sleuf in verharding afdekt met tijdelijke verharding als bedoeld in het tweede lid, onder b, laat de tijdelijke verharding na 6 maanden binnen 4 weken vervangen door asfaltverharding die is aangebracht door een in asfaltwerk gespecialiseerd bedrijf.

[Red: Artikel 11.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.1 naar afdeling 11.1. ]

Artikel 11.5 (algemene regels: vergraving in bermen)
  • 1

    De eerste laag van minstens 15 cm tot maximaal 30 cm grond uit een sleuf in een berm in het beperkingengebied van een weg wordt opgeslagen zonder deze te vermengen met andere grond.

  • 2

    Na graven in een berm in het beperkingengebied van een weg wordt de berm hersteld, zonder hoogteverschillen met de omgeving te veroorzaken, door:

    • a.

      het oorspronkelijke materiaal of vergelijkbaar materiaal, in overeenstemming met de oorspronkelijke opbouw, in lagen van niet meer dan 30 cm terug te brengen;

    • b.

      iedere laag apart te verdichten tot een proctordichtheid van niet minder dan 98%;

    • c.

      de oorspronkelijke grasmat terug te brengen of de bovenlaag in te zaaien met graszaadmengsel voor bermen en dijken; en

    • d.

      rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke een duidelijk zichtbare verharding aan te brengen op een hoogte die hoger is dan het omliggende maaiveld.

[Red: Artikel 11.6 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.1 naar afdeling 11.1. ]

Artikel 11.6 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het verrichten van een activiteit met betrekking tot een weg of een onderdeel daarvan in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 11.3 tot en met artikel 11.5.

Afdeling 11.2 Uitweg naar de openbare weg

[Red: Artikel 11.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.2 naar afdeling 11.2. ]

Artikel 11.7 (algemene regel)

Een uitweg in het beperkingengebied van een weg wordt zo gemaakt dat het voor gebruikers van de openbare weg duidelijk is dat de uitweg geen onderdeel is van de openbare weg doordat:

  • a.

    vanaf de openbare weg zichtbaar is dat de uitweg leidt naar een woning of bedrijfspand; of

  • b.

    de uitweg wordt aangelegd volgens CROW-publicatie 68 – Richtlijn drempels, plateaus en uitritten.

[Red: Artikel 11.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.2 naar afdeling 11.2. ]

Artikel 11.8 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het maken of aanpassen van een uitweg in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 11.7.

[Red: Artikel 11.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.2 naar afdeling 11.2. ]

Artikel 11.9 (meldingsplichtige gevallen: uitwegen)
  • 1

    Het maken of aanpassen van een uitweg naar de openbare weg als enige ontsluiting van een perceel in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover het gaat over:

    • a.

      een weg met een maximumsnelheid van 60 km/u of lager; en

    • b.

      een uitweg met een maximale aansluitbreedte van 12 m.

  • 2

    Het verwijderen van een uitweg naar de openbare weg is verboden zonder melding in het beperkingengebied van een weg.

[Red: Artikel 11.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.2 naar afdeling 11.2. ]

Artikel 11.10 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen of wijzigen van uitwegen)

Het maken of aanpassen van een uitweg naar de openbare weg in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 11.9, eerste lid.

Afdeling 11.3 Masten en borden

[Red: Artikel 11.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.3 naar afdeling 11.3. ]

Artikel 11.11 (maatwerkvoorschriften)

Over het plaatsen van een mast of een bord in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 11.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.3 naar afdeling 11.3. ]

Artikel 11.12 (meldingsplichtige gevallen: licht- of elektriciteitsmasten)

Het plaatsen van een lichtmast ten behoeve van de openbare verlichting of een elektriciteitsmast ten behoeve van de openbare stroomvoorziening in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover de mast op minimaal 50 cm afstand van de rijbaan wordt geplaatst.

[Red: Artikel 11.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.3 naar afdeling 11.3. ]

Artikel 11.13 (meldingsplichtige gevallen: borden)
  • 1

    Het plaatsen van een bord in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding voor zover het bord op ten minste 50 cm buiten de rijbaan wordt geplaatst en voldoet aan CROW-publicatie 322 – Eisen en richtlijnen bewegwijzering op autosnelwegen en niet-autosnelwegen.

  • 2

    Het eerste lid gaat niet over een bord dat is genoemd in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

[Red: Artikel 11.14 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.3 naar afdeling 11.3. ]

Artikel 11.14 (omgevingsvergunningplichtige: masten en borden)

Het plaatsen van een mast of bord in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning, in alle andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 11.12 en 11.13.

Afdeling 11.4 Kabels en leidingen

[Red: Artikel 11.15 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.4 naar afdeling 11.4. ]

Artikel 11.15 (maatwerkvoorschriften)

Over het aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding of het aanbrengen van een proefsleuf of een las- of aansluitgat in het beperkingengebied van een weg, kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 11.16 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.4 naar afdeling 11.4. ]

Artikel 11.16 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het aanbrengen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover:

  • 2

    Het aanbrengen van een proefsleuf of las- of aansluitgat met een oppervlakte van maximaal 4 m² in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding.

  • 3

    Het verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding.

  • 4

    Het eerste, tweede en derde lid, gelden niet in een eco-berm.

[Red: Artikel 11.17 verplaatst van paragraaf 11.4 naar afdeling 11.4. ]

Artikel 11.17 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het is aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding of het aanbrengen van een proefsleuf of las- of aansluitgat in het beperkingengebied van een weg, is verboden zonder omgevingsvergunning, in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 11.16.

Afdeling 11.5 Beplanting

[Red: Artikel 11.18 verplaatst van paragraaf 11.5 naar afdeling 11.5. ]

Artikel 11.18 (toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling gaat niet over heggen.

[Red: Artikel 11.19 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.5 naar afdeling 11.5. ]

Artikel 11.19 (algemene regels)
  • 1

    Beplanting in het beperkingengebied van een weg die zich uitstrekt boven de verharding of de eerste 50 cm uit de verharding wordt hoger gehouden dan een vrije ruimte van minimaal 4 m boven het wegdek.

  • 2

    Beplanting die wordt verwijderd in het beperkingengebied van een weg, wordt volledig verwijderd, inclusief stobben en stronken. Na afloop van de werkzaamheden wordt de berm ingezaaid met graszaad.

[Red: Artikel 11.20 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.5 naar afdeling 11.5. ]

Artikel 11.20 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen of verwijderen van beplanting in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 11.19.

[Red: Artikel 11.21 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.5 naar afdeling 11.5. ]

Artikel 11.21 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het aanbrengen van beplanting in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding voor zover de beplanting wordt aangebracht:

    • a.

      op een afstand van ten minste 4 m tot andere beplanting; en

    • b.

      op een afstand van ten minste 1,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van 2 m of meer of op een afstand van ten minste 0,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van minder dan 2 m.

  • 2

    Het verwijderen van beplanting is verboden zonder melding in het beperkingengebied van een weg.

  • 3

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing in een eco-berm.

[Red: Artikel 11.22 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.5 naar afdeling 11.5. ]

Artikel 11.22 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het aanbrengen of verwijderen van beplanting in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 11.21.

Afdeling 11.6 Hekwerken en heggen

[Red: Artikel 11.23 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.6 naar afdeling 11.6. ]

Artikel 11.23 (algemene regels)
  • 1

    Een hekwerk of een heg in het beperkingengebied van een weg wordt niet voorzien van prikkeldraad of andere scherpe of uitstekende delen.

  • 2

    Scherpe of uitstekende delen van een hekwerk of een heg in het beperkingengebied van een weg worden verwijderd door degene die het hekwerk of de heg heeft aangebracht, heeft gewijzigd of houdt.

[Red: Artikel 11.24 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.6 naar afdeling 11.6. ]

Artikel 11.24 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen, aanpassen, houden of verwijderen van een hekwerk of een heg in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 11.23.

[Red: Artikel 11.25 verplaatst van paragraaf 11.6 naar afdeling 11.6. ]

Artikel 11.25 (meldingsplichtige gevallen: aanbrengen open hekwerk)
  • 1

    Het aanbrengen of aanpassen van een open hekwerk in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover het open hekwerk wordt aangebracht of aangepast:

    • a.

      tot een hoogte van niet meer dan 1 m ten opzichte van het wegdek; en

    • b.

      op een afstand van ten minste 1,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van 2 m of meer of op een afstand van ten minste 0,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van minder dan 2 m.

  • 2

    Het verbod geldt niet in een eco-berm.

[Red: Artikel 11.25a verplaatst van paragraaf 11.6 naar afdeling 11.6. ]

Artikel 11.25a (meldingsplichtige gevallen: aanbrengen heg of gesloten hekwerk)
  • 1

    Het aanbrengen of aanpassen van een hegof een gesloten hekwerkin het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover de hegof het gesloten hekwerkwordt aangebracht of aangepast:

    • a.

      tot een hoogte van niet meer dan 0,75 m ten opzichte van het wegdek; en

    • b.

      op een afstand van ten minste 1,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van 2 m of meer of op een afstand van ten minste 0,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van minder dan 2 m.

  • 2

    Het verbod geldt niet in een eco-berm.

[Red: Artikel 11.26 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.6 naar afdeling 11.6. ]

Artikel 11.26 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen hekwerk of heg)

Het aanbrengen of aanpassen van een hekwerk of een heg is verboden zonder omgevingsvergunning in het beperkingengebied van een weg in alle andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 11.25 en 11.25a.

Afdeling 11.7 Object-beschermende obstakels

[Red: Artikel 11.27 verplaatst van paragraaf 11.7 naar afdeling 11.7. ]

Artikel 11.27 (Toepassingsbereik)

Deze paragraafafdeling gaat niet over hekwerken of over obstakels ter bescherming van een object dat nog niet is gerealiseerd.

[Red: Artikel 11.28 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.7 naar afdeling 11.7. ]

Artikel 11.28 (algemene regels)
  • 1

    Een object-beschermend obstakel in het beperkingengebied van een weg wordt niet voorzien van prikkeldraad of andere scherpe of uitstekende delen.

  • 2

    Scherpe of uitstekende delen van een object-beschermend obstakel in het beperkingengebied van een weg worden verwijderd door degene die het obstakel heeft aangebracht, heeft gewijzigd of houdt.

[Red: Artikel 11.29 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.7 naar afdeling 11.7. ]

Artikel 11.29 (maatwerkvoorschriften)
  • 1

    Over het aanbrengen of wijzigen van een object-beschermend obstakel in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld.

  • 2

    Het maatwerkvoorschrift kan afwijken van de regels die zijn gesteld in artikel 11.28.

[Red: Artikel 11.30 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.7 naar afdeling 11.7. ]

Artikel 11.30 (meldingsplichtige gevallen: aanbrengen object-beschermend obstakel)
  • 1

    Het aanbrengen van een object-beschermend obstakel in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      het te beschermen object op een afstand staat van niet meer dan 2,5 m buiten de rijbaan; en

    • b.

      het obstakel wordt aangebracht op een afstand van ten minste 1,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van 2 m of meer of op een afstand van ten minste 0,5 m buiten de rijbaan in een berm met een breedte van minder dan 2 m.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor zover de weg niet is opengesteld voor gemotoriseerd verkeer.

[Red: Artikel 11.31 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.7 naar afdeling 11.7. ]

Artikel 11.31 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen object-beschermend obstakel)
  • 1

    Het aanbrengen van een object-beschermend obstakel in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning, in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 11.30.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor zover de weg niet is opengesteld voor gemotoriseerd verkeer.

[Red: Artikel 11.32 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.7 naar afdeling 11.7. ]

Artikel 11.32 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanpassen)

Het aanpassen van een object-beschermd obstakel in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het obstakel door de aanpassing:

  • a.

    binnen een afstand van 1,5 m tot de rijbaan komt te liggen in een berm met een breedte van 2 m of meer; of

  • b.

    binnen een afstand van 0,5 m tot de rijbaan komt te liggen in een berm met een breedte van minder dan 2 m.

Afdeling 11.8 Bouwmaterialen in de berm

[Red: Artikel 11.33 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.8 naar afdeling 11.8. ]

Artikel 11.33 (maatwerkvoorschriften)

Over het opslaan van bouwmateriaal in het beperkingengebied van een weg kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 11.34 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.8 naar afdeling 11.8. ]

Artikel 11.34 (meldingsplichtige gevallen)
  • 1

    Het opslaan van bouwmateriaal in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder melding, voor zover:

    • a.

      het bouwmateriaal wordt opgeslagen in de berm van de weg;

    • b.

      geen alternatieve opslagruimte beschikbaar is buiten het beperkingengebied van de weg;

    • c.

      de opslag niet langer duurt dan 12 maanden; en

    • d.

      het bouwmateriaal buiten een afstand van 1,5 m tot de rijbaan komt te liggen in een berm met een breedte van 2 m of meer of buiten een afstand van 0,5 m tot de rijbaan in een berm met een breedte van minder dan 2 m.

  • 2

    Het verbod geldt niet in een eco-berm.

[Red: Artikel 11.35 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.8 naar afdeling 11.8. ]

Artikel 11.35 (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het opslaan van bouwmateriaal is verboden zonder omgevingsvergunning in het beperkingengebied van een weg in alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 11.34.

Afdeling 11.9 Objecten

[Red: Artikel 11.36 verplaatst van paragraaf 11.9 naar afdeling 11.9. ]

Artikel 11.36 (toepassingsbereik)

Objecten als bedoeld in deze paragraafafdeling zijn in ieder geval:

  • a.

    straatmeubilair;

  • b.

    een brievenbus;

  • c.

    een fietsenhekje;

  • d.

    een bloembak;

  • e.

    een zwaar tuinornament; en

  • f.

    een grote kei.

[Red: Artikel 11.37 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.9 naar afdeling 11.9. ]

Artikel 11.37 (maatwerkvoorschriften)

Over het aanbrengen of verwijderen van een object in het beperkingengebied van een weg of in een eco-berm kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 11.38 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.9 naar afdeling 11.9. ]

Artikel 11.38 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen)

Het aanbrengen van een object is verboden zonder omgevingsvergunning:

  • a.

    in een eco-berm; of

  • b.

    in het beperkingengebied van een weg, anders dan een eco-berm, voor zover het gaat over een object op de weg of binnen een afstand van 1,5 m tot de rijbaan.

[Red: Artikel 11.39 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.9 naar afdeling 11.9. ]

Artikel 11.39 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: verwijderen)

Het verwijderen van een object in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover het gaat over een object binnen een afstand van 1,5 m tot de rijbaan.

Afdeling 11.10 Aansluitende verharding

[Red: Artikel 11.40 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.10 naar afdeling 11.10. ]

Artikel 11.40 (maatwerkvoorschriften)

Over het aanbrengen, aanpassen of verwijderen van verharding in het beperkingengebied van een weg of in een eco-berm kan een maatwerkvoorschrift worden gesteld.

[Red: Artikel 11.41 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.10 naar afdeling 11.10. ]

Artikel 11.41 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen of aanpassen)

Het aanbrengen of aanpassen van verharding is verboden zonder omgevingsvergunning:

  • a.

    in een eco-berm; of

  • b.

    in het beperkingengebied van een weg, anders dan in een eco-berm, voor zover de verharding aansluit op de openbare weg of in de berm wordt aangebracht of aangepast.

[Red: Artikel 11.42 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 11.10 naar afdeling 11.10. ]

Artikel 11.42 (omgevingsvergunningplichtige gevallen: verwijderen)

Het verwijderen van verharding in het beperkingengebied van een weg is verboden zonder omgevingsvergunning, voor zover de verharding aansluit op de openbare weg of uit de berm wordt verwijderd.

WW

Paragraaf 11.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

XX

Paragraaf 11.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.2 Uitweg naar de openbare weg

[Vervallen]

[Vervallen]

YY

Paragraaf 11.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.3 Masten en borden

[Vervallen]

[Vervallen]

ZZ

Paragraaf 11.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.4 Kabels en leidingen

[Vervallen]

[Vervallen]

AAA

Paragraaf 11.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.5 Beplanting

[Vervallen]

[Vervallen]

BBB

Paragraaf 11.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.6 Hekwerken en heggen

[Vervallen]

[Vervallen]

CCC

Paragraaf 11.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.7 Object-beschermende obstakels

[Vervallen]

[Vervallen]

DDD

Paragraaf 11.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.8 Bouwmaterialen in de berm

[Vervallen]

[Vervallen]

EEE

Paragraaf 11.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.9 Objecten

[Vervallen]

[Vervallen]

FFF

Paragraaf 11.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 11.10 Aansluitende verharding

[Vervallen]

[Vervallen]

GGG

Hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 12 GEGEVENS EN BESCHEIDEN

Afdeling 12.1 Algemeen

[Red: Artikel 12.1 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.1 naar afdeling 12.1. ]

Artikel 12.1 (melding algemeen)

Bij het doen van een melding op basis van deze verordening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit waarvoor de melding wordt gedaan;

  • b.

    de naam, het adres, de woonplaats het telefoonnummer en het e-mailadres van de melder;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • e.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    de dagtekening.

[Red: Artikel 12.2 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.1 naar afdeling 12.1. ]

Artikel 12.2 (omgevingsvergunningaanvraag algemeen)

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning op basis van deze verordening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • e.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • f.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de gemachtigde; en

  • g.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels, bedoeld in deze verordening, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

[Red: Artikel 12.3 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.1 naar afdeling 12.1. ]

Artikel 12.3 (omgevingsvergunningaanvraag algemeen: beperkingengebiedactiviteit)
  • 1

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit als bedoeld in de hoofdstukken 5 tot en met 9 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een werkplan waarin wordt beschreven hoe de activiteit wordt verricht;

    • b.

      een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van de activiteit met daarbij een schets van de huidige situatie en de situatie na voltooiing van de werkzaamheden, met een duidelijke aanduiding van alle relevante omgevingsfactoren en hun afmetingen binnen een straal van 10 m van de locatie waar de activiteit wordt verricht;

    • c.

      een beschrijving van de gevolgen van de activiteit voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterveiligheid en maatschappelijke functies van het waterstaatswerk;

    • d.

      voor zover de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering; en

    • e.

      voor zover het gaat over het aanleggen of in stand houden van een terreinophoging of het ontgraven, verplaatsen of toepassen van grond of baggerspecie: een globale grondbalans die aantoont waar de grond vandaan komt en waar de grond naartoe gaat.

  • 2

    Relevante omgevingsfactoren, bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn in ieder geval:

    • a.

      de kruin van een waterkering;

    • b.

      de teenlijn of teenlijnen van een waterkering;

    • c.

      de oeverlijn van een oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      de insteek van het talud van een oppervlaktewaterlichaam;

    • e.

      een kunstwerk; en

    • f.

      obstakels bij het uitvoeren van de activiteit.

[Red: Artikel 12.4 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.1 naar afdeling 12.1. ]

Artikel 12.4 (gegevens en bescheiden algemeen)

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

[Red: Artikel 12.5 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.1 naar afdeling 12.1. ]

Artikel 12.5 (wijzigen omgevingsvergunning)

Bij een aanvraag tot wijziging van een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de naam, het adres, de woonplaats, het telefoonnummer en het e-mailadres van de aanvrager;

  • b.

    het vergunningnummer of kenmerk van de bestaande vergunning;

  • c.

    de datum waarop de bestaande vergunning is verleend;

  • d.

    het bestuursorgaan dat de bestaande vergunning heeft verleend;

  • e.

    een omschrijving van de wijziging die wordt aangevraagd; en

  • f.

    de reden voor wijziging van de vergunning.

Afdeling 12.2 Aanvullende gegevens en bescheiden voor systeemactiviteiten

[Red: Artikel 12.6 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.2 naar afdeling 12.2. ]

Artikel 12.6 (omgevingsvergunningaanvraag systeemactiviteiten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, of het met elkaar in verbinding brengen van oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van:

    • 1º.

      het soort waterstaatswerk;

    • 2º.

      de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

    • 3º.

      de oppervlakte die ten hoogste wordt ontgrond;

    • 4º.

      de maximale diepte die wordt bereikt ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

    • 5º.

      de bestaande hoogte van het maaiveld;

    • 6º.

      de dwarsprofielen van de activiteit; en

    • 7º.

      de opleveringshoogten;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten van de activiteit met daarbij een schets van de huidige situatie en de situatie na voltooiing van de werkzaamheden;

  • c.

    een beschrijving van de soort, herkomst en hoeveelheid in m³ van de stoffen die naar verwachting:

    • 1º.

      worden ontgraven;

    • 2º.

      worden toegepast op een andere locatie dan de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • 3º.

      worden toegepast op de locatie waarop de activiteit wordt verricht en afkomstig zijn van een andere locatie;

  • d.

    een beschrijving van de gevolgen van het verrichten van de activiteit voor:

    • 1º.

      de veiligheid en stabiliteit van de bodemopbouw op de locatie, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden;

    • 2º.

      de inrichting en het beheer van de locatie na afloop van de werkzaamheden; en

    • 3º.

      de directe omgeving, tijdens en na afloop van de werkzaamheden;

  • e.

    voor zover de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering;

  • f.

    voor zover bij het uitvoeren van de werkzaamheden een schip wordt gebruikt: de naam, het type en de registratiegegevens van het te gebruiken schip;

  • g.

    voor zover de activiteit op, in of bij een oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt: een rapportage met een weergave van een verricht hydrologisch, geohydrologisch en ecologisch onderzoek naar de gevolgen van de activiteit; en

  • h.

    voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

    • 1º.

      een schets van de huidige situatie;

    • 2º.

      een beschrijving van de te verrichten activiteit;

    • 3º.

      een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

    • 4º.

      een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

    • 5º.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • 6º.

      een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

[Red: Artikel 12.7 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.2 naar afdeling 12.2. ]

Artikel 12.7 (omgevingsvergunningaanvraag afwijkend peil)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het op een afwijkend peil brengen of houden van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van:

    • 1º.

      het huidige en het toekomstige gebruik van de locatie waar de activiteit wordt verricht;

    • 2º.

      de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

    • 3º.

      de peilverhoging of peilverlaging in cm ten opzichte van het gehanteerde peil zoals vastgesteld in het peilbesluit;

    • 4º.

      de capaciteit van de uitstroom of onttrekkingsvoorziening in m³/u; en

    • 5º.

      de bestaande hoogte van het maaiveld;

  • b.

    een beschrijving van de gevolgen van het verrichten van de activiteit voor:

    • 1º.

      de veiligheid en stabiliteit van de bodemopbouw op de locatie, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden;

    • 2º.

      de inrichting en het beheer van de locatie na afloop van de werkzaamheden; en

    • 3º.

      de directe omgeving, tijdens en na afloop van de werkzaamheden;

  • c.

    voor zover de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering; en

  • d.

    voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

    • 1º.

      een schets van de huidige situatie;

    • 2º.

      een beschrijving van de te verrichten activiteit;

    • 3º.

      een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

    • 4º.

      een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

    • 5º.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • 6º.

      een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

[Red: Artikel 12.8 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.2 naar afdeling 12.2. ]

Artikel 12.8 (omgevingsvergunningaanvraag grootschalige verharding)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van verharding als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een schets van de bestaande situatie en de toekomstige situatie, na voltooiing van de werkzaamheden met de afmetingen van het werk;

  • b.

    de oppervlakte die ten hoogste wordt verhard;

  • c.

    de materialen die bij het uitvoeren van de activiteit gebruikt worden;

  • d.

    de wijze waarop hemelwater, dat op de verharding valt, wordt afgevoerd;

  • e.

    de compenserende of bergende maatregelen voor de aan te brengen verharding, dakoppervlak of kassen;

  • f.

    een beschrijving van eventuele obstakels voor het uitvoeren van de activiteit; en

  • g.

    voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

    • 1º.

      een schets van de huidige situatie;

    • 2º.

      een beschrijving van de te verrichten activiteit;

    • 3º.

      een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

    • 4º.

      een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

    • 5º.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • 6º.

      een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

[Red: Artikel 12.9 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.2 naar afdeling 12.2. ]

Artikel 12.9 (veroorzaken kwel of wegzijging van grondwater of aanbrengen diepe wandconstructies)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veroorzaken van kwel of wegzijging van grondwater als bedoeld in artikel 2.3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van:

      • 1º.

        de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

      • 2º.

        de oppervlakte die ten hoogste wordt ontgrond;

      • 3º.

        de maximale diepte die wordt bereikt ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

      • 4º.

        de bestaande hoogte van het maaiveld;

      • 5º.

        de dwarsprofielen van de activiteit; en

      • 6º.

        de opleveringshoogten;

    • b.

      een toelichtende tekening en de coördinaten van de activiteit met daarbij een schets van de huidige situatie en de situatie na voltooiing van de werkzaamheden;

    • c.

      de soort en de hoeveelheid in m³ stoffen die naar verwachting worden ontgraven;

    • d.

      het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit;

    • e.

      een beschrijving van de gevolgen van het verrichten van de activiteit voor:

      • 1º.

        de veiligheid en stabiliteit van de bodemopbouw op de locatie, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden;

      • 2º.

        de inrichting en het beheer van de locatie na afloop van de werkzaamheden; en

      • 3º.

        de directe omgeving, tijdens en na afloop van de werkzaamheden;

    • f.

      een beschrijving van de wijze waarop is verzekerd dat de locatie, zowel tijdens het verrichten van de activiteit als daarna, veilig en stabiel is;

    • g.

      een rapportage met een weergave van een verricht geohydrologisch onderzoek naar de gevolgen van de activiteit; en

    • h.

      voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

      • 1º.

        een schets van de huidige situatie;

      • 2º.

        een beschrijving van de te verrichten activiteit;

      • 3º.

        een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

      • 4º.

        een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

      • 5º.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

      • 6º.

        een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

  • 2

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van diepe wandconstructies als bedoeld in artikel 2.4 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 12.3 Aanvullende gegevens en bescheiden lozingsactiviteiten

[Red: Artikel 12.10 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.3 naar afdeling 12.3. ]

Artikel 12.10 (water lozen op oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 3.3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in m³/u van het te lozen afvalwater;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • c.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van elk lozingspunt;

  • d.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • e.

    voor zover de lozing niet-continu plaatsvindt: de verwachte regelmaat van de lozing;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de lozing en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd; en

  • h.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels, bedoeld in deze verordening, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

[Red: Artikel 12.10a ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.3 naar afdeling 12.3. ]

Artikel 12.10a (water lozen op oppervlaktewater of een zuiveringtechnisch werk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk, als bedoeld in artikel 3.43 en 3.44, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in m³/u van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

  • c.

    de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Afdeling 12.4 Aanvullende gegevens en bescheiden wateronttrekkingsactiviteiten

[Red: Artikel 12.11 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.4 naar afdeling 12.4. ]

Artikel 12.11 (onttrekken van oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 4.5 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van elk onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in m³/u per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in m³ per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

[Red: Artikel 12.12 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.4 naar afdeling 12.4. ]

Artikel 12.12 (melding of vergunning onttrekken of infiltreren van grondwater)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken of infiltreren van grondwater als bedoeld in de artikelen 4.10 en 4.15 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten infiltratie- of onttrekkingspunten;

    • c.

      de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder infiltratie- of onttrekkingspunt;

    • d.

      de diepte in m van de onderkant en de bovenkant van de filters van ieder infiltratie- of onttrekkingspunt ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in m van het effectieve filter in ieder infiltratie- of onttrekkingspunt;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in m³/u per infiltratie- of onttrekkingspunt;

    • g.

      de hoeveelheid water in m³ water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

    • j.

      voor zover het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1º.

        de hoeveelheid water in m³ per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2º.

        de diepte in m waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3º.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking; en

      • 4º.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • k.

      voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

      • 1º.

        een schets van de huidige situatie;

      • 2º.

        een beschrijving van de te verrichten activiteit;

      • 3º.

        een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

      • 4º.

        een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

      • 5º.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

      • 6º.

        een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

  • 2

    Bij een melding voor het onttrekken of infiltreren van grondwater als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.17 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 12.5 Aanvullende gegevens en bescheiden bij werkzaamheden in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Red: Artikel 12.13 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.5 naar afdeling 12.5. ]

Artikel 12.13 (melding of omgevingsvergunning grondonderzoek)
  • 1

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van grondonderzoek als bedoeld artikel 5.4 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de diameter van de grondboringen;

    • b.

      de wijze waarop de sonderingen worden uitgevoerd; en

    • c.

      de materialen, de voertuigen en het materieel dat bij de werkzaamheden wordt gebruikt.

  • 2

    Bij een melding voor het uitvoeren van grondonderzoek als bedoeld in artikel 5.3 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.14 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.5 naar afdeling 12.5. ]

Artikel 12.14 (melding of omgevingsvergunning grondverzet)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van grond als bedoeld in artikelen 5.9 tot en met 5.13 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van:

      • 1º.

        het soort waterstaatswerk;

      • 2º.

        de oppervlakte die ten hoogste wordt ontgrond;

      • 3º.

        de maximale diepte die wordt bereikt ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

      • 4º.

        de bestaande hoogte van het maaiveld;

      • 5º.

        de dwarsprofielen van de activiteit; en

      • 6º.

        de opleveringshoogten;

    • b.

      een beschrijving van de soort, herkomst en hoeveelheid in m³ van de stoffen die naar verwachting:

      • 1º.

        worden ontgraven; en

      • 2º.

        worden toegepast op de locatie waarop de activiteit wordt verricht en afkomstig zijn van een andere locatie;

    • c.

      een beschrijving van de gevolgen van het verrichten van de activiteit voor:

      • 1º.

        de veiligheid en stabiliteit van de bodemopbouw op de locatie, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden;

      • 2º.

        de inrichting en het beheer van de locatie na afloop van de werkzaamheden; en

      • 3º.

        de directe omgeving, tijdens en na afloop van de werkzaamheden;

    • d.

      voor zover bij het uitvoeren van de werkzaamheden een schip wordt gebruikt: de naam, het type en de registratiegegevens van het te gebruiken schip;

    • e.

      voor zover de activiteit op, in of bij een oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt: een rapportage met een weergave van een verricht hydrologisch, geohydrologisch en ecologisch onderzoek naar de gevolgen van de activiteit;

    • f.

      voor zover de activiteit wordt verricht ten behoeve van het aanbrengen van een natuurvriendelijke oever: een verklaring dat beoogd wordt een natuurvriendelijke oever aan te brengen en of deze oever wordt aangebracht ter compensatie van verharding of van verloren waterberging; en

    • g.

      voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

      • 1º.

        een schets van de huidige situatie;

      • 2º.

        een beschrijving van de te verrichten activiteit;

      • 3º.

        een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

      • 4º.

        een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

      • 5º.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

      • 6º.

        een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen of verwijderen van grond als bedoeld in artikel 5.8 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.15 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.5 naar afdeling 12.5. ]

Artikel 12.15 (omgevingsvergunning of melding terreinverharding)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van terreinverharding als bedoeld in artikelen 5.21 en 5.22 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de oppervlakte die ten hoogste wordt verhard;

    • b.

      de materialen die bij het uitvoeren van de activiteit gebruikt worden;

    • c.

      een beschrijving van de opbouw van de verhardingsconstructie met de funderingslagen eronder in een dwarsprofiel met NAP maatvoering;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de aansluitingen van de verhardingsconstructie op omliggende vlakken gemaakt worden; en

    • e.

      de wijze waarop hemelwater dat op de terreinverharding valt wordt afgevoerd.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van terreinverharding als bedoeld in artikelen 5.19 en 5.20 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 12.6 Aanvullende gegevens en bescheiden werken in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Red: Artikel 12.16 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.6 naar afdeling 12.6. ]

Artikel 12.16 (omgevingsvergunning of melding kabels en leidingen)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van een kabel, leiding of een las- of aansluitgat als bedoeld in artikelen 6.9 en 6.10 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van:

      • 1º.

        het tracé van de kabel of de leiding;

      • 2º.

        de aanlegmethode van de kabel, de leiding of het las- of aansluitgat; en

      • 3º.

        de maat van de kabel of leiding of de maximale oppervlakte van het las- of aansluitgat.

    • b.

      het materiaal van de kabel of leiding;

    • c.

      voor zover het gaat om het plaatsen of in stand houden van een kabel of leiding: een erosiekraterberekening; en

    • d.

      voor zover een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

      • 1º.

        een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat NEN 3650 en NEN 3651 of gelijkwaardige methodiek;

      • 2º.

        een tekening met een aanduiding van de boorlijn op de locaties waarop een waterstaatswerk wordt gekruist;

      • 3º.

        een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

      • 4º.

        gegevens over de controleberekening of sterkteberekening volgens NEN 3650 en NEN 3651 of gelijkwaardige methodiek van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen of verwijderen van een kabel, leiding of een las- of aansluitgat als bedoeld in artikelen 6.4 tot en met 6.8 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.17 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.6 naar afdeling 12.6. ]

Artikel 12.17 (omgevingsvergunning of melding oeverconstructies)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie als bedoeld in artikelen 6.21 of 6.22 wordt verstrekt wat de hoogte van de beschoeiing is ten opzichte van de waterlijn.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie als bedoeld in artikelen 6.19 of 6.20 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.18 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.6 naar afdeling 12.6. ]

Artikel 12.18 (omgevingsvergunning of melding dam met duiker)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een dam met duiker als bedoeld in de artikelen 6.38 en 6.39 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de vorm van de duiker;

    • b.

      de lengte van de duiker op de waterlijn, in m;

    • c.

      de diameter van de binnenkant van de duiker in cm;

    • d.

      de diameter van de buitenkant van de duiker in cm; en

    • e.

      de hoogteligging van de duiker in cm, ten opzichte van de bovenkant van de bandbreedte van het peil zoals opgenomen in het peilbesluit.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een dam met duiker als bedoeld in artikel 6.37 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.19 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.6 naar afdeling 12.6. ]

Artikel 12.19 (omgevingsvergunning of melding brug)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een brug als bedoeld in de artikelen 6.43 en 6.44 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de lengte van de brug in m;

    • b.

      de breedte van de brug in m;

    • c.

      de hoogteligging van de onderkant van de brug in cm, ten opzichte van de bovenkant van de bandbreedte van het peil zoals opgenomen in het peilbesluit;

    • d.

      de hoogteligging van de brug in cm, ten opzichte van het maaiveld; en

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop de taluds onder de brughoofden zijn afgewerkt of ingericht.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een brug als bedoeld in artikel 6.42 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.20 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.6 naar afdeling 12.6. ]

Artikel 12.20 (omgevingsvergunning of melding bouwwerk)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk als bedoeld in de artikelen 6.48 tot en met 6.50 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het aantal bouwlagen;

    • b.

      de hoogte van de bouwwerken ten opzichte van het NAP;

    • c.

      de peilmaten van de vloer; en

    • d.

      voor zover het een activiteit betreft die betrekking heeft op een oppervlakte van 100.000 m2 of meer of een activiteit die naar zijn aard of vanwege de samenhang van de activiteit met andere activiteiten of ontwikkelingen in het watersysteem, relevante gevolgen kan hebben voor een gebied van die omvang een waterhuishoudingsplan. Een waterhuishoudingsplan omvat in ieder geval:

      • 1º.

        een schets van de huidige situatie;

      • 2º.

        een beschrijving van de te verrichten activiteit;

      • 3º.

        een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

      • 4º.

        een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder 2º en 3º genoemde activiteiten en ontwikkelingen voor te onderscheiden onderdelen van het watersysteem en de goede staat en werking daarvan;

      • 5º.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken; en

      • 6º.

        een beschrijving van de situatie na voltooiing van de werkzaamheden.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 6.47 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 12.7 Aanvullende gegevens en bescheiden flora en fauna in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Red: Artikel 12.21 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.7 naar afdeling 12.7. ]

Artikel 12.21 (omgevingsvergunning of melding beplanting)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor aanbrengen of verwijderen van beplanting als bedoeld in artikelen 7.6 en 7.7 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de soort beplanting; en

    • b.

      voor zover meerdere planten worden aangebracht, de onderlinge afstand van de beplanting.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen of verwijderen van beplanting als bedoeld in artikelen 7.4 en 7.5 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.21a ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.7 naar afdeling 12.7. ]

Artikel 12.21a (omgevingsvergunning visactiviteiten in beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor vissen als bedoeld in artikel 7.11 wordt een visplan verstrekt. Een visplan bevat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    Visrechten

    • 1º.

      Een bewijs van het hebben van visrecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Visserijwet 1963;

    • 2º.

      Voor zover van toepassing een schriftelijke toestemming voor gebruik beroepsvistuigen.

    • 3º.

      De visrechthebbenden en eventuele houders van een schriftelijke toestemming voor gebruik beroepsvistuigen moeten het visplan ondertekenen.

    • 4º.

      Voor zover van toepassing toelichting over de afstemming.

  • b.

    Voorgenomen visuitzetting, per vissoort:

    • 1º.

      uitzetperiode(s); tot maximaal 3 jaar vooruit;

    • 2º.

      herkomst van de vissen;

    • 3º.

      bewijs van vrij zijn van parasieten en ziekten; en

    • 4º.

      totale hoeveelheid in aantal en gewicht.

  • c.

    Voorgenomen visonttrekking, per vissoort:

    • 1º.

      periode van onttrekking; tot maximaal 3 jaar vooruit; en

    • 2º.

      hoeveelheid in aantallen en gewicht.

  • d.

    Effect voorgenomen visuitzetting of visonttrekking: wat is het beoogde doel of effect van de uitzetting of onttrekking en wat is het verwachte effect op het ecosysteem.

Afdeling 12.8 Aanvullende gegevens en bescheiden toegang tot het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Red: Artikel 12.22 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.8 naar afdeling 12.8. ]

Artikel 12.22 (omgevingsvergunning of melding varen)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het innemen van een ligplaats als bedoeld in artikel 9.5 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het type vaartuig of woonschip;

    • b.

      de lengte en breedte van het vaartuig of het woonschip in m; en

    • c.

      de diepgang van het vaartuig of het woonschip.

  • 2

    Bij een melding voor het innemen van een ligplaats als bedoeld in artikel 9.4 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.23 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.8 naar afdeling 12.8. ]

Artikel 12.23 (omgevingsvergunning dieren)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het brengen, hebben of houden van dieren op een waterkering of het beweiden van een waterkering als bedoeld in artikelen 9.12 en 9.13 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het aantal dieren;

  • b.

    het diersoort of de diersoorten; en

  • c.

    voor zover het over het houden van dieren gaat, het doel van het houden van de dieren.

Afdeling 12.9 Aanvullende gegevens en bescheiden beperkingengebiedactiviteiten wegen

[Red: Artikel 12.24 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.9 naar afdeling 12.9. ]

Artikel 12.24 (omgevingsvergunningaanvraag algemeen: beperkingengebiedactiviteit)
  • 1

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit als bedoeld in hoofdstuk 11 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een werkplan waarin wordt beschreven hoe de activiteit wordt verricht;

    • b.

      een toelichtende tekening en de coördinaten van de activiteit met daarbij een schets van de huidige situatie en de situatie na voltooiing van de werkzaamheden, met een duidelijke aanduiding van alle relevante omgevingsfactoren en hun afmetingen binnen een straal van 25 m van de locatie waar de activiteit wordt verricht; en

    • c.

      een beschrijving van de gevolgen van de activiteit voor de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer.

  • 2

    De relevante omgevingsfactoren, bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn in ieder geval:

    • a.

      de as van een weg;

    • b.

      de rijbaan;

    • c.

      de oeverlijn van een oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      een kunstwerk; en

    • e.

      obstakels bij het uitvoeren van de activiteit.

[Red: Artikel 12.25 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.9 naar afdeling 12.9. ]

Artikel 12.25 (omgevingsvergunning of melding uitweg)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van een uitweg als bedoeld in artikel 11.10 wordt een beschrijving verstrekt van:

    • a.

      de aanlegmethode van de uitweg;

    • b.

      de maat van de uitweg; en

    • c.

      het materiaal van de uitweg.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen of verwijderen van een uitweg als bedoeld in artikel 11.9 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.26 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.9 naar afdeling 12.9. ]

Artikel 12.26 (omgevingsvergunning of melding kabels en leidingen)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding of het aanbrengen van een proefsleuf of een las- of aansluitgat als bedoeld in artikel 11.17 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aanlegmethode;

    • b.

      voor zover het gaat over een las- of aansluitgat: de maximale oppervlakte van het las- of aansluitgat; en

    • c.

      voor zover het gaat over een kabel of leiding:

      • 1º.

        het tracé van de kabel of de leiding;

      • 2º.

        het materiaal van de kabel of leiding; en

      • 3º.

        de maat van de kabel of leiding.

  • 2

    Bij een melding voor het aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding of het aanbrengen van een proefsleuf of een las- en aansluitgat als bedoeld in artikel 11.16 worden de gegevens en bescheiden verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

[Red: Artikel 12.27 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.9 naar afdeling 12.9. ]

Artikel 12.27 (omgevingsvergunning of melding bouwmaterialen in de berm)
  • 1

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van bouwmaterialen als bedoeld in artikel 11.35 worden een beschrijving verstrekt van de duur en wijze van opslag.

  • 2

    Bij een melding voor het opslaan van bouwmaterialen als bedoeld in artikel 11.34 wordt een beschrijving verstrekt als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 12.10 Algemene gegevens en bescheiden bij informatieverschaffing

[Red: Artikel 12.28 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.10 naar afdeling 12.10. ]

Artikel 12.28 gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)
  • 1

    Voordat een naam of adres als bedoeld in de artikelen 12.1, onder b, of 12.2, onder b, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander wordt verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt.

[Red: Artikel 12.29 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.10 naar afdeling 12.10. ]

Artikel 12.29 (informeren over een ongewoon voorval/algemene informatieplicht)

Het bevoegd gezag wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

[Red: Artikel 12.30 ongewijzigd verplaatst van paragraaf 12.10 naar afdeling 12.10. ]

Artikel 12.30 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)

De volgende gegevens en bescheiden worden ze verstrekt zodra bekend zijn:

  • a.

    informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b.

    gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • c.

    informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

HHH

Paragraaf 12.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.1 Algemeen

[Vervallen]

[Vervallen]

III

Paragraaf 12.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.2 Aanvullende gegevens en bescheiden voor systeemactiviteiten

[Vervallen]

[Vervallen]

JJJ

Paragraaf 12.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.3 Aanvullende gegevens en bescheiden lozingsactiviteiten

[Vervallen]

[Vervallen]

KKK

Paragraaf 12.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.4 Aanvullende gegevens en bescheiden wateronttrekkingsactiviteiten

[Vervallen]

[Vervallen]

LLL

Paragraaf 12.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.5 Aanvullende gegevens en bescheiden bij werkzaamheden in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Vervallen]

[Vervallen]

MMM

Paragraaf 12.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.6 Aanvullende gegevens en bescheiden werken in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Vervallen]

[Vervallen]

NNN

Paragraaf 12.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.7 Aanvullende gegevens en bescheiden flora en fauna in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Vervallen]

[Vervallen]

OOO

Paragraaf 12.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.8 Aanvullende gegevens en bescheiden toegang tot het beperkingengebied van een waterstaatswerk

[Vervallen]

[Vervallen]

PPP

Paragraaf 12.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.9 Aanvullende gegevens en bescheiden beperkingengebiedactiviteiten wegen

[Vervallen]

[Vervallen]

QQQ

Paragraaf 12.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 12.10 Algemene gegevens en bescheiden bij informatieverschaffing

[Vervallen]

[Vervallen]

RRR

Binnen bijlage 1 wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

A. Begrippen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

beplanting

gewassen, vaste planten, struiken en bomen

brug

verbinding van een oever naar de oever aan de overzijde van een oppervlaktewaterlichaam, over het oppervlaktewaterlichaam

buitentalud

hellend vlak van het dijklichaam aan de waterkerende zijde: schuine kant van de dijk aan de waterzijde

dagelijks bestuur

dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap

dam met duiker

verbinding van een oever naar de oever aan de overzijde van een oppervlaktewaterlichaam, door middel van een grondpakket met een buis of koker er doorheen in het oppervlaktewaterlichaam

gietwater

water dat aan planten wordt gegeven

grondwaterbeschermingsgebied

bij omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebied

heg

lijnvormige aanplanting van bomen of struiken

hekwerk

open constructie (bijvoorbeeld raster of vlechtwerk) van hout, kunststof of metaal

constructie van hout, kunststof, metaal of steen die bedoeld is om een gebied af te scheiden, te beschermen of de toegang ervan te beheren.

hengel

hengel als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, Visserijwet 1963

hoogheemraadschap

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

infiltreren van water

in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater

insteek

snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam aan het maaiveld / overgang van het horizontale maaiveld naar de schuine oeverhelling

losse uitstroom- of onttrekkingsvoorziening

niet duurzaam met de bodem verenigde voorziening voor het brengen van water in of het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam

maaiveld

hoogteligging van het grondoppervlak van een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen/hoogte van het grondoppervlak

natuurnetwerk Nederland

bij omgevingsverordening aangewezen natuurnetwerk Nederland

oeverconstructie

materiaal/kunstwerk dat de oever beschermt tegen afkalving

oeverlijn

scheidslijn tussen water en land / grens tussen water en land, bij een flexibel peil wordt de oeverlijn bedoeld bij het hoogste waterpeil dat voor het betrokken oppervlaktewaterlichaam is vastgesteld

onderhoudsstrook

pad of strook grond gelegen langs een oppervlaktewaterlichaam of op of langs een waterkering, van waaraf het onderhoud kan worden uitgevoerd / strook grond langs een watergang of waterkering, vanwaar het waterschap onderhoud kan doen

rijbaan

verkeersbaan bestemd voor verkeer met voertuigen, met een aaneengesloten gedeelte van de verharding, al dan niet ingedeeld in rijstroken, bestemd voor het rijdend verkeer

sleufloze technieken

technieken waarbij de grond niet voor het hele trace wordt afgegraven, maar bijvoorbeeld met gestuurde boringen, boogzinkers, HDD-boringen

steiger

constructie in het water met een beloopbaar gedeelte dat toegankelijk is vanaf de oever

stormseizoen

periode van 1 oktober tot en met 15 april van elk jaar

talud

onder helling gelegen vlak / schuine zijkant van bijvoorbeeld een dijk / het schuine vlak langs een weg, binnen een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering

vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorziening

duurzaam met de bodem verenigde voorziening voor het brengen van water in of het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam

waterpeil

waterpeil van een oppervlaktewaterlichaam zoals is vastgesteld in het peilbesluit van het hoogheemraadschap

wet

Omgevingswet

SSS

Binnen bijlage 1 wordt na sectie B. een sectie ingevoegd, luidende:

C. Afbeeldingen

Afbeelding 1.1, zonering beplanting primaire waterkering

Waterschapsverordening - toelichting - zonering beplanting primaire waterkering



Afbeelding 1.2, zonering beplanting niet-primaire waterkering

Waterschapsverordening - toelichting - zonering beplanting niet-primaire waterkering

TTT

Algemene Toelichting wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Algemene Toelichting

1 Doelen, strekking en uitgangspunten



1.1 Strekking

Deze waterschapsverordening bevat de regels van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSKhierna te noemen: het hoogheemraadschap) over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn bij HHSKhet hoogheemraadschap.

De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur, de wegenverordening en de algemene regels die op basis van deze twee regelingen waren vastgesteld. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.

1.2 Verbeterdoelen van de stelselherziening

De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

1.3 Basisvariant van de waterschapsverordening

Voor HHSKhet hoogheemraadschap is daarbij de ambitie als volgt bepaald. In december 2018 heeft het dagelijks bestuur opdracht gegeven om een zogeheten ‘basisvariant’ van de waterschapsverordening voor te bereiden. Deze basisvariant houdt in dat de waterschapsverordening qua vorm en opzet volledig voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet, terwijl de veranderingen ten opzichte van de oude regels inhoudelijk beperkt zijn. Voor deze basisvariant is gekozen om de continuïteit en daarmee de betrouwbaarheid van de regels in de overgang naar het nieuwe stelsel te kunnen garanderen. In een volgende versie van de waterschapsverordening kan worden overwogen om verdergaande wijzigingen en vereenvoudigingen door te voeren.

1.4 Decentralisatie van lozingen

Inhoudelijke veranderingen die wel zijn meegenomen komen in de eerste plaats voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Deze regels zijn, in aansluiting op de zogenoemde bruidsschat, verwerkt in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening, waarmee de bruidsschat volledig is geïntegreerd in de waterschapsverordening. In paragraafafdeling 2.3 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

1.5 Activiteitgerichte opbouw

Een tweede verandering in vergelijking met de huidige keur van HHSKhet hoogheemraadschap is dat in de opzet van de waterschapsverordening het accent is verlegd naar het perspectief van burgers en bedrijven door een activiteitgerichte opbouw. De oude objectgerichte benadering van de keur wordt daarmee verlaten. In plaats van de waterstaatswerken als aangrijpingspunt van de regels te hanteren, zijn de regels aangeknoopt bij de verschillende activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken en paragrafenafdelingën zijn geordend naar alle relevante activiteiten, waarbij een clustering van activiteiten is gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.

1.6 Transparant gebruik van doelen en oogmerken

De regels zijn zo herzien, dat zij rechtstreeks kunnen worden herleid tot de algemene belangen die het waterschap met de regels beoogt te dienen. Deze belangen zijn in algemene zin als de doelen van de waterschapsverordening omschreven in hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening. In de verschillende hoofdstukken en paragrafenafdelingen komen selecties of uitwerkingen van deze belangen steeds terug als de concrete oogmerken van de daarin opgenomen regels. Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt van een landelijke ‘doelenboom’ die mede door HHSKhet hoogheemraadschap voor de implementatie van de Omgevingswet is ontwikkeld. Tabel 1 laat een vereenvoudigde versie van de doelenboom zien. Per activiteit is in de doelenboom gemarkeerd op welke aspecten deze van invloed kan zijn. In de waterschapsverordening zijn deze in de artikelen over het toepassingsbereik van elke paragraafafdeling of elk hoofdstuk als oogmerken opgenomen bij de regels.

Tabel 1, vereenvoudigde versie doelenboom

Doelen (wettelijke taken HHSKhoogheemraadschap)

Oogmerken

Beschermen tegen overstroming

Keren van water

 

Beperken gevolgen overstroming

Voldoende water, niet te veel en niet te weinig

Vasthouden van water

 

Bergen van water

 

Aan- en afvoeren van water

 

Reguleren van het waterpeil

 

(Be)sparen van water

 

Beperken gevolgen wateroverlast en tekort

Schoon en gezond water

Beschermen kwaliteit grondwater

 

Beschermen kwaliteit oppervlaktewater

Maatschappelijke functies watersystemen

Varen, zwemmen, schaatsen, etc.

Zuivering en transport afvalwater

p.m. (niet in basisvariant waterschapsverordening)

Begaanbare en veilige wegen

In stand houden en verbeteren wegen

Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie toe. De koppeling aan de diverse doelen van HHSKhet hoogheemraadschap (waterveiligheid, voldoende water, waterkwaliteit, etc.) leidt tot bovendien tot een meer integrale regelgeving. Historisch gegroeide maar niet meer uitlegbare verschillen in de regels voor de Krimpenerwaard en voor Schieland zijn zoveel mogelijk opgeheven. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid voor de burger en de toepasbaarheid door het hoogheemraadschap.

1.7 Ja, mits-principe

Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een aanzienlijk deel van de activiteiten die geregeld werden in de keur en de daarop gebaseerde algemene regels, opnieuw bezien. Dat heeft in verschillende gevallen voor deze activiteiten geleid tot een hernieuwde keuze voor het type regel dat gesteld moet worden. Deze verbeteringen zijn gebaseerd op het ‘ja-mits’ principe: vooropgesteld is dat de activiteit met een melding aan het waterschapsbestuur kan worden verricht als aan bepaalde vereisten is voldaan. In andere gevallen komt de vergunningplicht om de hoek kijken. In lijn met het instrumentarium dat de Omgevingswet biedt, heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht, een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldingsplicht of een omgevingsvergunningplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod. Enkele restcategorieën van beperkingengebiedactiviteiten die niet opnieuw konden worden bezien binnen de basisvariant, vallen onder vergunningplichten die zijn opgenomen in enkele vangnetbepalingen.

1.8 Digitalisering

Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, die in bijlage 2 van de verordening zijn opgenomen en op een digitale kaart voor gebruikers aanklikbaar worden. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt.

De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO gaat gepaard met een verbeterde dienstverlening aan gebruikers van de digitale voorziening door middel van zogenoemde toepasbare regels. Via toepasbare regels (het gaat hier niet om juridische regels maar vragenbomen in de digitale voorziening, die hier niet ter inzage gaan) wordt de juridische tekst van de verordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen(bomen) die burgers naar de op hun activiteit en locatie toepasselijke juridische regels leiden. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan, of een vergunning- of meldingsplicht geldt en aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.

1.9 Opbouw van deze toelichting

Het algemeen deel van deze toelichting gaat eerst in op (2) de verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet waarbinnen de waterschapsverordening zal werken, (3) de werkingssfeer van de verordening en (4) de verhouding tot andere instrumenten van het waterschap onder de Omgevingswet. Vervolgens wordt (5) de inhoud van de verordening op hoofdlijnen beschreven met aandacht voor de belangrijkste wijzigingen. Tot slot (6) is er aandacht voor de voorbereiding en de uitvoering van de waterschapsverordening.



2 Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet

2.1 Taken en verantwoordelijkheden

De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Anders dan de keur en de wegenverordening is de waterschapsverordening dus niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.

2.2 Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving en Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

Bij de vaststelling van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol. Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) of de Provincie Zuid-Holland (Omgevingsverordening) die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening. De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV), gebaseerd op de Omgevingswet, is nog niet vastgesteld. De huidige waterschapsverordening is getoetst aan het ontwerp van de ZHOV.

2.3 Decentralisatie van de lozingen en bruidsschat

Het beleid voor lozingen van stoffen was tot dusver centraal geregeld. De meeste algemene regels staan nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Rijk was voornemens de lozingen decentraal te regelen, waarmee tegemoet zou worden gekomen aan het uitgangspunt om maximaal regionaal maatwerk te kunnen leveren.

De Unie van Waterschappen en de organisaties voor de landbouwsector hebben zich er sterk voor gemaakt om in ieder geval de regels voor lozingen uit de land- en tuinbouw centraal te blijven regelen. Dit om het zogenaamde level-playing-field voor deze bedrijven in stand te houden. De lozingsregels voor de glastuinbouw, akkerbouw en veehouderij worden daarom, in ieder geval tot 2027, ondergebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Andere regels voor lozingen ‘verhuizen’ wel van het Rijk naar de waterschappen. Hiervoor heeft het Rijk een Invoeringsbesluit opgesteld, dit wordt ook wel de ‘bruidsschat’ genoemd. Met het invoeringsbesluit kunnen de lozingsregels rechtstreeks als onderdeel van de waterschapsverordening gelden, indien bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen waterschapsverordening is vastgesteld.

In november 2019 is desondanks gekeken of de regels uit de bruidsschat één op één kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening van HHSKhet hoogheemraadschap. Op een paar aanpassingen na is dit het geval. Onder de Omgevingswet verandert het begrip ‘lozen’. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden te lozen water. In de huidige keur zijn hiervoor ook regels opgenomen. Beide typen regels worden nu in overeenstemming met elkaar gebracht.

In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn grotere wateren in het beheergebied (over het algemeen boezemwateren) waarvoor minder strenge normen gelden vanwege het grotere ontvangende oppervlaktewater. Bij de niet-aangewezen waterlichamen gelden iets strengere lozingsnormen, omdat sprake is van een kleiner ontvangend oppervlaktewater. De aangewezen wateren zijn echter ook wateren die zijn aangewezen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast is gebleken dat in de praktijk niet of nauwelijks lozingen plaatsvinden op deze wateren. In deze waterschapsverordening is het onderscheid tussen aangewezen- en niet-aangewezen wateren niet meer gemaakt. De eisen voor de niet-aangewezen wateren gelden het gehele gebied.

De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van circa 20 onderwerpen, variërend van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken. Er spelen dus vele verschillende typen belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat zijn in deze waterschapsverordening overgenomen. De regels voor activiteiten uit de bruidsschat die niet in het beheergebied voorkomen zijn niet meer als algemene regel opgenomen.



3 Werkingssfeer

3.1 Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij HHSKhet hoogheemraadschap

De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van HHSKhet hoogheemraadschap, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij HHSKhet hoogheemraadschap. Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken als waterstaatswerken worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij HHSKhet hoogheemraadschap wordt bepaald bij provinciale verordening die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.

3.2 Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels

De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van HHSKhet hoogheemraadschap als werkingsgebied. Zie voor de uitwerking hiervan de artikelsgewijze toelichting bij artikelen 1.3 en 1.4.

De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften over de beheerobjecten van HHSKhet hoogheemraadschap met zich mee, vooral in verband met aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden (de gebieden, waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen) aangewezen en geometrisch begrensd.

Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk zelf (de kernzones) en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld. De wijze waarop beperkingengebieden van oppervlaktewaterlichamen zijn onderverdeeld in verschillende zones is afgebeeld in Afbeelding 1. De onderverdeling van het beperkingengebied van waterkeringen in zones is afgebeeld in Afbeelding 2.

Afbeelding 1, zonering bij oppervlaktewaterlichamen

Waterschapsverordening - toelichting - zonering bij oppervlaktewaterlichamen



Afbeelding 2, zonering bij waterkeringen

Waterschapsverordening - toelichting - zonering bij waterkeringen



4 Verhouding tot andere regelingen

4.1 Delegatiesystematiek en delegatiebesluit

De Omgevingswet vereist dat de waterschapsverordening te allen tijde actueel is. Dat maakt het nodig om parallel aan de voorbereiding van de waterschapsverordening een afzonderlijk delegatiebesluit op te stellen, waarin het algemeen bestuur de onderdelen van de waterschapsverordening benoemt die het dagelijks bestuur kan wijzigen of aanvullen. Dat geldt niet voor de wezenlijke kenmerken van de verordening (zoals de oogmerken van de regels of, op hoofdlijnen, welke activiteiten zij bestrijkt) maar wel voor andersoortige onderwerpen, zoals de wijziging van beperkingengebieden. In de waterschapsverordening zelf komen dus geen delegatiegrondslagen voor.

Voorop staat dat de hoofdelementen van de waterschapsverordening door het algemeen bestuur worden vastgelegd. Regels van uitvoeringstechnische of administratieve aard, uitwerking van de details of van meet- en rekenvoorschriften, regels die dikwijls wijziging behoeven en regels waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld, moeten echter ook door het dagelijks bestuur te stellen zijn. Dit zijn twee uitersten van een spectrum, waarop steeds voor concrete onderwerpen keuzes gemaakt kunnen worden in het delegatiebesluit.

4.2 Verhouding tot de onderhoudslegger

De keur bevatte in hoofdstuk 2 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken. In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken genoemd. De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

In het stelsel van de Omgevingswet mogen deze onderhoudsplichten niet in de waterschapsverordening opgenomen worden. Dit is bepaald in artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet blijven bestaan (als “onderhoudskeur”). Bij de voorgenomen actualisatie van de onderhoudslegger, zal deze onderhoudskeur te zijner tijd worden vervangen door een vast te stellen gemoderniseerde “onderhoudsverordening” met onderhoudslegger.

4.3 Verhouding tot projectbesluit en vergunning eigen dienst

Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door HHSKhet hoogheemraadschap een projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit, dat voor het waterschap verplicht is voor de aanleg en wijziging van primaire waterkeringen.

Voor de andere gevallen van aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap, waarvoor nu nog een projectplan geldt, laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap om deze categorie vrij te laten, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst voor te schrijven. Het geheel vrijlaten van deze categorie sluit niet aan bij de actuele praktijk en daarmee ook niet bij de gekozen basisvariant. Het voorschrijven van een projectbesluit in de waterschapsverordening voor deze categorie levert het bezwaar op, dat hiervoor dan telkens de goedkeuring van gedeputeerde staten is vereist. De introductie van de vergunning eigen dienst voor deze aanvullende categorie komt nog het dichtst bij de nu geldende situatie. Gekozen is om in de waterschapsverordening deze derde optie in de regels te verwerken.

Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt nu en onder de waterschapsverordening geen vergunningvereiste voor burger of waterschap. Ook onder de keur gold geen vergunningvereiste. Hier verandert dus niets.



5 Hoofdlijnen van de inhoud

5.1 Indeling

De waterschapsverordening bestaat uit dertien hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen die relevant zijn voor de gehele verordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldingsplicht of vergunningplicht. De hoofdstukken 2 tot en met 11 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten bepalend.

Hoofdstuk 2 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verbinden van oppervlaktewaterlichamen, afwijkingen van het peil, kwel en grootschalige verharding van grondoppervlak.

Hoofdstuk 3 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnische werk, zowel vanwege de kwantiteit als de kwaliteit van het water.

Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot grondwater of oppervlaktewater en infiltreren.

De hoofdstukken 5 tot en met 10 gaan over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken. De beperkingengebiedactiviteiten zijn onderverdeeld als volgt:

  • Hoofdstuk 5: werkzaamheden (grondonderzoek, grondverzet, verharding),

  • Hoofdstuk 6: werken (o.a. kabels en leidingen, oeverconstructies, steigers, dammen, bruggen, bouwwerken),

  • Hoofdstuk 7: flora- en fauna (beplanting, visserij, natuurvriendelijk maken van oevers),

  • Hoofdstuk 8: vaste stoffen of voorwerpen (o.a. tijdelijke voorzieningen, voorwerpen, borden)

  • Hoofdstuk 9: toegang (varen, ligplaatsen, zwemmen, rijden, beweiden)

  • Hoofdstuk 10: windwatermolens.

Hoofdstuk 11 gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot wegen in beheer bij HHSKhet hoogheemraadschap.

De indieningsvereisten voor vergunningaanvragen, meldingen en informatieplichten zijn opgenomen in hoofdstuk 12.

Hoofdstuk 13 bevat slotbepalingen.

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor begrippen en NEN-normen (bijlage 1) en de benoeming, aanwijzing en geometrische begrenzing van werkingsgebieden (bijlage 2). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische tekst.

5.2 Belangrijkste wijzigingen

De inhoudelijke veranderingen komen vooral voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat historisch ontstane verschillen worden opgeheven, gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken en eenvoudigere en betere regels worden geformuleerd.

De wijzigingen zijn beperkt tot wat haalbaar was binnen de basisvariant van de waterschapsverordening. In een volgende variant kan worden overwogen of en waar eventuele verdere aanpassingen gewenst en haalbaar zijn.

Belangrijk: met de tekst hieronder is, tenzij anders aangegeven, bedoeld: de regels waarbinnen zonder vergunning (veelal met een meldingsplicht) werkzaamheden mogen worden uitgevoerd. In de meeste andere gevallen kan een vergunning worden aangevraagd zodat per geval kan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden toegestaan.

De voornaamste inhoudelijke wijzigingen tot vergunningsvrije activiteiten zijn hieronder toegelicht. De nummers verwijzen naar de artikelen of hoofdstukken in de waterschapsverordening:

  • (art. 2.3) Kwelwater is grondwater dat uit de bodem omhoogkomt. Een toename van de kwel kan leiden tot instabiliteit van de (water-)bodem, verslechtering van de waterkwaliteit en een toenemend energieverbruik (meer draaiuren van de gemalen). Ook wil HHSK het hoogheemraadschap het grondwater duurzaam beheren. In de huidige keur zijn activiteiten waardoor extra kwel kan ontstaan daarom verboden. In de waterschapsverordening is dit concreet vertaald in maximale diepten waaronder geen werkzaamheden mogen worden verricht zonder vergunning van HHSKhet hoogheemraadschap. Deze diepten bedragen, afhankelijk van de bodem- en grondwatersituatie, één, twee of drie meter onder maaiveld (de terreinhoogte). De bijbehorende gebieden zijn aangegeven op een kaart. In afwijkende gevallen kunnen via het vergunningsproces passende eisen worden vastgesteld om ongewenste effecten te voorkomen en te beperken. Voor enkele activiteiten wordt een uitzondering gemaakt op de vergunningplicht op basis van dit artikel.

  • (H.3) Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, worden straks opgenomen in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater, op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid tussen grotere en kleinere ontvangende oppervlaktewateren. Voor de grotere, zoals de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter onder de directe werking van de KRW. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen plaats op deze wateren. Daarom worden de wat strengere eisen voor de kleine wateren in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van HHSKhet hoogheemraadschap.

  • (art. 5.13 en 6.51) Bergingsgebieden zijn zowel in de legger van het waterschap als door de gemeente (bestemmingsplan/omgevingsplan) aangewezen om tijdelijk water op te slaan. Binnen het beheergebied van HHSKhet hoogheemraadschap ligt vooralsnog alleen een bergingsgebied in de Eendragtspolder (gemeente Zuidplas). Onder de keur zijn veel activiteiten in bergingsgebieden vergunningplichtig. In de waterschapsverordening geldt dit, naast de zorgplicht, alleen nog voor ophogen en voor bouwen. Dit uiteraard afgezien van de regels voor andere in het gebied aanwezige waterstaatswerken. Dit is afdoende om de functie van het bergingsgebied te waarborgen.

  • (art. 6.4 en 6.6) Het tijdens het stormseizoen aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen en het aanbrengen van een las- of aansluitgat in erosiebestendige grasbekleding van primaire waterkeringen is vergunningplichtig geworden.

  • (art. 6.7) Voor het aanleggen van kabels of leidingen onder oppervlaktewaterlichamen gaan we, in overleg met kabel- en leidingenbeheerders, in het vervolg uit van sleufloze technieken. Dit sluit aan bij de huidige praktijk.

  • (art. 6.20) In sloten, andere kleine wateren, plassen en in aan- en afvoerwateren met een beperkte doorvoercapaciteit mag straks zonder vergunning beschoeiing worden geplaatst tot een lengte van twintig meter per perceel. Deze beschoeiing mag worden doorgetrokken tot de hoogte van het aangrenzende terrein. In veel voorkomende situaties zoals langs tuinen kan hiermee zonder vergunning een beschoeiing worden geplaatst. Anderzijds wordt de vergunningvrije lengte beperkt met het oog op de waterkwaliteit en de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. De KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn ook bewust van de meldingsplicht uitgezonderd en in deze oppervlaktewaterlichamen is daarom wel nog een vergunning nodig voor het plaatsen van beschoeiing. De huidige regels kennen een vrijstelling voor lage beschoeiingen, alleen in kleine wateren en plassen.

  • (art. 6.38) De vergunningvrije diameter van duikers (verbindingskokers) in sloten en andere kleinere oppervlaktewateren wordt gelijkgetrokken op 80 centimeter in alle niet-veengebieden. In veengebieden wordt een vergunningvrije diameter voor duikers van 60 centimeter gehanteerd. Nu is dit, afhankelijk van de situatie, nog 0,60, 0,80 of 1,00 meter. Een diameter van 80 centimetermeter is overal ruim voldoende voor de aan- en afvoercapaciteit, en robuust met het oog op wisselende waterpeilen, vuilophoping, bodemdaling, peilaanpassingen en klimaatveranderingen. In veengebieden is een diameter van 60 centimeter hiervoor ook al voldoende.

  • (art. 6.39) Duikers in wateren met een belangrijke aan- en afvoerfunctie zijn straks altijd vergunningplichtig. Van de nu nog bestaande vrijstelling voor duikers met een diameter van drie meter in sommige aan- en afvoerwateren in de Krimpenerwaard wordt weinig gebruik meer gemaakt; deze komt daarom te vervallen.

  • (art. 6.38, 6.43) Het zonder vergunning toegestane aantal bruggen of dammen met duikers wordt gelijkgetrokken op twee per perceel. Het beperken van het aantal bruggen en dammen met duikers is van belang met het oog op de doorstroming, een doelmatig onderhoud van het water en de mogelijke gevolgen voor de waterkwaliteit (schaduwwerking, begroeiing).

  • (art. 6.38 en 6.43) Bij het aanleggen van een eerste of tweede dam met duiker of brug per perceel mag straks in het hele gebied zonder compensatie maximaal 60 vierkante meter waterberging (wateroppervlak) verloren gaan. Het compenseren van de waterberging is in de praktijk vaak lastig, terwijl de bereikbaarheid van de percelen noodzakelijk is. Het effect van de demping op het totale watersysteem is in de praktijk gering, ook doordat in de bestaande situatie vaak al één of meer duikers of bruggen aanwezig zijn.

  • (art. 6.43) In de aan- en afvoerwateren met een grote doorvoercapaciteit gaat voor bruggen zonder vergunning overal een doorvaarthoogte gelden van 1,00 meter over de middelste 2,00 meter van het oppervlaktewater. Voorheen was dit in veengebieden 0,65 meter, maar gezien de breedte van deze wateren sluit een hoogte van 1,00 meter veelal aan bij de praktijk, en is deze hoogte wenselijk met het oog op varend onderhoud en de eventuele recreatievaart. Voor aan- en afvoerwatergangen met een beperkte doorvoercapaciteit blijft de vergunningvrije hoogte in veengebieden 0,65 meter en elders in het gebied 1,00 meter.

  • (art. 6.45) bruggen binnen de zonering van waterkeringen zijn altijd vergunningplichtig, met het oog op de waterveiligheid. Buiten de zonering van waterkeringen worden in aan- en afvoerwateren met een beperkte doorvoercapaciteit bruggen toegestaan als die een doorstroombreedte hebben van ten minste twee meter. Nu is dit al zo in de Krimpenerwaard maar niet in Schieland. In aan- en afvoerwateren met een grote capaciteit zijn zonder vergunning alleen bruggen toegestaan die de hele waterbreedte vrijlaten.

  • (art. 6.52) Het aanleggen van ‘nieuwe’ soorten voorzieningen zoals bodem-energiesystemen, aquathermie (de winning van warmte uit water) en zonnepanelen op waterstaatswerken valt in de basisvariant van de waterschapsverordening, evenals in de huidige situatie, onder de vergunningplicht.

  • (art. 9.4) Een vaste ligplaats voor een boot is nu nog altijd vergunningplichtig. De nieuwe regels van HHSKhet hoogheemraadschap staan het innemen van een ligplaats door de aanwonenden in een aantal gevallen toe. Het gaat daarbij, onder voorwaarden, om ligplaatsen tot 6 meter lang en 2 meter breed in sloten, andere kleine wateren en plassen en in aan- en afvoerwateren met een beperkte doorvoercapaciteit. Ligplaatsen in de aan- en afvoerwateren met een grote doorvoercapaciteit, grotere ligplaatsen, woonboten en ligplaatsen bij gemalen en andere peilregelende kunstwerken blijven vergunningplichtig.

  • (H. 10) Het aanbrengen van beplanting of bebouwing in het beperkingengebied van een windwatermolen was onder de keur altijd vergunningplichtig. De regels in de waterschapsverordening zijn opgesteld op basis van artikel 6.25 (Bescherming molenbiotoop) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland van 20 februari 2019. Hierdoor is opgaande (hout)beplanting en bebouwing niet in alle gevallen vergunningplichtig, maar alleen in die gevallen dat windvang door de molen wordt belemmerd.

  • (H.11) HHSKHet hoogheemraadschap beheert een groot aantal wegen en paden in het buitengebied van de Krimpenerwaard. De bestaande wegenverordening van HHSKhet hoogheemraadschap wordt zoveel mogelijk beleidsneutraal omgezet naar waterschapsverordening. Waar mogelijk zijn de regels geharmoniseerd en vereenvoudigd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de afstanden voor objecten in de berm en tot bochten en kruispunten. Met het oog op de verkeersveiligheid is hierbij gekozen voor de grotere bestaande maten. Ook komt een aantal regels onder de zorgplicht te vallen. De Omgevingswet voegt aanvullende taken aan de waterschappen toe met betrekking tot de geluidsproductie van wegen. In de basisvariant van de waterschapsverordening zijn hiervoor nog geen specifieke regels opgenomen.

5.3 Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor de invoering van de waterschapsverordening is geregeld in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van het vervallen van vergunningenplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten. Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd mogen op grond van het overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.



6 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In de huidige keur is het nodig om verschillende informatiesystemen te gebruiken voordat duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij de invoering van de Omgevingswet wordt een landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende verordeningen van alle overheden met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor hij de juiste regels voor zijn gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker kenbaar zijn.

Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op centraal niveau al geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.

UUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 1.3: (toepassingsbereik)

In het eerste lid wordt aangegeven op welke gebieden deze verordening van toepassing is; de werkingsgebieden van deze verordening. In het tweede lid wordt dit toepassingsbereik voor enkele hoofdstukken van de verordening begrensd.

Onderdeel c van het eerste lid zorgt ervoor dat waterstaatswerken in het beheergebied van het hoogheemraadschap altijd beschermd worden tegen activiteiten die rondom de waterstaatswerken worden verricht. Het gaat hierbij over alle waterstaatswerken, dus ook over windwatermolens en bergingsgebieden. Een activiteit die net buiten de grens van het beheergebied wordt verricht, maar wel in de beschermingszone van een waterstaatswerk binnen het beheergebied, valt dan nog binnen het toepassingsbereik van deze verordening.

In onderdeel a van het tweede lid is bepaald dat geen omgevingsvergunningplicht geldt voor projecten, waarvoor door het dagelijks bestuur een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, wordt vastgesteld. Onder project verstaat de wet: het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken en andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen (als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Mijnbouwwet).

Een projectbesluit kan worden vastgesteld met het oog op de taken van HHSKhethoogheemraadschapop het gebied van het beheer van watersystemen (voor zover het beheer daarvan aan het waterschap is toegedeeld) en het waterketenbeheer (de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk).

Voor aanleg, vastlegging of versterking van primaire waterkeringen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap geldt op basis van artikel 5.46, tweede lid, Omgevingswet de verplichting een projectbesluit vast te stellen. Voor andere grootschalige projecten kan het hoogheemraadschap zelf bepalen of het een projectbesluit vaststelt of dat het bijvoorbeeld aan zichzelf een omgevingsvergunning verleent voor de uitvoering van een project.

Onderdeel b van het tweede lid is als begrenzing opgenomen om een omgevingsvergunning niet verplicht te stellen voor activiteiten die nodig zijn voor het beheer, bediening of onderhoud van het watersysteem of onderdelen daarvan door of in opdracht van het hoogheemraadschap.

Onderdeel c van het tweede lid heeft het toepassingsbereik ook begrensd voor overige onderhoudsplichtigen, zodat een verplichting tot het plegen van onderhoud niet ook leidt tot een omgevingsvergunningplicht. De voorschriften voor het onderhoud worden dan in de onderhoudsplicht geformuleerd en niet in een aanvullende vergunning.

De begrenzing van het toepassingsbereik in het tweede lid is niet van toepassing op de regels met betrekking tot lozen en onttrekken. De regels voor lozen en onttrekken blijven onverkort van kracht.

In het derde lid is dezelfde regeling opgenomen voor activiteiten met betrekking tot wegen, die in het tweede lid is opgenomen voor activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken.

VVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 1.4: (werkingsgebieden)

De werkingsgebieden van de regels in deze verordening, bedoeld in artikel 1.3, zijn in bijlage 2 bij deze verordening aangewezen en geometrisch begrensd. In deze bijlage wordt per werkingsgebied aangegeven wat de noemer is van dat werkingsgebied, of het werkingsgebied exact is begrensd of indicatief en in welk geometrisch informatieobject (GIO) het werkingsgebied is opgenomen. Het GIO wordt met een uniek ID aangeduid. Door het opnemen daarvan in de bijlage, worden de GIO’s met daarin de werkingsgebieden een integraal onderdeel van de verordening. De noemer van het werkingsgebied is de naam die het werkingsgebied heeft in de juridische tekst. De GIO-link is de hyperlink in de juridische tekst naar het werkingsgebied, zoals deze bij inwerkingtreding is ingetekend in het Digitale Stelsel Omgevingswet. Via de hyperlink is het mogelijk de exacte ligging van het werkingsgebied te achterhalen op een digitale kaart.

Het tweede lid maakt duidelijk dat alswanneer in de waterschapsverordening een werkingsgebied wordt genoemd, dit werkingsgebied in bijlage 2 is aangewezen en geometrisch is begrensd. Met dit lid wordt voorkomen dat voor ieder werkingsgebied een aparte begripsbepaling opgenomen moet worden, waarin naar de relevante rij uit bijlage 2 wordt verwezen.

In het derde lid worden de beperkingengebieden van windwatermolens uitgesloten van het werkingsgebied datvan een waterstaatswerk a en het werkingsgebied van een waterstaatswerk b die in bijlage 2, rij 8, is zijn aangewezen en geometrisch iszijn begrensd. De regels die betrekking hebben op windwatermolens zijn allemaal bij elkaar gezet in hoofdstuk 10. Door beperkingengebieden van windwatermolens uit te sluiten van het werkingsgebied uit rij 8 van bijlage 2een waterstaatswerk a en het werkingsgebied van een waterstaatswerk b wordt overlap voorkomen. Bergingsgebieden (werkingsgebied rij 44 uit bijlage 2) vallen wel onder ‘het beperkingengebied van waterstaatswerken a en 'het beperkingengebied van waterstaatswerken b', datdie in bijlage 2, rij 8, is zijn aangewezen en geometrisch iszijn begrensd.

Het vierde lid geeft een vangnet voor waterstaatswerken en wegen in beheer bij het hoogheemraadschap die nog niet zijn aangewezen en geometrisch zijn begrensd in de bijlage.

WWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 1.12: (algemene beoordelingsregel)

In elk hoofdstuk of paragraafafdeling van deze verordening is in het eerste artikel steeds een aantal oogmerken of te dienen belangen vermeld. Het is met het oog op de in deze artikelen opgenomen belangen dat de regels in dat hoofdstuk of die paragraafafdeling zijn gesteld. In dit artikel wordt als beoordelingsregel duidelijk gemaakt dat deze oogmerken ook het belangenkader vormen voor de vergunningverlening van de activiteiten van het betreffende hoofdstuk of de betreffende paragraafafdeling. Dat laat overigens onverlet dat in concrete hoofdstukken of paragrafenafdelingen meer specifieke beoordelingsregels opgenomen kunnen zijn, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in artikel 3.47 van de verordening.

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het tweede en derde lid bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt. In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 3 en 4.

XXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 1.12a: (beoordelingsregel krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam)

Deze bepaling voorkomt een ongewenste stapeling van vergunningplichten. Het is niet de bedoeling is dat iemand die met een vergunning iets aanbrengt of aanlegt in overtreding is zodra hetgeen dat hij aanlegt eenmaal af is en door hem wordt gehouden. Door deze bepaling op te nemen in hoofdstuk 1, wordt voorkomen dat er een dubbele vergunningplicht ontstaat voor de aanbrenger/aanlegger en hebber/houder van een bepaald werk, voorwerp of bepaalde stof. Slechts als degene die het werk, voorwerp of de stof heeft een ander is dan degene die het aanbrengt, dan geldt de vergunningplicht voor het hebben of houden.

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het tweede lid van dit artikel bevat de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt. In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 3 en 4.

YYY

Na sectie 'Toelichting op artikel 1.12a: (beoordelingsregel krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam)' worden twee secties ingevoegd, luidende:

Toelichting op artikel 1.12b: (uitzonderingen beoordelingsregel krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam)

In dit artikel staat in welke gevallen er in afwijking van het bepaalde in artikel 1.12a toch een omgevingsvergunning kan worden verkregen. Deze bepalingen komen overeen met het bepaalde in artikel 6.2, derde en vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Toelichting op artikel 1.12c: (wijzigen en intrekken omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift)

Artikel 5.40 lid 1 Omgevingswet geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om in de waterschapsverordening te regelen wanneer een omgevingsvergunning kan worden gewijzigd. Op grond van artikel 5.40 lid 2 Omgevingswet kan het hoogheemraadschap de mogelijkheden tot intrekking van een omgevingsvergunning opnemen in de waterschapsverordening. Wijzigen of intrekken van een omgevingsvergunning kan plaatsvinden met het oog op de doelen zoals vermeld in artikel 1.2 van de waterschapsverordening. Het intrekken van een vergunning gebeurt alleen als met het wijzigen van de vergunning niet kan worden volstaan.

ZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 1.13: (afsluitplicht)

De oogmerken van de afsluitplicht voor het afsluiten van een afsluitmiddel zijn direct overgenomen uit de toelichting bij de voormalige keur van HHSKhet hoogheemraadschap. Deze oogmerken zijn zo overgenomen om het toepassingsbereik van het artikel te begrenzen op een beleidsarme manier.

Het onderscheid tussen het tweede en derde lid is gebaseerd op de vraag of de afsluitmiddelen op zichzelf een werk zijn of dat ze deel uitmaken van een waterstaatswerk. Dit onderscheid is van belang voor het bepalen van de normadressaat van de afsluitplicht. Het tweede lid spitst zich tot op de afsluitmiddelen die onderdeel uitmaken van waterstaatswerken of waterstaatswerken zijn, waarvoor in de onderhoudslegger een onderhoudsplichtige is aangewezen. Het derde lid gaat in op de afsluitmiddelen die geen onderhoudsplichtigen hebben. De in het derde lid genoemde afsluitmiddelen hebben wel eigenaars/rechthebbenden, maar zijn geen (onderdeel van een) waterstaatswerk.

AAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 2.2: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: systeemactiviteiten)

Het aanleggen van een waterstaatswerk is een activiteit die in het hele beheergebied van HHSKhethoogheemraadschapkan worden verricht en niet is gebonden aan een beperkingengebied van een bestaand waterstaatswerk. Het aanbrengen van bijvoorbeeld een nieuw oppervlaktewaterlichaam binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap zorgt ervoor dat het hoogheemraadschap een nieuw beheerobject krijgt. Daarom geldt voor deze activiteit een vergunningplicht. Deze vergunningplicht moet duidelijk onderscheiden worden van de vergunningplicht voor het uitbreiden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam op grond van paragraafafdeling 5.2.

Voor de vraag of een waterstaatswerk wordt gewijzigd is de normatieve legger een belangrijk criterium. De vergunningplicht voor het wijzigen van een waterstaatswerk geldt alleen voor het wijzigen van een waterstaatswerk op een andere wijze dan is geregeld in hoofdstuk 5, 6, 7, of 8, over respectievelijk werkzaamheden, werken, flora en fauna en vaste stoffen en voorwerpen. Deze vergunningplicht functioneert daardoor vooral als een vangnet voor gevallen waarin waterstaatswerken worden gewijzigd buiten het toepassingsbereik van de hoofdstukken 5 tot en met 8 om.

Onder waterpeil dat normaal wordt aangehouden verstaat het hoogheemraadschap een oppervlaktewaterpeil dat het hoogheemraadschap in de praktijk in stand houdt in afwijking van het peilbesluit en het bestaande peilregime (bandbreedte van waterstanden in het peilbesluit)

Het met elkaar in verbinding brengen van oppervlaktewaterlichamen, het op een peil brengen of houden van een oppervlaktewaterlichaam en het aanbrengen van meer dan 500 m2 verhard oppervlak zijn activiteiten die door het hele beheergebied kunnen plaatsvinden. Wanneer deze activiteiten, los of in combinatie met andere activiteiten, worden verricht is het wenselijk dat HHSKhethoogheemraadschapeen oordeel geeft over de wenselijkheid van deze activiteiten en eventueel voorschriften stelt, waaronder de activiteit in een specifiek geval is toegestaan.

BBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 2.3: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: kwel of wegzijging)

Het zonder omgevingsvergunning afgraven of bewerken van grond in kwelgevoelige gebieden wordt, afhankelijk van de bodem- en grondwatersituatie, beperkt tot een diepte van 1, 2 of 3 meter onder maaiveld of 1 meter onder het oppervlaktewaterpeil. Bij diepere ontgravingen is een individuele toets nodig op de gevolgen voor de grondwaterstromingen. Een toename van de kwel is ongewenst in verband met de (water)bodemstabiliteit, de gevolgen voor de grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit en het beheer van het waterpeil. De kwelgevoelige gebieden waarvoor dit geldt zijn aangegeven op een kaart.

Niet voor alle activiteiten met potentiële gevolgen voor kwel of wegzijging binnen een van de werkingsgebieden is een toets nodig op basis van deze bepaling. Een aantal van dit soort activiteiten zijn namelijk op basis van andere regels uit de verordening aan een individuele toets onderhevig. De wateronttrekkingsactiviteiten die worden uitgesloten van de vergunningplicht zijn de meldingsplichtige en omgevingsvergunningplichtige activiteiten voor het onttrekken of infiltreren van grondwater. Het onttrekken van oppervlaktewater wordt hier niet uitgezonderd, omdat het niet in de rede ligt dat een oppervlaktewateronttrekking leidt tot een vergraving die gevolgen heeft voor kwel of wegzijging. De vormen van grondonderzoek die in onderdeel c worden uitgesloten zijn binnen het beperkingengebied van een waterkering al uitputtend geregeld in paragraafafdeling 5.1 en hebben daarbuiten geen significante gevolgen voor het watersysteem. In paragraafafdeling 6.1 zijn de voorwaarden over het leggen van kabels in het beperkingengebied van een waterkering of in het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam a of b afdoende geregeld. In paragraafafdeling 6.2 en in artikel 8.5 wordt voor het aanbrengen, hebben of wijzigen van een (respectievelijk vaste of losse) uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen een vergunningplicht of meldingsplicht geëist. Het verwijderen van een uitstroom- of onttrekkingsvoorziening is op basis van paragraafafdeling 6.2 en artikel 8.5 toegestaan zonder melding of vergunning. Voor deze activiteiten zijn de gevolgen voor kwel- of wegzijging al afgewogen en deze activiteiten worden daarom uitgezonderd van de vergunningplicht op basis van een van de eerste drie leden. De activiteit van het aanbrengen of verwijderen van heipalen kan relevant zijn voor bouwactiviteiten die in paragraafafdeling 6.7 worden geregeld, maar heeft buiten het beperkingengebied van een waterkering of het beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam geen significante invloed op het watersysteem.

CCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 2.4: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: diepe wandconstructies)

De activiteit heeft tot doel om verstoring van de grondwaterstroming in het watervoerende zandpakket onder de deklaag (van klei en veen) te voorkomen. DiepwandenDiepe wandconstructies kunnen de grondwaterstroming veranderen. Dit kan grondwateroverlast en grondwateronderlast veroorzaken, maar ook een wijziging in de grondwaterkwaliteit. Deze activiteit moet individueel getoetst worden, daarom is deze omgevingsvergunningplichtig.

DDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.1: Algemeen

EEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.2: Kwantitatieve voorschriften voor lozingen

FFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.3: Lozen van grondwater bij sanering, ontijzering of ontwatering

GGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.4: (lozen van grondwater bij saneringen)

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze paragraafafdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de regels van deze paragraafafdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Alle oppervlaktewaterlichamen zijn kwetsbaar voor de gevolgen van lozingen. Daarom is er maar 1 kolom met emissiegrenswaarden. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in artikel 1.8.

HHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.7: (meet- en rekenbepalingen)

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraafafdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

IIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.4: Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

JJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.5: Lozen van huishoudelijk afvalwater

KKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.11: (lozen van huishoudelijk afvalwater)

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten. Deze paragraafafdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In dat geval zijn de regels van deze paragraafafdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht in ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

LLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.13: (meet- en rekenbepalingen)

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraafafdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

MMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.14: (gegevens en bescheiden)

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

NNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.6: Lozen van koelwater

OOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.15: (koelwater)

Deze paragraafafdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder het dat besluit vallen. Daarom is in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan van de gemeente.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

PPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.7: Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

QQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.17: (bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen)

Deze paragraafafdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het in het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 3.18.

RRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.8: Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

SSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.23: (inerte goederen)

Deze paragraafafdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn, en die geen gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen. Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De paragraafafdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving.

TTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.9: Lozen bij overslaan van andere dan inerte goederen

UUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.10: Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

VVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.11: Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

WWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.12: Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

XXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.13: Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

YYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.37: (lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen)

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet volgens artikel artikel 4.761 van het Besluit activiteiten leefomgeving gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

ZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.14: Asverstrooiing

AAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.15: Andere lozingen

BBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.43: (vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater)

Een aantal activiteiten in de bruidsschat komt in het gebied van HHSKhethoogheemraadschapniet of nauwelijks voor. Voor deze activiteiten wordt een vangnetbepaling opgenomen in de verordening. Activiteiten als het lozen bij uitwassen van betonmortel of lozingen uit recreatieve visvijvers zijn hier voorbeelden van.

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het hoogheemraadschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de paragrafenafdelingen van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek vanzoals voorheen inartikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een omgevingsvergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

De omgevingsvergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

De omgevingsvergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte, waaronder ook koude wordt verstaan (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Het aanleggen van 'nieuwe' soorten voorzieningen zoals aquathermie (de winning van warmte uit water), waarbij koud water wordt geloosd valt dus ook onder de vergunningplicht. De omgevingsvergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in artikel 3.3 van deze waterschapsverordening. Een omgevingsvergunning kan voor beide activiteiten gelijktijdig worden aangevraagd.

De omgevingsvergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

CCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 3.16: Beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

DDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 3.49: (maatwerkvoorschriften)

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid wordt ruim geboden: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 1.8, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de paragrafenafdelingen 3.3 tot en met 3.14. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen.

Met het verruimen van de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan vroeger gebruik zal maken van die mogelijkheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

EEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 4.1: Algemeen

FFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.1: (toepassingsbereik)

Het doel van dit hoofdstuk is het voorkomen van waterschaarste. Onttrekkingen leiden tot waterstanddalingen. Waterschaarste heeft negatieve gevolgen voor de grondwaterstand en de daarmee samenhangende maatschappelijke functies. Waterschaarste beïnvloedt de waterkwaliteit negatief en kan in geval van een veenkade leiden tot kadebreuken.

Daarnaast zijn de regels van dit hoofdstuk gesteld met het doel van het in stand houden van het zoete grondwater en het beschermen van functies die kwetsbaar zijn voor grondwateronttrekkingen. HHSKHethoogheemraadschapstreeft naar een evenwicht tussen beschermen en benutten van het grondwater.

Een ander doel van dit hoofdstuk is het voorkomen van achteruitgang van de grondwaterkwaliteit. Nevendoelstellingen zijn het voorkomen van het opbarsten van de bodem van een watergang of toename van ongewenste kwel.

Artikel 4.1a

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 4.1b

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

GGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.2: (beoordelingsregel)

Dit artikel geeft uitvoering aan een instructieregel van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening met het oog op de monitoring van de toestand van het grondwaterlichamen. In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het vijfde lid zijn de gevallen opgenomen waarin een vrijstelling geldt op de meetverplichting. De glastuinbouw heeft HHSK voor de invoering van de Omgevingswet, onder voorwaarden, vrijgesteld van de meetverplichting. In het kader van een beleidsarme omzetting is deze vrijstelling in stand gelaten.

Artikel 4.2 lid 1 De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 4.2 lid 2 Ook de voorschriften die volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

HHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.3: (voorschriften omgevingsvergunning voor infiltreren van water)

Het doel van het verbod is het voorkomen van waterschaarste. Onttrekkingen leiden tot waterstanddalingen. Waterschaarste heeft negatieve gevolgen voor de grondwaterstand en de daarmee samenhangende maatschappelijke functies. Waterschaarste beïnvloedt de waterkwaliteit negatief en kan in geval van een veenkade leiden tot kadebreuken.

De impliciete voorwaarden bij de algemene regel zijn voor zover mogelijk transparant en meetbaar gemaakt.

De oppervlaktewaterlichamen die in dit artikel worden genoemd geven de oppervlaktewaterlichamen aan waarop de regel betrekking heeft. Deze oppervlaktewaterlichamen zijn echter niet de werkingsgebieden van het artikel. Het werkingsgebied van dit artikel is breder en is in het eerste artikel van het hoofdstuk aangegeven. Het onttrekken van oppervlaktewater uit deze oppervlaktewaterlichamen moet namelijk vergunningplichtig zijn in de gevallen die in dit artikel worden genoemd, ongeacht vanuit welke locatie de activiteit wordt verricht. Het is namelijk ook denkbaar dat de activiteit van buiten het beperkingengebied van het oppervlaktewaterlichaam wordt verricht.

Aan een omgevingsvergunning die op grond van [artikel 4.15 Besluit kwaliteit leefomgeving is vereist, worden de voorschriften verbonden zoals vermeld in artikel 8.94 Besluit kwaliteit leefomgeving.

IIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.4: (meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water)

Dit artikel geeft uitvoering aan een instructieregel van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening met het oog op de monitoring van de toestand van het grondwaterlichamen. In het vierde lid zijn de gevallen opgenomen waarin een vrijstelling geldt op de meetverplichting.

Dit artikel geeft uitvoering aan een instructieregel van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening met het oog op de monitoring van de toestand van het grondwaterlichamen. In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het vijfde lid zijn de gevallen opgenomen waarin een vrijstelling geldt op de meetverplichting. De glastuinbouw heeft het hoogheemraadschap voor de invoering van de Omgevingswet, onder voorwaarden, vrijgesteld van de meetverplichting. In het kader van een beleidsarme omzetting is deze vrijstelling in stand gelaten.

JJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 4.2: Wateronttrekkingsactiviteit oppervlaktewaterlichaam

KKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 4.3: Wateronttrekkingsactiviteit grondwater

LLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.8: (voorafgaande effectstudie)

Degene die grondwater onttrekt is verantwoordelijk voor de gevolgen hiervan voor de omgeving. Een uitgebreide effectenbeschouwing is noodzakelijk voor grondwateronttrekkingen van meer dan 5 kubieke meter per uur. Met behulp van een gedegen onderzoek wordt de omvang van de onttrekking en de gevolgen hiervan in beeld gebracht. Hierdoor is inzichtelijk welke maatregelen genomen moeten worden om de effecten te beperken. Ook blijkt hierdoor welke vorm van monitoring nodig is om de gevolgen in beeld te brengen.

Hieronder staat opgenomen waaraan deze effectenbeschouwing moet voldoen. De deugdelijkheidseis houdt in dat berekeningen worden uitgevoerd, onder vermelding van de gebruikte informatiebronnen. Daarvoor geschikte uitgangspunten zullen op een later moment geregeld worden. Het gaat dan over:

  • Bodemprofiel: Beschrijf de lokale en regionale bodemopbouw. Hanteer daarvoor een maatgevende geohydrologische schematisatie (met kD- en c-waarden).

  • Grondwaterstanden/stijghoogten: Geef per bodemlaag (deklaag en watervoerende pakketten, eventuele opsplitsing in tussenlagen) aan wat de maatgevende grondwaterstanden of stijghoogten zijn (gemiddeld hoogste, gemiddelde en gemiddeld laagste waarden).

  • Locatie-inrichting: Beschrijf alle handelingen die op of in de bodem plaatsvinden (bijvoorbeeld damwanden, ontgravingen en grondverbeteringen), met een relevantie voor de hydrologische situatie. Kwantificeer ook alle uitgangspunten die relevantie hebben met deze hydrologische situatie (bijvoorbeeld omvang, diepte, doorlatendheid) en neem een kaart op met daarop de betreffende inrichting.

  • Gevoeligheidsanalyse maatgevende grondwaterstanden worden bij spanningsbemaling bepaald met een gevoeligheidsanalyse (worstcase benadering). Bij het beschrijven van de effecten van grondwateronttrekkingen dient rekening gehouden te worden met de onderstaande mogelijke effecten, onder vermelding van de gebruikte informatiebronnen.

  • Opbarstrisico: Bij ontgravingen in een gebied met een bodemopbouw en hydrologische situatie waarbij opbarsten voor kan komen, maakt u met een opbarstberekening een inschatting van de kans op het opbarsten van de bodem.

  • Hydrologische invloed: Geef per bodemlaag (deklaag en watervoerende pakketten, eventuele opsplitsing in tussenlagen) aan wat de maximale verlaging van de grondwaterstand/stijghoogte is en tot welke afstand het 5 centimeter-invloedgebied maximaal reikt. Het 5 centimeter-invloedgebied, alsmede overige relevante verlaging isohypsen, geeft u ook grafisch weer op een kaart (op schaal) met een duidelijke topografische ondergrond.

  • Zettingen/maaivelddaling: Bepaal via een zettingsberekening wat de maximale maaiveldzetting alsook het maximale zettingsverhang zal zijn.

  • Bebouwing en infrastructuur: Op basis van de maximale grondwaterstands- en stijghoogteverlagingen en zettingen kunt u analyseren wat de kans op schade (constructief, architectonisch, paalrot) aan bebouwing en infrastructuur is door toedoen van de onttrekking.

  • Kwel/inzijging: Geef aan in hoeverre de verticale stromingsrichting (kwel/inzijging) verandert door toedoen van de onttrekking. In gebieden met wisselend zoet, brak en/of zout grondwater in de betreffende bodemlagen geeft u aan in hoeverre zoet/brak (chloridegehalte 150 mg/l) en brak/zout (chloridegehalte 1.000 mg/l) grensvlakken worden verplaatst door toedoen van de onttrekking.

  • De invloed op overige grondwateronttrekkingen en -infiltraties: Informatie over overige grondwateronttrekkingen en -infiltraties kunt u opvragen bij provincie of waterschappen. Beschrijf en onderbouw wat het maximale effect is van de onttrekking op overige grondwateronttrekkingen en infiltraties binnen het 5 centimeter-invloedsgebied van de onttrekking.

  • Bodemverontreinigingen: Geef aan in hoeverre bestaande bodem- en grondwaterverontreinigingen door de onttrekking kunnen worden verplaatst.

  • Archeologie en aardkundige waarden: Beschouw op basis van de maximale grondwaterstands- en stijghoogteverlagingen en zettingen wat de kans op schade aan archeologisch waardevolle objecten en aardkundige waarden is door toedoen van de onttrekking.

  • Landbouw, natuur (onder andere Natura 2000-gebieden) en waardevolle groenvoorziening: Beschouw op basis van de maximale grondwaterstandsverlagingen wat de effecten voor landbouw, natuur en waardevolle groenvoorziening kunnen zijn door toedoen van de onttrekking. Kwantificeer eventuele vermindering van landbouwopbrengsten.

Beschrijving maatregelen of voorzieningen om (mogelijk) negatieve gevolgen van onttrekking(en) te voorkomen of te beperken.

De beschrijving dient aan te geven welke voorzieningen getroffen worden om de (mogelijk) negatieve gevolgen van de onttrekking(en) te voorkomen of te beperken. Hierbij beschrijft u alle hiermee samenhangende handelingen die op of in de bodem plaatsvinden (bijvoorbeeld damwanden, onderwaterbeton, infiltratiedrains of (bij infiltratie) afvoerdrains), die van belang zijn voor de hydrologische situatie. Kwantificeer ook alle uitgangspunten die van belang zijn voor deze hydrologische situatie (bijvoorbeeld omvang, diepte, doorlatendheid of capaciteit) en voeg een kaart toe met daarop de betreffende inrichting. Door middel van berekeningen toont u aan wat de effect beperkende werking is van de maatregelen.

In het tweede lid wordt de aanleg van een brandblusvoorziening van een voorafgaand onderzoek uitgezonderd. Een brandblusvoorziening is een noodvoorziening. Deze wordt jaarlijks getest, waarbij een zeer beperkte hoeveelheid water (60-120m3) wordt onttrokken. Bij gebruik van de brandblusvoorziening moet de informatie over de onttrekking op grond van artikel 4.13, tweede lid aan het dagelijks bestuur worden verstrekt.

MMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 4.4: Infiltreren

NNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.15: (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het doel van het verbod is het voorkomen van achteruitgang van de grondwaterkwaliteit. Nevendoelstellingen zijn het voorkomen van bodem opbarsten van watergangen of toename van ongewenste kwel.

Het infiltreren van water is het in de bodem brengen van water, in samenhang met een latere onttrekking. De term omvat daardoor zowel het in de bodem brengen van water, als het onttrekken van dat water. Voor het onttrekken van water dat niet is geïnfiltreerd zijn regels gesteld in paragraafafdeling 4.3 van deze waterschapsverordening.

OOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 4.17: (meldingsplichtige gevallen)

Voor glastuinbouwbedrijven is een uitzondering op de vergunningplicht van artikel 4.134.15 mogelijk. Bij deze bedrijven komt infiltratie relatief vaak voor. Zolang glastuinbouwbedrijven de grenswaarden van artikel 4.144.16 niet overschrijden en het te infiltreren water voldoende zuiver is mogen deze bedrijven onder voorwaarde van een melding water infiltreren.

PPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 5.1: Grondonderzoek

QQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.3: (meldingsplichtige gevallen)

In dit artikel is het uitgangspunt gehanteerd dat grondonderzoek in beginsel moet worden toegestaan. Voor boringen is een zijn grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid om te voorkomen dat de stabiliteit van de waterkering te zeer negatief wordt beïnvloed.

De vormen van grondonderzoek die in dit artikel bij naam zijn genoemd zijn uitgezonderd van een eventuele vergunningplicht voor grondverzet op grond van paragraafafdeling 5.2. Wanneer bij het uitvoeren van deze activiteiten ook gegraven wordt, is dat graven een nevenactiviteit die wel onder het bereik van paragraafafdeling 5.2 valt.

RRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.4: (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

In dit artikel is het uitgangspunt gehanteerd dat grondonderzoek in beginsel moet worden toegestaan. Voor boringen is een zijn grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid om te voorkomen dat de stabiliteit van de waterkering te zeer negatief wordt beïnvloed.

De vormen van grondonderzoek die in dit artikel bij naam zijn genoemd zijn uitgezonderd van een eventuele vergunningplicht voor grondverzet op grond van paragraafafdeling 5.2. Wanneer bij het uitvoeren van deze activiteiten ook gegraven wordt, is dat graven een nevenactiviteit die wel onder het bereik van paragraafafdeling 5.2 valt.

SSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 5.2: Grondverzet waterstaatswerken

TTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.6: (toepassingsbereik)

Grondverzet gaat over het ophogen, afgraven, dempen, verbreden, versmallen en verlengen van waterstaatswerken. Ook het ver(on)diepen van watergangen valt onder deze activiteiten. Graafwerkzaamheden voor andere activiteiten vallen niet onder grondverzet. Het aanleggen van een nieuw oppervlaktewaterlichaam valt ook niet onder deze paragraafafdeling, maar valt onder artikel 2.2, eerste lid, onder a.

Het hoofddoel van deze paragraafafdeling is enerzijds om het land te beschermen tegen overstroming door het kerende vermogen van de waterkeringen te behouden en anderzijds om de aan- en afvoer en waterberging in het gebied in stand te houden. Deze paragraafafdeling heeft ook tot doel om de waterkwaliteit, het grondwater en maatschappelijke functies door watersystemen te beschermen. Deze afdeling gaat niet over een dam met duiker zoals bedoeld in artikel 6.37, artikel 6.38 en artikel 6.39 van de waterschapsverordening.

UUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.12: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)

De uitzonderingen voor het aanbrengen van grond in tuinen van woonpercelen is overgenomen uit de uitzonderingen op de vergunningplicht die gold op grond van de keur. Binnen 5 meter tot het te keren water mag geen andere grondsoort dan klei worden aangebracht. Zo wordt voorkomen dat waterdoorlatende ophoogmaterialen, zoals zand of turf, worden toegepast in deze strook.

Peilscheidingen B vormen de scheidingen tussen gebieden met een verschillend peil in de oppervlaktewaterlichamen en zijn meestal niet als dijklichaam herkenbaar in het veld. Bij peilscheidingen B zal het waterkerend vermogen minder snel nadelig worden beïnvloed dan bij een andere soort waterkering. Daarnaast zullen de gevolgen van aantasting van het waterkerend vermogen minder ernstig zijn. Een standaard vergunningplicht voor het verwijderen van grond uit een peilscheiding B zou daarom onnodige vergunningplichten opleveren. Zolang aan de voorwaarde uit het tweede lid wordt voldaan is het verwijderen van verharding daarom losgekoppeld van een vergunningplicht of meldingsplicht.

VVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 5.3: Terreinverharding

WWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.15: (toepassingsbereik)

Het hoofddoel van deze paragraafafdeling is enerzijds om het land te beschermen tegen overstromingen en wateroverlast door het kerende vermogen van de waterkeringen te behouden en anderzijds om waterschaarste te voorkomen door versnelde afwatering tegen te gaan.

XXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.16: (algemene regels: aanbrengen)

Voor de stabiliteit van de waterkering is het belangrijk dat aan de voet van de waterkering, dus in de beschermingszone, voldoende gewicht aanwezig is. In de kernzone van de waterkering is het juist de bedoeling zwaar materiaal te vermijden. Veel gewicht naast de waterkering en weinig gewicht op de waterkering draagt daarom bij aan het behoud van het waterkerend vermogen van de waterkering.

Wanneer het gaat om het aanbrengen of wijzigen van verharding op een peilscheiding B geldt er geen meldingsplicht of vergunningplicht op grond van deze paragraafafdeling, maar moeten de algemene regels uit dit artikel wel worden nageleefd.

YYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 5.19: (meldingsplichtige gevallen: boezemwaterkeringen, bergingswaterkeringen en peilscheidingen A)

Het gaat hierbij om de oeverlijn van het oppervlaktewaterlichaam dat door de waterkering wordt gekeerd. Het aanleggen of wijzigen van verharding op een perceel met woonfunctie op een afstand van meer dan 5 m van die oeverlijn valt buiten deze meldingsplicht en ook buiten de vergunningplicht van artikel 5.21. Hiervoor gelden alleen de algemene regels van artikel 5.16.

In de beschermingszone van een boezemwaterkering, bergingswaterkering of peilscheiding A gelden voor percelen met een woonfunctie alleen de algemene regels van artikel 5.17 en de specifieke zorgplicht voor het verwijderen van terreinverharding. In de kernzone geldt er een meldplichtmeldingsplicht voor het verwijderen van terreinverharding op een perceel met een woonfunctie.

ZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 5.4: Overige werkzaamheden

AAAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.1: Kabels en leidingen

BBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.4, eerste lid

Bij een kruising wordt de waterkering doorgraven of doorboord waardoor zwakke plekken in de dijk kunnen ontstaan. Indien onvermijdelijk, worden aan kruisingen zware specifieke eisen gesteld via een vergunning.

Bij de vaststelling van de sleufdiepte heeft het hoogheemraadschap een afweging gemaakt tussen de behoeften van de uitvoerders en het borgen van de veiligheid van de waterkering. De sleuven zullen na afloop van de werkzaamheden op de juiste manier opgevuld moeten worden, overeenkomstig de algemene regels uit artikel 6.2.

Voor primaire waterkeringen geldt de aanvullende eis dat de werkzaamheden niet tijdens het stormseizoen mogen worden verricht. Tijdens dit seizoen zijn werkzaamheden op primaire waterkeringen altijd onwenselijk. Zie ook de toelichting bij artikel 5.22.

Indien de kabel of leiding de waterkering niet kruist kan onder de voorwaarden in dit artikel gesteld worden volstaan met een melding. Het moet dan gaan om een huisaansluiting. Het aanleggen van (zwaardere) kabeltracés in het beperkingengebied van een primaire waterkering is altijd vergunningplichtig. Voor primaire waterkeringen geldt de aanvullende eis dat de werkzaamheden niet tijdens het stormseizoen mogen worden verricht. Tijdens dit seizoen zijn werkzaamheden op primaire waterkeringen altijd onwenselijk. Zie ook de toelichting bij artikel 5.22. Bij de vaststelling van de sleufdiepte van maximaal 1 meter heeft het hoogheemraadschap een afweging gemaakt tussen de behoeften van de uitvoerders en het borgen van de veiligheid van de waterkering. De sleuven zullen na afloop van de werkzaamheden op de juiste manier opgevuld moeten worden, overeenkomstig de algemene regels uit artikel 6.2.

Daarnaast moet de leiding geschikt zijn voor een waterkering. De daarvoor geldende bepalingen staan in het tweede lid van dit artikel.

CCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.7: (meldingsplichtige gevallen: kabel of leiding oppervlaktewaterlichaam)

Onder voorwaarden is het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen in of langs oppervlaktewaterlichamen toegestaan. De voorwaarden zijn gebaseerd op aanleg in open ontgraving en met voldoende diepteligging onder de watergang. Kruisingen worden tegenwoordig door middel van sleufloze technieken aangelegd. Dit heeft de voorkeur omdat dit geringe invloed heeft op het oppervlaktewaterlichaam. Aanleg door middel van sleufloze technieken is met melding toegestaan en voor aanleg door middel van open ontgraving geldt een omgevingsvergunningplicht. Door de werkingsgebieden te benoemen wordt inzichtelijk gemaakt dat er andere regels gelden voor aanleg bij waterkeringen.

In artikel 6.2, tweede lid, onder a, is bepaald dat deze paragraafafdeling geen betrekking heeft op kabels of leidingen op of boven een waterstaatswerk, tenzij dat uitdrukkelijk anders is bepaald. In het vierde lid van dit artikel is uitdrukkelijk bepaald dat het gaat over een kabel of leiding boven een oppervlaktewaterlichaam. Het uitgangspunt van dit artikellid is dat de doorvaarbaarheid en de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam worden gewaarborgd.

DDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.10: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichamen)

Het permanent hinderen van onderhoud aan een oppervlaktewaterlichaam is ongewenst. Elke situatie is hierin anders, waardoor voor deze gevallen een omgevingsvergunningplicht geldt.

In artikel 6.2, tweede lid, onder a, is bepaald dat deze paragraafafdeling geen betrekking heeft op kabels of leidingen op of boven een waterstaatswerk, tenzij dat uitdrukkelijk anders is bepaald. In het tweede lid van dit artikel is uitdrukkelijk bepaald dat het gaat over een kabel of leiding door of boven een oppervlaktewaterlichaam. Dit artikellid is opgenomen om te voorkomen dat een kabel of leiding de doorstroming of bereikbaarheid van een oppervlaktewaterlichaam belemmerdbelemmert. Wanneer de kabel of leiding minder dan 5 meter boven het waterpeil wordt aangebracht, heeft dit mogelijk gevolgen voor de mogelijkheden om op het oppervlaktewaterlichaam te varen of hieraan onderhoud uit te voeren. Bij een gemaal, sluis of stuw zou de kabel of leiding een belemmering voor het onderhoud kunnen vormen.

EEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.2: Vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen

FFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.11: (toepassingsbereik)

Bij uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen gaat het om voorzieningen voor het lozen, onttrekken of infiltreren van water. Zie hiervoor ook de begripsbepaling in Bijlage 1 bij deze verordening. Het gebruik van deze voorzieningen wordt geregeld in hoofdstukken 3 en 4 van deze verordening.

Vaste uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen zijn duurzaam verzonken in een talud en gefundeerd. Hiermee onderscheiden deze voorzieningen zich van losse uitstroom- of onttrekkingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 8.5. Wanneer een voorziening gemakkelijk te verwijderen is zal deze eerder vallen onder hoofdstuk 8 van deze verordening.

GGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.3: Oeverconstructies

HHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.19: (meldingsplichtige gevallen: waterkering)

Primaire- en voorliggende waterkeringen keren water uit de grote rivieren. Kenmerkend daarbij is dat het water af en toe heel hoog kan komen te staan (door hoge rivierafvoer of een hoog water (getij) vanuit zee of een combinatie daarvan) maar onder normale omstandigheden relatief laag staat. Hoogteverschillen in waterstanden van meters, waardoor oeverbescherming hier niet voor de handliggend is. Wanneer iemand hier toch oeverbescherming aan wenst te brengen is daar een uitgebreide beoordeling door HHSKhethoogheemraadschapvoor nodig bij een vergunningaanvraag.

Bij percelen met woonfunctie is vaak sprake van tuininrichting, waarbij de tuinen door bewoners zelf worden onderhouden. Daarnaast gaat het hierbij vaak om ‘beperkt-risico kades’ waar nog meer is toegestaan (hier is vaak sprake van overdimensionering). Het is niet de bedoeling die tuininrichting, en de bescherming daarvan door middel van oeverconstructies, meer te beperken dan redelijkerwijs noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en onderhoud. Door de inrichting is de onderhoudsinspanning van HHSKhethoogheemraadschapis op dit soort percelen wel groter, maar daar tegenover staat dat HHSKhethoogheemraadschaper meestal minder frequent hoeft te zijn.

Voor het aanbrengen van een oeverconstructie op een perceel zonder woonfunctie gelden zwaardere regels dan voor een oeverconstructie op een perceel met woonfunctie. Dit komt doordat het bij percelen zonder woonfunctie meestal gaat om de ‘vrije’ dijkstrekkingen waar relatief makkelijk groot onderhoud kan worden uitgevoerd en HHSKhethoogheemraadschapveelal ook vaker terug moet komen. Daar oeverconstructies toestaan geeft vaak een groter veiligheidsrisico.

IIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.22: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: waterkering)

Primaire- en voorliggende waterkeringen keren water uit de grote rivieren. Kenmerkend daarbij is dat het water af en toe heel hoog kan komen te staan (door hoge rivierafvoer of een hoog water (getij) vanuit zee of een combinatie daarvan) maar onder normale omstandigheden relatief laag staat. Hoogteverschillen in waterstanden van meters, waardoor oeverbescherming hier niet voordehandliggendvoor de hand liggend is. Wanneer iemand hier toch oeverbescherming aan wenst te brengen is daar een uitgebreide beoordeling door HHSKhethoogheemraadschapvoor nodig bij een vergunningaanvraag.

Bij percelen met woonfunctie is vaak sprake van tuininrichting, waarbij de tuinen door bewoners zelf worden onderhouden. Daarnaast gaat het hierbij vaak om ‘beperkt-risico kades’ waar nog meer is toegestaan (hier is vaak sprake van overdimensionering). Het is niet de bedoeling die tuininrichting, en de bescherming daarvan door middel van oeverconstructies, meer te beperken dan redelijkerwijs noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en onderhoud. Door de inrichting is de onderhoudsinspanning van HHSKhethoogheemraadschapis op dit soort percelen wel groter, maar daar tegenover staat dat HHSKhethoogheemraadschaper meestal minder frequent hoeft te zijn.

Voor het aanbrengen van een oeverconstructie op een perceel zonder woonfunctie gelden zwaardere regels dan voor een oeverconstructie op een perceel met woonfunctie. Dit komt doordat het bij percelen zonder woonfunctie meestal gaat om de ‘vrije’ dijkstrekkingen waar relatief makkelijk groot onderhoud kan worden uitgevoerd en HHSKhethoogheemraadschapveelal ook vaker terug moet komen. Daar oeverconstructies toestaan geeft vaak een groter veiligheidsrisico.

JJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.4: Hekwerken

KKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.23: (toepassingsbereik)

Hekwerken en overige afrasteringen in het beperkingengebied van een waterstaatswerk hebben potentieel invloed op de doelen die in dit artikel worden genoemd. De regels in deze paragraafafdeling beogen te voorkomen dat met het aanbrengen van een afrastering schade ontstaat aan waterstaatswerken, de werking van waterstaatswerken wordt gehinderd of het onderhoud van waterstaatswerken wordt gehinderd.

LLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.24: (algemene regels)

Het onderscheid tussen de eerste twee leden zit hem in het volgende. Het eerste lid gaat erover dat puin dat vrijkomt niet wordt teruggestort in de waterkering. Het tweede lid gaat erover dat het hekwerk niet deels blijft staan (dus ook niet dat er fundering oido.i.d. achterblijft). Puin kan de erosiebestendigheid teniet doen. Daarnaast kunnen puin en ander objecten in de ondergrond ook lekkages veroorzaken, doordat water zich een weg kan banen door deze niet waterdichte puinlagen. Een onvolledig verwijderd hekwerk zal niet direct het waterkerend vermogen aantasten, maar zal vooral hinder veroorzaken bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.

MMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.5: Steigers en meerpalen

NNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.32: (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)

Het betrokken perceel is ofwel het perceel dat grenst aan het oppervlaktewaterlichaam of, indien er een openbaar perceel aan de watergang grenst, het private perceel daar direct daarachterachter.

De afmetingen van de steigers garanderen voldoende doorstroming en bevaarbaarheid. Andere afmetingen zijn eventueel vergunbaar. De vrije hoogte van 0,35 meter ten opzichte van ‘bovenkant bandbreedte streefpeil’ is gewenst in verband met de doorstroming bij hoge afvoeren en sluit aan bij aanleghoogten die de initiatiefnemers veelal gebruiken. Minimaal 5 meter afstand tot andere voorzieningen is gewenst met oog op onderhoud. Tien meter tot een gemaal is genoeg, omdat er in het werkingsgebied van dit artikel geen grote gemalen staan. Het middelvoorschrift over beschoeiing uit de voormalige keur is vervallen met oog op de gewenste ‘groene’ oeverinrichting. Het onderhoud is beperkt tot de steiger, het water daaronder en de oever. Het materiaalgebruik (uitlogen) is in hoofdstuk 3 van deze verordening geregeld.

De meldingsplicht blijft van belang met het oog op onder andere beheer, onderhoud en oevers.

OOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.6: Dammen met duikers

PPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.37: (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)

Dammen met duikers zijn van groot maatschappelijk belang, om gronden, woningen en bedrijven bereikbaar te maken en te houden. Om de waterdoorvoer te garanderen stelt HHSKhethoogheemraadschapde eis dat een duiker in de dam moet worden aangebracht. HHSKHethoogheemraadschapstaat daarom onder voorwaarden het aanleggen toe van (één of twee) dammen met duiker in de in dit artikel bedoelde wateren, met een meldingsplicht.

De ondergrens voor het compenseren van waterberging wordt in het hele gebied gelijkgetrokken op 60 vierkante meter; voor de meeste dammen geldt dan geen compensatieplicht. Een afstand van 5 meter ten opzichte van andere kunstwerken is voldoende voor regulier onderhoudsmaterieel. Een hoogteligging met voldoende ‘lucht’ is gewenst om drijfvuil niet te laten ophopen. Daarom mag de duiker ook niet te ver uitsteken buiten de dam. De rechte ligging in het midden van de watergang (eerste lid, onder b) bevordert een vlotte doorstroming. Een lengte van 12 meter is voor een eerste of tweede ontsluiting van een perceel normaal gesproken afdoende.

Een duiker met een diameter van 80 centimeter of in veengebieden van 60 centimeter is overal (ruim) voldoende voor de aan- en afvoercapaciteit, en robuust met het oog op een flexibel peil, vuilophoping, bodemdaling, peilaanpassingen en klimaatveranderingen. Vanwege het dichte slotenpatroon in veengebieden is de afvoercapaciteit per sloot beperkt. Ook kan het water veelal via verschillende routes worden afgevoerd. Door het dichte slotenpatroon zijn bovendien veel duikers nodig, waardoor een grotere diameter sterk kostenverhogend zou werken. In de niet-veen delen van het beheergebied is veelal sprake van een minder dicht slotenpatroon en een grotere drooglegging (hoogteverschil tussen oppervlaktewater en terrein). Ook wordt daar veelal een flexibel peilbeheer gevoerd. Een diameter van 80 centimeter is daarom functioneel in deze delen van het gebied.

De eis dat de vrije ruimte in de duiker buiten veengebied niet meer dan 30 centimeter is, en binnen veengebieden niet meer dan 25 centimeter, kan er toe leiden dat in de duiker gedeeltelijk onder de bodem van het oppervlaktewater moet worden aangelegd in ondiepe wateren. In dat geval is het niet te voorkomen en ook niet erg dat er een bodemlaag in de duiker zelf ligt. In veengebieden is een maximale vrije ruimte van 25 cm nodig geacht vanwege het kleinere duikerformaat dat in deze gebieden is toegestaan met een melding. Het minder flexibele waterpeil in veengebieden maakt het mogelijk om in deze gebieden een kleinere vrije marge (tussen de 20 en 25 cm) te eisen dan in niet-veengebieden.

QQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.7: Bruggen

RRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.42: (meldingsplichtige gevallen: oppervlaktewaterlichaam)

Bruggen zijn van groot maatschappelijk belang, om gronden, woningen en bedrijven bereikbaar te maken en te houden. HHSKHethoogheemraadschapstaat daarom in primaire wateren het aanleggen van maximaal twee bruggen per perceel toe, onder voorwaarden en met een meldingsplicht. Hiervan zijn in het vijfde lid uitgezonderd: bruggen in of bij waterkeringen en bruggen in een oppervlaktewater voor aan- en afvoer met een vaarfunctie; deze zijn altijd omgevingsvergunningplichting.

De ondergrens voor het compenseren van waterberging wordt in het hele gebied gelijkgetrokken op 60 vierkante meter; voor de meeste bruggen geldt dan geen compensatieplicht.

In alle overige oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer mogen zonder omgevingsvergunning maximaal twee bruggen per perceel worden aangelegd. In de oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een groot debiet moet de volledige waterbreedte worden vrijgehouden met het oog op onder meer de doorstroomcapaciteit. Voor de oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een klein debiet geldt een breedte van minimaal 2 meter; dit is afdoende voor de capaciteit en laat varend onderhoud en ‘kleine’ recreatievaart toe.

In het hele gebied moeten bruggen over oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een groot debiet in het midden minimaal 1 meter hoog zijn, met het oog op de recreatievaart en schaatsen. In de oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een klein debiet in veengebieden blijft de doorvaarthoogte 0,65 meter. In de rest van het beheergebied is de hoogte minimaal 1 meter. Voor andere afmetingen geldt een vergunningplicht.

In oppervlaktewaterlichamen voor berging zonder een plas volstaat een doorstroombreedte van minimaal 1 meter. De bruggen hoeven niet doorvaarbaar te zijn, zodat een beperkte minimale hoogte boven het waterpeil volstaat.

SSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.8: Bouwwerken

TTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 6.45: (toepassingsbereik)

Om het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling af te bakenen met het toepassingsbereik van hoofdstuk 8 is hier de term ‘duurzaam gefundeerd’ opgenomen. Met deze term wordt uitgesloten dat ongefundeerde schuurtjes of nauwelijks gefundeerde tijdelijke bouwwerken onder deze paragraafafdeling komen te vallen. De niet duurzaam gefundeerde werken vallen onder het bereik van hoofdstuk 8. Zonder dit onderscheidend criterium zouden bepaalde gevallen dubbel geregeld worden in deze verordening.

UUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 6.9: Overige werken

VVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 7.1: Beplanting

WWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkering) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringenC en afbeelding 1.2 (niet-primaire waterkering) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor niet-primaire waterkeringenC.

Zie voor een toelichting op de vergunningplicht voor werkzaamheden op primaire waterkeringen tijdens het stormseizoen de toelichting bij artikel 5.22.

Voor het aanbrengen van beplanting op een perceel zonder woonfunctie gelden zwaardere regels dan voor beplanting op een perceel met woonfunctie. Dit komt doordat het bij percelen zonder woonfunctie meestal gaat om de ‘vrije’ dijkstrekkingen waar relatief makkelijk groot onderhoud kan worden uitgevoerd en HHSKhethoogheemraadschapveelal ook vaker terug moet komen. Daar andere beplanting toestaan geeft vaak een groter veiligheidsrisico (met name bij bomen) en bemoeilijkt inspectie en onderhoud.

Bij percelen met woonfunctie is vaak sprake van tuininrichting, waarbij de tuinen door bewoners zelf worden onderhouden. Daarnaast gaat het hierbij vaak om ‘beperkt-risico kades’ waar nog meer is toegestaan (hier is vaak sprake van overdimensionering). Het is niet de bedoeling die tuininrichting wat beplanting betreft meer te beperken dan redelijkerwijs noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en onderhoud. Door de inrichting is de onderhoudsinspanning van HHSKhethoogheemraadschapis op dit soort percelen wel groter, maar daar tegenover staat dat HHSKhethoogheemraadschaper meestal minder frequent hoeft te zijn.

XXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.4, eerste lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringen C.

YYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.4, tweede lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringenC.

ZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringenC. en afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor (niet-primaire waterkeringen van Bijlage 1 C. Zie voor een toelichting op de vergunningplicht voor werkzaamheden op primaire waterkeringen tijdens het stormseizoen de toelichting bij artikel 5.22.

Voor het aanbrengen van beplanting op een perceel zonder woonfunctie gelden zwaardere regels dan voor beplanting op een perceel met woonfunctie. Dit komt doordat het bij percelen zonder woonfunctie meestal gaat om de ‘vrije’ dijkstrekkingen waar relatief makkelijk groot onderhoud kan worden uitgevoerd en HHSKhethoogheemraadschapveelal ook vaker terug moet komen. Daar andere beplanting toestaan geeft vaak een groter veiligheidsrisico (met name bij bomen) en bemoeilijkt inspectie en onderhoud.

Bij percelen met woonfunctie is vaak sprake van tuininrichting, waarbij de tuinen door bewoners zelf worden onderhouden. Daarnaast gaat het hierbij vaak om ‘beperkt-risico kades’ waar nog meer is toegestaan (hier is vaak sprake van overdimensionering). Het is niet de bedoeling die tuininrichting wat beplanting betreft meer te beperken dan redelijkerwijs noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en onderhoud. Door de inrichting is de onderhoudsinspanning van HHSKhethoogheemraadschapis op dit soort percelen wel groter, maar daar tegenover staat dat HHSKhethoogheemraadschaper meestal minder frequent hoeft te zijn.

AAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.5, eerste lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor (niet-primaire waterkeringen) van Bijlage 1 C.

BBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.5, tweede lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor (niet-primaire waterkeringen) van Bijlage 1 C.

CCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.5, derde lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor (niet-primaire waterkeringen) van Bijlage 1 C.

DDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.5, vierde lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor (niet-primaire waterkeringen) van Bijlage 1 C.

EEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.5, vijfde lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor (niet-primaire waterkeringen) van Bijlage 1 C.

FFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringenC en afbeelding 1.2 van Bijlage 1 bij deze toelichting voor C (niet-primaire waterkeringen). Zie voor een toelichting op de vergunningplicht voor werkzaamheden op primaire waterkeringen tijdens het stormseizoen de toelichting bij artikel 5.22.

Voor het aanbrengen van beplanting op een perceel zonder woonfunctie gelden zwaardere regels dan voor beplanting op een perceel met woonfunctie. Dit komt doordat het bij percelen zonder woonfunctie meestal gaat om de ‘vrije’ dijkstrekkingen waar relatief makkelijk groot onderhoud kan worden uitgevoerd en HHSKhethoogheemraadschapveelal ook vaker terug moet komen. Daar andere beplanting toestaan geeft vaak een groter veiligheidsrisico (met name bij bomen) en bemoeilijkt inspectie en onderhoud.

Bij percelen met woonfunctie is vaak sprake van tuininrichting, waarbij de tuinen door bewoners zelf worden onderhouden. Daarnaast gaat het hierbij vaak om ‘beperkt-risico kades’ waar nog meer is toegestaan (hier is vaak sprake van overdimensionering). Het is niet de bedoeling die tuininrichting wat beplanting betreft meer te beperken dan redelijkerwijs noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en onderhoud. Door de inrichting is de onderhoudsinspanning van HHSKhethoogheemraadschapis op dit soort percelen wel groter, maar daar tegenover staat dat HHSKhethoogheemraadschaper meestal minder frequent hoeft te zijn.

GGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.7, eerste lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringenC.

HHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.7, tweede lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.1 (primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor primaire waterkeringenC.

IIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.7, derde lid

Zie voor een toelichting op de specifieke locaties van de beplanting op de waterkering afbeelding 1.2 (niet-primaire waterkeringen) van Bijlage 1 bij deze toelichting voor niet-primaire waterkeringenC.

JJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 7.2.: Visactiviteiten

KKKKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 7.3: Natuurvriendelijke oevers

LLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 7.15: (omgevingsvergunningvrij: geval grondverzet)

Buiten het leggerprofiel is het onder voorwaarden mogelijk om een natuurvriendelijke oever aan te leggen.

Het aanleggen of hebben van natuurvriendelijke oevers is met het oog op de waterkwaliteit langs de meeste oppervlaktewaterlichamen toegestaan, evenals in de situatie onder de keur. Langs oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer waar het onderhoud vanaf de oever moet kunnen worden uitgevoerd blijft dit vergunningplichtig. Dit komt doordat de regels voor grondverzet (paragraafafdeling 5.2) onverkort gelden wanneer het een onderhoudsstrook betreft.

MMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 8.4: (meldingsplichtige gevallen: vaste stoffen of voorwerpen: waterkering)

Losse brandblusvoorzieningen, zoals paaltjes bij putten, vallen hier ook onder. Stoffen of voorwerpen die op bestaande verharding worden geplaatst zullen doorgaans minder schade aan de waterkering aan kunnen brengen, doordat de verharding de waterkering ook al in enige mate beschermd. Buiten de bestaande verharding gelden op primaire waterkeringen aanvullende eisen.

Voor peilscheidingen B gelden minder strenge eisen. Zie voor een nadere toelichting op peilscheidingen B de toelichting bij artikel 5.12.

Vaste stoffen of voorwerpen kunnen het onderhoud aan het oppervlaktewater of de doorstroming van het oppervlaktewater hinderden, dit is ongewenst. Per geval moet worden bekeken of het toegestaan is. Wanneer de stof of het voorwerp binnen 48 uur verwijderd kan worden uit de onderhoudsstrook mag ook daar onder voorwaarde van een melding een stof of voorwerp worden aangebracht. Op aanzeggen van HHSKhethoogheemraadschapmoet deze stof of dit voorwerp dan binnen 48 uur worden verwijderd.

NNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Losse brandblusvoorzieningen, zoals paaltjes bij putten, vallen hier ook onder. Stoffen of voorwerpen die op bestaande verharding worden geplaatst zullen doorgaans minder schade aan de waterkering aan kunnen brengen, doordat de verharding de waterkering ook al in enige mate beschermd. Buiten de bestaande verharding gelden op primaire waterkeringen aanvullende eisen.

Voor peilscheidingen B gelden minder strenge eisen. Zie voor een nadere toelichting op peilscheidingen B de toelichting bij artikel 5.12.

Vaste stoffen of voorwerpen kunnen het onderhoud aan het oppervlaktewater of de doorstroming van het oppervlaktewater hinderden, dit is ongewenst. Per geval moet worden bekeken of het toegestaan is. Wanneer de stof of het voorwerp binnen 48 uur verwijderd kan worden uit de onderhoudsstrook mag ook daar onder voorwaarde van een melding een stof of voorwerp worden aangebracht. Op aanzeggen van HHSKhethoogheemraadschapmoet deze stof of dit voorwerp dan binnen 48 uur worden verwijderd.

OOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 8.8: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: vaste stoffen of voorwerpen: waterkering)

Losse brandblusvoorzieningen, zoals paaltjes bij putten, vallen hier ook onder. Stoffen of voorwerpen die op bestaande verharding worden geplaatst zullen doorgaans minder schade aan de waterkering aan kunnen brengen, doordat de verharding de waterkering ook al in enige mate beschermd. Buiten de bestaande verharding gelden op primaire waterkeringen aanvullende eisen.

Voor peilscheidingen B gelden minder strenge eisen. Zie voor een nadere toelichting op peilscheidingen B de toelichting bij artikel 5.12.

Vaste stoffen of voorwerpen kunnen het onderhoud aan het oppervlaktewater of de doorstroming van het oppervlaktewater hinderdenhinderen, dit is ongewenst. Per geval moet worden bekeken of het toegestaan is. Wanneer de stof of het voorwerp binnen 48 uur verwijderd kan worden uit de onderhoudsstrook mag ook daar onder voorwaarde van een melding een stof of voorwerp worden aangebracht. Op aanzeggen van HHSKhethoogheemraadschap moet deze stof of dit voorwerp dan binnen 48 uur worden verwijderd.

PPPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 9.1: Varen

QQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 9.1: (toepassingsbereik)

Vaste ligplaatsen ofwel afgemeerde vaartuigen in oppervlaktewaterlichamen hebben, afhankelijk van de situatie, potentieel invloed op veel doelen en taken van het hoogheemraadschap. Ligplaatsen kunnen zowel aan steigers of meerpalen zijn, als elders. De vaartuigen hebben mogelijk invloed op de doorstroomcapaciteit (weerstand), de ecologische kwaliteit (licht, oevervegetatie) en de bevaarbaarheid (breedte). Walaansluitingen en tuinen etc. bij woonboten kunnen van invloed zijn op waterkeringen. Ligplaatsen zijn maatschappelijk van belang voor de beleefbaarheid en het recreatief gebruik van het water. Het hoogheemraadschap staat hier positief tegenover en heeft een vaste ligplaats in bepaalde gevallen meldingsplichtig gemaakt, in afwijking van de regels uit de voormalige keur.

Het kort of incidenteel innemen van een ligplaats valt buiten het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling. Deze paragraafafdeling gaat uitsluitend over het structureel of voor een lange aaneengesloten periode innemen van een vaste ligplaats. Kort aanmeren om in of uit de boot te stappen is toegestaan zonder melding of omgevingsvergunning.

RRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 9.2: Publieke toegang

SSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 9.9: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: toegang)

Nabij gemalen en stuwen blijft voor innemen van een ligplaats, zwemmen of toegang op een andere wijze, een absoluut verbod van toepassing. De reden hiervan is dat zwemmers, etc. gevaar kunnen lopen. Het gemaal of een ander kunstwerk zou daardoor niet kunnen worden gebruikt. Vanuit waterstaatkundig oogpunt is dit ongewenst.

In tegenstelling tot paragraafafdeling 9.1 is het tweede lid van dit artikel ook van toepassing op het incidenteel of slechts voor zeer korte duur innemen van een ligplaats.

TTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 9.3: Dieren

UUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.1: Algemeen

VVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.1: (toepassingsbereik)

Het toepassingsbereik van dit hoofdstuk komt overeen met de doelen van dit hoofdstuk, als genoemd in het tweede lid van artikel 1.2. In dit artikel wordt het toepassingsbereik van hoofdstuk 11 begrensd tot de doelen die de regels uit dit hoofdstuk dienen.

In het tweede lid wordt verduidelijkt dat het regelen van verkeerssituaties op de wegen in beheer bij HHSKhethoogheemraadschapniet binnen het toepassingsbereik van hoofdstuk 11 valt.

WWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.2: (specifieke zorgplicht)

In het eerste lid van dit artikel staat de specifieke zorgplicht met betrekking tot wegen in beheer bij HHSKhethoogheemraadschapgeformuleerd. De formulering sluit aan bij de specifieke zorgplicht uit artikel 1.6 van deze verordening, maar dan in relatie tot wegen in plaats van het watersysteem of een onderdeel daarvan. Zie voor een nadere toelichting op de specifieke zorgplicht de toelichting bij artikel 1.6.

Het tweede lid concretiseert de zorgplicht uit het eerste lid op een niet-limitatieve wijze. Het belemmeren van uitzicht voor het verkeer en het in gevaar brengen van veiligheid en doorstroming van het verkeer waren in de wegenverordening van HHSKhethoogheemraadschapgeformuleerd als absoluut verbod. Omdat er verschillende gradaties zijn waarin deze bepalingen geschonden kunnen worden, is gekozen deze verboden in de concretisering van de specifieke zorgplicht onder te brengen. Deze bepalingen leveren nu een inspanningsverplichting op om zichtbelemmering en gevaarzetting zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer dit niet in voldoende mate gebeurt kan HHSKhethoogheemraadschaptot handhaving overgaan.

XXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.3: (algemene regels: werkzaamheden)

Het belang van het hoogheemraadschap bij het stellen van regels omtrent het uitvoeren van werkzaamheden in het beperkingengebied van een weg betreft het bevorderen van het veilige gebruik en het optimaal functioneren van een weg. Het doel van de regels is het minimaliseren van de verstoring voor het verkeer. Dit kan onder andere worden bereikt door eisen te stellen aan wegafzettingen, werktijden en de afwerking van het wegdek na het uitvoeren van de werkzaamheden. Bij relatief eenvoudige en veelvoorkomende werkzaamheden kunnen de belangen van HHSKhethoogheemraadschapin voldoende mate worden gewaarborgd door deze algemene regels.

YYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.2: Uitweg naar de openbare weg

ZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.7: (algemene regel)

In plaats van de term ‘uitweg’ werden in de voormalige algemene regels van HHSKhethoogheemraadschapvoorheen ook de termen ‘inrit’ of ‘uitrit’ gebruikt. Gekozen is om consequent de term ‘uitweg’ te gebruiken omdat deze aansluit bij de terminologie die wordt gebruikt in de Wegenwet (zie artikel 14, lid 3, onder II, Wegenwet).

Deze algemene regel geldt alleen voor paragraafafdeling 11.2 en geldt naast de algemene regels van paragraafafdeling 11.1. Het onderscheid tussen de uitweg en de openbare weg is noodzakelijk voor de veilige en doelmatige werking van de openbare weg.

AAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.9: (meldingsplichtige gevallen: uitwegen)

Uitwegen naar de openbare weg zijn van groot maatschappelijk belang, om gronden, woningen en bedrijven bereikbaar te maken en te houden. HHSKHethoogheemraadschapstaat daarom onder voorwaarden het aanleggen van één uitweg per perceel toe met een meldingsplicht. Wanneer de uitweg direct uit zou komen op een weg waar hoge snelheden zijn toegestaan is een nadere beoordeling door HHSKhet hoogheemraadschapechteechter wel gewenst. HHSKHethoogheemraadschapis tot een maximale aansluitbreedte van 12 meter gekomen door een uitritbreedte van 6 meter op te tellen bij twee keer een bochtstraal van 3 meter.

BBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.10: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen of wijzigen van uitwegen)

Uitwegen naar de openbare weg zijn van groot maatschappelijk belang, om gronden, woningen en bedrijven bereikbaar te maken en te houden. HHSKHethoogheemraadschapstaat daarom onder voorwaarden het aanleggen van één uitweg per perceel toe met een meldingsplicht. Wanneer de uitweg direct uit zou komen op een weg waar hoge snelheden zijn toegestaan is een nadere beoordeling door HHSKhethoogheemraadschapechte wel gewenst. HHSKHethoogheemraadschapis tot een maximale aansluitbreedte van 12 meter gekomen door een uitritbreedte van 6 meter op te tellen bij twee keer een bochtstraal van 3 meter.

CCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.3: Masten en borden

DDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.12: (meldingsplichtige gevallen: licht- of elektriciteitsmasten)

Het aanbrengen van openbare verlichting betreft het bevorderen van het veilige gebruik en het optimaal functioneren van een weg. Het aanbrengen van openbare verlichting betreft vanuit verkeerstechnisch oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk, waardoor niet altijd een vergunning nodig is. Voor andere soorten masten geldt dat niet. Palen worden ook gezien als een soort mast.

Een bord dat wordt aangebracht wordt doorgaans aangebracht op een paal. Dit kan een bestaande paal zijn, maar het kan ook voorkomen dat het gaat om een paaltje ter ondersteuning van het bord. Wanneer voor het aanbrengen van een bord ook een paal ter ondersteuning van dat bord moet worden aangebracht, is voor het aanbrengen van die paal geen aparte melding of vergunning vereist. Voor het tegelijk aanbrengen van een paal met bord is één melding voldoende. De paal waar een bord aan vast zit wordt dan gezien als een onderdeel van dat bord. De paal en het bord vallen in dat geval samen onder de regels voor het aanbrengen van een bord.

De eis dat een bord voldoet aan CROW-publicatie 322 – Eisen en richtlijnen bewegwijzering op autosnelwegen en niet-autosnelwegen geldt voor alle borden die op grond van artikel 11.13, eerst lid, met een melding worden aangebracht. Deze eis geldt dus ook voor borden die niet gaan over bewegwijzering.

Verkeersborden worden in beginsel door HHSK zelf gezet. Als een ander verkeersborden aan wenst te brengen zal HHSK hier ook over mee willen beslissen door middel van een vergunning met specifieke voorschriften.

EEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.13: (meldingsplichtige gevallen: borden)

Het aanbrengen van openbare verlichting betreft het bevorderen van het veilige gebruik en het optimaal functioneren van een weg. Het aanbrengen van openbare verlichting betreft vanuit verkeerstechnisch oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk, waardoor niet altijd een vergunning nodig is. Voor andere soorten masten geldt dat niet. Palen worden ook gezien als soort mast.

Een bord dat wordt aangebracht wordt doorgaans aangebracht op een paal. Dit kan een bestaande paal zijn, maar het kan ook voorkomen dat het gaat om een paaltje ter ondersteuning van het bord. Wanneer voor het aanbrengen van een bord ook een paal ter ondersteuning van dat bord moet worden aangebracht, is voor het aanbrengen van die paal geen aparte melding of vergunning vereist. Voor het tegelijk aanbrengen van een paal met bord is één melding voldoende. De paal waar een bord aan vast zit wordt dan gezien als een onderdeel van dat bord. De paal en het bord vallen in dat geval samen onder de regels voor het aanbrengen van een bord.

De eis dat een bord voldoet aan CROW-publicatie 322 – Eisen en richtlijnen bewegwijzering op autosnelwegen en niet-autosnelwegen geldt voor alle borden die op grond van artikel 11.13, eerst lid, met een melding worden aangebracht. Deze eis geldt dus ook voor borden die niet gaan over bewegwijzering.

Verkeersborden worden in beginsel door HHSKhethoogheemraadschapzelf gezet. Als een ander verkeersborden aan wenst te brengen zal HHSKhethoogheemraadschaphier ook over mee willen beslissen door middel van een vergunning met specifieke voorschriften.

FFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.14: (omgevingsvergunningplichtige: masten en borden)

Het aanbrengen van openbare verlichting betreft het bevorderen van het veilige gebruik en het optimaal functioneren van een weg. Het aanbrengen van openbare verlichting betreft vanuit verkeerstechnisch oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk, waardoor niet altijd een vergunning nodig is. Voor andere soorten masten geldt dat niet. Palen worden ook gezien als soort mast.

Een bord dat wordt aangebracht wordt doorgaans aangebracht op een paal. Dit kan een bestaande paal zijn, maar het kan ook voorkomen dat het gaat om een paaltje ter ondersteuning van het bord. Wanneer voor het aanbrengen van een bord ook een paal ter ondersteuning van dat bord moet worden aangebracht, is voor het aanbrengen van die paal geen aparte melding of vergunning vereist. Voor het tegelijk aanbrengen van een paal met bord is één melding voldoende. De paal waar een bord aan vast zit wordt dan gezien als een onderdeel van dat bord. De paal en het bord vallen in dat geval samen onder de regels voor het aanbrengen van een bord.

De eis dat een bord voldoet aan CROW-publicatie 322 – Eisen en richtlijnen bewegwijzering op autosnelwegen en niet-autosnelwegen geldt voor alle borden die op grond van artikel 11.13, eerst lid, met een melding worden aangebracht. Deze eis geldt dus ook voor borden die niet gaan over bewegwijzering.

Verkeersborden worden in beginsel door HHSKhet hoogheemraadschap zelf gezet. Als een ander verkeersborden aan wenst te brengen zal HHSKhethoogheemraadschaphier ook over mee willen beslissen door middel van een vergunning met specifieke voorschriften.

GGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.4: Kabels en leidingen

HHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.16: (meldingsplichtige gevallen)

Bij een kruising van een weg wordt de weg doorgraven, waardoor zwakke plekken of hoogteverschillen in de weg kunnen ontstaan. Dit zal geen probleem zijn wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd met sleufloze technieken sleuven. Wanneer bij het kruisen van de weg sleuven worden gegraven, worden aan de werkzaamheden specifieke eisen gesteld via een vergunning.

Er is een aantal bermen aangewezen die op ecologische wijze beheerd worden, de zogenaamde eco-bermen. Het werkingsgebied van een ‘eco-berm’ valt altijd binnen het werkingsgebied ‘beperkingengebied van een weg’. De regels voor eco-bermen zijn gesteld met het oog op het doel uit artikel 1.2, tweede lid, onder b, van deze verordening en heeft vooral betrekking op het bevorderen van de biodiversiteit in eco-bermen. Verstoring van deze bermen met een meer soortenrijke planten- en dierenpopulatie is ongewenst en mag alleen in individueel te beoordelen gevallen. Daarom zijn werkzaamheden verboden zonder vergunning.

IIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.17: (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Bij een kruising van een weg wordt de weg doorgraven, waardoor zwakke plekken of hoogteverschillen in de weg kunnen ontstaan. Dit zal geen probleem zijn wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd met sleufloze technieken sleuven. Wanneer bij het kruisen van de weg sleuven worden gegraven, worden aan de werkzaamheden specifieke eisen gesteld via een vergunning.

Er is een aantal bermen aangewezen die op ecologische wijze beheerd worden, de zogenaamde eco-bermen. Het werkingsgebied van een ‘eco-berm’ valt altijd binnen het werkingsgebied ‘beperkingengebied van een weg’. De regels voor eco-bermen zijn gesteld met het oog op het doel uit artikel 1.2, tweede lid, onder b, van deze verordening en heeft vooral betrekking op het bevorderen van de biodiversiteit in eco-bermen. Verstoring van deze bermen met een meer soortenrijke planten- en dierenpopulatie is ongewenst en mag alleen in individueel te beoordelen gevallen. Daarom zijn werkzaamheden verboden zonder vergunning.

JJJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.5: Beplanting

KKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.18: (toepassingsbereik)

Heggen zijn uitgesloten van deze paragraafafdeling om overlap te voorkomen met paragraafafdeling 11.6, waar heggen samen met hekwerken apart worden geregeld.

LLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.19: (algemene regels)

Het eerste lid is bedoeld om een onderhoud aan beplanting zodanig te laten plaatsvinden dat een vrije ruimte boven, en deels naast, de weg altijd vrij is van beplanting. Dit houdt in dat boven de rijbanen en paden geen uitstekende takken mogen hangen binnen de aangegeven zone. Dit hebben van takken in deze zone stond eerst als algemeen verbod in de algemene regels van HHSKhet hoogheemraadschap. Dit verbod is omgezet in en algemene regel die verplicht tot een adequaat onderhoud van de beplanting in de directe omgeving van de weg

MMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.21: (meldingsplichtige gevallen)

Het belang van het hoogheemraadschap bij het aanbrengen van bomen, struiken enbeplantingheggenbetreft het bevorderen van het veilige gebruik en het optimaal functioneren van een weg. Het doel is het minimaliseren van de verstoring voor het verkeer.. Het aanbrengen van bomen, struiken enbeplantingheggenbetreft vanuit verkeerstechnisch oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante verkeerstechnische belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Er is een aantal bermen aangewezen die op ecologische wijze beheerd worden, de zogenaamde eco-bermen. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikelen 11.16 en 11.17. In deze bermen geldt altijd een vergunningplicht.

Voor smallere bermen heeft het hoogheemraadschap gekozen een minder grote afstand tot de rijbaan toe te staan. Deze keuze is het resultaat geweest van een afweging van individuele gebruiksbelangen tegen het algemeen belang. In smalle bermen zouden de activiteiten praktisch altijd vergunningplichtig zijn, omdat er niet kan worden uitgeweken. Omdat in een bredere berm de individuele gebruiksmogelijkheden niet in diezelfde mate beperkt worden door een grotere afstand tot het wegdek te eisen, is in bredere bermen besloten de grotere afstand tot de rijbaan te hanteren.

NNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.22: (omgevingsvergunningplichtige gevallen)

Het belang van het hoogheemraadschap bij het aanbrengen van bomen, struiken enbeplantingheggenbetreft het bevorderen van het veilige gebruik en het optimaal functioneren van een weg. Het doel is het minimaliseren van de verstoring voor het verkeer.. Het aanbrengen van bomen, struiken enbeplantingheggenbetreft vanuit verkeerstechnisch oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante verkeerstechnische belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Er is een aantal bermen aangewezen die op ecologische wijze beheerd worden, de zogenaamde eco-bermen. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikelen 11.16 en 11.17. In deze bermen geldt altijd een vergunningplicht.

Voor smallere bermen heeft het hoogheemraadschap gekozen een minder grote afstand tot de rijbaan toe te staan. Deze keuze is het resultaat geweest van een afweging van individuele gebruiksbelangen tegen het algemeen belang. In smalle bermen zouden de activiteiten praktisch altijd vergunningplichtig zijn, omdat er niet kan worden uitgeweken. Omdat in een bredere berm de individuele gebruiksmogelijkheden niet in diezelfde mate beperkt worden door een grotere afstand tot het wegdek te eisen, is in bredere bermen besloten de grotere afstand tot de rijbaan te hanteren.

OOOOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.6: Hekwerken en heggen

PPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.23: (algemene regels)

Naast de regels over heggen op grond van deze paragraafafdeling (paragraafafdeling 11.6) gelden voor heggen niet ook de regels over beplanting, omdat heggen zijn uitgezonderd in de regels over beplanting. Zie ook artikel 11.18.

Net als voor beplanting geldt voor hekwerken en heggen dat deze het verkeer op de weg niet mogen hinderen. Daarom zijn ook voor hekwerken en heggen regels gesteld die verantwoordelijke voor het hekwerk of de heg verplichten tot het onderhouden van het hekwerk of de heg.

Scherpe delen op een hekwerk zijn ongewenst met het oog op een veilig gebruik van de berm. Weggebruikers moeten in de berm kunnen uitwijken, zonder groot risico op schade of verwondingen door in de berm aanwezige hekwerken.

QQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.25: (meldingsplichtige gevallen: aanbrengen open hekwerk)

Het plaatsen van een open hekwerk is meldingsplichtig als het wordt geplaatst op een afstand van minimaal 0,5m van de rijbaan in het geval de berm maximaal 2 meter breed is of op een afstand van minimaal 1,5 m van de rijbaan als de berm breder is dan 2 meter. Onder een open hekwerk wordt verstaan een open constructie (raster- of vlechtwerk van hout of metaal) waar eende bestuurder van een auto doorheen kan kijken, de maximale hoogte mag in dat geval 1 meter zijn, dit. Dit in tegenstelling tot een heg, of een geslotenhekwerkzie toelichting bij artikel 11.25a. Doel van deze regel is het waarborgen van de verkeersveiligheid door het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg zo min mogelijk te belemmeren.

Zie voor een toelichting op eco-bermen de toelichting bij artikel 11.16 en 11.17 en voor een toelichting op de afstanden tot de rijbaan de toelichting bij artikel 11.21 en 11.22.

RRRRRRRR

Na sectie 'Toelichting op artikel 11.25: (meldingsplichtige gevallen: aanbrengen hekwerk)' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Toelichting op artikel 11.25a: (meldingsplichtige gevallen: aanbrengen heg of gesloten hekwerk)

Het plaatsen van een heg of een gesloten hekwerk is meldingsplichtig als het wordt geplaatst op een afstand van minimaal 0,5 m van de rijbaan in het geval de berm maximaal 2 meter breed is of op een afstand van minimaal 1,5 m van de rijbaan als de berm breder is dan 2 meter. Onder een gesloten hekwerk wordt verstaan een constructie waar de bestuurder van een auto niet doorheen kan kijken, zoals bijvoorbeeld een schutting of een schanskorf. De maximale hoogte mag in dat geval 0,75 m zijn. Dit in tegenstelling tot een open hekwerk, zie toelichting bij artikel 11.25. Doel van deze regel is het waarborgen van de verkeersveiligheid door het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg zo min mogelijk te belemmeren. Zie voor een toelichting op eco-bermen de toelichting bij artikel 11.16 en 11.17 en voor een toelichting op de afstanden tot de rijbaan de toelichting bij artikel 11.21 en 11.22.

SSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.26: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen hekwerk of heg)

Als Wanneer bij het aanbrengen van een hekwerk of heg in het beperkingengebied van een weg niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 11.25 en 11.25a, dan moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

TTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.7: Object-beschermende obstakels

UUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.27: (Toepassingsbereik)

Binnen het beperkingengebied van een weg staat ook veel bebouwing. Aanwonenden kunnen hun bezittingen die zich dichtbij de weg bevinden, zoals woningen, schuren, hagen en tuinen beschermen tegen het verkeer. Dat doen zij veelal door het plaatsen van obstakels direct langs de weg. Het gaat dan om stenen, keien, bloembakken, betonblokken, palen etc. Het plaatsen van dit soort object-beschermende obstakels komt regelmatig voor.

Obstakels ter bescherming van een ander obstakel vallen niet binnen deze paragraafafdeling. Wanneer bijvoorbeeld ter bescherming een huis een bloembak wordt aangebracht, is de bloembak het object-beschermende obstakel. Paaltjes ter bescherming van die bloembak vallen dan niet onder het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling. Die paaltjes zouden dan immers geen object-beschermend obstakel meer zijn, maar een obstakel-beschermend obstakel.

Op grond van deze paragraafafdeling kunnen ook geen hekwerken of andere obstakels worden geplaatst om objecten te beschermen die in de toekomst eventueel gerealiseerd zouden kunnen worden. Door toekomstige objecten expliciet uit te sluiten wordt ook uitgesloten dat deze paragraafafdeling wordt gebruikt als achterdeur om hekwerken en andere werken dichter bij de rijbaan te plaatsen dan eigenlijk is toegestaan.

VVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.8: Bouwmaterialen in de berm

WWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.9: Objecten

XXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.36: (toepassingsbereik)

Deze opsomming is niet-limitatief en ook andere objecten kunnen daarom binnen het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling vallen. Object-beschermende obstakels, zoals bedoeld in paragraafafdeling 11.7 vallen niet binnen de categorie objecten. Of een object binnen het toepassingsbereik van de paragraafafdeling vallen of toch binnen dat van paragraafafdeling 11.7 kan afhankelijk zijn van de functie van dat object. Wanneer het een bloembak bijvoorbeeld wordt aangebracht ter bescherming van een huis zal het een object-beschermend obstakel zijn dat onder paragraafafdeling 11.7 valt. Een bloembak met alleen een decoratieve functie is daarentegen een object op zich en valt binnen het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling.

YYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.38: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: aanbrengen)

Zie voor een toelichting op eco-bermen de toelichting bij artikel 11.16 en 11.17. Voor objecten is met betrekking tot de meldingplichtige afstand tot de rijbaan geen onderscheid gemaakt tussen smalle en brede bermen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld artikelen 11.21 en 11.22. Dit onderscheid is voor objecten niet gemaakt, omdat HHSKhethoogheemraadschapniet duidelijk op voorhand kan zeggen wat voor objecten binnen het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling kunnen worden aangebracht. HHSKHethoogheemraadschapzal per vergunningaanvraag beoordelen of het specifieke object is toegestaan binnen een kleinere afstand tot de rijbaan.

ZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 11.39: (omgevingsvergunningplichtige gevallen: verwijderen)

Zie voor een toelichting op eco-bermen de toelichting bij artikel 11.16 en 11.17. Voor objecten is met betrekking tot de meldingplichtige afstand tot de rijbaan geen onderscheid gemaakt tussen smalle en brede bermen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld artikelen 11.21 en 11.22. Dit onderscheid is voor objecten niet gemaakt, omdat HHSKhethoogheemraadschapniet duidelijk op voorhand kan zeggen wat voor objecten binnen het toepassingsbereik van deze paragraafafdeling kunnen worden aangebracht. HHSKHethoogheemraadschapzal per vergunningaanvraag beoordelen of het specifieke object is toegestaan binnen een kleinere afstand tot de rijbaan.

AAAAAAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 11.10: Aansluitende verharding

BBBBBBBBB

Voor sectie 'Toelichting op paragraaf 12.3: Aanvullende gegevens en bescheiden lozingsactiviteiten' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Toelichting op afdeling 12.1: Algemeen

Toelichting op artikel 12.1: (melding algemeen)

Bij het doen van een melding worden gegevens gevraagd over de activiteit, de melder en de locatie. Het is van belang, dat de locatie duidelijk (indien mogelijk met coördinaten) wordt aangegeven. Aangezien een melding beperkt (6 maanden) geldig is moet daarbij rekening worden gehouden met de startdatum van de activiteit. Een melding moet minimaal 4 weken voor de start van de activiteit worden gedaan. Ook moet worden vermeld hoe lang men verwacht dat de activiteit duurt. Als niet binnen 6 maanden daadwerkelijk worden gestart, dan moet er een opnieuw een melding worden gedaan.

Toelichting op artikel 12.2: (omgevingsvergunningaanvraag algemeen)

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gegevens gevraagd over de activiteit, de aanvrager en de locatie waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Het is van belang om duidelijk en zo exact mogelijk de locatie aan te geven waar de activiteit wordt verricht. Om de voortgang te kunnen controleren wordt ook de verwachte start- en einddatum gevraagd.

CCCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 12.3: Aanvullende gegevens en bescheiden lozingsactiviteiten

DDDDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op paragraafafdeling 12.7: Aanvullende gegevens en bescheiden flora en fauna in het beperkingengebied van een waterstaatswerk

EEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op artikel 12.21a: (omgevingsvergunning visactiviteiten in beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam)

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het ontplooien van visactiviteiten dient een visplan te worden ingediend. In dit visplan dienen naast de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning uit artikel 12.2 en artikel 12.3 ook een aantal specifiek op het vissen betrekking hebbende zaken te staan, zoals een bewijs van het hebben van een visrecht, periode waarin wordt uitgezet of onttrokken (max. 3 jaar vooruit) de soort vis en hoeveelheid vissen die wordt uitgezet of onttrokken en de te verwachte effecten op het ecosysteem. Bij uitzetten wordt ook de herkomst gevraagd en een bewijs dat de vissen vrij zijn van ziekten en parasieten.

Naar boven