1 Doelen, strekking en uitgangspunten
1.1 Strekking
Deze waterschapsverordening bevat de regels van het hoogheemraadschap van Schieland
en de Krimpenerwaard (HHSK) over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben
voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn
bij HHSK.
De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur, de wegenverordening en de algemene regels
die op basis van deze twee regelingen waren vastgesteld. Bovendien bevat het regels
over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.
1.2 Verbeterdoelen van de stelselherziening
De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht.
De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen
van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal
staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller
en beter verloopt.
1.3 Basisvariant van de waterschapsverordening
Voor HHSK is daarbij de ambitie als volgt bepaald. In december 2018 heeft het dagelijks bestuur opdracht gegeven om een zogeheten ‘basisvariant’ van de waterschapsverordening voor
te bereiden. Deze basisvariant houdt in dat de waterschapsverordening qua vorm en
opzet volledig voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet, terwijl de veranderingen
ten opzichte van de oude regels inhoudelijk beperkt zijn. Voor deze basisvariant is
gekozen om de continuïteit en daarmee de betrouwbaarheid van de regels in de overgang
naar het nieuwe stelsel te kunnen garanderen. In een volgende versie van de waterschapsverordening
kan worden overwogen om verdergaande wijzigingen en vereenvoudigingen door te voeren.
1.4 Decentralisatie van lozingen
Inhoudelijke veranderingen die wel zijn meegenomen komen in de eerste plaats voort
uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen.
Deze regels zijn, in aansluiting op de zogenoemde bruidsschat, verwerkt in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening, waarmee de bruidsschat volledig is geïntegreerd in
de waterschapsverordening. In paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt hier nader
op ingegaan.
1.5 Activiteitgerichte opbouw
Een tweede verandering in vergelijking met de huidige keur van HHSK is dat in de opzet
van de waterschapsverordening het accent is verlegd naar het perspectief van burgers
en bedrijven door een activiteitgerichte opbouw. De oude objectgerichte benadering
van de keur wordt daarmee verlaten. In plaats van de waterstaatswerken als aangrijpingspunt
van de regels te hanteren, zijn de regels aangeknoopt bij de verschillende activiteiten
die burgers en bedrijven willen verrichten. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken
en paragrafen zijn geordend naar alle relevante activiteiten, waarbij een clustering
van activiteiten is gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.
1.6 Transparant gebruik van doelen en oogmerken
De regels zijn zo herzien, dat zij rechtstreeks kunnen worden herleid tot de algemene
belangen die het waterschap met de regels beoogt te dienen. Deze belangen zijn in
algemene zin als de doelen van de waterschapsverordening omschreven in hoofdstuk 1
van de waterschapsverordening. In de verschillende hoofdstukken en paragrafen komen
selecties of uitwerkingen van deze belangen steeds terug als de concrete oogmerken
van de daarin opgenomen regels.
Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt
van een landelijke ‘doelenboom’ die mede door HHSK voor de implementatie van de Omgevingswet
is ontwikkeld. Tabel 1 laat een vereenvoudigde versie van de doelenboom zien. Per
activiteit is in de doelenboom gemarkeerd op welke aspecten deze van invloed kan zijn.
In de waterschapsverordening zijn deze in de artikelen over het toepassingsbereik
van elke paragraaf of elk hoofdstuk als oogmerken opgenomen bij de regels.
Tabel 1, vereenvoudigde versie doelenboom
Doelen (wettelijke taken HHSK)
|
Oogmerken
|
Beschermen tegen overstroming
|
Keren van water
|
|
Beperken gevolgen overstroming
|
Voldoende water, niet te veel en niet te weinig
|
Vasthouden van water
|
|
Bergen van water
|
|
Aan- en afvoeren van water
|
|
Reguleren van het waterpeil
|
|
(Be)sparen van water
|
|
Beperken gevolgen wateroverlast en tekort
|
Schoon en gezond water
|
Beschermen kwaliteit grondwater
|
|
Beschermen kwaliteit oppervlaktewater
|
Maatschappelijke functies watersystemen
|
Varen, zwemmen, schaatsen, etc.
|
Zuivering en transport afvalwater
|
p.m. (niet in basisvariant waterschapsverordening)
|
Begaanbare en veilige wegen
|
In stand houden en verbeteren wegen
|
Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie
toe. De koppeling aan de diverse doelen van HHSK (waterveiligheid, voldoende water,
waterkwaliteit, etc.) leidt tot bovendien tot een meer integrale regelgeving. Historisch
gegroeide maar niet meer uitlegbare verschillen in de regels voor de Krimpenerwaard
en voor Schieland zijn zoveel mogelijk opgeheven. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid
voor de burger en de toepasbaarheid door het hoogheemraadschap.
1.7 Ja, mits-principe
Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een aanzienlijk deel van de activiteiten
die geregeld werden in de keur en de daarop gebaseerde algemene regels, opnieuw bezien.
Dat heeft in verschillende gevallen voor deze activiteiten geleid tot een hernieuwde
keuze voor het type regel dat gesteld moet worden. Deze verbeteringen zijn gebaseerd
op het ‘ja-mits’ principe: vooropgesteld is dat de activiteit met een melding aan
het waterschapsbestuur kan worden verricht als aan bepaalde vereisten is voldaan.
In andere gevallen komt de vergunningplicht om de hoek kijken. In lijn met het instrumentarium
dat de Omgevingswet biedt, heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht,
een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldingsplicht
of een omgevingsvergunningplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod. Enkele
restcategorieën van beperkingengebiedactiviteiten die niet opnieuw konden worden bezien
binnen de basisvariant, vallen onder vergunningplichten die zijn opgenomen in enkele
vangnetbepalingen.
1.8 Digitalisering
Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen
en begrensde werkingsgebieden, die in bijlage 2 van de verordening zijn opgenomen
en op een digitale kaart voor gebruikers aanklikbaar worden. Deze digitalisering is
onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), waarin ook de regelgeving
van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt.
De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO gaat gepaard met een verbeterde
dienstverlening aan gebruikers van de digitale voorziening door middel van zogenoemde
toepasbare regels. Via toepasbare regels (het gaat hier niet om juridische regels
maar vragenbomen in de digitale voorziening, die hier niet ter inzage gaan) wordt
de juridische tekst van de verordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen(bomen)
die burgers naar de op hun activiteit en locatie toepasselijke juridische regels leiden.
Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is
toegestaan, of een vergunning- of meldingsplicht geldt en aan welke algemene regels
eventueel moet worden voldaan.
1.9 Opbouw van deze toelichting
Het algemeen deel van deze toelichting gaat eerst in op (2) de verhouding tot het
stelsel van de Omgevingswet waarbinnen de waterschapsverordening zal werken, (3) de
werkingssfeer van de verordening en (4) de verhouding tot andere instrumenten van
het waterschap onder de Omgevingswet. Vervolgens wordt (5) de inhoud van de verordening
op hoofdlijnen beschreven met aandacht voor de belangrijkste wijzigingen. Tot slot
(6) is er aandacht voor de voorbereiding en de uitvoering van de waterschapsverordening.
2 Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet
2.1 Taken en verantwoordelijkheden
De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel stelt het algemeen bestuur van het
waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving
worden opgenomen. Anders dan de keur en de wegenverordening is de waterschapsverordening
dus niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin
van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de
Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte
instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten
te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie
of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze
meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor
deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.
2.2 Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving en Zuid-Hollandse Omgevingsverordening
Bij de vaststelling van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol.
Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) of de Provincie Zuid-Holland (Omgevingsverordening)
die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening.
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV), gebaseerd op de Omgevingswet, is nog
niet vastgesteld. De huidige waterschapsverordening is getoetst aan het ontwerp van
de ZHOV.
2.3 Decentralisatie van de lozingen en bruidsschat
Het beleid voor lozingen van stoffen was tot dusver centraal geregeld. De meeste algemene
regels staan nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Rijk was voornemens de
lozingen decentraal te regelen, waarmee tegemoet zou worden gekomen aan het uitgangspunt
om maximaal regionaal maatwerk te kunnen leveren.
De Unie van Waterschappen en de organisaties voor de landbouwsector hebben zich er
sterk voor gemaakt om in ieder geval de regels voor lozingen uit de land- en tuinbouw
centraal te blijven regelen. Dit om het zogenaamde level-playing-field voor deze bedrijven
in stand te houden. De lozingsregels voor de glastuinbouw, akkerbouw en veehouderij
worden daarom, in ieder geval tot 2027, ondergebracht in het Besluit activiteiten
leefomgeving.
Andere regels voor lozingen ‘verhuizen’ wel van het Rijk naar de waterschappen. Hiervoor
heeft het Rijk een Invoeringsbesluit opgesteld, dit wordt ook wel de ‘bruidsschat’
genoemd. Met het invoeringsbesluit kunnen de lozingsregels rechtstreeks als onderdeel
van de waterschapsverordening gelden, indien bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet
nog geen waterschapsverordening is vastgesteld.
In november 2019 is desondanks gekeken of de regels uit de bruidsschat één op één
kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening van HHSK. Op een paar aanpassingen
na is dit het geval. Onder de Omgevingswet verandert het begrip ‘lozen’. De lozingsregels
gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden
te lozen water. In de huidige keur zijn hiervoor ook regels opgenomen. Beide typen
regels worden nu in overeenstemming met elkaar gebracht.
In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet-aangewezen
oppervlaktewaterlichamen. Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn grotere wateren
in het beheergebied (over het algemeen boezemwateren) waarvoor minder strenge normen
gelden vanwege het grotere ontvangende oppervlaktewater. Bij de niet-aangewezen waterlichamen
gelden iets strengere lozingsnormen, omdat sprake is van een kleiner ontvangend oppervlaktewater.
De aangewezen wateren zijn echter ook wateren die zijn aangewezen op grond van de
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast is gebleken dat in de praktijk niet of nauwelijks lozingen plaatsvinden
op deze wateren. In deze waterschapsverordening is het onderscheid tussen aangewezen-
en niet-aangewezen wateren niet meer gemaakt. De eisen voor de niet-aangewezen wateren
gelden het gehele gebied.
De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van circa 20 onderwerpen, variërend
van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater,
van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken.
Er spelen dus vele verschillende typen belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer,
waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat
zijn in deze waterschapsverordening overgenomen. De regels voor activiteiten uit de
bruidsschat die niet in het beheergebied voorkomen zijn niet meer als algemene regel
opgenomen.
3 Werkingssfeer
3.1 Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij HHSK
De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van HHSK, voor zover
het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij HHSK.
Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals
dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een
of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden,
waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichamen,
bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken als waterstaatswerken
worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij HHSK
wordt bepaald bij provinciale verordening die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.
3.2 Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels
De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen
specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van HHSK als werkingsgebied.
Zie voor de uitwerking hiervan de artikelsgewijze toelichting bij artikelen 1.3 en 1.4.
De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften
over de beheerobjecten van HHSK met zich mee, vooral in verband met aanwijzing en
begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden
(de gebieden, waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals
beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen)
aangewezen en geometrisch begrensd.
Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk
zelf (de kernzones) en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze
waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker
is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld. De wijze waarop beperkingengebieden
van oppervlaktewaterlichamen zijn onderverdeeld in verschillende zones is afgebeeld
in Afbeelding 1. De onderverdeling van het beperkingengebied van waterkeringen in
zones is afgebeeld in Afbeelding 2.
Afbeelding 1, zonering bij oppervlaktewaterlichamen
![Waterschapsverordening - toelichting - zonering bij oppervlaktewaterlichamen](wsb-2023-15585-2.png)
Afbeelding 2, zonering bij waterkeringen
![Waterschapsverordening - toelichting - zonering bij waterkeringen](wsb-2023-15585-1.png)
4 Verhouding tot andere regelingen
4.1 Delegatiesystematiek en delegatiebesluit
De Omgevingswet vereist dat de waterschapsverordening te allen tijde actueel is. Dat
maakt het nodig om parallel aan de voorbereiding van de waterschapsverordening een
afzonderlijk delegatiebesluit op te stellen, waarin het algemeen bestuur de onderdelen
van de waterschapsverordening benoemt die het dagelijks bestuur kan wijzigen of aanvullen. Dat geldt niet voor de wezenlijke kenmerken van de verordening
(zoals de oogmerken van de regels of, op hoofdlijnen, welke activiteiten zij bestrijkt)
maar wel voor andersoortige onderwerpen, zoals de wijziging van beperkingengebieden.
In de waterschapsverordening zelf komen dus geen delegatiegrondslagen voor.
Voorop staat dat de hoofdelementen van de waterschapsverordening door het algemeen
bestuur worden vastgelegd. Regels van uitvoeringstechnische of administratieve aard,
uitwerking van de details of van meet- en rekenvoorschriften, regels die dikwijls
wijziging behoeven en regels waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed
moeten worden vastgesteld, moeten echter ook door het dagelijks bestuur te stellen zijn. Dit zijn twee uitersten van een spectrum, waarop steeds voor concrete
onderwerpen keuzes gemaakt kunnen worden in het delegatiebesluit.
4.2 Verhouding tot de onderhoudslegger
De keur bevatte in hoofdstuk 2 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken.
In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken genoemd.
De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
In het stelsel van de Omgevingswet mogen deze onderhoudsplichten niet in de waterschapsverordening
opgenomen worden. Dit is bepaald in artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze
onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet
blijven bestaan (als “onderhoudskeur”). Bij de voorgenomen actualisatie van de onderhoudslegger,
zal deze onderhoudskeur te zijner tijd worden vervangen door een vast te stellen gemoderniseerde
“onderhoudsverordening” met onderhoudslegger.
4.3 Verhouding tot projectbesluit en vergunning eigen dienst
Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door HHSK een
projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit,
dat voor het waterschap verplicht is voor de aanleg en wijziging van primaire waterkeringen.
Voor de andere gevallen van aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap,
waarvoor nu nog een projectplan geldt, laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap
om deze categorie vrij te laten, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst
voor te schrijven. Het geheel vrijlaten van deze categorie sluit niet aan bij de actuele
praktijk en daarmee ook niet bij de gekozen basisvariant. Het voorschrijven van een
projectbesluit in de waterschapsverordening voor deze categorie levert het bezwaar
op, dat hiervoor dan telkens de goedkeuring van gedeputeerde staten is vereist. De
introductie van de vergunning eigen dienst voor deze aanvullende categorie komt nog
het dichtst bij de nu geldende situatie. Gekozen is om in de waterschapsverordening
deze derde optie in de regels te verwerken.
Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt nu en onder de waterschapsverordening
geen vergunningvereiste voor burger of waterschap. Ook onder de keur gold geen vergunningvereiste.
Hier verandert dus niets.
5 Hoofdlijnen van de inhoud
5.1 Indeling
De waterschapsverordening bestaat uit dertien hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat
algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen
die relevant zijn voor de gehele verordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze
zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldingsplicht of vergunningplicht.
De hoofdstukken 2 tot en met 11 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten
bepalend.
Hoofdstuk 2 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken
van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft de aanleg of wijziging
van waterstaatswerken, het verbinden van oppervlaktewaterlichamen, afwijkingen van
het peil, kwel en grootschalige verharding van grondoppervlak.
Hoofdstuk 3 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnische
werk, zowel vanwege de kwantiteit als de kwaliteit van het water.
Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot grondwater of oppervlaktewater
en infiltreren.
De hoofdstukken 5 tot en met 10 gaan over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken. De
beperkingengebiedactiviteiten zijn onderverdeeld als volgt:
Hoofdstuk 5: werkzaamheden (grondonderzoek, grondverzet, verharding),
Hoofdstuk 6: werken (o.a. kabels en leidingen, oeverconstructies, steigers, dammen, bruggen, bouwwerken),
Hoofdstuk 7: flora- en fauna (beplanting, visserij, natuurvriendelijk maken van oevers),
Hoofdstuk 8: vaste stoffen of voorwerpen (o.a. tijdelijke voorzieningen, voorwerpen, borden)
Hoofdstuk 9: toegang (varen, ligplaatsen, zwemmen, rijden, beweiden)
Hoofdstuk 10: windwatermolens.
Hoofdstuk 11 gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot wegen in beheer bij HHSK.
De indieningsvereisten voor vergunningaanvragen, meldingen en informatieplichten zijn
opgenomen in hoofdstuk 12.
Hoofdstuk 13 bevat slotbepalingen.
De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor begrippen
en NEN-normen (bijlage 1) en de benoeming, aanwijzing en geometrische begrenzing van
werkingsgebieden (bijlage 2). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische
tekst.
5.2 Belangrijkste wijzigingen
De inhoudelijke veranderingen komen vooral voort uit de decentralisatie van regelgeving
over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de
huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat
historisch ontstane verschillen worden opgeheven, gebruik wordt gemaakt van nieuwe
technieken en eenvoudigere en betere regels worden geformuleerd.
De wijzigingen zijn beperkt tot wat haalbaar was binnen de basisvariant van de waterschapsverordening.
In een volgende variant kan worden overwogen of en waar eventuele verdere aanpassingen
gewenst en haalbaar zijn.
Belangrijk: met de tekst hieronder is, tenzij anders aangegeven, bedoeld: de regels
waarbinnen zonder vergunning (veelal met een meldingsplicht) werkzaamheden mogen worden
uitgevoerd. In de meeste andere gevallen kan een vergunning worden aangevraagd zodat
per geval kan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden toegestaan.
De voornaamste inhoudelijke wijzigingen tot vergunningsvrije activiteiten zijn hieronder
toegelicht. De nummers verwijzen naar de artikelen of hoofdstukken in de waterschapsverordening:
(art. 2.3) Kwelwater is grondwater dat uit de bodem omhoogkomt. Een toename van de kwel kan
leiden tot instabiliteit van de (water-)bodem, verslechtering van de waterkwaliteit
en een toenemend energieverbruik (meer draaiuren van de gemalen). Ook wil HHSK het
grondwater duurzaam beheren. In de huidige keur zijn activiteiten waardoor extra kwel
kan ontstaan daarom verboden. In de waterschapsverordening is dit concreet vertaald
in maximale diepten waaronder geen werkzaamheden mogen worden verricht zonder vergunning
van HHSK. Deze diepten bedragen, afhankelijk van de bodem- en grondwatersituatie,
één, twee of drie meter onder maaiveld (de terreinhoogte). De bijbehorende gebieden zijn aangegeven op een kaart. In afwijkende
gevallen kunnen via het vergunningsproces passende eisen worden vastgesteld om ongewenste
effecten te voorkomen en te beperken. Voor enkele activiteiten wordt een uitzondering
gemaakt op de vergunningplicht op basis van dit artikel.
(H.3) Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, worden straks opgenomen
in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater,
op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid
tussen grotere en kleinere ontvangende oppervlaktewateren. Voor de grotere, zoals
de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter
onder de directe werking van de KRW. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen
plaats op deze wateren. Daarom worden de wat strengere eisen voor de kleine wateren
in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van HHSK.
(art. 5.13 en 6.51) Bergingsgebieden zijn zowel in de legger van het waterschap als door de gemeente
(bestemmingsplan/omgevingsplan) aangewezen om tijdelijk water op te slaan. Binnen
het beheergebied van HHSK ligt vooralsnog alleen een bergingsgebied in de Eendragtspolder
(gemeente Zuidplas). Onder de keur zijn veel activiteiten in bergingsgebieden vergunningplichtig.
In de waterschapsverordening geldt dit, naast de zorgplicht, alleen nog voor ophogen
en voor bouwen. Dit uiteraard afgezien van de regels voor andere in het gebied aanwezige
waterstaatswerken. Dit is afdoende om de functie van het bergingsgebied te waarborgen.
(art. 6.4 en 6.6) Het tijdens het stormseizoen aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen en het aanbrengen van een las- of
aansluitgat in erosiebestendige grasbekleding van primaire waterkeringen is vergunningplichtig
geworden.
(art. 6.7) Voor het aanleggen van kabels of leidingen onder oppervlaktewaterlichamen gaan we,
in overleg met kabel- en leidingenbeheerders, in het vervolg uit van sleufloze technieken. Dit sluit aan bij de huidige praktijk.
(art. 6.20) In sloten, andere kleine wateren, plassen en in aan- en afvoerwateren met een beperkte
doorvoercapaciteit mag straks zonder vergunning beschoeiing worden geplaatst tot een
lengte van twintig meter per perceel. Deze beschoeiing mag worden doorgetrokken tot
de hoogte van het aangrenzende terrein. In veel voorkomende situaties zoals langs
tuinen kan hiermee zonder vergunning een beschoeiing worden geplaatst. Anderzijds
wordt de vergunningvrije lengte beperkt met het oog op de waterkwaliteit en de doelen
van de Europese Kaderrichtlijn Water. De KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn ook bewust
van de meldingsplicht uitgezonderd en in deze oppervlaktewaterlichamen is daarom wel
nog een vergunning nodig voor het plaatsen van beschoeiing. De huidige regels kennen
een vrijstelling voor lage beschoeiingen, alleen in kleine wateren en plassen.
(art. 6.38) De vergunningvrije diameter van duikers (verbindingskokers) in sloten en andere
kleinere oppervlaktewateren wordt gelijkgetrokken op 80 centimeter in alle niet-veengebieden.
In veengebieden wordt een vergunningvrije diameter voor duikers van 60 centimeter
gehanteerd. Nu is dit, afhankelijk van de situatie, nog 0,60, 0,80 of 1,00 meter.
Een diameter van 80 centimetermeter is overal ruim voldoende voor de aan- en afvoercapaciteit,
en robuust met het oog op wisselende waterpeilen, vuilophoping, bodemdaling, peilaanpassingen en klimaatveranderingen. In veengebieden
is een diameter van 60 centimeter hiervoor ook al voldoende.
(art. 6.39) Duikers in wateren met een belangrijke aan- en afvoerfunctie zijn straks altijd
vergunningplichtig. Van de nu nog bestaande vrijstelling voor duikers met een diameter
van drie meter in sommige aan- en afvoerwateren in de Krimpenerwaard wordt weinig
gebruik meer gemaakt; deze komt daarom te vervallen.
(art. 6.38, 6.43) Het zonder vergunning toegestane aantal bruggen of dammen met duikers wordt gelijkgetrokken op twee per perceel. Het beperken van het aantal bruggen en dammen met duikers is van belang met het oog op de doorstroming, een doelmatig onderhoud van het water
en de mogelijke gevolgen voor de waterkwaliteit (schaduwwerking, begroeiing).
(art. 6.38 en 6.43) Bij het aanleggen van een eerste of tweede dam met duiker of brug per perceel mag straks in het hele gebied zonder compensatie maximaal 60 vierkante
meter waterberging (wateroppervlak) verloren gaan. Het compenseren van de waterberging
is in de praktijk vaak lastig, terwijl de bereikbaarheid van de percelen noodzakelijk
is. Het effect van de demping op het totale watersysteem is in de praktijk gering,
ook doordat in de bestaande situatie vaak al één of meer duikers of bruggen aanwezig zijn.
(art. 6.43) In de aan- en afvoerwateren met een grote doorvoercapaciteit gaat voor bruggen zonder vergunning overal een doorvaarthoogte gelden van 1,00 meter over de middelste
2,00 meter van het oppervlaktewater. Voorheen was dit in veengebieden 0,65 meter,
maar gezien de breedte van deze wateren sluit een hoogte van 1,00 meter veelal aan
bij de praktijk, en is deze hoogte wenselijk met het oog op varend onderhoud en de
eventuele recreatievaart. Voor aan- en afvoerwatergangen met een beperkte doorvoercapaciteit
blijft de vergunningvrije hoogte in veengebieden 0,65 meter en elders in het gebied
1,00 meter.
(art. 6.45) bruggen binnen de zonering van waterkeringen zijn altijd vergunningplichtig, met het oog
op de waterveiligheid. Buiten de zonering van waterkeringen worden in aan- en afvoerwateren
met een beperkte doorvoercapaciteit bruggen toegestaan als die een doorstroombreedte hebben van ten minste twee meter. Nu is
dit al zo in de Krimpenerwaard maar niet in Schieland. In aan- en afvoerwateren met
een grote capaciteit zijn zonder vergunning alleen bruggen toegestaan die de hele waterbreedte vrijlaten.
(art. 6.52) Het aanleggen van ‘nieuwe’ soorten voorzieningen zoals bodem-energiesystemen,
aquathermie (de winning van warmte uit water) en zonnepanelen op waterstaatswerken
valt in de basisvariant van de waterschapsverordening, evenals in de huidige situatie,
onder de vergunningplicht.
(art. 9.4) Een vaste ligplaats voor een boot is nu nog altijd vergunningplichtig. De nieuwe
regels van HHSK staan het innemen van een ligplaats door de aanwonenden in een aantal
gevallen toe. Het gaat daarbij, onder voorwaarden, om ligplaatsen tot 6 meter lang
en 2 meter breed in sloten, andere kleine wateren en plassen en in aan- en afvoerwateren
met een beperkte doorvoercapaciteit. Ligplaatsen in de aan- en afvoerwateren met een
grote doorvoercapaciteit, grotere ligplaatsen, woonboten en ligplaatsen bij gemalen
en andere peilregelende kunstwerken blijven vergunningplichtig.
(H. 10) Het aanbrengen van beplanting of bebouwing in het beperkingengebied van een windwatermolen was onder de keur altijd
vergunningplichtig. De regels in de waterschapsverordening zijn opgesteld op basis
van artikel 6.25 (Bescherming molenbiotoop) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland
van 20 februari 2019. Hierdoor is opgaande (hout)beplanting en bebouwing niet in alle gevallen vergunningplichtig, maar alleen in die gevallen
dat windvang door de molen wordt belemmerd.
(H.11) HHSK beheert een groot aantal wegen en paden in het buitengebied van de Krimpenerwaard.
De bestaande wegenverordening van HHSK wordt zoveel mogelijk beleidsneutraal omgezet
naar waterschapsverordening. Waar mogelijk zijn de regels geharmoniseerd en vereenvoudigd.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de afstanden voor objecten in de berm en tot bochten en
kruispunten. Met het oog op de verkeersveiligheid is hierbij gekozen voor de grotere
bestaande maten. Ook komt een aantal regels onder de zorgplicht te vallen. De Omgevingswet
voegt aanvullende taken aan de waterschappen toe met betrekking tot de geluidsproductie
van wegen. In de basisvariant van de waterschapsverordening zijn hiervoor nog geen
specifieke regels opgenomen.
5.3 Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor de invoering van de waterschapsverordening is geregeld in
hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van
het vervallen van vergunningenplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten.
Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd mogen op grond van het
overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.
6 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
In de huidige keur is het nodig om verschillende informatiesystemen te gebruiken voordat
duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse
leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij
de invoering van de Omgevingswet wordt een landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet
geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende verordeningen van alle overheden
met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het
doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden
vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor hij de juiste regels
voor zijn gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker
kenbaar zijn.
Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op
centraal niveau al geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet
meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te
nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.