Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 december 2025, nr. 2025-0000256047, houdende wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met het verhogen van de kwaliteit van de gastouderopvang en intrekking van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang [KetenID WGK025491]

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 24 en 30a van het Besluit kwaliteit kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING WET KINDEROPVANG

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift ‘Paragraaf 1. Algemeen’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen’.

B

Na artikel 1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2. KINDEROPVANGTOESLAG EN REGISTERS KINDEROPVANG

C

De paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 2 (nieuw) worden vernummerd tot de paragrafen 1 en 2.

D

Na artikel 6a wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3. KWALITEITSEISEN VERANTWOORDE KINDEROPVANG

E

De paragrafen 3a tot en met 4 van hoofdstuk 3 (nieuw), worden vernummerd tot de paragrafen 1 tot en met 3.

F

Het opschrift van hoofdstuk 3, paragraaf 3 (nieuw), komt te luiden:

Paragraaf 3. Deskundigheids- en opleidingseisen en kwalificatie eerste hulp aan kinderen in de gastouderopvang

G

Voor artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9d. Deskundigheidseisen

De gastouder toont aan dat is voldaan aan de eis om ten minste zeven uur per jaar aan permanente educatie te volgen die aansluit op de werkzaamheden binnen de gastouderopvang, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

H

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10. Opleidingseisen

  • 1. De opleidingen, genoemd in bijlage 1a, worden aangemerkt als passende opleidingen voor gastouders als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

  • 2. De opleidingen, genoemd in bijlage 1b, worden aangemerkt als passende opleidingen voor gastouders als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, indien de gastouder eveneens een pedagogische module heeft afgerond:

    • a. die wordt genoemd in bijlage 1c; of

    • b. die wordt genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus.

  • 3. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor pedagogisch beleidsmedewerkers worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

  • 4. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan de minister op aanvraag een beroepsopleiding, waarvan het curriculum identiek, of voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd in bijlage 1a of 1b, aanwijzen als een passende opleiding als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

  • 5. De minister stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in het vierde lid, plaatsvindt.

  • 6. Indien een gastouder een opleiding heeft afgerond buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, dan wordt die opleiding aangemerkt als een passende opleiding voor gastouders als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, indien:

    • a. die opleiding vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in het eerste lid; of

    • b. die opleiding vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in het tweede lid, aanhef, en de gastouder daarnaast een pedagogische module als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, heeft afgerond.

  • 7. Als organisaties als bedoeld in artikel 30a, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang worden Stichting Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en Stichting Nuffic aangewezen.

  • 8. Een certificaat als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang, zoals dat lid luidde op 31 december 2011, dat is verstrekt voor 1 januari 2012, geeft blijk van het voldoen aan de in artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang bedoelde eis.

  • 9. De gastouder beschikt over een bewijsstuk waaruit blijkt dat de gastouder voldoet aan de voor die gastouder geldende opleidingseisen.

I

De artikelen 10a en 10b vervallen, onder vernummering van de artikelen 10d en 10e tot de artikelen 10a en 10b.

J

Artikel 10a, eerste lid, (nieuw) komt te luiden:

Voor de toepassing van artikel 30a, onder a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang worden door de minister bewijsstukken aangewezen in de vorm van geregistreerde certificaten inzake het met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval eerste hulp aan kinderen bij ongevallen omvat.

K

In artikel 10b, eerste lid (nieuw) wordt ‘de bevoegdheid van de minister, genoemd in de artikelen 10, tweede lid, 10a, tweede lid en 10b, tweede lid’ vervangen door ‘de bevoegdheid van de minister, genoemd in artikel 10, vierde lid’.

L

Na artikel 10b (nieuw) wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4. Opleidingseisen beroepskrachten voorschoolse educatie

M

Na artikel 10c wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5. Kwaliteitseisen gastouderopvang

Artikel 10d. Inventarisatie van risico’s voorzieningen voor gastouderopvang
  • 1. De beschrijving van de risico’s, bedoeld in artikel 21, derde lid, onder a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, omvat in ieder geval:

    • a. de risico's op het terrein van de veiligheid van kinderen ten aanzien van verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden;

    • b. de risico's op het terrein van de gezondheid van kinderen ten aanzien van het voorkomen van ziektekiemen, het binnenmilieu en het buitenmilieu bij de voorziening voor gastouderopvang en medisch handelen;

    • c. een lijst van ongevallen die hebben plaatsgevonden waarop, voor zover de oorzaak van het ongeval niet louter gelegen is in de medische gesteldheid van het desbetreffende kind, de plaats en de aard van het ongeval, het jaar waarin het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd alsmede een overzicht van de maatregelen die de gastouder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffen ter voorkoming van verdere ongevallen.

  • 2. De gastouder draagt er zorg voor dat de lijst, bedoeld in het eerste lid, onder c, actueel is.

Artikel 10e. Bemiddeling en begeleiding door het gastouderbureau
  • 1. De houder van een gastouderbureau is bereikbaar voor de vraagouder en de gastouder tijdens de openingstijden van het gastouderbureau en verstrekt de vraagouder en de gastouder hierover informatie.

  • 2. De houder van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat per gastouder op jaarbasis ten minste zestien uur wordt besteed aan bemiddeling tussen de gastouder en de vraagouder of aan de begeleiding van de gastouder, ter ondersteuning van de gastouder bij het verzorgen van verantwoorde kinderopvang.

  • 3. Onder bemiddeling tussen de gastouder en de vraagouder wordt ten minste verstaan dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker:

    • a. een intakegesprek voert met de gastouder bij de voorgenomen voorziening voor gastouderopvang;

    • b. een intakegesprek voert met de vraagouder;

    • c. een koppelingsgesprek voert met de vraagouder en de gastouder bij een koppeling tussen beiden; en

    • d. jaarlijks de gastouderopvang mondeling met de vraagouder evalueert en deze evaluatie schriftelijk vastlegt.

  • 4. De verplichting tot de mondelinge evaluatie en de schriftelijke vastlegging daarvan geldt niet indien de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om die evaluatie te verrichten.

  • 5. Onder begeleiding van de gastouder wordt, naast het aanbieden van scholing, ten minste verstaan dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker:

    • a. jaarlijks een voortgangsgesprek met de gastouder voert;

    • b. ten minste twee maal per jaar de voorziening voor gastouderopvang bezoekt;

    • c. de gastouder begeleidt bij het toezicht door de toezichthouder;

    • d. per voorziening voor gastouderopvang beoordeelt of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen, bedoeld in artikel 28 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, verantwoord is; en

    • e. de gastouder voorstelt diens doelen bij en de beschikbaarheid van de permanente educatie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, te bespreken.

  • 6. Onder begeleiding van de gastouder wordt eveneens begrepen coaching door de pedagogisch beleidsmedewerker als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

  • 7. In het kader van coaching door de pedagogisch beleidsmedewerker, maken de gastouder en de pedagogisch beleidsmedewerker schriftelijke afspraken over de vorm en inhoud van die coaching.

N

Na artikel 10e (nieuw) wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4. ADMINISTRATIEVE VERPLICHTINGEN KINDEROPVANG EN GEMEENTEN, EN UITVOERING KASSIERSFUNCTIE

O

De paragrafen 5 tot en met 6 van hoofdstuk 4 (nieuw) worden vernummerd tot de paragrafen 1 tot en met 5.

P

In artikel 11, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘en voor wat betreft de bij het kindercentrum werkzame beroepskrachten eveneens de behaalde diploma’s, getuigschriften en bewijsstukken’ vervangen door ‘en voor wat betreft de bij het kindercentrum werkzame beroepskrachten en pedagogisch beleidsmedewerkers eveneens de in hoofdstuk 3, paragrafen 1, 2 en 4 genoemde bewijstukken’.

Q

Het opschrift ‘Paragraaf 7. Kinderopvang buiten Nederland’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk 5. Kinderopvang buiten Nederland’.

R

Het opschrift ‘Paragraaf 7a. Aanwijzing van gelijkgestelde buitenlandse kinderopvangvoorzieningen’ vervalt.

S

Het opschrift ‘Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen’.

T

De artikelen 17 en 17b komen te luiden:

Artikel 17. Overgangsbepaling met betrekking tot nieuwe opleidingseisen gastouders

De verplichting tot het afronden van een pedagogische module, bedoeld in artikel 10, tweede lid, geldt niet ten aanzien van een gastouder:

  • a. die voor 1 juli 2026 een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang exploiteerde, zolang die gastouder deze voorziening blijft exploiteren; of

  • b. als bedoeld onder a, wiens voorziening voor gastouderopvang op of na 1 juli 2026 uit het landelijk register kinderopvang is verwijderd, maar die binnen een termijn van zes maanden, gerekend vanaf de dag van de verwijdering uit het landelijk register kinderopvang, opnieuw met een voorziening voor gastouderopvang is ingeschreven in het landelijk register kinderopvang.

Artikel 17b Grondslagen

Deze regeling berust mede op de artikelen 24 en 30a van het Besluit kwaliteit kinderopvang en artikel 4, eerste lid, van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

U

De artikelen 17c en 17d vervallen.

V

Na bijlage 1 worden de bijlagen bij deze regeling ingevoegd.

ARTIKEL II. WIJZIGING REGELING KWALITEIT GASTOUDERBUREAUS, GASTOUDERS EN VOORZIENINGEN VOOR GASTOUDEROPVANG

Artikel 14, eerste lid, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang wordt als volgt gewijzigd:

Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c, vervalt ‘c. is voorzien van voldoende en goed functionerende rookmelders conform de eisen uit het vigerende Besluit bouwwerken leefomgeving;’.

ARTIKEL III. INTREKKING REGELING KWALITEIT GASTOUDERBUREAUS, GASTOUDERS EN VOORZIENINGEN VOOR GASTOUDEROPVANG

De Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2026, met uitzondering van artikel II, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2026.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

BIJLAGEN BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL V

BIJLAGE 1A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10, EERSTE LID

OPLEIDINGEN DIE ZELFSTANDIG KWALIFICEREN

MBO niveau 3 en 4

Gespecialiseerd pedagogisch medewerker;

Gespecialiseerd pedagogisch medewerker 4 kinderopvang;

Leidster kindercentra (niet van OVDB);

Leidster Kindercentra landelijke stg. OVDB;

Leidster Kindercentra van de OVDB of onder de WEB;

Medewerker kinderopvang, onderwijs en bewegen;

Onderwijsassistent;

Onderwijsassistent PO/SO (primair onderwijs/speciaal onderwijs);

Pedagogisch medewerker 3 kinderopvang;

Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg;

Pedagogisch medewerker 4 kinderopvang;

Pedagogisch medewerker Kinderopvang;

Pedagogisch werker;

Pedagogisch werker 3;

Pedagogisch Werker 3 Kinderopvang;

Pedagogisch Werker 4 Jeugdzorg;

Pedagogisch Werker 4 Kinderopvang;

Pedagogisch Werker Jeugdzorg – niveau 4;

Pedagogisch Werker kinderopvang;

Pedagogisch Werker niveau 3;

Pedagogisch Werker niveau 4;

Pedagogisch werker niveau 4 Jeugdzorg;

Sociaal Pedagogisch Medewerker (SPW; lang of onder WEB);

Sociaal Pedagogisch Werk Kinderopvang MBO niveau 3;

Sociaal Pedagogisch Werker;

Sociaal Pedagogisch Werker (SPW; lang of onder WEB);

Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW-3);

Sociaal Pedagogisch Werker 4 (SPW4);

SPW lang; en

Vakopleiding Leidster kindercentra (conform de WEB).

HBO en WO

3e jaar deeltijd volgend Sociaal Pedagogisch Hulpverlener (SPH);

Associate Degree Childcare;

Associate Degree Jeugdwerker;

Associate Degree Kinderopvang;

Associate Degree Pedagogical Educational Assistant;

Associate Degree Pedagogisch Educatief Medewerker;

Associate Degree Pedagogisch Educatief Professional;

Associate Degree Pedagogisch Professional Kind en Educatie;

Associate Degree Sociaal Werk, met keuzemodule Opvoeden in brede context;

Associate Degree Sociaal Werk, met keuzemodule Pedagogiek;

Creatieve therapie (geen Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);

Hoger Beroepsonderwijs Bekwaamheidsonderzoek interim-wet zij-instroom primair onderwijs;

Kunstzinnige therapie;

Leraar basisonderwijs (aan Hogeschool, PABO of IPABO);

Leraar speciaal onderwijs;

Overgangsbewijs naar laatste jaar pedagogische academie;

Pedagogiek (HBO-bachelor);

Pedagogisch Management Kind en Educatie;

Pedagogisch management Kinderopvang;

Pedagogische Academie;

Psychologie (hbo), met specialisatie gericht op kinderen, jeugd en/of onderwijs;

Sociaal kunstzinnige therapie;

Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH);

Social Educational Care;

Social Work, programma Social Educational Care;

Social Work/Sociaal Werk, afstudeerrichting/profiel Sociaal Pedagoog;

Social Work/Sociaal Werk, profiel Jeugd of Jeugdzorgwerker;

Toegepaste Psychologie, met specialisatie gericht op kinderen, jeugd en/of onderwijs;

Vaktherapie (hbo); en

Zij-instroom in het Beroep Leraar Primair Onderwijs.

BIJLAGE 1B BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10, TWEEDE LID, AANHEF

OPLEIDINGEN DIE KWALIFICEREN MET AANVULLENDE PEDAGOGISCHE MODULE

MBO niveau 2

Helpende breed 2;

Helpende sociaal agogisch werk 2;

Helpende welzijn 2; en

Helpende Zorg en Welzijn 2; en

Verzorgingsassistent(e).

MBO niveau 3 en 4

A verpleegkundige;

A-Verpleegkundige;

A-verpleegster;

A-verpleger;

Activiteitenbegeleider (AB);

Activiteitenbegeleiding (AB);

Agogisch Werk (AW);

Agogisch Werk/Cultureel Werk (AW/CW);

Agogisch Werk/Residentieel Werk (AW/RW);

Akte hoofdleidster kleuteronderwijs als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte Kleuterleidster A als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte Kleuterleidster B als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als hoofdleidster bij het kleuteronderwijs als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als leidster aan kleuterscholen als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als leidster bij het kleuteronderwijs als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Arbeidstherapie (AT);

B Verpleegkundige;

B-Verpleegkundige;

B-verpleger;

CIOS algemeen sportleider/ster;

Coördinator buurt, onderwijs en sport;

Cultureel Werk (CW);

Diploma A (ziekenverpleging);

Diploma MHNO kinderverzorgster voor het jonge kind;

Extramurale gezondheidszorg (EMGZ);

Getuigschrift A (ziekenverpleging);

Getuigschrift B (ziekenverpleging);

Inrichtingswerk (IW);

Kinderbescherming A;

Kinderbescherming B;

Kinderverzorging en opvoeding;

Kinderverzorging/Jeugdverzorging (KV/JV);

Kinderverzorging/Jeugdverzorging 2 (KV/JV 2);

Kinderverzorging/Jeugdverzorging 3 (KV/JV 3);

Kinderverzorgster (KV);

Kinderverzorgster van de centrale raad voor de kinderuitzending;

Kleuterzorg (Federatie van medische kleuterdagverblijven in Nederland);

Kleuterzorg, medisch kleuterdagverblijf Arnhem;

Kultureel werk (KW);

Maatschappelijke zorg (medewerker gehandicaptenzorg);

Medewerker Gehandicaptenzorg niveau 3;

Medewerker gehandicaptenzorg niveau 4;

Medewerker maatschappelijke zorg;

Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg niveau 4;

Residentieel Werk (RW);

Sociaal Agogisch 2;

Sociaal Agogisch II;

Sociaal Agogisch II (MBO-SA II) afstudeerrichting Kultureelwerk;

Sociaal Cultureel Werk;

Sociaal Dienstverlener (SD);

Sociaal-agogisch II richting (MBO SA II) (semi) residentiële hulpverlening;

Sociaal-Cultureel Werker (SCW);

Sociale Arbeid (SA, SA2 of SAII);

Sociale Arbeid/Sociaal Dienstverlener (SA/SD);

Sociale Dienstverlening (SD, SA, SA1 of SAI);

Sport en Bewegen (niveau 3 en 4);

Sport- en bewegingscoördinator;

Sport- en bewegingscoördinator (niveau 4);

Sport- en bewegingsleider (niveau 3);

Verdere Scholing in Dienstverband (VSID) richting kinderdagverblijven;

Verpleegkunde;

Verpleegkunde A;

Verpleegkunde B;

Verpleegkunde Z;

Verpleegkundige;

Verpleegkundige Z;

Verplegende (VP);

Verpleging (VP);

Verpleging A;

Verpleging B;

Verzorgende (VZ niveau 3 of VZ lang);

Verzorgende beroepen (VZ);

Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG);

Verzorging (VZ);

Z Verpleegkundige;

Z-Verpleegkundige; en

Zwakzinnigenzorg.

HBO en WO

3e jaar deeltijd volgend Cultureel Maatschappelijke vorming (CMV);

3e jaar deeltijd volgend Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD);

Akte Lager onderwijs zonder hoofdakte (oude kweekschoolopleiding) als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte Muziekonderwijs A Algemene Muzikale Vorming als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer(es) als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als onderwijzer(es) als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer(es) als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid N XI als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid NXX (volgens de Wet op het voortgezet onderwijs) als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in de lichamelijke oefening als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van Bekwaamheid van de tweede graad tot het geven van voortgezet onderwijs in Textiele Werkvormen alsmede in (een ander vak) als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van Bekwaamheid voor het geven van Lager Onderwijs in het vak Lichamelijke Oefening als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Akte van Bekwaamheid voor het geven van Lager Onderwijs in het vak Nuttige Handwerken voor Meisjes als bedoeld in bijlage I bij de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals deze luidde op 31 juli 2006;

Aktiviteitenleidersopleiding (van Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);

Applicatiecursus leraar basisonderwijs (als vervolg op en in combinatie met kleuterakte A/B);

Applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer(es);

Associate Degree Onderwijsondersteuner Omgangskunde;

Bachelor of Nursing;

Creatieve therapie (van Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);

Cultureel Werk (CW);

Culturele en Maatschappelijke vorming (CMV);

Docent Beeldende Kunst en Vormgeving;

Docent Dans;

Docent Drama;

Docent Mime;

Docerend musicus;

Educatieve therapie (van Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);

Extramurale gezondheidszorg (EMGZ);

Hogere Beroepsopleiding voor Verpleegkundigen;

Hogere sociaal-pedagogische opleiding van leider(st)s op het terrein van jeugdvorming en volksontwikkeling (van Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);

Hoofdonderwijzer;

Inrichtingswerk (IW);

Jeugdwelzijnswerk;

Kinderverzorging en kinderopvoeding;

Kinderverzorging en opvoeding;

Kreatief Educatief Werk;

Kunstzinnig vormende opleiding op HBO-niveau (docentenrichting binnenkunstonderwijs of kunstzinnige richting binnen lerarenopleiding);

Leraar lichamelijke oefening (ALO);

Leraar lichamelijke opvoeding (b1);

Leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening;

Leraar voortgezet Onderwijs van eerste graad in handvaardigheid;

Leraar voortgezet onderwijs van eerste graad in tekenen;

Lerarenopleiding Omgangskunde;

Lerarenopleiding Verzorging/Gezondheidskunde;

Lerarenopleiding Verzorging/Huishoudkunde;

Maatschappelijk Werk (MW);

Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD);

Pedagogiek MO-A of kandidaatsexamen Pedagogiek;

Sport en Bewegen;

Sport- en bewegingseducatie (b1); en

Verpleegkunde.

BIJLAGE 1C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10, TWEEDE LID, ONDER A

AANVULLENDE PEDAGOGISCHE MODULES

Keuzedelen (vermeld op de resultatenlijst bij een mbo-diploma of uitgereikt als mbo-certificaat):

K1167 Werken met kinderen in de gastouderopvang; en

K1416 Ondersteuning in de kinderopvang.

Beroepsgerichte onderdelen van de mbo-3 opleiding Pedagogisch Medewerker, uitgereikt als mbo-certificaat:

C0125 Pedagogisch klimaat in de kinderopvang; en

C0123 Ontwikkeling en spelen stimuleren in de kinderopvang.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

In deze wijzigingsregeling, waarmee de Regeling Wet kinderopvang wordt gewijzigd, worden aanvullende voorwaarden voor gastouderopvang geregeld. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de Wet van 11 juni 2025 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met verbetermaatregelen van de gastouderopvang (Stb. 2025, nr. 164), hierna: de wijzigingswet, en het Besluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang in verband met het verhogen van de kwaliteit van de gastouderopvang, tot wijziging van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang in verband met het afschermen van het woonadres van vraagouders in het landelijk register kinderopvang en tot intrekking van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang, hierna het wijzigingsbesluit.

In deze wijzigingsregeling wordt een aantal kwaliteitseisen voor gastouders en gastouderbureaus nader uitgewerkt. Dit betreft onder andere de opleidingseisen voor gastouders en voor pedagogisch beleidsmedewerkers werkzaam bij het gastouderbureau en een aanvulling op en verduidelijking van de bemiddeling en begeleiding door het gastouderbureau.

Daarnaast wordt met deze wijzigingsregeling een wijziging in de structuur van de regelgeving voor gastouderopvang bewerkstelligd. Een aantal eisen voor gastouders, zoals de opleidingseisen voor gastouders, stonden reeds in de Regeling Wet kinderopvang. Andere eisen waren opgenomen in de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang (hierna: de regeling). De eisen op het niveau van de ministeriële regeling ten aanzien van gastouderopvang worden met deze wijzigingsregeling bijeengebracht in de Regeling Wet kinderopvang. De Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang wordt hiermee ingetrokken. In de Regeling Wet kinderopvang staan ook de eisen op het niveau van de ministeriële regeling voor dagopvang en buitenschoolse opvang (hierna: bso). Het bijeenbrengen van de kwaliteitseisen voor alle vormen van kinderopvang creëert duidelijkheid en maakt de regelgeving overzichtelijker.

Gastouder als autonome professional

De gastouder is een autonome professional. Op grond van artikelen 1.49 en 1.56b van de Wet kinderopvang is de gastouder verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang. De houder van een gastouderbureau heeft de verantwoordelijkheid de gastouder hierbij te begeleiden. De houder van een gastouderbureau voert conform artikel 1.56 van de Wet kinderopvang een beleid dat redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde kinderopvang. De gastouder maakt, mede op basis van dit beleid, zelf een afweging bij welk gastouderbureau het zich aansluit. Met de maatregelen in de wijzigingswet, het wijzigingsbesluit, en deze wijzigingsregeling wordt getracht om de rollen van het gastouderbureau en de gastouder te verduidelijken. De maatregelen beogen nadrukkelijk niet om deze rollen te veranderen. In de begeleidende rol van het gastouderbureau wordt een kwaliteitsslag gemaakt. Het gastouderbureau faciliteert de gastouder bij de permanente educatie. Daarnaast wordt de autonomie van de gastouder gewaarborgd. Bijvoorbeeld door de gastouder verantwoordelijk te stellen voor het volgen van permanente educatie. Het gastouderbureau draagt naast de begeleidende rol ook zorg voor de bemiddeling tussen de gastouder en de vraagouder waardoor de gastouderopvang tot stand komt. Tevens vervult het gastouderbureau een kassiersfunctie.

Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de hoofdlijnen van deze wijzigingsregeling uiteengezet. Na de paragraaf over de aanleiding wordt achtereenvolgens ingegaan op de aanpassing van de kwaliteitseisen voor gastouderbureaus en gastouders (paragraaf 2.2), de nieuwe structuur voor de verankering van de kwaliteitseisen op het niveau van een ministeriële regeling (paragraaf 2.3) en tot slot op de monitoring en evaluatie van deze wijzigingsregeling (paragraaf 2.4). In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de maatschappelijke gevolgen van deze wijzigingsregeling. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het doenvermogen van gastouders en gastouderbureaus, de financiële gevolgen, de gevolgen voor de regeldruk, de gegevensverwerking als gevolg van deze wijzigingsregeling en de gevolgen voor het toezicht en de handhaving. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en de wijze waarop dit is verwerkt in deze wijzigingsregeling. In hoofdstuk 5 worden de uitkomsten uit de internetconsultatie en de reactie daarop weergegeven. Hoofdstuk 6 betreft de inwerkingtreding. Tot slot wordt in onderdeel II, het artikelsgewijs deel, een nadere toelichting op sommige bepalingen gegeven.

2. Hoofdlijnen van deze regeling

2.1 Aanleiding

De gastouderopvang speelt een belangrijke rol binnen de kinderopvang. Het vindt plaats in een kleinschalige en meer huiselijke sfeer dan dagopvang en bso, wat passender kan zijn voor een kind. Ook biedt gastouderopvang meer flexibiliteit voor ouders met bijvoorbeeld onregelmatige werktijden. Daarnaast is het in niet-stedelijke gebieden, waar minder aanbod is van dagopvang of bso, een veelvoorkomende vorm van opvang.

Met de wijzigingswet, het wijzigingsbesluit en deze wijzigingsregeling zijn de kwaliteitseisen van de gastouderopvang herzien. Onder meer om de pedagogische kwaliteit van gastouders en een goede begeleiding door gastouderbureaus beter te kunnen waarborgen.

De aanleiding voor de herziening van de kwaliteitseisen was de analyse dat de kwaliteitseisen die golden in de gastouderopvang voor GGD’en niet toereikend waren om de kwaliteit goed te beoordelen. Uit de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang van 2019 (LKK) bleek namelijk dat de verschillen in de kwaliteit die sommige gastouders boden groot waren, met een groep gastouders die onvoldoende kwaliteit bood1. Terwijl dit in dezelfde periode niet naar voren kwam in de toezichtscijfers van GGD’en. De Inspectie van het Onderwijs heeft in een thema-onderzoek ‘Toezicht op gastouderopvang’2 aanbevolen om het kwaliteitskader te herzien. In de memorie van toelichting bij de wijzigingswet3 en in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit is de noodzaak van die herziening nader toegelicht.

Met de wijzigingswet zijn in dat kader enkele bestaande kwaliteitseisen voor de gastouderopvang aangescherpt en zijn nieuwe kwaliteitseisen geïntroduceerd. Daarbij gaat het om de volgende kwaliteitseisen:

  • Het verankeren van de vier pedagogische doelen voor de gastouderopvang in de Wet kinderopvang;

  • De introductie van de pedagogisch beleidsmedewerker binnen de gastouderopvang;

  • De maximering van ten hoogste twee gastouderbureaus per gastouder.

In het wijzigingsbesluit zijn de nieuwe kwaliteitseisen nader uitgewerkt. Dit betreft wijzigingen ten aanzien van:

  • Een concretisering van de vier pedagogische doelen;

  • Het vaststellen van een pedagogisch werkplan door de gastouder;

  • De wijze waarop de pedagogisch beleidsmedewerker wordt ingezet;

  • Een uitzonderingsmogelijkheid voor het maximum aantal gastouderbureaus.

Daarnaast zijn in het wijzigingsbesluit wijzigingen doorgevoerd in de volgende kwaliteitseisen:

  • Het pedagogisch beleidsplan van het gastouderbureau;

  • Veiligheid en gezondheid;

  • De achterwacht;

  • Deskundigheids- en opleidingseisen van de gastouder;

  • Eisen aan ruimtes;

  • Het aantal op te vangen kinderen.

Ter uitwerking en invulling van de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit, worden in deze wijzigingsregeling wijzigingen op de volgende onderwerpen doorgevoerd:

  • Deskundigheids- en opleidingseisen voor de gastouder (paragraaf 2.2.1);

  • Opleidingseisen voor de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau (2.2.2);

  • De begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau (2.2.3).

Daarnaast wordt met deze wijzigingsregeling een wijziging in de structuur van de regelgeving voor gastouderopvang bewerkstelligd (paragraaf 2.3).

2.2 Aanpassingen van de kwaliteitseisen
2.2.1 Deskundigheids- en opleidingseisen voor de gastouder

a) Stimuleren van de ontwikkeling van de kinderen vergt pedagogische basis

Een van de doelen van de kinderopvang (waaronder gastouderopvang) is om kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling. Daartoe zijn de vier pedagogische doelen verankerd in de Wet kinderopvang. Met de wijzigingswet is nu duidelijk tot uitdrukking gebracht dat deze doelen ook gelden voor gastouderopvang. De doelen zijn verder geconcretiseerd in het wijzigingsbesluit. Dit biedt gastouders handvatten voor het pedagogisch handelen in de opvangpraktijk.

Pedagogische kennis is voor de gastouder van belang voor het bieden van pedagogisch kwalitatieve opvang, conform de vier pedagogische doelen.4 Dat geldt voor de gastouderopvang nog meer dan in een kindercentrum, vanwege de kleinschalige setting en de één-op-één relatie tussen kind en de gastouder.5 Om een stimulerende rol te spelen in de ontwikkeling van het kind, is het van belang dat een gastouder beschikt over een pedagogische basis. Bijvoorbeeld over kennis over de ontwikkeling van kinderen en interactievaardigheden. Deze pedagogische basis wordt in deze wijzigingsregeling versterkt met permanente educatie en de wijziging van de opleidingseisen voor gastouders (zie onder subparagraaf b).

b) Permanente educatie

Uit artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang volgt dat iedere gastouder jaarlijks ten minste zeven uur permanente educatie volgt die aansluit op de werkzaamheden binnen de gastouderopvang. De verantwoordelijkheid om te voldoen aan deze eis ligt bij de gastouder. In artikel 30a, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang is opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere regels omtrent de kwaliteitseisen aan gastouders kunnen worden gesteld. Daartoe worden ook de regels omtrent permanente educatie gerekend. Middels deze wijzigingsregeling wordt voorgeschreven dat de gastouder dient aan te tonen dat is voldaan aan de eis om ten minste zeven uur per jaar aan permanente educatie te volgen die aansluit op de werkzaamheden binnen de gastouderopvang, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Tijdens een inspectiebezoek moet de gastouder kunnen aantonen dat op jaarbasis ten minste zeven uur aan permanente educatie is besteed. Dit kan de gastouder bijvoorbeeld aantonen met een behaald certificaat, aanwezigheidsregistratie of reflectieverslag. Deze uren zijn bovenop de reeds geldende eis dat een gastouder een geldend EHBO-certificaat heeft. Tijdens het toezicht door de toezichthouder dient de gastouder ook te kunnen verantwoorden dat diens permanente educatie bijdraagt aan het bieden van verantwoorde kinderopvang en de ontwikkeldoelen die de gastouder voor zichzelf geformuleerd heeft. Dit kan mondeling in gesprek met de toezichthouder.

c) Aanpassing kwalificerende opleidingen

De oude artikelen 10, 10a en 10b van de Regeling Wet kinderopvang gaven lijsten weer met circa 200 opleidingen die kwalificeren om te mogen werken als gastouder. Het betreft (tenzij anders vermeld) opleidingen op mbo-niveau 2, 3 en 4 en op hbo-niveau. Deze opleidingen waren vastgelegd bij ministeriële regeling en niet in de cao, zoals voor beroepskrachten in een kindercentrum wel is gedaan. De reden hiervoor is dat de meeste gastouders niet werken in loondienst en dus niet vertegenwoordigd zijn in de cao.

De lijst met kwalificerende opleidingen is middels deze wijzigingsregeling opgenomen in een aantal bijlagen bij de Regeling Wet kinderopvang. De opleidingen uit de oude artikelen 10, 10a en 10b van de Regeling Wet kinderopvang zijn nu overgenomen in de nieuwe bijlagen. Hierbij is een splitsing in opleidingen gemaakt in bijlagen 1a en 1b. Een deel van de opleidingen blijft direct en zelfstandig kwalificeren om gastouder te worden (bijlage 1a). Een ander deel van de opleidingen (bijlage 1b) bevat geen enkel vak dat is gericht op pedagogiek of bevat pedagogiek die verouderd is. Om te waarborgen dat iedere nieuwe gastouder beschikt over pedagogische kennis, blijven deze opleidingen alleen kwalificeren om gastouder te worden indien de gastouder een aanvullende pedagogische module heeft gevolgd.

De wijziging die betrekking heeft op de situatie waarin de gastouder dient te beschikken over een aanvullende pedagogische module, geldt in beginsel voor gastouders die vanaf 1 juli 2026 van start gaan (zie een verdere toelichting in paragraaf 2.2.1, subparagraaf d). Om (zij-) instroom met opleidingen uit bijlage 1b zo toegankelijk mogelijk te houden, is er niet voor gekozen om deze opleidingen (ruim 150 van de 220 in totaal) in het geheel te schrappen van de lijst kwalificerende opleidingen. Door kwalificatie met een aanvullende pedagogische module mogelijk te maken, hoeven de nieuw startende gastouders die een opleiding uit bijlage 1b hebben afgerond niet een hele nieuwe mbo- of hbo-opleiding te volgen om te mogen werken als gastouder, maar kunnen zij volstaan met een aanvullende pedagogische module (zie paragraaf 2.2.1, subparagraaf d) en daarmee een forse lagere studiebelasting (zie ook de toelichting over regeldruk in paragraaf 3.3).

Voor de totstandkoming van deze wijzigingsregeling heeft een inhoudelijk expert in 2024 in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de opleidingen die kwalificeerden om gastouder te worden beoordeeld. Voor deze inhoudelijke beoordeling is aangesloten bij de inhoudelijke criteria die sinds 2018 worden toegepast bij de beroepskwalificatie-eis in de cao voor pedagogisch professional in de kinderdagopvang. Deze criteria waren bepalend voor de uitkomst of een diploma in bijlage 1a of bijlage 1b zou worden opgenomen. Het uitgangspunt daarbij was dat er geen opleidingen in het geheel zouden worden geschrapt, waarmee (anders dan bij dagopvang) ook opleidingen op mbo-2 niveau op de lijst blijven staan.

Gedurende dit proces is geconstateerd dat enkele opleidingen ten onrechte niet vermeld waren in de oude versie van de Regeling Wet kinderopvang. Met deze wijzigingsregeling zijn deze daaraan toegevoegd. Het gaat dan om de volgende opleidingen: ‘Associate Degree Pedagogisch Educatief Professional’ en ‘Associate Degree Sociaal Werk, met keuzemodule Pedagogiek’. De vermelding ‘HBO-bachelor-SPH, CMV, WMD’ in de oude artikelen is niet overgenomen in de wijzigingsregeling. Deze drie hbo-bachelors staan namelijk al als aparte opleidingen vermeld in bijlagen 1a en 1b.

d) Aanvullende pedagogische module

Deze wijzigingsregeling stelt voorwaarden aan de aanvullende pedagogische module waarmee gastouders kunnen kwalificeren als zij beschikken over een opleiding uit bijlage 1b. Zoals eerder is aangegeven, worden gastouders die een opleiding uit bijlage 1b hebben gevolgd en die vanaf 1 juli 2026 zijn gestart met hun werkzaamheden, middels deze wijzigingsregeling verplicht om een aanvullende pedagogische module te volgen. Een overzicht van de opleidingen die als een aanvullende pedagogische module kwalificeren, is opgenomen in een nieuwe bijlage 1c en in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus.

Op basis van het advies van de onafhankelijk expert en in overleg met sectororganisaties en toezichtpartijen in de gastouderopvang is gekeken welke pedagogische basis vereist is voor het ontwikkelingsgericht werken met kinderen in de gastouderopvang. Op basis hiervan is kennis over de volgende onderdelen van belang gebleken:

  • 1) De vier pedagogische basisdoelen, zoals algemeen aanvaard in de kinderopvang en opgenomen in artikel 1.49, eerste lid, van de Wet kinderopvang en geconcretiseerd in artikel 2 van het Besluit kwaliteit kinderopvang;

  • 2) De verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen6; en

  • 3) De zes interactievaardigheden voor pedagogisch professionals: sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie, praten en uitleggen, structuur en continuïteit, ontwikkelingsstimulering en het begeleiden van interacties7.

De wijzigingsregeling schrijft voor welk scholingsaanbod van pedagogische modules voldoet aan deze benodigde inhoud. Dit betreft ten eerste enkele keuzedelen en beroepsgerichte onderdelen van mbo-opleidingen die zijn ontwikkeld voor de kinderopvang of specifiek voor de gastouderopvang, en die zijn opgenomen in de eerdergenoemde bijlage 1c. Daarnaast zijn er branche-erkende scholingen beschikbaar die de bovengenoemde benodigde pedagogische inhoud bevatten. Dit geldt bijvoorbeeld voor branche-erkende scholingen die geschikt zijn om als andersgekwalificeerde beroepskracht te mogen werken in de bso. De branche-erkende scholing is opgenomen in de cao. Daarom wordt op grond van deze wijzigingsregeling mogelijk gemaakt dat die gastouders die een opleiding hebben afgerond die is genoemd in bijlage 1b, en die daarbij een pedagogische module hebben afgerond die wordt genoemd in de meest recent aangevangen cao, ook kwalificeren om te werken als gastouder.

Een verwijzing naar de cao is voor gastouderopvang ongebruikelijk, omdat de meeste gastouders niet werken in loondienst en dus niet vallen onder de werkingssfeer van de cao. Er is in dit geval toch gekozen voor verwijzing naar de cao om nadelige gevolgen voor gastouders te voorkomen. Het is immers niet haalbaar en wenselijk om alle verschillende branche-erkende scholingen te noemen in (een bijlage bij) deze wijzigingsregeling. Dit vanwege het grote aantal (ongeveer 60) scholingen en het feit dat er op ieder moment aanbod kan vervallen of juist bij kan komen. Dit brengt het risico met zich dat de regeling regelmatig niet actueel is en dat scholing om die reden niet kwalificeert, terwijl de inhoud wel passend is. Het alternatief om branche-erkende scholing in het geheel niet aan te merken als aanvullende pedagogische module om te kwalificeren als gastouder, is onwenselijk en nadelig voor gastouders. Het is inhoudelijk niet uitlegbaar als een pedagogische module waarmee gekwalificeerd kan worden om te werken in dagopvang of bso, niet geldig is om te kwalificeren als gastouder. Vanwege deze redenen is ervoor gekozen om de mogelijkheden voor gastouders om met een aanvullende pedagogische module te kwalificeren uit te breiden met een verwijzing naar branche-erkende scholing in de cao.

e) Uitzondering voor bestaande gastouders

De hiervoor beschreven aanscherping van de opleidingseisen geldt alleen voor gastouders die vanaf 1 juli 2026 starten in deze functie. Laatstgenoemde datum wordt gehanteerd, omdat dit het moment is waarop het overgrote deel van nieuwe maatregelen omtrent gastouderopvang in werking treedt. Gastouders die voor die datum in die hoedanigheid al werkzaam waren, mogen aan het werk blijven op basis van ieder bewijsstuk van opleidingen dat in de oude situatie kwalificeerde. Hetzelfde geldt voor de personen die al voor 1 juli 2026 werkzaam waren als gastouder, maar op een dag vanaf 1 juli 2026 voor een periode van ten hoogste zes maanden niet met een voorziening voor gastouderopvang in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) staan geregistreerd.

Voor deze uitzonderingsmogelijkheden is gekozen, omdat het verplichten van een pedagogische module voor reeds geregistreerde gastouders naar verwachting zou leiden tot een onwenselijke uitstroom van gastouders. Dat geldt ook voor gastouders die tijdelijk, voor een periode van maximaal zes maanden, niet geregistreerd staan. Dat laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een verhuizing van de gastouder of wanneer een gastouder de opvang bij een vraagouder thuis beëindigt en kort daarna bij een andere vraagouder een nieuwe voorziening voor gastouderopvang wil exploiteren. In deze situaties kan het voorkomen dat de inschrijving van de nieuwe locatie niet goed aansluit op de uitschrijving van de oude locatie. Het zou onwenselijk zijn als de gastouder om die reden aan de aangescherpte opleidingseis moet voldoen.

Wel geldt ook voor bestaande gastouders de noodzaak voor pedagogische coaching en permanente educatie, op basis van de nieuwe kwaliteitseisen en meer specifiek de pedagogische doelen die zijn opgenomen in de wet- en regelgeving. Mochten bestaande gastouders op basis van de nieuwe opleidingseisen verouderde pedagogiek hebben, dan kunnen zij bijvoorbeeld met permanente educatie extra aandacht aan pedagogiek besteden. Gastouders en gastouderbureaus bespreken de invulling van de permanente educatie en maken afspraken over de invulling van de pedagogische coaching. Hierbij houden zij rekening met de ontwikkelbehoefte en -noodzaak van de individuele gastouder (zie paragraaf 2.2.3).

Of gastouders een voorziening voor gastouderopvang voor 1 juli 2026 exploiteren dan wel op een bepaald moment vanaf de laatstgenoemde datum daarmee tijdelijk stoppen, wordt bepaald aan de hand van de status van hun voorziening in het LRK. De gastouders wiens voorziening voor gastouderopvang vóór 1 juli 2026 is ingeschreven in het LRK, kunnen onder de eerdergenoemde uitzonderingsmogelijkheid vallen. Of deze gastouders vanaf die datum tijdelijk met hun werkzaamheden zijn gestopt, wordt ook bepaald aan de hand van de status van hun voorziening in het LRK: de voorziening van die gastouders is uitgeschreven uit het LRK en daarmee niet meer geregistreerd. Indien van deze gastouders binnen een termijn van zes maanden, gerekend vanaf de dag van de uitschrijving, een nieuwe voorziening wordt ingeschreven in het LRK, dan vallen ook deze gastouders onder de eerdergenoemde uitzonderingsmogelijkheid. Gastouders kunnen vaker van deze uitzonderingsmogelijkheid gebruik maken, zolang ze hun voorziening voor gastouderopvang niet langer dan zes maanden aaneengesloten hebben laten uitschrijven uit het LRK.

Het is aan de gastouder om aan te tonen dat de gastouder onder deze uitzondering valt. Als een gastouder langer dan zes maanden geen gastouderopvang biedt – en diens voorziening dus langer dan zes maanden niet in het LRK staat geregistreerd – en dat daarna wel weer gaat doen, moet die gastouder alsnog aan de aangescherpte kwalificatie-eis voldoen.

f) Ruimte bieden aan gastouders met een diploma behaald binnen en buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland

Wie in Nederland toegelaten wil worden tot het beroep van gastouder en beschikt over elders in de EU, in de andere EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein, of in Zwitserland behaalde beroepskwalificaties voor hetzelfde beroep in de kinderopvang, valt voor de erkenning van deze beroepskwalificaties onder de werking van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. In artikel 3 van deze wet is geregeld dat het beroep dat de betreffende persoon in Nederland wenst uit te oefenen, wordt aangemerkt als hetzelfde als dat waarvoor die persoon in de betrokken staat van oorsprong of herkomst de kwalificaties bezit, indien daaronder vergelijkbare werkzaamheden vallen. Voor kinderopvangpersoneel, waaronder gastouders, is dit verder uitgewerkt in de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel. Hierin is geregeld wat er nodig is om een erkenning van beroepskwalificaties te verkrijgen. Hiervoor is in deze wijzigingsregeling dus geen voorziening getroffen.

Met het wijzigingsbesluit en deze wijzigingsregeling wordt het ook mogelijk om aan de slag te gaan als gastouder met een bewijsstuk van een opleiding behaald buiten de EER of Zwitserland, voor zover de betreffende opleiding vergelijkbaar is met een van de opleiding die in Nederland kwalificeert om aan de slag te gaan als gastouder. Met het wijzigingsbesluit is daartoe de grondslag voor de opleidingseisen voor gastouders verbreed, in het nieuwe artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Dit is uitgewerkt in het nieuwe artikel 10, zesde lid, van de Regeling Wet kinderopvang. In het kader van de daling van het aantal gastouders en regeldruk was door sectorpartijen namelijk aangekaart dat potentiële gastouders met een diploma behaald buiten de EER of Zwitserland niet konden werken als gastouder. Voor pedagogisch professionals in de dagopvang en bso was dit reeds mogelijk. Met deze aanpassingen in het wijzigingsbesluit en deze wijzigingsregeling is het ook mogelijk om gastouder te worden met een diploma behaald buiten de EER of Zwitserland. De gastouder kan het diploma laten waarderen door Stichting Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna: SBB) of Stichting Nuffic, die samen de structuur vormen voor Internationale Diplomawaardering (IDW).

SBB (voor mbo) en Nuffic (voor hbo en wo) vergelijken buitenlandse opleidingen met het Nederlandse onderwijssysteem en kunnen een diplomawaardering afgeven. Het IDW verleent geen bevoegdheid om aan het werk te kunnen gaan als gastouder, maar de waardering is een (niet-bindend) advies waaruit blijkt met welk niveau (bijvoorbeeld mbo-kwalificatieniveau 3) en algemene richting het buitenlandse diploma vergelijkbaar is. De gastouder kan aan de slag, als uit de waardering van het IDW blijkt dat het diploma vergelijkbaar is met een Nederlands diploma uit bijlage 1a dat direct kwalificeert om gastouder te worden. Of als het vergelijkbaar is met een Nederlands diploma uit bijlage 1b en de gastouder een pedagogische module heeft gevolgd. Uit de waardering kan bijvoorbeeld blijken dat het buitenlandse diploma is behaald op mbo-kwalificatieniveau 4 in de richting pedagogiek. Dat is vergelijkbaar met diploma’s uit bijlage 1a en hiermee kan de gastouder aantoonbaar maken dat aan de opleidingseis wordt voldaan. Uit de waardering zal niet altijd specifiek blijken aan welk specifiek Nederlands diploma het buitenlandse diploma gelijk is. De gastouder kan alleen met een diploma behaald buiten de EER of Zwitserland aan de slag als aantoonbaar aan de opleidingseis wordt voldaan. De verwachting is dat ook met de IDW-waardering niet voor alle diploma’s buiten de EER of Zwitserland kan worden aangetoond dat aan de opleidingseis wordt voldaan. Maar met het introduceren van deze mogelijkheid kan een deel van de personen met een buitenlands diploma wel als gastouder gaan werken.

2.2.2 Opleidingseisen voor de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau

De wijzigingswet introduceert de functie van de pedagogisch beleidsmedewerker bij een gastouderbureau. In het nieuwe artikel 23, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang is opgenomen dat de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau aan iedere gastouder jaarlijks ten minste drie uur pedagogische coaching aanbiedt. Met de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) is pedagogische coaching in 2019 reeds ingevoerd voor pedagogisch professionals in een kindercentrum. Uit de evaluatie van de Wet IKK8 en uit wetenschappelijke literatuur9 blijkt dat coaching on the job een bewezen effectieve maatregel is voor het verhogen van de kwaliteit.

Het is van belang dat een pedagogisch beleidsmedewerker beschikt over de juiste expertise om te zorgen dat coaching bijdraagt aan het verbeteren van de pedagogische kwaliteit van de gastouderopvang en de professionele ontwikkeling van de gastouder. In artikelen 23, tweede lid, en 24 van het Besluit kwaliteit kinderopvang is bepaald dat de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau dient te beschikken over een passende opleiding voor de werkzaamheden en dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers moeten voldoen. Middels deze wijzigingsregeling wordt dit nader uitgewerkt.

In het nieuwe artikel 10, derde lid, van de Regeling Wet kinderopvang is bepaald dat de beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor pedagogisch beleidsmedewerkers worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in het wijzigingsbesluit. Deze systematiek sluit aan bij de wijze waarop de kwalificatie-eisen voor pedagogisch beleidsmedewerkers in de dagopvang en in de bso met de Wet IKK zijn geïntroduceerd en vastgelegd (artikel 7, tweede lid, en artikel 9a, tweede lid, van de Regeling Wet kinderopvang) en ook met de kwalificatiebepaling voor beroepskrachten in een kindercentrum (artikel 7, eerste lid, en artikel 9a, eerste lid, van de Regeling Wet kinderopvang). Door in de regeling te verwijzen naar beroepskwalificatie-eisen in de cao, gelden deze beroepskwalificatie-eisen voor alle pedagogisch beleidsmedewerkers die werkzaam zijn voor het gastouderbureau. Ongeacht of zij in loondienst zijn of bijvoorbeeld extern worden ingehuurd. In de cao zou een overgangsregeling voor de beroepskwalificatie-eis kunnen worden opgenomen, zoals dit met IKK is gedaan voor de pedagogisch beleidsmedewerker in de centrumopvang.

Voorheen was al in artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang ten aanzien van de beroepskrachten bij een kindercentrum of gastouderbureau opgenomen dat de behaalde diploma's, getuigschriften en bewijsstukken bewaard moeten worden in de administratie van het kindercentrum of gastouderbureau. Met deze wijzigingsregeling geldt deze verplichting ook voor wat betreft de pedagogisch beleidsmedewerkers die werkzaam zijn bij het kindercentrum of het gastouderbureau (het nieuwe artikel 11, tweede lid, van de Regeling Wet kinderopvang). Daarnaast wordt verduidelijkt dat van bovengenoemde bewijsstukken ook een gewaarmerkte kopie in de administratie van de houder van het kindercentrum of gastouderbureau mag worden opgenomen. Van medewerkers kan immers niet verwacht worden dat zij hun originele diploma of getuigschrift in de administratie van hun werkgever bewaren. De houder van het gastouderbureau is verantwoordelijk voor het bewaren van deze bewijsstukken in de administratie. Aan de hand hiervan kan de GGD toezicht houden op naleving van de kwaliteitseisen.

2.2.3 Begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau

a) Verduidelijking begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau

De verplichtingen die waren opgenomen in de oude artikelen 11a en 11b van de regeling zijn verder geïntegreerd en verduidelijkt in het nieuwe artikel 10e van de Regeling Wet kinderopvang. De opsomming van gesprekken en de zorgplicht vanuit het gastouderbureau, die voorheen in de artikelen 11a en 11b van de regeling waren opgenomen, is in de nieuwe bepaling gesplitst in enerzijds activiteiten die zien op de totstandkoming van de gastouderopvang, oftewel de bemiddeling, en anderzijds activiteiten die zien op de begeleiding en ontwikkeling van de gastouder. Ook is een aantal activiteiten geschrapt (zie onder subparagraaf b).

b) Schrappen bestaande verplichtingen

Na de plenaire wetsbehandeling in de Tweede Kamer van de wijzigingswet heeft de Tweede Kamer een motie van het lid Welzijn (NSC) aangenomen om samen met de sector een plan van aanpak op te stellen om de regeldruk in de gastouderopvang te verlagen.10 Samen met de sector is gekeken welke onderdelen uit de wet- en regelgeving weinig toevoegen aan de kwaliteit en anders vormgegeven kunnen worden of zelfs geschrapt kunnen worden. Op het niveau van ministeriële regeling betreft het enkele eisen aan de bemiddeling en begeleiding door gastouderbureaus die kunnen worden geschrapt of aangepast. Deze worden hieronder toegelicht. Door die eisen te schrappen, kan de regeldruk voor gastouders, gastouderbureaus en ouders worden verlaagd zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit. De overige bepalingen die op het niveau van ministeriële regeling blijven bestaan zijn van belang voor het bieden van goede bemiddeling en begeleiding door het gastouderbureau.11

Koppelingsgesprek niet meer verplicht op de voorziening voor gastouderopvang

Geschrapt is de verplichting, voorheen opgenomen in artikel 11a, eerste lid, onder c, van de regeling, dat het koppelingsgesprek tussen de gastouder en de vraagouder plaatsvindt op de voorziening voor gastouderopvang. Het doel van de verplichting om het koppelingsgesprek op locatie te voeren was dat de gastouder en de vraagouder ten minste een keer persoonlijk met elkaar kennis konden maken en de locatie voor gastouderopvang konden leren kennen. Dit werd belangrijk geacht voor het bepalen van de match tussen de gastouder en de vraagouder en voor het maken van een goede start van de opvang.

Vanwege dit nog steeds aanwezige belang, is de verwachting dat de vraagouder en de gastouder er in de praktijk vaak voor zullen kiezen om het koppelingsgesprek op de voorziening voor gastouderopvang te laten plaatsvinden, maar dit is niet langer verplicht. In sommige gevallen hebben de gastouder en de vraagouder elkaar namelijk al ontmoet en de locatie al gezien voorafgaand aan het koppelingsgesprek. Het is dan niet noodzakelijk om het koppelingsgesprek op locatie te voeren. Het koppelingsgesprek met het gastouderbureau kan bijvoorbeeld ook digitaal of op een andere locatie plaatsvinden. Het schrappen van deze regel vermindert de regeldruk voor het gastouderbureau, de gastouder en de vraagouder.

Voortgangsgesprek niet meer verplicht op de voorziening voor gastouderopvang

Ook voor het jaarlijkse voortgangsgesprek van het gastouderbureau met de gastouder geldt dat het niet langer verplicht is dat dat gesprek plaatsvindt op de voorziening voor gastouderopvang, zoals voorheen werd voorgeschreven door artikel 11a, eerste lid, onder d, van de regeling. In de praktijk is het in sommige gevallen efficiënter om het voortgangsgesprek op een andere locatie of op afstand te laten plaatsvinden. Wel is het belangrijk dat de bemiddelingsmedewerker of de pedagogisch beleidsmedewerker, werkzaam bij het gastouderbureau, regelmatig de voorziening voor gastouderopvang bezoekt. Daarom blijft de verplichting in stand dat dit ten minste twee keer per jaar gebeurt. Het schrappen van de verplichting om het voortgangsgesprek op locatie te laten plaatsvinden, geeft ruimte om het locatiebezoek anders en soms effectiever in te vullen. Bijvoorbeeld door het uitvoeren van een observatie van de gastouder tijdens het opvangen van de kinderen en coaching on the job.

Schrappen van dubbele of overbodige verplichtingen van het gastouderbureau

Enkele activiteiten die krachtens het oude artikel 11b, tweede lid, van de regeling tot begeleiding en bemiddeling werden gerekend, namelijk ‘werving van de gastouder’ en ‘de koppeling van de gastouder en de vraagouder’, zijn middels deze wijzigingsregeling geschrapt. Deze algemene opdrachten zijn overbodig naast de verplichtingen in het nieuwe artikel 10e van de Regeling Wet kinderopvang om concrete taken en gesprekken uit te voeren.

Iets vergelijkbaars geldt voor de activiteiten ‘scholing en begeleiding’ en ‘opleiding of training’, die eveneens in het oude artikel 11b, tweede lid, van de regeling waren genoemd. Beide artikelonderdelen worden samengevoegd tot ‘scholing’.

Ouderevaluatie als inspanningsverplichting

Tijdens de eerdergenoemde ambtelijke gesprekken met brancheorganisaties van gastouderbureaus en gastouders is voorgesteld om de verplichting te schrappen dat de houder van het gastouderbureau er zorg voor draagt dat de gastouderopvang jaarlijks mondeling wordt geëvalueerd met de vraagouders en dat deze evaluatie schriftelijk wordt vastgelegd. Dit was voorheen geformuleerd in artikel 11a, eerste lid, onder e, van de regeling. Daarbij werd voorgesteld om deze verplichting in plaats daarvan vormvrij te maken. De reden hiervoor is dat ouders vaak geen behoefte blijken te hebben aan de mondelinge evaluatie of daaraan niet meewerken.

Op basis van het overleg met deze brancheorganisaties en met ouderorganisaties en toezichtpartijen in de gastouderopvang, is geconcludeerd dat het schrappen van het mondelinge aspect geen oplossing is voor de beperkte deelname van de ouders. De mondelinge ouderevaluatie is van belang, omdat deze zorgt voor betrokkenheid en inspraak van de ouders en een extra waarborg vormt voor de kwaliteit van de gastouderopvang. Echter, een andere conclusie die uit de overleggen voortkwam was dat gastouderbureaus niet kunnen worden afgerekend op de situatie dat een vraagouder uiteindelijk geen behoefte heeft aan de evaluatie. Daarom voorziet de wijzigingsregeling nu erin dat de verplichting tot de mondelinge evaluatie en de schriftelijke vastlegging daarvan, niet geldt indien de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker, werkzaam bij het gastouderbureau, zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om die evaluatie te verrichten. Hiermee is dit niet langer een resultaatverplichting, maar een inspanningsverplichting. Om aan die inspanningsverplichting te voldoen, kan het gastouderbureau starten met een brede communicatie over het belang van de ouderevaluatie naar alle ouders en het breed informeren van alle ouders over de ouderevaluatie. Indien nodig, kan het gastouderbureau ouders individueel benaderen met betrekking tot de evaluatie, en bij geen reactie nog een persoonlijk rappel doen.

c) Bemiddeling door het gastouderbureau

De houder van het gastouderbureau besteedt per gastouder ten minste zestien uur per jaar aan bemiddeling tussen de gastouder en de vraagouder of begeleiding van de gastouder, ter ondersteuning van de gastouder bij het verzorgen van verantwoorde kinderopvang. De drie uur per jaar aan coaching die door het gastouderbureau geboden wordt aan de gastouder kan ook binnen deze zestien uur worden meegerekend.

De bemiddeling in het kader van de totstandkoming van de gastouderopvang bevat de volgende verplichte onderdelen:

  • een intakegesprek door het gastouderbureau met de gastouder bij de voorgenomen voorziening voor gastouderopvang;

  • een intakegesprek door het gastouderbureau met de vraagouder;

  • een koppelingsgesprek door het gastouderbureau met de gastouder en de vraagouder bij een koppeling tussen beiden; en

  • het jaarlijks mondeling evalueren van de gastouderopvang door het gastouderbureau met de vraagouders. Het gastouderbureau legt de evaluatie schriftelijk vast. Zoals eerder is toegelicht, zal het gastouderbureau niet erop worden afgerekend als de evaluatie niet kon worden verricht, zolang blijkt dat het gastouderbureau zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om de evaluatie te verrichten.

Deze gesprekken mogen namens het gastouderbureau worden gevoerd door de bemiddelingsmedewerker of door de pedagogisch beleidsmedewerker.

d) Begeleiding door het gastouderbureau

In het kader van begeleiding van de gastouder, draagt de houder van het gastouderbureau in ieder geval zorg voor dat:

  • scholing wordt aangeboden aan de gastouder;

  • een bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker jaarlijks een voortgangsgesprek met de gastouder voert;

  • een bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker ten minste tweemaal per jaar een fysiek bezoek aflegt aan de voorziening voor gastouderopvang;

  • de gastouder wordt begeleid door een bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker bij het toezicht door de toezichthouder;

  • een bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker per voorziening voor gastouderopvang beoordeelt of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen, bedoeld in artikel 28 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, verantwoord is;

  • aan de gastouder wordt aangeboden diens doelen bij en de beschikbaarheid van de permanente educatie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, te bespreken; en

  • pedagogische coaching wordt aangeboden zoals bedoeld in artikel 23 van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Hiervoor bespreekt de pedagogisch beleidsmedewerker jaarlijks met de gastouder de invulling van de pedagogische coaching door de pedagogisch beleidsmedewerker en legt dit vast.

Vanuit de begeleidende rol is de houder van het gastouderbureau verplicht om scholing aan te bieden aan de gastouder. Naast de nieuw geïntroduceerde pedagogische coaching en het faciliteren van scholingsaanbod dat de gastouder kan volgen in het kader van permanente educatie, kan het gastouderbureau ook scholing op het gebied van EHBO en de beroepskwalificatie-eisen aanbieden. De gastouder kan van het scholingsaanbod van het gastouderbureau gebruik maken in het kader van permanente educatie, maar dit hoeft niet. De gastouder is zelf verantwoordelijk voor het volgen van ten minste zeven uur permanente educatie en bepaalt zelf de invulling hiervan, zoals toegelicht in paragraaf 2.2.1 subparagraaf e. In een gesprek met de bemiddelingsmedewerker of de pedagogisch beleidsmedewerker kan de gastouder eventueel bespreken hoe de gastouder invulling geeft aan de permanente educatie.

Daarnaast bezoekt het gastouderbureau minimaal twee keer per jaar de voorziening voor gastouderopvang, zoals voor de wijzigingsregeling ook al gold. Daarbij is het in ieder geval verplicht om de risico-inventarisatie op locatie af te nemen. In veel gevallen zal ook het jaarlijkse voortgangsgesprek op locatie plaatsvinden, maar met deze wijzigingsregeling is dat geen verplichting meer. In het voortgangsgesprek bespreekt de bemiddelingsmedewerker of de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau de voortgang van de opvang met de gastouder. Tijdens dit gesprek kan worden teruggekeken op wat het afgelopen jaar goed en minder goed ging en de ontwikkeldoelen en -behoeften kunnen aan bod komen.

Tijdens het voortgangsgesprek kan de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau met de gastouder bespreken of het pedagogisch werkplan nog een actuele beschrijving bevat van de wijze waarop de gastouder in de praktijk uitvoering geeft aan het pedagogisch beleidsplan van het gastouderbureau. Ook kan besproken worden of de gastouder nog handelt volgens dit pedagogisch werkplan en of het werkplan actueel is.

In het Besluit kwaliteit kinderopvang is opgenomen dat de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau aan iedere gastouder jaarlijks ten minste drie uur pedagogische coaching aanbiedt. Deze coaching moet zien op het bieden van verantwoorde kinderopvang. Het pedagogisch werkplan opgesteld door de gastouder kan een uitgangspunt zijn voor de coaching. Het is van belang dat de coaching aansluit bij de ontwikkelbehoeften van de gastouder. Daarom wordt middels deze regeling voorgeschreven dat het gastouderbureau en de gastouder in een gesprek afspraken maken over de invulling van de pedagogische coaching door het gastouderbureau. Vanwege de directe link tussen het gesprek en de pedagogische coaching, is het verplicht dat de pedagogisch beleidsmedewerker het gesprek over vorm en de inhoud van de coaching voert met de gastouder. De pedagogisch beleidsmedewerker en de gastouder leggen de afspraken hierover schriftelijk vast en ondertekenen dit. Het vastleggen van deze afspraken dient als basis om door de pedagogisch beleidsmedewerker en gastouder op terug te grijpen bij de invulling van de coaching in de praktijk. Aan de hand van de gemaakte afspraken kan de toezichthouder een gesprek voeren met de gastouder over hoe de coaching heeft plaatsgevonden, wat de gastouder hiervan heeft opgestoken en meeneemt in de dagelijkse werkzaamheden. Het is hierbij van belang dat de houder van het gastouderbureau ook informatie over de pedagogische coaching over het voorgaande jaar bijhoudt. Zo kan de GGD, indien nodig, over een volledig jaar nagaan of een gastouderbureau ten minste drie uur pedagogische coaching heeft geboden aan alle aangesloten gastouders.

In artikel 11b, tweede lid, onder e, van de regeling was opgenomen dat de houder van een gastouderbureau er zorg voor draagt dat per gastouder het begeleiden van de GGD-toetsing plaatsvindt. Dit vereiste verandert inhoudelijk niet in deze wijzigingsregeling. Door nu voor te schrijven dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker de gastouder begeleidt bij het toezicht door de toezichthouder, blijft het vereiste nog steeds opgaan. Het vereiste houdt concreet in dat de gastouder wordt begeleid door een bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker bij de voorbereiding op en afronding van het toezicht door de toezichthouder van de GGD.

2.3 Een nieuwe structuur voor de verankering van de kwaliteitseisen op het niveau van een ministeriële regeling

Voor de eenduidigheid en overzichtelijkheid van de regelgeving in de kinderopvang is ervoor gekozen om niet langer vast te houden aan aparte ministeriële regelingen met betrekking tot kwaliteitseisen voor kindercentra en gastouderopvang. De gastouderopvang is één van de vier opvangvormen die Nederland kent, samen met de dagopvang, bso en de ouderparticipatiecrèche. De kwaliteitseisen voor al deze opvangvormen zijn nu in de Wet kinderopvang verankerd en nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteit kinderopvang en de Regeling Wet kinderopvang.

Naast een deel van de bovengenoemde eisen in paragraaf 2.2, die uitgebreid zijn toegelicht omdat deze ook inhoudelijk wijzigen, wordt opgemerkt dat met deze wijzigingsregeling het oude artikel 11, derde en vierde lid, van de regeling over de inventarisatie van risico’s met betrekking tot voorzieningen voor gastouderopvang wordt overgeheveld naar het nieuwe artikel 10d van de Regeling Wet kinderopvang.

2.4 Monitoring en evaluatie

De komende jaren wordt gemonitord hoe de wijzigingen ten aanzien van de nieuwe kwaliteitseisen uitpakken in de praktijk. Met een zogeheten invoeringstoets kan binnen redelijke termijn na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling zicht worden verkregen op eventuele praktische knelpunten voor gastouders, gastouderbureaus of toezicht en handhaving. Hiertoe zullen signalen worden opgehaald in de sector.

Naast de invoeringstoets wordt ook over langere termijn gekeken wat de effecten zijn van de nieuwe kwaliteitseisen. De kwaliteit van de gastouderopvang wordt reeds gevolgd met behulp van een landelijke kwaliteitsmonitor. Deze metingen zullen worden voortgezet en zo zullen er gegevens over de kwaliteit van de gastouderopvang zijn van voor en na invoering van de nieuwe kwaliteitseisen.

Daarnaast wordt een implementatiemonitor opgezet naar de nieuwe kwaliteitseisen, onder meer met het doel om zicht te krijgen op of deze eisen goed werken in de sector. Dat wil zeggen of de kwaliteitseisen goed uitvoerbaar zijn voor gastouders, gastouderbureaus en vraagouders en toetsbaar voor de toezichthouder.

3. Maatschappelijke gevolgen

3.1 Inleiding

Het doel van het verbetertraject gastouderopvang is om de kwaliteit van de gastouderopvang beter te waarborgen. De aanscherping van de kwaliteitseisen draagt hier in belangrijke mate aan bij. In de memorie van toelichting bij de wijzigingswet is al ingegaan op de gevolgen voor de toegankelijkheid van de gastouderopvang als gevolg van de maatregelen die in dit verbetertraject, waaronder de ministeriële regeling, worden voorgesteld. Ook is de verhoging van de maximum uurprijs voor de gastouderopvang met 21 cent toegelicht. Deze verhoging is reeds aangekondigd in de Kamerbrief van mei 202312.

In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op het doenvermogen van gastouders en gastouderbureaus. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de gevolgen van deze wijzigingsregeling voor de regeldruk en op het advies van de ATR. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de financiële gevolgen van de maatregelen die in deze wijzigingsregeling worden uitgewerkt. In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op gegevensverwerking naar aanleiding van deze wijzigingsregeling. In paragraaf 3.6 wordt ingegaan op de gevolgen voor toezicht en handhaving als gevolg van deze wijzigingsregeling.

3.2 Doenvermogen gastouders en gastouderbureaus

Bij de totstandkoming van deze wijzigingsregeling, en de daarbij behorende wijzigingswet en wijzigingsbesluit, zijn op verschillende momenten bijeenkomsten georganiseerd met gastouders en medewerkers van gastouderbureaus om (de uitwerking van) de voorgestelde maatregelen te bespreken. Met als doel om het maatregelenpakket aan te laten sluiten bij wat veel gastouders die nu al goede kwaliteit bieden al doen en om de maatregelen goed werkbaar te laten zijn voor gastouders en gastouderbureaus. Zo is naar aanleiding van deze gesprekken ervoor gekozen om niet voor alle bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau een opleidingseis in te stellen, maar alleen voor de pedagogisch beleidsmedewerker die belast is met coaching van de gastouder. Ook is een inventarisatiestudie onder gastouders en gastouderbureaus uitgevoerd door het Kohnstamm Instituut13. Uit dit onderzoek en de bijeenkomsten blijkt onder meer in welke mate gastouders en gastouderbureaus al voldoen aan de maatregelen in deze wijzigingsregeling en in welke mate zij problemen verwachten in de uitvoering daarvan.

In deze wijzigingsregeling zijn de opleidingseisen nader uitgewerkt voor gastouders en voor pedagogisch beleidsmedewerkers. Ook worden enkele wijzigingen doorgevoerd in de eisen die aan de begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau worden gesteld. Deze wijzigingen hebben nauwelijks effect op de bestaande groep gastouders. Zij zijn bijvoorbeeld uitgezonderd van de wijziging die betrekking heeft op de situatie waarin een gastouder dient te beschikken over een aanvullende pedagogische module. In de gesprekken die zij jaarlijks al voeren met het gastouderbureau, zoals het voortgangsgesprek, worden twee nieuwe onderwerpen toegevoegd, namelijk de permanente educatie en coaching. De verwachting is dat het doenvermogen van gastouders voldoende is om zich aan de nieuwe regelgeving te houden.

Ook voor gastouderbureaus is de verwachting dat de impact van de aangepaste eisen aan begeleiding en bemiddeling beperkt is en aansluit bij het doenvermogen van gastouderbureaus. De opleidingseis voor de pedagogisch beleidsmedewerker zal voor gastouderbureaus meer impact hebben. Nog niet elk gastouderbureau zal een medewerker in dienst hebben die beschikt over de juiste kwalificatie om als pedagogisch beleidsmedewerker te werken. Deze opleidingseis wordt gedelegeerd naar de cao. Hier zijn ook andere opleidingseisen opgenomen zoals die voor de bemiddelingsmedewerker in loondienst bij een gastouderbureau. Daarmee worden de werkgevers en werknemers in staat gesteld om in de cao duidelijk vast te leggen voor gastouderbureaus aan welke opleidingseisen de pedagogisch beleidsmedewerker die werkzaam is bij het gastouderbureau moet voldoen en welke (aanvullende) scholing hiervoor gevolgd kan worden. In de cao kan een overgangsregeling worden opgenomen zodat bestaand personeel van het gastouderbureau voldoende tijd heeft om aan de opleidingseis te voldoen.

Gezien de bestaande begeleidende taken die zij al hebben, is de verwachting dat het doenvermogen van gastouderbureaus voldoende is om zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving en gastouders daarbij te begeleiden.

3.3 Gevolgen voor de regeldruk

Deze wijzigingsregeling heeft gevolgen voor de regeldruk van gastouders en gastouderbureaus. Tegenover deze regeldruk staat een verwachte verbetering van de begeleiding van de gastouder door het gastouderbureau en een verwachte professionalisering van de gastouder. Tezamen moet dit leiden tot een verhoging van de kwaliteit van de gastouderopvang en naleving van de kwaliteitseisen. De verwachting is dat deze verbeteringen opwegen tegen de extra tijdsinvestering en regeldruk. Ten eerste omdat de winst voornamelijk structureel is en een deel van de investering eenmalig. Ten tweede omdat uit gesprekken met de sector, maar ook uit onderzoek van het Kohnstamm Instituut14, blijkt dat veel gastouders en gastouderbureaus al (gedeeltelijk) voldoen aan de nieuwe maatregelen. Zoals gastouders die al werken met een pedagogisch werkplan of gastouderbureaus die al coaching aanbieden aan hun gastouders. Met de nieuwe maatregelen worden alle gastouders en gastouderbureaus hiertoe verplicht.

De maatregelen hebben een klein positief regeldrukeffect voor ouders (burgers). Met deze wijzigingsregeling wordt niet langer vereist dat het koppelingsgesprek verplicht op de voorziening voor gastouderopvang moet plaatsvinden. De besparing van regeldruk voor ouders hiervan is verwaarloosbaar.

3.3.1 Regeldrukkosten per maatregel

Hieronder worden per maatregel uit deze wijzigingsregeling de regeldrukkosten geraamd en toegelicht. Ook wordt ingegaan op de SLIM-scholingsregeling die de kosten om aan de opleidingseisen te voldoen aanzienlijk kan beperken.

De regeldrukkosten zijn berekend medio 2024 op basis van gegevens uit het LRK15 en de kwartaalrapportage kinderopvang16. Medio 2024 werden er circa 80.000 kinderen opgevangen in de gastouderopvang door circa 16.000 gastouders. Gemiddeld ving een gastouder 5 kinderen op. Medio 2024 waren er circa 430 gastouderbureaus geregistreerd. Gemiddeld was iedere gastouder bij 1,3 gastouderbureaus aangesloten.

Tabel met incidentele en jaarlijkse regeldrukkosten als gevolg van deze wijzigingsregeling
 

Incidentele regeldrukkosten

Jaarlijkse regeldrukkosten

Opleidingseisen gastouders

 

€ 184.800

Opleidingseisen gastouderbureaus

€ 224.000

 

Begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau

 

€ 325.800

Totaal

€ 224.000

€ 510.600

a) Opleidingseisen gastouder

Gastouders die vóór 1 juli 2026 al in die hoedanigheid werkzaam zijn en dus geregistreerd staan in het LRK worden uitgezonderd van de nieuwe opleidingseisen die betrekking hebben op de situatie waarin een gastouder dient te beschikken over een aanvullende pedagogische module. Deze maatregel leidt daarom niet tot regeldrukkosten voor bestaande gastouders.

Voor gastouders die vanaf 1 juli 2026 van start gaan, geldt dat zij een pedagogische module moeten behalen als zij beschikken over een diploma waar geen pedagogische module in zit (bijlage 1b van de wijzigingsregeling).

Een aantal grote gastouderbureaus heeft een uitvraag gedaan naar de opleidingsachtergrond onder nieuw ingestroomde gastouders. Dit betrof een uitvraag onder circa 500 nieuwe gastouders. Uit deze uitvraag blijkt dat van de gastouders die de afgelopen jaren zijn ingestroomd circa 30% een diploma heeft dat ook op basis van de wijzigingsregeling direct kwalificeert. De overige 70% heeft een diploma dat niet direct kwalificeert. Het grootste deel van hen stroomt echter in met een mbo-diploma (met name het mbo-2 diploma Helpende zorg en welzijn, dat goed is voor circa 40% van de totale instroom). Binnen mbo-opleidingen kunnen zij kosteloos het keuzedeel volgen ‘werken met kinderen in de gastouderopvang’, dat voldoet als pedagogische module conform bijlage 1c van de wijzigingsregeling. Ook voor deze groep geldt dus dat er geen extra regeldruk is om te kwalificeren. Dit keuzedeel is overigens ook afzonderlijk, in de niet-bekostigde derde leerweg, te volgen in het kader van (bij)scholing. Na succesvolle afronding van dit keuzedeel ontvangt de kandidaat een mbo-certificaat.

Voor gastouders die in het verleden een diploma hebben behaald dat niet direct kwalificeert of die een hbo-opleiding volgen die niet direct kwalificeert geldt dat zij aanvullend de pedagogische module moeten behalen. In bijlage 1c van de wijzigingsregeling en in de Cao Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus staan modules die zij kunnen volgen om te kwalificeren. Er is op dit moment al veel aanbod beschikbaar van mbo-certificaten en branche-erkende opleidingen die voldoen aan de gestelde eisen. Branche-erkende opleidingen die voldoen als pedagogische module zijn te behalen vanaf circa € 800. In 2024 zijn er circa 770 nieuwe gastouders geregistreerd. Ervan uitgaande dat 30% van de nieuwe gastouders nog (buiten de opleiding om) een pedagogische module moet behalen, bedragen de regeldrukkosten in totaal circa € 184.800 per jaar. De kosten om aan deze maatregel te voldoen zullen in de praktijk lager uitvallen omdat er subsidie beschikbaar is voor de scholing (zie voor een nadere toelichting subparagraaf d).

b) Opleidingseisen pedagogisch beleidsmedewerker

In het wijzigingsbesluit is de regeldruk voor de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker beschreven. De pedagogisch beleidsmedewerker dient te beschikken over een passende opleiding voor de werkzaamheden. In deze paragraaf worden de regeldrukkosten voor het opleiden van de pedagogisch beleidsmedewerker beschreven. Met deze wijzigingsregeling zijn de opleidingseisen van de pedagogisch beleidsmedewerker gedelegeerd naar de Cao Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus. De precieze hoogte van de regeldrukkosten van deze opleidingseis, is daarmee afhankelijk van de uitwerking hiervan in de cao. Bij deze berekening wordt ervan uitgegaan dat de opleidingseis in de cao op ongeveer dezelfde wijze wordt uitgewerkt als is gedaan voor deze functie bij kindercentra.

Zoals in het wijzigingsbesluit is toegelicht is per gastouder vier uur aan inzet van de pedagogische beleidsmedewerker nodig: drie uur coaching en één uur ter voorbereiding en/of verslaglegging. In een jaar kan een pedagogisch beleidsmedewerker die 32 uur per week en 46 weken per jaar werkt voor 1.472 uur worden ingezet en hiermee dus 368 gastouders coachen. Uit het onderzoek van het Kohnstamm Instituut blijkt dat maar 1,4% van de gastouderbureaus meer dan 368 gastouders bemiddelen en dus meer dan één pedagogisch beleidsmedewerker nodig zullen hebben. Van de 430 gastouderbureaus (ijkdatum december 2024) geldt dus voor circa 424 gastouderbureaus dat zij met één pedagogisch beleidsmedewerker aan de eisen voor inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker kunnen voldoen.

Op basis van de inventarisatiestudie van het Kohnstamm Instituut lijkt een deel van de bemiddelingsmedewerkers die nu werkzaam is bij het gastouderbureau aan deze opleidingseis te voldoen. Deze bemiddelingsmedewerkers kunnen dan (ook) de functie van pedagogisch beleidsmedewerker gaan vervullen. Dit geldt voor circa 34% van de gastouderbureaus.17 Voor de resterende circa 280 gastouderbureaus geldt dat zij kosten moeten maken om aan de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker te kunnen voldoen. Zij kunnen een medewerker scholing laten volgen om aan deze opleidingseis te voldoen. In de cao is branche-erkend scholingsaanbod opgenomen voor een pedagogisch beleidsmedewerker/coach in de centrumopvang. Deze scholing is vergelijkbaar met het scholingsaanbod voor de anders gekwalificeerden in de bso, zoals in bovenstaande paragraaf staat beschreven. De kosten voor dit scholingsaanbod bedragen circa € 800. De totale regeldrukkosten komen dan uit op eenmalig € 224.000.

De houder van het gastouderbureau kan in plaats van een huidige medewerker bijscholen er ook voor kiezen om een pedagogisch beleidsmedewerker extern in te huren. De regeldrukkosten voor de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker zijn reeds beschreven in het wijzigingsbesluit. Daarbij is gerekend met een intern uurtarief van € 64 (op basis van de bijlagen in het Handboek meting regeldrukkosten). Externe inhuur kan voor een vergelijkbaar tarief. Als een gastouderbureau de pedagogisch beleidsmedewerker extern inhuurt voor de coaching van gastouders leidt de opleidingseis in deze wijzigingsregeling dus niet tot extra regeldrukkosten voor deze houders.

Omdat de instroom van nieuwe gastouderbureaus per jaar beperkt is, is er hoofdzakelijk sprake van incidentele regeldrukkosten. Alle geregistreerde gastouderbureaus moeten na inwerkingtreding van deze maatregel eenmalig kosten maken om aan de opleidingseis voor de pedagogisch beleidsmedewerker te voldoen.

c) Begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau

De meeste bepalingen die over de begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau gaan, veranderen niet ten opzichte van de oude artikelen 11a en 11b van de regeling. Dit betekent dat er voor deze activiteiten geen sprake is van regeldrukeffecten. In de wijzigingsregeling worden twee nieuwe eisen geïntroduceerd. Ten eerste dat de gastouder en de pedagogisch beleidsmedewerker schriftelijke afspraken maken over de vorm en inhoud van de coaching. Ten tweede, dat het gastouderbureau aanbiedt om de doelen van de gastouder en beschikbaarheid van het aanbod van het gastouderbureau voor de permanente educatie te bespreken. Per saldo zal het gastouderbureau jaarlijks in (bestaande) gesprekken gemiddeld 20 minuten per gastouder extra nodig hebben om aan de nieuwe bepalingen te voldoen. De structurele regeldrukkosten van deze maatregel voor gastouderbureaus bedragen € 435.900. Daarbij is als intern uurtarief gerekend met € 64, op basis van de bijlagen in het Handboek meting regeldrukkosten.

Daar staat tegenover dat enkele bepalingen worden gewijzigd om de regeldruk te verlagen. Het koppelingsgesprek en het voortgangsgesprek hoeven niet meer verplicht op de voorziening voor gastouderopvang plaats te vinden. Daarnaast wordt de ouderevaluatie gewijzigd naar een inspanningsverplichting. Het gastouderbureau is nog steeds verplicht om de evaluatie met de vraagouders te verrichten. Maar als aan dat laatste niet kan worden voldaan terwijl het gastouderbureau zich aantoonbaar voldoende daartoe heeft ingespannen, wordt het uitgezonderd van deze verplichting. Deze situatie leidde in de praktijk tot regeldruk bij het gastouderbureau, omdat zij de verplichting hadden de opvang met de ouders te evalueren, terwijl bleek dat ouders hier geen behoefte aan hadden en weigerden om deel te nemen.

Gemiddeld kan het wijzigen van deze verplichtingen een gastouderbureau vier uur tijdswinst opleveren, wat leidt tot verlaging van de regeldrukkosten met € 110.100.

Tot slot zijn enkele bepalingen uit de regeling geschrapt. Dit zijn echter dubbelingen in de werkzaamheden van het gastouderbureau, of activiteiten die plaatsvinden voordat er sprake is van gastouderopvang, zoals werving van de gastouder. Deze leiden daardoor niet tot een substantiële besparing van regeldruk. Per saldo stijgen de regeldrukkosten voor gastouderbureaus door de aanpassingen in de bepalingen over begeleiding en bemiddeling met € 325.800 (€ 435.900 verhoging en € 110.100 verlaging).

d) Subsidie via de SLIM-scholingsregeling

De functie van gastouder (niet in loondienst) is opgenomen in het Ontwikkelpad kinderopvang.18 Voor de periode 2025 tot en met 2027 is vanuit de SLIM-scholingsregeling subsidie beschikbaar gesteld voor het volgen van scholing die onderdeel is van ontwikkelpaden voor maatschappelijk cruciale sectoren, zoals de kinderopvang. De kosten voor de bij de functie van gastouder passende scholing, zoals het keuzedeel ‘Werken met kinderen in de gastouderopvang’ is daarmee, als de scholing aan de in de SLIM-scholingsregeling gestelde voorwaarden voldoet, subsidiabel.19 Geregistreerde gastouderbureaus kunnen, als zij aan de voorwaarden voldoen, een tegemoetkoming ontvangen voor de kosten om een opleiding te volgen die potentiële gastouders volgen om te kwalificeren als gastouder. Hiermee kunnen de kosten om aan de verplichte aanvullende pedagogische module voor potentiële gastouders te voldoen aanzienlijk worden beperkt.

In een toekomstige versie van het Ontwikkelpad kan Kinderopvang werkt! ook de functie van pedagogisch beleidsmedewerker bij een gastouderbureau opnemen. Hiermee kan de benodigde scholing, als deze aan de voorwaarden voldoet, in aanmerking kunnen komen voor subsidie op basis van de SLIM-scholingsregeling.

3.3.2 Advies van het Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft advies uitgebracht naar aanleiding van de wijzigingsregeling. Het ATR beoordeelt de regeldrukgevolgen aan de hand van een toetsingskader, waarin aandacht wordt besteed aan nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, de werkbaarheid en de gevolgen voor de regeldruk. In deze paragraaf wordt de verwerking van het advies van het ATR toegelicht.

a) Nut en noodzaak

Het ATR adviseert om het doelbereik van de verplichte aanvullende pedagogische module nader te onderbouwen, gezien bestaande gastouders uitgezonderd worden. Volgens het ATR rijst de vraag of de maatregel wel zal leiden tot het gewenste effect. In reactie hierop wordt aangegeven dat de verwachting is dat de maatregel wel zal leiden tot het gewenste effect. In paragraaf 2.2.1 Opleidingseisen voor de gastouder is dit verder onderbouwd.

b) Minder belastende alternatieven

Het ATR heeft geen opmerkingen bij minder belastende alternatieven. Volgens het ATR zorgt de uitzondering van bestaande gastouders voor de nieuwe opleidingseisen ervoor dat dit minder belastend is. Daarnaast geeft de wijzigingsregeling volgens het ATR ook invulling aan de voornemens om de regeldruk te verminderen.

c) Werkbaarheid

Het ATR heeft geen opmerkingen bij de werkbaarheid. De opleidingslijsten zijn duidelijk voor potentiële gastouders en de wijzigingen uit de regeling zullen voor de meeste bestaande gastouders nauwelijks impact hebben, omdat de opleidingseisen voor hen niet veranderen.

d) Gevolgen regeldruk

Het ATR adviseert om in de regeldrukparagraaf ook de regeldruk voor de begeleiding en bemiddeling voor gastouders in beeld te brengen. Het klopt dat voor een groot deel van deze bepalingen de kosten niet in beeld zijn gebracht. Deze activiteiten die het gastouderbureau jaarlijks aan begeleiding en bemiddeling uitvoert, veranderen niet ten opzichte van de oude artikelen 11a en 11b van de regeling. De activiteiten worden enkel in de regelgeving herschikt, zodat duidelijker wordt wat onder begeleiding of bemiddeling valt. De aspecten waar wel inhoudelijke wijzigingen zijn aangebracht ten aanzien van deze activiteiten, staan beschreven in de regeldrukparagraaf. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ouderevaluatie die een inspanningsplicht wordt in plaats van een absolute verplichting. Een aantal kleinere aanpassingen of geschrapte bepalingen hebben geen substantiële besparing van de regeldruk, zoals beschreven staat in de regeldrukparagraaf.

Daarnaast wijst het ATR erop dat soms met verschillende aannames/getallen is gerekend en adviseert om met dezelfde getallen te werken. Het college merkt terecht op dat bij de berekeningen op een aantal plekken verschillende getallen zijn gebruikt. Zowel bij de kosten van de opleiding (795 en 800 euro) als het aantal gastouderbureaus (430 en 422) staan verschillende getallen in de tekst en is met zowel de afgeronde en precieze getallen gerekend. Dit is aangepast onder paragraaf 3.3 Gevolgen voor de regeldruk.

3.4 Financiële gevolgen

Het doel van de maatregelen in de wijzigingswet, in het wijzigingsbesluit en in deze wijzigingsregeling, is om de kwaliteit van de gastouderopvang beter te waarborgen en te verhogen. In de wijzigingswet is toegelicht dat deze maatregelen tot extra kosten kunnen leiden, omdat gastouders en gastouderbureaus meer tijd kwijt zijn aan begeleiding, bijscholing en het opstellen van een pedagogisch werkplan. Als gastouders en gastouderbureaus deze extra kosten (gedeeltelijk) doorberekenen in hun tarieven, kan dit tot hogere kosten leiden voor ouders. Om de extra kosten van deze maatregelen niet volledig ten laste te laten komen van ouders en daarmee de toegankelijkheid van de gastouderopvang onder druk te zetten is besloten tot een verhoging van de maximum uurprijs voor de kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang per 2025. Hiervoor is € 16,3 miljoen structureel gereserveerd (prijspeil 2022). Ten tijde van de raming (medio 2024) betekende dit een verhoging van de maximum uurprijs voor de gastouderopvang per 2025 met 21 cent (prijspeil 2022), bovenop de jaarlijkse indexatie. In het wijzigingsbesluit kinderopvangtoeslag voor 202520 is de precieze verhoging van de maximum uurprijs geregeld. De verwachting is dat met de verhoging van 21 cent gastouders en gastouderbureaus gemiddeld genomen in staat zijn om extra kosten hiermee te dekken.

3.5 Gegevensverwerking

In het kader van een Data Protection Impact Assessment (DPIA) is een analyse uitgevoerd van de gegevensverwerking in deze wijzigingsregeling.

Deze wijzigingsregeling brengt met zich mee dat er persoonsgegevens zullen worden verwerkt. Het gaat om persoonsgegevens van pedagogisch beleidsmedewerkers werkzaam bij het gastouderbureau of kindercentrum en van gastouders. Daarom is deze maatregel getoetst aan de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

De houder van het gastouderbureau of kindercentrum moet bewijstukken van de opleidingseis van de pedagogisch beleidsmedewerker bewaren in de administratie. Op verzoek van de toezichthouder kan de houder daarmee aantonen dat aan de eis wordt voldaan van het aanbieden van coaching door een hiertoe gekwalificeerde pedagogisch beleidsmedewerker. Deze regel is nu opgenomen in artikel 11, tweede lid en derde lid, van de Regeling Wet kinderopvang. Voorheen werden al soortgelijke eisen gesteld aan de administratie van de houders ten aanzien van de door beroepskrachten behaalde diploma’s, getuigschriften en bewijsstukken. Een opname van dergelijke bewijsstukken in de administratie is het meest effectief om aan te kunnen tonen dat een pedagogisch beleidsmedewerker gekwalificeerd is.

Daarnaast moeten sommige nieuwe gastouders vanaf 1 juli 2026 niet alleen beschikken over een bewijsstuk van hun initiële opleiding, maar moeten zij, indien het een opleiding betreft uit bijlage 1b van de Regeling Wet kinderopvang, ook beschikken over een bewijsstuk van een aanvullende pedagogische module. Dit is nu geregeld in artikel 10 van de Regeling Wet kinderopvang. De GGD beoordeelde de behaalde diploma’s, getuigschriften en bewijsstukken van de gastouder al. Met de wijzigingsregeling geldt dit nu ook voor het aanvullende bewijsstuk van een pedagogische module.

Het is noodzakelijk dat gastouders en pedagogisch beleidsmedewerkers bevoegd en bekwaam zijn om hun functie uit te oefenen. Het aantonen dat aan de opleidingseisen is voldaan middels een bewijsstuk is de meest effectieve manier en daarnaast is het een gangbare praktijk. Op deze manier is voor de sector helder aan welke eisen er moet worden voldaan en tevens kan hier toezicht op gehouden worden.

Daarbij komt dat de in deze paragraaf bedoelde persoonsgegevens die de administratie van een houder bevat of die worden opgevraagd door de toezichthouder van de GGD, gewone persoonsgegevens zijn. Het gaat om naam, geboortedatum, geboorteplaats en opleiding. Het aantal persoonsgegevens is dus minimaal en van niet gevoelige aard. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer staat daarom in verhouding tot het te bereiken doel.

Door het verwerken van deze bewijsstukken kan er kwalitatief goede kinderopvang worden geboden. Er zijn geen minder vergaande manieren om dit doel te bereiken.

3.6 Gevolgen voor toezicht en handhaving

De wijzigingen in de kwaliteitseisen hebben voor het toezicht en de handhaving directe consequenties. GGD’en en gemeenten moeten toezien en handhaven op de nieuwe eisen. Om GGD’en en gemeenten voor te bereiden op veranderingen in het toezicht en de handhaving als gevolg van de maatregelen wordt het toezichtinstrumentarium aangepast op de wijzigingen. GGD GHOR Nederland en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zullen zorgdragen voor de communicatie hierover. Ook zullen zij GGD’en en gemeenten ondersteunen bij de implementatie hiervan.

Deze wijzigingsregeling leidt tot enkele veranderingen in de toezichtspraktijk. De toezichthouder hield reeds toezicht op de opleidingseisen van de gastouder. Voor gastouders zal beoordeeld moeten worden of zij aan de opleidingseisen voldoen of onder de uitzonderingsmogelijkheid vallen. Nieuw is dat er een opleidingseis voor de pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau is. Doordat bewijsstukken hiervan in de administratie van het gastouderbureau bewaard dienen te worden, is hier in de praktijk goed toezicht op te houden door de GGD. Bij de begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau worden permanente educatie en coaching nieuwe onderwerpen van gesprek tussen gastouder en gastouderbureau. Ook is inzichtelijker gemaakt welke begeleidingsactiviteiten het gastouderbureau jaarlijks moet bieden.

De financiële gevolgen voor toezicht en handhaving als gevolg van de wijzigingen in wet- en regelgeving zijn beschreven in het wijzigingsbesluit.

4. Resultaten uitvoeringstoetsen

4.1 Inleiding

De wijzigingsregeling is ter toetsing voorgelegd aan de VNG, GGD GHOR Nederland, DUO en de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). De uitvoeringstoetsen gaven op verschillende onderdelen aanleiding om de wijzigingsregeling aan te passen. In dit hoofdstuk worden de opmerkingen toegelicht die hebben geleid tot inhoudelijke aanpassingen of waar de afweging is gemaakt om de voorgestelde wijziging niet over te nemen. Daarnaast zijn in de uitvoeringstoetsen enkele opmerkingen gemaakt die hebben geleid tot technische verbeteringen van de artikelen of verduidelijkingen in de toelichting. Nu het bij dat laatste vooral gaat om tekstuele verbeteringen, wordt in het onderstaande niet expliciet bij alle opmerkingen stilgestaan.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de uitvoeringstoets alleen heeft plaatsgevonden op de kwaliteitseisen die nieuw zijn of wijzigen. De maatregelen die met deze wijzigingsregeling niet inhoudelijk wijzigen, maar slechts overgeheveld worden van de regeling naar de Regeling Wet kinderopvang, hebben niet ter toetsing voorgelegen.

4.2 Beleidsregel DUO

De voorgestelde wijzigingen in de Regeling Wet kinderopvang acht DUO uitvoerbaar, mits de Beleidsregel gelijkstelling beroepsopleiding gastouders wordt herzien. Deze zal daarom in overleg met DUO herzien worden voordat op 1 juli 2026 de wijzigingen uit deze wijzigingsregeling in werking treden.

4.3 Bemiddeling en begeleiding door het gastouderbureau

Zowel GGD GHOR als de VNG geven aan dat het onduidelijk is wat het betekent als de houder van een gastouderbureau ‘goed’ bereikbaar moet zijn, zoals eerst was opgenomen in artikel 10e, eerste lid. In reactie daarop is dit woord geschrapt en is in artikel 10e, eerste lid, verduidelijkt dat de houder bereikbaar moet zijn voor de vraagouder en de gastouder tijdens de openingstijden van het gastouderbureau. Daarnaast geeft GGD GHOR over hetzelfde artikellid aan dat twee taken worden weergegeven voor het gastouderbureau: namelijk het bereikbaar zijn en het aanbieden van ten minste 16 uur bemiddeling en begeleiding. Terwijl voor toezicht van belang is dat er niet twee verschillende bepalingen in één artikel beschreven worden. Naar aanleiding van deze reactie is het artikellid aangepast en zijn de betreffende taken verspreid over het eerste en tweede lid van artikel 10e.

Verder maken GGD GHOR en de VNG enkele opmerkingen bij artikel 10e, tweede lid, onder b (nu: artikel 10e, derde lid, onder b) en verzoeken het artikellid aan te passen. GGD GHOR merkt op dat het artikellid impliceert alsof slechts de bereikbaarheid van het gastouderbureau ter sprake moet komen tijdens een intakegesprek. Daarnaast wordt opgemerkt dat in de aanhef van de betreffende bepaling is gesteld dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker het intakegesprek voert, terwijl onder b slechts de bemiddelingsmedewerker is genoemd. Naar aanleiding hiervan is het artikellid conform deze opmerkingen aangepast.

Daarnaast merkt VNG op over de bepaling die gaat over ten minste 16 uur per jaar aan bemiddeling en begeleiding van de gastouder door het gastouderbureau, dat het onduidelijk is of die 16 uur alleen gaat om bemiddeling of bemiddeling en begeleiding. In de toelichting is geëxpliciteerd dat de 16 uur gaat om bemiddeling en begeleiding. Ook is in artikel 10e, tweede lid, het woord ‘en’ vervangen door ‘of’, omdat het in sommige gevallen kan voorkomen dat er in een jaar geen tijd besteed wordt aan bemiddeling en de 16 uur volledig gebruikt wordt voor begeleiding van de gastouder. Ook adviseert VNG om in de toelichting te verduidelijken dat de 3 uur die staat voor coaching niet binnen de 16 uur van bemiddeling en begeleiding valt. Deze stelling van VNG is onjuist, de uren voor coaching kunnen ook onder de 16 uur van bemiddeling en begeleiding vallen. Dit is verduidelijkt in de toelichting.

GGD GHOR roept op om de doelen van het intakegesprek, koppelingsgesprek en voortgangsgesprek op te nemen in de toelichting. VNG roept op om het doel van het twee keer per jaar bezoeken van de voorziening voor gastouderopvang toe te lichten. Omdat de doelen van deze bepalingen onveranderd blijven ten gevolge van de wijzigingsregeling, is ervoor gekozen dit niet nader toe te lichten.

Omdat het koppelingsgesprek niet meer verplicht op locatie hoeft plaats te vinden, stelt GGD GHOR voor om in de wijzigingsregeling op te nemen dat voorafgaand aan de opvang in ieder geval een gesprek plaatsvindt tussen gastouder en vraagouder op de voorgenomen voorziening om kennis met elkaar te maken en afspraken te maken. Dit voorstel is niet overgenomen. In paragraaf 2.2.3, subparagraaf b is het belang van onderling kennismaken tussen gastouder en vraagouder en kennismaken met de voorziening voor gastouderopvang al toegelicht. Het wordt niet noodzakelijk geacht om dit in regelgeving voor te schrijven.

GGD GHOR stelt voor om de inspanningsverplichting voor de ouderevaluatie te koppelen aan het beleid van de houder. De houder omschrijft dan welke werkwijze de houder hanteert om ouders te betrekken bij de evaluatie van de opvang, op welke manier ouders actief benaderd worden en hoe een houder ouders voor een evaluatie motiveert. Naar aanleiding hiervan is de bepaling over de inspanningsverplichting – nu opgenomen in artikel 10e, derde lid, onder d, en vierde lid – minder vrijblijvend opgesteld en in de toelichting is beschreven aan welke concrete acties de houder van het gastouderbureau kan denken om aan de inspanningsverplichting te voldoen. Er is niet voor gekozen om de houder van het gastouderbureau ook in het beleidsplan te laten beschrijven wat de werkwijze is om ouders te betrekken bij de evaluatie van de opvang, omdat dit tot administratieve lasten leidt zonder dat dit veel toevoegt.

VNG adviseert om het woord ‘aantoonbaar’ toe te voegen aan de bepaling over begeleiding van de gastouder, zodat de toezichthouder dit beter kan toetsen. GGD GHOR pleit ervoor om op te nemen dat het voortgangsgesprek schriftelijk vastgelegd moet worden. Er is besloten om dit niet over te nemen, omdat het overbodig is. Uit de artikelen van de Regeling Wet kinderopvang volgt al dat gastouders en gastouderbureaus aan de betreffende regels gebonden zijn. Dit geldt ook voor het advies van VNG en GGD GHOR om naast het maken van schriftelijke afspraken over de vorm en inhoud van de coaching door de pedagogisch beleidsmedewerker en de gastouder, ook toe te voegen dat er aantoonbaar gehandeld moet worden conform die afspraken. Ook geeft GGD GHOR aan dat het voor de toezichthouder belangrijk is dat de ontwikkeldoelen van permanente educatie ergens staan omschreven om daar een inhoudelijk gesprek over te voeren. In reactie daarop wordt aangegeven dat de gastouder de ontwikkeldoelen voor zichzelf formuleert. Om extra regeldruk te voorkomen wordt niet geregeld dat deze ontwikkeldoelen moeten worden vastgelegd. Wel kan de toezichthouder vragen naar de ontwikkeldoelen en hoe de permanente educatie hierbij aansluit.

GGD GHOR vraagt of de bepaling waarin staat dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau ten minste twee keer per jaar fysiek de voorziening voor gastouderopvang bezoekt, overeenkomsten heeft met het jaarlijks voeren van een voortgangsgesprek met de gastouder. In reactie hierop wordt aangegeven dat het voortgangsgesprek niet meer verplicht op de voorziening voor gastouderopvang hoeft plaats te vinden. Het voeren van het voortgangsgesprek hoeft dus niet meer samen te vallen met een van de twee verplichte bezoeken aan de voorziening voor gastouderopvang. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het inventariseren van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s op grond van artikel 21, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang verplicht op de voorziening voor gastouderopvang moet plaatsvinden en dus wel één van deze bezoeken is.

Ook geeft GGD GHOR aan dat in de toelichting handvatten dienen te worden gegeven over welke onderwerpen sowieso inhoud van gesprek zijn tijdens een voortgangsgesprek en hiermee verbinding te maken met de vereisten die op grond van de Wet kinderopvang van toepassing zijn. Daarbij adviseert GGD GHOR om op te nemen dat tijdens het voortgangsgesprek met de gastouder besproken wordt of het pedagogisch werkplan nog een actuele beschrijving bevat van de wijze waarop de gastouder in de praktijk uitvoering geeft aan het pedagogisch beleidsplan van het gastouderbureau. Verder pleit GGD GHOR ervoor om in de toelichting op te nemen dat de invulling van de permanente educatie onderdeel van het voortgangsgesprek zal zijn. Daarnaast adviseert GGD GHOR om het bespreken van de doelen bij de permanente educatie in de wijzigingsregeling verplicht te maken. In reactie daarop wordt aangegeven dat ervoor is gekozen om niet in de artikelen voor te schrijven dat dit onderwerp verplicht moet worden besproken tijdens het voortgangsgesprek, om de zelfstandigheid van de gastouder te benadrukken. De gastouder is verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van het pedagogisch werkplan en de invulling van de permanente educatie. De gastouder kan dit echter wel bespreken met de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker van het gastouderbureau.

Zowel VNG als GGD GHOR wijzen erop dat in artikel 10e, derde lid, onder c, van de regeling wordt gesproken over begeleiding van de GGD-toetsing als taak van het gastouderbureau en zij adviseren om deze term aan te passen. Die bepaling is nu vernummerd tot artikel 10e, vijfde lid, onder c. Naar aanleiding van deze opmerkingen is ervoor gekozen om in de laatstgenoemde bepaling op te nemen dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker de gastouder begeleidt bij het toezicht door de toezichthouder. In paragraaf 2.2.3, subparagraaf d, van deze toelichting is toegelicht wat hieronder wordt verstaan.

4.4 Overgangsbepaling met betrekking tot nieuwe opleidingseisen gastouders

Zowel VNG als GGD GHOR pleiten ervoor dat ook bestaande gastouders moeten voldoen aan de nieuwe opleidingseisen, om zo beter te waarborgen dat alle gastouders beschikken over een pedagogische basis. In reactie daarop wordt aangegeven dat de verwachting is dat de verplichting van nieuwe opleidingseisen voor bestaande gastouders leidt tot een extra uitstroom van gastouders. Omdat het aanbod van gastouderopvang reeds onder druk staat is gekozen om deze uitzondering voor bestaande gastouders te behouden. Bestaande gastouders van wie de pedagogiek verouderd is, kunnen met permanente educatie extra aandacht aan pedagogiek besteden.

Ook geeft VNG aan dat zij de overgangsbepaling, die ten tijde van de internetconsultatie was opgenomen in artikel 14 van de ontwerpregeling, voor bestaande gastouders te ruim vinden. Met deze bepaling worden volgens VNG alle gastouders die op het moment van inwerkingtreding een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang hebben uitgesloten van de nieuwe opleidingseisen. Dit betekent dat, wanneer een gastouder zich uitschrijft en zich in de toekomst weer inschrijft, de gastouder nog steeds niet hoeft te voldoen aan de opleidingseisen. GGD GHOR geeft over dit artikel aan de toelichting niet duidelijk te vinden. GGD GHOR geeft daarbij aan dat niet eenduidig is welke termijn wordt gehanteerd voor de uitzondering voor bestaande gastouders.

Na de internetconsultatie is de overgangsbepaling aangepast en opgenomen in artikel 17 van de regeling. In de wijzigingsregeling die tijdens internetconsulatie voorlag, was er onduidelijkheid over welke gastouders onder de overgangsbepaling vallen en dus aan het werk konden blijven op basis van opleidingen die in de oude situatie kwalificeerden. Na overleg met VNG en GGD GHOR is besloten om de overgangsbepaling van toepassing te laten zijn op de gastouders die al voor 1 juli 2026 werkzaam waren als gastouder, maar op een dag vanaf 1 juli 2026 voor een periode van ten hoogste zes maanden niet met een voorziening voor gastouderopvang in het LRK staan geregistreerd. Hierdoor hoeven gastouders die door omstandigheden (zoals een verhuizing die niet goed aansluit) tijdelijk zonder voorziening voor gastouderopvang staan ingeschreven in het LRK niet aan de nieuwe opleidingseisen te voldoen, mits zij binnen zes maanden opnieuw met een voorziening voor gastouderopvang in het LRK geregistreerd staan.

4.5 Overig

VNG vraagt of bij de grondslagen waarop deze regeling berust nog bepalingen uit de Wet kinderopvang genoemd moeten worden. In reactie hierop wordt aangegeven dat dat niet nodig is. De grondslagen voor deze regeling zijn de artikelen 24 en 30a van het Besluit kwaliteit kinderopvang en artikel 4, eerste lid, van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

De inspectie geeft aan dat de wijziging van de regeling geen direct effect heeft op de taakuitvoering van de inspectie als interbestuurlijk toezichthouder. De inspectie geeft wel overwegingen mee met betrekking tot (het toezicht op) coaching in de gastouderopvang. Deze worden betrokken bij gesprekken met GGD GHOR, de VNG en de brancheorganisaties in de gastouderopvang over de vormgeving van het toezicht.

5. Resultaten internetconsultatie

5.1 Inleiding

De wijzigingsregeling heeft opengestaan voor internetconsultatie van 21 januari 2025 tot en met 18 februari 2025. Er zijn 32 unieke reacties binnengekomen, waarvan 1 niet openbaar. In verhouding met het totaal aantal gastouders en gastouderbureaus zijn dit niet veel reacties. De ontvangen reacties zijn met name afkomstig van gastouders, gastouderbureaus en brancheorganisaties. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste opmerkingen beschreven en wordt aangegeven wanneer deze hebben geleid tot aanpassingen.

5.2 Reacties op maatregelen in deze wijzigingsregeling

Veel respondenten benadrukken dat zij de kwaliteit van gastouderopvang van groot belang vinden. Zij zijn dan ook positief over het doel van de wijzigingsregeling om de kwaliteit van de gastouderopvang beter te waarborgen en de gastouderopvang verder te professionaliseren. De Brancheorganisatie Kinderopvang (hierna: BK), Stichting Nysa (hierna Nysa) en Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (hierna: BOinK) geven in de internetconsultatie ook aan het positief te vinden dat er een steviger wettelijke verankering van de basiskwaliteit van gastouderopvang ligt. Ook vinden zij het positief dat er rekening is gehouden met regeldruk.

Ook worden er aandachtspunten genoemd. Zo uiten respondenten zorgen over de uitstroom van het aantal gastouders. Hoewel zij voorstander zijn van het verhogen van kwaliteit, maken zij zich zorgen over een eventuele toename van de uitstroom door de nieuwe kwaliteitseisen. Hier wordt rekening mee gehouden door bestaande gastouders uit te zonderen van de nieuwe opleidingseisen. Daarnaast worden samen met de brancheorganisaties aanvullende maatregelen genomen om de uitstroom van gastouders tegen te gaan en de gastouderopvang te versterken.21

5.2.1 Opleidingseisen voor de gastouder

Het aanscherpen van de opleidingseisen voor de gastouder in deze wijzigingsregeling heeft als doel dat iedere nieuwe gastouder beschikt over een pedagogische basis.

Sommige respondenten, waaronder ook brancheorganisaties BK en Nysa geven aan positief te zijn over de nieuwe opleidingseisen, omdat dit de professionaliteit van de gastouderopvang meer zichtbaar maakt. BOinK ziet de nieuwe opleidingseis graag ook voor bestaande gastouders gelden. Sommige gastouders en gastouderbureaus geven aan de eisen te streng te vinden. Volgens hen kosten de nieuwe eisen extra tijd en geld en zal dit zorgen voor meer uitstroom en minder instroom van gastouders. Met het voorkomen hiervan is in de wijzigingsregeling rekening gehouden door bestaande gastouders uit te zonderen van de aanscherping van opleidingseisen. Daarnaast wordt door de beschikbaarheid van de SLIM-scholingsregeling de financiële drempel voor nieuwe gastouders verlaagd.

Sommige respondenten roepen op om de termijn voor gestopte gastouders om uitgezonderd te blijven van de nieuwe opleidingseis op twaalf maanden te stellen. Er is voor gekozen om een termijn van zes maanden te hanteren, zoals nader is toegelicht in paragrafen 2.2.1, subparagraaf d, en 4.4.

5.2.2 Begeleiding en bemiddeling door het gastouderbureau

Middels deze wijzigingsregeling wordt een aantal eisen aan de zorgplicht van het gastouderbureau gewijzigd. In de internetconsultatie vragen respondenten of er meer verantwoordelijkheden bij het gastouderbureau komen te liggen en hoe dit zich verhoudt tot de zelfstandigheid van de gastouder. Met de nieuwe maatregelen wordt niet beoogd om de rollen en rolverdeling tussen gastouder en gastouderbureau te veranderen maar om deze te verduidelijken. Het gastouderbureau en de gastouder hebben beiden meer verantwoordelijkheden gekregen. De gastouder blijft een autonome professional. Zo is de gastouder bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het volgen van permanente educatie.

Om de regeldruk in de gastouderopvang te verlagen, is de verplichting om het koppelingsgesprek en het voortgangsgesprek op locatie te voeren geschrapt. Sommige respondenten zijn hier kritisch op, omdat zij stellen dat dit niet bijdraagt aan de kwaliteit van de gastouderopvang. In paragraaf 2.2.3, subparagraaf b, is toegelicht waarom hier wel voor is gekozen.

Respondenten zijn positief over de aanpassing van een verplichte ouderevaluatie naar een inspanningsverplichting, omdat ouders niet altijd een evaluatie willen doen en het gastouderbureau ouders hier niet toe kan verplichten.

5.2.3 Pedagogisch beleidsmedewerker

Respondenten geven als aandachtspunt mee dat de nieuwe functie van pedagogisch beleidsmedewerker er niet voor moet zorgen dat er een nieuwe beleidslaag gecreëerd wordt. De verwachting is dat dit niet het geval is. Zo heeft de bemiddelingsmedewerker de mogelijkheid om ook de taken van de pedagogisch beleidsmedewerker uit te voeren, mits de bemiddelingsmedewerker voldoet aan de opleidingseisen van de pedagogisch beleidsmedewerker. Ook benoemen respondenten dat zij het niet nodig vinden om de pedagogisch beleidsmedewerker vorm te geven als een hbo-functie. In deze wijzigingsregeling is vastgesteld dat de kwalificatie-eisen in de cao worden vastgelegd. Op deze manier kunnen de cao-partijen bepalen welke opleidingen voldoen.

5.2.4 Permanente educatie en coaching

In het wijzigingsbesluit is opgenomen dat iedere gastouder jaarlijks ten minste zeven uur permanente educatie volgt en ten minste drie uur coaching van de pedagogische beleidsmedewerker krijgt. De meeste respondenten geven aan de permanente educatie en coaching waardevol te vinden. Sommigen geven aan zeven uur permanente educatie per jaar een te grote stap te vinden. Met deze eis wordt aangesloten bij de eis in de dagopvang en bso om tien uur coaching per fte te bieden. Voor de gastouderopvang is ervoor gekozen om deze tien uur te verdelen in ten minste drie uur coaching en zeven uur permanente educatie. Daarnaast geldt dat gastouders nu gemiddeld al negen uur per jaar permanente educatie volgen22. Daarnaast vragen respondenten of er onderscheid gemaakt kan worden tussen gastouders die fulltime werken en gastouders die parttime werken. Het maken van een onderscheid in het aantal uren voor gastouders die parttime werken en gastouders die fulltime werken, leidt tot complexe regelgeving en uitvoering. Daarom wordt vastgehouden aan één norm voor alle gastouders.

Ook vragen respondenten hoe de coaching werkt voor gastouders die bij meerdere gastouderbureaus aangesloten zijn. Per gastouderbureau krijgt een gastouder drie uur coaching, dit is vastgelegd in het wijzigingsbesluit en wordt daar ook verder toegelicht.

In de internetconsultatie roepen respondenten op om ervoor te zorgen dat de coachingsdoelen van de gastouder niet terugkomen in het openbare rapport van de toezichthouder, in verband met privacy van de gastouder. In reactie hierop wordt aangegeven dat het belangrijk is dat de privacy van gastouders gewaarborgd blijft en de GGD hier rekening mee houdt in het toezicht.

5.3 Uurtarief

De nieuwe maatregelen kunnen tot extra kosten leiden, omdat gastouders en gastouderbureaus meer tijd kwijt zijn aan begeleiding, bijscholing, en het opstellen van een pedagogisch werkplan. Daarom is per 1 januari 2025 de maximum uurprijs met 21 cent verhoogd, bovenop de jaarlijkse indexering. De verwachting is dat de verhoging met 21 cent gemiddeld genomen de kosten dekt. Veel gastouders en gastouderbureaus werken namelijk nu al (deels) volgens de nieuwe kwaliteitseisen23.

In de internetconsultatie wordt aangegeven dat deze extra vergoeding van 21 cent te weinig zal zijn om de extra kosten te dekken, ook omdat de maximum uurprijs volgens respondenten buiten deze wijzigingen om te laag is voor gastouderopvang. In 2025 is een kostprijsonderzoek uitgevoerd, dat bevestigt dat de kostprijs in de gastouderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs of het gemiddelde tarief dat gastouders vragen. Het kabinet heeft op dit moment geen budgettaire ruimte om de maximum uurprijs voor gastouderopvang extra te verhogen24.

Zoals aangegeven in de Nota naar aanleiding van het Verslag25 over de wetswijziging, is het inkomen van gastouders afhankelijk van de bedrijfsmatige keuzes die gastouders maken, en niet direct van de maximum uurprijs. Gastouders en gastouderbureaus dienen zelf de hoogte te bepalen van het tarief dat zij ouders in rekening brengen. Net zoals kindercentra kunnen gastouders en gastouderbureaus een hoger tarief vragen dan de maximum uurprijs, om te voorzien in hun kosten en de door hen benodigde inkomsten te waarborgen.

5.4 Subsidie via de SLIM-scholingsregeling

In de internetconsultatie werd opgeroepen om de SLIM-scholingsregeling ook toegankelijk te maken voor aankomend pedagogisch beleidsmedewerkers. De SLIM-scholingsregeling is gekoppeld aan het Ontwikkelpad Kinderopvang. Kinderopvang werkt! kan in een toekomstige versie van het Ontwikkelpad de pedagogisch beleidsmedewerker bij het gastouderbureau opnemen, zodat scholing tot deze functie in aanmerking kan komen voor subsidie vanuit de SLIM-scholingsregeling.

5.5 Toezicht in de gastouderopvang

Een aantal respondenten geeft aan dat de verhouding tussen eisen voor gastouderbureaus, gastouders en GGD-toezichthouders scheef begint te lopen. Gastouders zijn extra kwetsbaar in vergelijking met kindercentra omdat gastouders alleen werken en de opvang aan huis plaatsvindt.

Binnen de GGD’en is er een aantal toezichthouders dat zich specifiek met de inspecties bij gastouderopvang bezighoudt. Zij zijn zich bewust van de bijzondere situatie van de gastouder en houden daarmee rekening. Als een gastouder het niet eens is met de bevindingen van de toezichthouder, dan kan hij of zij dat kenbaar maken in de zienswijze bij het inspectierapport. Voor die gevallen waarin het gaat om ontevredenheid over de werkwijze van de toezichthouder kan de gastouder een klacht indienen bij de GGD.

6. Inwerkingtreding

Eerder is gecommuniceerd dat de nieuwe maatregelen omtrent gastouderopvang, die middels de wijzigingswet, het wijzigingsbesluit en deze wijzigingsregeling worden ingevoerd, per 1 juli 2026 in werking treden.26 Artikel IV van deze wijzigingsregeling regelt daarom dat het grootste deel van deze regeling op 1 juli 2026 in werking treedt.

Wel wordt een uitzondering gemaakt voor artikel II, dat op 1 januari 2026 in werking treedt. Middels artikel II wordt geregeld dat artikel 14, eerste lid, onder c, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang vanaf laatstgenoemde datum wordt geschrapt. In artikel 14, eerste lid, onder c, was de regel opgenomen dat een voorziening voor gastouderopvang is voorzien van voldoende en goed functionerende rookmelders conform de eisen uit het vigerende Besluit bouwwerken leefomgeving. Aangezien die eis al is opgenomen in laatstgenoemd besluit, is ervoor gekozen om artikel 14, eerste lid, onder c, eerder te laten vervallen.

Voor wat de inwerkingtreding betreft, is aangesloten bij de vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals deze op grond van aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving gelden voor ministeriële regelingen. Ten aanzien van artikel II wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17, vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het is van belang het bepaalde in artikel II zo spoedig mogelijk te regelen, nu artikel 14, eerste lid, onder c, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang een overbodig artikel is gebleken. Voor gastouderbureaus, (potentiële) gastouders en vraagouders heeft dit verder geen nadelige consequenties.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Wijziging Regeling Wet kinderopvang)

In de vorige versie van de Regeling Wet kinderopvang en in de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang waren al kwaliteitseisen voor gastouderopvang geformuleerd. Verschillende kwaliteitseisen zijn nu samengevoegd in de Regeling Wet kinderopvang. Daarnaast is in de Regeling Wet kinderopvang een aantal nieuwe, nadere kwaliteitseisen voor de gastouderopvang toegevoegd en is de structuur van deze regeling aangepast en verduidelijkt.

Ten aanzien van de structuur geldt dat in de Regeling Wet kinderopvang een hoofdstukindeling is toegevoegd ten behoeve van het goed kunnen onderbrengen van de onderdelen die in de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang waren opgenomen. Het gaat daarbij om de kwaliteitseisen ten aanzien van verantwoorde kinderopvang, waaronder de opleidingseisen in de dagopvang, bso en gastouderopvang vallen, maar ook de zorgplichten van gastouderbureaus ten aanzien van de gastouderopvang. Deze eisen zijn nu ondergebracht in een nieuw hoofdstuk 3, paragrafen 3 en 5. Verder heeft er een vernummering plaatsgevonden van verschillende onderdelen ten opzichte van de vorige versie van de Regeling Wet kinderopvang, ten gevolge van de nieuwe hoofdstuk- en paragraafindeling en vanwege de herstructurering van deze regeling.

In het algemeen deel van de toelichting is al uitgebreid stilgestaan bij de hoofdlijnen en de inhoudelijke gevolgen van deze wijzigingsregeling. In het onderstaande wordt een aantal artikelen van de wijzigingsregeling nader toegelicht.

Onderdeel G

Met dit onderdeel wordt in hoofdstuk 3 een nieuw artikel 9d ingevoegd, dat een nadere uitwerking is van artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Laatstgenoemd artikel ziet op de deskundigheidseis die aan de gastouder wordt gesteld tot het volgen van ten minste zeven uur per jaar aan permanente educatie die aansluit op de werkzaamheden binnen de gastouderopvang. In artikel 30a, onder a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang is de grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen omtrent kwaliteitseisen aan gastouders, waaronder deskundigheids-, opleidings- en kwalificatie-eisen. Met het oog daarop, regelt artikel 9d dat het aan de gastouder is om aan te tonen dat is voldaan aan de eis om ten minste zeven uur per jaar aan permanente educatie te volgen.

Onderdeel H

Dit onderdeel ziet op artikel 10 van de Regeling Wet kinderopvang, dat betrekking heeft op de opleidingseisen. Dat artikel is op bepaalde onderdelen iets anders komen te luiden ten opzichte van de bepalingen waarin deze eisen voorheen waren opgenomen. Het gaat dan om de oude artikelen 10, 10a en 10b van de Regeling Wet kinderopvang. Daarin waren de opleidingen aangewezen, waarmee een gastouder voldoet aan de deskundigheidseisen gericht op het bieden van voldoende zorg aan kinderen. De in die artikelen opgenomen opleidingen zijn verplaatst naar de nieuwe bijlagen 1a en 1b (zie onderdeel V). In het nieuwe artikel 10, eerste en tweede lid, wordt naar deze bijlagen verwezen.

In artikel 10, tweede lid, is opgenomen dat gastouders een pedagogische module moeten volgen indien zo’n module geen regulier onderdeel uitmaakt van de gevolgde opleiding. Het gaat daarbij om pedagogische modules, opgenomen in de nieuwe bijlage 1c (artikel 10, tweede lid, onder a), of om modules die zijn opgenomen in de cao Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus (artikel 10, tweede lid, onder b). Zie verder paragraaf 2.2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

In artikel 10, derde lid, zijn de opleidingseisen opgenomen die aan pedagogisch beleidsmedewerkers in de gastouderopvang worden gesteld. Dit zijn dezelfde eisen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, en artikel 9a, tweede lid, van de Regeling Wet kinderopvang voor pedagogisch beleidsmedewerkers in respectievelijk de dagopvang en de bso, tenzij onder de cao specifiek voor pedagogisch beleidsmedewerkers in de gastouderopvang separaat aanbod wordt aangewezen.

Artikel 10, zesde en zevende lid, ziet op enkele nieuwe regels. Het zesde lid introduceert de mogelijkheid voor personen die buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland hun opleiding hebben afgerond om als gastouder aan de slag te gaan in Nederland. In dat kader onderscheidt het artikellid twee situaties. Ten eerste geldt dat een opleiding afgerond buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland aangemerkt wordt als een passende opleiding voor een gastouder als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, indien een gastouder een opleiding heeft afgerond die vergelijkbaar is met een opleiding die is opgenomen in bijlage 1a bij deze wijzigingsregeling. De tweede situatie heeft betrekking op de gastouder die een opleiding heeft afgerond die vergelijkbaar is met een opleiding die is opgenomen in bijlage 1b bij deze wijzigingsregeling. In dat laatste geval dient te gastouder ook een aanvullende pedagogische module te behalen die is opgenomen in bijlage 1c bij deze wijzigingsregeling of die wordt genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus. In het zevende lid worden de organisaties aangewezen die de bewijsstukken van de opleidingen, bedoeld in het zesde lid, waarderen. SBB is verantwoordelijk voor de waardering van buitenlandse diploma’s vergelijkbaar met het middelbaar beroepsonderwijs en Nuffic voor het hoger onderwijs. Met de diplomawaardering afgegeven door SBB of Nuffic kan de gastouder aantonen dat een bewijsstuk van een opleiding behaald buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland een passende opleiding is.

De tekst van artikel 10, achtste lid, is overgeheveld vanuit het oude artikel 17 van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Het regelt dat de zogenaamde ervaringscertificaten (certificaten voor erkenning van verworven competenties (EVC)), die zijn verstrekt voor 1 januari 2012, hun gelding blijven houden. Vanaf 1 januari 2012 is een wijziging van het inmiddels vervallen Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang doorgevoerd. Middels die wijziging was geregeld dat ervaringscertificaten die zijn behaald vanaf 1 januari 2012 niet langer werden toegelaten als bewijs van deskundigheid.27 Echter, op grond van de onderhavige bepaling geldt dat gastouders die in het bezit zijn van een dergelijk certificaat en deze voor 1 januari 2012 hebben behaald, zich niet opnieuw hoeven te kwalificeren.

Daarnaast is een verwijzing in het artikellid aangepast. Artikel 17 van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang verwees naar de deskundigheidseis zoals die voorheen was opgenomen in artikel 13, eerste lid, onder a, van laatstgenoemd besluit. Daarin was opgenomen dat de deskundigheid van de gastouderopvang het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen die gastouderopvang ontvangen omvat. Aangezien die bepaling niet meer terugkomt in de nieuwe wet- en regelgeving, wordt in artikel 10, achtste lid, verwezen naar artikel 25, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, omdat daarin de deskundigheidseisen voor de gastouder, die voorheen in artikel 13 van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang stonden, zijn aangescherpt. Artikel 25, tweede lid, regelt dat de gastouders over een voor de werkzaamheden passende opleiding beschikken en gekwalificeerd zijn voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen.

In artikel 10, negende lid, is opgenomen dat een gastouder over bewijsstukken dient te beschikken waaruit blijkt dat die gastouder voldoet aan de opleidingseisen uit dit artikel. Het kan dan gaan om diploma’s of andere bewijsstukken, waaruit blijkt dat een gastouder over een passende opleiding beschikt als bedoeld in bijlagen 1a of 1b, of, indien het gastouders met een buitenlands diploma betreft, een opleiding die vergelijkbaar is met de opleidingen in de voornoemde bijlagen. Ook de personen die in Nederland toegelaten willen worden tot het beroep van gastouder en die beschikken over elders in de EU, in de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein, of in Zwitserland behaalde beroepskwalificaties voor hetzelfde beroep in de kinderopvang, vallen onder de reikwijdte van dit artikellid. Regels omtrent de erkenning van hun beroepskwalificaties zijn al opgenomen in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en nader uitgewerkt in de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel. Op grond van artikel 10, negende lid, dienen zij in het bezit te zijn van een bewijsstuk van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten werkzaamheden, voordat zij aan de slag kunnen gaan als gastouder.

Onderdelen I tot en met L

Deze onderdelen houden verband met verwijzingen naar aangepaste artikelen in het Besluit kwaliteit kinderopvang ten gevolge van de wijzigingswet, alsook met de hierboven genoemde structuuraanpassing.

Onderdeel M

Met dit onderdeel zijn de artikelen 11, 11a en 11b van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang grotendeels overgeheveld naar de artikelen 10d en 10e van de Regeling Wet kinderopvang. Een aantal eisen uit die bepalingen is herschikt, verduidelijkt of geschrapt. Ook zijn enkele nieuwe eisen geformuleerd. Verder zijn enkele tekstuele verbeteringen in de artikelen aangebracht, ten behoeve van de leesbaarheid. Het eerste en tweede lid van het oude artikel 11 van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang, zijn overgeheveld naar het Besluit kwaliteit kinderopvang.

De oude artikelen 11a en 11b van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang zijn samengevoegd in het nieuwe artikel 10e van de Regeling Wet kinderopvang. Het eerste lid van artikel 10e was voorheen opgenomen in artikel 11b, derde lid, van de eerstgenoemde regeling. In de nieuwe bepaling hebben enkele tekstuele aanpassingen van ondergeschikte aard plaatsgevonden. Eerder was in artikel 11b, derde lid, vermeld dat een gastouderbureau ‘goed bereikbaar’ is voor de vraagouder en de gastouder. Aangezien de term ‘goed’ op verschillende manieren zou kunnen worden geïnterpreteerd, is in de nieuwe bepaling opgenomen dat een gastouderbureau ‘bereikbaar’ is voor de vraagouder en de gastouder. Daarnaast is in de nieuwe bepaling verduidelijkt dat een gastouderbureau bereikbaar is ‘tijdens de openingstijden’ van dat gastouderbureau.

Artikel 10e, tweede lid, komt grotendeels overeen met het oude artikel 11b, tweede lid, aanhef, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Op grond van de nieuwe bepaling dient de houder van een gastouderbureau ervoor zorg te dragen dat op jaarbasis ten minste 16 uur wordt besteed aan bemiddeling of aan begeleiding. Voor deze bewoordingen is gekozen om tot uiting te brengen dat meerdere situaties zich kunnen voordoen voor wat betreft de verdeling van het minimale aantal uren over bemiddeling en begeleiding. Zo kan het voorkomen dat bemiddeling en begeleiding tezamen ten minste 16 uur plaatsvinden, waarbij verschillende variaties binnen de urenverdeling tussen die twee activiteiten mogelijk zijn. Echter, ook is het mogelijk dat op jaarbasis alleen ten minste 16 uur aan begeleiding plaatsvindt. Bijvoorbeeld, in die gevallen waarin bemiddeling in een bepaald jaar niet aan de orde is, dient de houder op grond van deze bepaling ervoor te zorgen dat de gastouder op jaarbasis ten minste 16 uur wordt begeleid.

In artikel 10e, derde lid, is opgesomd welke handelingen in ieder geval tot bemiddeling worden gerekend. Deze waren al eerder opgenomen in het oude artikel 11a, eerste lid, onderdelen a, b, c en e, en tweede lid, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Nieuw is de regel dat deze handelingen nu ook door de pedagogisch beleidsmedewerker kunnen worden verricht. Verder is de plicht, die nu is opgenomen in artikel 10e, derde lid, onder d, om jaarlijks de gastouderopvang mondeling met de vraagouder te evalueren en om deze evaluatie schriftelijk vast te leggen, een inspanningsplicht geworden. Dat is verder tot uitdrukking gebracht in het nieuwe artikel 10e, vierde lid. Zie voor een nadere toelichting op dit onderdeel paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

In artikel 10e, vijfde en zesde lid, is een opsomming gegeven van de handelingen die ten minste onder begeleiding kunnen worden verstaan. Voorheen waren sommige van die handelingen al opgenomen in artikelen 11a, eerste lid, onderdelen d en f, en tweede lid, en 11b, eerste lid en tweede lid, onder d en e, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Middels deze wijzigingsregeling is geïntroduceerd dat deze handelingen ook door de pedagogisch beleidsmedewerker kunnen worden verricht. Daarnaast is geïntroduceerd dat de bemiddelingsmedewerker of pedagogisch beleidsmedewerker aan de gastouder voorstelt diens doelen bij en de beschikbaarheid van de permanente educatie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, te bespreken (artikel 10e, vijfde lid, onder e). Een andere nieuwe regel houdt in dat coaching door de pedagogisch beleidsmedewerker tot begeleiding wordt gerekend (artikel 10e, zesde lid).

Ook is nieuw dat de pedagogisch beleidsmedewerker met de gastouder schriftelijke afspraken maakt over de vorm en inhoud van de coaching door de pedagogisch beleidsmedewerker. Zie voor een nadere toelichting op dit onderdeel paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdelen N en O

Deze onderdelen houden verband met de hierboven genoemde structuuraanpassing.

Onderdeel P

Middels deze aanpassing van artikel 11, tweede lid, onder a, van de Regeling Wet kinderopvang, worden de bewijsstukken betreffende de opleidingseisen van pedagogisch beleidsmedewerkers zowel in de gastouderopvang als in kindercentra (dagopvang en bso) toegevoegd als zijnde gegevens die in de administratie van gastouderbureaus en houders van kindercentra moeten worden opgenomen. Zie verder paragraaf 2.2.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdelen Q, R en S

Deze onderdelen houden verband met de hierboven genoemde structuuraanpassing.

Onderdeel T

In het nieuwe artikel 17 is de overgangsbepaling opgenomen voor wat betreft de eis die wordt gesteld aan gastouders om een aanvullende pedagogische module af te ronden. Dat artikel is in plaats gekomen van het oude artikel 17 dat een overgangsbepaling bevatte met betrekking tot het gemeentelijk verslag (zie voor een nadere toelichting onderdeel U). Op grond van de overgangsbepaling geldt deze eis niet voor twee categorieën gastouders. In de eerste plaats geldt het niet voor de gastouders die deze functie al beoefenden en op 1 juli 2026 nog steeds een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang exploiteren. Het gaat dan om die gastouders wiens geregistreerde voorziening voor gastouderopvang de status ‘geregistreerd’ heeft in het LRK.

In de tweede plaats geldt het niet voor de gastouders die al voor 1 juli 2026 een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang exploiteerden, maar die na die datum daarmee tijdelijk – voor een periode van maximaal zes maanden – zijn gestopt. Met dat laatste wordt gedoeld op de situatie dat die gastouders hun voorziening voor gastouderopvang ergens vanaf de eerdergenoemde datum hebben laten uitschrijven uit het landelijk register kinderopvang. De wettelijke basis daarvoor is te vinden in artikel 1.47, derde lid, van de Wet kinderopvang, waarin deze situatie wordt omschreven als een verwijdering van de voorziening van de gastouderopvang. Indien een voorziening voor gastouderopvang van een gastouder uit het LRK is verwijderd, is die voorziening nog wel enige tijd zichtbaar, maar diens status is gewijzigd: het is niet meer formeel ingeschreven en daarmee dus ook niet meer geregistreerd.28 Om onder deze overgangsbepaling te kunnen vallen, moet de voorziening voor gastouderopvang van de betreffende gastouder binnen een termijn van zes maanden, gerekend vanaf de dag van de verwijdering, opnieuw worden ingeschreven in het LRK, als bedoeld in artikel 1.46, tweede lid, van de Wet kinderopvang. Conform laatstgenoemde bepaling wordt als startdatum van de registratie opgenomen, de datum van ingang van de toestemming tot exploitatie. Zie verder paragraaf 2.2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

In artikel 17b is de wettelijke grondslag, waarop deze regeling berust, aangepast.

Onderdeel U

Artikelen 17c en 17d van de Regeling Wet kinderopvang komen te vervallen. Datzelfde geldt voor het eerdergenoemde oude artikel 17 van die regeling. Deze bepalingen hebben betrekking op overgangsrecht, dat inmiddels is uitgewerkt.

Onderdeel V

Met dit onderdeel zijn de opleidingen, die waren opgenomen in de oude artikelen 10, 10a en 10b van de Regeling Wet kinderopvang, naar de nieuwe bijlagen 1a en 1b verplaatst. In bijlage 1a zijn de diploma’s opgenomen die direct kwalificeren om als gastouder te kunnen werken. De bijlage is onderverdeeld in diploma’s op mbo-niveau en diploma’s op hbo/wo-niveau. In bijlage 1b zijn de diploma’s opgenomen die kwalificeren indien daarnaast een aanvullende pedagogische module is behaald. Ook deze bijlage is onderverdeeld in diploma’s op mbo- en hbo/wo-niveau. Daarnaast zijn in een nieuwe bijlage 1c de pedagogische modulen vastgesteld.

Artikelen II en IV

Middels de wijzigingen in artikelen II en IV wordt artikel 14, eerste lid, onder c, van de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang vanaf 1 januari 2026 geschrapt. Laatstgenoemd artikel heeft betrekking op eisen aan ruimtes die al zijn toegelicht in paragraaf 2.2.8 van de nota van toelichting van het wijzigingsbesluit. In dat artikel was de regel opgenomen dat een voorziening voor gastouderopvang is voorzien van voldoende en goed functionerende rookmelders conform de eisen uit het vigerende Besluit bouwwerken leefomgeving. Echter, die eis is sinds 1 januari 2024 ook opgenomen in artikel 3.117, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dat maakt artikel 14, eerste lid, onder c, van de eerstgenoemde regeling, overbodig. Om die reden is besloten om deze eis alvast te laten vervallen voordat de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang in het geheel wordt ingetrokken.

Artikel III (Intrekking Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

De onderwerpen die waren geregeld in de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang zijn nu opgenomen in de artikelen 27, tweede en vierde lid, 28, 29, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en artikelen 10d en 10e van de Regeling Wet kinderopvang, waardoor de eerstgenoemde regeling kan worden ingetrokken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ DE TOELICHTING VAN HET BESLUIT TOT WIJZIGING VAN DE REGELING WET KINDEROPVANG IN VERBAND MET HET VERHOGEN VAN DE KWALITEIT VAN DE GASTOUDEROPVANG EN INTREKKING VAN DE REGELING KWALITEIT GASTOUDERBUREAUS, GASTOUDERS EN VOORZIENINGEN VOOR GASTOUDEROPVANG

Transponeringstabel nieuwe bepalingen van de Regeling Wet kinderopvang naar oude bepalingen Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang, Regeling Wet kinderopvang (oud) en Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang

Regeling Wet kinderopvang (nieuw)

Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang (oud)

Regeling Wet kinderopvang (oud)

Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang (oud)

Artikel 1 t/m 9c

Artikel 1 t/m 9c

Artikel 9d

Artikel 10, eerste lid, en bijlage 1a behorende bij dat artikellid

Artikel 10a, eerste lid (deels) en artikel 10b, eerste lid (deels)

Artikel 10, tweede lid, en bijlage 1b behorende bij dat artikellid

Artikel 10, eerste lid (deels), artikel 10a, eerste lid (deels) en artikel 10b, eerste lid (deels)

Artikel 10, derde lid

Artikel 10, vierde lid

Artikel 10, tweede lid (deels), Artikel 10a, tweede lid (deels), Artikel 10b, tweede lid (deels)

Artikel 10, vijfde lid

Artikel 10, derde lid (deels), Artikel 10a, derde lid (deels), Artikel 10b, derde lid (deels)

Artikel 10, zesde en zevende lid

Artikel 10, achtste lid

Artikel 17 (deels)

 

Artikel 10a

Artikel 10d

Artikel 10b

Artikel 10e

Artikel 10c

Artikel 10c

Artikel 10d

Artikel 11, derde en vierde lid

Artikel 10e, eerste lid

Artikel 11b, derde lid (deels)

Artikel 10e, tweede lid

Artikel 11b, tweede lid, aanhef (deels)

Artikel 10e, derde lid

   

Artikel 11a, eerste lid, onderdelen a t/m c en e (deels)

Artikel 10e, vierde lid

Artikel 10e, vijfde lid

Artikel 11a, eerste lid, onderdelen d en f (deels) en artikel 11b, eerste en tweede lid, onder e (deels)

Artikel 10e, zesde en zevende lid

Artikel 11 t/m 16d

Artikel 11 t/m 16d

Artikel 17

Artikel 17b (aangepast)

 

Artikel 17b

 

Artikel 18 en 19

Artikel 18 en 19

Bijlage 1

 

Bijlage 1

 

Bijlage 1c

Bijlage 2

 

Bijlage 2

 

X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 31 322, nr. 410.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 31 322, nr. 414.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023/24, 36 513, nr. 3.

X Noot
4

Slot, P. (2018). Early childhood education and care in the Netherlands: A shift towards an integrated system aimed at enhancing children's development and learning. In International Perspectives on Early Childhood Education and Care: Early Childhood Education in the 21st Century, 1, 213–225.

X Noot
5

Sluiter, R., Fekkes, M., & Fukkink, R. G. (2022). Comparing center-based with home-based child care: Type of care moderates the association between process quality and child functioning. Early Childhood Research Quarterly, 62, 1–12.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 31 322, nr. 466.

X Noot
9

Fukkink, R. G., & Tavecchio, L. W. C. (2010). Effects of Video Interaction Guidance on early childhood teachers. Teaching and Teacher Education, 26(8), 1652-1659; Moreno, A. J., Green, S., & Koehn, J. (2015). The effectiveness of coursework and onsite coaching at improving the quality of care in infant–toddler settings. Early Education and Development, 26(1), 66–88).

X Noot
10

Kamerstukken II 2024/25, 36 513, nr. 17.

X Noot
11

Kamerstukken II 2024/25, 31 322, nr. 554.

X Noot
12

Kamerstukken II 2022/23, 31 322, nr. 491.

X Noot
13

Kamerstukken II 2021/22, 31 322, nr. 462.

X Noot
14

Kamerstukken II 2021/22, 31 322, nr. 462.

X Noot
17

57% van de bemiddelingsmedewerkers beschikt over ten minste een hbo-opleiding. Bijna 60% van de bemiddelingsmedewerkers heeft een opleiding gevolgd op het gebied van pedagogiek en ontwikkeling van kinderen. Een nadere analyse, gerelateerd aan de omvang van de gastouderbureaus laat zien dat er geen structurele verschillen zijn tussen de grote, middelgrote en kleine bureaus in het gemiddelde opleidingsniveau en in de opleidingsachtergrond van de bemiddelingsmedewerkers die zij in dienst hebben.

X Noot
20

Stb. 2024, 273.

X Noot
21

Kamerstukken II 2024/25, 31 322, nr. 554.

X Noot
22

Kamerstukken II 2021/22, 31 322, nr. 462.

X Noot
23

Kamerstukken II 2021/22, 31 322, nr. 462.

X Noot
24

Kamerstukken II 2024/25, 31 322, nr. 569.

X Noot
25

Kamerstukken II 2023/24, 36 513, nr. 5.

X Noot
27

Stb. 2011, 398.

X Noot
28

Kamerstukken II 2012/13, 33 538, nr. 3.

Naar boven