Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2025, 34596 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2025, 34596 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de artikelen 9.2.4, eerste lid, 9.2.8, eerste en vijfde lid, 9.2.10, tweede lid, en 9.2.11, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies, artikel 2.1, eerste en vijfde lid, van het Besluit van school naar duurzaam werk en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
afspraken als bedoeld in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB;
bevoegd gezag van een bekostigde school of instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB, artikel 1 WEC of artikel 1.1 WVO 2020;
Centraal bureau voor de statistiek, bedoeld in artikel 2 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek;
contactgemeente als bedoeld in artikel 9.2.4, tweede lid, WEB van de Doorstroompuntregio;
contactschool als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid;
centrumgemeente of -gemeenten, genoemd in artikel 1.8 van de Regeling SUWI, waarvan de arbeidsmarktregio geheel of gedeeltelijk overlapt met de betreffende Doorstroompuntregio;
taken van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 9.2.5 WEB;
regio als bedoeld in artikel 9.2.4, eerste lid, WEB;
effectrapportage als bedoeld in artikel 9.2.10 WEB;
stichting Fier, te Leeuwarden, het landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties;
institutionele fusie als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB, artikel 66 WEC of artikel 3.29 WVO 2020;
maatregelen als bedoeld in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel a, WEB;
beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, WEB;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
bekostigde school of instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB, artikel 1 WEC of artikel 1.1 WVO 2020;
regionaal programma als bedoeld in artikel 9.2.8 WEB;
streefcijfers als bedoeld in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel a, WEB;
tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar;
Wet educatie en beroepsonderwijs;
Wet op de expertisecentra;
Wet voortgezet onderwijs 2020.
1. De periode, bedoeld in artikel 9.2.8, eerste lid, WEB, waarvoor het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente een regionaal programma opstelt, loopt van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029.
2. De contactgemeente, centrumgemeente en contactschool dragen gezamenlijk zorg voor de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma.
Het regionaal programma bevat in ieder geval:
a. een regionale analyse die de basis vormt voor de onderdelen b tot en met e;
b. streefcijfers;
c. afspraken;
d. maatregelen; en
e. een begroting.
De streefcijfers omvatten in ieder geval:
a. een streefcijfer voor studiejaar 2025/2026 gericht op beperking van het landelijke aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per studiejaar tot 18.000, bepaald aan de hand van de begripsbepaling van nieuwe voortijdig schoolverlater zoals opgenomen in artikel 1.1 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2025 in samenhang met bijlage 1 bij die regeling, zoals die luidden op 30 april 2025;
b. streefcijfers voor de studiejaren 2026/2027 tot en met 2029/2030 gericht op beperking van het landelijke aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per studiejaar tot 23.000, bepaald aan de hand van de definitie van nieuwe voortijdig schoolverlater zoals volgend uit bijlage 1, onder A; en
c. streefcijfers voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 gericht op beperking van het aantal jongeren dat geen onderwijs volgt en niet werkt, bepaald aan de hand van bijlage 1, onder B.
1. Het regionaal programma bevat in ieder geval afspraken over de volgende onderwerpen:
a. de samenwerking tussen de partijen, bedoeld in artikel 9.2.4, derde lid, onderdeel a, WEB bij de uitvoering van de maatregelen en bij de uitvoering van:
1°. de wettelijke taken van de colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 9.2.5 WEB en artikel 7a van de Participatiewet; en
2°. de wettelijke taken van de bevoegde gezagsorganen van de onderwijsinstellingen, bedoeld in de artikelen 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a WEC en de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020;
b. het gebruik van het overgangsdocument, bedoeld in artikel 9.2.13, derde lid, WEB, artikel 44a, derde lid, WEC en artikel 2.31b, derde lid, WVO 2020 en van de mbo-verklaring, bedoeld in artikel 7.4.6a WEB;
c. het zorgen voor laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning voor jongeren die kampen met psychische, fysieke, financiële, criminele of andere problemen, met aandacht voor samenwerking met de domeinen zorg, inkomen en veiligheid;
d. het verbeteren van de voorbereiding op en de overgang naar het mbo, met speciale aandacht voor overstappende vso-leerlingen, nieuwkomers en voldoende passende stageplekken en leerbanen;
e. het tegengaan van ongediplomeerde uitval naar werk;
f. bij- of omscholing van jongeren zonder startkwalificatie tijdens een baan door middel van praktijkleren in het mbo, resulterend in een mbo-verklaring of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6a respectievelijk 7.2.3 WEB of door middel van non-formele scholing met een branchewaardering zoals opgenomen in erkende ontwikkelpaden als bedoeld in artikel 3.6 van de SLIM-regeling;
g. het investeren in de vakkundigheid van het personeel van de gemeenten en onderwijsinstellingen dat is belast met de uitvoering van de maatregelen en met de uitvoering van de wettelijke taken, genoemd in onderdeel a, onder 1° en 2°;
h. de vormgeving en organisatie van het regionaal bestuurlijk overleg, bedoeld in artikel 9.2.8, vierde lid, WEB; en
i. de wijze waarop jongeren worden betrokken bij de uitvoering van het regionaal programma.
2. De inhoud van de afspraken kan tijdens de looptijd van het regionaal programma bijgesteld of verder uitgewerkt worden.
1. Er is sprake van een maatregel indien hier budget als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdelen a of b, aan wordt uitgegeven.
2. Uit het regionaal programma blijkt dat elke maatregel voldoet aan in ieder geval de volgende voorwaarden:
a. de maatregel is gericht op jongeren die:
1°. geen onderwijs volgen;
2°. geen werk hebben; of
3°. een groot risico lopen geen onderwijs te volgen of geen werk te hebben;
b. er is een duidelijke relatie tussen de regionale analyse en de maatregel;
c. er is duidelijk beschreven wat het beoogde maatschappelijke effect van de maatregel is en de effectiviteit van de maatregel is aannemelijk gemaakt of zal tijdens de looptijd van het regionaal programma worden geëvalueerd;
d. voor gebruikmaking van de voorzieningen, voortvloeiend uit de maatregel, wordt:
1°. indien de maatregel op een onderwijsinstelling wordt uitgevoerd geen onderscheid gemaakt op basis van de gemeente, Doorstroompuntregio of arbeidsmarktregio waar de jongere woont; en
2°. voor de overige maatregelen geen onderscheid gemaakt op basis van de gemeente binnen de Doorstroompuntregio waar een jongere woont, tenzij inhoudelijk kan worden onderbouwd waarom een dergelijk onderscheid noodzakelijk is; en
e. de maatregel is aanvullend op:
1°. de wettelijke taken van de colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 9.2.5 WEB en artikel 7a van de Participatiewet; en
2°. de wettelijke taken van de bevoegde gezagsorganen van de onderwijsinstellingen, bedoeld in de artikelen 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a WEC en de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020.
3. In aanvulling op artikel 2.2 omvat het regionaal programma van Doorstroompuntregio Friesland Noord in ieder geval een of meer maatregelen met betrekking tot de voorzieningen zoals aangeboden door Fier Fryslân.
1. Het totale budget voor het regionaal programma bestaat uit:
a. de subsidie aan de contactschool, bedoeld in paragraaf 3;
b. de specifieke uitkering aan de contactgemeente, bedoeld in paragraaf 4, voor zover bestemd voor het regionaal programma; en
c. eventueel overig budget.
2. Onder het eventuele overig budget, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vallen in ieder geval de reserves, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, onderdeel a.
3. In de begroting wordt gespecificeerd welk bedrag per maatregel en welk bedrag aan algemene kosten wordt besteed.
1. De minister kan op een aanvraag van het bevoegd gezag van een contactschool subsidie verstrekken voor het regionaal programma.
2. In afwijking van artikel 3.2, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is de subsidie bedoeld voor de gehele periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029.
1. De onderwijsinstellingen binnen een Doorstroompuntregio wijzen uit hun midden een onderwijsinstelling aan die optreedt als contactschool in de betreffende Doorstroompuntregio.
2. De contactschool kan niet gedurende de looptijd van het regionaal programma worden gewijzigd, tenzij er sprake is van een institutionele fusie, splitsing of opheffing van de contactschool.
3. Het bevoegd gezag van de contactschool heeft in ieder geval de volgende taken, tevens zijnde subsidieverplichtingen:
a. het als penvoerder aanvragen, ontvangen en verantwoorden van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf;
b. het bijdragen aan de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma, waaronder de overeengekomen besteding van de subsidie;
c. het vertegenwoordigen van de onderwijsinstellingen in de Doorstroompuntregio bij de totstandkoming van het regionaal programma en bij het regionaal bestuurlijk overleg, zoals bedoeld in artikel 9.2.8, vierde lid, WEB;
d. het faciliteren van de afstemming van het beleid van elke onderwijsinstelling in de Doorstroompuntregio op het regionaal programma, waaronder de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de taken met betrekking tot de loopbaanbegeleiding, bedoeld in de artikelen 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a van WEC en de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020;
e. het faciliteren van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen in de Doorstroompuntregio en de andere partijen in het regionaal programma; en
f. het bijdragen aan de effectrapportage.
4. In aanvulling op de taken, genoemd in het derde lid, heeft het bevoegd gezag van de contactschool van Doorstroompuntregio Friesland Noord de taak om ervoor te zorgen dat Fier Fryslân een bedrag van € 373.920 ontvangt voor de uitvoering van de maatregel of maatregelen, bedoeld in artikel 2.5, derde lid.
5. Op de contactschool rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke onderwijsinstelling of andere organisatie feitelijk is belast met de uitvoering van de maatregelen.
Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf is ten hoogste € 175.052.000 beschikbaar.
Het budget, genoemd in artikel 3.3, wordt conform bijlage 2 over de contactscholen verdeeld.
1. De contactschool dient de aanvraag voor subsidie op grond van deze paragraaf via de beveiligde omgeving van duo.nl/zakelijk in bij de minister.
2. In afwijking van de artikelen 3.3, onderdeel a, en 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en in aanvulling op artikel 3.5, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt de aanvraag ingediend met gebruikmaking van het format in bijlage 3.
3. De subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd van:
a. 1 januari 2026 tot en met 31 januari 2026; of
b. 1 april 2026 tot en met 31 mei 2026.
4. Het aanvraagtijdvak, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, kan alleen worden benut door contactscholen waarvan de eerdere subsidieaanvraag is afgewezen.
Onverminderd artikel 3.5 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht verstrekt de minister de subsidie indien het regionaal programma voldoet aan de eisen, bedoeld in paragraaf 2.
1. De minister beslist uiterlijk over de verlening van de subsidie op:
a. 31 maart 2026 voor de aanvragen gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onderdeel a; of
b. op 30 juni 2026 voor de aanvragen gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onderdeel b.
2. De subsidie wordt in vier gelijke delen als voorschot uitbetaald. De betalingen vinden uiterlijk plaats in:
a. mei 2026 voor de aanvragen gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onderdeel a, of september 2026 voor de aanvragen gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onderdeel b;
b. februari 2027;
c. februari 2028; en
d. februari 2029.
De meldingsplicht, bedoeld in artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, VWS en SZW is in ieder geval van toepassing in het geval van een voorgenomen substantiële wijziging van het regionaal programma.
De contactschool werkt mee aan de evaluatie, bedoeld in artikel 6.1, en levert hiertoe zo nodig ook gegevens van en over de overige onderwijsinstellingen in de Doorstroompuntregio aan.
1. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verstrekt en kan worden besteed tot en met 31 december 2029. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.
2. De financiële verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G2.
3. De vaststelling van de subsidie vindt plaats binnen een jaar na indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.
Met uitzondering van artikel 4.8 is deze paragraaf van toepassing op de verstrekking van de jaarlijkse specifieke uitkering aan de contactgemeenten, bedoeld in artikel 9.2.9 WEB, voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029.
1. Voor het verstrekken van de specifieke uitkering is jaarlijks in totaal een budget van ten hoogste € 117.813.000 beschikbaar, waarvan:
a. € 50.173.000 is bestemd voor de uitvoering van de maatregelen uit het regionaal programma; en
b. € 67.640.000 is bestemd voor de Doorstroompuntfunctie.
2. De minister kan het deel van het budget dat is bestemd voor de Doorstroompuntfunctie, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, jaarlijks aanpassen in verband met loon- en prijsbijstelling.
1. Het totale budget, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, wordt over de contactgemeenten verdeeld conform de berekening, bedoeld in het tweede en derde lid.
2. Een percentage van 99,75% wordt over alle contactgemeenten verdeeld naar rato van de risicoscore per Doorstroompuntregio uit het door het CBS ontwikkelde verdeelmodel, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit van school naar duurzaam werk. Voor het deel van het budget dat is bestemd voor de Doorstroompuntfunctie, genoemd in artikel 4.2, eerste lid, onderdeel b, wordt dit verdeelmodel gedurende de looptijd van de regeling eenmalig geactualiseerd vanaf de specifieke uitkering voor kalenderjaar 2028.
3. Een percentage van 0,25% wordt als volgt verdeeld over de contactgemeenten van de Doorstroompuntregio’s grenzend aan België:
a. de minister stelt voor elke Doorstroompuntregio grenzend aan België het totaal aantal jongeren vast dat in mei 2024 woonachtig is in die regio en onderwijs volgt aan een onderwijsinstelling in België;
b. de minister stelt vast in welke van deze Doorstroompuntregio’s het om een relatief aandeel gaat van minimaal 3% van alle jongeren die woonachtig zijn in die regio en onderwijs volgt aan een onderwijsinstelling in België; en
c. het bedrag wordt naar rato van het totaal aantal jongeren, bedoeld in onderdeel a, over de Doorstroompuntregio’s, bedoeld in onderdeel b, verdeeld.
De berekening wordt gedurende de looptijd van de regeling niet geactualiseerd.
4. De uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede en derde lid, voor kalenderjaar 2026 is opgenomen in bijlage 4.
1. De betaling van de specifieke uitkeringen voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 vindt steeds plaats uiterlijk in februari van het kalenderjaar waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.
2. Indien in enig jaar een loon- en prijsbijstelling als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, wordt toegepast, wordt het hiermee samenhangende bedrag uitbetaald in uiterlijk september van het kalenderjaar waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.
De contactgemeente doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of vaststelling van een specifieke uitkering en overlegt daarbij de relevante stukken. Hiervan is in ieder geval sprake bij een voorgenomen substantiële wijziging van het regionaal programma.
De contactgemeente werkt mee aan de evaluatie, bedoeld in artikel 6.1, en levert hiertoe zo nodig ook gegevens van en over de overige gemeenten in de Doorstroompuntregio aan.
1. Indien de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed in het kalenderjaar waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt, mag het resterende bedrag uiterlijk in kalenderjaar 2029 worden besteed aan het doel waarvoor deze specifieke uitkering is bestemd.
2. De minister vordert bedragen die blijkens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, alsdan niet zijn besteed aan het doel waarvoor zij waren bestemd, terug.
1. Indien de specifieke uitkeringen, bedoeld in artikel 8.3.2, vijfde lid, WEB zoals dat luidde op 31 december 2025 niet of niet geheel zijn besteed in het kalenderjaar waarvoor ze zijn verstrekt, mag het resterende bedrag:
a. voor de kalenderjaren 2021 tot en met 2025 conform artikel 4.3, eerste lid, van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2025 zoals dat luidde op 30 april 2025 uiterlijk in kalenderjaar 2026 worden besteed aan het doel waarvoor deze specifieke uitkeringen zijn bestemd; en
b. voor de kalenderjaren 2002 tot en met 2020 uiterlijk in kalenderjaar 2029 worden besteed aan het doel waarvoor deze specifieke uitkeringen zijn bestemd.
2. De specifieke uitkering, bedoeld in de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie zoals die luidde op 30 april 2026 dient conform artikel 5, eerste lid, van die regeling uiterlijk in kalenderjaar 2026 te worden besteed aan het doel waarvoor deze specifieke uitkering is bestemd.
3. Artikel 4.7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De effectrapportage gaat in op in ieder geval de volgende onderwerpen:
a. de streefcijfers, de bereikte resultaten en een toelichting op afwijkingen in die bereikte resultaten ten opzichte van de streefcijfers;
b. de voortgang van de afspraken in het regionaal programma; en
c. de voortgang van de maatregelen en de effecten hiervan.
2. De contactgemeente gebruikt voor de effectrapportage een door de minister beschikbaar gesteld format. Dit format kan jaarlijks worden gewijzigd.
3. De contactgemeente dient de effectrapportage uiterlijk op 30 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, in bij de minister.
4. De contactgemeente betrekt de contactschool en de centrumgemeente bij het opstellen van de effectrapportage.
5. Ten behoeve van het onderdeel van de effectrapportage, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, verstrekt de minister het gerealiseerde aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per Doorstroompuntregio telkens uiterlijk in maart na afloop van het betreffende studiejaar aan de gemeenten en onderwijsinstellingen binnen de Doorstroompuntregio.
1. De Doorstroompuntregio’s zijn opgenomen in bijlage 5.
2. De samenstelling van een Doorstroompuntregio kan niet gedurende de looptijd van het regionaal programma worden gewijzigd.
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de wijziging van de samenstelling van de Doorstroompuntregio het gevolg is van een gemeentelijke herindeling. In dat geval doen de betrokken contactgemeenten schriftelijk mededeling van de wijziging van de samenstelling van de Doorstroompuntregio aan de minister.
1. Deze regeling treedt in werking op het moment waarop artikel I, onderdeel II, van de Wet van school naar duurzaam werk in werking treedt.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies en specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Moes
Dit betreft de jongeren die:
– op 1 oktober in een gegeven jaar (t0) ingeschreven staan in het bekostigde voortgezet (speciaal) onderwijs, voortgezet algemeen volwassenonderwijs of mbo, die op dat moment geen startkwalificatie1 hebben en die op dat moment 12 tot en met 252 jaar oud zijn. Dit is de startpopulatie; en
– op 1 oktober in het daaropvolgende jaar (t1) het onderwijs hebben verlaten zonder een startkwalificatie te hebben behaald. Dit is de bestemmingspopulatie.
De volgende jongeren zijn uitgezonderd en kunnen geen nieuwe vsv’er worden:
– Jongeren die niet zijn ingeschreven als ingezetene in de basisregistratie personen (BRP) op t0 of t1;
– Jongeren die staan ingeschreven in het voortgezet speciaal onderwijs met uitstroomprofiel dagbesteding of het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel op t0 of t1;
– Jongeren die staan ingeschreven in het praktijkonderwijs op t0 of t1;
– Jongeren die staan ingeschreven in de Engelse stroom of Internationaal Baccalaureaat3 op t0 of t1;
– Jongeren die een vrijstelling hebben van de inschrijvingsplicht als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 op t1; en
– Jongeren die staan ingeschreven bij een niet-bekostigde school of instelling op t1.
Het aantal nieuwe vsv'ers wordt berekend door te bepalen hoeveel jongeren van de uiteindelijke startpopulatie het onderwijs zonder startkwalificatie hebben verlaten in het daaropvolgende jaar, op 1 oktober (t1). Het vsv-percentage is het aantal nieuwe vsv'ers gedeeld door het aantal jongeren in de startpopulatie. Jongeren die al in voorgaande studiejaren vsv’er zijn geworden (‘oude’ vsv’ers) worden alleen meegeteld voor de indicator, bedoeld in artikel 2.3, onderdeel c.
Bij de rapportage van het aantal nieuwe vsv’ers wordt een uitsplitsing gemaakt: het aantal nieuwe vsv’ers met en het aantal nieuwe vsv’ers zonder de entree-gediplomeerden.
Dit betreft de jongeren die op 1 oktober:
– zijn ingeschreven als ingezetene in de basisregistratie personen (BRP);
– tussen de 16 en 27 jaar oud zijn;
– geen formeel onderwijs4 volgen;
– geen inkomen uit een arbeidsrelatie hebben; en
– niet staan ingeschreven als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel.
Hieronder is het subsidiebedrag per contactschool per jaar opgenomen. Voor het totale subsidiebedrag moeten deze bedragen worden vermenigvuldigd met vier.
|
Nr. |
Doorstroompuntregio |
Contactschool |
Instellingscode |
Budget totaal |
|---|---|---|---|---|
|
1 |
Oost-Groningen |
Noorderpoortcollege |
25LW |
€ 400.001 |
|
2 |
Noord-Groningen-Eemsmond |
Noorderpoortcollege |
25LW |
€ 248.730 |
|
3 |
Centraal en Westelijk Groningen |
Noorderpoortcollege |
25LW |
€ 1.133.658 |
|
4 |
Friesland Noord1 |
Firda |
08PG |
€ 974.732 |
|
5 |
Zuid-West Friesland |
Firda |
08PG |
€ 364.309 |
|
6 |
De Friese Wouden |
Firda |
08PG |
€ 635.257 |
|
7 |
Noord- en Midden Drenthe |
DC Terra |
25PW |
€ 467.334 |
|
8 |
Zuid-Oost Drenthe |
DC Terra |
25PW |
€ 454.307 |
|
9 |
Zuid-West Drenthe |
DC Terra |
25PW |
€ 344.017 |
|
10 |
IJssel-Vecht |
Deltion College |
25PJ |
€ 1.550.917 |
|
11 |
Stedendriehoek |
ROC Aventus |
27DV |
€ 1.147.161 |
|
12 |
Twente |
ROC Twente |
27YU |
€ 1.648.452 |
|
13 |
Achterhoek |
Graafschap College |
24ZZ |
€ 732.298 |
|
15 |
Rivierenland |
ROC Rivor |
04CY |
€ 524.322 |
|
16 |
Eem en Vallei |
ROC Midden Nederland |
25LH |
€ 1.610.430 |
|
17 |
Noordwest-Veluwe |
ROC Landstede |
01AA |
€ 476.552 |
|
18 |
Flevoland |
ROC Flevoland |
25LR |
€ 1.329.552 |
|
19 |
Utrecht |
ROC Midden Nederland |
25LH |
€ 1.942.076 |
|
20 |
Gooi en Vechtstreek |
ROC van Amsterdam |
25PZ |
€ 570.586 |
|
21 |
Agglomeratie Amsterdam |
ROC van Amsterdam |
25PZ |
€ 3.978.375 |
|
22 |
West-Friesland |
Talland |
25PT |
€ 516.590 |
|
23 |
Kop van Noord-Holland |
Vonk |
25EF |
€ 429.686 |
|
24 |
Noord-Kennemerland |
Talland |
25PT |
€ 722.491 |
|
25 |
Zuid-Kennemerland en IJmond |
Nova College |
25PX |
€ 826.713 |
|
26 |
Zuid-Holland-Noord |
MBO Rijnland |
25LN |
€ 857.652 |
|
27 |
Zuid-Holland-Oost |
MBO Rijnland |
25LN |
€ 870.562 |
|
28 |
Haaglanden |
ROC Mondriaan |
27GZ |
€ 2.907.564 |
|
29 |
Rijnmond |
ROC Albeda College |
00GT |
€ 4.237.628 |
|
30 |
Zuid-Holland-Zuid |
ROC Da Vinci College |
20MQ |
€ 1.156.569 |
|
31 |
Oosterschelde regio |
Scalda |
25PV |
€ 355.567 |
|
32 |
Walcheren |
Scalda |
25PV |
€ 291.439 |
|
33 |
Zeeuws-Vlaanderen |
Scalda |
25PV |
€ 208.153 |
|
34 |
West-Brabant |
Curio |
25LX |
€ 1.629.783 |
|
35 |
Midden-Brabant |
Yonder |
25LZ |
€ 1.035.134 |
|
36 |
Noord-Oost-Brabant |
Koning Willem I College |
04FO |
€ 1.448.978 |
|
37 |
Zuidoost-Brabant |
Summa College |
25MB |
€ 1.689.573 |
|
38 |
Gewest Limburg-Noord |
ROC Gilde opleidingen |
25LT |
€ 1.028.889 |
|
39 |
Gewest Zuid-Limburg |
Vista College |
25PL |
€ 1.243.381 |
|
40 |
Rijk van Nijmegen |
ROC van Nijmegen |
25PN |
€ 719.372 |
|
41 |
Arnhem |
ROC Rijn IJssel |
25LF |
€ 1.054.211 |
|
€ 43.763.000 |
Het jaarlijkse budget voor contactschool Firda in Friesland Noord is inclusief het jaarlijkse budget van € 93.480 voor Fier Fryslân.
Het formulier dat door de contactschool wordt gebruikt voor het doen van de subsidieaanvraag is tevens het format voor het regionaal programma. De contactgemeente is verantwoordelijk voor het opstellen van het regionaal programma, maar doet dit samen met de centrumgemeente en contactschool.
|
1. Contactgegevens |
||||||||
|
Naam Doorstroompuntregio |
Neem de naam van de Doorstroompuntregio op, zoals opgenomen in bijlage 5. |
|||||||
|
Nummer Doorstroompuntregio |
Neem het nummer van de Doorstroompuntregio op, zoals opgenomen in bijlage 5. |
|||||||
|
Contactschool |
Neem de naam van de contactschool voor de Doorstroompuntregio op, zoals opgenomen in bijlage 2. |
|||||||
|
Contactpersoon contactschool |
Neem de naam van de persoon op die als contactpersoon fungeert voor OCW. |
|||||||
|
|
E-mailadres van deze persoon. |
|||||||
|
Telefoonnummer |
Telefoonnummer van deze persoon. |
|||||||
|
Naam contactgemeente |
Neem de naam van de contactgemeente op. |
|||||||
|
Contactpersoon contactgemeente |
Neem de naam van de persoon op die als contactpersoon fungeert voor OCW. |
|||||||
|
|
E-mailadres van deze persoon. |
|||||||
|
Telefoonnummer |
Telefoonnummer van deze persoon. |
|||||||
|
Naam centrumgemeenten(n)* |
Neem de naam van de centrumgemeente op. Dit kunnen meerdere centrumgemeenten zijn indien de Doorstroompuntregio overlapt met meerdere arbeidsmarktregio’s. |
|||||||
|
Contactperso(o)n(en) centrumgemeente(n) |
Neem de naam/namen van de persoon/personen op die als contactpersoon fungeert/fungeren voor OCW. |
|||||||
|
|
E-mailadres/e-mailadressen van deze persoon/personen. |
|||||||
|
Telefoonnummer |
Telefoonnummer/telefoonnummers van deze persoon/personen. |
|||||||
|
2. Regionale analyse |
||||||||
|
Is de regionale analyse toegevoegd bij de subsidieaanvraag? |
De regionale analyse is een apart document. Stuur de regionale analyse mee met de subsidieaanvraag. |
|||||||
|
3. Streefcijfers (conform artikel 2.3) |
||||||||
|
Beoogd maximum aantal nieuwe vsv’ers per studiejaar, over studiejaar 2025/2026 |
Hier kunt u hetzelfde streefcijfer als voor studiejaar 2024/2025 invullen. |
|||||||
|
Beoogd maximum aantal nieuwe vsv’ers per studiejaar, over de studiejaren 2026/2027 t/m 2029/2030. |
Referentiewaarde aantal nieuwe vsv’ers zoals verstrekt door OCW |
Beschrijf het beoogde aantal nieuwe vsv’ers per studiejaar (streefcijfer van de regio) |
||||||
|
Motivatie voor deze streefcijfers |
Als voor de studiejaren 2026/2027 t/m 2029/2030 de streefcijfers voor het aantal nieuwe vsv’ers afwijken van de referentiewaarde zoals verstrekt door OCW, leg dan uit waarom de Doorstroompuntregio hiervoor kiest. Leg de relatie met de regionale analyse. |
|||||||
|
Beoogd maximum aantal jongeren zonder werk of opleiding, over de jaren 2026 t/m 2029 |
Beschrijf het beoogde aantal jongeren zonder onderwijs en zonder werk per jaar voor de Doorstroompuntregio. |
|||||||
|
Motivatie voor deze streefcijfers |
Leg de relatie met de regionale analyse. |
|||||||
|
4. Afspraken (conform artikel 2.4) |
||||||||
|
a. + b. Afspraken over de samenwerking bij uitvoering wettelijke taken en maatregelen |
Hierin beschrijft u de afspraken die u maakt over de samenwerking tussen het Doorstroompunt, scholen en gemeenten bij de uitvoering van de wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk en bij de uitvoering van de aanvullende maatregelen uit het regionaal programma. De wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk waar het hier om gaat, zijn te vinden in de artikelen 9.2.5, 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a WEC, de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020 en artikel 7a van de Participatiewet. Concreet betreft het afspraken over: – De samenwerking tussen scholen en gemeenten met betrekking tot de aanvullende loopbaanbegeleiding en de ondersteuning van jongeren bij de begeleiding naar en het behoud van (beschut) werk. Hierbij wordt ook ingegaan op het gebruik van het overgangsdocument; – De samenwerking tussen scholen en het Doorstroompunt. Hierbij wordt ook ingegaan op het gebruik van de mbo-verklaring; en – De samenwerking tussen het Doorstroompunt en gemeenten. Ook geeft u aan waar u tijdens de looptijd van de regeling mee aan de slag gaat. |
|||||||
|
c. Laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning voor jongeren met meervoudige problematiek |
||||||||
|
d. het verbeteren van de voorbereiding op en de overgang naar het mbo, met speciale aandacht voor overstappende vso-leerlingen, nieuwkomers en voldoende passende stageplekken en leerbanen |
||||||||
|
e. het tegengaan van ongediplomeerde uitstroom naar werk |
||||||||
|
f. bijscholing of omscholing van jongeren zonder startkwalificatie tijdens een baan door middel van praktijkleren in het mbo of door middel van non-formele scholing met een branchewaardering zoals opgenomen in erkende sectorale ontwikkelpaden |
||||||||
|
g. het investeren in de vakkundigheid van het personeel dat door de onderwijsinstellingen en gemeenten is belast met de uitvoering van de wettelijke taken en maatregelen |
Het gaat hier om het personeel dat is belast met de uitvoering van de wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk en de uitvoering van de aanvullende maatregelen uit het regionaal programma. De wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk waar het hier om gaat, zijn te vinden in de artikelen 9.2.5, 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a WEC, de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020 en artikel 7a van de Participatiewet. |
|||||||
|
h. de vormgeving en organisatie van het regionaal bestuurlijk overleg |
||||||||
|
i. de wijze waarop jongeren worden betrokken bij de uitvoering van het regionaal programma |
||||||||
|
j. eventuele andere afspraken |
Dit is optioneel. |
|||||||
|
5. Maatregelen (conform artikel 2.5) |
Onderstaande velden moeten voor elke maatregel worden ingevuld. N.B. Voor Doorstroompuntregio Friesland Noord dienen partijen hier in ieder geval een of meer maatregelen op te nemen met betrekking tot de voorzieningen die worden aangeboden door het landelijke expertise- en behandelcentrum Fier Fryslân. |
|||||||
|
Beschrijving maatregel |
Beschrijf: – de inhoud van de maatregel – de doelgroep(en) van de maatregel – de uitvoerder(s) van de maatregel |
|||||||
|
a. De maatregel is gericht op jongeren die: 1. geen onderwijs volgen; 2. geen werk hebben; of 3. een groot risico hebben op het niet volgen van onderwijs of het niet hebben van werk |
Onderbouw waarom de maatregel is gericht op jongeren die onder een of meerdere van deze categorieën vallen. |
|||||||
|
b. Er is een duidelijke relatie tussen de regionale analyse en de maatregel |
Beschrijf de relatie tussen de regionale analyse en de maatregel: |
|||||||
|
c. Wat is het beoogde maatschappelijk effect van de maatregel? Waaruit blijkt dat de maatregel effectief is, of hoe wordt dit tijdens de looptijd van het programma geëvalueerd? |
Beschrijf het beoogde maatschappelijke effect. Beschrijf op basis waarvan aannemelijk is dat de maatregel effectief is of hoe dit tijdens de looptijd van het regionaal programma wordt geëvalueerd. |
|||||||
|
d. Voor een maatregel die wordt uitgevoerd op een onderwijsinstelling: Wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van de woonplaats van de jongere? Voor overige maatregelen: Wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van de gemeente binnen de Doorstroompuntregio waar een jongere woont? Indien dit wel gebeurt, waarom is een dergelijk onderscheid noodzakelijk? |
Geef aan of er onderscheid wordt gemaakt op basis van de woonplaats van een jongere, en indien dit gebeurt, waarom dit onderscheid noodzakelijk is. |
|||||||
|
e. Waarom is de maatregel aanvullend op de wettelijke taken van onderwijsinstellingen en gemeenten? |
Geef aan: – Welke activiteiten de onderwijsinstellingen, het Doorstroompunt en de gemeenten uitvoeren op basis van hun wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk; en – Waarom de maatregel aanvullend is op deze activiteiten. De wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk waar het hier om gaat, zijn te vinden in de artikelen 9.2.5, 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a WEC, de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020 en artikel 7a van de Participatiewet. |
|||||||
|
6. Begroting (conform artikel 2.6) |
Het budget voor het regionaal programma 2026–2029 (hieronder aangeduid als ‘budget op basis van deze regeling’) bestaat in ieder geval uit de subsidie die de contactscholen hiervoor krijgen op grond van deze regeling en het voor het regionaal programma bestemde deel van de specifieke uitkeringen die de contactgemeenten hiervoor krijgen voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029. Hoewel deze budgetten apart worden verstrekt, is het één regionaal programma. Verder kan er sprake zijn van overig budget. Denk bijvoorbeeld aan reserves die de contactgemeente heeft opgebouwd gedurende de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2025, maar ook aan eventuele cofinanciering. De reserves opgebouwd gedurende de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2025 mogen worden uitgegeven tot en met 2026. De contactgemeenten hebben voor 2025 veel extra middelen gekregen die waarschijnlijk nog niet geheel zijn uitgegeven. Het ligt daarom voor de hand om in ieder geval deze reserves op te nemen in onderstaande de begroting (met dus een beoogde besteding in uiterlijk 2026). |
|||||||
|
Algemeen budget |
Budget contactschool |
Budget contactgemeente |
Evt. overig budget |
|||||
|
Budget maatregel 1 |
Budget contactschool |
Budget contactgemeente |
Evt. overig budget |
|||||
|
Budget maatregel 2 |
Budget contactschool |
Budget contactgemeente |
Evt. overig budget |
|||||
|
Eventuele toelichting bij begroting |
||||||||
|
7. Ondertekening |
||||||||
|
Handtekening contactschool |
Een bevoegd persoon ondertekent namens de contactschool. Benoem de functie van de persoon die ondertekent. |
|||||||
|
Handtekening contactgemeente |
Een bevoegd persoon ondertekent namens de contactgemeente. Benoem de functie van de persoon die ondertekent. |
|||||||
|
Handtekening centrumgemeente(n) overlappend met de Doorstroompuntregio |
Een bevoegd persoon ondertekent namens de centrumgemeente(n). Dit kunnen meerdere centrumgemeenten zijn indien de Doorstroompuntregio overlapt met meerdere arbeidsmarktregio’s. Benoem de functie van de persoon die ondertekent. |
|||||||
|
8. Eventuele overige opmerkingen |
||||||||
Het bedrag per contactgemeente is uitgesplitst naar het budget dat is bestemd voor het regionaal programma en het budget dat is bestemd voor de Doorstroompuntfunctie.
Het bedrag per contactgemeente voor de Doorstroompuntfunctie kan jaarlijks worden bijgesteld op basis van loon- en prijsbijstellingen en in 2028 op basis van de actualisatie van het verdeelmodel van het CBS. Indien nodig worden de beschikkingen voor die kalenderjaren hierop aangepast.
|
Nr. |
Regio |
Contactgemeente |
Regionaal Programma |
Doorstroompuntfunctie |
Totaal |
|---|---|---|---|---|---|
|
1 |
Oost-Groningen |
Veendam |
€ 476.707 |
€ 642.666 |
€ 1.119.374 |
|
2 |
Noord-Groningen-Eemsmond |
Eemsdelta |
€ 296.427 |
€ 399.624 |
€ 696.052 |
|
3 |
Centraal en Westelijk Groningen |
Groningen |
€ 1.078.844 |
€ 1.454.427 |
€ 2.533.271 |
|
4 |
Friesland Noord |
Leeuwarden |
€ 958.134 |
€ 1.291.694 |
€ 2.249.828 |
|
5 |
Zuid-West Friesland |
Súdwest-Fryslân |
€ 434.171 |
€ 585.321 |
€ 1.019.492 |
|
6 |
De Friese Wouden |
Smallingerland |
€ 757.077 |
€ 1.020.642 |
€ 1.777.718 |
|
7 |
Noord- en Midden Drenthe |
Assen |
€ 556.951 |
€ 750.846 |
€ 1.307.797 |
|
8 |
Zuid-Oost Drenthe |
Emmen |
€ 541.427 |
€ 729.917 |
€ 1.271.343 |
|
9 |
Zuid-West Drenthe |
Hoogeveen |
€ 409.987 |
€ 552.718 |
€ 962.704 |
|
10 |
IJssel-Vecht |
Zwolle |
€ 1.354.088 |
€ 1.825.493 |
€ 3.179.581 |
|
11 |
Stedendriehoek |
Apeldoorn |
€ 1.367.145 |
€ 1.843.097 |
€ 3.210.242 |
|
12 |
Twente |
Enschede |
€ 1.964.566 |
€ 2.648.501 |
€ 4.613.066 |
|
13 |
Achterhoek |
Doetinchem |
€ 872.727 |
€ 1.176.554 |
€ 2.049.281 |
|
15 |
Rivierenland |
Tiel |
€ 624.869 |
€ 842.408 |
€ 1.467.277 |
|
16 |
Eem en Vallei |
Amersfoort |
€ 1.852.576 |
€ 2.497.523 |
€ 4.350.098 |
|
17 |
Noordwest-Veluwe |
Harderwijk |
€ 567.938 |
€ 765.657 |
€ 1.333.594 |
|
18 |
Flevoland |
Almere |
€ 1.584.512 |
€ 2.136.137 |
€ 3.720.650 |
|
19 |
Utrecht |
Utrecht |
€ 2.256.755 |
€ 3.042.412 |
€ 5.299.167 |
|
20 |
Gooi en Vechtstreek |
Hilversum |
€ 564.521 |
€ 761.051 |
€ 1.325.572 |
|
21 |
Agglomeratie Amsterdam |
Amsterdam |
€ 4.468.388 |
€ 6.023.992 |
€ 10.492.380 |
|
22 |
West-Friesland |
Hoorn |
€ 615.653 |
€ 829.984 |
€ 1.445.637 |
|
23 |
Kop van Noord-Holland |
Den Helder |
€ 512.085 |
€ 690.360 |
€ 1.202.445 |
|
24 |
Noord-Kennemerland |
Alkmaar |
€ 836.979 |
€ 1.128.362 |
€ 1.965.341 |
|
25 |
Zuid-Kennemerland en IJmond |
Haarlem |
€ 985.247 |
€ 1.328.246 |
€ 2.313.492 |
|
26 |
Zuid-Holland-Noord |
Leiden |
€ 993.936 |
€ 1.339.960 |
€ 2.333.896 |
|
27 |
Zuid-Holland-Oost |
Gouda |
€ 1.037.505 |
€ 1.398.697 |
€ 2.436.202 |
|
28 |
Haaglanden |
Den Haag |
€ 3.465.131 |
€ 4.671.465 |
€ 8.136.596 |
|
29 |
Rijnmond |
Rotterdam |
€ 4.724.426 |
€ 6.369.166 |
€ 11.093.593 |
|
30 |
Zuid-Holland-Zuid |
Dordrecht |
€ 1.378.358 |
€ 1.858.213 |
€ 3.236.571 |
|
31 |
Oosterschelde regio |
Goes |
€ 423.752 |
€ 571.275 |
€ 995.027 |
|
32 |
Walcheren |
Middelburg |
€ 341.140 |
€ 459.903 |
€ 801.043 |
|
33 |
Zeeuws-Vlaanderen |
Terneuzen |
€ 274.410 |
€ 369.942 |
€ 644.352 |
|
34 |
West-Brabant |
Breda |
€ 1.953.361 |
€ 2.633.395 |
€ 4.586.755 |
|
35 |
Midden-Brabant |
Tilburg |
€ 1.233.636 |
€ 1.663.108 |
€ 2.896.744 |
|
36 |
Noord-Oost-Brabant |
Den Bosch |
€ 1.648.477 |
€ 2.222.370 |
€ 3.870.847 |
|
37 |
Zuidoost-Brabant |
Eindhoven |
€ 1.938.997 |
€ 2.614.030 |
€ 4.553.027 |
|
38 |
Limburg-Noord |
Venlo |
€ 1.261.189 |
€ 1.700.253 |
€ 2.961.442 |
|
39 |
Zuid-Limburg |
Heerlen |
€ 1.522.833 |
€ 2.052.985 |
€ 3.575.818 |
|
40 |
Rijk van Nijmegen |
Nijmegen |
€ 781.708 |
€ 1.053.848 |
€ 1.835.556 |
|
41 |
Arnhem |
Arnhem |
€ 1.256.371 |
€ 1.693.758 |
€ 2.950.129 |
|
€ 50.173.000 |
€ 67.640.000 |
€ 117.813.000 |
Regio 1. Oost-Groningen
Stadskanaal, Veendam, Westerwolde, Pekela, Oldambt.
Regio 2. Noord-Groningen-Eemsmond
Het Hogeland, Eemsdelta.
Regio 3. Centraal en Westelijk Groningen
Groningen, Midden-Groningen, Westerkwartier.
Regio 4. Friesland Noord
Ameland, Dantumadiel, Harlingen, Leeuwarden, Noardeast-Fryslân, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland, Waadhoeke.
Regio 5. Zuid-West Friesland
De Fryske Marren, Súdwest-Fryslân.
Regio 6. Friesland-Oost (‘de Friese Wouden’)
Achtkarspelen, Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland, Tytsjerksteradiel, Weststellingwerf.
Regio 7. Noord-en Midden Drenthe
Aa en Hunze, Assen, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo.
Regio 8. Zuid-Oost Drenthe
Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen.
Regio 9. Zuid-West Drenthe
Hoogeveen, Meppel, Westerveld, De Wolden.
Regio 10. IJssel-vecht
Dalfsen, Hardenberg, Hattem, Heerde, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle.
Regio 11. Stedendriehoek
Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst, Zutphen.
Regio 12. Twente
Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden.
Regio 13. Achterhoek
Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk.
Regio 14.
N.v.t.
Regio 15. Rivierenland
Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal, Zaltbommel.
Regio 16. Eem en Vallei
Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bunschoten, Ede, Leusden, Nijkerk, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Soest, Veenendaal, Wageningen, Woudenberg.
Regio 17. Noordwest-Veluwe
Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Zeewolde.
Regio 18. Flevoland
Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk.
Regio 19. Utrecht
Bunnik, De Bilt, De Ronde Venen, Houten, IJsselstein, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Vijfheerenlanden, Wijk bij Duurstede, Woerden, Zeist.
Regio 20. Gooi en Vechtstreek
Blaricum, Eemnes, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren, Wijdemeren.
Regio 21. Agglomeratie Amsterdam
Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad.
Regio 22. West-Friesland
Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Stede Broec.
Regio 23. Kop van Noord-Holland
Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel.
Regio 24. Noord-Kennemerland
Alkmaar, Bergen (NH), Castricum, Dijk en Waard, Heiloo, Uitgeest.
Regio 25. Zuid-Kennemerland en IJmond
Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Velsen, Zandvoort.
Regio 26. Zuid-Holland-Noord
Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Kaag en Braassem, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Zoeterwoude.
Regio 27. Zuid-Holland-Oost
Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Nieuwkoop, Waddinxveen, Zuidplas.
Regio 28. Haaglanden/Westland
Delft, ’s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland, Zoetermeer.
Regio 29. Rijnmond
Albrandswaard, Barendrecht, Capelle, aan, den, IJssel, Goeree-Overflakkee, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Voorne aan Zee.
Regio 30. Zuid-Holland-Zuid
Alblasserdam, Dordrecht, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Hoeksche Waard, Molenlanden, Papendrecht, Sliedrecht, Zwijndrecht.
Regio 31. Oosterschelde Regio
Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Tholen.
Regio 32. Walcheren
Middelburg, Veere, Vlissingen.
Regio 33. Zeeuws-Vlaanderen
Hulst, Sluis, Terneuzen.
Regio 34. West-Brabant
Altena, Bergen op Zoom, Breda, Geertruidenberg, Drimmelen, Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Steenbergen, Rucphen, Woensdrecht, Zundert.
Regio 35. Midden-Brabant
Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk.
Regio 36. Noord-Oost-Brabant
Bernheze, Boekel, Boxtel, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Land van Cuijk, Maashorst, Meierijstad, Oss, Sint-Michielsgestel, Vught.
Regio 37. Zuidoost-Brabant
Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reuselde, Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre.
Regio 38. Gewest Limburg-Noord
Beesel, Bergen (L), Echt-Susteren, Gennep, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Peel, en, Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray, Weert.
Regio 39. Gewest Zuid-Limburg
Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal.
Regio 40. Rijk van Nijmegen
Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen, Wijchen.
Regio 41. Arnhem
Arnhem, Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Westervoort, Zevenaar.
|
I. |
Algemeen |
17 |
|
|
1. |
Algemeen |
17 |
|
|
2. |
Inhoud regionaal programma 2026–2029 |
19 |
|
|
3. |
Subsidieaanvraag contactscholen |
33 |
|
|
4. |
Specifieke uitkering contactgemeente en vaststelling Doorstroompuntregio’s |
36 |
|
|
5. |
Financiële gevolgen |
38 |
|
|
6. |
Verantwoording en controlebeleid |
39 |
|
|
7. |
Caribisch Nederland |
40 |
|
|
8. |
Regeldruk |
41 |
|
|
9. |
Uitvoering, toezicht en handhaving |
41 |
|
|
10. |
Internetconsultatie |
43 |
|
|
11. |
Privacy |
43 |
|
|
II. |
Artikelsgewijs |
43 |
|
Op basis van de onderwijswetgeving hebben gemeenten zogenoemde Doorstroompunttaken.5 Hiertoe werken zij samen in Doorstroompuntregio’s met elk een contactgemeente. Daarnaast stellen zij samen met de onderwijsinstellingen in de Doorstroompuntregio een regionaal programma op ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten (hierna: vsv). De inmiddels vervallen Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2025 (hierna: Regeling vsv 2020–2025) bevatte een beperkt aantal voorwaarden aan het regionaal programma.
De contactgemeenten kregen op basis van de Regeling vsv 2020–2025 een specifieke uitkering voor hun Doorstroompuntfunctie en de uitvoering van het regionaal programma. De hoogte van de specifieke uitkering per Doorstroompuntregio stond eveneens in die regeling. De door de onderwijsinstellingen aan te wijzen contactschool ontving subsidie voor de uitvoering van het regionaal programma. Ook de subsidie werd op basis van die regeling verstrekt.
De Regeling vsv 2020–2025 is per 1 mei 2025 vervallen, maar blijft wel van toepassing op reeds verstrekte subsidies en specifieke uitkeringen voor het regionaal programma 2020–2025.6 Aansluitend daarop wordt beoogd om deze regeling tegelijkertijd met de Wet van school naar duurzaam werk in werking te laten treden per 1 januari 2026.7 Hiermee is de doelgroep, partners en de inhoud van het regionaal programma gewijzigd. De Regeling regionaal programma en Doorstroompuntfunctie 2026–2029 (hierna: regeling) volgt de Regeling vsv 2020–2025 op en is in lijn gebracht met de Wet van school naar duurzaam werk.
In de Wet van school naar duurzaam werk is onder andere bepaald dat nadere eisen aan het regionale programma kunnen worden gesteld in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in de praktijk thans de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.8 Daarom is deze regeling in overeenstemming met genoemde Staatssecretaris vastgesteld.
Hieronder zal de inhoud van de Wet van school naar duurzaam werk kort worden toegelicht.
Vooraf is het volgende van belang. Deze wet raakt niet alleen aan de Doorstroompunttaken van gemeenten, maar ook aan hun taken op basis van de Participatiewet. In het kader van de Doorstroompunttaken van de gemeente wordt in deze toelichting gesproken van ‘het Doorstroompunt’ in plaats van ‘de gemeente’ en van ‘de Doorstroompuntregio’. De Doorstroompunttaken zullen voorts worden aangeduid als de ‘Doorstroompuntfunctie’. In deze toelichting zal wel worden gesproken van ‘de gemeente’ waar het gaat om de Participatiewet-taken. Op die manier kunnen de taken ook goed van elkaar worden onderscheiden. In beide gevallen gaat het formeel gezien echter om gemeentelijke taken die zijn belegd bij het college van burgemeester en wethouders.
De Wet van school naar duurzaam werk heeft voorts de wettelijke taken van mbo-instellingen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) en scholen voor praktijkonderwijs (hierna: pro) in de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB), de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) en de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) gewijzigd. Deze onderwijsinstellingen zijn, tezamen met de andere vo-scholen in de Doorstroompuntregio, ook partij bij het regionaal programma. Indien het in deze toelichting over alle genoemde onderwijsinstellingen gaat, wordt gesproken van ‘scholen’. Indien het om een specifieke onderwijssoort gaat, wordt wel gesproken van ‘mbo-instelling’, ‘vso-school’, ‘pro-school’ of ‘vo-school’.9
De maatregelen in de Wet van school naar duurzaam werk houden kort samengevat het volgende in:
• Mbo-instellingen en pro- en vso-scholen bieden aanvullende loopbaanbegeleiding tijdens het onderwijs en na diplomering, gericht op de overgang naar vervolgonderwijs of werk;
• Doorstroompunten bieden jongeren zonder startkwalificatie tot 27 jaar begeleiding terug naar school of naar werk;
• Gemeenten bieden jongeren tot 27 jaar meer preventieve en passende ondersteuning terug naar school, naar werk of een combinatie van beide; en
• Partijen werken verplicht samen in een regionaal programma. Het regionaal programma wordt uitgebreid qua doel(groep), partners en de inhoud:
1. Het doel en de doelgroep van het regionaal programma zijn verbreed. Het regionale programma is niet alleen meer gericht op voorkoming en bestrijding van vsv, maar ook op de verbetering van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt en het behoud van werk. Het gaat hierbij om jongeren met en zonder startkwalificatie van 12 tot 27 jaar.
2. Als gevolg van de verbreding van het doel en de doelgroep krijgt de centrumgemeente van de arbeidsmarktregio een rol die gelijkwaardig is aan die van de contactgemeente en contactschool. Dit houdt in dat:
– De contactgemeente, centrumgemeente en contactschool gezamenlijk zorg dragen voor de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma;
– De centrumgemeente daarbij mede de andere gemeenten uit de arbeidsmarktregio vertegenwoordigt en ondersteunt;
– De centrumgemeente onderdeel wordt van het regionaal bestuurlijk overleg10; en
– De centrumgemeente bijdraagt aan de effectrapportage. De centrumgemeente ontvangt hiervoor middelen.11
In het geval dat één Doorstroompuntregio overlapt met meerdere arbeidsmarktregio’s, gaat het hier om meerdere centrumgemeenten.
3. Het is verplicht om in het regionaal programma samenwerkingsafspraken te maken over een aantal bij ministeriële regeling nader te bepalen onderwerpen. In aanvulling daarop zijn Doorstroompunten en scholen verplicht om in hun eigen beleid rekening met het regionaal programma houden.12
Deze regeling treedt tegelijkertijd met de Wet van school naar duurzaam werk in werking. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2026. In de regeling is het volgende nader uitgewerkt:
• De doelen van en voorwaarden voor het regionaal programma (zie paragraaf 2);
• De subsidie aan contactscholen voor het regionaal programma (zie paragraaf 3);
• Het budget, de berekening, de betaling en de bestedingstermijn voor de specifieke uitkeringen aan contactgemeenten voor het regionaal programma en de Doorstroompuntfunctie (zie paragraaf 4);
• Voorschriften voor de effectrapportage over het regionaal programma (zie paragraaf 5); en
• De vaststelling van de Doorstroompuntregio’s (zie paragraaf 6).
Het nieuwe regionaal programma loopt van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029.
In de Wet van school naar duurzaam werk is vastgelegd dat de contactgemeente, mede namens de andere gemeenten in de Doorstroompuntregio, een regionaal programma opstelt. Hierbij betrekt de contactgemeente in ieder geval de scholen binnen de Doorstroompuntregio en de centrumgemeente(n) van de met de Doorstroompuntregio overlappende arbeidsmarktregio(’s). Daarnaast leveren andere organisaties die betrokken zijn bij de begeleiding van jongeren een bijdrage.13
Met het regionaal programma worden het Doorstroompunt, scholen en gemeenten verplicht om met elkaar samen te werken en gezamenlijke maatregelen te nemen in aanvulling op hun wettelijke taken op grond van de Wet van school naar duurzaam werk.14 Uit het IBO Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt15 en de evaluatie van de Aanpak Jeugdwerkloosheid16 blijkt namelijk dat de samenwerking tussen het Doorstroompunt, scholen en gemeenten essentieel is voor een effectieve ondersteuning aan jongeren, en niet vanzelf van de grond komt.
Deze samenwerking wordt ondersteund door de gekozen financieringswijze. De wet voorziet in een specifieke uitkering aan de contactgemeenten die mede is bedoeld voor het regionaal programma.17 Deze regeling voorziet voorts in een subsidie aan contactscholen voor het regionaal programma. De centrumgemeente ontvangt een decentralisatie-uitkering voor de rol bij het regionaal programma. Deze drieledige wijze van financiering zorgt voor een gelijkwaardige positie en gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeentelijke partijen en scholen.
In het regionaal programma kunnen de betrokken partijen organisatie-overstijgende en preventieve maatregelen opnemen. De maatschappelijke baten daarvan zijn vaak hoog, maar komen niet altijd volledig terecht bij de organisatie die de lasten draagt. Met het voor het regionaal programma bestemde budget kunnen dit soort maatregelen worden bekostigd.
Deze regeling is een vervolg op de Regeling vsv 2020–2025. Onderstaand is op hoofdlijnen inzichtelijk gemaakt wat er verandert met betrekking tot het regionaal programma. Bij elk onderdeel wordt in het vervolg van deze toelichting uitgebreider stil gestaan.
|
Regeling vsv 2020–2025 |
Regeling regionaal programma en Doorstroompuntfunctie 2026–2029 |
|
|---|---|---|
|
Onderwerp |
Voortijdig schoolverlaten |
Voortijdig schoolverlaten en de overgang van school naar duurzaam werk |
|
Wie stelt regionaal programma op? |
Contactschool en contactgemeente |
Contactschool, contactgemeente en centrumgemeente(n) |
|
Doelen regionaal programma |
• Tegengaan vsv, max. 18.000 per jaar. Definitie: – tot 23 jaar – excl. eerstejaars nieuwkomers – excl. entree met werk – excl. vso uitstroomprofiel vervolgonderwijs • Vsv 1 jaar later terug in onderwijs of werk • Ondersteunen jongeren in kwetsbare positie |
• Tegengaan vsv, max. 23.000 per jaar. Definitie: – tot 27 jaar – incl. eerstejaars nieuwkomers – incl. entree gediplomeerden – incl. vso uitstroomprofiel vervolgonderwijs • Verminderen aantal jongeren zonder onderwijs of werk |
|
Doelgroep |
• Jongeren van 12 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, waaronder jongeren in een kwetsbare positie. |
• Alle jongeren van 12 tot 27 jaar, zowel met als zonder startkwalificatie. |
|
Verplichte inhoud |
• Streefcijfers; • maatregelen; • een plusvoorziening; • een begroting. |
• Verplichte regionale analyse; • streefcijfers; • afspraken; • maatregelen; • een begroting. |
|
Afspraken |
Geen |
Afspraken over 9 thema’s die relevant zijn voor de te behalen doelen. |
|
Voorwaarden maatregelen |
• Doel maatregel • Inhoud maatregel • Bedrag per maatregel |
• Beschrijving van de maatregel • Maatregel gericht op jongeren met hoge kans op uitval • Relatie met regionale analyse • Beschrijving effect en effectiviteit • Geen onderscheid woonplaats • Aanvullend op wettelijke taken • Budget per maatregel |
|
Budget |
• € 49,8 mln. per jaar, waarvan: – € 30,6 mln. voor contactscholen – € 19,2 mln. voor contactgemeenten. |
• € 93,9 mln. per jaar, waarvan: – € 43,8 mln. voor contactscholen – € 50,2 mln. voor contactgemeenten. |
|
Verdeelmethode |
• Contactschool: vaste voet + aantal studenten uit armoedeprobleemcumulatiegebied (in 2012). • Contactgemeente: vaste verdeling sinds 2017, op basis van aantal leerlingen en studenten t/m 22 jaar. • Doorstroompunt: – Vaste voet – Aantal inwoners lage opleiding – Aantal jongeren tot 18 jaar. |
• CBS model op basis opgave regio |
|
Format regionaal programma |
• In de vorm van een zelf vorm te geven regionaal programma. • Het format voor de subsidieaanvraag van de contactschool is voorgeschreven in bijlage 4 bij de Regeling vsv 2020–2025. |
• Gebruik van het format zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regeling. • Dit is tevens het format voor de subsidieaanvraag van de contactschool. |
|
Monitoring |
• Jaarlijkse effectrapportage, gericht op te behalen doelen (streefcijfers). • Vsv vergelijken met landelijke norm en landelijk gemiddelde. |
• Jaarlijkse effectrapportage, gericht op: – te behalen doelen (streefcijfers) – voortgang afspraken – effecten maatregelen • Vsv vergelijken met referentiewaarde van het verwacht aantal vsv’ers per regio. |
In de regeling is bepaald dat het regionaal programma tenminste een regionale analyse, streefcijfers, afspraken, maatregelen en een begroting moet bevatten. Deze onderdelen worden hierna toegelicht.
De regionale analyse vormt de basis van het regionaal programma. Op basis van de regionale analyse bepalen de contactgemeente van de Doorstroompuntregio, de contactschool en de centrumgemeente(n) van de arbeidsmarktregio(’s) samen welke streefcijfers, afspraken en maatregelen passend zijn bij de opgave van de regio.18 Verder worden er geen eisen gesteld aan de vorm en inhoud van de regionale analyse, omdat de invulling kan verschillen per regio.
Een regionale analyse bevat vaak een aantal elementen, zoals een cijfermatig beeld van de regio met de belangrijkste trends en analyses over voortijdige schooluitval en jeugdwerkloosheid. Ingegaan wordt op de oorzaken waarom jongeren geen diploma halen of niet duurzaam aan het werk komen en op welke schoollocaties, opleidingen of in welke gebieden of wijken extra aandacht nodig is. Uit onderzoek blijkt namelijk dat er grote verschillen tussen jongeren zijn voor wat betreft de kans dat zij vsv’er worden of niet duurzaam aan het werk komen. Dit is in de memorie van toelichting bij de Wet van school naar duurzaam werk nader toegelicht.19 In de regionale analyse kan ook worden ingegaan op hoe het bestaande aanbod in de regio er voor jongeren nu uitziet en of de maatregelen uit het vorige regionale programma de beoogde doelen hebben bereikt.
Doorstroompuntregio’s kunnen voor het opstellen van de regionale analyse gebruik maken van een tool die het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) hebben laten maken door bureau LPBL.20 Daarnaast is aanvullend budget beschikbaar gesteld waarmee regio’s een deugdelijke regionale analyse kunnen maken.21
Uit de Wet van school naar duurzaam werk volgt dat in het regionaal programma streefcijfers moeten zijn opgenomen ter bevordering van het aantal jongeren van 12 tot 27 jaar dat een startkwalificatie behaalt en ter verbetering van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt en het behoud van werk.22 In deze regeling is vastgelegd voor welke indicatoren de Doorstroompuntregio’s ten minste streefcijfers moeten vaststellen. Op die manier zijn de streefcijfers meetbaar en vergelijkbaar en passen ze bij de nieuwe doelgroepen en doelstellingen uit de Wet van school naar duurzaam werk. Daarnaast staat het de Doorstroompuntregio’s vrij om andere streefcijfers vast te stellen.
De Regeling vsv 2020–2025 kende reeds twee indicatoren, namelijk één met betrekking tot het aantal nieuwe vsv’ers en één met betrekking tot de vsv’ers die een jaar later terugkeren in het onderwijs of aan het werk zijn. Tevens werd in het regionaal programma 2020–2025 beoogd om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Met het oog op de uitbreiding van zowel het doel als de doelgroep van het regionaal programma met de Wet van school naar duurzaam werk, volstaan deze indicatoren niet meer voor deze regeling.
In deze regeling blijft het aantal nieuwe vsv’ers weliswaar als indicator bestaan, maar de definitie van een nieuwe vsv’er verandert. De indicator hoeveel vsv’ers een jaar later terugkeren in het onderwijs of aan het werk zijn, wordt in deze regeling vervangen door een nieuwe indicator met betrekking tot het aantal jongeren dat geen onderwijs en ook geen werk heeft. Dit is gebaseerd op de Europese definitie ‘Not in Education, Employment or Training’.23 Dit neemt overigens niet weg dat het ondersteunen van jongeren in een kwetsbare positie ook in het regionaal programma 2026–2029 belangrijk blijft.
De twee nieuwe indicatoren worden hierna toegelicht.
Om te bevorderen dat zoveel mogelijk jongeren van 12 tot 27 jaar een startkwalificatie behalen, blijft gemeten worden hoeveel van deze jongeren voortijdig het onderwijs verlaten. De vsv-indicator is bedoeld als instrument om scholen, Doorstroompunten, gemeenten en het Rijk te helpen bij het maken van beleid en het ondersteunen van jongeren.
De vsv-indicator wordt gemeten door te bepalen wie op 1 oktober van enig schooljaar staat ingeschreven in het bekostigde onderwijs (de startpopulatie) en wie daarvan een jaar later niet meer ingeschreven staat en ook geen startkwalificatie heeft behaald (de bestemmingspopulatie). Laatstgenoemde groep betreft de zogenoemde ‘nieuwe vsv’ers’.
De definitie van een nieuwe vsv’er is in deze regeling op een aantal punten aangepast ten opzichte van de oude definitie in de Regeling vsv 2020–2025. De regering wil met deze nieuwe vsv-definitie alle jongeren die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie in beeld hebben, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen. Hierbij worden alle categorieën jongeren meegeteld waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij een startkwalificatie kunnen halen. Ook zorgt deze wijziging voor een uniforme definitie van een nieuwe vsv’er. Voorheen hanteerde de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) op grond van de Regeling vsv 2020–2025 een andere definitie dan het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS), wat tot onduidelijkheid leidde.24
Het gaat om de volgende aanpassingen van de definitie van een nieuwe vsv’er ten opzichte van oude definitie in de Regeling vsv 2020–2025:
• Vsv-definitie sluit aan op relevante leeftijdsgrenzen
De leeftijdsgrens gaat omhoog. Jongeren tot 2 jaar oud kunnen voortaan vsv’er worden. Eerder was deze grens 23 jaar. Deze ophoging sluit aan op de verhoging van de leeftijd van de doelgroep van het Doorstroompunt in de WEB met de Wet van school naar duurzaam werk en de leeftijdsgrens die de Participatiewet hanteert voor het begrip ‘jongeren’.25
• Vso uitstroomprofiel vervolgonderwijs
Jongeren die staan ingeschreven in het vso met uitstroomperspectief vervolgonderwijs, kunnen voortaan ook vsv’er worden. In de Regeling vsv 2020–2025 werden alle vso-leerlingen niet meegeteld26, maar van jongeren met dit uitstroomprofiel mag verwacht worden dat zij doorstromen in het onderwijs en potentieel een startkwalificatie kunnen behalen. Ze zijn dan ook kwalificatieplichtig. Het is belangrijk om deze jongeren goed in beeld te houden en waar nodig extra ondersteuning te bieden om uitval te voorkomen. Het opnemen van deze groep in de vsv-definitie is ondersteunend hieraan. Jongeren die ingeschreven staan in het vso met uitstroomprofiel arbeidsmarkt of dagbesteding, kunnen geen vsv’er worden. Dit was al zo. De reden hiervoor is dat deze onderwijssoorten niet gericht zijn op vervolgonderwijs, waardoor niet verwacht kan worden dat deze jongeren een startkwalificatie halen. Ze zijn na het verlaten van de vso-school dan ook niet meer kwalificatieplichtig.27
• Eerstejaars nieuwkomers
Eerstejaars nieuwkomers28 kunnen voortaan ook vsv’er worden, als zij op het moment van het bepalen van de startpopulatie staan ingeschreven in het bekostigde onderwijs. De kans op uitval is bij nieuwkomers gemiddeld hoger dan bij jongeren die in Nederland zijn geboren. Daarom is het belangrijk om uitval onder nieuwkomers tegen te gaan. Uit een analyse van DUO bleken geen uitvoeringsbezwaren bij het meenemen van deze groep. Hierbij is wel van belang dat alleen jongeren die als ingezetene zijn opgenomen in de basisregistratie personen (hierna: BRP), vsv’er kunnen worden.
• Entree-gediplomeerden
Een entree-gediplomeerde29 heeft nog geen startkwalificatie. Bij het bepalen of een entree-gediplomeerde vsv’er is, werd op basis van de Regeling vsv 2020–2025 bekeken of de jongere na uitstroom meer of minder dan 12 uur per week werk had. Het hebben van werk is echter niet passend om vsv mee te bepalen en valt in deze regeling onder indicator 2. Daarom worden alle entree-gediplomeerden die geen inschrijving hebben in het vervolgonderwijs meegeteld als nieuwe vsv’er.
Het doel van de entreeopleiding is, naast doorstroom naar vervolgonderwijs, ook voorbereiding op de arbeidsmarkt.30 Voor sommige entree-gediplomeerden is de entreeopleiding namelijk het hoogst haalbare en is het niet passend om door te stromen naar vervolgonderwijs. Het behalen van het diploma is dan een mooie prestatie. Ongeveer 30% van de entree-gediplomeerden verlaat het onderwijs.31 Het is echter niet mogelijk om op uniforme wijze onderscheid te maken tussen entree-gediplomeerden die het perspectief hebben om door te stromen naar vervolgonderwijs of -gediplomeerden die het perspectief hebben om door te stromen naar de arbeidsmarkt. Entree-onderwijs kent namelijk geen uitstroomprofielen zoals het vso. In de vsv-definitie zijn entree-gediplomeerden daarom niet uitgesloten. Wel zal deze groep bij rapportages apart zichtbaar worden gemaakt. De reden voor het meenemen van deze groep in de vsv-definitie, is dat op die manier zichtbaar blijft dat deze jongeren geen startkwalificatie hebben en dat waar mogelijk ingezet wordt op verdere doorstroom. Ook komt er zo één definitie, die zowel door het CBS als door OCW en DUO wordt gehanteerd.
• Verder is een aantal meer technische wijzigingen doorgevoerd die effect hebben op het aandeel vsv’ers. Zo worden jongeren die vóór het bepalen van de startpopulatie al een startkwalificatie hebben behaald, uit de startpopulatie gehaald. De startpopulatie zijn alle jongeren die mogelijk nieuwe vsv’er kunnen worden. Ook tellen zoals gezegd alleen jongeren mee die volgens de BRP ingezetene zijn van Nederland.
N.B. Schooljaar 2025/2026 is een overgangsjaar waarin de oude vsv-definitie nog zal worden gebruikt voor de levering van gegevens over individuele vsv’ers aan Doorstroompunten en scholen, zie hieronder onder ‘Gebruik oude vsv-definitie schooljaar 2025/2026’.
Meer vsv’ers in beeld door nieuwe definitie
Door de wijzingen in de nieuwe vsv-definitie, stijgt het aantal vsv’ers. Op basis van een analyse van DUO zorgen deze aanpassingen ervoor dat er zo’n 8.000 extra jongeren meetellen als nieuwe vsv’er. In schooljaar 2023/2024 waren er 29.163 nieuwe vsv’ers op basis van de definitie in de Regeling vsv 2020–2025. Op basis van de nieuwe definitie zouden dit er 37.229 zijn.
In onderstaand schema zijn de wijzigingen van de vsv-definitie ten opzichte van de Regeling vsv 2020–2025 kort weergegeven. Ook wordt een indicatie gegeven van de impact van deze wijziging op het aantal extra nieuwe vsv’ers. Dit is op basis van het aantal vsv’ers in het schooljaar 2023/2024.
|
Thema |
Was |
Wordt |
Aantal extra jongeren die als vsv’er tellen |
|---|---|---|---|
|
Leeftijd |
Van 12 tot 23 jaar |
Van 12 tot 27 jaar |
3.080 |
|
Vso-leerlingen met uitstroomperspectief vervolgonderwijs |
Kunnen geen vsv’er worden |
Kunnen vsv’er worden |
1.650 |
|
Eerstejaars nieuwkomers1 |
Kunnen geen vsv’er worden |
Kunnen vsv’er worden |
1.428 |
|
Entree-gediplomeerden |
Met minimaal 12 uur werk per week geen vsv’er |
Zijn in beginsel vsv’er2 |
1.844 |
|
Inwoners |
Ook jongeren met alleen een onderwijsnummer konden vsv’er worden |
Alleen ingezetenen volgens BRP |
Niet bekend |
Iemand die op het moment van het bepalen van de startpopulatie korter dan 1 jaar in Nederland is gevestigd.
In rapportages wordt in beeld gebracht welk deel van deze groep perspectief een entree-diploma heeft behaald.
Nieuw landelijk doel aantal nieuwe vsv’ers
In de werkagenda mbo is afgesproken om te streven naar minder dan 18.000 nieuwe vsv’ers in 2026, op basis van de definitie van nieuwe vsv’er zoals die was opgenomen in de Regeling vsv 2020–2025.32 Het totaal aantal nieuwe vsv’ers staat met 29.163 in schooljaar 2023/2024 nog ver af van de doelstelling van maximaal 18.000 in 2026.33
Door de gewijzigde vsv-definitie en bijbehorende toename van het aantal jongeren dat als nieuwe vsv’er telt, moet ook het landelijke doel aangepast worden. De wijziging van de definitie zorgt er zoals gezegd voor dat zo’n 8.000 jongeren extra meetellen als nieuwe vsv’er. Indien de nieuwe definitie zou worden toegepast op schooljaar 2023/2024, zou het aantal nieuwe vsv’ers in schooljaar 2023/2024 ongeveer 37.229 zijn. Dit is 28% meer dan op basis van de oude definitie. In deze regeling wordt het nieuwe doel daarom vastgesteld op maximaal 23.000 nieuwe vsv’ers in schooljaar 2029/2030. Dit is ook 28% meer dan het huidige doel van 18.000.
Dit is een heel ambitieus doel dat regio’s uitdaagt creatief, kritisch en volhardend te zijn in hun aanpak om schooluitval terug te dringen. Het doel doet tevens recht aan de ambitie van de Tweede Kamer.34 Opgemerkt moet worden dat veel scholen en gemeenten het eerdere doel van maximaal 18.000 nieuwe vsv’ers niet realistisch vonden, omdat een deel van de schooluitval niet te beïnvloeden is door scholen en gemeenten en zij een toename waarnemen van jongeren met multi-problematiek. In de evaluatie van de Wet van school naar duurzaam werk, die plaatsvindt in 2028, zal ook worden geëvalueerd in welke mate de aanpak heeft geleid tot het bereiken van dit doel, en of dit doel eventueel bijgesteld moet worden.
Om minder schooluitval te bereiken, is het belangrijk om ook een concreet doel per regio te formuleren. Hierdoor kunnen regio’s beter monitoren of hun aanpak effectief is en kan men leren van andere regio’s. Dit doel moet passen bij de opgave en de populatie van de betreffende regio. Daarom verstrekt OCW per Doorstroompuntregio een referentiewaarde voor het aantal nieuwe vsv’ers dat op basis van de opgave van de regio verwacht mag worden. De 40 regionale referentiewaarden tellen samen op tot het landelijke doel van maximaal 23.000 nieuwe vsv’ers. De referentiewaarden per regio zijn gebaseerd op het verdeelmodel van het CBS waarmee het risico op vsv per regio in kaart is gebracht, zie paragraaf 4.1.
Doorstroompuntregio’s kunnen afwijken van de regionale referentiewaarde en voor een ander streefcijfer kiezen. Als zij dit doen, moeten zij in het format voor het regionaal programma toelichten waarom zij hiervan afwijken en dit onderbouwen met de regionale analyse. De contactgemeente, contactschool en centrumgemeente(n) bepalen samen het streefcijfer in hun Doorstroompuntregio. Deze opgave vergt namelijk inspanningen van zowel het Doorstroompunt, scholen als gemeenten.
Om de voortgang op dit doel te kunnen meten, levert DUO na afloop van elk schooljaar informatie aan gemeenten en scholen over de individuele vsv’ers van respectievelijk de betreffende gemeente en school. Geaggregeerde gegevens worden openbaar beschikbaar gesteld op het vsv-dashboard.35 In de effectrapportage gaat elke regio in op de mate waarin het gerealiseerde aantal nieuwe vsv’ers afwijkt van de landelijke referentiewaarde en de door de regio zelf opgestelde streefwaarde.
Gebruik oude vsv-definitie schooljaar 2025/2026
Zoals gezegd levert DUO gemeenten en scholen na afloop van elk schooljaar gegevens over individuele vsv’ers en geaggregeerde gegevens. Voor de schooljaren 2020/2021 tot en met 2024/2025 is (onder andere) de Regeling vsv 2020–2025 daarvoor de basis en geldt dus nog de oude definitie voor nieuwe vsv’er. De levering over schooljaar 2024/2025 zal in 2026 plaatsvinden.36
Schooljaar 2025/2026 is een overgangsjaar en valt deels onder de Regeling vsv 2020–2025 (van 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2025) en deels onder deze regeling (van 1 januari 2026 tot en met 31 juli 2026).37 Voor de levering van de vsv-gegevens leidt deze breuk middenin het schooljaar ertoe dat diffuus is welke definitie en basis voor de levering van de vsv-gegevens (zouden moeten) gelden. Duidelijkheid hierover is van belang voor de gemeenten en scholen die de vsv-gegevens gebruiken en de verwerking van persoonsgegevens die met de levering van de vsv-gegevens gepaard gaat.
Om in schooljaar 2025/2026 eerst de oude en dan de nieuwe vsv-definitie te gebruiken, is in ieder geval onwenselijk. De start- en bestemmingspopulatie moeten immers te vergelijken zijn, zodat regio’s de effectiviteit van hun maatregelen kunnen analyseren en OCW de effectiviteit van het beleid. Voor het hele schooljaar de nieuwe vsv-definitie gebruiken is eveneens onwenselijk, omdat het niet mogelijk is om die voor 1 januari 2026 toe te passen op de levering van gegevens over individuele vsv’ers aan gemeenten en scholen.38 Daarom is ervoor gekozen om in deze regeling te bepalen dat voor heel schooljaar 2025/2026 nog de oude definitie van nieuwe vsv’er wordt gebruikt.39 De levering over schooljaar 2025/2026 zal in 2027 plaatsvinden en is dus de laatste levering conform de oude definitie voor nieuwe vsv’er. Dit neemt niet weg dat DUO wel alvast het aantal nieuwe vsv’ers conform de nieuwe definitie zal publiceren, zodat regio’s dat er alvast naast kunnen houden. Voor deze geaggregeerde informatie hoeven namelijk geen persoonsgegevens aan gemeenten en scholen te worden verstrekt.40
Kortom: voor schooljaar 2025/2026 geldt de oude definitie voor nieuwe vsv’er en vindt de levering van vsv-gegevens dus ook conform die definitie plaats. Regio’s kunnen dit gebruiken voor hun streefcijfers voor en effectrapportage over schooljaar 2025/2026. Daarnaast zal DUO ter informatie ook alvast het aantal nieuwe vsv’ers conform de nieuwe definitie leveren.
Voor het bepalen van het aantal nieuwe vsv’ers conform de oude definitie is nog het volgende van belang. Hiervoor heeft DUO gegevens van het UWV nodig. Jongeren met een entreediploma en een arbeidsovereenkomst van tenminste twaalf uur tellen namelijk niet mee in de oude definitie. DUO beschikt niet over gegevens daarover, maar die berusten bij het UWV. De noodzakelijkheid van de gegevensleveringen van het UWV aan DUO volgt voor schooljaar 2025/2026 gezien bovenstaande uit de Regeling vsv 2020–2025 en deze regeling tezamen.41 In de nieuwe definitie van nieuwe vsv’ers is genoemde arbeidsovereenkomst geen criterium meer en kan DUO het aantal nieuwe vsv’ers bepalen met de gegevens die bij DUO zelf aanwezig zijn.
Ter verbetering van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt en het behoud van werk, is het nodig een tweede indicator voor te schrijven die uitdrukking geeft aan de inzet voor alle jongeren tussen de 16 en de 27 jaar die geen onderwijs meer volgen en niet aan het werk zijn. Het uitgangspunt is dat het aantal jongeren zonder onderwijs en zonder werk zo beperkt mogelijk is. Het idee om deze indicator te gebruiken, is dat ook jongeren die niet onder de definitie van nieuwe vsv’er vallen, zoveel als mogelijk duurzaam aan het werk komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om jongeren uit het pro en vso met uitstroomperspectief arbeidsmarkt, jongeren met een startkwalificatie en jongeren die al in voorgaande schooljaren vsv’er zijn geworden (‘oude vsv’ers’).
Hier wordt voortgebouwd op een bestaande Europese indicator, namelijk het aantal jongeren ‘Not in Education, Employment or Training’ (NEET). In deze regeling wordt op een aantal punten afgeweken van de Europese definitie:
• De afbakening wordt gelegd bij jongeren die minimaal 16 jaar oud zijn. Bij de Europese definitie is de leeftijdsgrens 15 jaar. Hiervan wordt afgeweken omdat jongeren onder de 16 jaar leerplichtig zijn en worden geacht onderwijs te volgen.
• Verder wordt de leeftijdsafbakening tot 27 jaar gebruikt, omdat dit aansluit bij de afbakening in de Wet van school naar duurzaam werk. Volgens de Europese definitie is de leeftijdgrens 24 jaar.
• Non-formeel onderwijs wordt niet meegenomen. Gegevens hierover zijn niet beschikbaar in de registers van DUO en het CBS.
Om regio’s te faciliteren bij het maken van het streefcijfer, heeft het CBS op verzoek van OCW en SZW een tabellenset gepubliceerd waarmee elke gemeente en Doorstroompuntregio inzicht heeft in de omvang en samenstelling van het aantal jongeren zonder onderwijs en zonder arbeid.42 Ook heeft bureau LPBL in opdracht van OCW en SZW een tool ontwikkeld, die als basis kan dienen voor de regionale analyse. OCW en DUO verwachten nog in 2025 een dashboard te publiceren over jongeren die geen onderwijs volgen en niet werken, waarmee relevante uitsplitsingen en ontwikkelingen zichtbaar zullen zijn.
Op grond van de Wet van school naar duurzaam werk moet het regionaal programma onder andere afspraken en maatregelen bevatten. De afspraken gaan over de wijze waarop het Doorstroompunt, scholen en gemeenten met elkaar samenwerken bij de uitvoering van hun wettelijke taken op grond van de Wet van school naar duurzaam werk en bij de uitvoering van de maatregelen uit het regionaal programma. De maatregelen zijn aanvullend op deze wettelijke taken en dienen ter bevordering van het aantal jongeren dat een startkwalificatie behaalt en ter verbetering van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt en het behoud van werk.43
Om het onderscheid tussen afspraken en maatregelen te verduidelijken, is in de regeling toegevoegd dat er pas sprake is van een maatregel in de zin van de regeling indien een Doorstroompuntregio budget uit het regionaal programma inzet. Maatregelen moeten voldoen aan vijf voorwaarden. Zie voor een nadere toelichting op (deze voorwaarden aan) de maatregelen paragraaf 2.2.4 van deze toelichting.
In de regeling wordt een aantal onderwerpen voorgeschreven waarover tenminste afspraken moeten worden gemaakt en die erg belangrijk zijn om de doelen van de Wet van school naar duurzaam werk te behalen: zoveel mogelijk jongeren naar school en (met diploma) duurzaam aan het werk.44 De verplichte onderwerpen genoemd in de regeling geven duidelijkheid over wat ten minste van de Doorstroompuntregio’s wordt verwacht, niet hoe zij de afspraken precies moeten vormgeven. Doorstroompuntregio’s kunnen deze afspraken op een wijze invullen die aansluit op de situatie in de regio en voortbouwt op de reeds bestaande samenwerking. Door deze onderwerpen op te nemen in deze regeling, wordt geborgd dat elke Doorstroompuntregio hiermee aan de slag gaat. De afspraken die in het regionaal programma komen, zijn geen eindpunt en kunnen desgewenst tijdens de looptijd van het regionaal programma verder worden uitgewerkt of aangepast.
Hieronder worden alle onderwerpen waar afspraken over moeten worden gemaakt, toegelicht (de letters a tot en met i corresponderen met de onderdelen in artikel 2.4, eerste lid, van de regeling). Per onderwerp wordt aangegeven wat ermee wordt bedoeld en waarom dit onderwerp is opgenomen in deze regeling. Het staat partijen vrij om ook afspraken te maken over andere onderwerpen.
a + b. Samenwerking tussen partijen45
Voor de duidelijkheid is in de regeling nog eens herhaald dat de bij het regionaal programma betrokken partijen in het regionaal programma afspraken moeten maken over hun samenwerking bij de uitvoering van hun wettelijke taken op grond van de Wet van school naar duurzaam werk en bij de uitvoering van de aanvullende maatregelen uit het regionaal programma.
Deze afspraken zijn nodig, omdat de wijze waarop partijen in de Doorstroompuntregio samenwerken, kan verschillen. Ook speelt mee dat de bepalingen in de wet een concretiseringsslag vergen om bruikbaar te zijn in de praktijk. Door het maken van samenwerkingsafspraken weten het Doorstroompunt, scholen en gemeenten wat ze van elkaar kunnen verwachten en kunnen jongeren van hen op aan. Het is van (cruciaal) belang dat jongeren die dat nodig hebben, goed georganiseerde en doorlopende begeleiding ontvangen. Zo is het belangrijk dat scholen en het Doorstroompunt samen optrekken om jongeren waar mogelijk te behouden voor het onderwijs. Ook is het belangrijk dat helder is hoe jongeren die al langer geleden uitgevallen zijn, weer terug kunnen keren naar het onderwijs en op welke wijze dit zo succesvol mogelijk gebeurt. Indien het vervolgen van of terugkeren naar het onderwijs niet meer passend is, moet de stap naar duurzaam werk vervolgens zo soepel mogelijk verlopen in samenwerking met de gemeenten. Met de verplichting om hier afspraken over te maken, wordt de samenwerking tussen het onderwijs- en het arbeidsmarktdomein verstevigd. Dit is tevens nodig omdat dit nog niet in elke regio al goed verloopt.46
In het format voor het regionaal programma wordt ten eerste gevraagd om in te gaan op de samenwerkingsafspraken tussen de scholen en de gemeenten bij de overgang van onderwijs naar duurzaam werk. Onder werk wordt ook verstaan ‘beschut werk’ als dat de beste passende invulling van werk voor een jongere is.47 Dat betekent dat in het regionaal programma ook over de overgang van school naar beschut werk samenwerkingsafspraken tussen scholen en gemeenten moeten worden gemaakt. Beschut werk is er voor die (jonge) mensen die veel begeleiding of aanpassing van de werkplek nodig hebben. Soms zoveel dat van reguliere werkgevers niet zonder meer verwacht kan worden dat zij deze begeleiding of werkplekaanpassingen bieden. UWV beoordeelt aan de hand van landelijke criteria of iemand in aanmerking komt voor een beschutte werkplek. Wanneer dit het geval is, hebben gemeenten de taak om deze mensen te begeleiden naar een passende baan.
Onderdeel van de samenwerkingsafspraken tussen scholen en gemeenten is in ieder geval ook het gebruik van het overgangsdocument. Het verstrekken hiervan is één van de wettelijke taken van scholen: als de ondersteuning wordt voortgezet door de gemeente op basis van artikel 7a van de Participatiewet, moet de school een overgangsdocument aan de gemeente verstrekken.48 Het gaat hier om jongeren die met een diploma de mbo-instelling of met een diploma of verklaring de pro- of vso-school verlaten. De afspraken over het overgangsdocument kunnen bijvoorbeeld gaan over het format daarvan, de wijze waarop het proces in de regio is georganiseerd, de wijze waarop het overgangsdocument tussen de school en de gemeente wordt gedeeld en hoe daarbij wordt geborgd dat dit gebeurt na instemming van de jongere dan wel de ouder.49 Om regio’s te faciliteren heeft onderzoeksbureau De Beleidsonderzoekers in opdracht van OCW en SZW een modelformat en een handreiking gemaakt voor het overgangsdocument die regio’s kunnen gebruiken voor hun regio. Dit format is te vinden op de webpagina over het wetsvoorstel.50
Voor een goede uitvoerbaarheid is het aan te raden dat alle (locaties van) scholen die in de Doorstroompuntregio zijn gevestigd één format voor het overgangsdocument hanteren voor alle leerlingen en studenten, ook als zij woonachtig zijn in een andere Doorstroompuntregio. Gemeenten kunnen dan wel te maken krijgen met verschillende vormen van overgangsdocumenten als zij jongeren ondersteunen naar werk die afkomstig zijn van scholen uit verschillende Doorstroompuntregio’s. Dat leidt voor gemeenten evenwel niet tot problemen, omdat gemeenten niet verplicht worden bij de verdere ondersteuning van jongeren een vast document/plan van aanpak te hanteren.
Om de overdracht soepel te laten verlopen wordt voorts aangeraden dat een aantal thema’s in elk overgangsdocument terugkomt. Deze thema’s zijn:
• contactgegevens van de jongere en de school;
• de schoolcarrière (diploma’s, stages, bijbanen);
• de vaardigheden en kwaliteiten van jongere;
• de wensen en ambities van de jongere; en
• de ondersteuningsbehoefte(n), ook voor een eventuele verdere ontwikkeling tijdens het werk.
In het format voor het regionaal programma wordt ten tweede gevraagd om in te gaan op de samenwerkingsafspraken tussen scholen en het Doorstroompunt. Hieronder vallen in ieder geval afspraken over het gebruik van de mbo-verklaring. Mbo-instellingen moeten verplicht een mbo-verklaring verstrekken aan jongeren die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten.51 Het doel van de mbo-verklaring is dat jongeren een bewijs hebben van de in de opleiding behaalde onderdelen en gevolgde stages, zodat zij gemakkelijker weer terug kunnen keren in het mbo en reeds behaalde resultaten mee kunnen nemen. Ook kan de mbo-verklaring gebruikt worden voor het arbeidsmarktdomein, bijvoorbeeld om voor een werkgever te kunnen onderbouwen welke onderdelen van de opleiding jongeren hebben behaald, welke beroepspraktijkvorming is gedaan (blijkend uit de praktijkverklaring als onderdeel van de mbo-verklaring) of als start voor verdere ontwikkeling met behulp van bijvoorbeeld praktijkleren in het mbo, waarmee delen van een mbo-opleidingen tijdens het werk kunnen worden gedaan resulterend in een mbo-certificaat of (volgende) praktijkverklaring. Uit onderzoek naar de werking van de mbo-verklaring52 blijkt dat nog lang niet alle vsv’ers een mbo-verklaring ontvangen en dat jongeren en Doorstroompunten vaak niet op de hoogte zijn van het bestaan van dit document. Afspraken die in de regio gemaakt worden, kunnen bijvoorbeeld gaan over:
• de wijze waarop de mbo-verklaring wordt verstrekt;
• hoe de mbo-verklaring kan bijdragen aan terugkeer in het onderwijs of het zetten van de stap naar werk;
• voorlichting hierover aan studenten, welke informatie de mbo-verklaring moet bevatten naast de voorgeschreven onderdelen53; en
• hoe de mbo-verklaring kan worden gebruikt in de begeleiding die het Doorstroompunt biedt.
c. Laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning voor jongeren met meervoudige problematiek
Jongeren met meervoudige problematiek hebben een veel grotere kans om geen startkwalificatie te halen of niet duurzaam aan het werk te komen.54 In de memorie van toelichting bij de Wet van school naar duurzaam werk is toegelicht welke maatregelen de regering neemt om te borgen dat jongeren met meervoudige problematiek de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.55 Een van deze maatregelen is om Doorstroompuntregio’s te verplichten hier afspraken over te maken in het regionaal programma.
De wijze waarop scholen, Doorstroompunten en gemeenten in het sociaal domein de ondersteuning voor jongeren inrichten, verschilt sterk. Daarom is ervoor gekozen om niet voor te schrijven hoe de ondersteuning precies vormgegeven moet worden. Wel is het belangrijk dat de ondersteuning toegankelijk en laagdrempelig beschikbaar is. Daarom is ook in het Actieplan vsv aangekondigd dat de ambitie van OCW is ‘hulp in de school’ de norm te maken.56 Hiermee wordt gedoeld op hulp van externe zorgpartijen die dichtbij en het liefst op school beschikbaar is.
Bij meervoudige problematiek gaat het niet alleen om een combinatie van psychische en fysieke problemen. Het kan ook gaan om inzet voor jongeren die bijvoorbeeld crimineel gedrag vertonen, te maken hebben met schulden of leven in armoede. De problemen waar deze jongeren mee kampen vragen veelal om betrokkenheid van andere domeinen, zoals partijen uit de Jeugdzorg of Wet maatschappelijke ondersteuning, organisaties die inkomensondersteuning of schuldhulp kunnen bieden en partijen in het veiligheidsdomein als er sprake is van crimineel gedrag.
Regio’s worden gestimuleerd de brede samenwerking op te zoeken, gebruik te maken van goede voorbeelden, onderzoek en nieuwe initiatieven. Een voorbeeld van een goede aanpak is de laagdrempelige inzet van jongerenwerkers, die helpen om geldzorgen tegen te gaan. Zij kunnen een belangrijke verbindende rol spelen tussen de jongeren, de school en organisaties rondom de school.57 Ook is voor leerlingen uit het pro die leven in armoede een project gestart met de Sectorraad Praktijkonderwijs, het JeugdEducatie fonds en SZW. De ambitie is om voor alle scholen te komen tot een aanpak en samenwerkingsafspraken met regionale partijen. Dit kan ook een plek krijgen in de regionale programma’s.
Tevens worden regio’s gewezen op specifieke methoden en regelingen om jongeren met ernstige problematiek toe te leiden naar werk, zoals de IPS-regeling en de ESB-regeling. Voor jongeren met een ernstige psychische aandoening die ggz-hulp ontvangen, kan de methode Individuele Plaatsing en Steun (IPS) toegepast worden. IPS wordt aangeboden door ggz-instellingen. Hiervoor is ook subsidie beschikbaar.58 IPS voor begeleiding naar werk is bewezen effectief. Deze methode maakt ook deel uit van de meta-analyse naar maatschappelijke kosten-baten analyses ‘investeren in kwetsbare jongeren’. Hieruit blijkt dat men jongeren met meervoudige problematiek beter gelijktijdig/integraal kan ondersteunen tijdens werk (volgens het principe ‘first place, then train’). Traditioneel wordt (arbeids)participatie vaak los gezien van andere leefgebieden. Aandacht voor werk is in dat geval volgend op een (zorg)traject. Voor jongeren met ernstige scholingsbelemmeringen (ESB) die daardoor zonder startkwalificatie het onderwijs hebben verlaten, is subsidie beschikbaar voor arbeidstoeleiding middels bijscholing.59 In het regionaal programma kunnen samenwerkingsafspraken worden opgenomen met ggz-instellingen en/of ESB-instellingen. Hiermee kunnen gemeenten invulling geven aan de uitvoering van artikel 7a van de Participatiewet.
Voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt kan de maatschappelijke diensttijd (mdt) een mogelijkheid zijn om op een laagdrempelige manier talenten en interesses te ontdekken door middel van praktijkervaring. Dit kan hen helpen bij het maken van een passende studiekeuze en het verminderen van de kans op studievertraging of uitval. Door vrijwillig iets te doen voor een ander en/of voor de samenleving ontwikkelen jongeren sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden en probleemoplossend vermogen. Dit kan hun zelfvertrouwen vergroten en hen beter toerusten voor hun schoolloopbaan. Mdt kan voor sommige jongeren een alternatief traject zijn wanneer zij dreigen uit te vallen. Ook kan mdt voor vsv’ers een opstapje zijn voor terugkeer naar school of oriëntatie naar werk. Scholen, het Doorstroompunt en gemeenten worden in lijn met de motie Krul en Ceder60 gestimuleerd om in het regionaal programma afspraken met elkaar te maken over mdt als instrument dat kan bijdragen aan het voorkomen dat jongeren uitvallen of de terugkeer naar onderwijs of duurzaam werk te bevorderen.
d. Verbeteren van de voorbereiding op en de overgang naar het mbo, met speciale aandacht voor overstappende vso-leerlingen, nieuwkomers en voldoende passende stageplekken en leerbanen
Van de leerlingen afkomstig van het vso valt 60% ongediplomeerd uit in de entreeopleiding en mbo-niveau 2.61 Ook op mbo-niveau 3 en 4 vallen zij veel vaker dan andere studenten uit. In het Actieplan vsv is aangekondigd dat afspraken over de begeleiding van oud vso-leerlingen in de overstap naar het mbo onderdeel worden van de nieuwe regionale programma’s.62 Dit is nodig om de uitval onder deze groep te verminderen en te zorgen dat zij meer kansen hebben op de arbeidsmarkt.
Uit de meest recente vsv-cijfers blijkt tevens dat nieuwkomers een grotere kans hebben om uit te vallen en dat dit een groeiende groep is. Deze uitval heeft verschillende oorzaken en vraagt een gezamenlijke aanpak van vo-scholen, waaronder de Internationale Schakelklassen (ISK’s), alsmede mbo-instellingen, Doorstroompunten en gemeenten. Daarom is het belangrijk dat de partijen in het regionaal programma afspraken maken over het tegengaan van uitval door bijvoorbeeld passende onderwijsroutes voor nieuwkomers te ontwikkelen met daarin voldoende taalondersteuning.
Naast speciale aandacht voor vso-leerlingen en nieuwkomers bij hun overstap naar het mbo, is het belangrijk dat partijen ook de overstap van andere jongeren onder de loep nemen. Een mismatch tussen de opleiding en de verwachtingen van de student is nog steeds de belangrijkste reden voor voortijdige uitval.63 Ook blijken er nog grote verschillen te bestaan tussen scholen en opleidingen over de mate waarin jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte ondersteuning krijgen.64
Om voortijdige uitval in het mbo tegen te gaan, is het essentieel dat er bij de overstap van het v(s)o naar het mbo voldoende aandacht is voor het belang van voldoende passende stages en leerbanen en adequate begeleiding op de werkplek voor jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte. De Tweede Kamer heeft ook gevraagd om in de regionale programma's expliciet aandacht te besteden aan dit thema en de inbreng van jongeren hierbij expliciet te betrekken.65 Om scholen, bedrijven en andere partners te helpen om dit goed vorm te geven, is er vanuit de verbeteragenda passend onderwijs een handboek BPV gemaakt, specifiek voor stagebegeleiders die jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte begeleiden.66 Om ervoor te zorgen dat stagebegeleiders de inzichten ook gaan toepassen, is ook een leergang passende BPV ontwikkeld. Bij het maken van de afspraken worden regio’s aangemoedigd gebruik te maken van deze producten.
Concluderend: om de uitval van onder andere oud-vso leerlingen, nieuwkomers en jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte terug te dringen, is het belangrijk dat op regionaal niveau goede afspraken worden gemaakt tussen het v(s)o en het mbo over de voorbereiding op, de overgang naar en de begeleiding in het (mbo-)onderwijs en op de stage- of werkplek. Zo maken jongeren vaker een passende studiekeuze en ontvangen zij de begeleiding die zij nodig hebben.
e. Tegengaan van ongediplomeerde uitval naar werk
Veel jongeren gaan ongediplomeerd aan het werk. Dat is minder gewenst mede omdat zij bij economische tegenslag een grotere kans hebben om hun werk te verliezen. Daarom is het belangrijk dat zoveel mogelijk jongeren hun opleiding afmaken en hun startkwalificatie halen. In het Actieplan vsv is aangegeven dat dit bijvoorbeeld kan door het onderwijs zo vorm te geven dat werken en leren beter gecombineerd kan worden.67 Niet alleen op landelijk, maar ook op regionaal niveau is het belangrijk dat scholen en gemeenten samen optrekken om jongeren zonder startkwalificatie, waar mogelijk en passend, onderwijs te laten volgen. In gesprek met werkgevers kan bekeken worden hoe het onderwijs aantrekkelijk gemaakt kan worden voor jongeren die graag willen leren in de praktijk. Voor jongeren voor wie het behalen van een diploma in het voltijds initieel onderwijs niet haalbaar blijkt, kan ook worden ingezet op post-initiële bijscholing. Zie hiervoor het volgende onderwerp.
f. Bij- of omscholing van jongeren zonder startkwalificatie tijdens een baan door middel van praktijkleren in het mbo of door middel van non-formele scholing met een branchewaardering zoals opgenomen in erkende ontwikkelpaden
Niet voor alle jongeren is het behalen van een startkwalificatie mogelijk of passend. Om de vaardigheden en de arbeidsmarktpositie van deze jongeren te verbeteren, is het belangrijk dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen. Dit kan met behulp van praktijkleren in het mbo. Hierbij kan werken worden gecombineerd met het doen van een deel van een mbo-opleiding resulterend in een mbo-certificaat (vastgesteld arbeidsmarktrelevant onderdeel van een mbo-opleiding) of praktijkverklaring.68 Deze vorm van leren past goed bij jongeren die praktisch zijn ingesteld en de documenten die worden verkregen, zijn herkenbaar voor werkgevers en scholen. Dat maakt stapsgewijs doorleren, om zo wellicht alsnog een startkwalificatie te behalen, of het overstappen naar ander werk of een andere sector makkelijker.
Praktijkleren in het mbo als vorm van opleiden krijgt altijd een plek in de sectorale ontwikkelpaden, die de Ministeries van SZW en OCW in co-creatie met branches maken en implementeren. Een ontwikkelpad laat zien hoe een (nieuwe) werknemer zich stapsgewijs via verschillende functies of specialisaties met bijbehorende scholing kan ontwikkelen. Ook instapfuncties, waaraan geen kwalificatie-eisen zijn verbonden, maken onderdeel uit van ontwikkelpaden. Zo wordt het gemakkelijker voor mensen, ook als zij geen startkwalificatie hebben, om in of door te stromen in een sector of over te stappen van de ene naar de andere sector. Naast formele, door de overheid erkende opleidingen, maken ook non-formele door de branche gewaardeerde opleidingen onderdeel uit van de ontwikkelpaden. Ook deze opleidingen hebben civiele waarde op de arbeidsmarkt. De SLIM-regeling bevat de spelregels met betrekking tot sectorale ontwikkelpaden: het inhoudelijk kader, het proces van vaststellen, erkennen, publiceren en beheren van ontwikkelpaden alsook welke opleidingen voor subsidie in aanmerking komen.
Voor jongeren die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten, kunnen scholen en Doorstroompunten afspraken maken met werkgevers over instroom en verdere ontwikkeling tijdens het werk, bijvoorbeeld op de instapfuncties uit de sectorale ontwikkelpaden.69 Dit kunnen zij doen in afstemming met de gemeente (als bijvoorbeeld aanvullende begeleiding nodig is of voor financiering van opleidingskosten) en de arbeidsmarktregio (waar op regionaal niveau afspraken worden gemaakt over de inzet en samenwerking op sectorale ontwikkelpaden). Ook gemeenten kunnen gebruik maken van de mogelijkheden van praktijkleren in het mbo en de sectorale ontwikkelpaden bij de uitvoering van artikel 7a van de Participatiewet, waarin is geregeld dat voor jongeren zonder startkwalificatie het combineren van werken met leren (een zogenoemd leerwerktraject) voor gaat op toeleiding naar werk.70 Scholen en gemeenten kunnen tevens afspreken dat een beschrijving van de mogelijkheden van een jongere om zich tijdens werk verder te ontwikkelen onderdeel uit maakt van het overgangsdocument.
Een belangrijk aandachtspunt voor de regio’s is tot slot om hier niet alleen bekostigde scholen bij te betrekken, maar ook afspraken te maken met niet-bekostigde scholen.
g. Investeren in de vakkundigheid van de uitvoerende professionals
Het personeel dat dagelijks jongeren begeleidt, maakt het verschil. De wijze waarop deze begeleiding wordt ingevuld, is een essentiële voorwaarde voor een effectieve aanpak. De Wet van school naar duurzaam werk heeft ook gevolgen voor de benodigde kennisbasis van Doorstroompunten, scholen en gemeenten. Het verder ontwikkelen van de vakkundigheid van uitvoerende professionals is een opgave van de individuele organisaties, maar ook een gezamenlijke opgave voor de Doorstroompuntregio. Bij gezamenlijke maatregelen en om doorlopende begeleiding aan jongeren te bieden, is een gezamenlijke kennisbasis creëren belangrijk.
h. Vormgeving en organisatie regionaal bestuurlijk overleg
In de Wet van school naar duurzaam werk is vastgelegd dat de partijen betrokken bij het regionaal programma regionaal bestuurlijk overleg voeren over de totstandkoming en voortgang van het regionaal programma. Bij het regionaal bestuurlijk overleg zijn tenminste de contactgemeente, scholen, centrumgemeente(n) en organisaties die betrokken zijn bij de begeleiding van personen tot 27 jaar aanwezig. Daarnaast dienen het domein zorg en andere noodzakelijke samenwerkingspartners uit het sociaal domein te worden betrokken.71
Het is belangrijk om vast te leggen wie deelnemen aan het regionaal bestuurlijk overleg, hoe het overleg georganiseerd wordt op welke wijze tot besluitvorming wordt gekomen. Daarbij ligt het voor de hand dat de scholen worden vertegenwoordigd door de contactschool. Verder kunnen Doorstroompuntregio’s afspreken dat ook andere partijen structureel of in bepaalde gevallen deelnemen aan het regionaal bestuurlijk overleg, zoals de bestuurder van een samenwerkingsverband passend onderwijs, een vertegenwoordiger vanuit het pro en/of vso of een wethouder van een andere gemeente of met een andere portefeuille.
i. Betrokkenheid jongeren bij het regionaal programma
Om te zorgen dat de afspraken en maatregelen uit het regionaal programma effectief zijn, moeten ze goed aansluiten bij de behoeften van jongeren waar de maatregelen voor bedoeld zijn. Daarom moet een representatieve groep jongeren betrokken worden bij het regionaal programma. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om leerlingen van het pro en vso, studenten van de entreeopleiding en mbo-niveau 2, vsv’ers en (voormalig) werkzoekende jongeren. Om deze jongerenparticipatie vorm te geven is door OCW en SZW voor de regio’s ondersteuning georganiseerd in de vorm van een leernetwerk en kennisuitwisseling.
De samenwerking tussen organisaties is bij de totstandkoming van het regionaal programma nog niet af. Tijdens de looptijd van het regionaal programma kunnen afspraken verder uitgewerkt of bijgesteld worden. Bij het invullen van het format in bijlage 3 bij de regeling, geven Doorstroompuntregio’s aan waarmee zij tijdens de looptijd van het regionaal programma aan de slag gaan. Deze voortgang kan gevolgd worden met de jaarlijkse effectrapportage.
In het regionaal programma moeten tevens maatregelen worden opgenomen. Maatregelen dienen bij te dragen aan het halen van de streefcijfers en zijn er samen met de streefcijfers op gericht om het aantal jongeren van 12 tot 27 jaar dat een startkwalificatie haalt te bevorderen en de overgang van school naar werk en het behoud van werk te verbeteren. De maatregelen zijn aanvullend op de wettelijke taken van partijen uit de Wet van school naar duurzaam werk. Afspraken (zie paragraaf 2.2.3) gaan over de samenwerking tussen de partijen bij de uitvoering van die wettelijke taken en maatregelen.72 In deze regeling is het onderscheid tussen afspraken en maatregelen verder verduidelijkt door te bepalen dat er pas sprake is van maatregelen als deze worden bekostigd uit het budget bestemd voor het regionaal programma.
Elke maatregel moet op grond van de regeling voldoen aan vijf voorwaarden.73 Op deze manier wordt geborgd dat Doorstroompuntregio’s kritisch naar de eigen inzet kijken en de kwaliteit van de maatregelen beter wordt. OCW en SZW zullen de subsidieaanvragen van de contactscholen hier ook op toetsen.74 De Regeling vsv 2020–2025 bevatte slechts beperkt voorwaarden aan de maatregelen. Hieronder wordt per voorwaarde aangegeven wat de reden voor die voorwaarde is en wat hij betekent (de letters a tot en met i corresponderen met de onderdelen in artikel 2.5, tweede lid, van de regeling).
a. Gericht op jongeren met hoge kans op uitval
Elke maatregel moet gericht zijn op jongeren die geen onderwijs volgen, geen duurzaam werk hebben of een groot risico lopen op schooluitval of werkloosheid, zodat de inzet van de Doorstroompuntregio met name wordt gepleegd op de groep jongeren die dit het meest nodig heeft. Een gerichte aanpak blijkt namelijk een belangrijke voorwaarde voor effectiviteit.75 In de Regeling vsv 2020–2025 verdeelden sommige regio’s het budget bijvoorbeeld over alle scholen in de regio naar rato van het aantal leerlingen of studenten per school, zonder te bekijken of de opgave van elke school even groot is. Dat is in deze regeling met deze voorwaarde in combinatie met voorwaarde b niet meer mogelijk.
Het is aan de regio om te beoordelen welke jongeren een groot risico lopen op schooluitval of werkloosheid. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om jongeren die te maken hebben met een combinatie van problemen, zoals een onstabiele thuissituatie, psychische, financiële of gezondheidsproblemen of een taalachterstand. Ook kan hierbij worden gedacht aan jongeren die wel werken, maar waarvan het werk niet duurzaam is als gevolg van een tijdelijk contract, nulurencontract of loon dat te laag is om te voorzien in het eigen levensonderhoud. Maatregelen kunnen ook gericht zijn op specifieke scholen, schoollocaties, gebieden, wijken of opleidingen waar de kans op schooluitval of werkloosheid relatief groot is. Ook kan de inzet gericht zijn op belangrijke achterliggende oorzaken van schooluitval of werkloosheid die uit de regionale analyse blijken, en waar aanvullende inzet op nodig is.
b. Duidelijke relatie tussen regionale analyse en maatregel
De regionale analyse vormt de inhoudelijke basis van het regionaal programma. Een maatregel moet een logische relatie hebben met de analyse. Als bijvoorbeeld uit de regionale analyse blijkt dat jongeren op een bepaalde schoollocatie vaak te maken hebben met persoonlijke problemen en hier in de regio onvoldoende regulier aanbod voor beschikbaar is, kan een maatregel gericht zijn op deze (of vergelijkbare) schoollocaties en inzetten op het bieden van begeleiding aan die jongeren. Ook kan uit de regionale analyse blijken dat een reeds bestaande maatregel behouden moet blijven.
c. Duidelijke beschrijving beoogd maatschappelijke effect en aannemelijkheid effectiviteit maatregel
Het streven is om maatregelen te nemen die effectief zijn. Hierdoor worden jongeren beter geholpen, worden de doelen van het regionaal programma eerder behaald en wordt publiek geld zinvol besteed. Momenteel worden in veel Doorstroompuntregio’s de eerste stappen gezet om maatregelen goed te evalueren en hierbij gebruik te maken van onderzoek.
De monitoring van de maatregelen richt zich nu nog vaak slechts op de output: het aantal jongeren dat geholpen is. Daarom moet in het nieuwe regionale programma bij elke maatregel vooraf worden beschreven wat het beoogde maatschappelijke effect is. Het vooraf stellen van duidelijke doelen in termen van maatschappelijke effecten, helpt om op een later moment te toetsen of deze effecten zijn behaald.
Het gaat hierbij om het aannemelijk maken van dit effect. Dit kan door zelf onderzoek uit te zetten, maar dit kan leiden tot aanzienlijke lasten. Daarom kan dit ook aannemelijk gemaakt worden op basis van landelijk of internationaal onderzoek. OCW en SZW faciliteren regio’s hierbij, zoals met de meta-analyse ‘investeren in kwetsbare jongeren’76 en het onderzoek naar kenmerken van effectieve interventies voor buiten het onderwijs en/of de arbeidsmarkt.77 Daarnaast kan ook gebruik worden gemaakt van onderzoek bij Doorstroompuntregio’s die een vergelijkbare maatregel hebben geëvalueerd. Soms is vooraf nog niet bekend of een maatregel effectief is, bijvoorbeeld omdat de maatregel vernieuwend is en er nog geen onderzoek beschikbaar is. Dan kan ook tijdens de looptijd van het regionaal programma de effectiviteit worden geëvalueerd.
d. Toegankelijkheid van maatregelen
Het is onwenselijk dat een maatregel op een schoollocatie alleen toegankelijk is voor jongeren woonachtig in een bepaalde gemeente, Doorstroomstroompunt- of arbeidsmarktregio. Dit zou betekenen dat in dezelfde school of zelfs klas ongelijkheid bestaat met betrekking tot welke leerling of student gebruik kan maken van het aanwezige aanbod op basis van de woonplaats. Dit is niet uit te leggen aan de leerling of student en niet uitvoerbaar voor de scholen. Daarom is de voorwaarde opgenomen dat elke maatregel op een schoollocatie tenminste toegankelijk is voor alle jongeren die onderwijs volgen op de betreffende onderwijslocatie en behoren tot de beoogde doelgroep van de maatregel, ongeacht de gemeente, Doorstroompunt- of arbeidsmarktregio waar de jongere woont. De maatregel hoeft dus niet voor elke leerling of student gelijkelijk toegankelijk te zijn, maar alleen onderscheid op basis van woonplaats is niet toegestaan. Dit geldt als de maatregel wordt uitgevoerd door de school zelf, maar ook als de maatregel op school wordt uitgevoerd door een andere partij.
Er zijn ook maatregelen die niet op een schoollocatie worden uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen die (voornamelijk) zijn gericht op jongeren die geen onderwijs volgen. Het uitgangspunt is dat er voor de maatregelen die niet op een schoollocatie worden uitgevoerd geen onderscheid gemaakt wordt op basis van de gemeente binnen de Doorstroompuntregio waar een jongere woont, tenzij inhoudelijk kan worden onderbouwd waarom een dergelijk onderscheid noodzakelijk is. Op dit moment komt het voor dat de middelen voor het regionaal programma verdeeld worden over alle individuele gemeenten in de Doorstroompuntregio en elke individuele gemeente (deels) eigen maatregelen treft die niet toegankelijk zijn voor jongeren die in een andere gemeente in de Doorstroompuntregio wonen. Het is belangrijk dat jongeren de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Het uitsluiten van jongeren en de versnippering van het aanbod binnen een Doorstroompuntregio is dan onwenselijk. Bovendien moet de contactgemeente ervoor zorgen dat de rest van de gemeenten in de Doorstroompuntregio gebruik kunnen maken van de instrumenten die met behulp van de specifieke uitkering zijn verwezenlijkt. Het past niet bij deze gedachte om bepaalde maatregelen te beperken tot bepaalde gemeenten.78
e. Maatregel is aanvullend op wettelijke taken
De maatregelen uit het regionaal programma zijn aanvullend op de wettelijke taken van partijen op grond van de Wet van school naar duurzaam werk. Voor het Doorstroompunt gaat het daarbij om de Doorstroompuntfunctie zoals bedoeld in artikel 9.2.5 WEB, voor scholen om de aanvullende loopbaanbegeleiding zoals bedoeld in de artikelen 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a WEC en de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020 en voor de gemeente om de taken op grond van artikel 7a van de Participatiewet.
Het is allereerst belangrijk om te expliciteren hoe invulling wordt gegeven aan de wettelijke taken van relevante organisaties. Vervolgens wordt aangegeven hoe de inzet vanuit het regionaal programma zich verhoudt tot de wettelijke taken: waarin onderscheidt de maatregel zich tot deze taak en wat maakt dat de inzet aanvullend is? De middelen die ingezet worden voor de maatregelen, moeten gescheiden blijven van de middelen voor de reguliere taken.79
In aanvulling op bovenstaande voorwaarden geldt voor Doorstroompuntregio Friesland Noord het volgende. Het regionaal programma van deze regio dient net als in de Regeling vsv 2020–2025 in ieder geval een of meer maatregelen met betrekking tot Fier Fryslân te bevatten. Fier Fryslân is het landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Fier combineert gespecialiseerde zorg in een veilige/beschermde omgeving. Voor Fier Fryslân zijn apart middelen geoormerkt, waardoor jongeren die om veiligheids- of andere redenen niet een reguliere mbo-instelling kunnen bezoeken, toch (delen van) mbo-opleidingen kunnen volgen. Hierbij speelt mee dat deze jongeren uit het hele land komen en in de meeste gevallen slechts een relatief korte periode bij Fier verblijven. Een reguliere mbo-opleiding is dan niet altijd passend. De middelen voor Fier worden door OCW verstrekt aan de contactschool van genoemde regio, Firda. Dit budget is aanvullend op de reguliere middelen die Firda ontvangt op basis van het verdeelmodel van het CBS (zie paragaaf 3.4). Firda verstrekt deze middelen aan Fier. De financiële verantwoording over de inzet van Fier wordt gedaan door Firda (die daarvoor afspraken moet maken met Fier Fryslân). Daarnaast heeft OCW met Fier Fryslân de bestuurlijke afspraak gemaakt dat Fier Fryslân een inhoudelijke verantwoording rechtstreeks aan OCW zendt.
Het regionaal programma dient tevens een begroting te bevatten die inzicht geeft in de besteding van het totale budget voor het regionaal programma.80 Het totale budget voor het regionaal programma kan bestaan uit drie financieringsbronnen:
1. De subsidie die op basis deze regeling beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van het regionaal programma en wordt verstrekt aan de contactschool;
2. Het deel van de specifieke uitkering aan de contactgemeente dat bedoeld is voor de uitvoering van het regionaal programma voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029; en
3. Eventuele overige financieringsbronnen.
Bij de overige financieringsbronnen moet met name worden gedacht aan reserves die de contactgemeenten hebben opgebouwd gedurende de Regeling vsv 2020–2025. Het regionaal programma 2020–2025 loopt eind 2025 af, maar voor bijbehorende specifieke uitkeringen hebben contactgemeenten een bestedingstermijn tot en met 2026.81 Hierdoor is er een overlap met deze regeling. Dit betekent dat eventueel resterende middelen opgenomen in 2026 nog ingezet kunnen worden in de begroting van het regionaal programma 2026–2029. De inzet van deze middelen in 2026 mag daarbij ook zijn gericht op de nieuwe doelgroepen en doelen van dit programma, zoals jongeren met startkwalificatie en jongeren van 23 tot 27 jaar oud. Sommige contactgemeenten hebben daarnaast nog oudere en/of andere reserves; zie hierover paragraaf 4.2.
De begroting geeft per maatregel aan wat de beoogde kosten zijn en of deze worden betaald uit het budget van de contactschool, contactgemeente, overige financieringsbronnen of een combinatie hiervan. Activiteiten die alléén uit overige financieringsbronnen worden gefinancierd, worden echter niet aangemerkt als maatregel in de zin van deze regeling. Tevens geeft de begroting aan welk deel van het budget wordt besteed aan algemene activiteiten voor het regionaal programma die niet direct gerelateerd zijn aan een maatregel, zoals coördinatie, administratie, financieel beheer en controlekosten. Welk deel van de totale middelen maximaal besteed mag worden aan deze ‘overhead’ wordt niet voorgeschreven, maar voor maximale effectiviteit is het aan te raden om dit aandeel zo laag als mogelijk te houden.
De contactschool krijgt zoals gezegd subsidie voor het regionaal programma. Hierna zal worden toegelicht wat er van de contactschool wordt verwacht en wat de contactschool moet doen om de subsidie aan te vragen.
In deze regeling wordt geregeld dat de scholen in de Doorstroompuntregio één school uit hun midden aanwijzen als contactschool. Deze school vraagt mede namens de andere scholen subsidie aan, draagt bij aan de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma, voert coördinerende taken uit tussen de scholen onderling, zorgt voor afstemming tussen scholen enerzijds en het Doorstroompunt en de centrumgemeente(n) anderzijds, neemt mede namens de andere scholen deel aan het bestuurlijk overleg en draagt bij aan de effectrapportage. De taak van de contactschool ten opzichte van de andere scholen is vergelijkbaar met de taak van de centrumgemeente van de arbeidsmarktregio ten opzichte van de andere gemeenten in de arbeidsmarktregio. Zoals reeds vermeld in de memorie van toelichting bij de Wet van school naar duurzaam werk, is de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma een gezamenlijke inspanning, ieder vanuit zijn eigen kennis, doelgroep en netwerk.82
Het feit dat de contactschool de subsidie mede namens de andere scholen in de Doorstroompuntregio aanvraagt, betekent dat de contactschool de penvoerder is. Dit houdt in dat de contactschool verantwoordelijk is voor alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht wie de activiteiten in de praktijk uitvoert (en aan wie de contactschool daartoe subsidiemiddelen heeft overgedragen). Dit vraagt om goede afspraken tussen de contactschool en andere partijen die een deel van het regionaal programma uitvoeren. Dit is uitgewerkt in paragraaf 6.3 van deze toelichting (over de risicoanalyse).
Zie artikel 3.2 van de regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij voor het volledige overzicht van de taken van de contactschool.
De subsidieaanvraag wordt gedaan in de vorm van een vast format. In bijlage 3 bij de regeling is een format opgenomen dat elke contactschool samen met de contactgemeente en centrumgemeente(n) invult. Dit format is gelijk aan het regionaal programma. In de Regeling vsv 2020–2025 was de vorm van regionale programma’s vrij.83 Hierdoor waren de programma’s niet vergelijkbaar en verschilden ze sterk in de diepgang. Er is daarom gekozen voor een format met vastgestelde onderdelen zodat geborgd wordt dat alle in de regeling opgenomen eisen terugkomen in de aanvraag, dat regionale programma’s gemakkelijker te vergelijken en te beoordelen zijn en dat daarmee een beter landelijk beeld verkregen kan worden welke inhoudelijke en financiële keuzes gemaakt worden door regio’s. Dit is in het belang van de evaluatie van deze regeling en rapportages naar belanghebbenden.
Regio’s gebruiken voor de subsidieaanvraag alleen het format en de regionale analyse. De regionale analyse dient als bijlage te worden meegestuurd. Dit format en de regionale analyse worden samen gezien als het regionaal programma. Regio’s kunnen ervoor kiezen om aanvullend op het format en de regionale analyse, te werken met meer bijlagen met meer uitgebreide informatie en uitwerking. Deze bijlagen hoeven echter niet ingediend te worden voor de subsidieaanvraag.
Het format wordt ondertekend door de contactschool, contactgemeente en de centrumgemeente(n). De contactschool is hierdoor wel afhankelijk van de contactgemeente en de centrumgemeente(n) voor het verkrijgen van deze subsidie. Het risico dat partijen niet met elkaar tot overeenstemming komen over het regionaal programma, wordt echter laag ingeschat. Dit is uitgewerkt in paragraaf 6.3 van deze toelichting (over de risicoanalyse).
In deze regeling is opgenomen dat de contactschool wordt aangewezen door de andere scholen in de regio. Voor de contactgemeente volgt reeds uit de wet dat deze wordt aangewezen voor de andere gemeenten.84 Het is bij de aanvraag niet nodig bewijsstukken mee te sturen waaruit blijkt dat elke school of gemeente hiermee heeft ingestemd. Bij een ingediende aanvraag wordt verondersteld dat de contactschool en contactgemeente namens de andere organisaties optreden. In geval van twijfel kan OCW wel alsnog bewijsstukken opvragen.
De contactschool vraagt tussen 1 januari 2026 en 31 januari 2026 de subsidie aan. Er is voor deze periode gekozen, omdat de beoogde inwerkingtredingsdatum van de Wet van school naar duurzaam werk en deze regeling 1 januari 2026 is en subsidieaanvragen niet voor die tijd gedaan kunnen worden. Meteen op 1 januari 2026 een aanvraag moeten indienen, is logischerwijs eveneens niet haalbaar. Op een later tijdstip een aanvraag doen, leidt ertoe dat DUO pas later de subsidie kan beschikken en contactscholen later de middelen ontvangen. Dit leidt tot langere onzekerheid en mogelijk tot een latere inzet van de maatregelen.
Het is wenselijk om regio’s de mogelijkheid te geven het regionaal programma te verbeteren als blijkt dat het in de eerste aanvraagtermijn nog niet aan alle voorwaarden voldoet en de subsidieaanvraag om die reden wordt afgewezen. Daarom is in de regeling een herkansingsmogelijkheid opgenomen in de vorm van een tweede aanvraagtermijn.85 Deze mogelijkheid staat dus alleen open voor contactscholen die in de eerste aanvraagtermijn reeds een aanvraag hebben gedaan. Hiervoor is gekozen omdat het niet wenselijk is dat contactscholen pas in de tweede aanvraagtermijn voor het eerst een aanvraag doen. Dit zou er namelijk voor kunnen zorgen dat de ondersteuning van jongeren in de betreffende regio’s pas later start en de uitvoerbaarheid door DUO in het geding komt.
OCW en SZW faciliteren en ondersteunen de regio’s bij de totstandkoming van de regionale programma’s.86 Zo krijgen regio’s informatie die zij kunnen gebruiken bij het maken van het regionaal programma, zoals cijfers en onderzoeken, zijn diverse tools gemaakt op basis van de behoefte van regio’s, bijvoorbeeld voor het vormgeven van het overgangsdocument en het maken van de regionale analyse. Ook organiseren OCW en SZW webinars en regionale bijeenkomsten over de nieuwe wet- en regelgeving. In mei en juni 2025 zijn ook leergroepen georganiseerd waarbij gelijksoortige regio’s kennis en ervaringen uit konden wisselen over de totstandkoming en inhoud van het regionaal programma. Vanaf de zomer van 2025 kunnen regio’s met OCW en SZW in gesprek over de regionale programma’s en zaken waar zij eventueel tegenaan lopen. Zij kunnen hun concept-programma’s dan ook laten toetsen. Dit geeft de regio’s inzicht in waar ze staan en zo kunnen OCW en SZW waar nodig bijsturen. Dit moet ertoe leiden dat de kwaliteit van subsidieaanvragen goed is, de looptijd van de aanvraagtermijn haalbaar is en de beoordeling soepel verloopt.
Na het indienen beoordelen OCW en SZW de regionale programma’s, waarbij de Minister van OCW uiterlijk 31 maart 2026 beslist op de subsidieaanvraag van de contactschool. Bij deze beoordeling wordt het format zoals in bijlage 3 opgenomen, als leidraad gebruikt. Hierbij wordt bekeken of de subsidieaanvraag aan de in de regeling gestelde eisen voldoet. Mocht uit de beoordeling blijken dat een regionaal programma nog niet voldoet aan de gestelde eisen, zal dit schriftelijk aan de betreffende contactschool en contactgemeente worden gecommuniceerd en wordt door OCW aangegeven welk onderdeel of welke onderdelen niet voldoen en dus aangepast moeten worden. Een aangepaste subsidieaanvraag kan van 1 april 2026 tot en met 31 mei 2026 worden ingediend. Als het regionaal programma dan nog niet voldoet aan de eisen, kan de minister besluiten de subsidie niet toe te kennen.
Van het totaal beschikbare budget voor de subsidie aan de contactscholen van € 175.052.000 wordt een bedrag van € 167.978.080 (96%) verdeeld op basis van het verdeelmodel van het CBS.87 De berekeningswijze is toegelicht in paragraaf 5.1 van deze toelichting. Ook voor de scholen in de Doorstroompuntregio is het verdeelmodel van het CBS namelijk een goede benadering van hun opgave.
Uit de internetconsultatie bleek dat sommige Doorstroompuntregio’s relatief meer onderwijsvolgende jongeren hebben, dan dat er jongeren in de Doorstroompuntregio woonachtig zijn. Zij hebben een grotere taak dan waar in het model van het CBS rekening mee wordt gehouden. Hier kon in het model van het CBS geen rekening mee worden gehouden, omdat de werkelijke onderwijslocatie op het moment van het maken van het model nog niet eenduidig geregistreerd werd. Daarom wordt € 6.700.000 (3,8%) als tegemoetkoming verstrekt aan de contactscholen in deze regio’s.88 Deze tegemoetkoming bestaat uit de loon- en prijsbijstelling van het budget voor de contactscholen dat in de voorjaarsnota 2025 is toegekend. De betreffende loon- en prijsbijstelling bedraagt jaarlijks € 1.675.000. De reden dat alleen deze loon- en prijsbijstelling wordt gebruikt, is dat het niet wenselijk is aan andere contactscholen minder middelen te verstrekken dan eerder aan hen is gecommuniceerd.
Van het totaal beschikbare budget voor de contactscholen, is € 373.920 (0,2%) bedoeld voor de contactschool van Doorstroompuntregio Friesland Noord, Firda, ten behoeve van Fier Fryslân (zie paragraaf 2.2.4).
Voor een volgend regionaal programma wil OCW samen met het CBS het verdeelmodel verbeteren, onder andere door te bekijken of de onderwijslocatie als indicator beschikbaar en bruikbaar is. Hiermee zou bij de verdeling van de middelen voor de contactschool kunnen worden uitgegaan van de locatie waar de jongere het onderwijs volgt in plaats van waar hij woont. Hier start het CBS in 2026 mee. Het is echter niet wenselijk om de verdeling van het budget tussen contactscholen tijdens de looptijd van het regionaal programma te wijzigen. Dit zorgt voor onzekerheid voor regio’s en veel extra administratieve lasten, omdat er dan aangepaste regionale programma’s moeten worden gemaakt. Een logisch wijzigingsmoment is daarom een volgend regionaal programma. In de tussentijd kunnen regio’s onderling ook afspraken maken over de inzet van budget en/of mensen op onderwijslocaties in andere regio’s. Hierbij kunnen zij gebruik maken van het vsv-dashboard waarin zichtbaar is hoe de leerling- en studentenstromen tussen Doorstroompuntregio’s lopen.89
De minister beslist zoals gezegd uiterlijk op 31 maart 2026 over de subsidieaanvraag op basis van het regionale programma. De contactschool ontvangt voor of op deze datum een subsidiebeschikking voor de duur van het regionaal programma. Indien een regionaal programma nog niet voldoet en de contactschool een aangepaste subsidieaanvraag moet doen, beslist de minister uiterlijk 30 juni 2026 over deze aangepaste aanvraag. Deze tweede aanvraagronde is alleen beschikbaar voor regio’s die in de eerste ronde een subsidieaanvraag hebben gedaan.
Zie voor de hoogte van het subsidiebedrag per contactschool bijlage 2 bij de regeling.
De betaling van de subsidie aan de contactschool vindt evenals de betaling aan de contactgemeente jaarlijks plaats. De eerste betaling vindt plaats in mei 2026. Als de contactschool een aangepaste subsidieaanvraag heeft gedaan en deze is toegekend, vindt betaling uiterlijk in september 2026 plaats. In de jaren 2027, 2028 en 2029 krijgen zowel de contactschool als de contactgemeente in februari betaald voor het betreffende jaar. Dit betreffen voorschotten, aangezien de subsidie pas achteraf wordt vastgesteld. De vaststelling vindt uiterlijk 52 weken na ontvangst van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding plaats.
De middelen voor het regionaal programma moeten eind 2029 besteed zijn. Als middelen op 31 december 2029 niet zijn besteed, worden zij teruggevorderd. Dit heeft als reden dat deze middelen zijn bedoeld voor een specifiek doel en regio’s op deze manier gestimuleerd worden voortvarend aan de slag te gaan met de uitvoering van de maatregelen.
Bij substantiële wijzigingen van het regionaal programma moeten de contactgemeente en contactschool schriftelijk bij OCW aangeven dat er een wijziging optreedt.90 Op dat moment wordt de wijziging getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in deze regeling. Onder een substantiële wijziging kan bijvoorbeeld verstaan worden dat een nieuwe maatregel wordt genomen, dat een maatregel zich geheel of grotendeels op een andere doelgroep richt, of dat een maatregel stopt.
De specifieke uitkering aan de contactgemeente bestaat uit twee delen. Een deel is bestemd voor het uitvoeren van het regionaal programma. Het andere deel is bestemd voor de uitvoering van de Doorstroompuntfunctie.
Bij de Wet van school naar duurzaam werk is aangekondigd dat de verdeling van de middelen tussen Doorstroompuntregio’s op basis van de opgave van de Doorstroompuntregio plaatsvindt.91
Artikel 4.3 van de regeling bepaalt tezamen met artikel 2.1 van het Besluit van school naar duurzaam werk op welke wijze de beschikbare middelen over de contactgemeenten worden verdeeld in de kalenderjaren 2026 tot en met 2029. 99,75% van de middelen wordt verdeeld op basis het door het CBS gemaakte verdeelmodel. In artikel 2.1, derde lid van het Besluit van school naar duurzaam werk wordt een viertal kenmerken genoemd waarmee de individuele risicoscore per vo-leerling, mbo-student en vavo-student wordt bepaald. Het CBS heeft een methode uitgevoerd om te komen tot de kenmerken met de grootste verklaringskracht om de omvang van de vsv-problematiek zo goed mogelijk te bepalen. Allereerst is een lijst met mogelijke verklarende variabelen van vsv opgesteld. Stap voor stap is het kenmerk met de grootste verklaringskracht toegevoegd aan het model, totdat het model niet of nauwelijks meer verbeterde. Vervolgens zijn verschillende aanvullende analyses uitgevoerd om de kwaliteit en stabiliteit van de modellen te beoordelen. De resultaten hiervan zijn gebruikt om voor zowel het vo als het mbo een model te selecteren. Voor het vo bestaat het model uit zeven kenmerken, voor het mbo uit twaalf. Deze kenmerken bepalen de individuele risicoscore van een leerling of student. Het CBS heeft de gebruikte methode nader toegelicht in een publicatie.92
In het Besluit van school naar duurzaam werk is opgenomen dat de individuele risicoscores van alle jongeren woonachtig in de Doorstroompuntregio worden geaggregeerd naar het niveau van de Doorstroompuntregio. In deze regeling wordt in artikel 2.1 aanvullend bepaald dat bij deze berekening alleen de groep leerlingen en studenten met de hoogste 40% kans op voortijdig schoolverlaten wordt meegenomen. De reden hiervoor is dat het tegengaan van vsv een gerichte aanpak vergt gericht op de jongeren met een hoge kans op uitval. Dit is ook een voorwaarde die is opgenomen in deze regeling als een regio een maatregel wil nemen. De wijze waarop deze berekening is uitgevoerd, is nader toegelicht door het CBS in een publicatie.93 De risicoscore is per Doorstroompuntregio beschikbaar gesteld en dient als basis voor de verdeling van de middelen voor de contactgemeente. Daarnaast is ook een risicoscore per gemeente beschikbaar gesteld, die Doorstroompuntregio’s kunnen gebruiken voor een nadere verdeling van de middelen over de gemeenten binnen hun Doorstroompuntregio.94
Het model van het CBS dat ten grondslag ligt aan de verdeling van de middelen in deze regeling, houdt geen rekening met jongeren woonachtig in Nederland die onderwijs volgen in het buitenland.
Op het moment dat deze jongeren zonder diploma uitstromen, vergt dit inzet vanuit de (contact)gemeente. Voor sommige regio’s is dit een substantieel aandeel van de jongeren. Dit blijkt met name te spelen bij enkele regio’s dichtbij de grens met België, waar relatief veel jongeren onderwijs in België volgen. Bij de grens met Duitsland speelt dit veel minder. Daarom voorziet deze regeling in een vergoeding voor de contactgemeenten in grensregio’s waar tenminste 3% van alle jongeren woonachtig in Nederland en onderwijsvolgend in België. De contactgemeente ontvangt naar rato van het aantal jongeren dat schoolgaand is in België een vergoeding, waarbij de aanname is gemaakt dat de kenmerken van jongeren in de regio die schoolgaand zijn in Nederland en België hetzelfde zijn. Deze vergoeding is opgenomen in het budget van de contactgemeente voor zowel het regionaal programma als de Doorstroompuntfunctie.
Het budget per contactgemeente voor 2026 is opgenomen in bijlage 4 bij de regeling. Daarna volgt het uit de beschikking van DUO.
Reserves Regeling vsv 2020–2025
Op basis van de Regeling vsv 2020–2025 zijn specifieke uitkeringen voor de jaren 2021 tot en met 2025 aan de contactgemeenten verstrekt voor de Doorstroompuntfunctie en het regionaal programma. De contactgemeenten verantwoorden zich jaarlijks over deze specifieke uitkeringen met SiSa-codes D12 en D12A. Het regionaal programma 2020–2025 is op 31 december 2025 afgelopen, maar eventueel resterende middelen kunnen tot en met 31 december 2026 worden besteed. Contactgemeenten kunnen dit doen door deze resterende middelen op te nemen in de begroting voor het regionaal programma 2026–2029 (maar ze moeten dan dus wel in 2026 worden uitgegeven). Na 2026 resterende middelen worden teruggevorderd.
In de Regeling vsv 2020–2025 is tevens € 6,8 miljoen extra budget beschikbaar gesteld aan contactgemeenten bedoeld voor de voorbereiding op het (toen nog) Wetsvoorstel van school naar duurzaam werk en het nieuwe regionaal programma 2026–2029. Met dit aanvullende budget hebben regio’s de mogelijkheid gehad zich goed voor te bereiden op dit nieuwe regionale programma, bijvoorbeeld door het maken van een regionale analyse, de inzet van een projectleider, het opstellen van beleid en het aanpassen van IT-systemen en werkprocessen. Dit extra budget is in het voorjaar van 2025 uitgekeerd door middel van de specifieke uitkering voor 2025.95 Het is waarschijnlijk dat veel contactgemeenten deze middelen nog niet geheel hebben besteed. Daarom worden de contactgemeenten in deze regeling expliciet gestimuleerd om – zoals hierboven aangegeven – de middelen in te zetten voor de begroting voor het regionaal programma 2026–2029.96
Reserves Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie
Gedurende de coronacrisis hebben contactgemeenten extra financiële middelen voor de Doorstroompuntfunctie (toen nog RMC-functie) ontvangen op grond van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie. De contactgemeenten verantwoorden zich jaarlijks over deze specifieke uitkering met SiSa-code D11. In deze regeling is voor de bestedingstermijn aangesloten bij de Regeling vsv 2020–2025. Dit betekent dat eventuele resterende middelen nog tot en met 2026 kunnen worden besteed. Ook hier geldt dat contactgemeenten dit kunnen doen door deze resterende middelen op te nemen in de begroting voor het regionaal programma 2026–2029 (maar ze moeten dan dus wel in 2026 moeten worden uitgegeven). Na 2026 resterende middelen worden teruggevorderd.
Oudere reserves Doorstroompuntfunctie
Sommige contactgemeenten hebben voor de uitvoering van de Doorstroompuntfunctie ook nog oudere reserves, namelijk uit de specifieke uitkeringen voor de jaren 2002 tot en met 2020. In eerdere regelgeving stond voor de Doorstroompuntfunctie geen bestedingstermijn opgenomen. Dit heeft ertoe geleid dat in de afgelopen jaren 14 contactgemeenten reserves hebben opgebouwd van in totaal iets meer dan € 8 miljoen. De betreffende contactgemeenten verantwoorden zich nog steeds jaarlijks over deze reserves via een aparte SiSa-code, code D1. Sinds 2020 is dan ook aan de regio’s gecommuniceerd dat het de bedoeling is deze middelen alsnog in te zetten voor het beoogde doel waarvoor ze zijn verstrekt. Om te bewerkstelligen dat deze middelen ingezet worden, krijgen contactgemeenten tot en met 31 december 2029 de tijd deze reserves te besteden. Hiermee zijn zij voldoende in de gelegenheid gesteld deze middelen in te zetten voor het beoogde doel. Ook hier geldt dat contactgemeenten dit kunnen doen door deze resterende middelen op te nemen in de begroting voor het regionaal programma 2026–2029. Als de middelen na 2029 nog steeds niet (geheel) zijn besteed, worden zij teruggevorderd.
Overzicht
Voor de duidelijkheid is hieronder een overzicht van alle voor de contactgemeenten geldende bestedingstermijnen opgenomen.
|
Specifieke uitkering voor: |
Uit te geven tot en met: |
Relevante bepalingen: |
|---|---|---|
|
De jaren 2002 tot en met 2020 voor de Doorstroompuntfunctie (SiSa-code D1) |
2029 |
Artikel 4.8, eerste lid, onderdeel b, van deze regeling |
|
De jaren 2021 tot en met 2025 voor de Doorstroompuntfunctie en het regionaal programma 2020–2025 (SiSa-codes D12 en D12A) |
2026 |
Artikel 4.3 van de Regeling vsv 2020–2025 (voor de overzichtelijkheid herhaald in artikel 4.8, eerste lid, onderdeel a, van deze regeling) |
|
De Doorstroompuntfunctie gedurende de coronacrisis (SiSa-code D11) |
2026 |
Artikel 5 van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie (voor de overzichtelijkheid herhaald in artikel 4.8, tweede lid, van deze regeling) |
|
De jaren 2026 tot en met 2029 voor de Doorstroompuntfunctie en het regionaal programma 2026–2029 (SiSa-codes D33 en D33A) |
2029 |
Artikel 4.7 van deze regeling |
De indeling in Doorstroompuntregio’s is vastgelegd in bijlage 5 bij de regeling. Ten opzichte van de Regeling vsv 2020–2025 zijn drie gemeenten van Doorstroompuntregio gewijzigd. Verder is vastgelegd dat tijdens de looptijd van de regeling geen wijzigingen in de indeling van de Doorstroompuntregio gehonoreerd worden.97 Dit heeft ermee te maken dat scholen en gemeenten in de Doorstroompuntregio gezamenlijk maatregelen treffen en afspraken maken en hiermee zich naar elkaar committeren en verplichtingen aangaan. Een wijziging van de indeling tijdens de looptijd van het regionaal programma zou ervoor zorgen dat twee regio’s een aangepast regionaal programma moeten maken en afspraken gemaakt moeten worden over budgetten, personeel en aangegane verplichtingen. Ook zou dit tot extra administratieve lasten leiden voor regio’s en voor DUO. OCW heeft dit reeds in maart 2024 gecommuniceerd. Hiermee hebben regio’s voldoende tijd gehad om tot een nieuwe indeling te komen. Een uitzondering op deze bepaling zijn wijzigingen die voortvloeien uit gemeentelijke herindelingen.98
Voor de periode 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029 is in totaal een subsidiebedrag beschikbaar van € 175.052.000 voor de subsidie aan de contactscholen. Dit wordt in gelijke delen van € 43.763.000 per kalenderjaar betaald.
Van dit totale jaarlijkse bedrag wordt:
• € 41.994.520 verdeeld op basis van het verdeelmodel van het CBS, dat ook wordt gebruikt om de middelen voor de contactgemeente te verdelen;
• € 1.675.000 verdeeld aan de hand van het saldo van het aantal vsv’ers in schooljaar 2023/2024 dat woont in de Doorstroompuntregio maar onderwijs volgde buiten de regio, en het aantal vsv’er dat buiten de Doorstroompuntregio woont maar in de regio onderwijs volgde; en
• € 93.480 verstrekt aan de contactschool van de Doorstroompuntregio Friesland Noord, Firda. Dit budget is geoormerkt en wordt door Firda besteed aan de landelijke voorziening Fier Fryslân. Dit is per jaar € 56.620 minder dan in de Regeling vsv 2020–2025, omdat er naar verwachting minder jongeren gebruik maken van dit aanbod.
De verdeling per jaar per contactschool is opgenomen in bijlage 2 bij de regeling. Zie voor een verdere uitleg paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Eventuele loon- en prijsbijstellingen op het budget voor de contactschool voor het regionaal programma worden tijdens de looptijd van het regionaal programma niet toegevoegd aan het budget voor de contactschool, maar toegevoegd aan de lumpsum van mbo-instellingen. Het toevoegen van loon- en prijsbijstelling aan het regionaal programma leidt namelijk tot aanzienlijke administratieve lasten. Regio’s zouden dan jaarlijks een gewijzigd regionaal programma moeten maken, een gewijzigde subsidieaanvraag moeten doen en DUO zou een aangepaste beschikking moeten sturen. Bij een eventuele nieuwe regeling, wordt beoogd de tijdens de looptijd van het regionaal programma toegekende loon- en prijsbijstelling(en) toe te voegen aan het budget voor het nieuwe regionale programma. Dit is nodig om het reële budget bij een nieuw regionaal programma op peil te houden.
Beschikbaar bedrag specifieke uitkering contactgemeenten
Voor het verstrekken van de specifieke uitkering aan de contactgemeente is voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 jaarlijks € 117.813.000 beschikbaar.
Hiervan is jaarlijks € 67.640.000 beschikbaar voor de uitvoering van de Doorstroompuntfunctie, die met de Wet van school naar duurzaam werk is uitgebreid naar jongeren tot 27 jaar oud. Jaarlijks kan dit bedrag worden aangepast op basis van loon- en prijsbijstelling.
Verder is hiervan jaarlijks € 50.173.000 beschikbaar voor de uitvoering van het regionaal programma. Eventuele loon- en prijsbijstelling op het budget voor het regionaal programma wordt tijdens de looptijd van het regionaal programma toegevoegd aan het budget voor de Doorstroompuntfunctie. Dit om onnodige administratieve lasten te voorkomen, zoals beschreven in paragraaf 8 over de regeldruk met betrekking tot de subsidie aan de contactscholen.
De verdeling van het budget over de contactgemeenten is toegelicht in paragraaf 4.1 en voor 2026 vastgelegd in bijlage 4 bij de regeling.
DUO heeft bij de uitvoeringstoets van het Wetsvoorstel van school naar duurzaam werk een inschatting gemaakt van de uitvoeringskosten van het wetsvoorstel en de daarbij horende aanpassingen in lagere regelgeving. Aangezien in het wetsvoorstel de belangrijkste wijzigingen reeds opgenomen zijn, zijn nu geen aanvullende uitvoeringskosten voorzien.
Jaarlijks leveren contactgemeenten de effectrapportage aan bij DUO, mede namens de contactschool en de centrumgemeente(n).99 In de regeling is opgenomen dat regio’s een toelichting geven op het bereiken van de streefdoelen. Het is belangrijk om te weten of de door de regio opgestelde streefdoelen worden behaald of niet, en zo niet, waardoor dit komt. Ook wordt in de effectrapportage ingegaan op de voortgang van de afspraken. In het regionaal programma staat namelijk niet alleen welke afspraken regio’s maken bij de totstandkoming van het regionaal programma, maar kunnen ook afspraken worden gemaakt over activiteiten tijdens de looptijd van het regionaal programma. Bij de maatregelen is het belangrijk om tijdens de looptijd ook te evalueren of de beoogde effecten van de maatregelen worden behaald. Jaarlijks voor 1 februari verstrekt DUO een format voor de effectrapportage, dat regio’s in moeten vullen. De effectrapportages worden door OCW en SZW geëvalueerd en gebruikt voor nieuw beleid en voortgangsrapportages. De effectrapportage kan ook de basis zijn voor een gesprek dat OCW en SZW met een of meerdere regio’s voeren.
Evaluatie regeling in 2028
De Wet van school naar duurzaam werk wordt drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Deze evaluatie zal in 2028 plaatsvinden. Deze regeling is, samen met het Besluit van school naar duurzaam werk, een nadere uitwerking van de Wet van school naar duurzaam werk. De resultaten en effecten van de wet kunnen niet los worden gezien van het besluit en deze regeling. Daarom worden de wet, het besluit en de regeling als één geheel geëvalueerd. Het is belangrijk om de uitkomsten uit de evaluatie mee te kunnen nemen voor het opstellen van een nieuwe regeling, die naar verwachting vanaf 2030 geldt. Dit is een extra reden om uiterlijk in 2028 deze regeling te evalueren.
Gedurende de looptijd van de subsidieperiode levert de contactschool jaarlijks een financiële verantwoording aan DUO conform model G2B op basis van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Hierin wordt het saldo opgegeven van de subsidie. In 2030 levert de contactschool aan DUO een financiële verantwoording op basis van model G2A ter verantwoording aan het einde van de subsidieperiode. De middelen kunnen worden besteed tot en met 2029. Niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
De contactgemeente verantwoordt zich jaarlijks over de specifieke uitkering via SiSa op grond van de Financiële-verhoudingswet. Hiervoor worden twee nieuwe SiSa-codes opgenomen in de SiSa-bijlage, één voor het budget voor de contactgemeente voor de Doorstroompuntfunctie (D33) en één voor het regionaal programma (D33A). Aangezien de bestedingstermijn van alle specifieke uitkeringen die onder deze regeling vallen loopt tot en met 2029, is 2029 het laatste jaar waarover de gemeenten zich moeten verantwoorden. Na 2029 worden de niet-bestede middelen teruggevorderd.
Bij de verantwoording van de subsidie aan de contactschool controleert een onafhankelijk accountant de rechtmatigheid van de bestedingen. DUO steunt bij de controle op deze controleverklaringen, waardoor het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik van deze regeling gering is. Aan de regeling wordt tevens een laag risico toegekend voor wat betreft de strategische risico’s, uitvoeringsrisico’s en financiële risico’s.
Er blijft wel het penvoerdersrisico bestaan voor de subsidie aan de contactschool. De contactschool is als penvoerder eindverantwoordelijk voor het voldoen aan de subsidieverplichtingen, ongeacht welke partij de activiteiten in de praktijk uitvoert. Andere partijen dienen zich dus aan de contactschool te verantwoorden, zodat de contactschool op zijn beurt jegens de minister kan voldoen aan de verantwoordingseisen conform model G2. Hiertoe dient (de accountant van) de contactschool afspraken te maken met (de accountant van) de andere partijen over de wijze waarop de betreffende activiteiten worden geadministreerd en aan de contactschool worden verantwoord. Indien niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan, kan de subsidie bij de contactschool worden teruggevorderd. Om het risico dat de contactschool draagt te verkleinen, is dit risico expliciet benoemd in de toelichting van deze regeling en zal OCW contactscholen hierover actief informeren. Dit verkleint het risico.
De beoordeling van de aanvragen werd in de Regeling vsv 2020–2025 alleen door DUO gedaan. In deze regeling wordt ervoor gekozen om de inhoudelijke beoordeling bij OCW te beleggen, omdat inhoudelijk moet worden beoordeeld of een afspraak of maatregel afdoende voldoet aan de voorwaarden zoals in deze regeling opgenomen. DUO blijft de controle op de volledigheid en juistheid van de aangeleverde formats doen. Dit is verder uitgewerkt in het controlebeleid.
Deze regeling geldt niet voor Caribisch Nederland. Momenteel is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt geïntegreerd in de WEB.100 Als dat wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, dan wordt deze regeling daar zo nodig op aangepast.
In deze paragraaf worden de regeldrukkosten bepaald. Dit is het geheel van de verplichtingen (handelingen) dat uit de voorgestelde wetgeving voortvloeit. De lasten voor het Doorstroompunt en de centrumgemeente zijn gemeentelijke taken en daarmee bestuurlijke lasten. Zij vallen daarom niet onder het regeldrukbeleid. Deze regeling bevat geen verplichtingen voor het bedrijfsleven.
Incidentele regeldruk
De totstandkoming van het regionaal programma kost aanvullende inzet van de contactschool ten opzichte van de subsidieaanvraag in de Regeling vsv 2020–2025. Dit komt doordat deze regeling aanvullende eisen stelt aan het regionaal programma. Het gaat hierbij specifiek om de afspraken die gemaakt moeten worden met de contactgemeente van de Doorstroompuntregio en de centrumgemeente(n) van de arbeidsmarktregio(’s). Daarbij moeten de gestelde maatregelen voldoen aan de voorwaarden. Deze kosten zijn eenmalig aangezien de subsidie voor 4 jaar is.
De geraamde extra tijd per contactschool is 100 uur. Met 40 contactscholen en op basis van een tarief van € 54 per uur, kost dit € 216.000. Dit wordt bekostigd uit de subsidie aan de contactschool.
De Wet van school naar duurzaam werk, het Besluit van school naar duurzaam werk en deze regeling worden in 2028 gezamenlijk geëvalueerd. In de regeldrukparagraaf is voor de scholen een inschatting gemaakt. Deze evaluatie ziet echter ook toe op het evalueren van de regionale programma’s. De extra geraamde regeldruk voor deelname aan deze evaluatie, bedraagt 4 uur per contactschool. Op basis van de 40 regio’s, levert dit een regeldruk op van € 8.640. Dit wordt bekostigd uit het beschikbare budget uit het regionaal programma voor de contactschool.
Structurele regeldruk
Tijdens de looptijd van het regionaal programma verantwoordt de contactschool de voortgang op het regionaal programma. Aanvullend is in deze regeling opgenomen dat ingegaan wordt op de voortgang van de afspraken en een gesprek met OCW plaats kan vinden. De andere verantwoordingseisen waren ook al onderdeel van de Regeling vsv 2020–2025 (en houden dus geen wijziging van de regeldruk ten opzichte van die regeling in). De extra inzet kost per contactschool jaarlijks 15 uur. Op basis van 40 contactscholen en € 54 per uur, is de extra structurele regeldruk € 32.400. Dit wordt bekostigd uit het beschikbare budget uit het regionaal programma voor de contactschool.
Toets ATR
Deze regeling is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR).
Het ATR heeft geadviseerd te verduidelijken dat het format voor het regionaal programma tevens dient als format voor de subsidieaanvraag. Tevens adviseert de ATR om in de regeldrukparagraaf de regeldrukkosten voor scholen op te nemen die betrekking hebben op de medewerking aan de verplichte evaluatie. Deze adviezen zijn verwerkt in de regeling en toelichting.
Uitvoeringsgevolgen
De totstandkoming van een nieuw regionaal programma is voor regio’s een flinke opgave. De uitbreiding van de doelgroep, de aansluiting met het arbeidsmarktdomein en de nieuwe rol van de centrumgemeente spelen hierin een rol, evenals de eis in deze regeling om met elkaar afspraken te maken op belangrijke onderwerpen. OCW en SZW hebben regio’s in een vroeg stadium geïnformeerd over het nieuwe regionaal programma, de beschikbare budgetten en gefaciliteerd met diverse producten. Zo hebben OCW en SZW in het voorjaar van 2023 vijf bijeenkomsten in het land georganiseerd voor de coördinatoren van de contactscholen, contactgemeenten en centrumgemeenten. Hierin is het wetsvoorstel van school naar duurzaam werk toegelicht met daarin de hoofdlijnen van het nieuwe regionaal programma. In het voorjaar 2024 zijn deze contactpersonen/coördinatoren meegenomen in de belangrijkste onderdelen van het nieuwe regionale programma, waaronder de onderwerpen waar zij afspraken over moeten maken en de voorwaarden van de maatregelen. In het najaar van 2024 hebben OCW en SZW de budgetten gepresenteerd die per regio beschikbaar zijn, uitgesplitst naar contactschool, contactgemeente en centrumgemeente. Alle informatie over het wetsvoorstel, deze regeling en inhoudelijk relevante producten, is ontsloten via de webpagina van het wetsvoorstel.101 In een webinar dat begin maart 2025 is georganiseerd, is deze regeling nader toegelicht.
Uit gesprekken met het veld in het tweede kwartaal van 2025, blijkt dat de meeste regio’s voortvarend aan de slag zijn met een nieuw regionaal programma. OCW heeft voor deze voorbereiding in 2025 € 6,8 miljoen extra verstrekt, op basis van de tweede verlenging van de Regeling vsv 2020–2025. OCW en SZW kunnen regio’s ook individueel helpen bij de totstandkoming van het regionaal programma en hebben een proces ingericht om regio’s te ondersteunen, zie paragraaf 3.3. Hiermee is de verwachting dat alle regio’s tijdig een regionaal programma kunnen opstellen en indienen.
Gevolgen DUO
In de memorie van toelichting bij Wet van school naar duurzaam werk is beschreven welke gevolgen de nieuwe wet heeft voor DUO. In deze regeling wordt dit nader uitgewerkt.
Een belangrijke wijziging voor DUO is de wijziging van de vsv-definitie. Deze verandert niet alleen door de verhoging van de leeftijd van de doelgroep, maar ook door de overige inhoudelijke wijzigingen. DUO, CBS en OCW zijn al langere tijd in gesprek over de exacte uitwerking van deze definitie in de systemen van DUO. Deze nieuwe definitie is relevant voor de informatieproducten die DUO maakt, zoals het vsv-dashboard,102 maar ook voor de leveringen van gegevens over individuele vsv-ers aan scholen en gemeenten. DUO heeft aangegeven dat het haalbaar is om de nieuwe vsv-definitie tijdig te implementeren, mede omdat deze pas gebruikt hoeft te worden bij het bepalen van de startpopulatie op 1 oktober 2026. Daarnaast is afgesproken om beide definities tenminste twee schooljaren naast elkaar te gebruiken, zodat zichtbaar blijft welk deel van de stijging of daling van het aantal vsv’ers komt door de wijziging van de definitie en welk deel een werkelijk effect is.
De werkwijze van DUO wat betreft het aanvraag-, beoordelings- en beschikkingsproces voor de subsidie aan de contactschool en de specifieke uitkering aan de contactgemeente, is een bestaande werkwijze die al jarenlang gehanteerd wordt. De berekeningswijze voor het budget verandert. DUO kan hier echter gebruik maken van de aangeleverde data van het CBS waardoor dit relatief eenvoudig uitvoerbaar is. De beoordeling van de aanvragen werd in de vorige regeling alleen door DUO gedaan. In deze regeling kiest OCW ervoor om zelf een inhoudelijke beoordeling te doen, waar DUO wel nog een controle op de juistheid van de aangeleverde formats doet. Dit is verder uitgewerkt in het controlebeleid.
DUO heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd. DUO heeft geconcludeerd dat de regeling uitvoerbaar is. Op basis van deze uitvoeringstoets is een aantal wijzigingen doorgevoerd:
• De tweede aanvraagtermijn voor het doen van de subsidieaanvraag is alleen opengesteld voor contactscholen die in de eerste termijn ook een aanvraag hebben gedaan. Teveel nieuwe aanvragen in de tweede aanvraagtermijn zou namelijk de uitvoerbaarheid van de regeling in gevaar brengen.
• Er is een grondslag opgenomen om voor schooljaar 2024/2025 en 2025/2026 de vsv-gegevens te kunnen blijven leveren op basis van de oude vsv-definitie (zie paragraaf 2.2.2.1).
• De bepaling dat de subsidie uitsluitend mag worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij is verstrekt en is niet bedoeld voor de wettelijke taken van de contactschool of andere onderwijsinstellingen, is geschrapt. Dit onderscheid is namelijk niet zo gemakkelijk te maken, en kan leiden tot verantwoordingsproblemen. De eis dat een regio alleen maatregelen neemt die aanvullend zijn op wettelijke taken in de Wet van school naar duurzaam werk, zoals opgenomen in artikel 2.5, tweede lid, onderdeel e, van de regeling, blijft wel bestaan.
Toezicht
De Inspectie van het Onderwijs heeft geen rol bij het toezicht op deze regeling, aangezien zij geen bevoegdheid heeft om toezicht te houden op gemeenten en geen toezicht hoeft te houden op de naleving van de subsidievoorwaarden door contactscholen.
Bij de beoordeling van de regionale programma’s zorgen OCW en SZW voor de beoordeling, monitoring en evaluatie en zorgt DUO voor de afhandeling van de financiële verantwoording door partijen.
Handhaving
Voor de subsidie aan de contactscholen geldt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de contactschool zich niet aan de subsidievoorwaarden houdt.
Voor de specifieke uitkeringen aan de contactgemeenten geldt dat deze kunnen worden opgeschort of ingehouden indien de contactgemeente zich niet houdt aan de wettelijke verplichtingen.103 Verder kunnen de specifieke uitkeringen geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien zij niet rechtmatig en/of niet tijdig zijn besteed.104
Veel respondenten zijn positief over de regeling. Op basis van de internetconsultatie is een aantal wijzigingen aangebracht in de (toelichting op de) regeling:
• In de toelichting is nader uitgewerkt hoe regio’s om moeten gaan met de referentiewaarde op het gebied van het tegengaan van vsv. Tevens is bij het tweede doel, zorgen dat jongeren onderwijs volgen of werk hebben, de leeftijdsgrens verhoogd van 15 naar 16 jaar.
• In de conceptversie van de regeling was opgenomen dat regio’s afspraken moeten maken over de overgang van v(s)o naar het mbo, met speciale aandacht voor het vso. Hieraan zijn ‘nieuwkomers’ toegevoegd.
• Bij de afspraken in het regionaal programma is in de toelichting het belang benadrukt van de inzet van het jongerenwerk bij laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning en hoe de maatschappelijke diensttijd (MDT) als begeleidingsinstrument kan bijdragen aan de doelen van de regeling. Tevens is hier aangevuld dat ook gebruik gemaakt kan worden van specifieke methoden en regelingen om jongeren met meervoudige problematiek aan het werk te helpen, zoals de IPS-regeling en de ESB-regeling.
• Op basis van de eerste suppletoire begroting 2025, is loon- en prijsbijstelling toegepast. Voor de contactscholen is deze loon- en prijsbijstelling alleen verstrekt aan regio’s waarin meer jongeren naar school gaan dan er in de regio wonen.
Op de internetconsultatie-site is een uitgebreider verslag van de reacties uit de internetconsultatie van de regeling (en van het Besluit van school naar duurzaam werk) te vinden.105
Bij de totstandkoming van de Wet van school naar duurzaam werk is een DPIA gedaan.106 Deze regeling roept – als uitwerking van de wet – niet meer of andere verwerkingen in het leven. Om deze reden is niet opnieuw een DPIA gedaan.
Artikel 1.1 bevat de begripsbepalingen.
Op grond van artikel 146 WEC en artikel 8.19 WVO 2020 is hoofdstuk 9, titel 2, paragraaf 1, WEB van overeenkomstige toepassing in het v(s)o, met uitzondering van de artikelen 9.2.2 en 9.2.3 WEB. Daarom wordt in de meeste begripsbepalingen alleen verwezen naar de WEB en niet naar de WVO 2020 en de WEC.
Artikel 1.1 bevat onder andere een begripsbepaling voor het begrip ‘centrumgemeente’. Dit betreft de centrumgemeente van een arbeidsmarktregio als bedoeld in artikel 1.8 van de Regeling SUWI. Aangezien de Wet van school naar duurzaam werk een grotere rol voor de centrumgemeente van de arbeidsmarktregio(’s) bij het regionaal programma beoogt, wordt ook in deze regeling een aantal keer gerefereerd naar de centrumgemeente. Uit de begripsbepaling volgt dat daarmee specifiek wordt gedoeld op de centrumgemeente of -gemeenten waarvan de arbeidsmarktregio overlapt of overlappen met de betreffende Doorstroompuntregio.
Ook bevat artikel 1.1 begripsbepalingen voor de begrippen ‘afspraken’ en ‘maatregelen’. In artikel 2.4 is vastgelegd over welke onderwerpen tenminste afspraken moeten worden gemaakt. In artikel 2.5 is vastgelegd aan welke eisen maatregelen moeten voldoen. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.5 voor het verschil tussen beide begrippen.
Het begrip ‘studiejaar’ doelt op de periode van 1 augustus tot en met 31 juli. In het v(s)o wordt dezelfde periode aangeduid als ‘schooljaar’. Waar in deze regeling van ‘studiejaar’ wordt gesproken, kan dus ook ‘schooljaar’ worden gelezen. In deze toelichting is voor de leesbaarheid gekozen voor ‘schooljaar’.
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is op de subsidies als bedoeld in deze regeling van toepassing. Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
De duur van het regionaal programma wordt op grond van artikel 9.2.8, eerste lid, WEB bepaald bij ministeriële regeling. In artikel 2.1, eerste lid, van deze regeling is de duur van het regionaal programma vastgelegd, namelijk van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029. De beoogde inwerkingtreding van de Wet van school naar duurzaam werk is eveneens 1 januari 2026.
Uit artikel 9.2.8, eerste lid, WEB volgt dat het regionaal programma wordt opgesteld door de contactgemeente. Op grond van artikel 9.2.8, tweede lid, WEB dient de contactgemeente daarbij de partijen, genoemd in artikel 9.2.4, derde lid, onderdeel a, WEB, te betrekken. Over de wijze waarop en de mate waarin al deze partijen betrokken moeten worden, zegt de WEB niets. In artikel 2.1, tweede lid, van deze regeling is gespecificeerd dat de contactgemeente, centrumgemeente en contactschool gezamenlijk zorgdragen voor de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma. Hiermee is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat alle drie een grote, actieve rol bij het regionaal programma spelen en in dat opzicht sprake is van een gelijkwaardig partnerschap. Deze eis is gebaseerd op artikel 9.1.5, vijfde lid, WEB. De actieve rol van de contactschool volgt tevens uit de subsidievoorwaarden in artikel 3.2, derde lid, van deze regeling. Voor de centrumgemeente(n) volgt dit uit artikel 10b van het Besluit Participatiewet. Voorgaande doet echter niets af aan de eindverantwoordelijkheid van de contactgemeente op grond van artikel 9.2.8 WEB.
In artikel 2.2 is vastgelegd welke elementen het regionaal programma in ieder geval moet bevatten.
Ten eerste dient het regionaal programma een regionale analyse te bevatten. Dit is voor de contactgemeente gebaseerd op artikel 9.2.8, vijfde lid, WEB en voor de contactschool betreft het op grond van artikel 3.6 een subsidievoorwaarde. De regionale analyse ligt ten grondslag aan de rest van het regionaal programma en dient op grond van artikel 2.5, tweede lid, onderdeel b, een duidelijke relatie te hebben met de maatregelen.
Ten tweede dient het regionaal programma streefcijfers, afspraken en maatregelen te bevatten. Dit is voor de contactgemeente gebaseerd op artikel 9.2.8, derde lid, WEB en voor de contactschool betreft het op grond van artikel 3.6 een subsidievoorwaarde. De nadere eisen aan de streefcijfers, afspraken en maatregelen zijn verder uitgewerkt in de artikelen 2.3 tot en met 2.5.
Tot slot dient het regionaal programma een begroting te bevatten. Dit is voor de contactgemeente gebaseerd op artikel 9.2.8, vijfde lid, WEB en voor de contactschool betreft het op grond van artikel 3.6 een subsidievoorwaarde. De nadere eisen aan de begroting zijn verder uitgewerkt in artikel 2.6.
Uit artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel a, WEB volgt dat elke Doorstroompuntregio streefcijfers moet vaststellen. Het gaat daarbij om streefcijfers ten behoeve van het doel om zoveel mogelijk jongeren van 12 tot 27 jaar een startkwalificatie te laten halen en het doel om de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt te verbeteren. Deze streefcijfers maken deel uit van het regionaal programma.
In artikel 2.3 is geconcretiseerd voor welke indicatoren de Doorstroompuntregio ten minste streefcijfers moet vaststellen, namelijk:
– het aantal nieuwe vsv’ers zoals gedefinieerd in artikel 1.1 en bijlage 1 van de Regeling vsv 2020–2025 over schooljaar 2025/2026 (zie paragraaf 2.2.2.1 van het algemeen deel van deze toelichting, onder ‘Gebruik oude vsv-definitie schooljaar 2025/2026’);
– het aantal nieuwe vsv’ers zoals gedefinieerd in bijlage 1, onder A, van deze regeling over de schooljaren 2026/2027 tot en met 2029/20302026 (zie paragraaf 2.2.2.1 van het algemeen deel van deze toelichting); en
– het aantal jongeren van 16 tot 27 jaar dat geen onderwijs volgt en niet werkt zoals gedefinieerd in bijlage 1, onder B, van deze regeling over de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 (zie paragraaf 2.2.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Dit is voor de contactgemeente gebaseerd op artikel 9.2.8, vijfde lid, WEB. Voor de contactschool betreft het op grond van artikel 3.6 een subsidievoorwaarde.
De Doorstroompuntregio kan de hoogte van de streefcijfers naar eigen inzicht vaststellen. Voor het streefcijfer dat gericht is op beperking van het aantal nieuwe vsv’ers, geeft de minister wel een referentiewaarde die de regio daarbij kan gebruiken. Deze referentiewaarde is gebaseerd op het door de minister gestelde landelijke doel van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters en de risicoscore per Doorstroompuntregio (zie eveneens paragraaf 2.2.2.1 van het algemeen deel van deze toelichting). Als de regio afwijkt van de referentiewaarde, moet de regio dit toelichten.
Het staat de Doorstroompuntregio tot slot vrij om daarnaast meer streefcijfers vast te stellen die passen binnen de strekking van artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel a, WEB.
In artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB is vastgelegd over welke onderwerpen afspraken in het regionaal programma moeten worden gemaakt. Op basis van artikel 9.2.8, vijfde lid, WEB kunnen bij ministeriële regeling nadere eisen aan het regionaal programma worden gesteld. Artikel 2.4 van deze regeling geeft daar uitwerking aan door hier een aantal onderwerpen aan toe te voegen. Voor de contactschool betreft het op grond van artikel 3.6 subsidievoorwaarden.
De onderwerpen voor de afspraken zijn opgenomen in artikel 2.4, eerste lid. In onderdeel a is de inhoud van artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB herhaald (maar op punten wel redactioneel iets aangepast). Dit is duidelijker voor de lezer en bovendien nodig om ervoor te zorgen dat het (zoals gezegd) tevens een subsidievoorwaarde voor de contactschool is. Artikel 9.2.8, derde lid, WEB en deze regeling onderscheiden het begrip ‘afspraken’ van het begrip ‘maatregelen’; zie over dit onderscheid de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.5. De onderwerpen waarover afspraken moeten worden gemaakt, hoeven niet per se vergezeld te gaan van maatregelen. Partijen kunnen er wel zelf voor kiezen om dit te doen. De onderwerpen voor de afspraken worden verder toegelicht in paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting.
Uit artikel 2.4, tweede lid, volgt dat de inhoud van de afspraken tijdens de looptijd van het regionaal programma verder bijgesteld of uitgewerkt kan worden. Partijen kunnen bijvoorbeeld afspreken om begeleiding vanuit de gemeenten al in te zetten tijdens de stage of leerbaan bij jongeren die moeilijk zelfstandig aan het werk komen, maar dat de wijze waarop jongeren hiervoor moeten worden aangemeld later nog verder uitgewerkt wordt. Ook kan het voorkomen dat ervaringen uit de praktijk nopen tot verdere aanscherping of verduidelijking van de afspraken. Zolang het niet gaat om een substantiële wijziging van de afspraken, valt dit niet onder de meldingsplicht, bedoeld in artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en de artikelen 3.8 en 4.5 van deze regeling. Wanneer er wel sprake is van een substantiële wijziging, is toegelicht in paragraaf 3.6 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 9.2.8, derde lid, WEB onderscheidt het begrip ‘maatregelen’ (onderdeel a) van het begrip ‘afspraken’ (onderdeel b):
– Maatregelen dienen bij te dragen aan het halen van de streefcijfers en zijn samen met de streefcijfers gericht op de bevordering van het aantal personen van 12 tot 27 jaar dat een startkwalificatie behaalt en de verbetering van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt. Maatregelen zijn aanvullend op de wettelijke taken genoemd in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB.107
– Afspraken gaan over de samenwerking tussen de partijen bij de uitvoering van de wettelijke taken genoemd in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB en de uitvoering van de maatregelen.
Toch kan het in de praktijk lastig zijn om het verschil tussen afspraken en maatregelen goed te maken. Daarom is – naast de begripsbepalingen in artikel 1.1 die verwijzen naar artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel a respectievelijk b, WEB – in artikel 2.5, eerste lid, gespecificeerd dat er sprake is van een maatregel in de zin van deze regeling indien hieraan budget voor het regionaal programma wordt besteed (dit betreft het budget bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdelen a en b). Is dat het geval, moet (tevens) worden voldaan aan de voorwaarden voor de maatregelen in artikel 2.5, tweede lid. Deze voorwaarden worden in paragraaf 2.2.4 van het algemeen deel van deze toelichting verder toegelicht.
In artikel 2.5, derde lid, is tot slot vastgelegd dat het regionaal programma van Doorstroompuntregio Friesland Noord in ieder geval een of meer maatregelen met betrekking tot de werkzaamheden van het landelijke expertise- en behandelcentrum Fier Fryslân moet omvatten. De contactschool van deze Doorstroompuntregio krijgt hier ook extra subsidie voor (zie bijlage 2 bij de regeling).
Voor de contactgemeente zijn deze eisen gebaseerd op artikel 9.2.8, vijfde lid, WEB. Voor de contactschool betreft het op grond van artikel 3.6 subsidievoorwaarden.
In de begroting moet zijn uitgewerkt hoe het totale budget voor het regionaal programma zal worden besteed. Het budget voor het regionaal programma bestaat uit de subsidie aan de contactschool en het voor het regionaal programma bestemde deel van de specifieke uitkering aan de contactgemeente voor de jaren 2026 tot en met 2029. Welk deel van de specifieke uitkering per contactgemeente voor het regionaal programma is bestemd, volgt uit de artikelen 4.2 en 4.3 (en zie ook de uitsplitsing in bijlage 4 bij de regeling). Daarnaast kan het totale budget voor het regionaal programma ook uit andere financieringsbronnen bestaan.
Bij andere financieringsbronnen kan ten eerste worden gedacht aan reserves die zijn opgebouwd gedurende de looptijd van de Regeling vsv 2020–2025, afkomstig van de specifieke uitkeringen voor de jaren 2021 tot en met 2025. Op basis van artikel 4.3 van de Regeling vsv 2020–2025 kunnen deze specifieke uitkeringen worden besteed tot en met 2026. Aan de specifieke uitkering voor 2025 is een extra bedrag voor het regionaal programma toegevoegd,108 waardoor het goed denkbaar is dat niet alle Doorstroompuntregio’s erin zijn geslaagd deze uitkering volledig te besteden voordat het regionaal programma voor de jaren 2026–2029 van start gaat. Het is aan het Doorstroompunt om deze reserves ook daadwerkelijk in te zetten of te accepteren dat ze na 2026 worden teruggevorderd.
Verder kan bij andere financieringsbronnen worden gedacht aan reserves die zijn opgebouwd uit de specifieke uitkeringen die zijn ontvangen voor de jaren 2002 tot en met 2020 en de reserves op basis van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie. Zie hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.8. Verder kan bijvoorbeeld worden gedacht aan cofinanciering: een bijdrage vanuit andere middelen die samen met middelen uit het regionaal programma ingezet wordt voor het uitvoeren van een maatregel.
In het eerste lid is geregeld dat de minister op aanvraag van het bevoegd gezag van een contactschool subsidie kan verstrekken voor de uitvoering van het regionaal programma voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029.
In het tweede lid is een afwijking van artikel 3.2, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS opgenomen. Daarin is bepaald dat de subsidieaanvraag moet worden gedaan vóór aanvang van de periode waarvoor deze is bedoeld. De subsidie kan op grond van artikel 3.5, derde lid, van deze regeling echter pas vanaf 1 januari 2026 worden aangevraagd en wordt op grond van artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, uiterlijk 31 maart 2026 verleend. Als er een herkansing nodig is, liggen deze data nog later. Om ervoor te zorgen dat de contactscholen de kosten gemaakt tussen 1 januari 2026 en de verlening van de subsidie ten laste van de subsidie kunnen brengen, is dus genoemde afwijking van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS nodig. Dit neemt niet weg dat het aan de contactschool is om wel of geen kosten voor te schieten. Totdat de subsidie is verleend, heeft de contactschool namelijk geen volledige zekerheid over de subsidie.
Uit het eerste lid volgt dat de scholen in de Doorstroompuntregio samen een contactschool aanwijzen. De contactschool kan een mbo-instelling, vo-school of vso-school zijn. Dit is voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling reeds gebeurd, dus de contactscholen zijn ook reeds bij het Ministerie van OCW bekend en genoemd in bijlage 2 bij de regeling.
Aangezien de contactschool de subsidie voor de volledige duur van het regionaal programma ontvangt, is het op grond van het tweede lid niet mogelijk om tussentijds een andere contactschool aan te wijzen. Wel kan het voorkomen dat de contactschool institutioneel fuseert met een andere school.109 In dat geval is de uit de institutionele fusie ontstane, ‘nieuwe’ school de rechtsopvolger van de oorspronkelijke, ‘oude’ contactschool en neemt de nieuwe school dus ook alle rechten en plichten van de subsidie over. Verder kan het voorkomen dat een contactschool splitst of wordt opgeheven. Opheffing kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een faillissement. Ook in dat geval kan van contactschool worden gewisseld. De verwachting is dat deze situaties zich in de praktijk niet voordoen, maar mocht dat wel zo zijn zal per geval worden bekeken wat de gevolgen voor de subsidie zijn.
De taken die de contactschool in ieder geval heeft, zijn opgesomd in het derde lid. Voor de duidelijkheid is in het derde lid opgenomen dat dit tevens subsidieverplichtingen zijn, wat overigens niet wegneemt dat paragraaf 3 van de regeling daarnaast méér subsidieverplichtingen bevat. De taken worden in onderstaande tabel verder toegelicht. Daarnaast kunnen de scholen aanvullende taken voor de contactschool overeenkomen.
|
Taak |
Toelichting |
|
|---|---|---|
|
a |
Het als penvoerder aanvragen, ontvangen en verantwoorden van de subsidie |
De contactschool heeft de functie van penvoerder. Dit betekent dat de contactschool de subsidie aanvraagt, ontvangt en verantwoordt. Alle aan de subsidie verbonden verplichtingen rusten dus op de contactschool, ongeacht of de feitelijke werkzaamheden door een andere school of organisatie worden gedaan. Dit is voor de duidelijkheid nog eens tot uitdrukking gebracht in het vijfde lid. Voorgaande betekent onder andere dat de penvoerder ervoor dient te zorgen dat de andere scholen binnen de Doorstroompuntregio de penvoerder van de juiste informatie voorzien ten behoeve van de verantwoording van de subsidie. |
|
b |
Het bijdragen aan de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma, waaronder de overeengekomen besteding van de subsidie |
De contactschool dient actief bij te dragen aan de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma. De bijdrage aan de totstandkoming van het regionaal programma houdt in dat de contactschool mede namens de andere scholen input levert aan de contactgemeente voor de inhoud van het regionaal programma, bijdraagt aan de bestuurlijke besluitvorming en het proces om te komen tot een nieuw programma. Hierin heeft de contactgemeente de regie. Bij de uitvoering van het regionaal programma hoort onder andere dat de contactschool uitvoering geeft aan de afspraken over de besteding van de subsidie. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de contactschool een deel van de middelen doorgeeft aan andere scholen of organisaties. |
|
c |
Het vertegenwoordigen van de onderwijsinstellingen in de Doorstroompuntregio bij de totstandkoming van het regionaal programma en bij het regionaal bestuurlijk overleg, bedoeld in artikel 9.2.8, vierde lid, WEB |
De contactschool wordt aangewezen door alle scholen in de Doorstroompuntregio. De contactschool vertegenwoordigt deze scholen bij de totstandkoming van het regionaal programma door input op te halen en terug te leggen. Tevens is de contactschool aanwezig bij het regionaal bestuurlijk overleg. In het regionaal programma kunnen partijen eventueel ook afspraken maken over welke andere organisaties bij het regionaal bestuurlijk overleg aanwezig zijn. |
|
d |
Het faciliteren van de afstemming van het beleid van elke onderwijsinstelling in de Doorstroompuntregio op het regionaal programma, waaronder de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de taken met betrekking tot de loopbaanbegeleiding, bedoeld in de artikelen 9.2.12 en 9.2.13 WEB, de artikelen 44 en 44a van WEC en de artikelen 2.31a en 2.31b WVO 2020 |
De contactschool faciliteert dat het beleid van elke school in overeenstemming is met het regionaal programma. Hierbij moet in ieder geval worden gedacht aan de wijze waarop de scholen de aanvullende loopbaanbegeleiding vormgeven. Hiertoe kan de contactschool de andere scholen bijvoorbeeld voorlichting geven, formats delen, er bij de totstandkoming van het regionaal programma voor zorgen dat alle scholen met de afspraken uit de voeten kunnen, contact hierover houden met de gemeenten, et cetera. Voorgaande betekent niet dat alle scholen precies hetzelfde beleid hoeven te hebben, maar kan bijvoorbeeld wel betekenen dat alle scholen hetzelfde format voor het overgangsdocument gebruiken of jongeren op grond van dezelfde criteria overdragen aan de gemeente. |
|
e |
Het faciliteren van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen in de Doorstroompuntregio en de andere partijen in het regionaal programma |
De contactschool is de schakel voor de scholen jegens de andere partijen betrokken bij het regionaal programma en andersom. |
|
f |
Het bijdragen aan de effectrapportage |
Op grond van artikel 9.2.10 WEB stelt de contactgemeente een effectrapportage over de resultaten van het regionaal programma op. Uit artikel 5.1, vierde lid, van de regeling volgt dat het Doorstroompunt de contactschool daarbij dient te betrekken. |
In aanvulling op bovengenoemde taken heeft de contactschool van Doorstroompuntregio Friesland Noord, mbo-instelling Firda, op grond van het vierde lid de taak om ervoor te zorgen dat het landelijke expertise behandelcentrum Fier Fryslân een bedrag van € 373.920 ontvangt voor de uitvoering van de maatregel of maatregelen, bedoeld in artikel 2.5, derde lid. Zie paragraaf 2.2.4 van het algemeen deel van deze toelichting voor een toelichting op de werkzaamheden van Fier Fryslân.
Voor de subsidies aan de contactscholen is ten hoogste € 175.052.000 beschikbaar. Dit bedrag wordt verdeeld over de contactscholen conform artikel 3.4.
Uit artikel 3.4 volgt dat de verdeling van het totaal beschikbare subsidiebudget van € 175.052.000 over de contactscholen is vastgelegd in bijlage 2 bij de regeling. Het bedrag per contactschool in bijlage 2 is als volgt tot stand gekomen:
– € 167.978.080 wordt over de contactscholen verdeeld op dezelfde wijze verdeeld als het budget voor de contactgemeente, op basis van het verdeelmodel van het CBS.110 Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.3;
– € 6.700.000 wordt verdeeld over de contactscholen van Doorstroompuntregio’s die meer onderwijsvolgende jongeren hebben dan dat er jongeren in de Doorstroompuntregio wonen. Dit is toegelicht in paragraaf 3.4 van de algemene toelichting; en
– € 373.920 is bestemd voor de contactschool van Doorstroompuntregio Friesland Noord ten behoeve van Fier Fryslân.
Het hele subsidiebedrag wordt in één keer vooraf aan de contactschool verleend. De betaling vindt jaarlijks plaats in vier gelijke delen, zie artikel 3.7, tweede lid. De contactgemeenten krijgen daarentegen jaarlijks een specifieke uitkering.
Uit het eerste lid volgt dat de subsidieaanvraag via www.duo.nl/zakelijk bij DUO moet worden ingediend. Dit is in afwijking van artikel 3.1 van de Kaderregeling subsidie OCW, SZW en VWS, waarin is bepaald dat subsidieaanvragen moeten worden ingediend via de website www.Rijksoverheid.nl.
Het tweede lid bepaalt dat voor de subsidieaanvraag het format in bijlage 3 bij de regeling geldt. Dit format kan rechtstreeks worden ingevuld op www.duo.nl.zakelijk; alleen de regionale analyse moet als bijlage worden toegevoegd. In dit format zijn alle verplichte onderdelen van het regionaal programma zoals volgend uit paragraaf 2 verdisconteerd. Door dit format te gebruiken, is verzekerd dat de aanvraag compleet is (tenzij weliswaar elk veld van het format is ingevuld, maar de informatie te summier is om de inhoudelijke beoordeling te kunnen doen).
Het regionaal programma bevat op grond van artikel 2.2 tenminste streefcijfers, afspraken, maatregelen, een regionale analyse en een begroting. Een (separaat) activiteitenplan dat voldoet aan de eisen in artikel 3.4 van de Kaderregeling OCW, SZW en VWS is daarom niet nodig. Dit is in afwijking van de artikelen 3.3, onderdeel a, en 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Zoals toegelicht bij artikel 2.6, dient de begroting inzicht te geven in de besteding van de subsidie ten behoeve van de contactschool, van de specifieke uitkering ten behoeve van de contactgemeente en van eventuele andere financieringsbronnen bestemd voor het regionaal programma. De begroting in onderhavige subsidieaanvraag is dus ook breder dan de begroting bedoeld in artikel 3.5 van de Kaderregeling OCW, SZW en VWS. Daarom is dit een aanvulling op artikel 3.5, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
De subsidieaanvraag kan op grond van het derde lid worden ingediend van 1 januari 2026 tot en met 31 januari 2026. Mocht de subsidieaanvraag vervolgens worden afgewezen, dan is er een tweede aanvraagtijdvak van 1 april 2026 tot en met 31 mei 2026 voor de herkansing. Dit tweede aanvraagtijdvak kan op grond van het vierde lid alleen worden benut als een contactschool ook in het eerste tijdvak een subsidieaanvraag heeft gedaan, maar de subsidieaanvraag is afgewezen.
De subsidieaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de eisen aan het regionaal programma in paragraaf 2. Voldoet het regionaal programma daaraan, wordt de subsidieaanvraag toegekend. Voldoet het regionaal programma daar niet aan, wordt de subsidieaanvraag afgewezen en zal in de beschikking worden aangegeven op welke punten de aanvraag niet voldoet. Indien de subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak is afgewezen, is er nog wel een herkansingsmogelijkheid (zie artikel 3.5, vierde lid).
Voorgaande neemt niet weg dat de subsidieaanvraag ook kan worden afgewezen om andere redenen. De subsidieaanvraag moet bijvoorbeeld ook voldoen aan de (vorm)vereisten uit artikel 3.5. Dit is tot uitdrukking gebracht met de zinsnede ‘Onverminderd artikel 3.5’.
Verder kan een aanvraag altijd worden afgewezen op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de contactschool bijvoorbeeld niet zal voldoen aan de subsidieverplichtingen. Dit zijn niet alleen de eisen aan het regionaal programma uit paragraaf 2 van de regeling, maar ook de subsidieverplichtingen uit paragraaf 3 van de regeling en de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit is tot uitdrukking gebracht met de zinsnede ‘Onverminderd (...) artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht’.
Uit het eerste lid volgt dat de minister uiterlijk op 31 maart 2026 besluit of hij de subsidie verleent voor de subsidies aangevraagd in het eerste aanvraagtijdvak. Voor de herhaalde subsidieaanvragen (de ‘herkansingen’) in het tweede aanvraagtijdvak is dit uiterlijk 30 juni 2026. De contactschool mag voorafgaand aan de verlening reeds subsidiabele activiteiten uitvoeren. Dit is echter op eigen risico, aangezien het nog niet zeker is dat de subsidie zal worden verleend.
Indien de subsidie wordt verleend, wordt deze op grond van het tweede lid in vier gelijke delen als voorschot uitbetaald. Er is waar mogelijk gekozen voor hetzelfde betaalritme als voor de specifieke uitkering (zie artikel 4.4). Dit betekent dat elk deel telkens in februari van het betreffende jaar zal worden uitbetaald, behalve het eerste deel. Het eerste deel wordt uiterlijk in mei 2026 betaald voor de subsidies aangevraagd in het eerste aanvraagtijdvak en uiterlijk in september 2026 voor de subsidies aangevraagd in het tweede aanvraagtijdvak.
Artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS schrijft voor dat de subsidieontvanger een melding aan de minister moet doen indien aannemelijk is geworden dat de activiteiten en/of verplichtingen verbonden aan de subsidie niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht. Ook moet de subsidieontvanger een melding aan de minister doen als zich andere omstandigheden (zullen) voordoen die van belang zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.
In artikel 3.8 is voor de duidelijkheid geregeld in welk geval de meldingsplicht uit de Kaderregeling OCW, SZW en VWS in ieder geval van toepassing is, namelijk bij een voorgenomen substantiële wijziging van het regionaal programma. Een substantiële wijziging kan zowel de streefcijfers, afspraken, maatregelen als begroting betreffen. Wanneer er sprake is van een substantiële wijziging, is toegelicht in paragraaf 3.6 van het algemeen deel van de toelichting. Het is in eerste instantie aan de contactschool om te beoordelen of een voorgenomen wijziging substantieel is, samen met de contactgemeente. De gemeente heeft namelijk ook een meldingsplicht, zie artikel 4.5. Bij twijfel kan contact worden opgenomen bij DUO. Ook de melding zelf moet worden gedaan bij DUO.
Bij een substantiële wijziging is er de facto sprake van een wijziging van de subsidieaanvraag. De minister beoordeelt een gewijzigde subsidieaanvraag op dezelfde wijze als hij de oorspronkelijke subsidieaanvraag beoordeelt, dus conform artikel 3.6. Voor de contactschool kan dit als uiterste consequentie hebben dat de subsidie wordt stopgezet.
De contactschool dient op grond van dit artikel mee te werken aan de evaluatie van de regeling (zie artikel 6.1). Dit volgt al uit artikel 5.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, maar is voor de duidelijkheid hier gespecificeerd met als toevoeging dat de contactschool hiertoe zo nodig ook gegevens van de andere scholen moet kunnen aanleveren. Net zoals geldt voor de financiële verantwoording, dient de contactschool hierover vooraf goede afspraken met de andere scholen te maken.
Dat de contactschool ook moet bijdragen aan de door de contactgemeente op te stellen jaarlijkse effectrapportage, is niet hier vastgelegd maar in artikel 3.2, derde lid, onderdeel f.
De contactschool mag de subsidie alleen besteden aan het doel waarvoor deze is bestemd, namelijk voor het regionaal programma. Maatregelen zijn aanvullend op de wettelijke taken genoemd in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB. De aanvraag wordt in eerste instantie alleen op basis van de eisen aan het regionaal programma uit paragraaf 2 van de regeling beoordeeld, maar kan ook worden afgewezen indien duidelijk uit de aanvraag blijkt dat de subsidie niet aan artikel 3.10, eerste lid, voldoet.
Verder moet de subsidie uiterlijk op 31 december 2029 zijn besteed. De besteding van de subsidie moet tijdens de looptijd van de subsidie jaarlijks financieel worden verantwoord via model G2b als bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Na afloop van de subsidieperiode moet de subsidie worden verantwoord via model G2a als bedoeld in die regeling, waarbij wordt aangegeven welk saldo eventueel resteert.
De vaststelling van de subsidie vindt binnen 52 weken na ontvangst van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding plaats. Aangezien de activiteiten en de bestedingstermijn van de subsidie lopen tot en met 2029, zal dit veelal na ontvangst van het jaarverslag over 2029 zijn. Indien de contactschool de middelen al in een eerder jaar volledig heeft besteed, zal dit na ontvangst van het jaarverslag over dat eerdere jaar zijn. De kans dat dit gebeurt is echter klein, omdat dat zou betekenen dat de maatregelen uit het regionaal programma in de resterende tijd niet meer kunnen worden bekostigd. Als na ontvangst van het laatste jaarverslag blijkt dat er nog middelen resteren, worden deze teruggevorderd.
De beleidsmatige verantwoording vindt plaats door bij te dragen aan de effectrapportage die de contactgemeente opstelt (zie artikel 3.2, derde lid, onderdeel f).
Uit artikel 9.2.9 WEB volgt dat de contactgemeente van de Doorstroompuntregio jaarlijks een specifieke uitkering krijgt voor de uitvoering van hoofdstuk 9, titel 2, paragraaf 1, WEB. Dit betreft hoofdzakelijk de uitvoering van de Doorstroompuntfunctie (artikel 9.2.5 WEB) en het regionaal programma (artikel 9.2.8 WEB). De bepalingen in deze regeling gaan over de specifieke uitkeringen voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029.
In het eerste lid is bepaald wat het jaarlijks beschikbare totaalbedrag voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 is, namelijk jaarlijks ten hoogste € 117.813.000. Dit is een uitwerking van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit van school naar duurzaam werk. Daarvan is € 50.173.000 bestemd voor het regionaal programma en € 67.640.000 voor de Doorstroompuntfunctie.
Op grond van het tweede lid kan het bedrag dat is bedoeld voor de Doorstroompuntfunctie worden aangepast in verband met een eventuele loon- en prijsbijstelling. De regeling hoeft hier dus niet voor te worden gewijzigd. Het bedrag dat is bedoeld voor het regionaal programma wordt niet verhoogd met loon- en prijsbijstelling, aangezien dit in de praktijk niet handig is. Immers, partijen stellen het regionaal programma op voor de gehele periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029 op basis van een totaalbedrag dat vooraf bekend is. Een jaarlijkse verhoging van dit budget zou leiden tot veel extra administratieve lasten. De loon- en prijsbijstelling voor de contactgemeente voor het regionaal programma wordt daarom gedurende het regionaal programma toegevoegd aan het budget voor de Doorstroompuntfunctie, zie paragraaf 5.2 van het algemeen deel van de toelichting.
In artikel 4.3 is vastgelegd hoe de hoogte van de jaarlijkse specifieke uitkering per contactgemeente wordt berekend. Dit is een nadere uitwerking van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van het Besluit van school naar duurzaam werk.
Van het jaarlijks totaal beschikbare bedrag van € 117.813.000 wordt 99,75% verdeeld aan de hand van het verdeelmodel van het CBS. Dit is vastgelegd in het tweede lid. Het model van het CBS maakt mede gebruik van een risicoscore op basis van bepaalde kenmerken van elke vo-leerling, mbo-student en vavo-student woonachtig in de Doorstroompuntregio. Het CBS schaart vavo-studenten daarbij onder vo-leerlingen en telt vso-leerlingen niet mee. Op basis hiervan komt het CBS tot een risicoscore per Doorstroompuntregio en publiceert deze op www.cbs.nl. Het bedrag wordt vervolgens naar rato van de risicoscore over alle Doorstroompuntregio’s verdeeld. Zie paragraaf 5.1 van het algemeen deel van deze toelichting voor een verdere toelichting op de berekening.
De resterende 0,25% wordt verdeeld over de contactgemeenten van de Doorstroompuntregio’s grenzend aan België waarvan in mei 2024 een percentage van minimaal 3% van de jongeren onderwijs volgt aan een onderwijsinstelling in België. De verdeling van het budget over deze Doorstroompuntregio’s vindt vervolgens plaats naar rato van het aantal jongeren waar het om gaat. Dit is vastgelegd in het derde lid. OCW heeft hiervoor gegevens ontvangen van Agodi, het Agentschap voor Onderwijsdiensten in België. Zie eveneens paragraaf 4.1 van het algemeen deel van deze toelichting voor een verdere toelichting hierop.
De hierboven beschreven berekeningswijze maakt geen onderscheid tussen het deel van het budget dat is bestemd voor het regionaal programma en het deel van het budget dat is bestemd voor de Doorstroompuntfunctie. Er is echter wel een verschil waar het gaat om de tussentijdse actualisatie van de bedragen en gegevens die voor de berekening worden gebruikt:
– De verdeling van het deel van het budget bestemd voor het regionaal programma wordt niet opnieuw gedaan gedurende de looptijd van de regeling. Contactgemeenten krijgen dus hetzelfde bedrag in 2026, 2027, 2028 en 2029. Het elk jaar wijzigen vanwege eventuele loon- en prijsbijstelling en/of geactualiseerde gegevens zou niet praktisch zijn, aangezien het regionaal programma vooraf voor de gehele periode van 2026 tot en met 2029 wordt opgesteld en daarvoor het totale budget bekend moet zijn.
– De verdeling van het deel van het budget bestemd voor de Doorstroompuntfunctie:
○ kan jaarlijks opnieuw worden gedaan in verband met eventuele loon- en prijsbijstelling (zie artikel 4.2, tweede lid); en
○ wordt gedurende de looptijd van de regeling eenmalig opnieuw gedaan aan de hand van een geactualiseerd verdeelmodel van het CBS. Dit geldt alleen voor de 99,75% die aan de hand van dit verdeelmodel wordt verdeeld (zie artikel 4.3, tweede lid, laatste volzin). Voor de 0,25% die wordt verdeeld over de Doorstroompuntregio’s grenzend aan België geldt dat de gegevens niet worden geactualiseerd gedurende de looptijd van de regeling. Deze zijn eenmalig door Agodi geleverd en stammen uit mei 2024 (zie artikel 4.3, derde lid, onderdeel a, en laatste volzin). Het CBS actualiseert het verdeelmodel voor 2028 en verder. Contactgemeenten krijgen – eventuele loon- en prijsbijstelling daargelaten – dus hetzelfde bedrag voor 2026 en 2027 en vervolgens hetzelfde bedrag voor 2028 en 2029. Dit scheelt uitvoeringslasten ten opzichte van een jaarlijkse actualisatie, maar biedt alsnog de mogelijkheid om rekening te houden met grote verschuivingen.
De uitkomst van de berekening is tot slot opgenomen in bijlage 4 bij de regeling voor kalenderjaar 2026. Voor verdere jaren is dit niet mogelijk in verband met de loon- en prijsbijstelling en genoemde actualisatie van de data, maar voor die jaren zal de berekening in de beschikking worden opgenomen.
Uit artikel 4.4 volgt wanneer de specifieke uitkering wordt uitbetaald. Het tijdstip van verlening is reeds geregeld in artikel 9.2.9, eerste lid, WEB, namelijk uiterlijk in december voorafgaand aan het jaar waarop de specifieke uitkering betrekking heeft. De specifieke uitkeringen worden jaarlijks als voorschot uitbetaald in uiterlijk februari van het betreffende jaar. De specifieke uitkering voor 2026 wordt bijvoorbeeld uiterlijk in februari 2026 uitbetaald.
Het kan voorkomen dat in enig jaar loon- en prijsbijstelling (inflatiecorrectie) wordt toegepast. Indien dat het geval is, wordt het hiermee samenhangende bedrag uiterlijk uitbetaald in september van het jaar waarop de specifieke uitkering betrekking heeft. In het voorbeeld hierboven wordt de eventuele loon- en prijsbijstelling dus uiterlijk in september 2026 uitbetaald.
Op grond van artikel 9.2.11 WEB kan de minister de contactgemeente om informatie vragen die van belang is voor het beleid van de minister op het gebied van het bevorderen van het aantal personen tot 27 jaar dat een startkwalificatie behaalt en het verbeteren van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt. In artikel 4.5 van deze regeling is gespecificeerd dat van dergelijke informatie sprake is in de situatie waarin een contactgemeente de voorwaarden voor de specifieke uitkering niet naleeft of zal kunnen naleven. Dit is immers relevant voor de beoordeling van de effectiviteit van het beleid van de minister en de keuze tot het inzetten van handhavingsbeleid in het bijzonder. Bij niet-naleving van de voorwaarden voor de specifieke uitkering, kan deze worden opgeschort, ingehouden of teruggevorderd op basis van artikel 9.2.9, derde en vierde lid, WEB.
Artikel 9.2.11 WEB bepaalt tevens dat de minister bij ministeriële regeling voorschriften kan geven over de wijze waarop deze informatie beschikbaar wordt gesteld. Op basis hiervan is in artikel 4.5 opgenomen dat de contactgemeente een melding aan de minister dient te doen indien er omstandigheden spelen die van belang kunnen zijn voor het recht op de specifieke uitkering. Deze melding kan gedaan worden bij DUO.
In dit artikel is vastgelegd dat de contactgemeente moet meewerken aan de evaluatie van de regeling (zie artikel 6.1). Deze verplichting is gelijk aan de verplichting voor de contactscholen in artikel 3.9 en gebaseerd op artikel 9.2.11, tweede lid, WEB. Op basis van dit artikel kan de minister de contactgemeente informatie vragen over de uitvoering van hoofdstuk 9, titel 2, paragraaf 1, WEB ten behoeve van beleidsvorming en bij ministeriële regeling voorschriften geven over de wijze waarop deze informatie beschikbaar wordt gesteld. De evaluatie is van belang voor de beleidsvorming rondom de opvolger van deze regeling.
Op grond van artikel 9.2.9 WEB wordt de specifieke uitkering jaarlijks toegekend. De contactgemeente legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet ofwel via SiSa. De contactgemeenten moeten de specifieke uitkeringen die onder deze regeling vallen uiterlijk in 2029 hebben uitgegeven. Alsdan niet bestede middelen worden teruggevorderd.111
Een specifieke uitkering wordt vastgesteld na het jaar waarin deze volledig is besteed. Indien de specifieke uitkering voor 2026 volledig is besteed in 2028, wordt deze dus vastgesteld na ontvangst van de verantwoording over 2028. Indien alle specifieke uitkeringen die onder deze regeling vallen pas in 2029 volledig zijn besteed, volgen na ontvangst van de verantwoording over 2029 in één keer meerdere vaststellingen.
Met uitzondering van artikel 4.8 (zie ook artikel 4.1) heeft heel paragraaf 4 van deze regeling betrekking op de specifieke uitkeringen voor de jaren 2026 tot en met 2029. Artikel 4.8 heeft daarentegen betrekking op de bestedingstermijnen voor en de terugvordering van oude reserves die sommige Doorstroompuntregio’s hebben opgebouwd gedurende de jaren voorafgaand aan deze regeling.
Het eerste lid gaat over de specifieke uitkeringen die zijn gebaseerd op het oude artikel 8.3.2, vijfde lid, WEB (de ‘voorganger’ van artikel 9.2.9 WEB). Het gaat hierbij om twee categorieën:
– onderdeel a: de specifieke uitkeringen voor de jaren 2021 tot en met 2025. Deze specifieke uitkeringen vallen onder de looptijd van de reeds vervallen Regeling vsv 2020–2025. In artikel 4.3 van die regeling is reeds vastgelegd dat deze specifieke uitkeringen mogen worden besteed tot en met 2026 en daarna worden teruggevorderd.112 Voor de duidelijkheid is dat hier herhaald, zodat de lezer een volledig overzicht heeft van de bestedingstermijnen voor alle oude reserves. Het gaat hier om de reserves met SiSa-codes D12 en D12a.
– Onderdeel b: de specifieke uitkeringen voor de jaren 2002 tot en met 2020. In 2002 is voor het eerst een voorloper van de huidige Doorstroompuntfunctie in de wet opgenomen, vergezeld van een specifieke uitkering voor dit doel.113 Anders dan voor de middelen bestemd voor het regionaal programma114 is voor de middelen bestemd voor de Doorstroompuntfunctie (destijds RMC-functie geheten) tot en met 2020 nooit een bestedingstermijn vastgesteld. Hierdoor hebben de Doorstroompuntregio’s zoals gezegd oude reserves kunnen opbouwen. Het is onwenselijk om deze situatie zonder einde te laten voortduren. Daarom wordt in dit onderdeel geregeld dat de oude reserves in 2029 moeten zijn besteed en daarna worden teruggevorderd.115 Door te kiezen voor 2029 hebben de regio’s de komende jaren nog voldoende tijd om de oude reserves uit te geven. Het gaat hier om de reserves met SiSa-code D1.
Het tweede lid gaat over de reserves op basis van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie (gebaseerd op artikel 17, vijfde lid, Financiële-verhoudingswet). In artikel 5 van die regeling is reeds vastgelegd dat deze specifieke uitkeringen mogen worden besteed tot en met 2026 en daarna worden teruggevorderd.116 Voor de duidelijkheid is dat hier herhaald, zodat de lezer een volledig overzicht heeft van de bestedingstermijnen voor alle oude reserves. Het gaat hier om de reserves met SiSa-code D11.
Op grond van artikel 9.2.10, eerste lid, WEB dient de contactgemeente jaarlijks een effectrapportage op te stellen met daarin de streefcijfers en de bereikte resultaten alsmede een toelichting op eventuele afwijkingen. Op basis van artikel 9.2.10, tweede lid, WEB kunnen bij ministeriele regeling nadere voorschriften worden gegeven over de inhoud, het tijdstip van indiening en de inrichting van de effectrapportage.
In artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a, van deze regeling zijn de onderwerpen die krachtens artikel 9.2.10, eerste lid, WEB verplicht in de effectrapportage moeten worden opgenomen, voor de duidelijkheid herhaald (maar op punten wel redactioneel iets aangepast). In artikel 5.1, eerste lid, onderdelen b en c, is een tweetal elementen toegevoegd.
Verder volgt uit artikel 9.2.10, eerste lid, WEB dat de contactgemeente de effectrapportage mede namens de andere gemeenten in de Doorstroompuntregio vaststelt. Op grond van artikel 5.1, vierde lid, van deze regeling is daaraan toegevoegd dat de contactschool en de centrumgemeente(n) bij het opstellen van de effectrapportage moeten worden betrokken.
Voor de contactschool is het een subsidievoorwaarde om daar ook aan mee te werken op grond van artikel 3.2, derde lid, onderdeel f. Voor de centrumgemeente(n) is dit gebaseerd op artikel 10b van het Besluit Participatiewet.
Tot slot is in het vijfde lid vastgelegd dat de minister het gerealiseerde aantal nieuwe vsv’ers verstrekt aan de Doorstroompuntregio, zodat de regio dit kan gebruiken om zich te verantwoorden over de mate waarin het streefcijfer voor het aantal nieuwe vsv’ers (zie artikel 2.3, onderdelen a en b) is gehaald. De minister (feitelijk in dit geval DUO) doet dit telkens uiterlijk in maart na afloop van het betreffende schooljaar. De effectrapportage moet vervolgens uiterlijk in april worden ingediend bij DUO.
De minister stelt op grond van 9.2.4, eerste lid, WEB bij ministeriële regeling vast welke Doorstroompuntregio’s er zijn en hoe deze zijn samengesteld. In artikel 5.2 is vastgelegd dat de samenstelling van de Doorstroompuntregio’s niet gedurende de looptijd van het regionaal programma kan worden gewijzigd, behalve als dit het gevolg is van een gemeentelijke herindeling.
De gemeenten gaan op grond van artikel 9.2.4, tweede lid, WEB zelf over het aanwijzen van een contactgemeente. Een aanwijzing moet onmiddellijk worden gemeld aan de minister; dit geldt dus ook voor een wijziging daarvan. Een wijziging kan ook plaatsvinden gedurende de looptijd van het regionaal programma. Aangezien de melding aan de minister dus reeds in de wet is geregeld, hoeft er in deze regeling niets daarover te worden opgenomen. Het heeft evenwel de voorkeur dat de melding schriftelijk gebeurt.
De samenstelling van de Doorstroompuntregio’s is opgenomen in bijlage 5 bij de regeling. Regio 14 is in 2022 vervallen wegens een splitsing van een Doorstroompuntregio.117 Er is toentertijd niet gekozen voor vernummering van de overige regio’s om de uitvoeringslasten voor DUO beperkt te houden. Dit geldt nog steeds. Daarom ontbreekt regio 14 in bijlage 4 en is die in bijlage 5 niet ingevuld. De contactgemeenten waren voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling reeds bekend bij het Ministerie van OCW en zijn dus eveneens in bijlage 5 genoemd.
De minister evalueert de regeling uiterlijk in 2028. De regeling loopt dan nog, maar op die manier heeft de minister nog tijd om de uitkomsten ervan te gebruiken voor een eventuele volgende regeling. Bij de evaluatie zullen de Wet van school naar duurzaam werk, het Besluit van school naar duurzaam werk en deze regeling gelijktijdig worden geëvalueerd.
De regeling vervalt per 1 januari 2030, dus na afloop van het regionaal programma 2026–2029. De regeling blijft echter van toepassing op de subsidies en specifieke uitkeringen die gedurende de looptijd van de regeling zijn verstrekt. Dit is bijvoorbeeld van belang voor de verantwoordingsverplichtingen die langer doorlopen dan 2029, het laatste jaar van besteding van de subsidies en specifieke uitkeringen. Over 2029 wordt in 2030 verantwoording afgelegd. Ook blijft deze regeling van toepassing op bepalingen die de gegevensleveringen mogelijk maken. Het aantal nieuwe vsv’ers kan namelijk pas achteraf worden bepaald. Zo wordt het aantal vsv’ers over schooljaar 2028/2029 pas in kalenderjaar 2030 bepaald, en het aantal vsv’ers voor schooljaar 2029/2030, in 2031.
Bijlage 1, onder A, bevat de definitie van een nieuwe vsv’er vanaf schooljaar 2026/2027. Bijlage 1, onder B, bevat de definitie van een jongere die geen onderwijs volgt en niet werkt. Deze definities zijn van belang bij het bepalen van de streefcijfers, bedoeld in artikel 2.3. Zie hierover paragraaf 2.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Moes
Als jongeren op 1 oktober t0 26 jaar zijn, zijn ze op t1 27 jaar en vallen niet meer binnen de doelgroep. Daarom is de grens 25 jaar bij het bepalen van de startpopulatie.
Het Internationaal Baccalaureaat vormt samen met de Engelse Stroom het Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs (IGVO).
Dit is al het uit ’s Rijks kas bekostigd en niet uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs als bedoeld in de onderwijswetten. Alleen opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdelen b tot en met f, WEB, vallen hier niet onder, aangezien DUO daar geen gegevens over heeft.
Artikel 9.2.5 WEB, artikel 146 WEC en artikel 8.19 WVO 2020. Voorheen werd dit ook wel de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) genoemd.
Artikel 6.1, tweede lid, Regeling vsv 2020–2025. De specifieke uitkeringen die onder die regeling vallen zijn bedoeld voor de kalenderjaren 2020 tot en met 2025 (maar mogen tot en met 2026 worden uitgegeven). De subsidies die onder deze regeling vallen zijn bedoeld voor de schooljaren 2020/2021 tot en met 2024/2025 en de periode van 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2025.
De partijen voeren regionaal bestuurlijk overleg over de totstandkoming van het regionaal programma, de uitvoering en financiering van de daarin opgenomen maatregelen en de onderlinge samenwerking. Bij het overleg wordt ook het domein zorg en andere noodzakelijke samenwerkingspartners uit het sociaal domein betrokken (artikel 9.2.8, vierde lid, WEB).
De wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk waar het hier om gaat, zijn genoemd in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB.
Eindrapport Interdepartementaal beleidsonderzoek jongeren met (risico op) een afstand tot de arbeidsmarkt (2019), bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 29 544, nr. 952.
Regioplan (2023) Van school naar werk, ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. https://www.regioplan.nl/wp-content/uploads/2023/05/21114-Eindrapport-Praktijkgericht-onderzoek-jeugdwerkloosheid-Regioplan-18april23.pdf.
Daarbij handelt de contactgemeente mede namens de andere gemeenten in de Doorstroompuntregio en de contactschool mede namens de andere scholen in de Doorstroompuntregio. De centrumgemeente handelt mede namens de andere gemeenten in de arbeidsmarktregio voor zover de arbeidsmarktregio overlapt met de Doorstroompuntregio.
LPBL (2024) Tool regionale analyse, via: https://www.ingrado.nl/kennisbank/items/update-vanuit-de-ministeries-van-ocwszw-over-de-regionale-plannen-wetsvoorstel-van-school-naar-duurzaam-werk.
https://www.oecd.org/en/data/indicators/youth-not-in-employment-education-or-training-neet.html.
DUO levert gegevens jaarlijks het aantal nieuwe vsv’ers en het aantal jongeren zonder onderwijs en werk via het daarvoor gemaakte dashboard: https://informatieproducten.duo.rijkscloud.nl/public/dashboardvsvopen/.
DUO hanteert nu als definitie voor een eerstejaars nieuwkomer: iemand die op het moment van het bepalen van de startpopulatie korter dan 1 jaar in Nederland is gevestigd.
Werkagenda mbo 2023–2027, Samen Werken aan Talent; bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 549.
DUO (2025) dashboard voortijdig schoolverlaten, https://informatieproducten.duo.rijkscloud.nl/public/dashboardvsvopen/.
De Regeling vsv 2020–2025 is al vervallen, maar uit artikel 6.1, tweede lid, van die regeling volgt dat hij van toepassing blijft op de subsidies en specifieke uitkeringen die op grond van die regeling zijn verstrekt. Dit geldt dus ook voor bijbehorende gegevensleveringen. In bijlage 5 bij de Regeling vsv 2020–2025 is bepaald dat DUO in februari 2026 het aantal nieuwe vsv’ers aan de regio’s levert (begin 2026 dus), maar dit aantal wordt eind 2026 nog gecorrigeerd. De daadwerkelijk laatste levering vindt dus eind 2026 plaats.
In de nieuwe vsv-definitie is de leeftijd bijvoorbeeld verhoogd van 23 naar 27 jaar. Tot 1 januari 2026 hebben Doorstroompunten en scholen geen wettelijke vsv-taken met betrekking tot de groep van 23 tot 27 jaar en kunnen ze dus ook geen persoonsgegevens uit het Register onderwijsdeelnemers (ROD) krijgen voor die groep (zie artikel 21 Wet register onderwijsdeelnemers).
Voor zover DUO bij het aggregeren persoonsgegevens verwerkt, geldt dat hier een wettelijke basis voor is (zie de artikelen 15 tot en met 18 van de Wet register onderwijsdeelnemers met betrekking tot beleidsvoorbereiding).
Artikel 2.2, onderdeel a, en artikel 5.1, vijfde lid, van de regeling. Het UWV kan OCW gegevens verstrekken op basis van de artikelen 5.7, onderdeel c, en 5.9, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit SUWI.
CBS (2024), Jongeren die niet werken en geen onderwijs volgen (NEET), 2021–2022. https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/21/jongeren-die-niet-werken-en-geen-onderwijs-volgen--neets---2021-2022.
Het aanvullende karakter van de maatregelen is op te maken uit artikel 9.2.8, derde lid, WEB en de artikelsgewijze toelichting daarop (Kamerstukken II 2024/25, 36 667, nr. 3, p. 61). De wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk waar het hier om gaat, zijn genoemd in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB.
In het format voor het regionaal programma, opgenomen in bijlage 3 bij de regeling, zijn artikel 2.4, eerste lid, onderdelen a en b, voor het gemak samengevoegd. Dit is ook gedaan in deze toelichting.
Regioplan (2022). Van school naar werk, ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, https://www.regioplan.nl/wp-content/uploads/2023/05/21114-Eindrapport-Praktijkgericht-onderzoek-jeugdwerkloosheid-Regioplan-18april23.pdf.
Artikel 9.2.13, derde lid, WEB, artikel 44a, derde lid, WEC en artikel 2.31b, derde lid, WVO 2020.
Deelname aan de begeleiding door de gemeente door de jongere is vrijwillig. Indien de jongere ermee instemt dat de begeleiding door de gemeente wordt voortgezet, stemt de jongere daarmee tevens in met de verstrekking van een overgangsdocument aan de gemeente.
De Beleidsonderzoekers (2024) Overgangsdocument ‘op weg naar werk’, https://www.samenvoordeklant.nl/dossier/wetsvoorstel-van-school-naar-duurzaam-werk.
CBS (2021), samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2021/samenhang-tussen-problemen-en-de-kans-op-voortijdig-schoolverlaten?onepage=true.
Sociaal werk Nederland (2024), handreiking project Nooit meer Skeer, jongerenwerk en schuldenpreventie in het mbo.
Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen.
Een praktijkverklaring is een vorm van een mbo-verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a WEB. Daarom wordt in de regeling alleen gesproken van ‘mbo-verklaring’. Een praktijkverklaring kan worden uitgereikt indien de student een deel van de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.
Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van de leden Nijkerken-De Haan en Tielen die de regering verzoekt om startbanen open te stellen voor jonge mensen die aan hun loopbaan willen beginnen (Kamerstukken II 2020/21, 35 570-XV, nr. 31).
Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van het lid Gijs van Dijk die de regering verzoekt te bevorderen dat gemeenten kwetsbare jongeren in de bijstand een leer-werkaanbod aanbieden (Kamerstukken II 2020/21, 35 669, nr. 5).
Het aanvullende karakter van de maatregelen is op te maken uit artikel 9.2.8, derde lid, WEB en de artikelsgewijze toelichting daarop (Kamerstukken II 2024/25, 36 667, nr. 3, p. 61). De wettelijke taken uit de Wet van school naar duurzaam werk waar het hier om gaat, zijn genoemd in artikel 9.2.8, derde lid, onderdeel b, WEB.
Het regionaal programma vormt de subsidieaanvraag voor de contactschool. De subsidie aan de contactschool kan dus worden geweigerd indien het regionaal programma niet aan de voorwaarden in de regeling voldoet. Het niet voldoen aan deze voorwaarden kan aan de kant van de contactgemeenten leiden tot opschorting, inhouding of gedeeltelijke of gehele terugvordering van de specifieke uitkering op basis van artikel 9.2.8 in combinatie met artikel 9.2.9, derde en vierde lid, WEB.
LPBL (2023) Investeren in kwetsbare jongeren. https://www.lpbl.nl/wp-content/uploads/2023/02/LPBL-Meta-analyse-Investeren-in-kwetsbare-jongeren-januari-2023.pdf.
LPBL (2023) Investeren in kwetsbare jongeren. https://www.lpbl.nl/wp-content/uploads/2023/02/LPBL-Meta-analyse-Investeren-in-kwetsbare-jongeren-januari-2023.pdf.
Universiteit Tilburg (2024), Kenmerken van effectieve interventies voor jongeren buiten onderwijs en/of arbeidsmarkt.
Artikel 4.3 van de Regeling vsv 2020–2025, herhaald in artikel 4.8, eerste lid, onderdeel a, van deze regeling.
CBS (2023) Verkenning alternatief verdeelmodel voor voortijdig schoolverlaten; herziene versie. CBS (2023) Regionale verdeelsleutel op basis van risicoscores voor voortijdig schoolverlaten.
De tegemoetkoming voor de betreffende contactscholen, is bepaald aan de hand van het saldo van het aantal vsv’ers in schooljaar 2023/2024 dat woont in de Doorstroompuntregio maar onderwijs volgde buiten de regio, en het aantal vsv’er dat buiten de Doorstroompuntregio woont maar in de regio onderwijs volgde. Er is gekozen om het aantal vsv’ers te gebruiken en niet het aantal jongeren, omdat het aantal vsv’ers een betere benadering is van de opgave van de scholen in de regio.
DUO (2025) vsv-dashboard, https://informatieproducten.duo.rijkscloud.nl/public/dashboardvsvopen/.
Voor de contactgemeente is dit gebaseerd op artikel 4.5 van de regeling. Voor de contactschool is dit gebaseerd op artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, VWS en SZW en artikel 3.8 van de regeling.
CBS (2022), verkenning alternatief verdeelmodel voor voortijdig schoolverlaters, https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/verkenning-alternatief-verdeelmodel-voor-voortijdig-schoolverlaten-herziene-versie.
CBS (2023), Regionale verdeelsleutel op basis van risicoscores voor voortijdig schoolverlaten, https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/regionale-verdeelsleutel-op-basis-van-risicoscores-voor-voortijdig-schoolverlaten?onepage=true.
CBS (2024), Risicoscores voortijdig schoolverlaten, https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/36/risicoscores-voortijdig-schoolverlaten-2021-en-2022.
Artikel 2.6, tweede lid, en de toelichting in bijlage 2, onderdeel 6 (Begroting), bij de regeling.
De contactschool is verplicht hieraan een bijdrage te leveren op grond van artikel 3.2, derde lid, onderdeel f, van de regeling. De centrumgemeente is verplicht hieraan een bijdrage te leveren op grond van artikel 10b van het Besluit Participatiewet.
Webpagina Wet van school naar duurzaam werk: https://www.samenvoordeklant.nl/dossier/wet-van-school-naar-duurzaam-werk
DUO (2025), dashboard voortijdig schoolverlaten, https://informatieproducten.duo.rijkscloud.nl/public/dashboardvsvopen/
Dit aanvullende karakter van de maatregelen is op te maken uit artikel 9.2.8, derde lid, WEB en de artikelsgewijze toelichting daarop (Kamerstukken II 2024/25, 36 667, nr. 3, p. 61).
CBS (2023) Verkenning alternatief verdeelmodel voor voortijdig schoolverlaten; herziene versie. CBS (2023) Regionale verdeelsleutel op basis van risicoscores voor voortijdig schoolverlaten.
Artikel 4.7 van deze regeling is gebaseerd op artikel 9.2.9, eerste lid, tweede volzin, en vierde lid, WEB. Hieruit volgt dat een specifieke uitkering is bestemd voor een specifiek kalenderjaar en daarna kan worden teruggevorderd. Dat de minister dit pas na 2029 zal doen, is begunstigend beleid.
Artikel 4.3 van de Regeling vsv 2020–2025 is gebaseerd op artikel 8.3.2, vijfde lid, tweede volzin, en negende lid, WEB (oud), vervangen door artikel 9.2.9, eerste lid, tweede volzin, en vierde lid, WEB (nieuw). Hieruit volgt dat een specifieke uitkering is bestemd voor een specifiek kalenderjaar en daarna kan worden teruggevorderd. Dat de minister dit tot nog toe niet heeft gedaan, is begunstigend beleid geweest. De Regeling vsv 2020–2025 is reeds vervallen, maar is op grond van artikel 6.1, tweede lid, van die regeling nog van toepassing op de onder die regeling vallende specifieke uitkeringen. Dit geldt dus ook voor de bepalingen over besteding en terugvordering.
In 2017 en 2018 is naast de specifieke uitkering voor de Doorstroompuntfunctie een tijdelijke specifieke uitkering voor het regionaal programma geïntroduceerd (zie de Regeling voortijdig schoolverlaten 2017 voor het jaar 2017 en het inmiddels vervallen artikel 6b van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (Stb. 2017, 418) voor het jaar 2018). Sinds 2019 is de ‘reguliere’ specifieke uitkering zowel bedoeld voor de Doorstroompuntfunctie als voor het regionaal programma (zie het inmiddels vervallen artikel 8.3.4 WEB (Stb. 2018, 210) en het inmiddels vervallen artikel 5a van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (Stb. 2018, 330)).
Artikel 4.8, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van deze regeling is gebaseerd op artikel 8.3.2, vijfde lid, tweede volzin, en negende lid, WEB (oud), vervangen door artikel 9.2.9, eerste lid, tweede volzin, en vierde lid, WEB (nieuw). Hieruit volgt dat een specifieke uitkering is bestemd voor een specifiek kalenderjaar en daarna kan worden teruggevorderd. Dat de minister dit tot nog toe niet heeft gedaan, is begunstigend beleid geweest.
De Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie vervalt met ingang van 1 mei 2026, maar is op grond van artikel 7 van die regeling nog van toepassing op de onder die regeling vallende specifieke uitkeringen. Dit geldt dus ook voor de bepalingen over besteding en terugvordering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-34596.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.