Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 25392 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 25392 | ander besluit van algemene strekking |
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 16 juli 2025, nr. 2025-17107
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit beleidsbesluit bevat het beleid voor de earningsstrippingmaatregel die is opgenomen in afdeling 2.9a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Sinds 1 januari 2019 bevat afdeling 2.9a van de Wet Vpb 1969 een generieke renteaftrekbeperking in de vorm van een earningsstrippingmaatregel. Deze maatregel vloeit voort uit de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking en is gericht op het voorkomen van winstverschuiving en grondslaguitholling door middel van rentebetalingen. Daarnaast wordt een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen bij alle belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting nagestreefd.1 De earningsstrippingmaatregel brengt mee dat het saldo van de rentelasten en de rentebaten die in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de in een jaar genoten winst, niet aftrekbaar is voor zover dat saldo meer bedraagt dan 24,5% van de gecorrigeerde winst, of € 1 miljoen indien dit meer is dan 24,5% van de gecorrigeerde winst. Het percentage van 24,5% is van toepassing voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Voor de boekjaren 2019 tot en met 2021 bedroeg het percentage 30%. Voor de boekjaren 2022 tot en met 2024 bedroeg het percentage 20%.
Dit beleidsbesluit bevat het beleid voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. De Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering is verantwoordelijk voor het waarborgen van de eenheid van beleid en uitvoering bij de toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969. Gevallen waarin een standpuntbepaling precedentwerking zou kunnen hebben, legt de inspecteur voor aan de Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering.
Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 24 november 2023, nr. 2023-22492, (Stcrt. 2023, 31452). Bij deze actualisering zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
– Onderdeel 2.1.1 is aangevuld met de opmerking dat sprake is van een MEGVO wanneer wettelijke rente is verschuldigd door niet tijdig nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom.
– Aan onderdeel 2.1 zijn vijf nieuwe onderdelen toegevoegd met de behandeling van (dis)agio en waardemutaties van leningen en renteswaps door afwijkende marktrente. Het gaat dan om:
○ (Dis)agio bij uitgifte van een obligatielening (2.1.2).
○ (Dis)agio en waardemutaties bij overdracht van een lening (2.1.3 en 2.1.4).
○ Waardemutaties van een renteswap die deel uitmaakt van een extendible lening ontstaan door afzonderlijke balanswaardering (2.1.6).
○ (Dis)agio ontstaan bij omzetting van een combinatie van een renteswapovereenkomst en een variabel-rentende lening in een vastrentende lening (2.1.7).
– Aan onderdeel 2.2 zijn twee nieuwe onderdelen toegevoegd met de kwalificatie van bepaalde vormen van factoring (2.2.3) en van een extendible lening (2.2.6).
– Aan onderdeel 2.4 is een nieuw onderdeel 2.4.3 toegevoegd met de kwalificatie van de bijstorting op basis van het Reglement van Deelneming aan het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
– Aan onderdeel 2 zijn de nieuwe onderdelen 2.5 en 2.5.1 toegevoegd met de behandeling van:
○ resultaten op een renteswapovereenkomst,
○ amortisatie van (dis)agio ontstaan bij omzetting van een combinatie van een renteswapovereenkomst en een variabel-rentende lening in een vastrentende lening als gevolg van afwijkende marktrente. Voor de leesbaarheid is dit onderwerp zowel hier als onder 2.1.7 opgenomen,
○ amortisatie van agio na ontstaan belastingplicht,
○ resultaten op een mandatory break clause in een renteswapovereenkomst.
– Onderdeel 3 is aangevuld met de samenloop tussen artikel 15b Wet Vpb 1969 en overige renteaftrekbeperkende maatregelen.
– Aan onderdeel 4.2 is een nieuw onderdeel 4.2.3 toegevoegd met de behandeling van een aftrekbaar liquidatieverlies.
– Aan onderdeel 4 is een nieuw onderdeel 4.4 toegevoegd met de behandeling van:
○ winst bepaald aan de hand van de tonnageregeling,
○ rentebaten en lasten die deel uitmaken van deze winstbepaling,
○ de tonnageregeling in relatie tot de aftrekruimte van artikel 15b Wet Vpb 1969.
– Aan onderdeel 4 is een nieuw onderdeel 4.5 toegevoegd met de verhouding tussen de per-elementbenadering en artikel 15b Wet Vpb 1969.
– Redactionele wijzigingen waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogt. Zo zijn een aantal onderdelen herschreven (2.2.1 en 4.1.2) en opnieuw ingedeeld (4.2 en 4.2.1) en is de tekst op verschillende plaatsen verduidelijkt.
Burgerlijk Wetboek
een vordering of schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of een MEGVO
International Financial Reporting Standards
met een geldlening vergelijkbare overeenkomst
Wet inkomstenbelasting 2001
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Dit onderdeel schetst, voor de toepassing van afdeling 2.9a van de Wet Vpb 1969, het beleidsmatige kader van enkele in artikel 15b Wet Vpb 1969 gehanteerde begrippen.
Het saldo aan renten is het bedrag aan rentelasten ter zake van geldleningen verminderd met het bedrag aan rentebaten ter zake van geldleningen die zonder toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969 in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de in een jaar genoten winst. Het saldo aan renten bedraagt ten minste nihil. Het saldo aan renten is bij de bepaling van de in een jaar genoten winst aftrekbaar tot 24,5% van de gecorrigeerde winst, of tot maximaal € 1 miljoen indien dat meer is dan 24,5% van de gecorrigeerde winst. Onder ‘jaar’ moet in dit verband worden verstaan: boekjaar.
Zoals uit de parlementaire behandeling volgt, wordt aan het rentebegrip een economische uitleg gegeven. Daarbij is opgemerkt dat rente in feite de vergoeding is voor het ter beschikking stellen van geld.2
Wettelijke rente, geregeld in artikel 6:119 e.v. BW, is juridisch gezien een schadevergoeding die verschuldigd is omdat een verbintenis tot betaling van een geldsom niet tijdig wordt nagekomen. Het liquiditeits- of rentenadeel dat hierdoor ontstaat, wordt op basis van een bij of krachtens de wet vastgesteld percentage vergoed.
In lijn met de economische uitleg van het rentebegrip wordt wettelijke rente tot het saldo aan renten gerekend, omdat degene aan wie de wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de onderliggende overeenkomst niet wordt nagekomen, in feite de schuldenaar financiert. In dat geval is sprake van een MEGVO. Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat belasting- en invorderingsrente geen wettelijke rente zijn.
Bij de uitgifte van een obligatielening boven of onder pari ontstaat agio of disagio. Een dergelijk agio of disagio wordt veelal over de looptijd van de lening door middel van amortisatie of oprenting ten laste of ten gunste van de winst gebracht. Dit kan op basis van de lineaire methode of de effectieve interestmethode. In die gevallen valt de amortisatie of oprenting onder het rentebegrip van artikel 15b Wet Vpb 19693 en vormt gesaldeerd met de contractuele rente de effectieve rente voor de toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969.
Als bij de overdracht van vorderingen of schulden de marktrente afwijkt van de nominale rente ontstaat er bij de overnemer agio of disagio. De behandeling van dit (dis)agio volgt de behandeling van (dis)agio bij uitgifte van een obligatielening boven of onder pari.
De overdracht van vorderingen of schulden met een nominale rente die afwijkt van de marktrente kan bij de overdrager tot een resultaat leiden. Dit resultaat als gevolg van waardemutaties van vorderingen en schulden door afwijkende marktrente is niet van invloed op het saldo aan renten als bedoeld in artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969.4
Als een lichaam (gedeeltelijk) belastingplichtig wordt voor de Nederlandse vennootschapsbelasting kan de earningsstrippingmaatregel van toepassing worden op geldleningen van dit lichaam, waar dat voorheen niet het geval was. Deze ‘sfeerovergang’ ten aanzien van geldleningen kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een overheidslichaam, een stichting, of een lichaam dat zijn feitelijke leiding naar Nederland heeft verplaatst.
Op de openingsbalans worden vorderingen en schulden gesteld op de waarde in het economische verkeer bij het ontstaan van de belastingplicht. De behandeling van eventueel agio of disagio volgt de behandeling van agio of disagio bij de uitgifte van een lening boven of onder pari.
Van (dis)agio bij sfeerovergang kan ook sprake zijn in het geval van een renteswapovereenkomst. Voor de behandeling hiervan verwijs ik naar onderdeel 2.5.1.
Een embedded derivaat in een lening is een onlosmakelijk onderdeel van de bepalingen over de rente en looptijd van die overeenkomst van geldlening. Een embedded derivaat kan onderdeel zijn van een extendible lening.
Een extendible lening is een overeenkomst van geldlening met meerdere rentetijdvakken, waarbij een schuldeiser de optie heeft om te bepalen of een nieuw rentetijdvak ingaat, waardoor de lening tegen een nieuwe rente doorloopt.
Het embedded derivaat in een extendible lening kan commercieel en fiscaal afzonderlijk, dat wil zeggen apart van de schuld, op de balans worden gewaardeerd tegen de waarde in het economisch verkeer. In dat geval behoren waardemutaties van het embedded derivaat (zowel positief als negatief) tot het saldo aan rente van artikel 15b Wet Vpb 1969. Voor de kwalificatie van een extendible lening verwijs ik naar onderdeel 2.2.6.
Er is sprake van een doorzak als de combinatie van een renteswapovereenkomst en een variabel-rentende lening wordt omgezet in een vastrentende lening. Als de rente op de verkregen vastrentende lening als gevolg van een doorzak afwijkt van de marktrente, kan (dis)agio ontstaan. Amortisatie van dit (dis)agio valt onder het economische rentebegrip van artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969. Voor de behandeling van renteswapovereenkomsten verwijs ik naar onderdeel 2.5.1.
Artikel 15b Wet Vpb 1969 ziet op renten ter zake van een geldlening. Artikel 15b, zesde lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 bevat een definitie van het begrip ‘geldlening’. Daaronder wordt verstaan: een vordering of schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Ook een spaardeposito is een geldlening. Een belastingschuld valt niet onder het begrip geldlening.5 Dit betekent dat belastingrente en invorderingsrente niet tot het saldo aan renten behoren.
Een betalingskorting voor betaling van een schuld (ineens) op enig tijdstip vóór ommekomst van de betalingstermijn, is geen voor artikel 15b Wet Vpb 1969 in aanmerking te nemen rentebate of -last. Een verbintenis tot betaling die nog niet uit de betalingstermijn is gelopen is namelijk geen overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst.
In de praktijk komen uiteenlopende vormen voor van een MEGVO. Kenmerkend voor een MEGVO is dat een vergoeding in geld wordt betaald voor het aantrekken van financiering of het anderszins creëren van koopkracht. Hierbij zal er doorgaans een verband bestaan tussen de initiële waarde van de geldvordering en de waarde van hetgeen is verstrekt. De geldvordering kan betrekking hebben op een andere prestatie dan de verstrekking van een geldsom, bijvoorbeeld op goederen in geval van huurkoop, maar de afwikkeling vindt plaats in geld.
Een MEGVO moet de feitelijke transactie weerspiegelen en is doorgaans schriftelijk vastgelegd. In de overeenkomst valt een hoofdsom te onderkennen, een terugbetalingsverplichting en een rente of een (betalings)verplichting die daarmee in economische zin vergelijkbaar is.
Een aanwijzing voor een MEGVO is de aanwezigheid van een (rentedragende) schuld respectievelijk vordering op de fiscale (en commerciële) balans van de bij de overeenkomst betrokken partijen. De wijze waarop de rente in aanmerking wordt genomen is daarbij niet van belang.
Voorbeelden van een MEGVO zijn overeenkomsten van financiële lease, huurkoop en koop op afbetaling,6 maar ook andere overeenkomsten waarbij, door het verstrijken van betalingstermijnen, een situatie is ontstaan die feitelijk gelijkstaat aan koop op afbetaling.
Een overeenkomst van huur of operationele lease7 dan wel een kortlopend leverancierskrediet8 is geen MEGVO.
Het hiervoor geschetste beoordelingskader is slechts richtinggevend van aard en kan zich verder ontwikkelen aan de hand van (voortschrijdend) inzicht in (nieuwe) praktijksituaties. Twijfelgevallen kunnen binnen de daarvoor gestelde kaders worden voorgelegd aan de inspecteur, die hierover contact opneemt met de Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering.
Een Design, Build, Finance, Maintain and Operate-contract (DBFMO-contract) is een contractvorm waarbij de opdrachtnemer verantwoordelijk is voor het ontwerp, de bouw, de financiering, het onderhoud en de exploitatie van een Publiek-Private Samenwerking (PPS)-project. Hierbij kan worden gedacht aan een kantoor van de Rijksoverheid of aan een penitentiaire inrichting. De opdrachtgever betaalt vanaf het moment dat het project voor gebruik beschikbaar is periodiek een zogenoemde beschikbaarheidsvergoeding. Onderdeel van het DBFMO-contract is het zogenoemde ‘financieel model.’ Uit dit financieel model volgt welke componenten van de beschikbaarheidsvergoeding betrekking hebben op de aflossing van de hoofdsom en de in rekening gebrachte rente. Opdrachtnemer en opdrachtgever verwerken die componenten ook als zodanig. Gelet op het voorgaande omvat een DBFMO-contract op basis van het hiervoor uiteengezette beoordelingskader ook een MEGVO.
Factoring is een dienst waarbij de factormaatschappij (de factor) vorderingen overneemt van de oorspronkelijke crediteur. Er zijn diverse vormen van factoring. De kwalificatie van een factoringovereenkomst voor artikel 15b Wet Vpb 1969 hangt af van de invulling van de overeenkomst. Denk hierbij aan de verdeling van het debiteurenrisico en de administratie tussen factor en de oorspronkelijke crediteur. Hierna wordt aandacht besteed aan non-recourse factoring en recourse factoring.
Non-recourse factoring, ook wel ‘old line factoring’ of ‘factoring zonder regres’ genoemd, kenmerkt zich doordat in feite de factor zonder voorbehoud vorderingen op derden koopt, waarbij de eigendom van de vorderingen en daarmee het gehele debiteurenrisico wordt overgedragen aan de factor zonder terugbetalingsverplichting. Een dergelijke non-recourse factoringovereenkomst kwalificeert daarom niet als een overeenkomst van geldlening of een MEGVO. De onderliggende vorderingen kunnen zelfstandig bezien wel een geldlening of een MEGVO zijn.
Bij recourse factoring, ook wel ‘factoring met regres’ genoemd, blijft het debiteurenrisico achter bij de oorspronkelijke crediteur. Een recourse factoring-overeenkomst is geen overeenkomst van geldlening, maar kan afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden een MEGVO vormen.
Renteswapovereenkomsten zijn derivaten die, ten opzichte van een overeenkomst van geldlening, in afzonderlijke overeenkomsten zijn vastgelegd. Renteswapovereenkomsten zijn volgens het hiervoor uiteengezette beoordelingskader geen overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Zo is er geen hoofdsom ter beschikking gesteld en wordt er geen koopkracht gecreëerd. Aan het voorgaande doet niet af dat kosten en resultaten ten aanzien van renteswapovereenkomsten op grond van artikel 15b, zesde lid, onderdelen b en c, Wet Vpb 1969 tot het saldo aan renten kunnen behoren. Zie hiervoor onderdeel 2.5.
Aandelen kunnen in de vorm van securities lending worden uitgeleend. Hoewel securities lending met aandelen een vorm van verbruikleen is en het uitgeleende in geld kan worden uitgedrukt, is geen sprake van een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst. De reden hiervoor is dat de transactie geen betrekking heeft op het ter beschikking stellen van gelden en niet in geld wordt afgewikkeld. Dit is anders als een securities lending-overeenkomst zelfstandig of als onderdeel van een samenstel van rechtshandelingen in feite een geldlening behelst.
Een extendible lening is een overeenkomst van geldlening met meerdere rentetijdvakken, waarbij een schuldeiser de optie heeft om te bepalen of een nieuw rentetijdvak ingaat, waardoor de lening tegen een nieuwe rente doorloopt. Deze optie wordt ook wel een embedded derivaat genoemd. Het embedded derivaat is een onlosmakelijk onderdeel van de bepalingen over de rente en looptijd van de overeenkomst. Een extendible lening kwalificeert als geldlening als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969.
In artikel 15b, zesde lid, onderdelen b tot en met e, Wet Vpb 1969, worden bepaalde kosten en resultaten ter zake van geldleningen of daarmee verband houdende rechtshandelingen, aangemerkt als rentelasten. Een dergelijke vergoeding valt dus in beginsel niet onder het economische rentebegrip van artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969, maar behoort wel tot het saldo aan renten als sprake is van een geldlening. Dit illustreer ik hierna aan de hand van een voorbeeld.
Voorbeeld
Een bereidstellingsprovisie is een vergoeding die door een kredietnemer wordt betaald aan de kredietverstrekker voor het beschikbaar houden van een (nog) uit te lenen bedrag. Bereidstellingsprovisies komen in de praktijk onder meer voor bij revolving credit facilities en overbruggingsfinancieringen. Indien (nog) geen geldmiddelen op de facilities worden verstrekt, is in zoverre (nog) geen sprake van een geldlening en zijn bereidstellingsprovisies geen kosten respectievelijk rentelasten als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.
Artikel 15b, zesde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 merkt bepaalde kosten aan als rentelasten. De opbrengsten kwalificeren bij de ontvanger daarentegen niet als rentebate. Onderdeel b van het zesde lid heeft, anders dan onderdeel c, geen betrekking op opbrengsten of positieve voordelen.
Betaalde boeterente behoort bij de betaler als rentelast tot het saldo aan renten. In de parlementaire geschiedenis is boeterente namelijk genoemd als één van de voorbeelden van kosten ter zake van een geldlening als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.9 Boeterente valt dus niet onder het economische rentebegrip van artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969. Ontvangen boeterente wordt hierdoor niet als rentebate aangemerkt en behoort daarmee niet tot het saldo aan renten.
Betaalde garantstellingsvergoedingen behoren bij de betaler als rentelast tot het saldo aan renten. In de parlementaire geschiedenis zijn garantstellingsvergoedingen namelijk genoemd als één van de voorbeelden van kosten ter zake van een geldlening als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.10 Garantstellingsvergoedingen vallen dus niet onder het economische rentebegrip van artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969. Een garantstellingsvergoeding wordt hierdoor bij de ontvanger niet als rentebate aangemerkt en behoort daarmee niet tot het saldo aan renten.
Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) staat borg voor leningen die deelnemende woningcorporaties aantrekken binnen de kaders van het door het WSW vastgestelde Reglement van Deelneming. Dit Reglement vereist bijstorting – obligo genaamd – van haar deelnemers als het risicokapitaal van het WSW onder een bepaalde grens zakt. Het Reglement is in zoverre geen overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Het obligo vormt daarom geen kosten ter zake van een geldlening als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.
Artikel 15b, zesde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 breidt de begrippen rentebaten en rentelasten ter zake van geldleningen uit met resultaten op rechtshandelingen die strekken tot het afdekken van rente- of valutarisico’s ter zake van geldleningen.
Een voorbeeld van een rechtshandeling die kan strekken tot het afdekken van renterisico’s ter zake van geldleningen is het afsluiten van een renteswapovereenkomst.
Resultaten op een renteswapovereenkomst welke fiscaal in aanmerking worden genomen kwalificeren als rentebaten of rentelasten als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 voor zover de renteswap daadwerkelijk het renterisico op een geldlening afdekt. Er wordt in dat geval ook wel gesproken van een swapcombinatie.
Swapcombinatie11
Van een dergelijke swapcombinatie is sprake voor zover de renteswapovereenkomst zodanig samenhangt met een variabel rentende geldlening dat op balansdatum te verwachten is dat het renterisico op de geldlening in hoge mate is beperkt, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.2.2. van HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:312. Daarbij is vereist dat zowel de renteswapovereenkomst als de geldlening waarop de renteswap betrekking heeft door dezelfde belastingplichtige is aangegaan.
Resultaten tijdens swapcombinatie
Resultaten op de renteswapovereenkomst in de periode dat sprake is van een swapcombinatie vallen voor zover die fiscaal in aanmerking worden genomen onder artikel 15b, zesde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969. Ditzelfde geldt voor resultaten op de renteswapovereenkomst als gevolg van de afwikkeling van de swapcombinatie. Hierbij valt te denken aan resultaten bij afkoop, overdracht of doorzak van de swapcombinatie.
Amortisatie van agio na doorzak
Van een doorzak is sprake als de combinatie van de renteswapovereenkomst en variabel-rentende lening wordt omgezet in een vastrentende lening.
Als de rente op de verkregen vastrentende lening als gevolg van de doorzak afwijkt van de marktrente, kan (dis)agio ontstaan. Voor de behandeling hiervan verwijs ik naar onderdeel 2.1.7.
Amortisatie van agio na ontstaan belastingplicht
Wanneer de marktrente afwijkt van die op de renteswapovereenkomst kan (dis)agio ontstaan. Als de renteswapovereenkomst deel uitmaakt van een swapcombinatie kwalificeert amortisatie van dit (dis)agio als rentebate of last als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 wanneer het (dis)agio op de fiscale balans is gekomen als gevolg van het ontstaan van belastingplicht voor de Wet Vpb 1969.
Mandatory break clause
Een mandatory break clause in een renteswapovereenkomst is een afspraak tot verplicht beëindigen van die overeenkomst op een vastgestelde datum vóór de einddatum van de overeenkomst.
Voor het antwoord op de vraag of de resultaten op de renteswapovereenkomst gedurende de swapcombinatie kwalificeren als rentebaten of lasten als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 is het niet van belang of de swapcombinatie eindigt door verloop van de looptijd van de renteswap of door een zogenaamde ‘mandatory break clause’.
Dit betekent onder andere dat resultaten die in die periode opkomen als gevolg van een dergelijke clausule, kwalificeren als rentebaten of rentelasten als bedoeld in artikel 15b, zesde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969. Hierbij valt te denken aan een resultaat als gevolg van een afwijkende marktrente op breakdatum.
Uitgangspunt bij de bepaling van het saldo aan renten in de zin van artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969, zijn de rentelasten en rentebaten die in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de in een jaar genoten winst. Rente die bijvoorbeeld reeds in aftrek wordt beperkt op grond van artikel 10a12 of artikel 10b Wet Vpb 1969, behoort dus niet tot het saldo aan renten. Ditzelfde geldt voor rente die niet aftrekbaar is op grond van de artikelen 12aa tot en met 12ag Wet Vpb 1969.
Valt een rentelast onder een renteaftrekbeperkende maatregel, maar komt deze niettemin in aftrek, dan vormt deze een rentelast voor de toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969.13 Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarin een succesvol beroep kan worden gedaan op de tegenbewijsregeling van artikel 10a Wet Vpb 1969 of waarin sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen voor toepassing van de artikelen 12aa tot en met 12ag Wet Vpb 1969.
Op de voet van artikel 15b, vijfde lid, Wet Vpb 1969 naar het volgende jaar voort te wentelen rente, behoort in dat volgende jaar niet tot het saldo aan renten. Dit neemt overigens niet weg dat de voortgewentelde rente in aftrek wordt gebracht voor zover daarvoor in dat volgende jaar aftrekruimte bestaat.14
De bepaling van de in een jaar genoten winst vindt plaats met inachtneming van goed koopmansgebruik. Baten en lasten die op basis van goed koopmansgebruik niet tot uitdrukking komen vallen niet onder de reikwijdte van artikel 15b Wet Vpb 1969.
Goed koopmansgebruik kan meebrengen dat een geldlening in samenhang met een ander vermogensbestanddeel wordt gewaardeerd. Indien bijvoorbeeld een valutarisico op een geldlening zodanig is afgedekt dat samenhangende waardering verplicht is, mag het afgedekte risico het fiscale resultaat niet beïnvloeden.15 Een dergelijk valutaresultaat behoort daarmee niet tot de rentebaten of -lasten op de voet van artikel 15b, zesde lid, Wet Vpb 1969.
Indien voor jaarverslaggevingsdoeleinden onder IFRS 16 een rentecomponent ter zake van een in de toekomst verschuldigde huursom/leasetermijn in het resultaat tot uitdrukking komt, is dit niet van invloed op het saldo aan renten. IFRS 16 is niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik, zodat de commercieel verantwoorde rentecomponent niet in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de (jaar)winst.16
Uitgangspunt voor de bepaling van de gecorrigeerde winst is de in een jaar genoten winst zonder toepassing van de renteaftrekbeperking van artikel 15b, eerste lid, Wet Vpb 1969. Dit betekent onder andere dat vrijgestelde kwijtscheldingswinst (artikel 8, vierde lid, Wet Vpb 1969) en voordelen uit hoofde van een deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, de gecorrigeerde winst niet raken.17
De in een jaar genoten winst wordt op grond van artikel 15b, derde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 vermeerderd met het saldo aan renten van het jaar, maar met uitzondering van de in dat saldo als voortbrengingskosten van een activum begrepen geactiveerde rente.
Dit kan ertoe leiden dat, specifiek voor de bepaling van de gecorrigeerde winst, sprake is van een negatief bij te tellen saldo aan renten. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als de in het jaar geactiveerde rente het bedrag aan rentebaten overstijgt. In dat geval is sprake van een positief saldo aan renten, maar doordat de geactiveerde rente is uitgezonderd van de gecorrigeerde winst, ontstaat een negatieve bijtelling. Uit artikel 15b, derde lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 volgt namelijk niet dat de correctie voor geactiveerde rente eveneens is begrensd tot nihil, zoals dit wel geldt voor de gecorrigeerde winst en het saldo aan renten.
Ik acht het juist om uitsluitend bij de bepaling van het saldo aan renten rekening te houden met de in een jaar in aanmerking genomen rentebaten. Tot slot is het in lijn met doel en strekking van artikel 15b Wet Vpb 1969 dat de aftrekruimte effectief wordt beperkt daar waar de rentelasten, met inbegrip van de geactiveerde rente, de rentebaten overstijgen.
Rentelasten behoren in beginsel tot het saldo aan renten in het jaar dat zij in aanmerking worden genomen. Rentelasten kunnen boekhoudkundig op verschillende manieren worden verwerkt. Worden rentelasten bijvoorbeeld geactiveerd, dan behoren zij dus bij afschrijving ervan tot het saldo aan rente. Ditzelfde geldt voor financieringskosten door de gelijkschakeling met rentelasten op grond van artikel 15b, zesde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.
Het maakt voor deze behandeling geen verschil of activering heeft plaatsgevonden vóór of na inwerkingtreding van artikel 15b Wet Vpb 1969 (2019). Artikel 15b Wet Vpb 1969 in het algemeen en genoemd zesde lid, onderdeel b, in het bijzonder, kennen immers een jaarlijkse toets.
Financieringskosten en rentelasten geactiveerd als onderdeel van voortbrengingskosten
De behandeling is anders wanneer de financieringskosten of rentelasten worden geactiveerd als onderdeel van de voortbrengingskosten van een activum. In dat geval behoren ze bij activering tot het saldo aan rente op grond van artikel 15b, zesde lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969.
Als dergelijke financieringskosten of rentelasten vervolgens in aftrek worden beperkt door artikel 15b, eerste lid, Wet Vpb 1969 dan blijft activering in zoverre achterwege op grond van artikel 15b, zevende lid, eerste volzin, Wet Vpb 1969. Van afschrijving en daarmee verlaging van de winst in een later jaar is dan geen sprake.
Als de aftrek niet wordt beperkt dan blijft de activering in stand. Afschrijving in een later jaar op het activum verlaagt dan de winst van dat jaar, maar behoort niet tot het saldo aan rente. Artikel 15b, zesde lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969 kent namelijk, anders dan onderdeel b, een eenmalige toets in het jaar van activeren.
De eenmalige toets brengt met zich dat wanneer activering van dergelijke financieringskosten of rentelasten heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de earningsstrippingmaatregel in 2019, afschrijving in een later jaar op het activum voor dat deel geen onderdeel uitmaakt van het saldo aan renten.
Bij de bepaling van de gecorrigeerde winst in latere jaren wordt aangesloten bij de afschrijving over de als gevolg van artikel 15b, zevende lid, Wet Vpb 1969 aangepaste boekwaarde. Uitgaan van een (extracomptabele) afschrijving op basis van een hogere boekwaarde – dat wil zeggen, alsof artikel 15b, zevende lid, Wet Vpb 1969 geen toepassing zou hebben gevonden – acht ik onjuist. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de bedoeling van artikel 15b Wet Vpb 1969 is om aan te sluiten bij de winst die in een jaar fiscaal in aanmerking wordt genomen.18
Bij het bepalen van de gecorrigeerde winst wordt op grond van artikel 15b, derde lid, onderdelen a en b, Wet Vpb 1969 de winst vermeerderd met afschrijvingen en afwaarderingen die tot uitdrukking komen in de winst. Terugnamen van deze afwaarderingen komen in mindering op de winst.
De wijze waarop de afschrijving of (terugname van) de afwaardering plaatsvindt is in beginsel niet relevant, zolang deze in lijn is met goed koopmansgebruik of de daarop door de wet gemaakte uitzonderingen. Ook de afschrijving ineens van een immaterieel activum op grond van artikel 3.30, derde lid, Wet IB 2001 jo. artikel 8, eerste lid, Wet Vpb 1969, wordt derhalve bijgeteld ter bepaling van de gecorrigeerde winst.
Zo wordt ook de afschrijving op gekochte goodwill die als bedrijfsmiddel kwalificeert en die op grond van een zakelijke winstverdeling wordt toegerekend aan de Nederlandse onderneming van een belastingplichtige wel in aanmerking genomen bij de bepaling van de gecorrigeerde winst. Op deze wijze wordt de renteaftrek zoveel mogelijk gekoppeld aan de in Nederland belastbare economische activiteit.
Afschrijvingen en (teruggenomen) afwaarderingen die niet tot uitdrukking komen in de winst, worden ook niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de gecorrigeerde winst.19 Dit geldt bijvoorbeeld voor afschrijvingen en (teruggenomen) afwaarderingen die behoren tot de winst die is vrijgesteld op grond van artikel 15e Wet Vpb 1969 (objectvrijstelling).
Een resultaat ter zake van de vervreemding van een bedrijfsmiddel is niet aan te merken als een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde of een terugname ervan en wordt daarom niet bijgeteld respectievelijk teruggenomen bij de bepaling van de gecorrigeerde winst.
Als vóór de vervreemding van een bedrijfsmiddel op grond van goed koopmansgebruik een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde of een terugname daarvan plaatsvindt of moet plaatsvinden, heeft dit door toepassing van artikel 15b, derde lid, Wet Vpb 1969 echter wel gevolgen voor de gecorrigeerde winst. De gecorrigeerde winst is dan hoger respectievelijk lager dan wanneer de vervreemding zonder (terugname van) de afwaardering had plaatsgevonden.
Een aftrekbaar liquidatieverlies maakt deel uit van de winst en werkt daarmee door naar de gecorrigeerde winst. Een liquidatieverlies is niet aan te merken als een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde of een terugname ervan zoals bedoeld in artikel 15b, derde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 en wordt daarom niet bijgeteld respectievelijk teruggenomen bij de bepaling van de gecorrigeerde winst.
Uitdelingen van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag aan leden, natuurlijke personen, uit de daartoe beschikbare over het jaar genoten winst (verlengstukwinst), zijn onder voorwaarden aftrekbaar van de winst (artikel 9, eerste lid, onderdeel f, Wet Vpb 1969). Deze uitdelingen worden niet genoemd bij de vermeerderingen van artikel 15b, derde lid, Wet Vpb 1969 en worden dus niet bijgeteld ter bepaling van de gecorrigeerde winst voor toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969.
Winst bepaald aan de hand van de zogenaamde tonnageregeling van artikel 3.22 Wet IB 2001 behoort tot de gecorrigeerde winst. Rentelasten en rentebaten, voor zover die deel uitmaken van deze winstbepaling, vallen niet onder het economische rentebegrip van artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969. Immers, door het forfaitaire karakter van de tonnageregeling worden deze renten niet in aanmerking genomen bij de bepaling van de in een jaar genoten winst. Verder heeft de tonnageregeling geen effect op de omvang van de minimale aftrekruimte van € 1 miljoen van artikel 15b, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969. Deze minimale aftrekruimte wordt niet (deels) toegerekend aan de winst die wordt bepaald op basis van de tonnageregeling.
Bij de bepaling van de gecorrigeerde winst wordt geen rekening gehouden met winsten van buiten Nederland gevestigde groepsvennootschappen. Ook niet als deze vennootschappen deel kunnen uitmaken van een fiscale eenheid met belastingplichtige als zij in Nederland zouden zijn gevestigd. Dit is niet in strijd met de Europeesrechtelijke vrijheid van vestiging.20
Het volgende besluit is ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van dit besluit:
– Het besluit van 24 november 2023, nr. 2023-22492 (Stcrt. 2023, 31452).
Kamerstukken II 2018/19, 35 030, nr. 3, p. 9 en Kamerstukken II 2018/19, 35 030, nr. 7, p. 17.
Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, p. 89; Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 10, p. 24; Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 8, p. 17–18.
Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, p. 89; Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 10, p. 24; Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 8, p. 17–18.
Zie in dit verband ook onderdeel 3, IFRS 16, operationele lease en jaarwinstbepaling lessee van het besluit van 10 december 2019, nr. 2019-166072.
Zie het kennisstandpunt KG:040:2024:3, dat eerder is gepubliceerd op de website kennisgroepen.belastingdienst.nl.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-25392.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.