Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 juni 2025 tot wijziging van de Tijdelijke regeling van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 juni 2024 nr. 2024-0000317622, houdende subsidie voor maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden (Stcrt. 2024, 21886)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, zevende lid, 7, derde en vierde lid, 8, eerste en tweede lid, 11, eerste en tweede lid, 14, en 16, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 juni 2024 nr. 2024-0000317622, houdende subsidie voor maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden (Stcrt. 2024, 21886) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling van ‘grassroots organisaties’ vervalt.

2. In de begripsbepaling van ‘nazaten van tot slaaf gemaakten’ wordt ‘tot slaaf zijn gemaakt’ vervangen door ‘tot slaaf waren gemaakt tijdens de trans-Atlantische slavernij’.

3. De begripsbepaling van ‘trans-Atlantisch slavernijverleden’ komt te luiden:

slavernijverleden:

het historische tijdperk (vanaf begin 16de tot eind 19de eeuw) waarin miljoenen mensen via de trans-Atlantische route, voornamelijk uit Afrika, werden ontvoerd, verhandeld en tot slaaf gemaakt, en vervolgens gedwongen werden te werken op plantages, in mijnen en in andere sectoren, met name in de Amerika’s (Noord- en Zuid-Amerika), Afrika en delen van Europa.

4. In de alfabetische rangschikking wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

initiatieven:

projecten als bedoeld in artikel 6;

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1 juli 2024 tot 1 juli 2029 € 33.333.333,33’ vervangen door ‘11 augustus 2025 tot en met 3 mei 2028 € 29.333.333,33’.

2. Het tweede lid wordt vervangen door de volgende leden:

  • 2. Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, tweede lid, bedraagt elk € 1.000.000.

  • 3. Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, derde lid, bedraagt elk € 4.000.000.

  • 4. Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, vierde lid, bedraagt elk € 3.500.000.

  • 5. Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, vijfde lid, bedraagt voor het eerste tijdvak € 6.333.333 en het tweede tijdvak € 6.000.000.

C

De artikelen 5 en 6 komen te luiden:

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken

  • 1. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

  • 2. Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, eerste lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 11 augustus 2025, 09.00 uur, tot 12 september 2025, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 1 juli 2027, 09.00 uur, tot 2 augustus 2027, 17.00 uur.

  • 3. Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, tweede lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 3 november 2025, 09.00 uur, tot 3 december 2025, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 3 april 2028, 09.00 uur, tot 3 mei 2028, 17.00 uur.

  • 4. Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, derde lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 1 april 2026, 09.00 uur, tot 1 mei 2026, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 1 april 2027, 09.00 uur, tot 3 mei 2027, 17.00 uur.

  • 5. Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, vierde lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 1 april 2026, 09.00 uur, tot 1 mei 2026, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 1 april 2027, 09.00 uur, tot 3 mei 2027, 17.00 uur.

Artikel 6. Subsidiecategorieën

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten met een maximale looptijd van 1 jaar voor het professionaliseren van aanvragers die werkzaam zijn in het Europese deel van Nederland en die werken ten behoeve van de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 2. De minister kan subsidie verstrekken voor kleinschalige maatschappelijke initiatieven met een maximale looptijd van 1 jaar in het Europese deel van Nederland die bijdragen aan de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 3. De minister kan subsidie verstrekken voor middelgrote maatschappelijke initiatieven met een maximale looptijd van 4 jaar in het Europese deel van Nederland die bijdragen aan de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 4. De minister kan subsidie verstrekken voor grootschalige maatschappelijke initiatieven met een maximale looptijd van 4 jaar in het Europese deel van Nederland die bijdragen aan de doelen, genoemd in artikel 2.

D

Artikel 10 vervalt, onder vernummering van artikel 7 tot artikel 10.

E

Artikel 8 wordt vernummerd tot artikel 7.

F

Artikel 7 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘een voucher van’.

2. Het vijfde en zesde lid vervallen.

G

Artikel 9 wordt vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 8. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidies op grond van artikel 6, eerste lid, komen uitsluitend de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. een opleiding, cursus of training die wordt gegeven volgens een vooraf vastgesteld programma en door een daartoe bevoegd docent en die wordt afgesloten met een diploma, certificaat of bewijs van deelname. De activiteit is bedoeld voor de bestuursleden van de aanvrager en gericht op het vergroten van kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van hun bestuurlijke taken of de inrichting of verbetering van de administratieve organisatie van de aanvrager;

    • b. een opleiding, cursus of training die wordt gegeven volgens een vooraf vastgesteld programma en door een daartoe bevoegd docent en die wordt afgesloten met een diploma, certificaat of bewijs van deelname. De activiteit is bedoeld voor de werknemers in loondienst bij de aanvrager en is gericht op de inrichting of verbetering van de administratieve organisatie van de aanvrager;

    • c. het bouwen of verbeteren van de website van aanvrager met als doel om activiteiten die aansluiten op de doelen, genoemd in artikel 2, onder de aandacht te kunnen brengen.

  • 2. Voor subsidies op grond van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, komen uitsluitend de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. projecten om de veerkracht van de gemeenschap tegen discriminatie en racisme te vergroten;

    • b. projecten ter bevordering van gezondheid en welzijn van de gemeenschap in relatie tot het slavernijverleden;

    • c. projecten die zich richten op het delen van geschiedenis met betrekking tot slavernij;

    • d. het organiseren van bijeenkomsten, lezingen, seminars en paneldiscussie die de dialoog en begrip over het slavernijverleden bevorderen;

    • e. het organiseren van evenementen die bijdragen aan de verwerking van het slavernijverleden;

    • f. projecten voor educatie, waaronder de ontwikkeling van lesmateriaal, het maken en geven van workshops en het maken of ontwikkelen van digitale platforms;

    • g. kunstuitingen, waaronder tentoonstellingen en voorstellingen.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, komen voor subsidies op grond van artikel 6, vierde lid, uitsluitend projecten in aanmerking met een blijvende of langdurige impact of met een groot bereik die het slavernijverleden en de gedeelde geschiedenis zichtbaar maken.

Artikel 9. Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. externe kosten, waaronder verstaan wordt de kosten die in rekening worden gebracht door derden voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 8;

    • b. een toeslag van 15% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten ter subsidiëring van overige gemaakte kosten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, komen voor activiteiten op grond van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, voor subsidie in aanmerking:

    • a. een vrijwilligersvergoeding voor de aan de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 8, toe te rekenen uren, conform het door de Belastingdienst toegestane tarief;

    • b. directe loonkosten die zijn verbonden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, genoemd in artikel 8, waarvoor een vastgesteld uurtarief van € 65,– wordt gehanteerd;

    • c. indien van toepassing, een vergoeding van € 10.000,– voor de kosten van een controleverklaring als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

    • d. een opslag ter vergoeding van het honorarium van een subsidieadviseur of de regeldrukkosten van de aanvrager, ten hoogte van:

      • 1°. € 1.000,– voor aanvragen op grond van artikel 6, tweede lid;

      • 2°. € 2.500,– voor aanvragen op grond van artikel 6, derde lid;

      • 3°. € 3.750,– voor aanvragen op grond van artikel 6, vierde lid.

  • 3. Voor zover de kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaan uit kosten van externe opdrachten met een waarde van ten minste € 50.000, zijn deze kosten slechts subsidiabel indien zij marktconform zijn, wat wordt aangetoond aan de hand van:

    • a. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de aanvrager; of

    • b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure.

  • 4. Een uurtarief van een externe adviseur bedraagt maximaal € 135,–, exclusief btw. Voorgaande volzin is niet van toepassing, indien de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

  • 5. Voor zover activiteiten zijn uitgevoerd door de hiernavolgende partijen, zijn uitsluitend de directe loonkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de vrijwilligersvergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subsidiabel:

    • a. de subsidieaanvrager;

    • b. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de aanvrager;

    • c. een organisatie waarin één of meerdere partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook in het bestuur van de subsidieaanvrager zijn vertegenwoordigd;

    • d. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie en die persoon ook werkzaam is voor de subsidieaanvrager;

    • e. een organisatie waarin de subsidieaanvrager direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft;

    • f. een organisatie waarin zich anderszins een belangenconflict voordoet als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar wordt gebracht.

  • 6. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die het karakter hebben van een herstelbetaling, compensatie of schadeloosstelling;

    • b. kosten die voortvloeien uit wettelijk verplichte taken;

    • c. loonverletkosten, zijnde de loonkosten van werkenden voor niet-productieve uren als gevolg van deelname aan subsidiabele activiteiten;

    • d. leasekosten;

    • e. investeringen in duurzame gebruiksgoederen, zijnde goederen die afgeschreven worden;

    • f. afschrijvingskosten;

    • g. licenties;

    • h. individuele therapieën;

    • i. kosten voor het doen van algemeen wetenschappelijk onderzoek;

    • j. aankoop onroerend goed of kunstvoorwerpen.

  • 7. Voor aanvragen op grond van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, zijn opleidingskosten niet subsidiabel.

H

Artikel 10 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt in de numerieke volgorde geplaatst na artikel 9 (nieuw).

2. In het eerste lid wordt na ‘rechtspersonen’ ingevoegd ‘zonder winstoogmerk’.

I

De artikelen 11 tot en met 14 komen te luiden:

Artikel 11. Subsidieaanvraagvereisten

  • 1. De subsidieaanvrager dient de subsidieaanvraag in door middel van het daartoe bestemde elektronisch aanvraagformulier op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl dat is ondertekend door een functionaris, bevoegd om namens de subsidieaanvrager te handelen.

  • 2. Een aanvraag bevat de gegevens en bescheiden, genoemd in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, bevat de subsidieaanvraag een activiteitenplan en begroting met gebruikmaking van de voorgeschreven formats.

  • 4. Indien van toepassing, bevat een aanvraag een machtigingsformulier.

  • 5. Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de vereiste bijlagen volledig zijn ingevuld en binnen het aanvraagtijdvak zijn ontvangen door de minister. Onvolledige subsidieaanvragen kunnen, binnen 2 weken na de mededeling van de minister dat de aanvraag onvolledig is, worden aangevuld door de aanvrager.

  • 6. Door het indienen van de aanvraag stemt de subsidieaanvrager ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt.

Artikel 12. Beoordeling aanvragen

  • 1. Bij overschrijding van het subsidieplafond, genoemd in artikel 4, stelt de minister na afloop van het aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 5, door middel van loting de volgorde vast waarin de ontvangen aanvragen worden afgehandeld.

  • 2. Alleen volledige subsidieaanvragen worden in behandeling genomen.

  • 3. Onvolledige subsidieaanvragen worden, na aanvulling door de subsidieaanvrager, geplaatst aan het einde van de lijst die volgt uit de loting, waarbij het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag bepalend is voor de volgorde van plaatsing op die lijst.

  • 4. Indien de minister voornemens is negatief te beschikken omdat een project, op grond van artikel 6, derde en vierde lid, onvoldoende verband houdt met het slavernijverleden en de daarop gerichte doelen, zal eerst advies worden ingewonnen bij de adviescommissie, bedoeld in artikel 13.

  • 5. De projectperiode vangt aan op de datum van de beschikking tot subsidieverlening. De subsidiabele activiteiten starten niet later dan 13 weken nadat de subsidieverlening is beschikt.

Artikel 13. Adviescommissie

  • 1. De minister stelt een adviescommissie in.

  • 2. De adviescommissie adviseert de minister over de toepassing van artikel 12, vierde lid.

  • 3. Indien de adviescommissie adviseert om een aanvraag te subsidiëren, kan de minister gemotiveerd anders besluiten.

  • 4. De adviescommissie brengt binnen 6 weken na het verzoek daartoe schriftelijk advies uit aan de minister.

Artikel 14. Weigeringsgronden

De minister wijst een aanvraag voor een subsidie af voor zover:

  • a. projecten in strijd zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving;

  • b. de aanvraag ziet op de kosten die aanvullend nodig zijn op de initiële aanvraag om een initiatief te realiseren;

  • c. het project de maximale looptijd overschrijdt;

  • d. het een aanvraag betreft van een aanvrager die reeds subsidie heeft aangevraagd op grond van deze regeling in hetzelfde tijdvak;

  • e. de aanvrager reeds eerder subsidie toegekend heeft gekregen voor een aanvraag op grond van artikel 6, eerste lid, en hier nogmaals een subsidieaanvraag voor indient;

  • f. de aanvrager in het direct voorafgaand tijdvak al een subsidie verleend heeft gekregen.

J

Artikel 15 wordt vernummerd tot artikel 17.

K

Na artikel 14 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15. Wijze van subsidieverstrekking

  • 1. Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 2. Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 6, derde en vierde lid, wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag op basis van de gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop een verzoek tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

  • 3. De subsidieaanvrager dient het verzoek tot subsidievaststelling in door middel van het daartoe bestemde elektronisch formulier op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 16. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Indien in de activiteit gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers, wordt een vrijwilligersovereenkomst afgesloten.

  • 2. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6, tweede, derde en vierde lid, wordt een urenadministratie bijgehouden.

L

Artikel 17 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip en vervalt vier jaar na het tijdstip van inwerkingtreding’ vervangen door ‘met ingang van 11 augustus 2025 en vervalt met ingang van 4 mei 2028’.

2. In het tweede lid wordt ‘het in het eerste lid bedoelde tijdstip’ vervangen door ‘het tijdstip, genoemd in het eerste lid,’.

3. Het derde lid vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark

TOELICHTING

I ALGEMEEN DEEL

1. Aanleiding

Met deze wijzigingsregeling zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd voor de uitvoerbaarheid van de Subsidieregeling maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden (voor Europees Nederland).1 In deze wijzigingsregeling:

  • 1. zijn de begripsbepalingen geactualiseerd;

  • 2. zijn concrete aanvraagtijdvakken en subsidieplafonds toegevoegd;

  • 3. is de definitie van de aanvragers aangescherpt;

  • 4. zijn de subsidiabele activiteiten en kosten geconcretiseerd;

  • 5. is de rol van een adviescommissie toegevoegd en is de beoordeling van de aanvragen hierop aangepast;

  • 6. is de wijze van subsidieverstrekking aangepast;

  • 7. is verduidelijkt waar de aanvragen ingediend kunnen worden;

  • 8. zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger geactualiseerd; en

  • 9. is de datum van inwerkingtreding expliciet gemaakt.

2. Achtergrond subsidieregelingen slavernijverleden

Op 19 december 2022 bood de minister-president namens de regering excuses aan voor het Nederlands handelen in het verleden met betrekking tot het slavernijverleden. De excuses kwamen na jarenlange strijd door activisten uit het Koninkrijk en Suriname. Parallel aan de excuses werd ook een kabinetsreactie2 uitgebracht op het in juli 2021 gepresenteerde onderzoeksrapport ‘Ketenen van het verleden’3 van de Dialooggroep Slavernijverleden. De dialooggroep adviseerde in haar rapport om onder andere de volgende acties te ondernemen4:

  • Vergroot het bewustzijn over de trans-Atlantische slavernij via onderzoek, onderwijs en kunstzinnige projecten.

  • Versterk de kennis over de betekenis van discriminatie in het dagelijks leven.

  • Maak het slavernijverleden zichtbaar zodat dit een gedeelde geschiedenis kan worden.

Om de adviezen van de dialooggroep op te volgen is onder andere deze subsidieregeling in het leven geroepen, gericht op kennis en bewustwording, erkenning en herdenken en een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en de verwerking daarvan en specifiek bedoeld voor maatschappelijke initiatieven. De reikwijdte van het fonds waar de subsidieregeling maatschappelijke initiatieven onderdeel van uitmaakt is het trans-Atlantisch slavernijverleden; dat wil zeggen voor organisaties uit het hele Koninkrijk der Nederlanden en Suriname.5 Hierbij heeft het kabinet beoogd dat er een geografische balans is in de besteding van de middelen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in tempo, aanpak en organisatie, en recht wordt gedaan aan de specifieke behoeften vanuit verschillende gemeenschappen. In dit kader is besloten de beschikbare € 100 miljoen voor de regeling maatschappelijke initiatieven op te splitsen in drie delen: € 33 miljoen voor respectievelijk (Europees) Nederland, het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname6. Deze aanpak biedt de mogelijkheid tot maatwerk per geografisch gebied, waarbij voor elk gebied afzonderlijk een passende regeling is ontwikkeld met respect voor de plaatselijke werkwijze, processen en tempo. Bijgaande regeling betreft de regeling maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden voor Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.

3. Totstandkoming en uitgangspunten van de Subsidieregeling maatschappelijke initiatieven Trans-Atlantisch slavernijverleden 7

Uitganspunten

De uitgangspunten voor de subsidieregeling voor Europees Nederland komen voort uit het rapport ‘Ketenen van het verleden’, de kabinetsreactie van 19 december 2022 op het rapport van de Dialooggroep slavernijverleden, de voortgangsbrief van 23 juni 2023 ‘Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden’8, diverse gesprekken en werksessies die zijn gevoerd met nazaten van tot slaaf gemaakten en andere betrokkenen en het rapport naar aanleiding van de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties georganiseerde dialoogsessies9 over het slavernijverleden.

Tevens heeft er een internetconsulatie plaatsgevonden voor de initiële publicatie van de subsidieregeling voor de standaard minimale termijn van 30 dagen van 16 februari tot en met 16 maart 2024. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen nieuwe omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Na publicatie van de initiële subsidieregeling is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), onderdeel Uitvoering Van Beleid (UVB), aangewezen als uitvoerder van de subsidieregeling. Daarop is er samen met UVB gewerkt aan de operationalisering van de subsidieregeling en is door UVB een Uitvoeringstoets op Misbruik en Oneigenlijk gebruik (UMO-toets) uitgevoerd. De uitvoeringstechnische wijzigingen en door de UMO-toets geïdentificeerde risico’s zijn vervolgens doorgevoerd in deze wijzigingsregeling.

Doelstellingen

Voor subsidie komen in aanmerking maatschappelijke initiatieven die substantieel bijdragen aan ten minste een van de genoemde doelstellingen in de kabinetsreactie van 19 december 2022:

  • het verwerven van een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden;

  • de verwerking van het slavernijverleden, maatschappelijk en persoonlijk;

  • het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden; of

  • de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

Deze doelen kennen hun basis in het adviesrapport Ketenen van het Verleden, maar zijn aangescherpt om aanvragers duidelijkheid te bieden over hoe zij aansluiten bij de subsidiabele activiteiten. In deze wijzigingsregeling worden de subsidiabele activiteiten benoemd onder artikel I, onderdeel G.

Het verwerven van een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van deze doorwerking in het heden ziet toe op het vergaren van kennis over de doorwerking van het slavernijverleden binnen verschillende sectoren. De gevolgen van de slavernij beperken zich namelijk niet tot enkele sectoren, maar hebben een reikwijdte in de hele maatschappij. Hierbij moet niet alleen de geschiedenis, maar ook de sociaaleconomische, medisch-psychische, spiritueel-religieuze en cultureel-politieke aspecten van het verleden en heden met betrekking tot de slavernij worden betrokken.10

In de dialooggesprekken met de gemeenschappen werd benadrukt dat het benoemen, bespreken en erkennen van het slavernijverleden een essentieel onderdeel is van de verwerking ervan.11 Voor het creëren van bewustwording en begrip over de doorwerking van het slavernijverleden is het bevorderen van kennis en (maatschappelijke) dialoog nodig. De doelstelling van de subsidieregeling is daarom niet om individuele helingstrajecten of herstelbetalingen te bekostigen, maar juist de mogelijkheid te bieden voor subsidieaanvragers om projecten te organiseren voor het vergroten van de veerkracht van de gemeenschap tegen discriminatie en racisme en het bevorderen van gezondheid en welzijn van de gemeenschap in relatie tot het slavernijverleden. Ook biedt de subsidieregeling de mogelijkheid voor organisaties die werken ten behoeve van de nazaten van tot slaafgemaakten om zich verder te professionaliseren, door middel van het volgen van een opleiding, cursus of training voor bestuursleden om hun bestuurlijke taken uit te voeren, voor medewerkers in loondienst een opleiding, cursus of training die toeziet op inrichting of verbetering van de administratieve organisatie, of het laten (ver)-bouwen van een website.

Een van de aanbevelingen van de dialooggroep luidt: maak het slavernijverleden zichtbaar zodat dit een gedeelde geschiedenis kan worden.12 Andere projecten zullen ook voor een breder publiek toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een kunsttentoonstelling. Zo kan door het organiseren van bijeenkomsten die de dialoog over het slavernijverleden bevorderen en het documenteren van kennis van (voor)ouders door oral history projecten kennis van de maatschappij in brede zin worden vergroot en maatschappelijke dialoog op gang worden gebracht. Hiermee komt de volledige impact van de subsidieregeling ten goede van de nazaten.

Beoogde effecten van de subsidieregeling
  • 1. Een duurzame doorontwikkeling van het maatschappelijk middenveld, specifiek organisaties die zich bezighouden met het onderwerp slavernijverleden en in lijn met de hiervoor genoemde doelstellingen. Daarom biedt de subsidieregeling aan rechtspersonen de mogelijkheid voor het professionaliseren van hun organisatie.

  • 2. Bevordering van beter begrip van de doorwerking, het tegengaan van de gevolgen van, de verwerking, bevordering van kennis en bewustwording en erkenning en herdenking van het slavernijverleden door middel van verschillende soorten projecten. Dit vindt plaats door specifiek maatschappelijke organisaties – die zo laagdrempelig mogelijk projecten hiervoor kunnen organiseren, met oog voor onderlinge samenwerking waardoor de veerkracht en betrokkenheid binnen de gemeenschappen wordt versterkt en een breder en gevarieerder publiek wordt bereikt.

Om de gemeenschap van nazaten en andere betrokkenen te ondersteunen bij het indienen van aanvragen, zijn er voorafgaand aan inwerkingtreding informatiesessies georganiseerd over het doel van de subsidieregeling, de eisen waar een aanvraag aan moet voldoen en de criteria waaraan de aanvraag wordt beoordeeld. Er is ook stil gestaan bij subsidieverplichtingen zoals de verantwoording van de subsidie na afloop van de activiteiten.

Na het eerste jaar van de regeling zal een tussentijdse evaluatie worden uitgevoerd, die onder andere toeziet op:

  • De laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de regeling: op basis van ervaringen die gedeeld worden vanuit de aanvragers en de uitvoeringspraktijk wordt bekeken of er wijzigingen in de aanvraagprocedure nodig zijn om de doelstellingen en beoogde effecten van deze regeling te (blijven) behalen.

  • De subsidieplafonds: om ervoor te (blijven) zorgen dat middelen effectief worden gealloceerd en gebruikt, wordt de financiële balans opgemaakt en bekeken of een herverdeling tussen de verschillende subsidieplafond wenselijk is.

Naar aanleiding van de eerste evaluatie zullen mogelijke wijzigingen worden meegenomen en worden bepaald wat het volgende gewenste evaluatiemoment is.

4. Wettelijk kader

Deze wijzigingsregeling is evenals de initiële subsidieregeling opgesteld op grond van de Kaderwet overige BZK-subsidies en het Kaderbesluit BZK-subsidies. Subsidies die worden verstrekt krachtens deze regelingen worden verstrekt volgens de regels van deze wet en dit besluit.

Staatssteun

De wijzigingen in de regeling hebben geen gevolgen voor de toepassing van de EU-staatssteunregels. Dit is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van de op 1 juli 2024 gepubliceerde Subsidieregeling.13

5. Regeldruk

Om in aanmerking te komen voor een subsidie moeten organisaties een aantal stappen doorlopen: (1) een subsidieaanvraag indienen die volledig is in haar benodigde gegevens en aansluit bij de subsidiabele kosten en activiteiten zoals toegestaan door de regeling; (2) het subsidiebesluit verkrijgen en (3) de gesubsidieerde activiteiten uitvoeren conform het in de subsidieaanvraag opgestelde activiteitenplan en de begroting en de in het subsidiebesluit opgelegde subsidieverplichtingen. Bij professionaliseringssubsidies en de subsidie voor kleine initiatieven wordt er een ambtshalve besluit tot subsidievaststelling genomen. Dit betekent dat er een steekproef wordt gedaan om de resultaten van de uitgevoerde activiteiten te controleren. Bij subsidies tot aan € 125.000 dient er een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend, vergezeld met een eindverslag. Bij subsidies hoger dan € 125.000 dient er bij het verzoek tot subsidievaststelling niet alleen een eindverslag te worden ingediend maar ook een controleverklaring. Er is op basis van artikel 7 van het Kaderbesluit BZK-subsidies uitgegaan van een administratieve last van een uur met een gemiddeld uurtarief van € 47 voor bedrijven. Er is gekozen voor een vast bedrag ter vereenvoudiging van de uitvoering.

In de regeling is er per subsidiecategorie een bedrag opgenomen voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor het aanvraagproces. Dit bedrag wordt alleen toegekend wanneer de subsidie wordt toegewezen. Het invullen van het elektronisch formulier voor vaststelling wordt hier niet in meegenomen, omdat dit bij de laagste bedragen niet van toepassing is.

De verwachting is dat er per in totaal maximaal tussen de 820 en 2478 subsidies worden verstrekt gedurende de looptijd van de regeling.

De verdeling hiervan is als volgt:

  • Categorie 1 (professionaliseringssubsidie): 400 verleningen.

  • Categorie 2 (kleine maatschappelijke initiatieven): tussen de 340 en 1700 verleningen.

  • Categorie 3 (middelgrote maatschappelijke initiatieven): tussen de 56 en 28 verleningen.

  • Categorie 4 (grote maatschappelijke initiatieven): tussen de 24 en 98 verleningen.

Uitgangspunten14:
  • Alle aanvragen worden door rechtspersonen zonder winstoogmerk gedaan.

  • Tussen de 820 en 2478 verleningen in totaal, waarvan tussen de 24 en 98 aanvragen ook een controleverklaring moeten aanleveren.

  • Er is uitgegaan van een last van uur met een gemiddeld uurtarief van € 47 voor rechtspersonen.

  • Voor de accountantsverklaring wordt uitgegaan van een standaardbedrag van € 10.000.

In totaal komt dat neer op de volgende regeldrukkosten:

Taak

Uurtarief rechtspersonen

Eenheid (uren)

Kosten alle aanvragen

Kennisnemen van de regeling

€ 47

1

€ 38.540 tot € 116.466

Opstellen begroting en plan voor het initiatief

€ 47

3

€ 19.740 tot € 97.666

Invullen elektronisch aanvraagformulier

€ 47

1

€ 38.540 tot € 116.466

Invullen elektronisch formulier verzoek tot subsidievaststelling

€ 47

1

€ 38.540 tot € 116.466

Kosten accountantsverklaring

€ 10.000

Tussen 24 en 98

€ 24.000 tot € 98.000

Totaal

   

€ 115.663 tot € 545.064

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Met deze wijzigingsregeling zijn in artikel 1 van de initiële subsidieregeling een aantal definities (begripsbepalingen) aangepast of vervallen.

De definitie grassroots organisaties is vervallen omdat het artikel over de aanvragers (artikel 10) is gewijzigd en de definitie verder in de regeling niet terugkomt.

In de definitie nazaten van tot slaaf gemaakten is verduidelijkt dat het gaat om de trans-Atlantische slavernij.

De definitie trans-Atlantisch slavernijverleden is aangepast naar alleen slavernijverleden. De trans-Atlantische afbakening van het begrip is meegenomen in de wijziging van de definitie.

Het begrip initiatieven is verduidelijkt met de toevoeging dat dit om projecten gaat. Dit sluit aan bij de verduidelijkingen die zijn gemaakt bij het artikel over de subsidiabele activiteiten (artikel 8).

Artikel I, onderdeel B

Met deze wijzigingsregeling is het subsidieplafond in artikel 4 van de subsidieregeling aangepast omdat vanuit de totaal beschikbaar gestelde € 33.333.333 een bedrag moet worden gereserveerd voor de uitvoeringskosten van de regeling zelf. Dit is gebruikelijk bij de uitvoering van subsidieregelingen. In totaal is € 29.333.333 beschikbaar voor de regeling subsidie maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden voor de periode 11 augustus 2025 tot en met 3 mei 2028. Wanneer het bedrag van de subsidieplafonds dat per boekjaar beschikbaar is niet volledig wordt benut, schuift het resterende bedrag door naar het volgende boekjaar.

De subsidie is verdeeld in vier categorieën:

  • 1. Een subsidie voor het professionaliseren van organisaties zonder winstoogmerk die werkzaam zijn op het thema slavernijverleden (€ 5.000);

  • 2. Een subsidie voor kleine maatschappelijke initiatieven (tussen € 5.000 en € 25.000);

  • 3. Een subsidie voor middelgrote maatschappelijke initiatieven (tussen € 25.000 en € 125.000)

  • 4. Een subsidie voor grote maatschappelijke initiatieven (tussen € 125.000 en € 500.000).

Elke categorie heeft twee tijdvakken vrijgegeven en per tijdvak geldt een subsidieplafond. Per aanvraagtijdvak zijn de volgende maximale bedragen beschikbaar:

  • Deel 1, professionaliseren van organisaties zonder winstoogmerk: in tijdvak 1 en in tijdvak 2 is maximaal € 1.000.000 beschikbaar;

  • Deel 2, kleinschalige initiatieven: in tijdvak 1 en in tijdvak 2 is maximaal € 4.000.000 beschikbaar;

  • Deel 3, middelgrote initiatieven: in tijdvak 1 en in tijdvak 2 is maximaal € 3.500.000 beschikbaar;

  • Deel 4, grootschalige initiatieven: in tijdvak 1 is maximaal € 6.333.333 beschikbaar en in tijdvak 2 is maximaal € 6.000.000 beschikbaar.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken

In totaal zijn er 8 aanvraagtijdvakken, 2 per categorie vastgesteld binnen de regeling. Categorie 1 wordt in 2025 en 2027 opengesteld. Voor categorie 2 geldt dat deze in 2025 en 2028 wordt opengesteld, categorie 3 wordt opengesteld in 2026 en 2027 en tot slot volgt de openstelling van categorie 4 in 2026 en 2027.

Artikel 6. Subsidiecategorieën

Voor categorie 1 geldt: subsidies worden alleen verleend aan aanvragers die werken ten behoeve van de in artikel 2 genoemde doelen. Dit betekent dat uit de statutaire doelen van de aanvrager of eerder uitgevoerde activiteiten door de aanvrager blijkt dat de organisatie activiteiten uitvoert die bijdragen aan de verwerking, kennis en bewustwording over, en/of erkenning en herdenking van het trans-Atlantisch slavernijverleden.

Voor categorie 4 geldt: subsidies worden alleen verleend voor projecten met een blijvende of langdurige impact, of een groot bereik, die het slavernijverleden en de gedeelde geschiedenis zichtbaar maken. Dit betekent bijvoorbeeld dat het project een breed publiek trekt, op verschillende manieren kennis over het slavernijverleden en de doorwerking overbrengt op dit publiek en/of blijvende educatieve materialen worden ontwikkeld die bij andere organisaties of instanties kunnen worden gebruikt.

Artikel I, onderdeel D

Het artikel met de subsidieaanvraagvereisten is komen te vervallen omdat de aanvraagvereisten zijn verwerkt in artikel 11 (nieuw).

Artikel I, onderdeel F

Het vijfde en zesde lid van het artikel vervallen en zijn verder aangescherpt in artikel 9 (nieuw).

Artikel I, onderdeel G

Artikel 8. Subsidiabele activiteiten

Met deze wijzigingsregeling zijn de subsidiabele activiteiten voor alle categorieën aangescherpt, om zo meer helderheid aan de aanvrager te bieden over waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. In deze toelichting is dit verder toegelicht met een aantal voorbeelden van projecten.

Voor de subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste 1, onderdeel b, geldt dat de in de aanvraag opgenomen opleiding, cursus of training uitsluitend gericht is op het inrichten van de administratieve organisatie van de aanvrager. De betreffende medewerker(s) is/zijn in loondienst bij de aanvrager. Het beoogd effect van deze subsidiecategorie is dat organisaties de mogelijkheid krijgen zich zodanig te ontwikkelen zodat zij beter in staat zijn om een aanvraag in te dienen voor de hogere subsidiecategorieën.

De subsidiabele activiteiten voor de projecten die vallen binnen categorie 2, 3 en 4 zijn gelijk (voor categorie 4 geldt een aanvullende vereiste met betrekking tot de impact van het project). Zoals het rapport Ketenen van het Verleden aangeeft beperken de gevolgen van de slavernij zich niet tot enkele sectoren, maar hebben een reikwijdte in de hele maatschappij. Daarom kunnen de activiteiten van het project toezien op een breed scala aan onderwerpen. Een aantal voorbeelden zijn:

  • Projecten gericht op het vergroten van kennis over het eigen slavernijverleden en/of in relatie tot het slavernijverleden en bewustwording van de doorwerking ervan op individuele en gemeenschapspatronen om de veerkracht van de gemeenschap tegen discriminatie en racisme te vergroten, met aandacht voor empowerment, voorlichting, en ondersteuning in situaties van discriminatie (subsidiabele activiteiten a).

  • De organisatie van gemeenschapsbijeenkomsten en evenementen met als doel heling binnen diverse gemeenschappen, waarbij de nadruk ligt op het samenbrengen van gemeenschapsleden en het bevorderen van sociale samenhang. Dit ziet bijvoorbeeld ook toe op gezondheidsvoorlichting, waarbij de doorwerking van het slavernijverleden op de mentale en fysieke gezondheid van nazaten wordt onderzocht en besproken (subsidiabele activiteiten b).

  • Projecten waarin evenementen worden georganiseerd die de maatschappelijke dialoog en het begrip over (de doorwerking van) het slavernijverleden bevorderen door middel van lezingen, seminars en paneldiscussies en hiermee bijdragen aan de verwerking van het slavernijverleden. Hieronder vallen ook oral history projecten, waarmee de kennis van voorouders en generaties wordt geconserveerd en overgebracht op bijvoorbeeld jongeren (subsidiabele activiteiten c, d en e).

  • De ontwikkeling van lesmateriaal over het eigen slavernijverleden en/of het verleden van de Afrikaanse landen van herkomst, ontwikkeling van educatieve programma's voor gemeenschappen en/of scholen, inclusief lesmateriaal en interactieve workshops. Dit lesmateriaal kan bijvoorbeeld een website, app of virtuele tour zijn die informatie en educatief materiaal over het slavernijverleden bieden (subsidiabele activiteit f). Gelet op het brede bereik dat met alle projecten wordt beoogd, wordt van de aanvragers gevraagd het ontwikkelde lesmateriaal op hun website te plaatsen of op andere wijze te publiceren, zodat het voor iedereen toegankelijk is.

  • Organisatie van culturele uitingen (zonder winstoogmerk) die de dialoog en het begrip bevorderen in de betrokken gemeenschappen en in de samenleving als geheel, zoals het opzetten van tentoonstellingen en het organiseren van voorstellingen en culturele workshops (subsidiabele activiteit g).

Wetenschappelijk onderzoek is niet subsidiabel.

Artikel 9. Subsidiabele kosten

Met deze wijzigingsregeling is het artikel over de subsidiabele kosten uitgebreid met een specificatie van de mogelijke subsidiabele kosten binnen de subsidieregeling: Dit schept meer helderheid voor de aanvragers over welke mogelijkheden zij hier wel of niet in hebben en helpt dit de aanvrager met het opstellen van de projectbegroting.

Onder subsidiabele kosten vallen alleen de kosten die direct zijn verbonden aan de uitvoering van de activiteiten. Daarom moet de subsidieaanvraag worden onderbouwd met een specificatie van de kosten die zullen worden gemaakt voor de verschillende activiteiten. Beoogde inkomsten dienen te worden verwerkt in de begroting van de subsidieaanvraag: de subsidieaanvraag mag niet zijn ingestoken om winst te maken voor de aanvrager.

Over de direct subsidiabele kosten voor de uitvoering van activiteiten wordt een standaard percentage van 15% als toeslag (ook bekend als overheadkosten) berekend. Dit percentage is een vaste vergoeding voor alle overige projectgebonden kosten waaronder reis- en transportkosten, catering, kantoorkosten en aanschaf van benodigde materialen voor het project. De controleverklaring t.w.v. € 10.000 en de opslag ter vergoeding van het honorarium van een subsidieadviseur of de regeldrukkosten van de aanvrager vallen hier dus niet onder.

Investeringen in (duurzame) gebruiksgoederen – waaronder verstaan wordt goederen waarvoor afschrijvingen nodig zijn – zijn niet toegestaan. Daarnaast zijn externe kosten subsidiabel. Externe kosten zijn kosten waarvan een factuur overgelegd kan worden – bijvoorbeeld voor de inhuur van mensen of voor kosten die nodig zijn om de activiteit uit te voeren voor zover deze kosten niet onder de overhead vallen. In de verantwoording zal daarvoor de opdrachtbevestiging, facturen, betaalbewijzen en eventuele offertes voor vastgelegd moeten worden.

Ook is in deze regeling een vergoeding vastgesteld voor de kosten voor de uren die nodig zijn om een aanvraag in te dienen of een subsidieadviseur. Dit betekent dat bij elke aanvraag in categorie 2 t/m 4 standaard in de begroting dit vaste bedrag als opslag wordt opgenomen.

Categorie 1 biedt organisaties die werkzaam zijn ten behoeve van nazaten van tot slaafgemaakten de mogelijkheid tot professionalisering en versterking van hun organisatie door middel van een subsidie van € 5.000. Om in aanmerking te komen voor deze subsidie, dient minimaal een bedrag van € 4.348 te worden verantwoord. Het resterende deel van de subsidie, € 652 zal worden toegekend als de 15% toeslag (overhead). Indien er niet wordt voldaan aan dit minimale bedrag, wordt de subsidieaanvraag afgewezen.

Voor de vrijwilligersvergoeding, directe loonkosten en het tarief van een externe adviseur zijn in de regeling vaste uurtarieven gegeven. Het vaste uurtarief van € 65 van directe loonkosten is gebaseerd op schaal 10 van de Handleiding Overheidstarieven (HOT)15 directe uren, omdat dit gemiddeld genomen passend is bij het takenpakket en functieniveau van medewerkers in een projectteam. Er is gekozen om een maximaal uurtarief t.w.v. € 135 voor kosten voor een externe adviseur te hanteren, omdat dit enerzijds zorgt voor lagere administratieve lasten (omdat er geen offertes hoeven te worden opgevraagd, want alles blijft onder de € 135) en anderzijds omdat dit marktconform is. De vergoeding van € 10.000 voor de controleverklaring wordt alleen opgenomen als vast bedrag in de aanvraag voor categorie 4, omdat dit een vereiste is voor de verantwoording.

De minister toetst bij de subsidievaststelling of het aannemelijk is dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, of zij direct zijn verbonden met de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie is ontvangen en of het om redelijke kosten gaat.16

Artikel I, onderdeel H

Met deze wijzigingsregeling is verduidelijkt dat alleen rechtspersonen zonder winstoogmerk aanvragen kunnen indienen.

Artikel I, onderdelen I t/m K

Met deze wijzigingsregeling zijn de artikelen over de aanvraagvereisten, de beoordeling van de aanvragen, de weigeringsgronden en de wijze van subsidieverstrekking aangescherpt. Daarnaast is de adviescommissie ingevoegd in de subsidieregeling. Deze toevoeging is verwerkt in de beoordeling van de aanvragen.

Artikel 11. Subsidieaanvraagvereisten

Met deze wijzigingsregeling is gespecificeerd waar de aanvraag moet worden ingediend.

De minimale subsidieaanvraagvereisten zijn opgenomen in het Kaderbesluit BZK-subsidies in artikel 11, derde lid, maar zijn ter volledigheid in deze toelichting nogmaals benoemd. Deze gelden voor alle vier de categorieën. Concreet moet in de aanvraag het volgende worden opgenomen:

  • a) een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • b) een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidieregeling;

  • c) een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • d) een tijdsplanning van de activiteit met de startdatum en verwachte datum van afronding van het activiteitenplan;

  • e) indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van 6 maanden;

  • f) het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

  • g) indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.

In het belang van heldere informatie uitwisseling tussen aanvrager en subsidieverstrekker zijn de vereisten a tot en met d vervat in een elektronische aanvraagformulier (artikel 11, eerste lid) dat moet worden gebruikt.

Ook is in deze wijzigingsregeling opgenomen dat met het indienen van de aanvraag de subsidieaanvrager ermee instemt dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt. Dit betekent dat bij een verzoek op basis van Wet open overheid (Woo)17 mogelijkerwijs documentatie vanuit het subsidietraject gedeeld moet worden bij de indiener van het Woo-verzoek. Hierbij zullen nooit persoonsgegevens openbaar worden gemaakt, tenzij dit persoonsgegevens betreft die verwerkt zijn in de naamgeving van de aanvragende rechtspersoon (zijnde bijvoorbeeld de naam van de stichting).

Indien de aanvrager een andere partij machtigt om de aanvrager te representeren in (een deel van) de subsidieaanvraag dient dit te worden bevestigd in een machtigingsformulier. In het machtigingsformulier wordt ten minste opgenomen: de naam van de gemandateerde organisatie, de omvang van het mandaat, en de handtekening van de aanvrager.

Artikel 12. Beoordeling van aanvragen

Een aanvraag kan binnen het aanvraagtijdvak worden ingediend via het e-portaal op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. Wanneer er meer subsidie wordt aangevraagd dan het beschikbare budget, dan wordt de behandelvolgorde van de aanvragen bepaald door middel van loting. Als een aanvraag vervolgens in behandeling wordt genomen, vindt er een volledigheidstoets plaats. Alleen subsidieaanvragen die de gevraagde gegevens – zoals aangegeven in artikel 11 – bevatten worden als volledig beoordeeld. Indien er gegevens ontbreken hebben de aanvragers twee weken de tijd om de aanvraag aan te vullen. Niet volledige aanvragen worden nadat de aanvraag alsnog volledig is gemaakt achteraan de behandelvolgorde geplaatst. De inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvraag vindt vervolgens plaats op grond van de criteria die zijn vastgelegd in het Kaderbesluit BZK-subsidies en de subsidieregeling. Wanneer een aanvraag voor categorie 3 of 4 niet voor een subsidie in aanmerking lijkt te komen, omdat de activiteiten niet voldoende aansluiten met de doelen zoals benoemd in artikel 2, wordt de Adviescommissie gevraagd de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) te adviseren (zie de toelichting bij artikel 13).

De keuze om aan de hand van loting de behandelvolgorde te bepalen is niet expliciet benoemd in artikel 8 van het Kaderbesluit BZK-subsidies. Op grond van artikel 3:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten bij het vaststellen van een (subsidie-)regeling in beginsel alle betrokken belangen worden afgewogen (artikel 3:4, eerste lid, Awb) en mag een regeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met regeling te dienen doelen (artikel 3:4, eerste lid, Awb). Met de keuze om loting op te nemen in deze subsidieregeling is invulling gegeven aan de verplichting van artikel 3:1 Awb en zijn de belangen gewogen van de betrokken doelgroepen van deze subsidieregeling. Uit de consultatie en de dialoogsessies met nazaten blijkt dat het bepalen van de behandelvolgorde op basis van binnenkomst nadelige gevolgen heeft voor de doelgroep die we met de regeling graag willen bereiken. Dergelijke organisaties hebben in de praktijk vaak minder ervaring met het indienen van subsidieaanvragen waardoor zij meer tijd nodig hebben om een aanvraag in te dienen dan grotere organisaties met meer ervaring op dit punt. Bij het behandelen van vragen op volgorde van binnenkomst, kan het later indienen van een aanvraag tot gevolg hebben dat deze aanvraag niet meer in behandeling wordt genomen. Dat zou een onevenredig negatief effect hebben op een deel van de doelgroep van deze subsidieregeling, wat niet aansluit bij de bedoeling van het Kaderbesluit BZK-subsidies en deze subsidieregeling.

De keuze voor loting, neemt de tijdsdruk op aanvragers weg om direct na het openen van het aanvraagtijdvak een aanvraag in te dienen. Daarnaast is bij overschrijding van het beschikbare budget de kans dat de aanvraag in behandeling wordt genomen voor ieder gelijk. Hierdoor wordt een gelijk speelveld gecreëerd voor alle aanvragers.

De periode waarin subsidiabele activiteiten kunnen worden uitgevoerd en subsidiabele kosten worden gemaakt (de projectperiode) start op de datum van de subsidieverlening en bedraagt, afhankelijk van de subsidiecategorie, maximaal één of vier jaar.

Met toevoeging van dit artikel zijn de artikelen 10 (de rangschikking van aanvragen) en 11 (beoordelingscriteria) uit de initiële subsidieregeling vervallen.

Artikel 13. Adviescommissie

Onderdeel van het beoordelingsproces is een externe Adviescommissie, die in artikel 13 is toegevoegd in deze wijzigingsregeling. Wanneer een aanvraag voor categorie 3 of 4 niet voor een subsidie in aanmerking lijkt te komen, omdat de activiteiten niet voldoende aansluiten met de doelen zoals benoemd in artikel 2, wordt de Adviescommissie gevraagd de Minister van BZK te adviseren. De Adviescommissie toetst dan of (toch) voldoende sprake is van een project dat verband houdt met de doelen van de regeling en adviseert de Minister van BZK vervolgens schriftelijk om de subsidie wel of niet te verlenen. De Adviescommissie is hierin onafhankelijk en onpartijdig, zonder last of ruggespraak. Met inachtneming van het advies van de Adviescommissie besluit de Minister van BZK over het wel of niet verlenen van de subsidie, waarbij de minister gemotiveerd kan afwijken van het ontvangen advies. De beslistermijn is dan niet 13 maar 22 weken. Het advies van de Adviescommissie zal openbaar worden gemaakt.

Voor de adviescommissie wordt een apart instellingsbesluit opgesteld.

Artikel 14. Weigeringsgronden

Weigeringsgrond d (de aanvrager onvoldoende geworteld is in de gemeenschap) is komen te vervallen. Dit omdat de subsidiabele activiteiten zijn gespecificeerd, waarin rekening is gehouden met dat een deel van de projecten toegespitst zal zijn op de gemeenschap, en een deel van de projecten voor een breder publiek toegankelijk zullen zijn. Aanvragers dienen in hun projectplan aan te tonen hoe het project aansluit bij de doelen zoals genoemd in artikel 2. Hiermee komt de volledige impact van deze regeling ten goede van de nazaten. In aanvulling op de weigeringsgronden die zijn benoemd in de subsidieregeling, volgt uit artikel 4:25, tweede lid, Awb dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 15. Wijze van subsidieverstrekking

Met deze wijzigingsregeling is dit artikel aangepast om aan te geven waar de subsidievaststelling moet worden ingediend. Voor categorie 1 (€ 5.000) en 2 (€ 5.000 tot € 25.000) vindt bij toekenning een 100% bevoorschotting plaats van het volledig aangevraagde bedrag.

In de beschikking wordt opgenomen op welke datum de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht. Voor categorie 1 en 2 geldt dat achteraf een steekproef wordt uitgevoerd, waarbij het diploma, certificaat of bewijs van deelname, de facturen van de opleiding, cursus of training en/of de facturen van de (ver)bouw van een website kunnen worden opgevraagd. Ook moet dan vastgesteld kunnen worden dat de beoogde doelgroep (een bestuurder of werknemer in loondienst) de scholing heeft gevolgd.18

Voor categorie 3 (€ 25.000 tot € 125.000) en 4 (€ 125.000 tot € 500.000) vindt de bevoorschotting per half jaar (6 maanden) plaats, lineair, met het eerste voorschot direct bij verlening. Dit betekent dat het bedrag voor de bevoorschotting evenredig wordt verdeeld over het aantal half jaren binnen de totale looptijd van het project tot een maximum van 80%. Per jaarlijkse voortgangsrapportage wordt beoordeeld of het bevoorschottingsritme aangepast zou moeten worden. In aanvulling hierop heeft de aanvrager de mogelijkheid om in de subsidieaanvraag een weergave van de liquiditeitsprognose op te nemen, per tijdvak van een half jaar (6 maanden), indien een lineaire bevoorschotting niet past bij de verschillende fasen en activiteiten van het project.19 Voor zowel categorie 3 als 4 moet na afronding van de activiteiten een verzoek tot subsidievaststelling ingediend worden, vergezeld van een eindverslag over de bereikte resultaten, bestede middelen en de mate waarin het project heeft bijgedragen aan de gestelde doelen in overeenstemming met de subsidievoorwaarden.20 Voor categorie 4 geldt dat de vaststellingsaanvraag ook een controleverklaring omvat, conform artikel 7:48 Awb.

Artikel 16. Verplichtingen subsidieontvanger

De verplichtingen voor de subsidieontvanger zijn als volgt opgesomd in artikel 21 van het Kaderbesluit BZK-subsidies:

  • a. de activiteit uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening, of, indien direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de subsidievaststelling;

  • b. te voldoen aan de verplichtingen die door de minister aan de subsidie zijn verbonden;

  • c. op verzoek van de minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de gesubsidieerde activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

  • d. op verzoek van de minister alle medewerking te verlenen aan een door de minister ter zake van de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatieonderzoek, die de minister redelijkerwijs nodig heeft bij de uitvoering van dat evaluatieonderzoek;

  • e. indien een egalisatiereserve is gevormd, deze zo veilig mogelijk te beheren;

  • f. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;

  • g. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten een gescheiden administratie te voeren;

  • h. de in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling of, indien sprake is van staatssteun, gedurende een andere bij ministeriële regeling of bij beschikking aangegeven termijn;

  • i. op verzoek van de minister nadere informatie aan te leveren ten behoeve van nadere verantwoording aan de Europese Adviescommissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie dan wel een van de Europese steunkaders.

Aanvullend is met deze wijzigingsregeling toegevoegd dat voor activiteiten in categorie 2 t/m 4 geldt dat een urenadministratie wordt bijgehouden en er een vrijwilligersovereenkomst moet worden afgesloten indien er in de activiteiten gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers.

Artikel I, onderdeel L, en artikel II

Met deze wijzigingsregeling is expliciet gemaakt op welke datum de Subsidieregeling maatschappelijke initiatieven Trans-Atlantisch slavernijverleden (voor Europees Nederland)21 in werking treedt. Met deze inwerkingtredingsdatum – zijnde 11 augustus 2025 – en met de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Het moment van inwerkingtreding van de subsidieregeling is zo dicht mogelijk op de publicatiedatum bepaald vanwege de nadrukkelijke wens van de doelgroep van de subsidieregeling om de subsidieregeling zo snel mogelijk operationeel te maken. 11 augustus is om uitvoeringstechnische redenen het eerste moment waarop de uitvoerder aanvragen kan gaan verwerken. Deze wijzigingsregeling moet in werking treden voor het tijdstip van inwerkingtreding (11 augustus 2025) van de subsidieregeling, zodat de door deze wijzigingsregeling gewijzigde subsidieregeling op dat tijdstip in werking treedt. Aangezien de subsidieregeling al sinds 1 juli 2024 bekend is bij de doelgroep en er informatiebijeenkomsten worden georganiseerd om de doelgroep voor te bereiden op de openstelling, worden er geen nadelige effecten verwacht vanwege het afwijken van de minimuminvoeringstermijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark


X Noot
1

Tijdelijke regeling van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 juni 2024 nr. 2024-0000317622, houdende subsidie voor maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden (Stcrt. 2024, 21886).

X Noot
2

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 570-VII, nr. 106.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 35 570-VII, nr. 106.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 34.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 36 284, nr. 36.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 34

X Noot
9

Kamerstukken II 2023/24, 36 284, nr. 39.

X Noot
10

Keten van het Verleden, p. 39 en 43–44.

X Noot
11

Idem.

X Noot
12

Ketenen van het Verleden, p. 44.

X Noot
14

Opgesteld o.b.v. het Standaard Kosten Model (SKM) uit het Handboek Meting Regeldrukkosten (kcbr.nl).

X Noot
16

Dit proces volgt uit artikel 6 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
18

Artikel 16 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
19

Dit volgt uit artikel 11, derde lid, onder e. van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
20

Artikel 17 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Naar boven