Tijdelijke regeling van de StaatssecretarisKoninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 juni 2024 nr. 2024-0000317622, houdende subsidie voor maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden

De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering;

Handelende in overeenstemming met de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Financiën, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vierde en zevende lid, 7, derde lid, 8, eerste en tweede lid, 10, 11, 14 en 20 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

gemeenschap:

de nazaten van tot slaaf gemaakten en de groep mensen met wie ze op basis van gedeelde kenmerken, belangen of een gevoel van saamhorigheid verbonden zijn;

grassroots organisaties:

organisaties, culturele of maatschappelijke instellingen zonder winstoogmerk (stichting of verenigingen), die op lokaal niveau geworteld zijn in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten en georganiseerd zijn om specifiek kwesties met betrekking tot het slavernijverleden aan te pakken ten goede van de nazaten van tot slaaf gemaakten;

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

nazaten van tot slaaf gemaakten:

de generaties die zijn voortgekomen uit de generaties Afrikaanse mensen, inheemsen uit de Amerika’s en Marrons, die vanaf ongeveer 1528 tot 1863/1873 tot slaaf zijn gemaakt;

trans-Atlantisch slavernijverleden:

het historische tijdperk (respectievelijk vanaf begin 16e tot eind 19e eeuw) waarin miljoenen mensen, voornamelijk uit Afrika, werden ontvoerd, verhandeld en tot slaaf gemaakt, en vervolgens gedwongen werden te werken op plantages, in mijnen en in andere sectoren, met name in de Amerika’s (Noord- en Zuid-Amerika), Afrika en delen van Europa.

Artikel 2. Subsidiedoel

De minister kan subsidie verstrekken voor initiatieven in het Europese deel van Nederland ten behoeve van nazaten van tot slaaf gemaakten, die in navolging van de gemaakte excuses voor het trans-Atlantisch slavernijverleden een of meer van de volgende doelen dienen:

  • a. het verwerven van een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden;

  • b. de verwerking van het slavernijverleden;

  • c. het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden; of

  • d. de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

Artikel 3. Staatssteun

Subsidies op grond van deze regeling kunnen staatssteun bevatten. Dit wordt gerechtvaardigd door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. De minister stelt in de periode 1 juli 2024 tot 1 juli 2029 € 33.333.333,33 beschikbaar, welk bedrag wordt verdeeld in door de minister vast te stellen aanvraagtijdvakken met voor elk van die aanvraagtijdvakken afzonderlijk vast te stellen subsidieplafonds.

  • 2. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken

  • 1. Het eerste aanvraagtijdvak opent voor 30 dagen op de dag van inwerkingtreding van deze regeling en is bestemd voor aanvragen als bedoeld in artikel 6. Het subsidieplafond is:

    • a. voor aanvragen op grond van artikel 6, eerste lid: € 1.000.000,–;

    • b. voor aanvragen op grond van artikel 6, tweede lid: € 4.000.000,–;

    • c. voor aanvragen op grond van artikel 6, derde lid: € 2.333.333,–;

    • d. voor aanvragen op grond van artikel 6, vierde lid:€ 1.000.000,–.

  • 2. Indien de subsidieplafonds uit het eerste tijdvak niet volledig worden benut, kan de minister de resterende middelen benutten voor aanvragen in het opvolgende aanvraagtijdvak.

  • 3. Indien een van de subsidieplafonds niet volledig wordt benut in het opvolgende tijdvak, kan de minister de resterende middelen benutten voor aanvragen die het andere subsidieplafond van dat aanvraagtijdvak te boven gingen.

  • 4. Na het eerste aanvraagtijdvak volgen nog ten minste zeven aanvraagtijdvakken. De minister doet in de Staatscourant mededeling van de vaststelling van de aanvraagtijdvakken met vermelding van de bestemming en het subsidieplafond voor het desbetreffende aanvraagtijdvak.

Artikel 6. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten voor het professionaliseren van organisaties die werkzaam zijn in het Europese deel van Nederland die werken ten behoeve van de in artikel 2 genoemde doelen.

  • 2. De minister kan subsidie verstrekken voor kleinschalige maatschappelijke initiatieven in het Europese deel van Nederland die zich richten op het versterken van de gemeenschap of impact hebben op de in artikel 2 genoemde doelen.

  • 3. De minister kan subsidie verstrekken voor middelgrote maatschappelijke initiatieven in het Europese deel van Nederland die zich richten op het versterken van de gemeenschap of impact hebben op de in artikel 2 genoemde doelen.

  • 4. De minister kan subsidie verstrekken voor grootschalige maatschappelijke initiatieven in het Europese deel van Nederland die zich richten op het versterken van de gemeenschap of impact hebben op de in artikel 2 genoemde doelen.

Artikel 7. Aanvragers

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking rechtspersonen die zijn gevestigd in het Europese deel van Nederland.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt aan natuurlijke personen.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen op Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Artikel 8. Hoogte van subsidie

  • 1. De subsidie op grond van artikel 6, eerste lid, bedraagt een voucher van € 5.000,–.

  • 2. De subsidie op grond van artikel 6, tweede lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 5.000,– tot € 25.000,–.

  • 3. De subsidie op grond van artikel 6, derde lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 25.000,– tot € 125.000,–.

  • 4. De subsidie op grond van artikel 6, vierde lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 125.000,– en ten hoogste € 500.000,–.

  • 5. Niet voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. exploitatiekosten;

    • b. kosten die het karakter hebben van een herstelbetaling, compensatie of schadeloosstelling;

    • c. kosten pro memorie;

    • d. onvoorziene kosten.

  • 6. Voor de berekening van uurtarieven wordt een vastgesteld uurtarief van € 47 voor bedrijven gehanteerd.

Artikel 9. Subsidieaanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag bevat de gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

  • 2. Aanvragen op grond van artikel 6, derde en vierde lid, bevatten een jaarrekening.

  • 3. Onvolledige subsidieaanvragen kunnen, binnen 2 weken na de mededeling van de minister dat de aanvraag onvolledig is, worden aangevuld door de aanvrager.

Artikel 10. De rangschikking van de aanvragen

  • 1. De minister beoordeelt alle in een aanvraagtijdvak ingediende volledige aanvragen en stelt een rangschikking op van de aanvragen.

  • 2. De rangschikking van de aanvragen op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, gebeurt door loting indien het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 3. De rangschikking van de aanvragen op grond van artikel 6, derde en vierde lid, vindt plaats op basis van de mate waarin de aanvragen de in artikel 2 genoemde doelen dienen.

Artikel 11. Beoordelingscriteria

De kwaliteit van de aanvragen op grond van artikel 6, derde en vierde lid, wordt vastgesteld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria, die zijn opgesomd in volgorde van hun relatieve belang:

  • a. de mate waarin een activiteit een bijdrage levert aan de in artikel 2 genoemde doelen;

  • b. de waarschijnlijkheid dat de doelstellingen van het project daadwerkelijk worden bereikt en het aantal personen dat direct of indirect met het project wordt bereikt;

  • c. de mate waarin het project nazaten van tot slaaf gemaakten ten goede komt;

  • d. de mate waarin de aanvrager geworteld is in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten;

  • e. het bereik van de activiteit gerelateerd aan de daaraan verbonden kosten;

  • f. de mate waarin samenwerking en aansluiting wordt gezocht met grassroots organisaties;

  • g. de mate waarin het project een duurzaam karakter heeft met lange termijn effecten.

Artikel 12. Weigeringsgronden

De minister wijst een aanvraag voor een subsidie af voor zover:

  • a. projecten in strijd zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving;

  • b. subsidies niet, direct dan wel indirect, ten goede komen aan de in artikel 2 benoemde doelen;

  • c. projecten een looptijd van langer dan 4 jaar hebben;

  • d. de aanvrager onvoldoende geworteld is in de gemeenschap;

  • e. de aanvraag ziet op de kosten die aanvullend nodig zijn op de initiële aanvraag om een initiatief te realiseren;

  • f. het een aanvraag op grond van artikel 6, eerste lid, betreft en de aanvrager reeds twee keer op grond van hetzelfde artikel subsidie heeft ontvangen;

  • g. het een aanvraag op grond van artikel 6, eerste lid betreft en de aanvrager reeds een subsidie op grond van hetzelfde artikel subsidie heeft ontvangen in het direct voorgaande tijdvak.

  • h. het een aanvraag betreft van een aanvrager die reeds subsidie heeft ontvangen op grond van deze regeling in hetzelfde tijdvak.

Artikel 13. Wijze van subsidieverstrekking

  • 1. Bij de verstrekking van een subsidie op grond van artikel 6, eerste lid, wordt direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven.

  • 2. Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 6, tweede lid, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 3. Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 6, derde en vierde lid, wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag op basis van de gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop een verzoek tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger

Naast de verplichtingen bedoeld in het Kaderbesluit BZK-subsidies, is de ontvanger van de subsidie verplicht ervoor zorg te dragen dat:

  • a. de doelen gesteld in de aanvraag op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd en de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van de financiële positie van de aanvrager en inkomsten en bestedingen die samenhangen met de gesubsidieerde activiteit.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip en vervalt vier jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling na het in het eerste lid bedoelde tijdstip van vervallen van de regeling van toepassing op de afwikkeling van subsidieaanvragen en -vaststellingen op grond van deze regeling.

  • 3. Een ministerieel besluit als bedoel in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Digitalisering en Koninkrijksrelaties A.C. van Huffelen

ARTIKEL 53 AGVV

Artikel 53

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

  • 1. Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2. De steun wordt toegekend voor de volgende culturele doelstellingen en activiteiten:

    • a) musea, archieven, bibliotheken, kunstencentra en cultuurcentra of artistieke of culturele locaties, theaters, bioscopen, operahuizen, concerthallen, andere live-performanceorganisaties, cinematografische erfgoedinstellingen, en andere vergelijkbare artistieke en culturele infrastructuurvoorzieningen, organisaties en instellingen;

    • b) materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed;

    • c) immaterieel erfgoed in welke vorm ook, met inbegrip van volksgebruiken en ambachten;

    • d) kunst- of culturele evenementen en performances, festivals, tentoonstellingen en andere vergelijkbare culturele activiteiten;

    • e) culturele en artistieke educatie alsmede de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

    • f) schrijven, uitgeven, productie, distributie, digitalisering en publiceren van muziek en literatuur, met inbegrip van vertalingen.

  • 3. De steun kan de vorm hebben van:

    • a) investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van cultuurvoorzieningen;

    • b) exploitatiesteun.

  • 4. Wat investeringssteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van:

    • a) kosten voor de bouw, modernisering, verwerving, instandhouding of verbetering van infrastructuur, indien jaarlijks ten minste 80% van de tijd- of ruimtecapaciteit voor culturele doeleinden wordt gebruikt;

    • b) kosten voor de verwerving, met inbegrip van huur, eigendomsoverdracht of fysieke verplaatsing van cultureel erfgoed;

    • c) kosten voor bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering en publicatie;

    • d) kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma's en bezoekers te bevorderen;

    • e) kosten voor culturele projecten en activiteiten, samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's en -beurzen, met inbegrip van kosten voor selectieprocedures, promotiekosten en kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 5. Wat exploitatiesteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de volgende:

    • a) de kosten van de culturele instelling of erfgoedlocatie in verband met vaste of tijdelijke activiteiten, waaronder tentoonstellingen, uitvoeringen en evenementen en vergelijkbare culturele activiteiten die plaatsvinden in het kader van hun normale activiteiten;

    • b) kosten van culturele en artistieke educatie en van de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

    • c) kosten om de locaties en activiteiten van culturele instellingen of erfgoedlocaties beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, alsmede kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met een handicap;

    • d) exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssteun;

    • e) kosten voor personeel dat werkt voor de culturele instelling, de erfgoedlocatie of een project;

    • f) kosten voor advies- en ondersteuningsdiensten geleverd door externe consultants en dienstverrichters, die rechtstreeks voortvloeien uit het project.

  • 6. In het geval van investeringssteun is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De exploitant van de infrastructuur mag een redelijke winst behouden over de betrokken periode.

  • 7. In het geval van exploitatiesteun is het steunbedrag niet hoger dan wat nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over de betrokken periode te dekken. Dit wordt geborgd vooraf op basis van redelijke prognoses, of via een terugvorderingsmechanisme.

  • 8. Voor steun van ten hoogste 2,2 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag worden vastgesteld op 80% van de in aanmerking komende kosten, als alternatief voor de toepassing van de in de leden 6 en 7 bedoelde methode.

  • 9. Voor de in lid 2, onder f), genoemde activiteiten is het maximale steunbedrag niet hoger dan hetzij het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de gedisconteerde inkomsten van het project, hetzij 70% van de in aanmerking komende kosten. De inkomsten worden in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor publicatie van muziek en literatuur, met inbegrip van de auteursvergoedingen (kosten van auteursrechten), vergoedingen van vertalers, vergoedingen van redacteuren, andere publicatiekosten (proeflezen, correctie, revisie), opmaak- en prepresskosten, en kosten voor drukken en e-publishing.

  • 10. Steun voor kranten en tijdschriften, ongeacht of deze op papier of elektronisch worden gepubliceerd, komt op grond van dit artikel niet in aanmerking.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Aanleiding en achtergrond

Op 19 december 2022 bood de Minister-President namens de regering excuses aan voor het Nederlands handelen in het verleden met betrekking tot het slavernijverleden. De excuses kwamen na jarenlange strijd door activisten uit het Koninkrijk en Suriname. Parallel aan de excuses werd ook een kabinetsreactie1 uitgebracht op het in juli 2021 gepresenteerde onderzoeksrapport ‘Ketenen van het verleden’2 van de Dialooggroep Slavernijverleden. De dialooggroep focuste zich op de doorwerking van het trans-Atlantische slavernijverleden in de hedendaagse samenleving en was gericht op een bredere erkenning en inbedding van dit gedeelde verleden. In de kabinetsreactie van 19 december 2022 werden een aantal toezeggingen gedaan om de ontwikkeling van toekomstig beleid gericht op erkenning, verwerking en maatschappelijke herstel te bewerkstelligen. In deze kabinetsreactie kondigde het kabinet een subsidieregeling aan voor maatschappelijke initiatieven gericht op:

  • kennis en bewustwording;

  • erkenning en herdenken;

  • een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en de verwerking daarvan.

Voor deze subsidieregeling is eenmalig een bedrag van € 100 miljoen euro vrijgemaakt. De reikwijdte van het fonds waar de subsidieregeling maatschappelijke initiatieven onderdeel van uitmaakt is het trans-Atlantisch Slavernijverleden; dat wil zeggen voor organisaties uit het hele Nederlandse Koninkrijk en Suriname.3 Hierbij heeft het kabinet beoogt dat er een geografische balans is in de besteding van de middelen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in tempo, aanpak en organisatie, en recht wordt gedaan aan de specifieke behoeften vanuit verschillende gemeenschappen.

In dit kader is besloten de beschikbare € 100 miljoen voor de regeling maatschappelijke initiatieven op te splitsen in drie delen: € 33,3 miljoen voor respectievelijk (Europees) Nederland, het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname.4 Deze aanpak biedt de mogelijkheid tot maatwerk per geografisch gebied, waarbij voor elk gebied afzonderlijk een passende regeling is ontwikkeld met respect voor de plaatselijke werkwijze, processen en tempo. Bijgaande regeling betreft de regeling maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden voor Europees Nederland.

2. Totstandkoming en uitgangspunten van de regeling

Uitgangspunten

De uitgangspunten voor deze subsidieregeling voor Europees Nederland komen voort uit het rapport ‘Ketenen van het verleden’, de kabinetsreactie van 19 december 2022 op het rapport van de Dialooggroep slavernijverleden, de voortgangsbrief van 23 juni 2023 ‘Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden’5, diverse gesprekken en werksessies die zijn gevoerd met nazaten van tot slaaf gemaakten en andere betrokkenen en het rapport naar aanleiding van de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties georganiseerde dialoogsessies6 over het slavernijverleden.

Tevens heeft er een internetconsulatie plaatsgevonden voor de standaard minimale termijn van 30 dagen van 16 februari tot en met 16 maart 2024.7

Doelstellingen

In zijn essay voor de Dialooggroep Slavernijverleden constateert Alex van Stipriaan dat weliswaar de zichtbaarheid van het slavernijverleden in Nederland is gegroeid, maar dat anderzijds de onbekendheid met het slavernijthema in de samenleving nog groot is.8 Op basis van meerdere onderzoeken stelt Van Stipriaan dat er een grote kloof is tussen wat er inmiddels aan (wetenschappelijke) kennis over het Nederlandse slavernijverleden beschikbaar is en het grote publiek. Zodoende kan er nog een hele grote slag gemaakt worden in de ‘vertaling’ en verspreiding van kennis naar de rest van de samenleving. Ook is volgens Van Stipriaan duidelijk dat inhoud, kwaliteit en kwantiteit van datgene dat op dit gebied wel al gebeurt, kan worden verbeterd.

Hoewel er nog weinig bekend is over hoe kennisvergroting kan bijdragen aan het bewustzijn op dit terrein, zijn er wel indicaties dat dit inderdaad het geval is. Felten vindt diverse aanwijzingen dat doceren op scholen over de geschiedenis van slavernij en kolonisatie vanuit meerdere perspectieven, een verandering van kennis en houding teweeg lijkt te brengen bij leerlingen en mogelijk ook leidt tot meer bewustwording.9 Ook tv-series en documentaires kunnen een positieve invloed hebben op volwassenen en jeugdige kijkers: op hun kennis, houding of bewustwording.

Naast kennis en bewustwording over het slavernijverleden als zodanig, gaat het ook om de erfenis en de doorwerking ervan in het heden. Er is in meerdere wetenschappelijke bronnen vastgesteld, dat de gevolgen van het slavernijverleden in het heden nog altijd doorwerken. Uit onderzoek uit 2020 blijkt dat 30% van de Surinaamse Nederlanders en 33% van de Nederlands Caribische Nederlanders discriminatie ervaart. Ook blijkt uit onderzoek dat discriminatie in Nederland op dit moment niet afneemt en dat deze groepen Nederlanders op verschillende terreinen achterstanden hebben.10

Tegen deze achtergrond adviseerde de Dialooggroep Slavernijverleden in zijn rapport om onder andere de volgende acties te ondernemen11:

  • Vergroot het bewustzijn over de trans-Atlantische slavernij via onderzoek, onderwijs en kunstzinnige projecten.

  • Versterk de kennis over de betekenis van discriminatie in het dagelijks leven.

  • Maak het slavernijverleden zichtbaar zodat dit een gedeelde geschiedenis kan worden.

Om die adviezen op te kunnen volgen is onder andere deze regeling in het leven geroepen.

In de kabinetsreactie van 19 december 2022 zijn deze doelstellingen als volgt beschreven:

  • Een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden.

  • Het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden.

  • De verwerking van het slavernijverleden.

  • Het bevorderen van kennis of bewustwording over het slavernijverleden.

  • De erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

Voor subsidie komen maatschappelijke initiatieven in aanmerking die substantieel bijdragen aan ten minste een (1) van de bovengenoemde doelstellingen.

Naast de brede maatschappelijke bewustwording en transformatie met betrekking tot het slavernijverleden krijgen in deze regeling initiatieven vanuit nazaten bijzondere aandacht met het oogmerk om:

  • aandacht te geven aan grassroots organisaties.

  • Veerkracht en betrokkenheid binnen de gemeenschap te versterken.

  • (beginnende) organisaties te versterken en te professionaliseren.

Bijzondere aandacht voor het bevorderen van grassroots organisaties

In het kader van de regeling voor maatschappelijke initiatieven is er gestreefd naar het creëren van een inclusief en ondersteunend klimaat voor diverse lokale gemeenschappen. Een specifieke focus ligt op het bevorderen van grassroots organisaties, die vaak de spil vormen van authentieke lokale initiatieven. Deze organisaties, voortgekomen uit de basis van de gemeenschappen van nazaten van tot slaaf gemaakten, hebben bewezen bij uitstek in staat te zijn om op lokaal niveau innovatieve en effectieve programma's te organiseren. Door gerichte ondersteuning te bieden aan deze grassroots initiatieven wordt er beoogd niet alleen duurzame verandering te bewerkstelligen, maar ook de veerkracht en betrokkenheid binnen de gemeenschappen te versterken. In de regeling zijn twee faciliteiten opgenomen ter bevorderen van grassroots organisaties:

  • 1. een voucher die grassroots organisaties kunnen inzetten tot professionalisering en versterking van hun organisatie;

  • 2. grotere gevestigde organisaties die samenwerken met grassroots organisaties voor hun initiatief of grassroots organisaties opnemen in hun project krijgen een hogere rangschikking bij de toekenning van de subsidie.

Om de gemeenschap van nazaten en andere betrokkenen te ondersteunen bij het indienen van aanvragen, worden er informatiesessies georganiseerd over het doel van de subsidieregeling, de eisen waar een aanvraag aan moet voldoen en de criteria waaraan de aanvraag wordt beoordeeld. Er zal ook stil worden gestaan bij subsidieverplichtingen zoals de verantwoording van de subsidie na afloop van de activiteiten.

3. Wettelijk kader

Deze regeling is opgesteld op grond van de Kaderwet overige BZK-subsidies en het Kaderbesluit BZK-subsidies. Subsidies die worden verstrekt krachtens deze regeling worden verstrekt volgens de regels van deze wet en dit besluit.

Verhouding tot het hoger recht: staatssteun

Tijdens het opstellen van deze subsidieregeling is rekening gehouden met de EU wet- en regelgeving betreffende staatssteun. Subsidies op grond van deze regeling kunnen staatssteun bevatten. Dit wordt gerechtvaardigd door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

4. Administratieve lasten

Om in aanmerking te komen voor een subsidie vanuit deze subsidieregeling moeten (grassroots) organisaties een aantal stappen doorlopen: (1) een subsidieaanvraag indienen die voldoet aan de beoordelingscriteria en volledig is in haar benodigde gegevens; (2) het subsidiebesluit verkrijgen en (3) de gesubsidieerde activiteiten uitvoeren conform de in de subsidieaanvraag opgestelde P*Q begroting en de in het subsidiebesluit opgelegde subsidieverplichtingen.

Bij de professionaliseringsvouchers wordt er direct een besluit tot subsidievaststelling genomen.

Bij subsidies tot aan € 125.000 dient er een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend, vergezeld met een eindverslag. Bij subsidies hoger dan € 125.000 dient er bij het verzoek tot subsidievaststelling niet alleen een eindverslag te worden ingediend maar ook een controleverklaring. Er is op basis van artikel 7 Kaderbesluit BZK uitgegaan van een administratieve last van uur met een gemiddeld uurtarief van € 17,– voor burgers en € 47 voor bedrijven. Er is gekozen voor een vast bedrag ter vereenvoudiging van de uitvoering.

De verwachting is dat er per aanvraagronde maximaal 387 subsidies worden verstrekt. De verdeling hiervan is als volgt:

  • Categorie 1 (professionaliseringsvoucher): 200

  • Categorie 2 (kleine maatschappelijke initiatieven): 100

  • Categorie 3 (middelgrote maatschappelijke initiatieven): 85

  • Categorie 4 (grote maatschappelijke initiatieven): 2

Zeker in de eerste aanvraagrondes is de verwachting dat er meer aanvragen zullen zijn dan er budget beschikbaar is. Op basis van de regelingen voor het Herdenkingsjaar verwachten we dat het budget tweemaal overvraagd zal worden. Dan gaat het dus om circa 800 aanvragen, waarvan er maximaal 387 aanvragen leiden tot een subsidieverstrekking, waarbij er maximaal 187 subsidievaststellingen zullen worden aangevraagd, waarvan er 2 aanvragen ook een accountantsverklaring moeten aanleveren. Voor de accountantsverklaring geldt dat kosten hiervoor gemiddeld liggen tussen de € 1.000 en € 2.500. In onderstaande berekening is uitgegaan van € 2.000.

Per aanvraagronde komt dat neer op de volgende regeldruk kosten:

Taak

Uurtarief rechtspersonen

Eenheid (uren)

Kosten alle aanvragen

Kennisnemen van de regeling

€ 47

1

€ 37.600 (rechtspersonen)

Opstellen P*Q begroting en plan voor het initiatief

€ 47

3

€ 112.800 (rechtspersonen)

Invullen elektronisch aanvraagformulier

€ 47

1

€ 37.600

Invullen elektronisch formulier verzoek tot subsidievaststelling

€ 47

1

€ 8.789

Kosten accountantsverklaring

€ 2.000

 

€ 4.000

Totaal

   

€ 200.789

€ 200.789 maal 8 aanvraagrondes de regeling is € 1.606.000 aan regeldrukkosten.

I. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepaling

Nazaten van tot slaaf gemaakten

Nazaten van tot slaaf gemaakten verwijst naar de afstammelingen van mensen die in het verleden tot slaaf zijn gemaakt. In de context van het trans-Atlantisch Slavernijverleden doelt deze term op de generaties die zijn voortgekomen uit de generaties Afrikaanse mensen, en inheemsen uit de Amerika’s en Marrons, die vanaf ongeveer 1528 tot 1863/1873 tot slaaf waren gemaakt. Deze term benadrukt ook de historische continuïteit van het onrecht dat door slavernij is aangericht en de langetermijneffecten op de betrokken gemeenschappen. Het erkent ook het belang van het begrijpen van de erfenis en doorwerking van slavernij en het aanpakken van hedendaagse kwesties die voortkomen uit deze geschiedenis, waaronder sociaaleconomische ongelijkheid, discriminatie en intergenerationele trauma's.

Gemeenschap

Gemeenschap in het kader van het slavernijverleden verwijst naar de groep mensen die historisch gezien direct getroffen is door slavernij en de daarmee samenhangende praktijken. Dit betreft de nazaten van tot slaaf gemaakten en de groep mensen met wie ze op basis van gedeelde kenmerken, belangen of een gevoel van saamhorigheid verbonden zijn.

Trans-Atlantisch slavernijverleden

Het trans-Atlantisch Slavernijverleden verwijst naar het historische tijdperk (vanaf begin 16e tot eind 19e eeuw) waarin miljoenen mensen, voornamelijk uit Afrika, werden ontvoerd, verhandeld en tot slaaf gemaakt, en vervolgens gedwongen werden te werken op plantages, in mijnen en in andere sectoren, met name in de Amerika’s (Noord- en Zuid-Amerika), Afrika en delen van Europa. Deze gruwelijke praktijk van de slavenhandel vond plaats tussen de 15e en 19e eeuw en was een systematisch proces van mensenhandel dat grote impact had op de betrokken individuen en hun nakomelingen. De reikwijdte van deze subsidieregeling is het trans-Atlantisch Slavernijverleden.

Grassroots organisaties

Grassroots organisaties in het kader van slavernijverleden verwijst naar organisaties, culturele of maatschappelijke instellingen zonder winstoogmerk (stichting of verenigingen), die op lokaal niveau zijn geworteld in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten en georganiseerd zijn om specifieke kwesties met betrekking tot het slavernijverleden aan te pakken, ten goede van de nazaten van tot slaaf gemaakten. Deze organisaties zetten zich doorgaans in voor bewustwording, rechtvaardigheid, emancipatie en blijvende positieve verandering en/of verbetering in het leven van nazaten.

Artikel 2. Subsidiedoel

De doelen van deze subsidieregeling sluiten aan bij de doelstellingen zoals benoemd in de kabinetsreactie van 19 december 2022.12

Artikel 3. Staatssteun

Op basis van artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening13 (AGVV) kan steun voor activiteiten voor cultureel en instandhouding van het erfgoed onder voorwaarden worden verleend. Op grond van dit artikel is het dus mogelijk om 100% subsidie te verlenen, mits er geen sprake is van een exploitatiewinst. Als hier wel sprake van is, moet dit bedrag van de in aanmerking komende kosten worden afgetrokken. Hierbij mag de aanvrager wel een redelijke winst behouden.

Artikel 53 AGVV is bijgevoegd als bijlage 1.

Artikel 4. Subsidieplafond

In totaal is € 33.333.333,33 beschikbaar voor deze regeling voor de periode 1 juli 2024 tot 1 juli 2029. Wanneer het maximale bedrag in een boekjaar niet volledig wordt benut, schuift het resterende bedrag door naar het volgende boekjaar.

De subsidie is verdeeld in vier onderdelen:

  • 1. Een subsidie voor het professionaliseren van grassroots organisaties (€ 5.000);

  • 2. Een subsidie voor kleine maatschappelijke initiatieven (tussen € 5.000 en € 25.000);

  • 3. Een subsidie voor middelgrote maatschappelijke initiatieven (tussen € 25.000 en € 125.000)

  • 4. Een subsidie voor grote maatschappelijke initiatieven (tussen € 125.000 en € 500.000).

Per onderdeel geldt een subsidieplafond. In het eerste aanvraagtijdvak van de regeling zijn per onderdeel van de regeling de volgende maximale bedragen beschikbaar:

  • Deel 1 professionaliseren van grassroots organisaties: maximaal € 1.000.000 beschikbaar;

  • Deel 2 kleinschalige initiatieven: maximaal € 4.000.000 beschikbaar;

  • Deel 3 middelgrote initiatieven: maximaal € 2.333.333,33 beschikbaar;

  • Deel 4 grootschalige initiatieven: maximaal € 1.000.000 beschikbaar.

Wanneer het subsidieplafond van één van voorgenoemde onderdelen niet wordt bereikt kunnen deze middelen worden gebruikt voor volledige en tijdige aanvragen van een ander subsidieonderdeel die zijn afgewezen door een te lage plek in de rangschikking. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer aanvragers uitgeloot worden voor de professionaliseringsvoucher, zij alsnog in aanmerking hiervoor kunnen komen wanneer blijkt dat het subsidieplafond niet is bereikt voor de gemeenschap versterkende initiatieven. Deze toekenning vindt plaats op basis van de al bestaande rangschikking. Aanvragers die hoger staan op de lijst zullen dus als eerste aan de beurt zijn.

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken

Er is gekozen om alleen het eerste aanvraagtijdvak vast te leggen in de regeling zodat de planning flexibel blijft en aanpassingen gedaan kunnen worden gedurende de loop van de regeling. Op deze manier kunnen de lessen die worden geleerd naar aanleiding van de planning van het eerste tijdvak worden toegepast in de planning van de volgende tijdvakken. De data van de nieuwe aanvraagtijdvakken zullen transparant en ruim van tevoren worden aangekondigd in de Staatscourant.

Artikel 6. Subsidiabele activiteiten

Onderdeel 1 – professionaliseren van grassroots organisaties

Dit onderdeel van de regeling biedt grassroots organisaties van nazaten en betrokken gemeenschappen de mogelijkheid tot professionalisering en versterking van hun organisatie door middel van een professionaliseringsvoucher van € 5.000,–, waarvan de toekenning plaatsvindt op basis van loting indien het subsidieplafond wordt overschreden.

Deze voucher is bedoeld voor diverse activiteiten die gericht zijn op het versterken van de organisatorische capaciteit en duurzaamheid van de organisaties. Hierbij wordt gedacht aan de volgende mogelijkheden:

  • Capaciteitsopbouw: ondersteuning voor workshops en trainingen gericht op het vergroten van de vaardigheden en kennis van bestuursleden en medewerkers. Dit omvat ook begeleiding bij het opzetten van effectieve bestuursstructuren en financieel beheer.

  • Bevorderen van netwerkvorming: mogelijkheden om samenwerkingsverbanden te organiseren en te versterken, waardoor organisaties beter verbonden zijn met relevante partners en elkaar.

  • Toegang tot middelen: verkrijgen van advies op maat en informatie over bestaande subsidie- en financieringsmogelijkheden, evenals ondersteuning bij het schrijven van succesvolle subsidieaanvragen.

  • Technologische ondersteuning: training in het gebruik van moderne technologieën en tools, met als doel het optimaliseren van digitalisering binnen de organisatie.

  • Marketing en zichtbaarheid: ontwikkelen van effectieve marketing- en communicatiestrategieën om de zichtbaarheid van de organisatie te vergroten, waardoor zij hun impact kunnen vergroten.

  • Advies over (financiële) duurzaamheid: ondersteuning bij het ontwikkelen van duurzame financieringsmodellen op de lange termijn, waardoor met duurzaam financieel beheer de continuïteit en zelfstandigheid van de organisaties worden bevorderd.

Deze diversiteit aan ondersteuningsmogelijkheden stelt organisaties in staat om op maat gemaakte stappen te zetten naar een versterkte en veerkrachtige toekomst; peer to peer educatietrajecten kunnen hier dus ook onderdeel van uit maken. De voucher mag maximaal 2 keer worden aangevraagd, waarbij er tussen de aanvragen minimaal een aanvraagtijdvak moet zitten. Op deze manier kan de professionalisering waarvoor de eerste voucher is aangevraagd effect sorteren, voordat er een volgende aanvraag gedaan wordt. Dit is terug te vinden onder artikel 12, onder g, in de regeling.

Onderdeel 2 en 3 – kleine en middelgrote maatschappelijke initiatieven

Dit onderdeel van de regeling omvat initiatieven ter versterking van de gemeenschap, gericht op het bevorderen van veerkracht binnen de gemeenschappen van nazaten van tot slaaf gemaakten en het vieren van hun veerkracht. Binnen dit segment van de regeling zijn er twee subsidieopties beschikbaar: een 'kleine' subsidie tussen € 5.000 en € 25.000, toegekend op basis van loting, en een 'middelgrote' subsidie variërend tussen € 25.000 en € 125.000, beoordeeld en gerangschikt door de minister op basis van de beoordelingscriteria uit artikel 11. De projecten kennen een looptijd van maximaal vier jaar.

Deze initiatieven kunnen onder meer de volgende, doeleinden hebben:

  • Sociale samenhang en netwerkvorming: organisatie van gemeenschapsbijeenkomsten en evenementen met als doel heling en herstel binnen diverse gemeenschappen, waarbij de nadruk ligt op het samenbrengen van gemeenschapsleden en het bevorderen van sociale samenhang.

  • Educatie en bewustwording:

  • ontwikkeling van programma's gericht op het vergroten van kennis over het eigen slavernijverleden en/of het verleden van de Afrikaanse landen van herkomst en bewustwording van de doorwerking ervan op individuele en gemeenschapspatronen;

  • educatieve initiatieven gericht op bewustwording, begrip en empowerment;

  • onderwijs- en voorlichtingsprogramma's om de veerkracht van de gemeenschap tegen discriminatie en racisme te vergroten, met aandacht voor empowerment, voorlichting, en ondersteuning in situaties van discriminatie.

  • Community projecten: financiering van door gemeenschappen geleide projecten die zich richten op het delen van hun geschiedenis en ervaringen met betrekking tot slavernij. Dit kan ook gaan om oral history projecten.

  • Gezamenlijke ontwikkeling van impactvolle plannen/projecten:

  • economische empowerment van de gemeenschap;

  • bewustwording, educatie en emancipatie met betrekking tot de doorwerking van het slavernijverleden op de mentale en fysieke gezondheid van nazaten;

  • professionele netwerkvorming binnen gemeenschappen;

  • gezondheidsvoorlichtingscampagnes;

  • projecten ter bevordering van gezondheid en welzijn in de gemeenschap.

  • Educatieve programma's en ontwikkeling van lesmateriaal over het eigen slavernijverleden: en/of het verleden van de Afrikaanse landen van herkomst ontwikkeling van uitgebreide educatieve programma's voor gemeenschappen, inclusief lesmateriaal en interactieve workshops.

  • Organisatie van lezingen, seminars en paneldiscussies met internationaal karakter: het faciliteren van evenementen die de dialoog en het begrip bevorderen door middel van lezingen, seminars en paneldiscussies met een internationaal karakter.

  • Digitale platforms: ontwikkeling van websites, apps of virtuele tours die informatie en educatief materiaal over het slavernijverleden bieden.

  • Culturele uitingen (zonder winstoogmerk) die de dialoog en het begrip bevorderen in de betrokken gemeenschappen en in de samenleving als geheel, zoals tentoonstellingen, voorstellingen en workshops.

Onderdeel 4 – grote maatschappelijke initiatieven

Dit onderdeel van de regeling omvat grote maatschappelijke initiatieven. Voor dit onderdeel zijn aanvragen mogelijk van € 125.000 tot € 500.000. Deze projecten worden verwacht een diepgaande en blijvende impact te hebben op de doelstellingen van de regeling en bij te dragen aan een bredere maatschappelijke bewustwording en transformatie met betrekking tot het slavernijverleden. Er wordt gestreefd naar bevordering van samenwerking tussen grotere en grassroot organisaties.

Voor deze projecten gelden dezelfde doeleinden als voor kleine en middelgrote initiatieven. Ook kent de doorlooptijd van een project een maximum van vier jaar. Van deze meer grootschalige projecten wordt echter verwacht dat zij buiten een eindverslag ook een controleverklaring opleveren. Dit vanwege de grootte van de projecten.

Het is niet uitgesloten om als organisatie voor verschillende projecten verschillende aanvragen in te dienen maar dit kan niet in hetzelfde aanvraagtijdvak.

Artikel 7. Aanvragers

Rechtspersonen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden uitgesloten van deze regeling omdat er een aparte subsidieregeling wordt opgesteld met hetzelfde doel, die het Caribisch deel van het Koninkrijk zal omvatten. De voorliggende regeling is bedoeld voor aanvragers die in het Europese deel van Nederland zijn gevestigd en daar ook de initiatieven uitvoeren.

Het is niet uitgesloten dat organisaties met elkaar samenwerken of bijvoorbeeld met organisaties uit de culturele -, welzijn- of zorgsector. In dat geval kan een van de organisaties worden aangewezen als penvoerder en een aanvraag indienen.

Er kan niet aan aanvragers gevraagd worden te ‘bewijzen’ dat zij een nazaat van tot slaafgemaakten zijn. Bij de beoordeling wordt wel meegenomen tot in welke mate de aanvrager(s) geworteld zijn in de gemeenschap van nazaten van tot slaafgemaakten en in hoeverre de beoogde activiteiten ten goede van de gemeenschap komen.

Artikel 8. Hoogte van de subsidie

Subsidiabele kosten

Onder subsidiabele kosten vallen alleen de kosten die direct zijn verbonden met de voorbereiding van de aanvraag en de uitvoering van de activiteiten. Daarom moet de subsidieaanvraag worden onderbouwd met een specificatie van de kosten die zijn toe te rekenen aan de activiteit. De minister toetst vervolgens bij de subsidievaststelling of het aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt, of dat zij direct zijn verbonden met het aanvraagproces en de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie is ontvangen en of het om redelijke kosten gaat. Dit proces volgt uit artikel 6 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Exploitatiekosten

De hoogte van subsidie wordt bepaald op basis van de begroting van de kosten die nodig zijn voor de uitvoering van het project. Voor financiering komen alleen die kosten in aanmerking die in het formulier voor de begroting worden genoemd. De hoofdregel is dat het gaat om kosten die de aanvrager redelijkerwijs moet maken om de activiteiten in het project uit te voeren en dat de kosten direct verbonden zijn met deze activiteiten. Daarnaast geldt dat de aanvrager blijk geeft van een kostenbewuste uitvoering van de activiteiten waarvoor de bijdrage is bestemd.

Voor enkele exploitatiekosten kan wel financiering worden aangevraagd. Naar verwachting hebben veel organisaties die gebruik willen maken van deze regeling geen eigen huisvesting. Om de regeling zo laagdrempelig mogelijk te houden en hen ook de gelegenheid te geven om gebruik te maken van deze gelden komen de volgende exploitatiekosten wel in aanmerking voor financiering.

  • Kostenposten die wel mogen worden aangevraagd: marketingkosten, locatiehuur, materiaalkosten en vervoerkosten.

  • Kostenposten die niet kunnen worden aangevraagd: salariskosten, kantoorhuur, elektra- en onderhoudskosten, daggeldvergoeding, verzekering, consumptie, benzine en beltegoed.

    Daarnaast kan in algemene zin de aanvraag niet zijn gericht op het dekken van een exploitatietekort. Dit zijn kosten die geenszins subsidiabel zijn, een aanvraag waar deze kosten in zitten worden categorisch geweigerd. Dit is een reden voor weigering.

Dit betekent dat loonkosten van personeel in dienst van de organisatie niet in de begroting mogen worden opgenomen, tenzij voor een aantal uren toegewezen aan het project waar een aanvraag voor is ingediend. De huur van een locatie mag wel worden opgenomen, maar kantoorhuur van de organisatie niet. Dit geldt ook voor overige kosten die bij kantoorhuur komen kijken, zoals elektra en onderhoudskosten. Er kan een percentage aan overhead kosten worden ingediend, maar wederom geen personele lasten die de organisatie standaard draagt. Communicatiekosten die niet het project specifiek betreffen kunnen niet worden opgenomen.

Kosten die het karakter hebben van een herstelbetaling, compensatie of schadeloosstelling

Herstelbetalingen, compensatie of schadeloosstelling voor het slavernijverleden komen niet in aanmerking voor subsidie. Het kabinet heeft bewust gekozen voor een moreel ethisch gebaar met deze regeling naar aanleiding van de excuses voor het slavernijverleden. Tegelijkertijd blijft het kabinet actief betrokken bij initiatieven ter bevordering van antidiscriminatie en antiracisme.

Onvoorziene kosten

Het is niet mogelijk een kostenpost op te nemen voor ‘onvoorziene kosten’ in de subsidieaanvraag.

Artikel 9. Subsidieaanvraagvereisten

De minimale subsidieaanvraagvereisten zijn opgenomen in het Kaderbesluit subsidies-BZK in artikel 11, derde lid. Dit geldt voor alle vier de subsidieonderdelen (zowel de professionaliseringsvouchers als kleine, middelgrote en grote initiatieven). Concreet moet in de aanvraag het volgende worden opgenomen:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidieregeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit met de startdatum en verwachte datum van afronding van het activiteitenplan;

  • e. indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

  • g. het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel;

  • h. voor aanvragen boven de € 25.000 moet een jaarrekening worden opgenomen.

Alleen subsidieaanvragen die deze gegevens volledig bevatten worden meegenomen in het loting- en rangschikkingsproces. Indien er gegevens ontbreken hebben de aanvragers twee weken de tijd om de aanvraag aan te vullen. Zij worden hier tijdig van op de hoogte gesteld.

Artikel 10. De rangschikking van de aanvragen

Voor deze regeling is gekozen om een verdeling van het subsidieplafond te maken op volgorde van rangschikking van de aanvragen nadat deze allemaal zijn binnengekomen en op volledigheid zijn gecontroleerd. Dit zorgt ervoor dat niet alleen de heel ervaren initiatieven die succesvol zijn in het doen van subsidieaanvragen kans kunnen maken op de middelen, maar ook de partijen met impactvolle projecten die minder ervaren zijn in het doen van een subsidieaanvraag.

Voor subsidies voor professionaliseringsvouchers en kleine maatschappelijke initiatieven wordt de rangschikking van alle volledige en tijdige aanvragen bepaald door loting, indien het totaal aangevraagde bedrag het beschikbare bedrag overschrijdt. De hoogst gerangschikte aanvragen komen het eerst in aanmerking voor subsidie. Als met alle volledige en tijdige aanvragen het subsidieplafond niet wordt overschreden, worden de aanvragen dus toegekend zonder dat er loting plaatsvindt.

Voor subsidies voor middelgrote en grootschalige maatschappelijke initiatieven wordt een rangschikking opgesteld aan de hand van de beoordelingscriteria uit artikel 11.

Artikel 11. Beoordelingscriteria

De minister beoordeelt de aanvragen voor middelgrote en grootschalige initiatieven op de volgende aspecten en met een beoordelingskader waar deze aspecten op volgorde van hun relatieve belang zijn opgenomen:

  • a. Aanvragen moeten helder laten zien hoe de activiteit aansluit bij de beoogde doelen, zoals in artikel 2 van de regeling genoemd. Dit betreft een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden, de verwerking van het slavernijverleden, het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden en de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

  • b. Subsidieaanvragen worden beoordeeld op de waarschijnlijkheid dat de gestelde doelen daadwerkelijk worden bereikt. Daarnaast wordt gekeken naar het aantal personen dat direct of indirect wordt bereikt door het project. Aanvragers moeten overtuigend aantonen dat hun project concrete resultaten zal opleveren en een aanzienlijke impact zal hebben.

  • c. De beoordeling omvat de specifieke aandacht voor de mate waarin het project ten goede komt aan nazaten van tot slaaf gemaakten. Dit kan betrekking hebben initiatieven/programma gericht op deze doelgroep en strategieën om de betrokkenheid van deze gemeenschappen te vergroten.

  • d. Inzage in of de aanvrager(s) voldoende geworteld is/zijn in de gemeenschap. Dit kan bijvoorbeeld blijken omdat aanvragers aangeven deel uit te maken van de gemeenschap, aantoonbare kennis hebben van het slavernijverleden en/of de cultuur en taal van de betrokken gemeenschappen, eerdere projecten samen met en/of voor de gemeenschap hebben georganiseerd of uit een andere eerdere samenwerking met de gemeenschap.

  • e. De efficiëntie van de activiteit wordt beoordeeld in relatie tot de kosten. Aanvragers moeten laten zien dat de voorgestelde kosten in verhouding staan tot het beoogde bereik ende impact van de activiteit. Een analyse van de kosten gerelateerd aan bereik in de aanvraag kan hierbij behulpzaam zijn.

  • f. Bij de rangschikking van subsidieaanvragen wordt voorrang gegeven aan projecten en activiteiten waarin samenwerking en aansluiting wordt gezocht met grassroots organisaties. Het bevorderen van samenwerking met deze organisaties wordt als positief beoordeeld, gezien hun belangrijke rol op lokaal niveau en hun directe betrokkenheid bij de gemeenschappen die door het slavernijverleden zijn beïnvloed.

  • g. De mate waarin beoogde projectactiviteiten en -resultaten een blijvend (positief) effect teweeg zullen brengen in de gemeenschap. De beoogde projectresultaten worden zodanig ingebed, dat versterking van de gemeenschap ook na de subsidieperiode gegarandeerd is.

Artikel 12. Weigeringsgronden

Aanvragen die niet voldoen aan de subsidieaanvraagvereisten zoals benoemd in artikel 9 komen niet in aanmerking voor beoordeling, zowel voor de loting als de rangschikking en beoordeling door de minister. Subsidies die niet ten goede komen aan de doelen van de regeling zullen worden afgewezen.

In deze regeling wordt uitgegaan van 100% financiering van een project. Dezelfde activiteiten mogen dan ook niet al gesubsidieerd zijn via een andere subsidieregeling en het mag geen aanvullende aanvraag voor financiering betreffen. Dit is om te voorkomen dat er meer dan 100% van de subsidiabele kosten worden gesubsidieerd. Activiteiten met een looptijd van langer dan vier jaar worden niet gesubsidieerd.

Artikel 13. Wijze van subsidieverstrekking

Ter waarborging van een transparant en verantwoordelijk gebruik van subsidiegelden, zijn er heldere richtlijnen vastgesteld voor de verstrekking en verantwoording binnen de regeling. De wijze van subsidieverstrekking in deze regeling volgt de regels voor subsidieverstrekking zoals die zijn opgeschreven in de artikelen 16, 17 en 18 van het Kaderbesluit BZK-subsidies. De algemene regels over de verantwoording en vaststelling van subsidies zijn gestoeld op artikel 24 van het Kaderbesluit.

Betaling & bevoorschotting

  • Voor de professionaliseringsvoucher geldt dat het subsidiebedrag direct wordt vastgesteld. Er hoeft geen eindverslag in te worden gediend.

  • De subsidies met een bedrag van € 5.000 tot € 25.000 (subsidieonderdeel 2) wordt in de beschikking opgenomen op welke datum de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht. Het volledig aangevraagde bedrag kent bij toekenning 100% bevoorschotting. Voor subsidieonderdeel 2 geldt wel dat een vaststellingsaanvraag moet worden ingediend.14

  • Voor de subsidies met een bedrag tussen € 25.000 tot € 125.000 (subsidieonderdeel 3) geldt een 80% bevoorschotting bij beschikking. Na afronding van de activiteiten wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld elektronisch formulier. Deze vaststelling gaat vergezeld met een eindverslag, hetgeen een weergave bevat van de bereikte resultaten, bestede middelen, en de mate waarin het project heeft bijgedragen aan de gestelde doelen in overeenstemming met de subsidievoorwaarden.15

  • Voor de subsidies van € 125.000 en hoger (subsidieonderdeel 4) geldt ook een bevoorschotting van 80% bij beschikking, en dient na afronding van het gesubsidieerde project een uitgebreide verantwoording te worden ingediend. Deze verantwoording omvat een vaststellingsaanvraag met het eindverslag van het project – zoals toegelicht in voorgaande paragraaf – vergezeld van een controleverklaring conform artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht.16.

Voor alle vier subsidieonderdelen geldt dat de aanvrager de plicht heeft om schriftelijk te melden wanneer het aannemelijk is dat activiteiten niet kunnen plaatsvinden of niet aan de verplichtingen van de regeling kan worden voldaan. Nadere instructies met betrekking tot de indiening en inhoud van het eindverslag bij vaststelling worden verstrekt door de minister in de subsidiebeschikking.

Voortgangsverslag

Voor subsidies van € 25.000,– of meer waar de activiteiten langer dan een jaar duren, moet er één keer per jaar een voortgangsverslag worden opgestuurd. Dit verslag laat zien wat de voortgang van de activiteiten is. Deze verplichting is terug te vinden in artikel 19 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Concreet komt dit qua betaling bevoorschotting en verantwoording per subsidieonderdeel op het volgende neer:

Onderdeel

Bedrag

Betaling & bevoorschotting

Voortgang & verantwoording

Professionaliseringsvouchers

€ 5.000

100% bedrag direct vastgesteld

Geen – directe vaststelling bij beschikking

Kleine maatschappelijke initiatieven

€ 5.000 – € 25.000

100% bedrag bij beschikking

Vaststellingsaanvraag

inclusief eindverslag

Middelgrote maatschappelijke initiatieven

€ 25.000 – € 125.000

80% bij beschikking

20% bij vaststelling

Jaarlijks voortgangsverslag, vaststellingsaanvraag inclusief eindverslag

Grote maatschappelijke initiatieven

€ 125.000 – € 500.000

80% bij beschikking

20% bij vaststelling

Jaarlijks voortgangsverslag, vaststellingsaanvraag inclusief eindverslag en controleverklaring1

X Noot
1

Artikel 24 Kaderbesluit BZK-subsidies.

Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger

Naast de verplichtingen benoemd in artikel 14 zijn er verplichtingen voor de subsidieontvanger opgesomd in artikel 21 van het Kaderbesluit BZK-subsidies. De subsidieontvanger is volgens het Kaderbesluit verplicht:

  • a. De activiteit uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening, of, indien direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de subsidievaststelling;

  • b. Te voldoen aan de verplichtingen die door de minister aan de subsidie zijn verbonden;

  • c. Op verzoek van de minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de gesubsidieerde activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

  • d. Op verzoek van de minister alle medewerking te verlenen aan een door de minister terzake van de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatieonderzoek, die de minister redelijkerwijs nodig heeft bij de uitvoering van dat evaluatieonderzoek;

  • e. Indien een egalisatiereserve is gevormd, deze zo veilig mogelijk te beheren;

  • f. Onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;

  • g. Voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten een gescheiden administratie te voeren;

  • h. De in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling of, indien sprake is van staatssteun, gedurende een andere bij ministeriële regeling of bij beschikking aangegeven termijn;

  • i. Op verzoek van de minister nadere informatie aan te leveren ten behoeve van nadere verantwoording aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie dan wel een van de Europese steunkaders.

Artikel 15. Inwerkingtreding

De subsidieregeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip en vervalt vier jaar na inwerkingtreding. Hierna volgen dus geen aanvraagtijdvakken meer en vindt er geen bevoorschotting meer plaats. Na het vervallen van de regeling is er wel nog tijd voor de uitvoering en van de activiteiten omdat die een maximale looptijd van vier jaar mogen hebben.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Digitalisering en Koninkrijksrelaties A.C. van Huffelen


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 1.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 570-VII, nr. 160.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 34.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 36 284, nr. 36.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. C.

X Noot
6

Kamerstuk II 2023/2024, 36 284, nr. 39

X Noot
8

Alex van Stipriaan, Een plaats voor het slavernijverleden in Nederland. Essay voor de Dialooggroep Slavernijverleden, 12 maart 2021

X Noot
9

Hanneke Felten, De invloed van educatie over slavernij- en koloniaal verleden uit meerdere perspectieven, KIS, 2019.

X Noot
12

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 284, nr. 1

X Noot
13

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, zoals gewijzigd door verordening (EU) 2023/1315 op 23 juni 2023, waarbij bepaalde categorieën op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard

X Noot
14

Artikel 16 Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
15

Artikel 17 Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
16

Artikel 18 Kaderbesluit BZK-subsidies.

Naar boven