Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2024, 21599 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2024, 21599 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister voor Klimaat en Energie,
Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 1, eerste lid, onderdeel o, tweede en derde lid, 2, tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid, 3, tweede lid, vijfde en achtste lid, 6, tweede lid, 7, eerste lid, 8, 10, eerste en derde lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 12a, 14, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 15, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 27, eerste en derde lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 32, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 42, 43a, eerste en derde lid, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 48, derde, vierde, vijfde en zevende lid, 55c, 55e, eerste en derde lid, 55f, eerste lid, 55g, eerste lid, 55i, vierde lid, 55j, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 56, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 57, eerste lid, onderdeel b, 58, vierde en vijfde lid, 59, tweede en derde lid, 61, eerste, derde en vierde lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de volgens de stooklijn bij een buitentemperatuur van –10°C of lager vereiste ingaande vloeistoftemperatuur voor een warmtenet of de volgens de stooklijn bij een buitentemperatuur van –10°C of lager vereiste ingaande vloeistoftemperatuur aan de gebruikerszijde voor een verwarmingssysteem;
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van de nummers 400, 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom ten minste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;
beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het Rijk als bedoeld in artikel 2.21.a., eerste lid, onderdeel b van de Omgevingswet;
Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit stimulering duurzame energieproductie, zoals dit luidde op 31 oktober 2020;
mengsel van gassen dat is geproduceerd door vergassing van biomassa en dat geen nadere bewerking tot methaan heeft ondergaan;
coëfficiënt van prestatie uitgedrukt in de hoeveelheid afgegeven warmte aan de condensorzijde per hoeveelheid opgenomen elektriciteit bij gemiddelde gebruiksomstandigheden;
verzameling van de volgende categorieën productie-installaties:
a. categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbare warmte als bedoeld in de artikelen 41, 43, 45, 47, 49, 51, 53 en 57, onderdeel f; en
b. categorieën productie-installaties voor de vermindering van broeikasgas als bedoeld in de artikelen 63, 71, en 73, onderdelen c en d;
verzameling van de volgende categorieën productie-installaties:
a. categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbare warmte als bedoeld in de artikelen 33, 35, onderdelen a, c, e en g, 37, onderdelen a en c, 39, onderdeel a, 55 en 57, onderdelen a tot en met e; en
b. categorieën productie-installaties voor de vermindering van broeikasgas als bedoeld in de artikelen 59, 61, 63, 65, 67, 69, 73, eerste lid, onderdelen a en b, en 75;
verzameling van de volgende categorieën productie-installaties:
a. categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29 en 31; en
b. categorieën productie-installaties voor de vermindering van broeikasgas als bedoeld in de artikelen 77 en 79;
combinatie van naast elkaar liggende diepboringen die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;
biobrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel 33, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) en geproduceerd uit grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij die richtlijn;
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, niet zijnde een bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn;
installatie waarin brandstof wordt verstookt waarbij de verbrandingswarmte met een warmtewisselaar wordt overgedragen aan een vloeistof;
biologische afbraakreacties van uitsluitend vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren;
Minister voor Klimaat en Energie;
aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie is bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
uitkomst van de deling van het nominaal elektrisch vermogen en:
a. de som van het nominaal elektrisch vermogen en nominaal warmtevermogen in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een verbrandingsmotor; en
b. het nominaal warmtevermogen van de ketel in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een stoomturbine of een organische rankinecyclus;
maximaal vermogen van een productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte of hernieuwbaar gas en dat door de leverancier wordt gegarandeerd bij continu gebruik, waarbij in het geval van geothermische productie-installaties het nominale vermogen is bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;
2017: Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;
nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;
nuttig aangewende koolstofdioxide als bedoeld in artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling;
nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte als bedoeld in artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling;
primaire waterkering als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;
som van de tijdsperioden waarin een productie-installatie in deellast of op vol vermogen produceert;
productie-installatie die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, zesde lid van de Algemene uitvoeringsregeling;
onvermijdelijke thermische energie die als bijproduct in de bedrijfsvoering van een onderneming wordt opgewekt en die zonder nuttige aanwending ongebruikt terecht zou komen in lucht of water en die op het moment van indienen van de aanvraag niet nuttig wordt aangewend;
richtlijn nr. (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328);
code, opgenomen in de Standaard Bedrijfs Indeling 2008, Versie 2018, Update 2022;
warmtelevering aan een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, waarbij de producent de warmte levert voor ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen van gebouwen door transport van water;
omzetting van vaste of vloeibare biomassa door:
a. verbranding;
b. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder a in het geval de producten daarvan vervolgens worden verbrand; of
c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
verschil in waterpeil voor en achter een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door waterkracht waarbij het nominale vermogen wordt benut;
stadsverwarming of ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen in een gebouw, niet zijnde een kas, waarbij de producent de warmte rechtstreeks levert aan dat gebouw;
voorliggende waterkeringen als genoemd in paragraaf 3.9 van bijlage XXXIIb van de Omgevingsregeling;
waterstaatswerk als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;
harde zeewering en zachte zeewering van Maasvlakte 2 als bedoeld in bijlage 1 bij de concessie aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. te Rotterdam, bij koninklijk besluit van 23 mei 2008, nr. 08.001524.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 11.500.000.000 voor het verlenen van subsidies die worden aangevraagd in de periode van 10 september, 9:00 uur, tot 10 oktober, 17:00, voor:
a. de productie van hernieuwbare elektriciteit op grond van artikel 13, 15, 17, 19, 21 of 23;
b. de productie van hernieuwbaar gas op grond van artikel 25, 27, 29 of 31;
c. de productie van hernieuwbare warmte of al dan niet gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van artikel 33, 35, 37, 39, 41, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55 of 57;
d. de vermindering van broeikasgas op grond van artikel 59, 61, 63, 65, 67, 69, 71, 73, 75, 77, 79, 81, 83 of 85.
2. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
1. Van het subsidieplafond is:
a. € 1.000.000.000 gereserveerd voor het verlenen van subsidies voor aanvragen binnen het domein hoge-temperatuur-warmte;
b. € 1.000.000.000 gereserveerd voor het verlenen van subsidies voor aanvragen binnen het domein lage-temperatuur-warmte;
c. € 1.000.000.000 gereserveerd voor het verlenen van subsidies voor aanvragen binnen het domein moleculen.
2. De minister verdeelt telkens het gereserveerde bedrag voor het verlenen van subsidies binnen een domein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, in de volgorde van ontvangst van de aanvragen voor subsidies binnen dat domein, tot het gereserveerde bedrag binnen dat domein is bereikt.
3. Indien honorering van alle aanvragen binnen een domein die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het gereserveerde bedrag voor het verlenen van subsidies binnen dat domein zou worden overschreden, worden telkens de aanvragen voor subsidie binnen dat domein met het laagste rangschikkingsbedrag, uitgedrukt in euro per 1.000 kg vermindering van broeikasgas, geacht eerder te zijn ontvangen. Bij een gelijk rangschikkingsbedrag stelt de minister de volgorde vast door loting.
4. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor aanvragen binnen een domein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, lager is dan het voor de aanvragen binnen dat domein gereserveerde bedrag, vervalt de reservering voor het overblijvende bedrag en wordt dat overblijvende bedrag verdeeld op de wijze, bedoeld in artikel 4.
De minister verdeelt onverminderd artikel 3 het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van aanvragen voor zowel subsidies buiten de domeinen hoge-temperatuur-warmte, lage-temperatuur-warmte en moleculen, als voor subsidies binnen een van deze domeinen, indien in het betreffende domein het gereserveerde bedrag is bereikt.
De maximale vermindering van broeikasgas die in aanmerking komt voor subsidies voor de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof op grond van artikel 79, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, komt overeen met 10.600.000.000 kWh, gerekend voor de hele looptijd van de subsidies.
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:
a. geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie, geen gedoogplichtbeschikking op grond van artikel 10.21., eerste lid, van de Omgevingswet voor de beoogde locatie en geen afgesloten voorovereenkomst of grondovereenkomst met het Rijksvastgoedbedrijf kan worden overgelegd voor het vestigen van de productie-installatie op desbetreffende locatie;
b. de subsidieaanvrager voor de investering in de productie-installatie beschikt over een verklaring van de minister dat sprake is van energie-investeringen op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. voor dezelfde productie-installatie al subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking; of
d. voor dezelfde productie-installatie al subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse.
2. Bij het overleggen van de toestemming van de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gebruik gemaakt van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
1. Een subsidie als bedoeld in de artikelen 81, 83 en 85 die is afgegeven op een aanvraag voor subsidie die is ingediend met toepassing van artikel 2, vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling, of een subsidie van meer dan € 400.000.000,– worden verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:
a. binnen twee weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening is een uitvoeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;
b. de subsidieontvanger heeft binnen vier weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening aangetoond dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsovereenkomst is afgegeven.
2. Voor het opstellen van de uitvoeringsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 1 opgenomen model.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998.
4. Indien subsidie wordt verstrekt als bedoeld in artikel 81, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde of dertiende lid, of artikel 83, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde of dertiende lid, en ook subsidie als bedoeld artikel 85, tweede, derde of vierde lid, worden voor het berekenen van het bedrag van € 400.000.000, bedoeld in het eerste lid, aanhef, beide subsidies bij elkaar opgeteld.
1. Als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas door biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 27, onderdelen a en c en 29;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 39, 41 en 57, onderdeel e;
c. productie-installaties waarmee broeikasgas wordt verminderd als bedoeld in artikel 81, eerste lid, onderdelen c tot en met g, indien deze worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in:
1°. artikel 68, onderdeel c of d, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020;
2°. artikel 85, eerste lid, onderdeel c, d, e, f of g, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022;
3°. artikel 81, eerste lid, onderdeel c, d, e, f of g, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
d. productie-installaties waarmee broeikasgas wordt verminderd als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdelen c tot en met h, indien deze worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in:
1°. in artikel 87, eerste lid, onderdeel c, d, e, f, g of h, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022;
2°. in artikel 83, eerste lid, onderdeel c, d, e, f, g of h, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
2. Als productie-installaties waarvoor subsidie kan worden verstrekt als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 27, onderdelen b en d;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37 en 53, eerste lid.
3. Als productie-installaties waarvoor subsidie kan worden verstrekt indien deze geheel of deels bestaat uit gebruikte materialen als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29 en 31;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35, 37, 39, 41, 51 en 57, onderdeel e;
c. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 75;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in de artikelen 81, eerste lid, en 83, eerste lid;
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 85, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 13 en 15. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het Besluit SDEK, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
2. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid en 23, eerste lid.
3. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29 en 31. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het Besluit SDEK, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 33, eerste lid, 35, 37, 39, 41, 43, 45, 47, 49, eerste lid, 51, 53, eerste lid, 55, eerste lid, en 57.
5. Voor de productie-installaties, bedoeld in het vierde lid, wordt het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het Besluit SDEK, gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
6. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 55j, derde en vierde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 59, 61, 63, eerste lid, 65, eerste lid, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 73, eerste lid, en 75;
b. productie-installaties waarmee waterstof wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 77, eerste lid;
c. productie-installaties waarmee geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 79, eerste lid;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in de artikelen 81, eerste lid, en 83, eerste lid;
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 85, eerste lid.
7. Voor de productie-installatie, bedoeld in het zesde lid, wordt het verschil in kg verminderde broeikasgas dat bij het aantal kg verminderde broeikasgas van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 55j, vierde lid, van het Besluit SDEK, gemaximeerd op 25% van het aantal kg verminderde broeikasgas dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
8. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 55j, derde lid, van het Besluit SDEK, worden aangewezen productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 71, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29 en 31.
2. Als productie-installaties waarvoor de producent kan aantonen dat hij hernieuwbaar gas heeft geproduceerd waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, als bedoeld in artikel 32, zevende lid, van het Besluit SDEK worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35, 37 en 39.
1. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het Besluit SDEK worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt als bedoeld in de artikelen 13 en 15.
2. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het Besluit SDEK worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35, onderdelen b, d en f, 37, onderdelen b en d en 39, onderdeel b.
Als productie-installaties waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in artikel 56, tweede lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, 19, eerste lid, en 21, eerste lid;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25 en 27;
c. productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35 en 37;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in de artikelen 81, eerste lid, en 83, eerste lid;
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 85, eerste lid.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydromechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële of kinetische energie van stromend water dat niet specifiek voor de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter; of
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in de artikelen 19 en 21;
a. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
b. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2024, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominale en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie met een tiphoogte kleiner dan of gelijk aan 150 meter;
a. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
b. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2024, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Op de locatie van de productie-installatie is sprake van een hoogterestrictie bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving of doordat de productie-installatie wordt gerealiseerd in een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied rond de luchthavens Schiphol, De Kooy, Deelen, Eindhoven, Gilze-Rijen, Leeuwarden, De Peel, Volkel, Woensdrecht of het boven Nederlands grondgebied gelegen deel van de Kleine-Brogel dat op het moment van het indienen van de aanvraag is vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Waterstaat en dat is opgenomen in de luchtvaartgids, hoofdstuk ENR 6, bedoeld in artikel 5, vijfde lid van de Regeling luchtverkeersdienstverlening, waardoor de windturbine een tiphoogte heeft van kleiner dan of gelijk aan 150 meter.
4. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van een aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominale en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine met ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie:
a. die is opgericht binnen het waterstaatswerk of een beperkingengebied van een voorliggende waterkering, dan wel binnen het waterstaatswerk of het zeewaartsgerichte beperkingengebied van een primaire waterkering grenzend aan de Noordzee, de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Dollard of de Eems, dan wel in de harde zeewering of zachte zeewering van Maasvlakte 2;
b. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
c. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2024, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s m/s.
2. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominale en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A en:
a. waarbij de zonnepanelen op of aan een gebouw zijn aangebracht, met een totaal nominaal vermogen:
1° gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp;
2° gelijk aan of groter dan 1 MWp;
3° gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp, waarbij het dak van een bestaand gebouw constructief wordt aangepast of een draagconstructie wordt toegepast die het dak ontlast en waarbij deze constructieve dakaanpassing of draagconstructie noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie, danwel bij het gebruik van het dak van een bestaand gebouw gebruik wordt gemaakt van een productie-installatie met een maximaal gewicht van 10 kilogram per vierkante meter met zonnepanelen bedekt dakoppervlak; of
4° gelijk aan of groter dan 1 MWp, waarbij het dak van een bestaand gebouw constructief wordt aangepast of een draagconstructie wordt toegepast die het dak ontlast en waarbij deze constructieve dakaanpassing of draagconstructie noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie, danwel bij het gebruik van het dak van een bestaand gebouw gebruik wordt gemaakt van een productie-installatie met een maximaal gewicht van 10 kilogram per vierkante meter met zonnepanelen bedekt dakoppervlak.
b. waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op water drijven, met een totaal nominaal vermogen;
1° gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp; of
2° gelijk aan of groter dan 1 MWp;
c. waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan, met een totaal nominaal vermogen;
1° gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp;
2° gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 20 MWp;
3° gelijk aan of groter dan 20 MWp;
4° gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd;
5° gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 20 MWp en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd; of
6° gelijk aan of groter dan 20 MWp en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd.
d. waarbij de zonnepanelen automatisch met de stand van de zon meebewegen door middel van een zonvolgsysteem, met een totaal nominaal vermogen:
1° gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 20 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan;
2° gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 20 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd;
3° gelijk aan of groter dan 20 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan;
4° gelijk aan of groter dan 20 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd; of
5° gelijk aan of groter dan 1 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op water drijven.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gebouw ook verstaan een aan de grond gebonden overkapping voor het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen.
3. Het additioneel gecontracteerde terugleververmogen voor een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt maximaal 50% van het piekvermogen van de zonnepanelen.
4. Voor de productie-installaties bedoeld onder het eerste lid, onderdeel c, subonderdelen 4°, 5° en 6° en eerste lid, onderdeel d, subonderdelen 2° en 4°, bedraagt de open ruimte tussen de tafels met zonnepanelen, van bovenaf gezien, minimaal 25%.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdelen 1° en 3°, onderdeel b, subonderdeel 1°, en onderdeel c, subonderdelen 1° en 4°, binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdelen 2° en 4°, binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger neemt een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, onderdeel c, subonderdelen 2°, 3°, 5° en 6°, en onderdeel d, subonderdelen 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
5. Artikel 3, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdelen 1° en 3°, onderdeel b, subonderdeel 1°, en onderdeel c, subonderdelen 1° en 4°.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen groter dan 450 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen groter dan 110 kW en kleiner dan of gelijk aan 450 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 110 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 25, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK;
b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK; of
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 27, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. Een subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij:
a. verbeteringen zijn uitgevoerd in het productieproces waarna er per ton slib sprake is van ten minste 25% meer biogasproductie ten opzichte van voor de verbetering; en
b. ten minste de installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de aanvullende productie van biogas nieuw zijn.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 29, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer hij minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in de productie-installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas, niet zijnde biosyngas, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas door middel van vergassing, waarbij ten minste de vergasser nieuw is, uit:
a. biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017; of
b. biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van B-Hout als bedoeld in nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 31, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte overige biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie die uitsluitend voorziet in de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie met een totaal thermisch vermogen:
a. gelijk aan of groter dan 140 kWth en kleiner dan 1 MWth; of
b. gelijk aan of groter dan 1 MWth.
2. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van afgedekte collectoren waarvan de transparante isolerende laag, niet zijnde beglazing van tuinbouwkassen of fotovoltaïsche zonnepanelen, een geïntegreerd geheel vormt met de collector van een collectorsysteem of met collectoren waarbij het zonlicht met externe spiegels of lenzen wordt geconcentreerd.
3. Het vermogen in kWth van de productie-installatie wordt berekend door de apertuuroppervlakte van de afgedekte collectoren of het aangestraalde oppervlak van de spiegels of lenzen voor het concentreren van zonlicht in vierkante meter te vermenigvuldigen met een factor 0,7.
4. Voor de productie-installatie is niet al subsidie verstrekt op basis van artikel 4.5.2. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 33, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
c. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 450 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
d. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 450 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
e. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 110 kW en kleiner dan of gelijk aan 450 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
f. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 110 kW en kleiner dan of gelijk aan 450 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
g. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 110 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is; of
h. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 110 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is
1. De subsidie, bedoeld in artikel 35, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK;
b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK; of
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 37, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij verbeteringen worden doorgevoerd in het productieproces die ertoe leiden dat per ton zuiveringsslib de biogasproductie met ten minste 25% toeneemt vergeleken met de biogasproductie van voor de verbeteringen, en:
a. indien hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie nieuw zijn; of
b. indien hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie, nieuw zijn.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 39, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer de producent minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de broeikasgasemissiereductiecriteria bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 512, 514, 517, 518, 543, 545, 550 tot en met 579, 587, 594, 595 en 800 tot en met 809 van de NTA 8003:2017 met een brander in een ketel, waarbij ten minste de brander nieuw is, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 0,5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW voor:
a. toepassing in stadsverwarming; of
b. overige toepassingen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 41, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017 in een ketel, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 0,5 MWth en kleiner dan 5 MWth.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 43, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017 draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017 in een ketel met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth waarvan het aantal subsidiabele vollasturen:
a. ten hoogste 4.500 vollasturen per jaar bedraagt;
b. ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt;
c. ten hoogste 5.500 vollasturen per jaar bedraagt;
d. ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt;
e. ten hoogste 6.500 vollasturen per jaar bedraagt;
f. ten hoogste 7.000 vollasturen per jaar bedraagt;
g. ten hoogste 7.500 vollasturen per jaar bedraagt;
h. ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt; of
i. ten hoogste 8.500 vollasturen per jaar bedraagt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 45, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van biomassa als bedoeld in NTA 8003:2017 in een ketel met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 47, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets in een ketel, die wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw waarvan het nominale thermische vermogen:
a. gelijk aan of groter is dan 5 MWth en kleiner dan 50 MWth; of
b. gelijk aan of groter is dan 50 MWth.
2. In de ketel worden:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 49, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte door middel van verbaranding van houtpellets met een brander in een ketel, oven of fornuis, waarbij ten minste de brander nieuw is, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW, die wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 51, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017 in een ketel met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 5 MWth en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het besluit BSDK.
2. De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde biogeen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 53, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
5. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte die vrijkomt bij het composteren van uitsluitend biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 300 tot en met 329 van de NTA 8003:2017 in een gesloten ruimte voor compostering onder geconditioneerde omstandigheden, met een vermogen van ten minste 500 kWth.
2. De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde biogeen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 55, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter met een thermisch vermogen:
1°. kleiner dan 12 MWth;
2°. van ten minste 12 MWth en kleiner dan 20 MWth; of
3°. gelijk aan of groter dan 20 MWth;
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving, waarbij het aantal vollasturen ten hoogste 5.000 uur bedraagt;
c. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving, waarbij het aantal vollasturen ten hoogste 3.500 uur bedraagt;
d. een productie-installatie bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van ten minste 1.500 meter, waarbij het thermische vermogen:
1°. kleiner dan 12 MWth;
2°. van ten minste 12 MWth en kleiner dan 20 MWth; of
3°. gelijk aan of groter dan 20 MWth;
e. een productie-installatie als bedoeld in de onderdelen a en d waarbij, indien de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK, de installatie wordt uitgebreid met ten minste één aanvullende put met een diepte van ten minste 1.500 meter; of
f. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 4.000 meter.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 57, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 57, onderdelen a, d, e en f, binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 57, onderdelen b en c, binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die broeikasgas vermindert door:
a. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 3,0 en het nominale thermische vermogen ten minste 500 kWth is;
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 3,0 en het nominale thermische vermogen ten minste 500 kWth is en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving; of
c. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 3,0, het nominale thermische vermogen ten minste 500 kWth is en alle geproduceerde warmte wordt toegepast in een warmtenet of een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur in het stookseizoen van ten minste 90°C in het stookseizoen en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 59, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 59, onderdeel a, binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 59, onderdelen b en c, binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte onttrokken uit oppervlaktewater, afvalwater, drinkwater of zeewater, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd door middel van een warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 3,0 met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt en:
1°. de productie-installatie beschikt over een seizoensopslag voor warmte en de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving;
2°. de productie-installatie uitsluitend warmte levert via een op het moment van aanvraag bestaand warmtenet voor verwarming van gebouwde omgeving; of
3°. de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving en niet wordt gebruikt voor koudelevering en waarbij er sprake is van een nieuw warmteoverdrachtsstation;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.500 vollasturen per jaar bedraagt en:
1°. de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving; of
2°. de productie-installatie beschikt over een seizoensopslag voor warmte.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 61, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
4. Voor de productie-installatie, bedoeld in artikel 61, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° is geen subsidie verstrekt op basis van artikel 4.10.2. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte waarbij warmte wordt hergebruikt in een op het moment van de aanvraag bestaand verdampingsproces door middel van één of meerdere elektrisch aangedreven warmtepompen, indien van toepassing op basis van een halogeenvrij koudemiddel, waarbij:
a) het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt; of
b) het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt.
2. De warmtepomp of warmtepompen hebben een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij de hoeveelheid bespaarde warmte per hoeveelheid extra opgenomen elektriciteit bij vollast bedrijf ten minste 3,0 bedraagt, bepaald op een fictieve gesloten omhulling waarbinnen zich de warmtepomp of warmtepompen en de tot de productie-installatie behorende procesaanpassingen bevinden.
3. Door procesintegratie met de productie-installatie wordt het bestaande verdampingsproces, bedoeld in het eerste lid, ten minste aangepast door:
a) over te stappen van een productiewijze waarbij in een reactor grondstoffen tot gereed product worden verwerkt waarna de reactor wordt geleegd, naar een productiewijze waarbij in een reactor voortdurend nieuwe grondstoffen worden toegevoerd en gereed product wordt afgevoerd; of
b) het plaatsen van een nieuw verdampingsvat of een nieuwe verdampingsreactor om de warmtepomp te kunnen integreren; of
c) het installeren van een nieuwe verdampingskap of een nieuwe warmtewisselaar ten behoeve van het terugwinnen van latente warmte.
4. De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en levert geen koude.
5. Het aantal productie-uren per jaar van een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b bedraagt ten hoogste 4.000.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 63, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van een lucht-water-warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel en waarbij alle geproduceerde koolstofdioxide-arme warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem waarvan de aanvoertemperatuur in het stookseizoen:
a. ten minste 70°C bedraagt en de COP-waarde ten minste 3,0 bedraagt bij gemiddelde gebruiksomstandigheden en waarbij de koolstofdioxide-arme warmte wordt aangewend voor de verwarming van bestaande gebouwde omgeving; of
b. ten minste 40°C bedraagt en de COP-waarde ten minste 4,0 bedraagt bij gemiddelde gebruiksomstandigheden en waarbij de koolstofdioxide-arme warmte wordt aangewend voor de verwarming van bestaande gebouwde omgeving of bestaande tuinbouwkassen.
2. De productie-installatie heeft een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 65, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
4. De aanvoertemperatuur in het stookseizoen bedoeld in artikel 65, eerste lid, wordt bereikt door de warmtepomp zonder naverwarming.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte uit zonne-energie die integraal onderdeel uitmaakt van een nieuwe tuinbouwkas.
2. De productie-installatie maakt gebruik van:
a. een optisch en zonvolgend systeem, waarbij zonlicht wordt geconcentreerd op collectorbuizen met een thermisch vermogen dat ten minste vier keer het nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp bedraagt; en
b. een warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 5,0 en de warmtepomp een nominaal thermisch vermogen heeft van ten minste 500 kWth.
3. De productie-installatie heeft een seizoensopslag van warmte.
4. De productie-installatie wordt niet gebruikt voor koudelevering.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 67, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte uit zonne-energie en buitenluchtwarmte door middel van zonnecollectoren die warmte en stroom produceren, waarbij de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving.
2. De productie-installatie maakt gebruik van een water-water-warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel en de water-water-warmtepomp heeft een minimaal nominaal thermisch vermogen van 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 3,0.
3. De oppervlakte aan fotovoltaïsch-thermische panelen bedraagt ten minste 1,2 m2 per kWth nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 69, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee elektriciteit in warmte wordt omgezet, met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 2 MWth, waarbij de vrijkomende warmte direct of indirect wordt overgedragen aan een vloeistof voor:
a. toepassing in stadsverwarming;
b. een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw; of
c. voor gebruik op locatie voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, waarbij sprake is van de uitgestelde levering van warmte door de toepassing van thermische opslag.
2. De door de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geproduceerde warmte heeft een aanvoertemperatuur in het stookseizoen van ten minste 100°C.
3. De door de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C of in een stoomsysteem.
4. Het vermogen van de aansluiting op het elektriciteitsnet is ten minste even groot als het gezamenlijke vermogen van de op de locatie aanwezige elektroboilers.
5. Het nominaal elektrisch vermogen van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt minstens anderhalf keer het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie, waarbij de opslagcapaciteit ten minste 3 MWh per MW thermisch vermogen van de productie-installatie moet bedragen.
6. Het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste 50 MWth.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van:
a. een elektrisch aangedreven gesloten warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt;
b. een elektrisch aangedreven gesloten warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt;
c. een elektrisch aangedreven open warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en ten hoogste 14,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt; of
d. een elektrisch aangedreven open warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en ten hoogste 14,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt.
2. De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en levert geen koude.
3. Het aantal productie-uren per jaar van een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d, bedraagt ten hoogste 4.000.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 73, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie met een thermisch vermogen van ten minste 2 MWth, waarmee restwarmte, niet zijnde stoom, wordt uitgekoppeld en naar een andere locatie wordt getransporteerd, waarbij ten minste de warmtewisselaar bij de uitkoppeling nieuw is, en:
a. de warmte wordt opgewaardeerd met een nieuwe warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel, de warmtepomp een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 3,0 heeft en transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding tot MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van:
1°. < 0,10;
2°. ≥ 0,10 en < 0,20;
3°. ≥ 0,20 en < 0,30;
4°. ≥ 0,30 en < 0,40;
5°. ≥ 0,40; of
b. de warmte niet wordt opgewaardeerd en transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding tot MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van:
1°. ≥ 0,20 en < 0,30;
2°. ≥ 0,30 en < 0,40;
3°. ≥ 0,40.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 75, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van waterstof geproduceerd door een productie-installatie die waterstof produceert door elektrolyse van water tot zuurstof en waterstof met een nominale capaciteit van ten minste 500 kW die met:
a. een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet; of
b. een directe aansluiting op een productie-installatie die elektriciteit produceert met behulp van windenergie of een productie-installatie die elektriciteit produceert uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.
2. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is in staat om, terwijl deze gereed is voor gebruik, minder dan 1% elektriciteit te verbruiken van het maximale vermogen van de productie-installatie.
3. Voor de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie uitsluitend verstrekt voor de waterstof die volledig hernieuwbaar is en zodoende voldoet aan de artikelen 4 tot en met 8 en 11 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, waarbij de hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, van die verordening betrekking hebben op de levering van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie.
4. Voor de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, bedraagt de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen ten minste 70% in het geval ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is, wordt geproduceerd.
5. De subsidie-ontvanger beschikt over het bewijs van afboeking van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, die zijn uitgegeven voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie waarvoor hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten als bedoeld in het derde lid, zijn getekend.
6. Indien sprake is van een productie-installatie met een directe aansluiting als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt de subsidie uitsluitend verstrekt voor de waterstof die is geproduceerd met de elektriciteit die is geproduceerd door een productie-installatie voor wind- of zonne-energie waarvoor geen subsidie voor het produceren van die elektriciteit op grond van deze of een andere regeling is verstrekt.
7. Indien sprake is van een productie-installatie met een directe aansluiting als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt de subsidie uitsluitend verstrekt voor de waterstof die is geproduceerd met elektriciteit die is geproduceerd door de direct aangesloten productie-installatie voor wind- of zonne-energie aangesloten.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van geavanceerde hernieuwbare brandstof die wordt geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. bioethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017;
b. biomethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017;
c. bioLNG wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting;
d. bioLNG wordt geproduceerd door middel van allesvergisting; of
e. diesel- en benzinevervangers worden geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017.
2. De geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt in Nederland geleverd aan wegvoertuigen of binnenvaartschepen en wordt ingeboekt in het register hernieuwbare energie, bedoeld in sub-paragraaf 9.7.5 van de Wet milieubeheer.
3. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, maakt uitsluitend gebruik van grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.
4. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en e, maakt uitsluitend gebruik van vaste grondstoffen als bedoeld onder o) met uitzondering van zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie, en q) van deel A van Bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 79, eerste lid, onderdelen a, b en e, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 79, eerste lid, onderdelen c en d, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning voor het exploiteren van een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
c. de afgevangen koolstofdioxide bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw productieproces voor de productie van waterstof uit restgassen, de waterstof wordt ingezet in een productieproces voor ondervuring in een ketel, fornuis of warmtekrachtkoppeling, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
f. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de afgevangen koolstofdioxide in een nieuw proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
h. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
4. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
5. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c, f, g, h, i, j, k, l of m, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
6. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel c, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel d, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel e, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel f, subonderdeel 1° of 2°, of onderdeel g, subonderdeel 1°.
7. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel f, subonderdelen 1° of 2°, of onderdeel g, subonderdeel 1°, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
8. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel f, subonderdelen 1° of 2°, of onderdeel g, subonderdeel 1°, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
9. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, f, h, i, k of l, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
10. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2°.
11. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2°, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
12. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2°, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
13. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel b, g, j of m, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 81, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De afgevangen en permanent opgeslagen koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt, komt uitsluitend voort uit:
a. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352 of 38;
b. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 351, indien de koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding van een bijproduct afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38;
c. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 35111, indien het de productie betreft van elektriciteit door een warmtekrachtcentrale die hoofdzakelijk wordt gestookt op aardgas.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die niet valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer, en die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning voor het exploiteren van een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en tenminste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
c. de afgevangen koolstofdioxide bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw productieproces voor de productie van waterstof uit restgassen, de waterstof wordt ingezet in een productieproces voor ondervuring in een ketel, fornuis of warmtekrachtkoppeling, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
f. de afgevangen koolstofdioxide in een nieuw proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
h. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
4. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
5. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c, f, g, h, l of m van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
6. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel c, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel d, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel e, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel f, subonderdeel 1° of 2°, of onderdeel g, subonderdeel 1°.
7. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel f, subonderdeel 1° of 2° of onderdeel g, subonderdeel 1° van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
8. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdeel 1° of 2°, onderdeel f, subonderdeel 1° of 2° of onderdeel g, subonderdeel 1° van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
9. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, f, h, of l van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
10. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2°.
11. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2° van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023.
12. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2° van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
13. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel b, g of m van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 83, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een biomassaverbrandingsinstallatie bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel h, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
4. De afgevangen en permanent opgeslagen koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt, komt uitsluitend voort uit:
a. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352 of 38;
b. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 351, indien de koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding van een bijproduct afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38;
c. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 35111, indien het de productie betreft van:
1°. elektriciteit door een warmtekrachtcentrale die hoofdzakelijk wordt gestookt op aardgas; of
2°. warmte door een biomassaverbrandingsinstallatie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt of doet gebruiken ter vermindering van broeikasgas door middel van nuttig aangewende koolstofdioxide, waarbij:
a. de afgevangen koolstofdioxide die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
b. de afgevangen koolstofdioxide die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
c. de afgevangen koolstofdioxide die ontstaat bij een nieuw proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
f. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal thermisch vermogen groter dan 50 MWth of een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal thermisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 50 MWth en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide nieuw is; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1° of artikel 83, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel f, subonderdelen 1° of 2° of onderdeel g, subonderdeel 1° kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2° of artikel 83, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°.
4. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2° kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3° of artikel 83, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°.
5. De productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, heeft een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 85, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een biomassaverbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, onderdelen f en g, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. Voor de fase, genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel, wordt:
a. de periode waarbinnen de aanvragen moeten zijn ontvangen per fase vastgesteld op de periode, genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel;
b. voor fase 1 tot en met 4 het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 27, eerste lid, 43a, eerste lid, en 55e, eerste lid, van het Besluit SDEK, per respectievelijke fase vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
c. voor fase 5 het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 27, eerste lid, 43a, eerste lid, en 55e, eerste lid, van het Besluit SDEK, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, waarbij het fasebedrag voor het fasebedrag voor subsidies voor aanvragen binnen het domein hoge-temperatuur-warmte, het domein lage-temperatuur-warmte of het domein moleculen wordt verhoogd met € 100/1.000 kg broeikasgas;
Fase |
Periode waarbinnen de aanvragen ontvangen moet zijn, per fase |
Fasebedrag in €/1.000 kg broeikasgas |
---|---|---|
1 |
10 september 2024, 9:00 uur, tot 16 september 2024, 17:00 uur |
75 |
2 |
16 september 2024, 17:00 uur, tot 23 september 2024, 17:00 uur |
150 |
3 |
23 september 2024, 17:00 uur, tot 30 september 2024, 17:00 uur |
225 |
4 |
30 september 2024, 17:00 uur, tot 7 oktober 2024, 17:00 uur |
300 |
5 |
7 oktober 2024, 17:00 uur, tot 10 oktober 2024, 17:00 uur |
3001 |
verhoging met € 100 voor de aanvragen voor subsidies binnen het domein hoge-temperatuur-warmte, het domein lage-temperatuur-warmte en het domein moleculen.
2. Voor de fase 1 tot en met 5, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van het fasebedrag, genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid, het omgerekende fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, artikel 27, eerste lid, en 43a, eerste lid en 55e, eerste lid, van het Besluit SDEK, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking en vermindering van broeikasgas, vastgesteld op het respectievelijk in de derde, vierde, vijfde, zesde en zevende kolom van onderstaande tabellen genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Fasebedrag in euro/kWh |
||||
Fase 1 |
Fase 2 |
Fase 3 |
Fase 4 |
Fase 5 |
||
Artikel 13, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,1037 |
0,1134 |
0,1232 |
0,1329 |
0,1329 |
Artikel 13, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,1037 |
0,1134 |
0,1232 |
0,1329 |
0,1329 |
Artikel 15 |
Osmose |
0,1037 |
0,1134 |
0,1232 |
0,1329 |
0,1329 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0480 |
0,0480 |
0,0480 |
0,0480 |
0,0480 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0504 |
0,0504 |
0,0504 |
0,0504 |
0,0504 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0561 |
0,0561 |
0,0561 |
0,0561 |
0,0561 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0618 |
0,0618 |
0,0618 |
0,0618 |
0,0618 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0662 |
0,0662 |
0,0662 |
0,0662 |
0,0662 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0715 |
0,0715 |
0,0715 |
0,0715 |
0,0715 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0553 |
0,0553 |
0,0553 |
0,0553 |
0,0553 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0591 |
0,0591 |
0,0591 |
0,0591 |
0,0591 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0666 |
0,0666 |
0,0666 |
0,0666 |
0,0666 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0736 |
0,0748 |
0,0748 |
0,0748 |
0,0748 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0736 |
0,0808 |
0,0808 |
0,0808 |
0,0808 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0736 |
0,0818 |
0,0880 |
0,0880 |
0,0880 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0545 |
0,0545 |
0,0545 |
0,0545 |
0,0545 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0570 |
0,0570 |
0,0570 |
0,0570 |
0,0570 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0635 |
0,0635 |
0,0635 |
0,0635 |
0,0635 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0700 |
0,0700 |
0,0700 |
0,0700 |
0,0700 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0736 |
0,0750 |
0,0750 |
0,0750 |
0,0750 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0736 |
0,0809 |
0,0809 |
0,0809 |
0,0809 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden (net = 50%) |
0,0791 |
0,0791 |
0,0791 |
0,0791 |
0,0791 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden (net = 50%) |
0,0734 |
0,0734 |
0,0734 |
0,0734 |
0,0734 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%) |
0,0828 |
0,0828 |
0,0828 |
0,0828 |
0,0828 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%) |
0,0772 |
0,0772 |
0,0772 |
0,0772 |
0,0772 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water (net = 50%) |
0,0884 |
0,0948 |
0,0948 |
0,0948 |
0,0948 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, aansluiting > 3*80 A, drijvend op water (net = 50%) |
0,0770 |
0,0770 |
0,0770 |
0,0770 |
0,0770 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land (net = 50%) |
0,0818 |
0,0818 |
0,0818 |
0,0818 |
0,0818 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, op land (net = 50%) |
0,0663 |
0,0663 |
0,0663 |
0,0663 |
0,0663 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, op land (net = 50%) |
0,0624 |
0,0624 |
0,0624 |
0,0624 |
0,0624 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land natuurinclusief (net = 50%) |
0,0884 |
0,0896 |
0,0896 |
0,0896 |
0,0896 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, op land natuurinclusief (net = 50%) |
0,0706 |
0,0706 |
0,0706 |
0,0706 |
0,0706 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, op land natuurinclusief (net = 50%) |
0,0660 |
0,0660 |
0,0660 |
0,0660 |
0,0660 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, zonvolgend op land |
0,0663 |
0,0663 |
0,0663 |
0,0663 |
0,0663 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, zonvolgend op land natuurinclusief |
0,0706 |
0,0706 |
0,0706 |
0,0706 |
0,0706 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, zonvolgend op land |
0,0624 |
0,0624 |
0,0624 |
0,0624 |
0,0624 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, zonvolgend op land natuurinclusief |
0,0660 |
0,0660 |
0,0660 |
0,0660 |
0,0660 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0770 |
0,0770 |
0,0770 |
0,0770 |
0,0770 |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0591 |
0,0719 |
0,0848 |
0,0877 |
0,0877 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 450 kW, gas |
0,0700 |
0,0938 |
0,1001 |
0,1001 |
0,1001 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting > 110 kW en ≤ 450 kW, gas |
0,0841 |
0,1219 |
0,1588 |
0,1588 |
0,1588 |
Artikel 25, onderdeel d |
Monomestvergisting ≤ 110 kW, gas |
0,0846 |
0,1230 |
0,1614 |
0,1998 |
0,2187 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting extra faciliteit, ombouw naar gas |
0,0591 |
0,0719 |
0,0746 |
0,0746 |
0,0746 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting voortzetting, gas |
0,0591 |
0,0684 |
0,0684 |
0,0684 |
0,0684 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting extra faciliteit ≤ 450 kW, ombouw naar gas |
0,0841 |
0,1083 |
0,1083 |
0,1083 |
0,1083 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting voortzetting ≤ 450 kW, gas |
0,0841 |
0,0928 |
0,0928 |
0,0928 |
0,0928 |
Artikel 29 |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0599 |
0,0735 |
0,0872 |
0,1008 |
0,1190 |
Artikel 31, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0586 |
0,0710 |
0,0833 |
0,0915 |
0,0915 |
Artikel 31, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0586 |
0,0710 |
0,0833 |
0,0957 |
0,1122 |
Artikel 33, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0861 |
0,1030 |
0,1158 |
0,1158 |
0,1158 |
Artikel 33, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0804 |
0,0973 |
0,0976 |
0,0976 |
0,0976 |
Artikel 35, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0799 |
0,0951 |
0,0951 |
0,0951 |
0,0951 |
Artikel 35, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0913 |
0,0981 |
0,0981 |
0,0981 |
0,0981 |
Artikel 35, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 450 kW |
0,0920 |
0,1206 |
0,1274 |
0,1274 |
0,1274 |
Artikel 35, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 450 kW |
0,1139 |
0,1355 |
0,1355 |
0,1355 |
0,1355 |
Artikel 35, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte > 110 kW en ≤ 450 kW |
0,1075 |
0,1516 |
0,1765 |
0,1765 |
0,1765 |
Artikel 35, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 110 kW en ≤ 450 kW |
0,1691 |
0,2340 |
0,2473 |
0,2473 |
0,2473 |
Artikel 35, onderdeel g |
Monomestvergisting, warmte ≤ 110 kW |
0,1074 |
0,1514 |
0,1953 |
0,2249 |
0,2249 |
Artikel 35, onderdeel h |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 110 kW |
0,1685 |
0,2334 |
0,2903 |
0,2903 |
0,2903 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting voortzetting, warmte |
0,0767 |
0,0767 |
0,0767 |
0,0767 |
0,0767 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting voortzetting, gecombineerde opwekking |
0,0786 |
0,0786 |
0,0786 |
0,0786 |
0,0786 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting voortzetting, warmte ≤ 450 kW |
0,1074 |
0,1074 |
0,1074 |
0,1074 |
0,1074 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting voortzetting, gecombineerde opwekking ≤ 450 kW |
0,1328 |
0,1328 |
0,1328 |
0,1328 |
0,1328 |
Artikel 39, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0804 |
0,0973 |
0,1018 |
0,1018 |
0,1018 |
Artikel 39, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0967 |
0,1093 |
0,1218 |
0,1344 |
0,1344 |
Artikel 41, onderdeel a |
Ketel op vloeibare biomassa, stadsverwarming |
0,0835 |
0,0876 |
0,0876 |
0,0876 |
0,0876 |
Artikel 41, onderdeel b |
Ketel op vloeibare biomassa, overige toepassingen |
0,0876 |
0,0876 |
0,0876 |
0,0876 |
0,0876 |
Artikel 43 |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0742 |
0,0742 |
0,0742 |
0,0742 |
0,0742 |
Artikel 45, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0528 |
0,0652 |
0,0652 |
0,0652 |
0,0652 |
Artikel 45, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0528 |
0,0641 |
0,0641 |
0,0641 |
0,0641 |
Artikel 45, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0528 |
0,0629 |
0,0629 |
0,0629 |
0,0629 |
Artikel 45, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0528 |
0,0621 |
0,0621 |
0,0621 |
0,0621 |
Artikel 45, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0528 |
0,0612 |
0,0612 |
0,0612 |
0,0612 |
Artikel 45, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0528 |
0,0606 |
0,0606 |
0,0606 |
0,0606 |
Artikel 45, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0528 |
0,0603 |
0,0603 |
0,0603 |
0,0603 |
Artikel 45, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0528 |
0,0597 |
0,0597 |
0,0597 |
0,0597 |
Artikel 45, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0528 |
0,0592 |
0,0592 |
0,0592 |
0,0592 |
Artikel 47 |
Grote ketel op B-hout |
0,0378 |
0,0378 |
0,0378 |
0,0378 |
0,0378 |
Artikel 49, onderdeel a |
Grote stoomketel op houtpellets ≥ 5 MWth en < 50 MWth |
0,0837 |
0,0895 |
0,0895 |
0,0895 |
0,0895 |
Artikel 49, onderdeel b |
Grote stoomketel op houtpellets ≥ 50 MWth |
0,0837 |
0,1006 |
0,1050 |
0,1050 |
0,1050 |
Artikel 51 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0684 |
0,0684 |
0,0684 |
0,0684 |
0,0684 |
Artikel 53, eerste lid |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa voortzetting |
0,0452 |
0,0452 |
0,0452 |
0,0452 |
0,0452 |
Artikel 55, eerste lid |
Composteringsinstallatie, warmte |
0,0574 |
0,0574 |
0,0574 |
0,0574 |
0,0574 |
Artikel 57, onderdeel a, subonderdeel 1 en onderdeel d, subonderdeel 1 |
Diepe geothermie < 12 MWth, basislast |
0,0589 |
0,0589 |
0,0589 |
0,0589 |
0,0589 |
Artikel 57, onderdeel a, subonderdeel 2 en onderdeel d, subonderdeel 2 |
Diepe geothermie ≥ 12 MWth en < 20 MWth, basislast |
0,0525 |
0,0525 |
0,0525 |
0,0525 |
0,0525 |
Artikel 57, onderdeel a, subonderdeel 3 en onderdeel d, subonderdeel 3 |
Diepe geothermie ≥ 20 MWth, basislast |
0,0466 |
0,0466 |
0,0466 |
0,0466 |
0,0466 |
Artikel 57, onderdeel b |
Diepe geothermie, middenlast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0719 |
0,1029 |
0,1029 |
0,1029 |
0,1029 |
Artikel 57, onderdeel c |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0713 |
0,1036 |
0,1319 |
0,1319 |
0,1319 |
Artikel 57, onderdeel e |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0341 |
0,0341 |
0,0341 |
0,0341 |
0,0341 |
Artikel 57, onderdeel f |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0806 |
0,0806 |
0,0806 |
0,0806 |
0,0806 |
Artikel 59, onderdeel a |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, basislast |
0,0644 |
0,0862 |
0,0862 |
0,0862 |
0,0862 |
Artikel 59, onderdeel b |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0644 |
0,0929 |
0,1213 |
0,1498 |
0,1646 |
Artikel 59, onderdeel c |
Diepe geothermie met warmtepomp, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0638 |
0,0909 |
0,1181 |
0,1255 |
0,1255 |
Artikel 61, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Aquathermie met seizoensopslag, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0494 |
0,0628 |
0,0763 |
0,0898 |
0,1077 |
Artikel 61, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Aquathermie, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0500 |
0,0641 |
0,0769 |
0,0769 |
0,0769 |
Artikel 61, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Aquathermie, basislast, verwarming gebouwde omgeving, nieuw warmteoverdrachtstation |
0,0502 |
0,0645 |
0,0787 |
0,0917 |
0,0917 |
Artikel 61, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Aquathermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0494 |
0,0629 |
0,0765 |
0,0900 |
0,1080 |
Artikel 61, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Aquathermie, met seizoensopslag, directe toepassing |
0,0495 |
0,0632 |
0,0768 |
0,0904 |
0,0928 |
Artikel 63, eerste lid, onderdeel a |
Procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces (8.000 uur) |
0,0623 |
0,0623 |
0,0623 |
0,0623 |
0,0623 |
Artikel 63, eerste lid, onderdeel b |
Procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces (3.000 uur) |
0,0720 |
0,0861 |
0,1002 |
0,1095 |
0,1095 |
Artikel 65, eerste lid, onderdeel a |
Lucht-water-warmtepomp voor verwarming bestaande gebouwde omgeving, middentemperatuur |
0,0769 |
0,0902 |
0,1036 |
0,1169 |
0,1347 |
Artikel 65, eerste lid, onderdeel b |
Lucht-water-warmtepomp voor verwarming bestaande gebouwde omgeving of bestaande tuinbouwkassen, lagetemperatuur |
0,0501 |
0,0644 |
0,0694 |
0,0694 |
0,0694 |
Artikel 67, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0506 |
0,0654 |
0,0801 |
0,0948 |
0,1012 |
Artikel 69, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0650 |
0,0650 |
0,0650 |
0,0650 |
0,0650 |
Artikel 71, eerste lid, onderdeel a |
Elektroboiler, stadsverwarming |
0,0739 |
0,0908 |
0,1076 |
0,1113 |
0,1113 |
Artikel 71, eerste lid, onderdeel b |
Elektroboiler, industriële toepassing niet zijnde tuinbouw |
0,0631 |
0,0800 |
0,0968 |
0,1113 |
0,1113 |
Artikel 71, eerste lid, onderdeel c |
Elektroboiler, industriële toepassing niet zijnde tuinbouw, met thermische opslag |
0,0631 |
0,0800 |
0,0968 |
0,1137 |
0,1359 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel a |
Industriële gesloten warmtepomp (8.000 uur) |
0,0610 |
0,0610 |
0,0610 |
0,0610 |
0,0610 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel b |
Industriële gesloten warmtepomp (3.000 uur) |
0,0720 |
0,0861 |
0,1002 |
0,1065 |
0,1065 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel c |
Industriële open warmtepomp (8.000 uur) |
0,0319 |
0,0319 |
0,0319 |
0,0319 |
0,0319 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel d |
Industriële open warmtepomp (3.000 uur) |
0,0710 |
0,0710 |
0,0710 |
0,0710 |
0,0710 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding < 0,10 km/MWth |
0,0566 |
0,0670 |
0,0670 |
0,0670 |
0,0670 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,10 en < 0,20 km/MWth |
0,0566 |
0,0707 |
0,0741 |
0,0741 |
0,0741 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0566 |
0,0706 |
0,0813 |
0,0813 |
0,0813 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 4° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0566 |
0,0706 |
0,0847 |
0,0884 |
0,0884 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 5° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0565 |
0,0706 |
0,0846 |
0,0956 |
0,0956 |
Artikel 75, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0262 |
0,0262 |
0,0262 |
0,0262 |
0,0262 |
Artikel 75, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0, 30 en < 0, 40 km/MWth |
0,0334 |
0,0334 |
0,0334 |
0,0334 |
0,0334 |
Artikel 75, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0405 |
0,0405 |
0,0405 |
0,0405 |
0,0405 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a |
Waterstof uit elektrolyse, netgekoppeld met hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten |
0,1136 |
0,1308 |
0,1479 |
0,1651 |
0,1880 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b |
Waterstof uit elektrolyse, directe lijn met windpark of zonnepark |
0,1136 |
0,1308 |
0,1479 |
0,1651 |
0,1880 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,1750 |
0,1750 |
0,1750 |
0,1750 |
0,1750 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, biomethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,1427 |
0,1427 |
0,1427 |
0,1427 |
0,1427 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit monomestvergisting |
0,1669 |
0,1799 |
0,1799 |
0,1799 |
0,1799 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit allesvergisting |
0,1174 |
0,1174 |
0,1174 |
0,1174 |
0,1174 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel e |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,1390 |
0,1390 |
0,1390 |
0,1390 |
0,1390 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Fasebedrag in euro/1.000 kg CO2 |
||||
Fase 1 |
Fase 2 |
Fase 3 |
Fase 4 |
Fase 5 |
||
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
205,0341 |
249,6473 |
249,6473 |
249,6473 |
249,6473 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
204,6733 |
272,3245 |
339,9756 |
340,8704 |
340,8704 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
204,6733 |
272,3245 |
293,6963 |
293,6963 |
293,6963 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
144,5032 |
144,5032 |
144,5032 |
144,5032 |
144,5032 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
192,0387 |
192,0387 |
192,0387 |
192,0387 |
192,0387 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, gasvormig transport |
170,9900 |
170,9900 |
170,9900 |
170,9900 |
170,9900 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
204,6733 |
214,9569 |
214,9569 |
214,9569 |
214,9569 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, gasvormig transport |
204,0591 |
211,8525 |
211,8525 |
211,8525 |
211,8525 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
203,6983 |
258,1535 |
258,1535 |
258,1535 |
258,1535 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
199,0097 |
216,4108 |
216,4108 |
216,4108 |
216,4108 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
198,6490 |
259,6245 |
259,6245 |
259,6245 |
259,6245 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gasvormig transport |
55,9463 |
111,8925 |
167,8388 |
223,7850 |
223,7850 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
55,5855 |
111,1710 |
166,7565 |
222,3420 |
222,3420 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, gasvormig transport |
147,6072 |
147,6072 |
147,6072 |
147,6072 |
147,6072 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
195,7078 |
195,7078 |
195,7078 |
195,7078 |
195,7078 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
197,0111 |
197,0111 |
197,0111 |
197,0111 |
197,0111 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
199,8302 |
238,3560 |
238,3560 |
238,3560 |
238,3560 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
68,0119 |
136,0238 |
204,0356 |
249,6473 |
249,6473 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
67,6511 |
135,3023 |
202,9534 |
270,6045 |
270,6045 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport |
67,6511 |
135,3023 |
202,9534 |
270,6045 |
270,6045 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
68,0119 |
136,0238 |
144,5032 |
144,5032 |
144,5032 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
67,6511 |
135,3023 |
192,0387 |
192,0387 |
192,0387 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
68,0119 |
136,0238 |
170,9900 |
170,9900 |
170,9900 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
67,6511 |
135,3023 |
202,9534 |
214,9569 |
214,9569 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
67,0369 |
134,0738 |
201,1106 |
211,8525 |
211,8525 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
66,6761 |
133,3523 |
200,0284 |
258,1535 |
258,1535 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
61,9875 |
123,9750 |
185,9625 |
216,4108 |
216,4108 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
61,6268 |
123,2535 |
184,8803 |
246,5070 |
246,5070 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
68,4675 |
136,9350 |
147,6072 |
147,6072 |
147,6072 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
68,1068 |
136,2135 |
195,7078 |
195,7078 |
195,7078 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
63,1688 |
126,3375 |
189,5063 |
197,0111 |
197,0111 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
62,8080 |
125,6160 |
188,4240 |
238,3560 |
238,3560 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
55,9463 |
111,8925 |
167,8388 |
223,7850 |
223,7850 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
55,5855 |
111,1710 |
166,7565 |
222,3420 |
222,3420 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, gasvormig transport |
90,6325 |
90,6325 |
90,6325 |
90,6325 |
90,6325 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,0264 |
105,0264 |
105,0264 |
105,0264 |
105,0264 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
130,4494 |
130,4494 |
130,4494 |
130,4494 |
130,4494 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b |
Extra CCU – Bestaande CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
123,2570 |
123,2570 |
123,2570 |
123,2570 |
123,2570 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, gasvormig transport |
89,2968 |
89,2968 |
89,2968 |
89,2968 |
89,2968 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
103,6907 |
103,6907 |
103,6907 |
103,6907 |
103,6907 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
129,1138 |
129,1138 |
129,1138 |
129,1138 |
129,1138 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
162,3309 |
172,2054 |
172,2054 |
172,2054 |
172,2054 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
162,3309 |
186,5993 |
186,5993 |
186,5993 |
186,5993 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
161,5558 |
217,9325 |
230,7191 |
230,7191 |
230,7191 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
146,3869 |
146,3869 |
146,3869 |
146,3869 |
146,3869 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
160,7808 |
160,7808 |
160,7808 |
160,7808 |
160,7808 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
162,7370 |
200,4535 |
200,4535 |
200,4535 |
200,4535 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie of bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth, gasvormig transport |
156,2896 |
202,8852 |
202,8852 |
202,8852 |
202,8852 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie of bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
156,2896 |
207,4003 |
217,2791 |
217,2791 |
217,2791 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie of bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
155,5145 |
205,8500 |
256,1855 |
267,4250 |
267,4250 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassaverbrandingsinstallatie < 50 MWth, gasvormig |
135,6886 |
135,6886 |
135,6886 |
135,6886 |
135,6886 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassaverbrandingsinstallatie < 50 MWth, vloeibaar, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
161,7215 |
179,8150 |
179,8150 |
179,8150 |
179,8150 |
3. In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde, zesde en zevende kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 13, 15, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, 23, eerste lid, 25, 27, 29, 31, 33, eerste lid, 35, eerste lid, 37, 39, 41, 43, 45, 47, 49, 51, 53, eerste lid, 55, eerste lid, 57, 59, eerste lid, 61, 63, eerste lid, 65, eerste lid, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 73, eerste lid, 75, 77, eerste lid, en 79, eerste lid, het fasebedrag in euro per kWh in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
4. In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde, zesde of zevende kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 81, eerste lid, 83, eerste lid, en 85, eerste lid, het fasebedrag in euro per 1.000 kg broeikasgas in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per 1.000 kg broeikasgas lager is dan het fasebedrag, genoemd in de respectievelijke derde, vierde, vijfde, zesde of zevende kolom van de tabel in het tweede lid, dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
1. Het rangschikkingsbedrag, bedoeld voor de vergelijking van de fasebedragen op grond van artikel 58, tweede lid, van het Besluit SDEK, wordt berekend volgens de formule in het tweede lid en voor de uitdrukking in euro per 1.000 kg vermindering van broeikasgas vermenigvuldigd met de factor 1.000 en afgerond op drie decimalen.
2. De formule voor de berekening van het rangschikkingsbedrag luidt:
a. voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit: het quotiënt van het verschil tussen het fasebedrag waarvoor de aanvrager de aanvraag heeft ingediend en de langetermijnenergieprijs als vastgesteld in de derde kolom van de in dit lid opgenomen tabel, en de omrekenfactor als vastgesteld in de vierde kolom van de in dit lid opgenomen tabel;
b. voor productie-installaties voor vermindering van broeikasgas: het quotiënt van het verschil tussen het fasebedrag waarvoor de aanvrager de aanvraag heeft ingediend en het langetermijnbroeikasgasbedrag als vastgesteld in de derde kolom van de in dit lid opgenomen tabel, en de omrekenfactor als vastgesteld in de vierde kolom van de in dit lid opgenomen tabel.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Langetermijn energieprijs of langetermijn broeikasgasbedrag in euro/kWh |
Omrekenfactor in kg CO2/kWh |
Artikel 13, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,0939 |
0,1300 |
Artikel 13, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,0939 |
0,1300 |
Artikel 15 |
Osmose |
0,0939 |
0,1300 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0654 |
0,1093 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden (net = 50%) |
0,0778 |
0,2023 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden aansluiting > 3*80 A, (net = 50%) |
0,0778 |
0,1771 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%) |
0,0778 |
0,2023 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%) |
0,0778 |
0,1771 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water (net = 50%) |
0,0778 |
0,1417 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water (net = 50%) |
0,0778 |
0,0787 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land (net = 50%) |
0,0778 |
0,1417 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, op land (net = 50%) |
0,0778 |
0,0787 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, op land (net = 50%) |
0,0778 |
0,0708 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land natuurinclusief (net = 50%) |
0,0778 |
0,1417 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, op land natuurinclusief (net = 50%) |
0,0778 |
0,0787 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, op land natuurinclusief (net = 50%) |
0,0778 |
0,0708 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, zonvolgend op land |
0,0778 |
0,0787 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, zonvolgend op land natuurinclusief |
0,0778 |
0,0787 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, zonvolgend op land |
0,0778 |
0,0708 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 20 MWp, zonvolgend op land natuurinclusief |
0,0778 |
0,0708 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0778 |
0,0787 |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0462 |
0,1716 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 450 kW, gas |
0,0462 |
0,3174 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting > 110 kW en ≤ 450 kW, gas |
0,0462 |
0,5048 |
Artikel 25, onderdeel d |
Monomestvergisting ≤ 110 kW, gas |
0,0462 |
0,5120 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting extra faciliteit, ombouw naar gas |
0,0462 |
0,1716 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting voortzetting, gas |
0,0462 |
0,1716 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting extra faciliteit ≤ 450 kW, ombouw naar gas |
0,0462 |
0,5048 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting voortzetting ≤ 450 kW, gas |
0,0462 |
0,5048 |
Artikel 29 |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0462 |
0,1820 |
Artikel 31, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0462 |
0,1651 |
Artikel 31, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0462 |
0,1651 |
Artikel 33, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0692 |
0,2250 |
Artikel 33, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0635 |
0,2250 |
Artikel 35, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0635 |
0,2185 |
Artikel 35, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0778 |
0,1804 |
Artikel 35, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 450 kW |
0,0635 |
0,3805 |
Artikel 35, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 450 kW |
0,0823 |
0,4211 |
Artikel 35, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte > 110 kW en ≤ 450 kW |
0,0635 |
0,5870 |
Artikel 35, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 110 kW en ≤ 450 kW |
0,1042 |
0,8652 |
Artikel 35, onderdeel g |
Monomestvergisting, warmte ≤ 110 kW |
0,0635 |
0,5859 |
Artikel 35, onderdeel h |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 110 kW |
0,1035 |
0,8663 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting voortzetting, warmte |
0,0635 |
0,2185 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting voortzetting, gecombineerde opwekking |
0,0780 |
0,1798 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting voortzetting, warmte ≤ 450 kW |
0,0635 |
0,5870 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting voortzetting, gecombineerde opwekking ≤ 450 kW |
0,1042 |
0,8652 |
Artikel 39, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0635 |
0,2250 |
Artikel 39, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0841 |
0,1677 |
Artikel 41, onderdeel a |
Ketel op vloeibare biomassa, stadsverwarming |
0,0666 |
0,2250 |
Artikel 41, onderdeel b |
Ketel op vloeibare biomassa, overige toepassingen |
0,0944 |
0,2250 |
Artikel 43 |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0635 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 45, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 47 |
Grote ketel op B-hout |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 49, onderdeel a |
Grote stoomketel op houtpellets ≥ 5 MWth en < 50 MWth |
0,0668 |
0,2250 |
Artikel 49, onderdeel b |
Grote stoomketel op houtpellets ≥ 50 MWth |
0,0668 |
0,2250 |
Artikel 51 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0881 |
0,2250 |
Artikel 53, eerste lid |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa voortzetting |
0,0359 |
0,2250 |
Artikel 55, eerste lid |
Composteringsinstallatie, warmte |
0,0635 |
0,2250 |
Artikel 57, onderdeel a, subonderdeel 1 en onderdeel d, subonderdeel 1 |
Diepe geothermie < 12 MWth, basislast |
0,0359 |
0,4356 |
Artikel 57, onderdeel a, subonderdeel 2 en onderdeel d, subonderdeel 2 |
Diepe geothermie ≥ 12 MWth en < 20 MWth, basislast |
0,0359 |
0,4380 |
Artikel 57, onderdeel a, subonderdeel 3 en onderdeel d, subonderdeel 3 |
Diepe geothermie ≥ 20 MWth, basislast |
0,0359 |
0,4370 |
Artikel 57, onderdeel b |
Diepe geothermie, middenlast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0390 |
0,4380 |
Artikel 57, onderdeel c |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0390 |
0,4309 |
Artikel 57, onderdeel e |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0359 |
0,4380 |
Artikel 57, onderdeel f |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0668 |
0,4380 |
Artikel 59, onderdeel a |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, basislast |
0,0359 |
0,3797 |
Artikel 59, onderdeel b |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0359 |
0,3797 |
Artikel 59, onderdeel c |
Diepe geothermie met warmtepomp, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0366 |
0,3621 |
Artikel 61, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Aquathermie met seizoensopslag, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0359 |
0,1796 |
Artikel 61, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Aquathermie, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0359 |
0,1878 |
Artikel 61, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Aquathermie, basislast, verwarming gebouwde omgeving, nieuw warmteoverdrachtstation |
0,0359 |
0,1904 |
Artikel 61, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Aquathermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0359 |
0,1803 |
Artikel 61, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Aquathermie, met seizoensopslag, directe toepassing |
0,0359 |
0,1817 |
Artikel 63, eerste lid, onderdeel a |
Procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces (8.000 uur) |
0,0579 |
0,1879 |
Artikel 63, eerste lid, onderdeel b |
Procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces (3.000 uur) |
0,0579 |
0,1879 |
Artikel 65, eerste lid, onderdeel a |
Lucht-water-warmtepomp voor verwarming bestaande gebouwde omgeving, middentemperatuur |
0,0635 |
0,1781 |
Artikel 65, eerste lid, onderdeel b |
Lucht-water-warmtepomp voor verwarming bestaande gebouwde omgeving of bestaande tuinbouwkassen, lagetemperatuur |
0,0359 |
0,1897 |
Artikel 67, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0359 |
0,1964 |
Artikel 69, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0692 |
0,2039 |
Artikel 71, eerste lid, onderdeel a |
Elektroboiler, stadsverwarming |
0,0570 |
0,2250 |
Artikel 71, eerste lid, onderdeel b |
Elektroboiler, industriële toepassing niet zijnde tuinbouw |
0,0462 |
0,2250 |
Artikel 71, eerste lid, onderdeel c |
Elektroboiler, industriële toepassing niet zijnde tuinbouw, met thermische opslag |
0,0462 |
0,2250 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel a |
Industriële gesloten warmtepomp (8.000 uur) |
0,0579 |
0,1879 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel b |
Industriële gesloten warmtepomp (3.000 uur) |
0,0579 |
0,1879 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel c |
Industriële open warmtepomp (8.000 uur) |
0,0646 |
0,2157 |
Artikel 73, eerste lid, onderdeel d |
Industriële open warmtepomp (3.000 uur) |
0,0646 |
0,2157 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding < 0,10 km/MWth |
0,0425 |
0,1878 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,10 en < 0,20 km/MWth |
0,0425 |
0,1877 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0425 |
0,1875 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 4° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0425 |
0,1874 |
Artikel 75, onderdeel a, subonderdeel 5° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0425 |
0,1872 |
Artikel 75, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0452 |
0,2247 |
Artikel 75, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0, 30 en < 0, 40 km/MWth |
0,0452 |
0,2245 |
Artikel 75, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0452 |
0,2244 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a |
Waterstof uit elektrolyse, netgekoppeld met hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten |
0,0964 |
0,2290 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b |
Waterstof uit elektrolyse, directe lijn met windpark of zonnepark |
0,0964 |
0,2290 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,1909 |
0,2860 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, biomethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,1909 |
0,2500 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit monomestvergisting |
0,1384 |
0,3804 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit allesvergisting |
0,1384 |
0,2371 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel e |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,1886 |
0,2616 |
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Langetermijn broeikasgasbedrag in euro/1.000 kg CO2 |
Emissiefactor in kg CO2/1.000 kg CO2 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
137,0222 |
906,8250 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
902,0150 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
137,0222 |
902,0150 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
137,0222 |
906,8250 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
902,0150 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, gasvormig transport |
137,0222 |
906,8250 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
902,0150 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, gasvormig transport |
137,0222 |
893,8250 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
889,0150 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
137,0222 |
826,5000 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
821,6900 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gasvormig transport |
0,0000 |
745,9500 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
741,1400 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, gasvormig transport |
137,0222 |
912,9000 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
908,0900 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
137,0222 |
842,2500 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
137,0222 |
837,4400 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
906,8250 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
902,0150 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport |
0,0000 |
902,0150 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
906,8250 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
902,0150 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
906,8250 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
902,0150 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
893,8250 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
889,0150 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
826,5000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
821,6900 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
912,9000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
908,0900 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
842,2500 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
837,4400 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
745,9500 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
741,1400 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, gasvormig transport |
105,1790 |
842,4625 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,1790 |
842,4625 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
828,4875 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b |
Extra CCU – Bestaande CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
832,1275 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, gasvormig transport |
105,1790 |
848,3350 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,1790 |
848,3350 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-zuivering, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
834,3600 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
105,1790 |
762,0250 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,1790 |
762,0250 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
751,6900 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
105,1790 |
777,7750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,1790 |
777,7750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
767,4400 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie of bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth, gasvormig transport |
105,1790 |
681,4750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie of bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,1790 |
681,4750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie of bestaande biomassaverbrandingsinstallatie ≥ 50 MWth, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
671,1400 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassaverbrandingsinstallatie < 50 MWth, gasvormig |
105,1790 |
774,0500 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassaverbrandingsinstallatie < 50 MWth, vloeibaar, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
105,1790 |
753,9000 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit SDEK, vastgesteld op het in de derde kolom genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit het maximale aantal vollasturen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van het Besluit SDEK, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Besluit SDEK, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2024 vastgesteld op:
1°. voor de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK, het in de zesde kolom genoemde bedrag;
2°. voor de waarde van de garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK, het in de zevende kolom genoemde bedrag; en
3°. voor andere correcties als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit SDEK op € 0 per kWh; en
e. voor zover het productie-installaties betreft als bedoeld in artikelen 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid en 23, eerste lid, het opbrengstgrensbedrag, bedoeld in artikel 12a, eerste lid van het Besluit SDEK, vastgesteld op het in de achtste kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basiselektriciteitsprijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie elektriciteitsprijs in 2.024 euro/kWh |
Voorlopige correctie waarde garanties van oorsprong in 2.024 euro/kWh |
Opbrengstgrensbedrag in euro/kWh |
Artikel 13, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,1329 |
3700 |
0,0626 |
0,1488 |
0,0000 |
- |
Artikel 13, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,1329 |
5700 |
0,0626 |
0,1488 |
0,0000 |
- |
Artikel 15 |
Osmose |
0,1329 |
8000 |
0,0626 |
0,1488 |
0,0000 |
- |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0480 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0660 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0504 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0684 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0561 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0741 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0618 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0798 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0662 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0842 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0715 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0895 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0553 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0733 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0591 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0771 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0666 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0846 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0748 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0928 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0808 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0988 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0880 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,1060 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0545 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0725 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0570 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0750 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0635 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0815 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0700 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0880 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0750 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0930 |
Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0809 |
P50 |
0,0410 |
0,1109 |
0,0040 |
0,0989 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden (net = 50%) |
0,0791 |
840 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,0971 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden (net = 50%) |
0,0734 |
840 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,0914 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%) |
0,0828 |
840 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,1008 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 4° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%) |
0,0772 |
840 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,0952 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water (net = 50%) |
0,0948 |
855 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,1128 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water (net = 50%) |
0,0770 |
855 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,0950 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land (net = 50%) |
0,0818 |
855 |
0,0492 |
0,1243 |
0,0040 |
0,0998 |