Besluit van 18 november 2011, houdende wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 1 juli 2011, nr. WJZ / 11099982;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2011 no. W15.11.0258/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 14 november 2011, nr. WJZ / 11159414;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «aardwarmte,» ingevoegd: omgevingswarmte, osmose,.

2. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. hernieuwbare warmte:

warmte, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen, alsmede warmte, opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie waarin ook andere energiebronnen worden gebruikt, met uitzondering van warmte die afkomstig is van accumulatiesystemen;.

3. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling» telkens vervangen door: hernieuwbare warmte.

4. Het eerste lid, onderdeel m, vervalt onder verlettering van onderdelen n en o tot onderdelen m en n.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder nuttig gebruik van hernieuwbare warmte wordt verstaan.

B

In het opschrift van paragraaf 2 wordt «elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling» vervangen door: hernieuwbare warmte.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw), onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de productie van hernieuwbare warmte aan een producent van hernieuwbare warmte om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare warmte en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte geheel of gedeeltelijk te compenseren.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt de wijze van verdeling van een subsidieplafond bepaald.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen perioden worden vastgesteld waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, tweede lid, aanhef, derde lid, aanhef, vierde lid, aanhef, vijfde lid, aanhef en zevende lid, aanhef, wordt «als bedoeld in artikel 2» vervangen door: als bedoeld in artikel 2, eerste lid,.

2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. het een productie-installatie betreft die behoort een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en waarvan voor het eerst geproduceerde hernieuwbare warmte nuttig zal worden gebruikt;.

3. In het eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel a, wordt «uitgebreid» vervangen door: uitgebreid in capaciteit.

4. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «wordt geproduceerd door middel van biomassa of waarmee elektriciteit wordt opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling» vervangen door: hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa.

5. Het tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a, komen te luiden:

  • a. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa;.

6. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het een productie-installatie betreft die behoort een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en waarvan voor het eerst geproduceerde hernieuwbare warmte nuttig zal worden gebruikt.

7. Het derde lid, onderdeel f, vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

8. In het vierde lid, onderdeel c, wordt na «betreft» ingevoegd: die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en.

9. In het vierde lid, onderdeel d, wordt «warmtekrachtkoppeling betreft» vervangen door: de productie van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en.

10. In het zevende lid wordt na «hernieuwbare elektriciteit» ingevoegd: of hernieuwbare warmte.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «artikel 2» vervangen door: artikel 2, eerste lid.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De beschikking tot verlenen van een subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 125 MW:

    • a. wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat goedkeuring wordt verkregen van de Europese Commissie in het kader van staatssteun;

    • b. kan worden gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Europese Commissie in het kader van staatssteun.

F

In artikel 5 wordt «elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling» vervangen door: hernieuwbare warmte.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt aan op de door de subsidie-ontvanger in de aanvraag aangegeven datum, met dien verstande dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan binnen de op grond van artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn waarbinnen de productie-installatie in gebruik moet worden genomen.

2. In het tweede lid wordt «een jaar na het oorspronkelijke tijdstip van aanvang» vervangen door: binnen de op grond van artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn.

3. Het derde lid vervalt.

H

Aan artikel 7 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien een categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen als een categorie productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, tweede lid, tweede volzin, 23, tweede lid, tweede volzin, 32, tweede lid, tweede volzin, 40 tweede lid, tweede volzin, 48, tweede lid, tweede volzin, of 55, tweede lid, tweede volzin, kan Onze Minister op verzoek van de subsidie-ontvanger de periode waarover subsidie wordt verstrekt met maximaal een jaar verlengen om het ongebruikte aantal kWh, Nm3 aardgasequivalent of GJ dat voor subsidie in aanmerking komt, te produceren.

I

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de subsidieverstrekking voor een categorie productie-installaties wordt beperkt tot producenten die zijn aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.

J

In artikel 9 wordt «artikel 8, tweede lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

K

Artikel 10 vervalt.

L

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij regeling van Onze Minister kan een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh worden vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien op grond van het eerste lid een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh wordt vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed dan geldt voor het aantal kWh dat niet op een elektriciteitsnet is ingevoed bij de toepassing van het derde lid en de artikelen 13, 14, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 16 de basiselektriciteitsprijs of elektriciteitsprijs voor niet op een elektriciteitsnet ingevoede elektriciteit.

M

In artikel 14, tweede lid, wordt «en met de onbalanskosten» vervangen door: en de onbalanskosten.

N

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

2. In het vierde lid wordt «op de eigen installatie heeft ingevoed» vervangen door: op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, heeft ingevoed.

O

In artikel 17 wordt «artikel 8, tweede lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

P

Artikel 18 vervalt.

Q

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij regeling van Onze Minister kan een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh worden vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien op grond van het eerste lid een aparte basiselektriciteitsprijs per kWh worden vastgesteld voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed dan geldt voor het aantal kWh dat niet op een elektriciteitsnet is ingevoed bij de toepassing van het derde lid en de artikelen 21, tweede lid, 22, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 24 de basiselektriciteitsprijs of elektriciteitsprijs voor niet op een elektriciteitsnet ingevoede elektriciteit.

R

In artikel 22, tweede lid, wordt «en met de onbalanskosten» vervangen door: en de onbalanskosten.

S

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt «basisbedrag» vervangen door: tenderbedrag.

2. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

3. In het vierde lid wordt «op de eigen installatie heeft ingevoed» vervangen door: op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, heeft ingevoed.

T

In artikel 24a, eerste lid, wordt «artikel 2, onderdeel a» vervangen door: artikel 2, eerste lid, onderdeel a.

U

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,».

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

V

In artikel 26 wordt «artikel 25, tweede lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

W

Artikel 27 vervalt.

X

In de artikelen 28, eerste, tweede en derde lid, 29, eerste lid, 31, derde lid, 32, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, 33, 36, eerste, tweede en derde lid, 37, eerste lid, 39, derde lid, 40, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, 41 en 67, tweede lid, wordt telkens na «Nm3 aardgasequivalent» ingevoegd: of GJ.

Y

In de artikelen 29, eerste lid, 30, 31, eerste lid, onderdeel a, 33, 37, eerste en tweede lid, 38, tweede lid, 39, eerste lid, onderdeel a, en 41 wordt «basisgasprijs» telkens vervangen door: basisenergieprijs.

Z

Artikel 29, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De hoogte van de basisenergieprijs bedraagt tweederde van de lange termijn gasprijs voor de betreffende toepassing van het gas.

AA

In artikel 31, eerste lid, onderdeel a, tweede lid en vijfde lid, en artikel 39, eerste lid, onderdeel a, tweede lid en vijf lid, wordt «gasprijs» telkens vervangen door: energieprijs.

BB

Aan het slot van artikel 31, tweede lid, en artikel 39, tweede lid, wordt ingevoegd: voor de betreffende toepassing van het gas.

CC

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 32, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, vervalt «of heeft laten invoeden».

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder Nm3 aardgasequivalent of GJ is geproduceerd dan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in Nm3 aardgasequivalent of GJ bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat opgeteld wordt bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt opgeteld het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft laten invoeden.

  • 5. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd:

    • a. waarmee hernieuwbare warmte is geproduceerd die nuttig is gebruikt of

    • b. waarmee hernieuwbare warmte die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een elektriciteitsnet is ingevoed of een hoeveelheid hernieuwbare warmte is geproduceerd en nuttig is gebruikt, of waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, zijn verstrekt die aantonen dat in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, is ingevoed.

DD

In artikel 34 wordt «artikel 25, tweede lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

EE

Artikel 35 vervalt.

FF

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, vervalt «of heeft laten invoeden».

2. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt «basisbedrag» vervangen door: tenderbedrag.

3. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder Nm3 aardgasequivalent of GJ is geproduceerd dan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in Nm3 aardgasequivalent of GJ bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat opgeteld wordt bij het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt opgeteld het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft laten invoeden.

  • 5. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, wordt genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd:

    • a. waarmee hernieuwbare warmte is geproduceerd die nuttig is gebruikt of

    • b. waarmee hernieuwbare warmte die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een elektriciteitsnet is ingevoed of een hoeveelheid hernieuwbare warmte is geproduceerd en nuttig is gebruikt, of waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, zijn verstrekt die aantonen dat in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd en op een installatie, met uitzondering van de productie-installatie, is ingevoed.

GG

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

§ 5. Subsidie voor hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

HH

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

Bij regeling van Onze Minister kunnen categorieën productie-installaties die hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceren worden aangewezen waarvoor subsidie kan worden verleend.

II

In artikel 43 wordt «artikel 42, tweede lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

JJ

De artikelen 44 tot en met 49 komen te luiden:

Artikel 44

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een basisbedrag per GJ vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit.

  • 2. Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per GJ voor het produceren van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit per categorie productie-installaties.

  • 3. Voor de GJ die voor subsidie in aanmerking komen kunnen verschillende basisbedragen gelden die zijn gerelateerd aan:

    • a. de hoeveelheid geproduceerde GJ die voor subsidie in aanmerking komt;

    • b. het aantal vollasturen van de productie-installatie;

    • c. het rendement van de productie-installatie.

Artikel 45

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 49, een basisenergieprijs per GJ vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties of per soort toepassing van de energie.

  • 2. Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basisenergieprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde GJ die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. Indien op grond van het eerste lid aparte basisprijzen per GJ worden vastgesteld per soort toepassing van energie geldt voor het aantal GJ met een soort toepassing bij de toepassing van de artikelen 46, 47, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 49 de basisenergieprijs of energieprijs voor de betreffende soort toepassing.

Artikel 46

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 47

  • 1. Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het basisbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de energieprijs of, indien de energieprijs lager is dan de in artikel 45 bedoelde basisenergieprijs, de in artikel 45 bedoelde basisenergieprijs;

    • b. de waarde van garanties van oorsprong;

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte of warmte en elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2. De energieprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de relevante gemiddelde waarde voor de betreffende soort energie.

  • 3. In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het basisbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per GJ in verband met de opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 45 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

  • 5. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 45 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 6. Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 7. Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 8. Indien het ingevolge het eerste, derde, zesde of zevende lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 48

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 47 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal GJ dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal GJ dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder GJ is geproduceerd dan het aantal GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in GJ bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal GJ dat opgeteld wordt bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal GJ, bedoeld in het tweede lid, voor een categorie van productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4. Indien een subsidie-ontvanger uitsluitend hernieuwbare warmte produceert wordt voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat hij met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt.

  • 5. Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op de eigen installatie heeft ingevoed.

Artikel 49

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het basisbedrag, bedoeld in artikel 44, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal GJ.

KK

In artikel 50 wordt «artikel 42, tweede lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

LL

De artikelen 51 tot en met 55 komen te luiden:

Artikel 51

  • 1. Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een tenderbedrag per GJ opgegeven. Bij een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven tenderbedrag van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een maximum tenderbedrag per GJ voor hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit bepaald.

  • 3. Het maximum tenderbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per GJ voor het produceren van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit per categorie van productie-installaties.

Artikel 52

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het tenderbedrag, bedoeld in artikel 54, en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 55a, een basisenergieprijs per GJ vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties of per soort toepassing van de warmte.

  • 2. Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basisenergieprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde GJ die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. Indien op grond van het eerste lid aparte basisprijzen per GJ worden vastgesteld per soort toepassing van warmte geldt voor het aantal GJ met een soort toepassing bij de toepassing van de artikelen 53, 54, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 55a de basisenergieprijs of energieprijs voor de betreffende soort toepassing.

Artikel 53

  • 1. Het door de producent opgegeven tenderbedrag, bedoeld in artikel 51, eerste lid, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 2. De basisenergieprijs of basisenergieprijzen, bedoeld in artikel 52, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 54

  • 1. Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het tenderbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    • a. de energieprijs of, indien de energieprijs lager is dan de in artikel 52 bedoelde basisenergieprijs, de in artikel 52 bedoelde basisenergieprijs;

    • b. de waarde van de garanties van oorsprong;

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare warmte en de relevante gemiddelde marktprijs van warmte en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2. De energieprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de relevante gemiddelde waarde voor de betreffende soort energie.

  • 3. In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het tenderbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per GJ opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 52 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

  • 5. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 52 verschillende basisenergieprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

  • 6. Indien het ingevolge het eerste of derde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 55

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    • a. met elkaar te vermenigvuldigen:

      • 1°. het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

      • 2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 54 geldende gecorrigeerde tenderbedrag, en

    • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal GJ dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal GJ dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder GJ is geproduceerd dan het aantal GJ dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in GJ bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal GJ dat opgeteld wordt bij het aantal GJ dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal GJ, bedoeld in het tweede lid voor een categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

  • 4. Indien een subsidie-ontvanger uitsluitend hernieuwbare warmte produceert wordt voor de berekening van de subsidie in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, genomen het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor de producent kan aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt.

  • 5. Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal GJ dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op de eigen installatie heeft ingevoed.

MM

Na artikel 55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55a

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het tenderbedrag, bedoeld in artikel 51, en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 52, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal GJ.

NN

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde volzin, wordt na «per openstellingsperiode» ingevoegd: of per kalenderjaar.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «kWh» ingevoegd: , GJ.

3. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de voor de productie-installatie verleende vergunningen krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit of de Mijnbouwwet;.

OO

In artikel 57, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling» vervangen door: hernieuwbare warmte.

PP

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, worden steeds de aanvragen om subsidie met het laagste basisbedrag in één decimaal omgerekend naar euro per GJ geacht eerder te zijn ontvangen. Indien honorering van alle aanvragen om subsidie met hetzelfde basisbedrag in één decimaal die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, stelt Onze Minister de volgorde van ontvangst van deze aanvragen vast door middel van loting.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt voor de omrekening van Nm3 aardgasequivalent naar GJ een omrekenfactor vastgesteld.

3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Bij de toepassing van het tweede lid:

    • a. wordt bij de vergelijking van de basisbedragen het basisbedrag van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie gedeeld door 1,25;

    • b. wordt een gebundelde aanvraag behandeld als één aanvraag, waarbij als basisbedrag geldt het basisbedrag van de aanvraag met het hoogste basisbedrag van de bundel;

    • c. worden bij de loting alle op de betreffende dag ontvangen aanvragen met hetzelfde basisbedrag in één decimaal betrokken.

QQ

Aan artikel 59, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. één of meer bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Mijnbouwwet voor de productie-installatie vereiste vergunningen niet zijn verleend.

RR

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a komt te luiden:

  • a. voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte het tenderbedrag per kWh, Nm3 aardgasequivalent of GJ lager is;.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt, onder verlettering van onderdelen c en d tot b en c.

3. In het eerste lid, onderdeel c (nieuw), wordt «en hernieuwbaar gas» vervangen door: , hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte.

4. Het eerste lid, onderdeel e vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c (nieuw) door een punt.

SS

In artikel 61, vierde lid, wordt «artikel 3, eerste lid, onderdeel e» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onderdeel d.

TT

Aan artikel 62, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Een ontheffing wordt niet verleend voor zover dit zou inhouden dat de subsidie-ontvanger de productie-installatie later in gebruik neemt dan een jaar na de dag waarop krachtens artikel 61, eerste lid, de productie-installatie in gebruik dient te zijn genomen.

UU

In artikel 63, eerste lid, onderdeel a, wordt «en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling» vervangen door: of hernieuwbare warmte.

VV

In artikel 66, tweede lid, wordt «aan een subsidie-ontvanger die elektriciteit door middel van warmtekrachtkoppeling opwekt» vervangen door: aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceert.

WW

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 14, vierde lid, dan wel artikel 22, vierde lid» vervangen door: artikel 14, zesde lid, dan wel artikel 22, zesde lid.

2. In het eerste lid wordt «artikel 14, derde lid, dan wel artikel 22, derde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde lid, dan wel artikel 22, vijfde lid.

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 31, vierde lid, dan wel artikel 39, vierde lid» vervangen door: artikel 31, vijfde lid, dan wel artikel 39, vijfde lid.

4. In het tweede lid wordt «artikel 31, derde lid, dan wel artikel 39, derde lid» vervangen door: artikel 31, vierde lid, dan wel artikel 39, vierde lid.

5. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert bedraagt het product van:

    • a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal GJ en

    • b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 47, vijfde lid, dan wel artikel 54, vijfde lid, vastgestelde correcties,

    met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op basis van het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komend aantal GJ en het gecorrigeerde bedrag, bedoeld in artikel 47, vierde lid, dan wel artikel 54, vierde lid.

6. In het vierde lid wordt na «aantal kWh» ingevoegd: , GJ.

XX

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 67, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 67, eerste, tweede en derde lid.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «aantal kWh» ingevoegd: , GJ.

3. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van de artikelen 14, zesde lid, 31, vijfde lid, of 47, vijfde lid, dan wel de artikelen 22, zesde lid, 39, vijfde lid, of 54, vijfde lid,vastgestelde correcties.

4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

YY

Na artikel 72 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 73

Voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor subsidie is verstrekt op basis van een aanvraag om subsidie die is ingediend in 2011 wordt bij de toepassing van het artikel 32, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, of artikel 40, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft laten invoeden.

ARTIKEL II

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 18 november 2011

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de achtentwintigste november 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met het onderhavige besluit wordt het Besluit stimulering duurzame energieproductie (verder het Besluit SDE) op een aantal punten gewijzigd. Aanleiding hiervoor is de in het regeerakkoord aangekondigde invoering van de SDE+, de toezegging aan de Tweede Kamer om de productie van hernieuwbare warmte toe te voegen aan de subsidiabele activiteiten in de SDE+ en het eigen verbruik van zelfopgewekte energie te stimuleren. Voorts wordt het Besluit op een aantal punten gewijzigd ter vereenvoudiging van de uitvoering.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Wijzingen die voortvloeien uit de SDE+

In het regeerakkoord is opgenomen dat de Europese doelen voor een duurzame energievoorziening leidend zijn. Die doelen houden voor Nederland in dat in 2020 14% van het energieverbruik afkomstig dient te zijn uit hernieuwbare energiebronnen. Via de SDE+ wordt op een kosteneffectieve wijze stappen gezet richting deze doelen. Om met het beschikbare subsidiebudget zoveel mogelijk productie van hernieuwbare energie te stimuleren concurreren de verschillende duurzame energietechnologieën met elkaar onder één subsidieplafond. De mogelijkheid om subsidie aan te vragen wordt opgedeeld in fases, waarbij de goedkoopste technieken en projecten het eerst aan bod komen. Om dit mogelijk te maken voorziet deze wijziging van het Besluit SDE in de mogelijkheid om één subsidieplafond vast te stellen voor de verstrekking van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte.

Bij de verdeling van het beschikbare budget kan gekozen worden tussen verdeling op volgorde van binnenkomst en op volgorde van basisbedrag. Wanneer verdeeld wordt op volgorde van binnenkomst wordt, op de dag waarop de honorering van aanvragen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, geloot om te bepalen welke aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. In geval van loting geldt dat het wenselijk is om goedkopere projecten voorrang te geven op duurdere projecten. Om die reden wordt met dit besluit de lotingsprocedure herzien zodat voortaan projecten die voor een lager basisbedrag subsidie aanvragen geacht worden eerder te zijn binnengekomen en er alleen nog geloot hoeft te worden tussen projecten die voor hetzelfde basisbedrag aanvragen.

In het Besluit SDE was een paragraaf opgenomen over het stimuleren van de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte uit niet-hernieuwbare energiebronnen middels warmtekracht installaties (WKK), dat het kader schetste voor subsidiëring. Deze paragraaf is nu vervangen door een paragraaf over de subsidiëring van hernieuwbare warmte. De reden hiervoor is dat een fossiel gestookte WKK alleen meetelt voor het Europese streefdoel voor energiebesparing en niet voor het verplichte Europese doel betreffende hernieuwbare energie. De SDE+ richt zich alleen op de stimulering van de productie van hernieuwbare energie. Voor de stimulering van energiebesparing wordt ingezet op generieke prikkels middels de energieinvesteringsaftrek en een gelijk speelveld voor warmtekrachtkoppeling en andere energiebesparende technieken. Net als deze alternatieven is warmtekrachtkoppeling immers een middel om energie te besparen. Het blijft overigens wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, maar uitsluitend als hiervoor hernieuwbare energiebronnen worden ingezet zoals biomassa, biogas of aardwarmte.

2.2 Hernieuwbare warmte als nieuwe hoofdcategorie

Warmte kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan het realiseren van 14% hernieuwbare energie in 2020. Tot op heden werd alleen een stimulans gegeven om binnen de hoofdcategorie hernieuwbare elektriciteit de vrijkomende restwarmte nuttig in te zetten middels de zogenaamde «warmtestaffel». Met onderhavig besluit wordt hernieuwbare warmte als een nieuwe hoofdcategorie geïntroduceerd. Een belangrijk voordeel is dat met het toevoegen van hernieuwbare warmteproductie aan de SDE+ alle hernieuwbare energieroutes worden bediend en voor de subsidieaanvrager een level playing field ontstaat. De productie van duurzame warmte wordt op eenzelfde wijze gestimuleerd als hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas. Op grond van de bepalingen over hernieuwbare warmte worden zowel installaties die uitsluitend hernieuwbare warmte opwekken als installaties met gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en warmte gestimuleerd.

2.2.1 Basisbedrag, basisprijs en correctiebedragen

Het basisbedrag wordt op basis van een deskundigenadvies, dat in overleg met marktpartijen tot stand komt, zodanig gekozen dat het maximaal de gemiddelde kosten per energie-eenheid reflecteert. Onder de gemiddelde kosten wordt verstaan het gemiddelde van de kosten van de binnen de betreffende categorie gangbare (nieuwe) productie-installaties, waarbij in de kosten een factor voor het door de producent te behalen rendement is verdisconteerd. Daarbij zal het rendement nooit hoger worden gesteld dan de steunregels van de Europese Unie toestaan. Ingeval van keuze voor de tendersystematiek wordt geen basisbedrag vastgesteld, maar dient de subsidie-aanvrager in plaats daarvan aan te geven voor welk bedrag hij een productie-installatie wil exploiteren. Wel wordt een maximumbedrag vastgesteld. Het bedrag wordt dan tenderbedrag genoemd. Het basisbedrag en het door de producent opgegeven tenderbedrag geldt voor de gehele voor subsidie in aanmerking komende periode.

Net als voor hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas worden ook voor hernieuwbare warmte basisprijzen vastgesteld bij ministeriële regeling. De SDE+ subsidieert het verschil tussen het basisbedrag (de kosten) en het correctiebedrag (de opbrengsten uit de geproduceerde energie). Als de energieprijzen echter onder de basisprijs zakken, dan stijgt de subsidie niet langer mee om het verschil te vergoeden. Dit voorkomt dat voor een project veel meer middelen gereserveerd moeten worden dan er waarschijnlijk tijdens de looptijd uitgekeerd zouden worden. De basisprijzen gelden voor de gehele periode waarover subsidie wordt verleend. Voor beschikkingen voor uitsluitend opwekking van hernieuwbare warmte geldt alleen de basiswarmteprijs. Voor beschikkingen voor de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte geldt een basisprijs die is gebaseerd op de basisprijs voor elektriciteit, de basisprijs voor warmte en de aandelen van elektriciteit en warmte in de totale energieproductie van de referentie-installatie. Bij het vaststellen van de basisprijzen zal de expertise van deskundigen worden ingeschakeld.

Ten behoeve van de voorschotverlening worden jaarlijks voor 1 november de voorlopige correcties op het basisbedrag en het tenderbedrag voor het daaropvolgende jaar vastgesteld. Deze correcties zijn gebaseerd op de werkelijke energieprijsontwikkelingen in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het jaar waarvoor ze zullen worden toegepast. Jaarlijks voor 1 april worden de definitieve correcties vastgesteld voor het afgelopen kalenderjaar om achteraf aan de hand daarvan en op basis van de werkelijke energieproductie de verleende voorschotten te herberekenen. De belangrijkste correctie is de warmteprijs of, bij gecombineerde opwek, de prijs die is gebaseerd op elektriciteit en warmte en de aandelen van elektriciteit en warmte in de totale energieproductie van de referentie-installatie.

Bij het vaststellen van de correctiebedragen voor hernieuwbare warmte kunnen voorts correcties worden vastgesteld voor de waarde van garanties van oorsprong en certificaten. Garanties van oorsprong kunnen een waarde krijgen, bijvoorbeeld bij een mogelijke introductie van een afnameverplichting van bepaalde vormen van hernieuwbare energie. Ook kunnen correcties voor de CO2-prijs worden vastgesteld, bijvoorbeeld ingeval in de toekomst producenten van hernieuwbare energie CO2-rechten toegekend krijgen die een marktwaarde vertegenwoordigen of ingeval CO2-rechten reeds toegekend zijn (bijvoorbeeld ingeval van grootschalige elektriciteitscentrales). Tot slot kunnen andere nu nog niet concreet te benoemen correcties worden vastgesteld, maar uitsluitend indien deze voortvloeien uit nieuwe maatregelen van de overheid en ze een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van de geproduceerde energie en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit of gas. Deze correcties zullen pas worden toegepast op het moment dat de betreffende factoren daadwerkelijk een marktwaarde vertegenwoordigen.

Voor de correctiebedragen geldt eenzelfde onderscheid als bij de basisprijzen. Voor de productie van uitsluitend warmte uit hernieuwbare bronnen geldt een correctie op basis van de relevante gemiddelde warmteprijs. Omdat de markt voor warmte regionaal van aard is, in tegenstelling tot de markten voor elektriciteit en gas, ontbreekt een handelsplatform en daarmee een voor aanvragers en overheid transparante prijsstelling voor warmte. Niettemin kan de marktwaarde van warmte op een transparante manier benaderd worden door de warmteprijs te baseren op de relevante gemiddelde gasprijs. De achterliggende gedachte daarbij is dat partijen zonder duurzame opwekking doorgaans met behulp van aardgas in hun warmtebehoefte voorzien. Macro-economisch gezien zullen afnemers van warmte nooit meer betalen dan de situatie waarin ze zelf met behulp van aardgas de warmte zouden opwekken.

Voor de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte geldt een correctie die, net als de basisprijs voor gecombineerde opwekking, is gebaseerd op de elektriciteitsprijs, de warmteprijs en de aandelen van elektriciteit en warmte in de totale energieproductie van de referentie-installatie.

2.2.2 Bepalen jaarlijkse subsidietarief

Bij hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en warmte wordt het basisbedrag vastgesteld per energie-eenheid (€/GJ). Het subsidiebedrag is het basisbedrag (in €/GJ) min het correctiebedrag voor warmte (eveneens in €/GJ). Het correctiebedrag wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Echter, indien het correctiebedrag lager is dan de in de beschikking vastgelegde basisprijs, zal deze basisprijs als correctiebedrag worden gebruikt bij de berekening van de subsidie. Indien het aldus vastgestelde subsidietarief negatief is, wordt het subsidietarief voor dat kalenderjaar op nul gesteld.

Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installatie worden bepaald dat ook subsidie kan worden verstrekt indien de productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen. Indien het gaat om een productie-installatie die geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan in de subsidiebeschikking een verdere correctie op het subsidietarief worden vastgesteld. De totale kosten van een dergelijke productie-installatie zullen immers lager liggen dan bij een volledig nieuwe installatie. Indien het op basis van de bovenstaande systematiek vastgestelde subsidietarief negatief is, wordt het subsidietarief voor dat kalenderjaar op nul gesteld.

2.2.3 Bepalen jaarlijkse subsidie

De subsidie per kalenderjaar is gelijk aan het conform de bovenstaande systematiek vastgestelde subsidietarief vermenigvuldigd met het aantal werkelijk geproduceerde energie-eenheden (in GJ) dat voor subsidie in aanmerking komt. Daarbij wordt de in de subsidiebeschikking genoemde maximale subsidiabele productie per jaar als bovengrens gehanteerd. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van deze maximale subsidiabele productie per categorie productie-installaties een maximaal aantal vollasturen worden bepaald.

2.2.4 Certificering van duurzame warmteproductie

Om de productie aan te tonen wordt bij elektriciteit gebruik gemaakt van, in de Elektriciteitswet 1998 vastgelegde, garanties van oorsprong (hierna: GvO’s). Deze GvO’s worden uitgegeven door CertiQ. Voor groen gas zijn er certificaten, uitgegeven door Vertogas. Ook voor duurzame warmte moet er een basis zijn om subsidie te kunnen uitkeren.

De basis voor gecombineerde opwekking van duurzame warmte en elektriciteit wordt de bestaande GvO voor elektriciteit. Op deze GvO wordt, indien van toepassing, naast de opgewekte elektriciteit ook de opgewekte warmte vermeld. Dit werd al in de SDE toegepast wanneer er sprake was van warmtebenutting.

Er ontbreekt een wettelijke grondslag om voor uitsluitend hernieuwbare warmteproductie van de bestaande GvO gebruik te maken. Ook bij uitsluitend hernieuwbare warmte is certificering wenselijk om een onderscheid te kunnen maken tussen nuttig aangewende hernieuwbare warmte en warmte opgewekt uit fossiele bronnen. Het aantonen van dit onderscheid is van belang omdat de productie van hernieuwbare warmte kan bijdragen aan het realiseren van een schone en betrouwbare energievoorziening. Het certificeren van hernieuwbare warmte wordt als een dienst van algemeen economisch belang in de zin van het Europese recht gezien, met inbegrip van het opzetten en inrichten van een daartoe geschikt certificeringsysteem.

Gezien de ervaring van CertiQ bij het verstrekken van GvO’s inclusief vermelding van opgewekte warmte, is CertiQ de geschikte partij om de certificering van hernieuwbare warmte uit te voeren. In afwachting van wettelijke verankering zal een tijdelijke voorziening worden getroffen om CertiQ hiervoor aan te wijzen. Met betrekking tot het meten van de productie van hernieuwbare warmte zullen regels worden gesteld in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

2.3 Eigen verbruik

Het eigen verbruik van zelfopgewekte duurzame energie telt binnen de Europese systematiek mee voor de duurzame energiedoelstelling. Voorheen werd bij het meetellen van duurzame energieproductie aan de nationale doelstelling alleen gekeken naar hernieuwbare energie die aan een net werd geleverd. Het subsidiabel stellen van eigen verbruik bij alle elektriciteits- en warmtecategorieën, geeft een belangrijke impuls aan de verduurzaming van de energiehuishouding van partijen. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan de wens van de sector om ruw biogas te stimuleren. Het ruwe biogas kan immers worden ingezet voor de eigen productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte.

Vanzelfsprekend moet oneigenlijk gebruik worden voorkomen. Oneigenlijk gebruik wordt hier voorkomen door als voorwaarde te hanteren dat de energie «nuttig» moet worden aangewend. Voor hernieuwbare warmte zal hiervoor de lijst van nuttige warmte worden gebruikt die afkomstig is uit de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

2.4 Overige wijzigingen die de uitvoering van de SDE+ verbeteren
2.4.1 Onbenutte vollasturen meenemen naar een volgend jaar

Door onvoorziene omstandigheden kan het voorkomen dat een installatie in een jaar de subsidiabele productie niet volledig kan benutten. Financiers zien dit als een risico. Door het meenemen van onbenutte subsidiabele productie mogelijk te maken verbetert het risicoprofiel van projecten, waardoor het eenvoudiger wordt projecten gefinancierd te krijgen, zonder dat de hoeveelheid toegekende subsidie wijzigt. Daarom kunnen voortaan bij ministeriële regeling categorieën productie-installaties worden aangewezen die onbenutte subsidiabele productie naar een volgend jaar mogen meenemen. Bij ministeriële regeling kan een maximum worden gesteld aan de hoeveelheid onbenutte subsidiabele productie dat kan worden meegenomen naar een volgend jaar. Dit maximum kan per jaar verschillen. Projecten kunnen aan het einde van de subsidieduur op verzoek van de subsidie-ontvanger een extra jaar de tijd krijgen om de ongebruikte subsidiabele productie alsnog te realiseren.

2.4.2 Vereiste vergunningen als afwijsgrond opnemen

Het is belangrijk aanvragers zo snel mogelijk uitsluitsel te geven over de subsidieaanvraag. De termijn die hiervoor in het Besluit SDE is vastgelegd is dertien weken. Voor een vlotte procedure van afhandelen is het van belang zo snel mogelijk te starten met de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Voordat de inhoudelijke beoordeling kan plaatsvinden moet middels een volledigheidstoets worden vastgesteld of een aanvraag ontvankelijk is. Een aanvraag was pas volledig en dus ontvankelijk als alle vragen van het aanvraagformulier zijn beantwoord, het formulier ondertekend is en alle juiste bijlagen aanwezig zijn. Omdat de minimale eisen aan een aanvraag in het Besluit SDE ook zagen op inhoudelijke aspecten, zoals dat de vergunningen afgegeven moesten zijn door het bevoegde gezag, werd de volledigheidstoets onnodig belast. Met name het controleren op de juistheid van vergunningen of de vraag of een vergunning vereist is leverde in de praktijk vertraging op in het afhandelingsproces. De controle moet zorgvuldig gebeuren. Bij projecten die foutieve vergunningen aanleveren bij de subsidieaanvraag is er immers minder zekerheid over de realisatie van het project.

Om die reden worden middels dit besluit de inhoudelijke eisen aan vergunningen omgevormd tot afwijzingsgronden. De volledigheidstoets ziet er dan alleen nog op of het formulier volledig is ingevuld en of de bijlagen, waaronder verkregen vergunningen, zijn bijgevoegd. De juistheid van de vergunningen en de vraag of een vergunning vereist is spelen dan slechts een rol bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Zo nodig kan dit leiden tot afwijzing van de aanvraag.

2.4.3 Warmte- en elektriciteitshubs mogelijk maken

Met ingang van 2011 is het mogelijk om een verzameling van productie-installaties van ruw biogas die met gezamenlijke faciliteiten het gas opwerken en invoeden op het gasnet binnen de SDE+ te subsidiëren. Met onderhavige wijziging wordt deze optie uitgebreid naar de productie van hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en warmte. Dat betekent dat een groep productie-installaties van ruw biogas gezamenlijk gebruik kunnen maken van faciliteiten voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit en of hernieuwbare warmte. Hierdoor kunnen de kosten voor dergelijke faciliteiten onder meerdere ruw biogasproducenten worden gedragen. De producent dient zorg te dragen voor het op juiste wijze meten van de productie, waardoor aangetoond kan worden hoeveel gas ingevoed wordt op de gemeenschappelijke faciliteit. Tevens dient de producent afspraken te maken met de exploitant van de gemeenschappelijke faciliteit over het registreren van de opgewekte hernieuwbare elektriciteit en of hernieuwbare warmte.

2.4.4 Startdatum subsidie

Voor subsidie-aanvragers blijft het inschatten van de juiste startdatum van projecten op het moment van aanvraag lastig. Met ingang van 2011 is het mogelijk gemaakt de startdatum drie maal te wijzigen. Ook werd voor bepaalde productiecategorieën mogelijk gemaakt de werkelijke startdatum van productie op te geven. Aangezien deze laatste maatregel vooral bedoeld was om de administratieve lasten voor particulieren te beperken en inmiddels de SDE+ niet meer voor deze doelgroep openstaat, komt deze mogelijkheid te vervallen. De procedure voor het bepalen van de startdatum subsidie wordt daarmee als volgt: op het moment van aanvraag moet de subsidie-aanvrager de startdatum voor subsidie opgeven. Om de subsidie-aanvrager te stimuleren een zo realistisch mogelijke datum op te geven zonder dat de datum strategisch wordt gekozen, is de grens van uitstel met maximaal een jaar vervallen. Een zo realistisch mogelijke startdatum is wenselijk vanwege het voorspellen van de kasuitgaven voor de SDE+. Wel is als voorwaarde opgenomen dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan de datum waarop de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen.

2.4.5 Verschillende basisprijzen en correcties

Bij de berekening van de hoogte van de subsidie worden de inkomsten uit de verkoop van energie afgetrokken van het basisbedrag. Ten behoeve van die berekening worden per categorie productie-installaties een basisprijs en een correctie vastgesteld. Het Besluit SDE is op dit punt uitgebreid met de mogelijkheid om voor een categorie meer dan één basisprijs en meer dan één correctie te bepalen. Dit is nodig omdat de marktwaarde van warmte verschilt per gebruiker en praktische toepassing. Een GJ warmte is bijvoorbeeld meer waard voor een huishouden dan voor een industriële grootverbruiker. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat voor een huishouden hogere gastarieven gelden dan voor grootverbruikers. Om een passende hoeveelheid subsidie te kunnen geven hoort dat verschil tot uitdrukking te komen in de basisprijzen en de correcties.

3. Administratieve lasten

De wijzigingen die met het onderhavige besluit worden doorgevoerd hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven of burgers.

Bij het subsidiabel stellen van hernieuwbare warmte is aangesloten bij de bestaande praktijk voor het verstrekken van subsidie aan hernieuwbare elektriciteit en gas. Het aanvragen van subsidie voor deze categorieën is inmiddels een beproefde werkwijze met relatief lage lasten voor de aanvrager. Bovendien maken meer en meer aanvragers gebruik van het digitale aanvraagloket. De administratieve lasten voor de aanvrager worden in belangrijke mate veroorzaakt in de aanmeldingsfase. De jaren erop dient men slechts te rapporteren over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa en zullen de administratieve lasten beperkt zijn.

Ook ten aanzien van het subsidiëren van zelfopgewekte energie is geen wijziging van administratieve lasten te verwachten. In de oude situatie toen er nog geen sprake was van het subsidiëren van eigen gebruikte energie moesten producenten ook jaarlijks de productiegegevens doorgeven.

De maatregelen die worden genomen ter verbetering van de uitvoering van de SDE+ zoals het opnemen van de vereiste vergunningen als afwijsgrond en de procedure voor het opgeven van de startdatum van de subsidie door de subsidie-aanvrager leveren geen extra handelingen op voor subsidie-aanvragers.

De administratieve lasten per € 100 miljoen subsidiebudget blijven voor alle categorieën, exclusief zon-pv, € 172.370,–. Uitgedrukt in een percentage is dit maximaal circa 0,17%.

Er zijn geen gevolgen voor de inhoudelijke nalevingkosten voor bedrijven.

4. Staatssteun

In 2007 is het Besluit SDE aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel nr. N 478/2007 – Nederland «Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (M 707/02) en MEP stimulering warmtekrachtkoppeling (N 543/05)». Daarbij is het Besluit SDE getoetst op staatssteunaspecten. Omdat enkele wijzigingen in dit besluit, zoals de introductie van de mogelijkheid om hernieuwbare warmte te stimuleren, een nieuwe melding bij de Europese Commissie vereisen, is dit besluit aangemeld. De inwerkingtreding van dit besluit zal afhangen van het moment waarop goedkeuring wordt verkregen voor de steunmaatregel door de Europese Commissie.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A

De definitie van warmtekrachtkoppeling wordt vervangen door hernieuwbare warmte in verband met het verdwijnen van de paragraaf over subsidiëring van warmtekrachtkoppeling en de introductie van subsidie voor hernieuwbare warmte. De subsidiëring van warmtekrachtkoppeling is niet langer wenselijk, omdat dit alleen meetelt voor de doelen rond energiebesparing en niet voor de doelen voor de productie van hernieuwbare energie. De productie van hernieuwbare warmte telt wel mee voor de doelen betreffende hernieuwbare energie (zie paragraaf 2.2 van de algemene toelichting).

Door het hele Besluit SDE is warmtekrachtkoppeling vervangen door hernieuwbare warmte. Afhankelijk van de aard van de bepaling gaat het daarbij om de productie van uitsluitend hernieuwbare warmte en/of om de gecombineerde opwekking van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit.

Daarnaast is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder nuttig gebruik van hernieuwbare warmte zal worden verstaan. Het uitgangspunt hiervoor zal zijn wat in de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit als nuttige gebruik van warmte wordt verstaan.

Een vorm van hernieuwbare warmte die mogelijk bij ministeriële regeling zal worden aangewezen is warmte uit warmtepompen en/of bodemenergiesystemen, zoals warmte-koudeopslag. Dergelijke systemen maken in sommige gevallen gebruik van omgevingswarmte: warmte die aanwezig is in de buitenlucht of in oppervlaktewater. Deze omgevingswarmte is doorgaans weliswaar afkomstig van zonne-energie, maar toch gaat het om twee verschillende soorten energie. Om onduidelijkheid te voorkomen is ervoor gekozen omgevingsenergie apart te noemen als hernieuwbare energiebron.

Voorts is als osmose toegevoegd als hernieuwbare energiebron. Bij osmose wordt energie geproduceerd uit het verschil in zoutconcentratie tussen twee watermassa’s. In 2011 is osmose voor het eerst op grond van artikel 1, tweede lid, van het Besluit SDE aangewezen als hernieuwbare energiebron. Door deze wijziging wordt de aanwijzing van osmose als hernieuwbare energiebron in het Besluit SDE verankerd.

Artikel I, onderdeel C

Het is wenselijk om één subsidieplafond voor alle categorieën van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte te kunnen vaststellen (zie paragraaf 2.1 van de algemene toelichting). Om die reden zijn de bepalingen over het subsidieplafond van de specifieke paragrafen over hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte naar de algemene paragraaf verplaatst. Dit laat de mogelijkheid onverlet om in een voorkomend geval toch een apart subsidieplafond voor één of meerdere categorieën te kunnen vaststellen.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 3 van het Besluit SDE bevat bepalingen over de cumulatie van verschillende subsidies. Door de wijziging van artikel 2 zouden de onderdelen a van het eerste, tweede en derde lid een andere betekenis krijgen. Het is niet de bedoeling dat productie-installaties voor de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte na afloop van een subsidieperiode zonder voorbehoud opnieuw voor subsidie in aanmerking zouden komen. Immers, de subsidie die wordt verstrekt is toegesneden op de situatie van nieuwe productie-installaties. Met de wijziging van artikel 3 wordt voorkomen dat een dergelijke situatie zich voor zou doen. Wel voorziet artikel 3 in de mogelijkheid om bij ministeriële regeling speciale categorieën aan te wijzen voor productie-installaties die reeds eerder subsidie hebben ontvangen. Dat kan wenselijk zijn bij productie-installaties die biomassa gebruiken en alleen subsidie nodig hebben voor de meerkosten van de biomassa ten opzichte van fossiele brandstoffen om rendabel hernieuwbare energie te kunnen blijven produceren. Tevens kan het aan de orde zijn dat voor het eerst de door de productie-installatie geproduceerde hernieuwbare warmte nuttig zal worden gebruikt waarvoor een relatief kleine investering nodig is. Bij ministeriële regeling kan voor deze situaties voorzien worden in een aparte categorie met een lager basisbedrag dan voor nieuwe productie-installaties nodig is.

Artikel I, onderdeel E

Aan artikel 4 is een lid toegevoegd om in lijn met punt 160 van de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (2008/C 82/01) de beschikking tot subsidieverlening afhankelijk te maken van goedkeuring van de steun door de Europese Commissie bij productie-installaties met een capaciteit van 125 MW of meer. Op grond van de genoemde richtsnoeren is er voor dit soort projecten namelijk een nadere beoordeling van de Europese Commissie noodzakelijk, naast de eerdere goedkeuring van de Europese Commissie inzake staatssteun van het Besluit SDE en de goedkeuring van dit besluit (zie paragraaf 4 van de algemene toelichting). Vooralsnog werd dit geregeld in de betreffende subsidiebeschikkingen, maar het vastleggen van de opschortende voorwaarde en de mogelijkheid tot wijziging van de beschikking in algemeen verbindende voorschriften is een betere waarborg voor de naleving van het Europese recht.

Artikel I, onderdeel G

Artikel 6 van het Besluit SDE gaat over de start van de periode waarover subsidie wordt verstrekt. De periode vangt niet direct na de beschikking tot subsidieverlening aan, omdat de productie-installatie dan nog gebouwd moet worden. De subsidieaanvrager moet in de aanvraag aangeven wanneer de periode waarover subsidie wordt verstrekt aanvangt. In de uitvoering is gebleken dat de bestaande formulering van artikel 6 aanleiding gaf tot onduidelijkheid. In de eerste plaats was onduidelijk wat de verhouding was tussen de mogelijkheid in artikel 6, tweede lid, van het Besluit SDE voor het opschorten van het begin van periode waarover subsidie wordt verstrekt en de termijn in artikel 61 van het Besluit SDE waarbinnen de productie-installatie verplicht in gebruik moet zijn genomen. Daarnaast is gebleken dat de begrenzing tot maximaal een jaar opschorting van de start van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aanleiding gaf aan subsidieaanvragers om in de aanvraag de start van de periode zo laat mogelijk te kiezen. Hierdoor nam de voorspelbaarheid van de kasuitgaven met betrekking tot de SDE af en waren aanvragen minder realistisch. Om die reden is de grens van opschorting met maximaal een jaar komen te vervallen. Zie ook paragraaf 2.4.4 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel H

Op grond van artikel 7 van het Besluit SDE wordt de maximale periode waarover subsidie wordt verstrekt vastgesteld. Door de wijziging van artikel 7 wordt het mogelijk om op verzoek van de subsidie-ontvanger die periode met maximaal een jaar te verlengen, opdat de ongebruikte subsidiabele productie alsnog gerealiseerd kan worden. Zie ook paragraaf 2.4.1 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel I

Door wijzigingen in de taakverdeling tussen ministers is het overleg over de totstandkoming van de jaarlijkse aanwijzingsregeling voor categorieën productie-installaties die voor subsidie in aanmerking gekomen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieu en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit komen te vervallen.

Voorts is opgenomen dat de subsidie voor een categorie productie-installaties kan worden beperkt tot producten met grootverbruikersaansluitingen. De reden hiervoor is dat kleinverbruikers gebruik kunnen maken van saldering met de aan hen geleverde elektriciteit, waardoor de vergoeding voor de elektriciteit hoger is dan voor grootverbruikers en er geen energiebelasting hoeft te worden betaald. Hierdoor is er een verschil tussen welk basisbedrag er zou moeten gelden voor kleinverbruikers en welk basisbedrag dient te gelden voor grootverbruikers. Om in de ministeriële regeling rekening te kunnen houden met dit gegeven en overstimulering te voorkomen is er een mogelijkheid opgenomen om subsidie te beperken tot grootverbruikers.

Artikel I, onderdelen J en K

Artikel 9 wordt aangepast en in artikel 10 vervalt de uitbreiding van het algemene artikel 2 met bepalingen over het subsidieplafond en de verdeling daarvan. Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Artikel I, onderdeel L

Elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed heeft doorgaans een andere waarde dan elektriciteit die wel op een elektriciteitsnet wordt ingevoed. Dit wordt veroorzaakt door transporttarieven en energiebelasting die gelden voor elektriciteit die over een elektriciteitsnet worden getransporteerd. Om die reden is het wenselijk om ten behoeve van de berekening van de subsidie met een aparte basisprijs en correctie te werken voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet is ingevoed. Met deze wijziging van artikel 12 wordt in deze mogelijkheid voorzien. Zie ook paragraaf 2.4.6 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel N

Aan artikel 15, tweede lid, van het Besluit SDE wordt een zin toegevoegd, waardoor ongebruikte subsidiabele productie meegenomen kan worden naar een volgend jaar indien dat bij ministeriële regeling is bepaald. In paragraaf 2.4.1 van de algemene toelichting is dit nader toegelicht.

Voorts is de bepaling over de mogelijkheid om subsidie te verstrekken voor productie van hernieuwbare elektriciteit die voor eigen gebruik wordt gebruikt verduidelijkt. Niet langer hoeft het om een eigen installatie te gaan en verduidelijkt is dat onder eigen gebruik niet wordt verstaan de op de productie-installatie ingevoede elektriciteit. Hiermee is de bepaling over subsidiëring van de productie van hernieuwbare elektriciteit voor eigen gebruik in lijn met de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

Artikel I, onderdelen O en P

Artikel 17 wordt aangepast en artikel 18 vervalt als gevolg van de uitbreiding van het algemene artikel 2 met bepalingen over het subsidieplafond en de verdeling daarvan. Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Artikel I, onderdeel Q

Elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed heeft doorgaans een andere waarde dan elektriciteit die op wel op een elektriciteitsnet wordt ingevoed. Dit wordt veroorzaakt door transporttarieven en energiebelasting die gelden voor elektriciteit die over een elektriciteitsnet worden getransporteerd. Om die reden is het wenselijk om ten behoeve van de berekening van de subsidie met een aparte basisprijs en correctie te werken voor elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet is ingevoed. Met deze wijziging van artikel 20 wordt in deze mogelijkheid voorzien. Zie ook paragraaf 2.4.6 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel S

Aan artikel 23, tweede lid, van het Besluit SDE wordt een zin toegevoegd, waardoor ongebruikte subsidiabele productie meegenomen kan worden naar een volgend jaar indien dat bij ministeriële regeling is bepaald. In paragraaf 2.4.1 van de algemene toelichting is dit nader toegelicht.

Voorts is de bepaling over de mogelijkheid om subsidie te verstrekken voor productie van hernieuwbare elektriciteit die voor eigen gebruik wordt gebruikt, verduidelijkt. Niet langer hoeft het om een eigen installatie te gaan en verduidelijkt is dat onder eigen gebruik niet wordt verstaan de op de productie-installatie ingevoede elektriciteit. Hiermee is de bepaling over subsidiëring van de productie van hernieuwbare elektriciteit voor eigen gebruik in lijn met de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

Artikel I, onderdeel U tot en met W

Door wijzigingen in de taakverdeling tussen ministers is het overleg over de totstandkoming van de jaarlijkse aanwijzingsregeling voor categorieën productie-installaties die voor subsidie in aanmerking gekomen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieu en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit komen te vervallen in artikel 25 van het Besluit SDE.

Artikel 26 wordt aangepast en artikel 27 vervalt als gevolg van de uitbreiding van het algemene artikel 2 met bepalingen over het subsidieplafond en de verdeling daarvan. Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Artikel I, onderdelen X tot en met CC

In de paragraaf over subsidiëring van de productie van hernieuwbaar gas worden bepalingen gewijzigd ten behoeve van de stimulering van de productie van hernieuwbaar gas in groen gas hubs. Door de wijziging van artikel 32 wordt het mogelijk om subsidie te krijgen voor de productie van hernieuwbaar gas dat wordt gebruikt om hernieuwbare warmte te produceren of dat wordt gebruikt voor de gecombineerde opwekking van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit. Om subsidie te krijgen voor deze opties moet wel bij ministeriële regeling zijn bepaald dat het mogelijk is om hier subsidie voor te krijgen. Omdat ingeval van de productie van hernieuwbare warmte of gecombineerde opwekking het hernieuwbare gas niet opgewerkt hoeft te worden naar aardgaskwaliteit is er geen sprake van subsidie voor een aantal Nm3 aardgasequivalent. Om die reden is in de paragraaf 4 steeds toegevoegd dat er ook gewerkt kan worden met GJ en is (basis)gasprijs vervangen door (basis)energieprijs.

Ten slotte is door de wijziging het alleen mogelijk om subsidie te krijgen voor het laten invoeden van hernieuwbaar gas op een gasnet indien dat bij ministeriële regeling is bepaald.

Zie ook paragraaf 2.4.3 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdelen DD en EE

Artikel 34 wordt aangepast en artikel 35 vervalt als gevolg van de uitbreiding van het algemene artikel 2 met bepalingen over het subsidieplafond en de verdeling daarvan. Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Artikel I, onderdeel FF

In de paragraaf over subsidiëring van de productie van hernieuwbaar gas worden bepalingen gewijzigd ten behoeve van de stimulering van de productie van hernieuwbaar gas in groen gas hubs. Door de wijziging van artikel 40 wordt het mogelijk om subsidie te krijgen voor de productie van hernieuwbaar gas dat wordt gebruikt om hernieuwbare warmte te produceren of dat wordt gebruikt voor de gecombineerde opwekking van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit. Om subsidie te krijgen voor deze opties moet wel bij ministeriële regeling zijn bepaald dat het mogelijk is om hier subsidie voor te krijgen.

Daarnaast is door de wijziging het alleen mogelijk om subsidie te krijgen voor het laten invoeden van hernieuwbaar gas op een gasnet indien dat bij ministeriële regeling is bepaald.

Zie ook paragraaf 2.4.3 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdelen GG tot en met MM

Paragraaf 5 van het Besluit SDE wordt gewijzigd van een paragraaf over subsidiëring van warmtekrachtkoppeling in een paragraaf over de subsidiëring van de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektricieit. De opzet van de nieuwe paragraaf 5 is hetzelfde als de paragrafen over de subsidiëring van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas, met dien verstande dat de grootheid waarmee gerekend wordt bij hernieuwbare warmte GJ is. Voor een uitgebreide toelichting op de subsidiëring van hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel NN

In artikel 56 van het Besluit SDE wordt de regel verduidelijkt die ziet op niet-ontvankelijkheid van een aanvraag indien er voor het adres waarop de productie-installatie wordt geplaatst voor dezelfde categorie reeds een aanvraag is binnengekomen. Naast dat dit per openstellingsperiode kan gelden wordt toegevoegd dat deze ontvankelijkheidseis ook voor het hele kalenderjaar kan gelden, ongeacht het aantal openstellingsperioden.

Voorts worden de inhoudelijke eisen aan eventueel bijgevoegde vergunningen uit de ontvankelijkheidseisen gehaald. De inhoudelijke eisen aan de vergunningen worden omgevormd tot een afwijzingsgrond. Zie ook paragraaf 2.4.2 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel PP

De wijze waarop het subsidieplafond wordt verdeeld indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst wordt gewijzigd. In plaats van het loten met alle aanvragen die zijn binnengekomen op de dag waarop het subsidieplafond wordt overschreden wordt er eerst onderscheid gemaakt in het basisbedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Aanvragen met een lager basisbedrag worden geacht eerder te zijn binnengekomen. Alleen de aanvragen die hetzelfde basisbedrag betreffen hoeven onderling te loten indien niet alle aanvragen binnen het subsidieplafond kunnen worden gehonoreerd. Om de basisbedragen te vergelijken moeten alle basisbedragen worden omgerekend in euro per GJ, is bepaald dat de vergelijking wordt gemaakt op basis van bedragen met één decimaal en zijn er in het vijfde lid enkele regels opgenomen voor gebundelde aanvragen en voor het omgaan met de windfactor bij aanvragen met betrekking tot windenergie. Hierbij is het nodig om rekening te houden met de mate waarin de geproduceerde energiedrager meetelt voor Nederlands duurzame energiedoelstelling. Dit hangt af van rekenregels die in Europees verband worden afgesproken. Om daarop in te kunnen spelen worden de omrekenfactoren bij ministeriële regeling vastgesteld. Zie ook paragraaf 2.1 van de algemene toelichting.

Voorts is de procedure van loting nader ingevuld. In een recente uitspraak (LJN BO5764) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bepaald dat de huidige lotingsprocedure niet in lijn zou zijn met het Besluit SDE. Die procedure heeft als uitgangspunt dat alle aanvragen worden geloot, terwijl het CBb in haar uitspraak heeft bepaald dat alleen ontvankelijke aanvragen mogen worden meegeloot. Het nadeel van een dergelijke werkwijze is dat alle aanvragen op ontvankelijkheid moeten worden beoordeeld alvorens er geloot kan worden. Dit terwijl er mogelijk een groot gedeelte van de aanvragen niet in aanmerking komt voor subsidie, omdat het subsidieplafond ontoereikend is. Dit geeft onnodige uitvoeringslasten. Om die reden is opgenomen dat alle binnengekomen aanvragen met hetzelfde basisbedrag worden meegeloot, opdat er geen discussie meer kan zijn over hoe de lotingsprocedure moet worden doorlopen.

Artikel I, onderdeel QQ

De inhoudelijke eisen aan de vergunningen worden omgevormd van een ontvankelijkheidseis tot een afwijzingsgrond. Zie ook paragraaf 2.4.2 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel TT

Artikel 62, derde lid, van het Besluit SDE bevat een mogelijkheid om ontheffing te verlenen voor het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van het plan voor de realisatie en exploitatie van de productie-installatie. De verhouding van deze ontheffingsmogelijkheid met de aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt (artikel 6 van het Besluit SDE) en de verplichting om binnen een bepaalde termijn de productie-installatie in gebruik te nemen (artikel 61 van het Besluit SDE) was echter onduidelijk. Om die reden is de verhouding tussen die artikelen verduidelijkt door een wijziging van artikel 6 van het Besluit SDE en een wijziging van artikel 62, derde lid. Op grond van de toevoeging aan het derde lid wordt duidelijk dat ontheffing van het plan verleend kan worden buiten de periode waarin de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen. Echter, dit is gemaximeerd tot een jaar buiten de periode waarin de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen. Op grond van artikel 6 geldt echter wel dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt aanvangt op het moment dat de productie-installatie op grond van artikel 61 in gebruik dient te zijn genomen, ongeacht of er ontheffing is verleend van het plan.

Artikel I, onderdelen WW en XX

De verwijzingen voor de berekening van de voorschotten klopten niet meer door een eerdere wijziging van het Besluit SDE. Met deze wijziging van de artikel 67 en 68 van het Besluit SDE wordt dit hersteld.

Voorts wordt in artikel 67 en 68 van het Besluit SDE voorzien in berekening van de voorschotten betreffende hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit.

Artikel I, onderdeel YY

In artikel 73 wordt voorzien in overgangsrecht voor productie-installaties die onderdeel zijn van een groen gas hub en in 2011 subsidie hebben gekregen. Door de wijziging in paragraaf 4 van het Besluit SDE kan er alleen nog subsidie worden verkregen voor het laten invoeden van gas op een gasnet indien dat bij ministeriële regeling is bepaald. Voor de betreffende categorieën is dat echter niet gedaan, omdat dat op het betreffende moment niet nodig was. Om die reden wordt voorzien in overgangsrecht, zodat blijvend subsidie kan worden verkregen voor het laten invoeden van hernieuwbaar gas op een gasnet.

Artikel II

De inwerkingtreding van dit besluit wordt bij koninklijk besluit geregeld en kan verschillen per artikel of onderdelen daarvan. De reden hiervoor is dat de inwerkingtreding van dit besluit zal afhangen van het moment waarop goedkeuring wordt verkregen voor de steunmaatregel door de Europese Commissie (zie paragraaf 4 van de algemene toelichting).

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven