Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2024, 163 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2024, 163 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Klimaat en Energie van 22 februari 2024, nr. WJZ / 2024000472;
Gelet op artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 april 2024, nr. W18.24.00036/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Klimaat en Energie van 4 juni 2024, nr. WJZ / 58774228;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, vervalt onderdeel w onder verlettering van de onderdelen x tot en met cc tot w tot en met bb.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:
1. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien:
a. het een op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag bestaande productie-installatie betreft; of
b. op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag onomkeerbare investeringsverplichtingen zijn aangegaan voor de op dat tijdstip nog niet-bestaande productie-installatie.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan subsidie worden verstrekt indien:
a. aan de productie-installatie een extra faciliteit voor de productie van additionele hernieuwbare elektriciteit, additionele hernieuwbare warmte of additioneel hernieuwbaar gas of voor de additionele vermindering van broeikasgas wordt toegevoegd, voor die toevoeging op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag geen onomkeerbare investeringsverplichtingen zijn aangegaan en de productie-installatie behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties;
b. de productie-installatie wordt voortgezet, de renovatie- en exploitatiekosten van de productie-installatie ertoe leiden dat die voortzetting onrendabel is en de productie-installatie behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties.
3. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien eerder op grond dit besluit of het Besluit stimulering duurzame energieproductie subsidie is verstrekt:
a. voor de aangevraagde productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte of de aangevraagde vermindering van broeikasgas door de productie-installatie;
b. voor de aangevraagde productie van additionele hernieuwbare elektriciteit, additioneel hernieuwbaar gas of additionele hernieuwbare warmte of de aangevraagde additionele vermindering van broeikasgas door de extra faciliteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;
c. voor de aangevraagde productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte of de aangevraagde vermindering van broeikasgas door de voorzetting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
2. Na het derde lid (nieuw) wordt onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het derde lid kan subsidie worden verstrekt indien de eerdere beschikking tot subsidieverlening is ingetrokken, daarbij is bepaald dat de intrekking terugwerkt tot het tijdstip waarop de subsidie is verleend en ten minste drie jaar is verstreken sinds dat tijdstip.
3. In het achtste lid (nieuw) wordt «het tweede tot en met zesde lid» vervangen door «het eerste tot en met zevende lid».
C
Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien sprake is van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte of voor de vermindering van broeikasgas door een productie-installatie en de productie-installatie behoort tot een categorie productie-installaties waarvoor geen eindbeslissing van de Europese Commissie voorhanden is die aangeeft dat de voorgenomen steun volgens artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verenigbaar is met de interne markt, kan de beschikking tot subsidieverlening:
a. worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat goedkeuring wordt verkregen van de Europese Commissie in het kader van staatssteun;
b. worden gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Europese Commissie in het kader van staatssteun.
D
In artikel 5 wordt «artikel 3, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel b, of derde lid, onderdeel b,» vervangen door «artikel 3, tweede lid, onderdeel a,».
E
In artikel 5a wordt «artikel 3, tweede lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 3, tweede lid, onderdeel b».
F
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de door de subsidie-ontvanger in de aanvraag aangegeven datum» vervangen door «de datum van ingebruikname van de productie-installatie» en wordt «in voorkomend geval na uitbreiding of renovatie» vervangen door «in voorkomend geval na voortzetting, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, of de extra faciliteit, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid vangt de periode waarover subsidie wordt verstrekt voor een project voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 100 MW en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties aan op de door de subsidie-ontvanger in de aanvraag aangegeven datum, met dien verstande dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan binnen de op grond van artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn waarbinnen de productie-installatie, in voorkomend geval na voortzetting, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, of de extra faciliteit, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, in gebruik moet worden genomen. Onze Minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger bepalen dat het tijdstip van aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt voor maximaal vijf gedeelten van de beschikking tot subsidieverlening verschilt. Tussen de startdatums zit een periode van tenminste twee maanden.
3. Het derde lid vervalt.
G
In artikel 7, tweede lid, wordt «de artikelen 15, derde lid, 23, derde lid, 32, derde lid, 40, derde lid, 48, derde lid, 55, derde lid, 55j, derde lid, of 55q, derde lid,» vervangen door «artikel 15, derde lid, artikel 15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid, artikel 23, derde lid, artikel 32, derde lid, artikel 32a, derde lid, jo. artikel 32, derde lid, artikel 40, derde lid, artikel 48, derde lid, artikel 48a, derde lid, jo. artikel 48, derde lid, artikel 55, derde lid, artikel 55j, derde lid, artikel 55 ja, derde lid, jo. artikel 55j, derde lid, of artikel 55q, derde lid,» en vervalt «op verzoek van de subsidie-ontvanger».
H
In de artikelen 10, eerste lid, 27, eerste lid, en 43a, eerste lid, wordt telkens «wordt per fase een fasebedrag per kWh vastgesteld» telkens vervangen door «kan per fase een fasebedrag per kWh worden vastgesteld».
I
Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties waarvoor een gerede kans bestaat dat de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit op enig moment gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt lager zal zijn dan de gemiddelde marktprijs van hernieuwbare elektriciteit, een opbrengstgrensbedrag per kWh voor het bepalen van de subsidie worden vastgesteld, dat kan verschillen per categorie productie-installaties.
2. Het opbrengstgrensbedrag is hoger dan het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties.
J
In artikel 13 wordt «en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12,» vervangen door «de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, en het opbrengstgrensbedrag, bedoeld in artikel 12a,».
K
Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 15 wordt de subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt die hernieuwbare elektriciteit produceert met een productie-installatie die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 12a een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, bepaald door:
a. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, te vermenigvuldigen met:
1°. het fasebedrag of basisbedrag, verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 14, vierde lid, indien deze som lager is dan het fasebedrag of basisbedrag;
2°. nul, indien de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 14, vierde lid, gelijk is aan of hoger is dan het fasebedrag of basisbedrag en lager is dan of gelijk is aan het opbrengstgrensbedrag; of
3°. het opbrengstgrensbedrag verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 14, vierde lid, indien deze som hoger is dan het opbrengstgrensbedrag; en
b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.
2. Indien het volgens het eerste lid, onderdeel b, berekende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.
3. Artikel 15, tweede, derde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de berekening, bedoeld in het eerste lid.
L
Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties waarvoor een gerede kans bestaat dat de gemiddelde kostprijs van hernieuwbaar gas op enig moment gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt lager zal zijn dan de gemiddelde marktprijs van hernieuwbaar gas, een opbrengstgrensbedrag per kWh voor het bepalen van de subsidie worden vastgesteld, dat kan verschillen per categorie productie-installaties.
2. Het opbrengstgrensbedrag is hoger dan het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties.
M
In artikel 30 wordt «en de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29,» vervangen door «de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29, en het opbrengstgrensbedrag, bedoeld in artikel 29a,».
N
Aan artikel 32 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, wordt het aantal kWh waarvoor de verstrekte garanties van oorsprong zijn ingezet in het systeem van eenheden, bedoeld in artikel 9.7.3.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, niet meegerekend.
O
Na artikel 32 worden een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 32 wordt de subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt die hernieuwbaar gas produceert met een productie-installatie die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 29a een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, bepaald door:
a. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, te vermenigvuldigen met:
1°. het fasebedrag of basisbedrag, verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 31, vierde lid, indien deze som lager is dan het fasebedrag of basisbedrag
2°. nul, indien de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 31, vierde lid, gelijk is aan of hoger is dan het fasebedrag of basisbedrag en lager is dan of gelijk is aan het opbrengstgrensbedrag; of
3°. het opbrengstgrensbedrag verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 31, vierde lid, indien deze som hoger is dan het opbrengstgrensbedrag; en
b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt, bij elkaar op te tellen.
2. Indien het volgens het eerste lid, onderdeel b, berekende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.
3. Artikel 32, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de berekening, bedoeld in het eerste lid.
P
Aan artikel 40 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, wordt het aantal kWh waarvoor de verstrekte garanties van oorsprong zijn ingezet in het systeem van eenheden, bedoeld in artikel 9.7.3.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, niet meegerekend.
Q
Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties waarvoor een gerede kans bestaat dat de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit op enig moment gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt lager zal zijn dan de gemiddelde marktprijs van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit, een opbrengstgrensbedrag per kWh voor het bepalen van de subsidie worden vastgesteld, dat kan verschillen per categorie productie-installaties.
2. Het opbrengstgrensbedrag is hoger dan het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties.
R
Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 48 wordt de subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt die hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert met een productie-installatie die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 45a een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, bepaald door:
a. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare warmte heeft geproduceerd die nuttig is gebruikt en hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, te vermenigvuldigen met:
1°. het fasebedrag of basisbedrag, verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 47, vierde lid, indien deze som lager is dan het fasebedrag of basisbedrag;
2°. nul, indien de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 47, vierde lid, gelijk is aan of hoger is dan het fasebedrag of basisbedrag en lager is dan of gelijk is aan het opbrengstgrensbedrag; of
3°. het opbrengstgrensbedrag verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 47, vierde lid, indien deze som hoger is dan het opbrengstgrensbedrag; en
b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt, bij elkaar op te tellen.
2. Indien het volgens het eerste lid, onderdeel b, berekende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.
3. Artikel 48, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de berekening, bedoeld in het eerste lid.
S
In artikel 55e, eerste lid, wordt «wordt per fase een fasebedrag per 1000 kg broeikasgasvermindering vastgesteld» vervangen door «kan per fase een fasebedrag per 1.000 kg broeikasgasvermindering worden vastgesteld».
T
Na artikel 55g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties waarvoor een gerede kans bestaat dat de gemiddelde kostprijs van de vermindering van broeikasgas op enig moment gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt lager zal zijn dan de som van de gemiddelde kostprijs van de uitstoot van broeikasgas en de gemiddelde marktprijs van het primaire product, een opbrengstgrensbedrag per 1.000 kg broeikasgas voor het bepalen van de subsidie worden vastgesteld, dat kan verschillen per categorie productie-installaties.
2. Het opbrengstgrensbedrag is hoger dan het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties.
U
Na artikel 55j wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 55j wordt de subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt die broeikasgas vermindert met een productie-installatie die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 55ga een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, bepaald door:
a. het aantal kg verminderde broeikasgas dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, te vermenigvuldigen met:
1°. het fasebedrag of basisbedrag, verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 55i, derde lid, indien deze som lager is dan het fasebedrag of basisbedrag;
2°. nul, indien de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 55i, derde lid, gelijk is aan of hoger is dan het fasebedrag of basisbedrag en lager is dan of gelijk is aan het opbrengstgrensbedrag; of
3°. het opbrengstgrensbedrag verminderd met de som van de voor het betreffende kalenderjaar geldende correcties die worden vastgesteld op grond van artikel 55i, derde lid, indien deze som hoger is dan het opbrengstgrensbedrag; en
b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt, bij elkaar op te tellen.
2. Indien het volgens het eerste lid, onderdeel b, berekende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.
3. Artikel 55j, tweede, derde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de berekening, bedoeld in het eerste lid.
V
In artikel 58 worden, onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende lid, na het tweede lid drie leden ingevoegd, luidende:
3. Het rangschikkingsbedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door:
a. afhankelijk van de aanvraag, het fasebedrag of basisbedrag te verminderen met de som van:
1°. de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, of de langetermijnelektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, derde lid, en de bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit;
2°. de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29, of de langetermijngasprijs, bedoeld in artikel 29, tweede lid, en de bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas;
3°. de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, of de bij ministeriële regeling vast te stellen langetermijnenergieprijs, en de bij ministeriële regeling vastgestelde correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit; of
4°. het basisbroeikasgasbedrag, bedoeld in artikel 55g, of het langetermijnbroeikasgasbedrag, bedoeld in artikel 55g, vierde lid, en de bij ministeriële regeling vastgestelde correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van de vermindering van broeikasgas en de som van de relevante gemiddelde marktprijs van de uitstoot van broeikasgas en de relevante gemiddelde marktprijs van het primaire product; en
b. de uitkomst van de berekening onder a te delen door de omrekenfactor.
4. De omrekenfactor, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en kan verschillen per categorie productie-installaties.
5. Bij ministeriële regeling wordt bepaald of bij toepassing van het derde lid, onderdeel a, de basiselektriciteitsprijs, de basisenergieprijs of het basisbroeikasgasbedrag respectievelijk de langetermijnelektriciteitsprijs, de langetermijngasprijs, de langetermijnenergieprijs of het langetermijnbroeikasgasbedrag worden gehanteerd.
W
Aan artikel 59, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de subsidie is bestemd voor een onderneming in moeilijkheden in de zin van de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 249/1).
X
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt in de derde zin «een jaar» vervangen door «twee jaar».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. In het geval voor een categorie productie-installaties een opbrengstgrensbedrag als bedoeld in artikel 12a, artikel 29a of artikel 45a is vastgesteld, zijn voor het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en dat binnen dat aantal kWh daadwerkelijk door de subsidie-ontvanger is geproduceerd, met inachtneming van de toepassing van artikel 15, derde lid, artikel 32, derde lid of artikel 48, derde lid, garanties van oorsprong verstrekt.
Y
Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 67, eerste lid, bedraagt een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare elektriciteit produceert met een productie-installatie die behoort tot categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 12a een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, het product van:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waarbij op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid, opgeteld kan worden; en
b. het fasebedrag of basisbedrag verminderd met de op grond van artikel 14, vijfde lid, vastgestelde correcties, tenzij de uitkomst van deze vermindering negatief is, in dat geval bedraagt het nul,
met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld met toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel a, waarbij voor het aantal kWh wordt gehanteerd het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komende aantal kWh.
2. In afwijking van artikel 67, tweede lid, bedraagt een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbaar gas produceert met een productie-installatie die behoort tot categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 29a een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, het product van:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waarbij op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 32a, derde lid, jo. artikel 32, derde lid, opgeteld kan worden; en
b. het fasebedrag of basisbedrag verminderd met de op grond van artikel 31, vijfde lid, vastgestelde correcties, tenzij de uitkomst van deze vermindering negatief is, in dat geval bedraagt het nul,
met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld met toepassing van artikel 32a, eerste lid, onderdeel a, waarbij voor het aantal kWh wordt gehanteerd het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komende aantal kWh.
3. In afwijking van artikel 67, derde lid, bedraagt een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceert met een productie-installatie die behoort tot categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 45a een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, het product van:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waarbij op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 48a, derde lid, jo. artikel 48, derde lid, opgeteld kan worden; en
b. het fasebedrag of basisbedrag verminderd met de op grond van artikel 47, vijfde lid, vastgestelde correcties, tenzij de uitkomst van deze vermindering negatief is, in dat geval bedraagt het nul,
met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld met toepassing van artikel 48a, eerste lid, onderdeel a, waarbij voor het aantal kWh wordt gehanteerd het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komende aantal kWh.
4. In afwijking van artikel 67, vierde lid, bedraagt een voorschot aan een subsidie-ontvanger die broeikasgas vermindert met een productie-installatie die behoort tot categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 55ga een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, het product van:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waarbij op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 55ja, derde lid, jo. artikel 55j, derde lid, opgeteld kan worden; en
b. het fasebedrag of basisbedrag verminderd met de op grond van artikel 55i, vierde lid, vastgestelde correcties, tenzij de uitkomst van deze vermindering negatief is, in dat geval bedraagt het nul,
met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld met toepassing van artikel 55ja, eerste lid, onderdeel a, waarbij voor het aantal kWh wordt gehanteerd het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komende aantal kWh.
5. Onze Minister verstrekt per jaar slechts een voorschot tot ten hoogste in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh dan wel kg broeikasgas waarbij op verzoek van de producent, het aantal kWh, bedoeld in artikel 15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid, artikel 32a, derde lid, jo. artikel 32, derde lid, dan wel kg broeikasgas als bedoeld in artikel 55ja, derde lid, jo. artikel 55j, derde lid, opgeteld kan worden.
6. Indien de meetgegevens niet beschikbaar zijn in het kalenderjaar, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt in afwijking van het eerste en derde lid het voorschot uiterlijk vastgesteld in het eerstvolgende kalenderjaar nadat de meetgegevens beschikbaar zijn.
Z
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 67, eerste, tweede, derde en vierde lid» vervangen door «de artikelen 67, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 67a, eerste, tweede, derde en vierde lid,».
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 15, derde of vierde lid, 23, derde of vierde lid, 32, derde of vierde lid, 40, derde of vierde lid, 48, derde of vierde lid, of 55, derde of vierde lid, respectievelijk het aantal kg broeikasgas, bedoeld in artikel 55j, derde of vierde lid, of 55q, derde of vierde lid,» vervangen door «artikel 15, derde of vierde lid, artikel 15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid, artikel 23, derde of vierde lid, artikel 32, derde of vierde lid, artikel 32a, derde lid, jo. artikel 32, derde lid, artikel 40, derde of vierde lid, artikel 48, derde of vierde lid, artikel 48a, derde lid, jo. artikel 48, derde lid, of artikel 55, derde of vierde lid, respectievelijk het aantal kg broeikasgas, bedoeld in artikel 55j, derde of vierde lid, artikel 55ja, derde lid, jo. artikel 55j, derde lid, of artikel 55q, derde of vierde lid,».
3. In het tweede lid wordt na «Onze Minister» ingevoegd «na afloop van het kalenderjaar of bij het vaststellen van de subsidie terugvorderen of».
4. Na het tweede lid worden onder vernummering van het derde lid tot zevende lid vier leden ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister, indien het een subsidie-ontvanger betreft die hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte produceert of broeikasgas vermindert met een productie-installatie die behoort tot categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 12a, artikel 29a, artikel 45a of artikel 55ga een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld en het jaarlijkse bedrag dat in een kalenderjaar is verstrekt of de som van de maandelijkse bedragen die in een kalenderjaar zijn verstrekt meer bedraagt dan de hoogte van het voorschot dat na afloop van het betreffende kalenderjaar is vastgesteld, het te veel verstrekte bedrag terugvorderen tot ten hoogste de som van:
a. de som van de in de voorgaande kalenderjaren vastgestelde voorschotten; en
b. het in het betreffende kalenderjaar verstrekte jaarlijkse bedrag of de som van de in het betreffende kalenderjaar verstrekte maandelijkse bedragen.
4. Het teveel verstrekte bedrag, bedoeld in het derde lid, bedraagt het verschil tussen het jaarlijkse bedrag dat in het betreffende kalenderjaar is verstrekt of de som van de maandelijkse bedragen dat in het betreffende kalenderjaar is verstrekt en het voorschot dat na afloop van het betreffende kalenderjaar is vastgesteld.
5. Indien na toepassing van het derde lid nog vastgesteld voorschot verschuldigd is door de subsidieontvanger, verrekent Onze Minister het verschuldigde voorschot met de nog te verstrekken maandelijkse of jaarlijkse bedragen, tenzij het op grond van artikel 15a, tweede lid, artikel 32a, tweede lid, artikel 48a, tweede lid, of artikel 55ja, tweede lid, vastgestelde bedrag nul bedraagt.
6. In afwijking van het tweede lid verrekent Onze Minister, indien het een subsidie-ontvanger betreft die hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte produceert of broeikasgas vermindert met een productie-installatie die behoort tot categorie productie-installaties waarvoor op grond van artikel 12a, artikel 29a, artikel 45a of artikel 55ga een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld, en het jaarlijkse bedrag dat in een kalenderjaar is verstrekt of de som van de maandelijkse bedragen die in een kalenderjaar zijn verstrekt minder bedraagt dan de hoogte van het voorschot dat na afloop van het betreffende kalenderjaar is vastgesteld, het te weinig verstrekte voorschot met de nog te verstrekken maandelijkse of jaarlijkse bedragen.
5. In het zevende lid (nieuw) wordt «verrekend,» vervangen door «teruggevorderd of verrekend» en wordt «het tweede lid» vervangen door «het tweede, derde, vijfde en zesde lid».
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 6 juni 2024
Willem-Alexander
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Uitgegeven de zeventiende juni 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit wijzigingsbesluit past het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: Besluit SDEK) aan naar aanleiding van de meest recente staatssteungoedkeuring (hierna: EC goedkeuringsbeschikking) van de Europese Commissie voor de steun op basis van het Besluit SDEK1 en voorziet daarnaast in enkele technische wijzigingen van het Besluit SDEK. De belangrijkste wijziging betreft de introductie van een mechanisme waarmee overwinsten die door SDEK-subsidieontvangers behaald zijn, kunnen worden verrekend met subsidie die ten tijde van lagere marktprijzen al is, of nog wordt uitgekeerd. Het doel hiervan is het verbeteren van de kosteneffectiviteit van het Besluit SDEK.
In paragraaf 2 wordt ingegaan op de maatregelen ter verbetering van de kosteneffectiviteit. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de overige, meer technische wijzigingen. Paragrafen 4 en 5 betreffen respectievelijk de uitvoerbaarheid en de regeldrukgevolgen van dit wijzigingsbesluit. In paragraaf 6 wordt ingegaan op de wijze waarop belanghebbenden zijn geconsulteerd bij de totstandkoming van dit wijzigingsbesluit. Onder II is de artikelsgewijze toelichting van dit wijzigingsbesluit opgenomen
Voor bepaalde technieken die enerzijds steun van de SDEK nodig hebben om uitgerold te worden, neemt anderzijds het risico op overwinsten toe. Overwinsten zijn inkomsten die (ver) boven een redelijke winstmarge liggen. Dit is het gevolg van kostenreductie die bij sommige gesubsidieerde technieken heeft plaatsgevonden en een toename van de volatiliteit van energieprijzen. De SDEK, als feed in premium, is niet ontworpen om overwinsten te beperken. Een feed in premium vergoedt in essentie het verschil tussen de kostprijs van een techniek en de marktinkomsten die de techniek genereert. Afhankelijk van de hoogte van de marktinkomsten, bijvoorbeeld de elektriciteitsprijs, is de vergoeding hoger of lager. Door deze onrendabele top van technieken voor hernieuwbare energie of de vermindering van broeikasgas te subsidiëren stimuleert het Besluit SDEK de uitrol van hernieuwbare energieproductie of vermindering van broeikasgas die zonder overheidsingrijpen niet tot stand zou komen. Bij de vormgeving van de SDEK was echter niet voorzien dat energieprijzen zowel structureel hoger als volatieler konden worden. Hierdoor konden inkomsten die voortvloeien uit een hogere marktprijs dan het basisbedrag of fasebedrag dat op grond van het Besluit SDEK geldt (hierna: indieningsbedrag) niet worden verrekend met de voorschotten voor subsidie die worden uitgekeerd op momenten dat de marktprijs onder het indieningsbedrag ligt. Als gevolg hiervan krijgen sommige projecten meer subsidie dan over de gehele subsidielooptijd bekeken noodzakelijk is om de onrendabele top af te dekken. Bij productie-installaties van hernieuwbare elektriciteit opgewekt uit zon-PV en windenergie is dit momenteel aan de orde. De kosteneffectiviteit van de SDEK als stimuleringsinstrument komt hiermee onder druk te staan.
Uit eerder onderzoek bleek dat het niet effectief was om binnen de huidige methodiek (feed in premium) het risico op overwinsten te beperken. In mei 2022 is onderzocht of het mogelijk was om binnen de SDEK-systematiek voor zon en wind rekening te houden met een opwaarts prijsrisico. De conclusie van dit onderzoek was dat deze optie niet passend was, omdat de inschatting van het opwaarts prijsrisico erg onzeker was. Afhankelijk van de aannames over elektriciteitsprijzen werd het opwaarts prijsrisico zeer groot ingeschat of juist verwaarloosbaar klein. Ook was de conclusie van dit onderzoek, net als de conclusie van het rapport van Greetje Bos over het realiseren van het RES-bod, dat zonder overheidssteun de uitrol van zon-pv en wind waarschijnlijk zou stagneren, omdat zonder subsidievangnet de investeringsrisico’s en financieringskosten sterk toenemen.
De EC goedkeuringsbeschikking die met name de aanleiding vormt om het Besluit SDEK aan te passen hangt samen met de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 20222 (hierna: Richtsnoeren 2022). Punt 90 hiervan stelt dat steun, dit betreft het type steun dat op basis van het Besluit SDEK wordt verleend, noodzakelijk kan zijn om ervoor te zorgen dat bepaalde investeringen voor klimaat en energie plaatsvinden. Daaropvolgend stelt dit punt: «In dergelijke gevallen kunnen beperkingen van de winstgevendheid en/of terugvorderingen gekoppeld aan mogelijke positieve scenario's nodig zijn om de evenredigheid te waarborgen». Naar aanleiding hiervan volgt uit de EC goedkeuringsbeschikking dat het Besluit SDEK moet worden aangepast, zodat bij het bepalen van de mate van steun rekening wordt gehouden met behaalde overwinsten. De Richtsnoeren 2022 vervangen de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (2014/C 200/01) (hierna: Richtsnoeren 2014).
In de EC goedkeuringsbeschikking zijn een aantal kaders meegegeven voor hoe het Besluit SDEK moet worden aangepast. Ten eerste moet het mechanisme overwinsten helpen tegengaan door het mogelijk te maken om, indien de som van correcties boven het indieningsbedrag komt, geen subsidie te verlenen en/of eerder verleende subsidievoorschotten terug te vorderen. Ten tweede moet het mechanisme in ieder geval van toepassing zijn op hernieuwbare elektriciteit opgewekt uit wind- en zonne-energie. Tot slot moeten deze aanpassingen in ieder geval gelden voor nieuwe beschikkingen tot subsidieverlening die op grond van het Besluit SDEK vanaf 2024 worden afgegeven.
Het Besluit SDEK is aangepast zodat het mogelijk wordt om SDEK-subsidie te verminderen in het geval dat een SDEK-project overwinsten heeft behaald. Deze mogelijkheid geldt niet generiek voor alle categorieën productie-installaties van de SDEK, maar kan bij ministeriële regeling op specifieke categorieën productie-installaties van toepassing worden verklaard. Met het mechanisme ter vermindering van subsidie bij overwinsten (hierna: overwinstverrekening) blijft de aard van de SDEK als subsidie onveranderd. Dit betekent dat ook voor SDEK-subsidieontvangers op wie het nieuwe mechanisme van toepassing is, blijft gelden dat zij altijd netto nul of meer subsidie ontvangen.
Figuur 1 Schematische weergave mechanisme ter vermindering subsidie bij overwinsten
Figuur 1 geeft een schematische weergave van overwinstverrekening. Ten opzichte van de reguliere SDEK-systematiek vindt één belangrijke toevoeging plaats: het begrip «opbrengstgrensbedrag» wordt geïntroduceerd. Wanneer de som van de correcties waarmee het indieningsbedrag wordt gecorrigeerd hoger dan het opbrengstgrensbedrag is, wordt het verschil tussen de som van de correcties en het opbrengstgrensbedrag als overwinst aangemerkt. In het geval van de productie van hernieuwbare elektriciteit betreffen de correcties de elektriciteitsprijs (of eventueel de basiselektriciteitsprijs), de waarde van garanties van oorsprong, andere correcties en eventueel de waarde van verhandelbare emissierechten uit het Emission Trading System (hierna: ETS).
Het opbrengstgrensbedrag is altijd hoger dan het basisbedrag, kan per categorie productie-installaties verschillen en geldt voor de gehele subsidieperiode. In de berekening van het basisbedrag, dat ten hoogste de gemiddelde kosten voor het produceren van hernieuwbare energie of het verminderen van broeikasgas bedraagt, is een redelijke winstmarge inbegrepen. In theorie zouden alle inkomsten boven het basisbedrag als overwinst aangemerkt kunnen worden. De reden om dit niet bij voorbaat te doen, is om rekening te houden met het feit dat er SDEK-projecten zijn met kosten hoger dan het referentieproject waarop het basisbedrag is gebaseerd. Projecten kunnen bijvoorbeeld te maken krijgen met onvoorziene kostenstijgingen of tegenvallende vollasturen waardoor de gemiddelde kosten per eenheid geproduceerde hernieuwbare energie of verminderde broeikasgas stijgen. Om te voorkomen dat het nieuwe mechanisme leidt tot onderstimulering van dergelijke projecten wordt daarom een opbrengstgrensbedrag geïntroduceerd. Vanwege het voornoemde ligt het in de rede dat het opbrengstgrensbedrag niet veel hoger dan het basisbedrag is. De precieze hoogte van het opbrengstgrensbedrag wordt per ministeriële regeling bepaald.
Overwinstverrekening heeft met name gevolgen voor het bepalen van de hoogte van de subsidie en de vastgestelde voorschotten. In het geval van overwinstverrekening bij producenten van hernieuwbare elektriciteit wordt de totale subsidiehoogte over de looptijd nog steeds grofweg bepaald door voor ieder jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt, de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit te vermenigvuldigen met het verschil tussen het indieningsbedrag en de som van correcties, en hiervan de totale som te nemen. Het verschil ten opzichte van de huidige SDEK-systematiek is dat het subsidiebedrag voor een bepaald kalenderjaar niet altijd nul is, indien de som van de correcties hoger is dan het indieningsbedrag. Voor categorieën productie-installaties waarop overwinstverrekening wordt toegepast geldt dat als de som van de correcties hoger is dan het indieningsbedrag, de som van de correcties moet worden vergeleken met het opbrengstgrensbedrag. Is de som van de correcties lager dan het opbrengstgrensbedrag, dan geldt dat voor dat kalenderjaar de subsidie nul is. Is de som van de correcties hoger dan het opbrengstgrensbedrag, dan is het subsidiebedrag voor dat kalenderjaar de hoeveelheid geproduceerde energie of het aantal kg verminderde broeikasgas vermenigvuldigd met het verschil tussen het opbrengstgrensbedrag en de som van de correcties. In dergelijke gevallen geldt voor dat kalenderjaar dus een negatief subsidiebedrag. De totale subsidiehoogte wordt nog steeds berekend door de totale som van subsidiebedragen per kalenderjaar te nemen. Op deze manier zorgen jaren waarin overwinsten zijn behaald voor een vermindering van het totale subsidiebedrag. Indien de som over alle kalenderjaren negatief is, wordt de totale subsidiehoogte vastgesteld op nul.
Met betrekking tot de voorschotverlening heeft overwinstverrekening voornamelijk gevolgen voor de wijze waarop voorschotten worden vastgesteld. De wijze waarop voorlopige voorschotten worden berekend blijft nagenoeg ongewijzigd. Zoals in de vorige alinea beschreven, kan het met overwinstverrekening voorkomen dat voor een bepaald kalenderjaar het voorschot zoals dat na afloop van het kalenderjaar wordt vastgesteld, negatief is. In dat geval vordert de Minister voor Klimaat en Energie (hierna: de minister) dit te veel betaalde voorschot terug tot aan het netto totaal dat de subsidieontvanger aan bedragen heeft ontvangen. Er wordt dus nooit meer teruggevorderd dan de subsidieontvanger eerder aan voorschotten heeft ontvangen. Indien er na terugvordering nog te veel betaald voorschot resteert, verrekent de minister dit bedrag met in latere jaren uit te keren voorschotten.
Om te voorkomen dat producenten overwinstverrekening kunnen omzeilen, moet de verplichting worden opgenomen voor producenten die produceren met een productie-installatie waarvoor een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld dat voor de productie die jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt garanties van oorsprong zijn verstrekt. Er gold al dat geproduceerde hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte alleen voor subsidie in aanmerking komt als hiervoor garanties van oorsprong zijn verstrekt. Producenten met productie-installaties die voor overwinstverrekening zijn aangewezen zouden echter zonder deze additionele verplichting kunnen overwegen om in jaren dat de marktprijs hoger is dan het opbrengstgrensbedrag geen garanties van oorsprong voor hun productie aan te vragen. In dat geval zou die productie niet voor subsidie in aanmerking komen en zou er geen overwinstverrekening kunnen plaatsvinden.
Jaar |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
13 |
14 |
15 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Feitelijke productie |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Basiselektriciteitsprijs o.g.v. art. 12 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
35 |
Indieningsbedrag o.g.v. art. 10 en 11 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
70 |
Opbrengstgrensbedrag o.g.v. art. 12a |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
Voorlopige som correcties o.g.v. artikel 14, lid 5 (incl. basiselektriciteitseprijs) |
70 |
70 |
100 |
90 |
75 |
45 |
55 |
85 |
125 |
80 |
35 |
35 |
35 |
50 |
70 |
Som correcties o.g.v. artikel 14, lid 4 (incl. basiselektriciteitsprijs) |
70 |
100 |
90 |
75 |
45 |
55 |
85 |
125 |
80 |
35 |
35 |
35 |
50 |
70 |
55 |
Som maandelijkse bedragen o.g.v. art. 68, eerste lid |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2.500 |
1.500 |
0 |
0 |
0 |
3.500 |
3.500 |
3.500 |
2.000 |
0 |
Verrekening: inhouding of nabetaling |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
–500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
–500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Netto aan voorschotten ontvangen bedrag vóór terugvordering (som als omschreven in art. 68, derde lid) |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2.000 |
2.500 |
500 |
0 |
0 |
3.000 |
6.500 |
10.000 |
10.500 |
8.500 |
Vastgesteld voorschot |
0 |
–2.000 |
–1.000 |
0 |
2.500 |
1.500 |
–500 |
–4.500 |
0 |
3.500 |
3.500 |
3.500 |
2.000 |
0 |
1.500 |
Terugvordering o.g.v. art. 68, derde lid |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1.000 |
2.000 |
500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1.500 |
2.000 |
0 |
Saldo te verrekenen voorschotten o.g.v. art. 68, vierde lid |
0 |
–2.000 |
–3.000 |
–3.000 |
–500 |
0 |
0 |
–4.000 |
–4.000 |
–500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1.500 |
Vastgestelde subsidiehoogte o.g.v art. 15a |
10.000 |
Het rekenvoorbeeld in tabel 1 dient ter illustratie van de werking van overwinstverrekening. Een fictieve producent van hernieuwbare elektriciteit krijgt voor een looptijd van vijftien jaar subsidie en produceert in dat jaar een constante hoeveelheid van 100 (80% van het maximum dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt). Het verloop in dit voorbeeld is hetzelfde als dat in figuur 1. Hieronder wordt het verloop tot en met jaar 7 toegelicht. In jaar 1 is de som van correcties hoger dan het indieningsbedrag en lager dan het opbrengstgrensbedrag. Er wordt geen voorschot uitgekeerd. In jaar 2 is de som van correcties groter dan de opbrengstgrens en wordt € 2.000 aan te verrekenen overwinsten geboekt. Dit uit zich in een vastgesteld voorschot van € –2.000. Aangezien er tot dan toe nog geen betalingen zijn gedaan aan de subsidieontvanger, vindt er geen terugvordering plaats. Dit bedrag zal worden verrekend met nog uit te keren voorschotten. Ook in jaar 3 worden overwinsten geboekt, waardoor het saldo van nog te verrekenen voorschotten op € –3.000 uitkomt. In jaar 5 daalt de som van correcties onder het indieningsbedrag en wordt er een positief voorschot vastgesteld van € 2.500. Dit leidt niet tot een uitkering van een voorschot, maar het zorgt ervoor dat het saldo van te verrekenen voorschotten oploopt van € –3.000 naar € –500. Voor jaar 6 zou het voorlopige voorschot € 2.500 zijn, maar daalt dit vanwege een negatief verrekensaldo naar € 2.000. Er resteren op dat punt geen te verrekenen overwinsten meer. Het vastgestelde voorschot in dat jaar bedraagt € 1.500, en het verschil van € 1.000 tussen het voorlopige en vastgestelde voorschot wordt teruggevorderd. In jaar 7 stijgt de marktprijs weer boven het opbrengstgrensbedrag en bedraagt het vastgesteld voorschot € –500. Het verschil tussen het vastgestelde voorschot en het voorlopige voorschot, € 2.000, wordt teruggevorderd.
Dit wijzigingsbesluit regelt dat een aantal aspecten van overwinstverrekening per ministeriële regeling bepaald worden. Ten eerste worden de categorieën productie-installaties waarop dit mechanisme van toepassing is bij ministeriële regeling aangewezen. Ten tweede wordt de hoogte van het opbrengstgrensbedrag ook bij regeling vastgesteld.
Dit wijzigingsbesluit bevat ook aanpassingen van het Besluit SDEK die van meer technische aard zijn. Deze wijzigingen zijn onder andere bedoeld om de uitvoerbaarheid van de SDEK te verbeteren of de regeldruk voor SDEK-subsidieontvangers te verminderen.
De Richtsnoeren 2022 stellen dat steun voor milieubescherming en energie niet mag worden toegekend aan ondernemingen in moeilijkheden. Ondernemingen in moeilijkheden zijn ondernemingen die, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd zijn te verdwijnen.3 Met dit wijzigingsbesluit wordt het zijn van een onderneming in moeilijkheden als afwijzingsgrond opgenomen in het Besluit SDEK. Dit is nodig om te voldoen aan de Richtsnoeren 2022.
In de SDEK-systematiek krijgen subsidieontvangers in ieder kalenderjaar voorlopige voorschotten die na afloop van het kalenderjaar worden bijgesteld. Het verschil tussen het voorlopige voorschot en het bijgestelde voorschot wordt verrekend met toekomstige voorschoten of, als er geen voorschotten meer resteren, teruggevorderd na afloop van de subsidieperiode. Het tijdig terugvorderen van te veel betaalde subsidie is nodig om het risico te mitigeren dat terugbetaling door de subsidieontvanger op een later moment niet meer mogelijk is. Op grond van artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen tijdens de subsidieperiode. Met dit wijzigingsbesluit wordt deze mogelijkheid verduidelijkt door de mogelijkheid tot terugvorderen tijdens de looptijd van de subsidie in het Besluit SDEK op te nemen. De mogelijkheid om terug te vorderen geldt voor zowel bestaande als nieuwe beschikkingen.
Voor de productie van hernieuwbaar gas dat is ingevoed op een gasnet mag SDEK-subsidie niet worden gecombineerd met inkomsten verkregen uit deelname aan de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Producenten van hernieuwbaar gas kunnen de verkregen garanties van oorsprong voor hun productie namelijk omzetten in verhandelbare eenheden waarmee partijen aan de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen voldoen. Met dit wijzigingsbesluit wordt in het Besluit SDEK vastgelegd dat de gasproductie waarvan de garanties van oorsprong zijn ingezet voor de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer zijn uitgesloten van SDEK-subsidie.
Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat SDEK-subsidieontvangers zogenaamde onderproductie in een bepaald kalenderjaar in volgende kalenderjaren kunnen inhalen. Onderproductie duidt op de situatie waarin een SDEK-subsidieontvanger minder produceert dan de voor dat jaar maximale subsidiabele hoeveelheid. Indien er na afloop van de reguliere subsidieperiode nog steeds sprake is van onderproductie, dan kan de minister de subsidieperiode met ten hoogste een jaar verlengen. De subsidieontvanger is hier nagenoeg altijd bij gebaat en het is de verwachting dat nagenoeg alle subsidieontvangers gebruik willen maken van de mogelijkheid tot verlenging. Momenteel vereist het Besluit SDEK dat een verzoek van de subsidieontvanger voorafgaat aan een dergelijke verlenging. Dit vormt een administratieve last voor zowel de subsidieontvanger als RVO. Om de administratieve lasten voor beide partijen te verlichten schrapt dit wijzigingsbesluit het verzoek van de subsidieontvanger als vereiste voor verlenging van de subsidieperiode bij onderproductie. In plaats daarvan wordt het mogelijk om de subsidieperiode ambtshalve te verlengen. Subsidieontvangers kunnen tegen een verlengingsbesluit bezwaar en beroep aantekenen.
Momenteel hebben subsidieontvangers de verplichting om in de aanvraag aan te geven wanneer zij de productie-installatie in gebruik nemen en wanneer de subsidieperiode dus aanvangt. Het komt daarom soms voor dat een subsidieontvanger een productie-installaties in gebruik wil nemen, maar, bijvoorbeeld vanwege hoge marktprijzen, de subsidieperiode nog niet wil laten beginnen. Dit zou een vorm van overstimulering zijn. Om dit te voorkomen wordt met dit wijzigingsbesluit verduidelijkt dat de subsidieperiode aanvangt op de feitelijke ingebruiknamedatum van de productie-installatie.
Het Besluit SDEK wordt aangepast, zodat dit volledig in lijn is met de wijziging van de Richtsnoeren 2022 en de EC goedkeuringsbeschikking. In algemene zin geldt dat overheidssteun enkel mag worden verleend als deze steun een stimulerend effect heeft. De Richtsnoeren 2022 hanteren als uitgangspunt dat er geen sprake van stimulerend effect kan zijn als steun wordt gegeven aan een project als er al verplichtingen zijn aangegaan die de investering onomkeerbaar maakt op het moment dat de subsidieaanvraag is ingediend. De uitzonderingspositie die concurrerende inschrijvingsprocedures – waarvan de SDEK er één is – op de voorgaande regel hadden, is met de inwerkingtreding van de Richtsnoeren 2022 komen te vervallen.4
Het uitgangspunt dat geen onomkeerbare investeringsverplichtingen mogen zijn aangegaan op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag heeft geleid tot het opnemen van twee hoofdregels in het Besluit SDEK. Als eerste hoofdregel is opgenomen dat geen subsidie wordt verstrekt voor een productie-installatie die bestaat op het moment van indienen van de subsidieaanvraag. Er gelden twee uitzonderingen op deze hoofdregel. Ten eerste kan subsidie worden verstrekt voor een bestaande productie-installatie, indien aan de productie-installatie een extra faciliteit wordt toegevoegd. Deze faciliteit moet dienen voor de productie van additionele hernieuwbare elektriciteit of warmte, voor additioneel hernieuwbaar gas of voor additionele vermindering van broeikasgas. Voor de extra faciliteit geldt ook dat daarvoor geen onomkeerbare investeringsverplichtingen mogen zijn aangegaan op het moment van indienen van een subsidieaanvraag. De tweede uitzondering op de hoofdregel geldt voor situaties waarin de renovatie- en exploitatiekosten van een bestaande productie-installatie ertoe leiden dat de voortzetting onrendabel is. In dat geval kan subsidie worden verstrekt voor de voortzetting van die bestaande productie-installatie. Voor beide uitzonderingen geldt bovendien dat de productie-installatie moet behoren tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie.
Deze uitzonderingen vervangen de eerdere uitzonderingen die in het Besluit SDEK waren opgenomen. Eerder kon subsidie worden verstrekt voor een bestaande productie-installatie indien deze ingrijpend werd uitgebreid, geheel werd vervangen of ingrijpend werd gerenoveerd. De nieuwe uitzondering op basis waarvan het mogelijk is subsidie te verstrekken voor de toevoeging van een extra faciliteit aan een bestaande installatie kan het beste worden gezien als een meer ingekaderde vervanging van de mogelijkheid om subsidie te verstrekken voor de ingrijpende uitbreiding van een bestaande productie-installatie. Indien een productie-installatie geheel wordt vervangen, wordt dit als een nieuwe productie-installatie gezien. Om die reden is deze uitzondering niet meer expliciet in het Besluit SDEK opgenomen.
Als tweede hoofdregel is opgenomen dat geen subsidie wordt verstrekt voor een productie-installatie die nog niet bestaat op het moment van indienen van de subsidieaanvraag, maar waarvoor op dat moment al wel verplichtingen zijn aangegaan die de investering onomkeerbaar maken.
Ongewijzigd is dat geen subsidie wordt verstrekt als aan de aanvrager voor dezelfde productie-installatie al eerder subsidie is verleend op grond van het Besluit SDEK of het Besluit stimulering duurzame energietransitie (hierna: Besluit SDE). De situatie kan zich voordoen dat het basisbedrag of het tenderbedrag voor een categorie van productie-installaties in een bepaald jaar hoger wordt vastgesteld dan in een voorgaand jaar. Dan wordt het voor een producent aan wie reeds subsidie is verstrekt – en die nog geen onomkeerbare investeringsverplichtingen is aangegaan – aantrekkelijk om nogmaals subsidie aan te vragen, hetgeen moet worden voorkomen.
Bovenstaande leidt ertoe dat productie-installaties waarvoor eerder subsidie op grond van het Besluit SDEK of het Besluit SDE is verstrekt en die niet binnen de bij regeling bepaalde uiterste termijn gerealiseerd kunnen worden maar waarvoor al wel onomkeerbare investeringsverplichtingen zijn aangegaan, of die al zijn gebouwd maar nog niet in gebruik genomen, anders dan voorheen niet opnieuw voor subsidie in aanmerking komen. Om deze groep producenten tegemoet te komen, wordt meer ruimte geboden om ontheffing te krijgen van de verplichting om binnen de uiterste termijn een productie-installatie te realiseren. Met een ontheffing kan de realisatietermijn voortaan met twee jaar in plaats van één jaar worden verlengd.
De EC goedkeuringsbeschikking vereist dat in het rangschikkingsbedrag alle inkomsten worden meegenomen. Het rangschikkingsbedrag wordt benut om te bepalen welke aanvragen voorrang krijgen, indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond wordt overschreden. Momenteel wordt het rangschikkingsbedrag bepaald door, afhankelijk van de aanvraag en categorie productie-installaties, het verschil tussen het fasebedrag of basisbedrag en de langetermijnenergieprijs of basisenergieprijs (of het langetermijnbroeikasbedrag of basisbroeikasgasprijs) te nemen. Een aanvraag met een lager rangschikkingsbedrag heeft een lagere verwachte subsidiehoogte en door aan deze aanvragen voorrang te geven wordt de kosteneffectiviteit van de SDEK verhoogd. Met dit wijzigingsbesluit wordt de berekeningswijze van het rangschikkingsbedrag aangepast, zodat andere relevante inkomsten naast die behaald uit de energieprijs of broeikasgasprijs ook worden meegenomen. Voorbeelden hiervan zijn inkomsten uit garanties van oorsprong, hernieuwbare brandstofeenheden en emissierechten uit ETS. Met deze wijziging geeft het rangschikkingsbedrag een realistischer beeld van de verwachte subsidiehoogte.
Dit wijzigingsbesluit is in nauwe samenwerking met de RVO opgesteld. De RVO geeft aan in staat te zijn de aangebrachte wijzigingen in het Besluit SDEK uit te kunnen voeren.
Voor overwinstverrekening geldt dat de regeldrukeffecten voor SDEK-subsidieontvangers beperkt zijn en uit twee componenten bestaan. Ten eerste moeten SDEK-subsidieontvangers kennisnemen van de nieuwe regelgeving. Ten tweede moeten SDEK-subsidieontvangers zicht houden op voldoende liquiditeit om te kunnen voldoen aan een eventuele terugvordering in verband met overwinstverrekening. Momenteel moeten SDEK-subsidieontvangers dit ook doen al om eventueel te veel ontvangen voorschotten terug te kunnen betalen, maar overwinstverrekening voegt extra noodzaak toe om voldoende liquide middelen aan te houden. Het bedrag zelf dat in verband met overwinstverrekening wordt teruggevorderd is geen onderdeel van de regeldrukkosten. SDEK-subsidieontvangers hoeven geen extra gegevens te overleggen in verband met overwinstverrekening en worden automatisch door de RVO op de hoogte gesteld als er sprake is van een terugvordering of verrekening. Voor de overige wijzigingen in het Besluit SDEK (paragraaf 3) gelden enkel kennisnamekosten. Voor het bepalen van de totale kosten per openstellingsronde zijn de kosten per subsidieontvanger vermenigvuldigd met een inschatting van het aantal aanvragen waarop overwinstverrekening zal worden toegepast (1440, het aantal afgegeven SDEK-beschikkingen voor hernieuwbare elektriciteit uit zon-PV en windenergie in 2022).
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft dit wijzigingsbesluit niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geringe gevolgen heeft voor de regeldruk, en de regeldruk die er wel is goed in beeld is gebracht.
Handelingen |
Kosten |
---|---|
Kennisneming van nieuwe regelgeving (overwinstverrekening) |
€ 77 |
Kennisneming van nieuwe regelgeving (overige wijzigingen) |
€ 154 |
Zicht houden op voldoende liquiditeit bedrijfsmiddelen i.v.m. mogelijke terugvordering |
€ 405 |
Totaal per subsidieontvanger |
€ 636 |
Totaal (per openstellingsronde) |
€ 915.840 |
Een voorstel om behaalde overwinsten met uit te keren subsidie te verrekenen is in de jaarlijkse marktconsultatie van het Planbureau voor de Leefomgeving voor het advies van 2024 voorgelegd aan marktpartijen.5 De in de marktconsultatie voorgestelde overwinstverrekening is in essentie dezelfde als die met dit wijzigingsbesluit is geïntroduceerd. Dit wijzigingsbesluit verschilt op drie plaatsen van het voorstel uit de marktconsultatie. In de eerste plaats zou de overwinstverrekening in principe voor alle categorieën productie-installaties gelden. Ten tweede zouden alle inkomsten boven het basisbedrag als overwinst worden aangemerkt, terwijl het opbrengstgrensbedrag uit dit wijzigingsbesluit meer ruimte laat voor welke inkomsten als overwinst worden aangemerkt. Tot slot stond in het geconsulteerde voorstel dat, in het geval dat de marktprijs lager dan de basis(elektriciteits)prijs is, het verschil tussen de marktprijs en de basisprijs eventueel in mindering kon worden gebracht op de te verrekenen overwinsten.
Er zijn negentien reacties op het geconsulteerde voorstel geweest. Een aantal opmerkingen kwamen in meerdere reacties terug. Ten eerste werd vaak opgemerkt dat de situatie waarin de som van de correcties hoger dan het basisbedrag is voor niet alle categorieën productie-installaties betekent dat overwinsten worden behaald. Voor sommige categorieën geldt dat de hogere marktinkomsten gepaard gaan met hogere operationele kosten, zoals de inkoopkosten van elektriciteit of biogrondstoffen. Voor categorieën met een relatief groot aandeel van dit soort operationele kosten is het daarom moeilijker om vast te stellen of er sprake is van overwinsten. Mede op basis van deze reacties is ervoor gekozen om overwinstverrekening niet op alle categorieën productie-installaties van toepassing te laten zijn en de specifieke categorieën waarop overwinstverrekening wordt toegepast bij ministeriële regeling aan te wijzen.
Ten tweede is in een aantal reacties gewezen op hoe het voorstel de verdeling van negatieve en positieve prijsrisico’s beïnvloedt. Vanwege het feit dat de basisenergieprijs en basisbroeikasgasprijs de hoeveelheid subsidie per eenheid opgewekte hernieuwbare energie of verminderde broeikasgas begrenzen, dragen subsidieontvangers zelf het financiële risico voor de situatie waarin marktprijzen onder de basisenergieprijs en basisbroeikasgasprijs zakken. Enkele partijen vinden dat tegenover dit negatieve prijsrisico het recht moet staan voor subsidieontvangers om de inkomsten bij marktprijzen hoger dan het indieningsbedrag zelf te houden. Bij het bepalen van de hoogte van het opbrengstgrensbedrag zal ook het negatieve prijsrisico meegenomen worden.
Tot slot gaven enkele partijen in hun reactie aan dat het Planbureau voor de Leefomgeving in zijn berekening van de basisbedragen onvoldoende rekening houdt met bepaalde kosten die dergelijke partijen wel maken. Indien de som van de correcties hoger is dan het basisbedrag betekent dat voor deze partijen niet per se dat zij ook overwinsten behalen. Mede op basis van deze reacties is besloten om voor overwinstverrekening het opbrengstgrensbedrag te introduceren dat boven het basisbedrag ligt.
Een concept van dit wijzigingsbesluit is gemeld aan de Europese Commissie ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn 2015/1535 geen standstill-termijn.
De begripsbepaling rangschikkingsbedrag is vervallen.
Onderdeel B ziet op vervanging van het eerste tot en met derde lid van artikel 3 door vier nieuwe leden.
Artikel 3, eerste lid (nieuw) bepaalt dat geen subsidie wordt verstrekt voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of de vermindering van broeikasgas door een op het moment van indienen van de subsidieaanvraag bestaande productie-installatie of, als die op dat moment nog niet bestaat maar er al wel investeringsverplichtingen voor de productie-installatie zijn aangegaan die de investering onomkeerbaar maken. Op deze manier krijgen alleen die projecten subsidie, waarvan mag worden aangenomen dat zij zonder de subsidie niet tot stand zullen komen.
Artikel 3, tweede lid (nieuw) bevat twee uitzonderingen op het eerste lid, onderdeel a. Ten eerste kan wel subsidie worden verstrekt als sprake is van een toevoeging aan de bestaande productie-installatie: te weten een extra faciliteit voor de productie van additionele hernieuwbare elektriciteit, additionele hernieuwbare warmte of additioneel hernieuwbaar gas of met een extra faciliteit voor de additionele vermindering van broeikasgas. Voor die extra faciliteit mogen nog geen onomkeerbare investeringsverplichtingen zijn aangegaan op het moment van indienen van de subsidieaanvraag, en het moet gaan om een productie-installatie die behoort bij een categorie productie-installaties die is aangewezen in een ministeriële regeling (de betreffende Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie). Ten tweede wordt ook subsidie verstrekt als de kosten voor renovatie en exploitatie van de bestaande productie-installatie zo hoog zijn dat voorzetting onrendabel is, en het moet ook hier gaan om een productie-installatie die die behoort bij een categorie productie-installaties die is aangewezen in een ministeriële regeling.
Het derde lid van artikel 3 voorkomt dat er opnieuw subsidie wordt verstrekt voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of de vermindering van broeikasgas door een productie-installatie als er in het verleden al subsidie is verstrekt op grond het Besluit SDEK, of de voorganger daarvan, het Besluit SDE. Artikel 3, vierde lid, bevat een uitzondering op het derde lid. Als eerder subsidie is verstrekt op grond van het Besluit SDEK of het Besluit SDE, kan toch subsidie worden verstrekt als de aanvrager drie jaar wacht met indienen van een nieuwe aanvraag. Dit is alleen aan de orde als de eerdere beschikking tot subsidieverlening met terugwerkende kracht tot aan het moment van verlening is ingetrokken. Als de beschikking tot en met terugwerkende kracht tot en met het moment van verlening is ingetrokken, heeft de eerdere beschikking tot subsidieverlening juridisch gezien nooit bestaan en is artikel 3, tweede lid, niet van toepassing. Dit lid is een voorzetting van het eerdere artikel 3, tweede lid, onderdeel d, maar dan verduidelijkt.
Vanwege deze aanpassingen zijn de verwijzingen in het achtste lid (nieuw) en de verwijzingen in de artikelen 5 en 5a aangepast (onderdelen D en E).
Het tweede lid van artikel 4 ziet op de situatie dat subsidie wordt verstrekt onder het Besluit SDEK waarvoor een individuele goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie nodig is. In dat geval is melding nodig bij de bij de Europese Commissie conform artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De beschikking tot subsidieverlening kan afhankelijk worden gemaakt van goedkeuring van de steun door de Europese Commissie, als die nog niet gegeven is op het moment van subsidieverlening, en de verleende beschikking kan tevens worden gewijzigd ter verkrijging van goedkeuring.
In artikel 4, tweede lid, was in lijn met punt 20, onder ii, van de Richtsnoeren 2014, deze goedkeuring niet nodig bij productie-installaties met een capaciteit tot 250 MW. Dit onderdeel komt niet terug de Richtsnoeren 2022 en is daarom geschrapt.
In het gewijzigde artikel 6, eerste lid, is bepaald dat als startdatum van de looptijd van de subsidie de feitelijke ingebruiknamedatum geldt. Verder is in verband met de wijziging van artikel 3 aangesloten bij de formulering die is gehanteerd in artikel 3, tweede lid.
Het (nieuwe) tweede lid van artikel 6 ziet (met name) op wind op zee waarin het wenselijk is om meerdere startdatums binnen één groot elektriciteitsproject mogelijk te maken. De datum die in de aanvraag is aangegeven, is de startdatum van de subsidie. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de minister bepalen dat de aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt voor maximaal vijf gedeelten van de beschikking tot subsidieverlening verschilt. Het aantal van vijf is gebaseerd op de maximumperiode die beschikbaar is tussen de beschikking tot subsidieverlening en de start van het project. Tussen de verschillende startdatums zit een periode van minimaal twee maanden. Het derde lid kan komen te vervallen.
Naast het aanpassingen van verwijzingen, wordt in artikel 7 «op verzoek van de subsidieontvanger» geschrapt. Op grond van artikel 7 stelt de minister de periode vast waarvoor een bepaalde productie-installatie voor subsidie in aanmerking komt. De minister kan op verzoek van een subsidieontvanger de subsidieperiode met een jaar verlengen voor productie-installaties voor de vermindering van broeikasgas indien deze zogenaamde forward banking toepast. Forward banking houdt in: ongebruikte subsidiabele productie meenemen naar een volgend jaar en is bedoeld om tegenvallers in de productie later in te kunnen halen en daar alsnog subsidie voor te ontvangen. Om de administratieve lasten te beperken gaat deze forward banking niet meer op verzoek maar kan de minister hier uit eigen beweging toe besluiten.
Bij de wijziging van het Besluit SDE van 27 januari 2015 (Stb. 2015, 47) is de systematiek aangepast, met als doel de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie leesbaarder te maken. Daartoe geldt voor iedere aanvrager het fasebedrag van de fase waarin wordt aangevraagd, tenzij het basisbedrag voor de categorie productie-installaties waar de productie-installatie van de aanvrager onder valt, lager is dan het fasebedrag. In dat geval geldt voor de subsidie het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties. De artikelen 10, 27 en 43a regelen dit voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit, en artikel 55e regelt dit voor de vermindering van broeikasgas (wijziging van het Besluit SDE van 31 augustus 2020, Stb. 2020, 340). In de Regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie kan vanaf 2015 daardoor worden volstaan met opname van de fases en de bijbehorende periodes en fasebedragen, en opname van de basisbedragen, vastgesteld per categorie productie-installaties (naast het aanwijzen van de categorieën productie-installaties die voor subsidie in aanmerking komen). Het derde lid van de artikelen 10, 27, 43a en 55e bevat telkens de mogelijkheid voor een categorie productie-installaties een ander fasebedrag vast te stellen dan het op grond van het eerste lid vastgestelde fasebedrag.
Om de systematiek beter aan te laten sluiten bij de praktijk wordt telkens in het eerste lid van de artikelen 10, 27, 43a en 55e het verplicht vaststellen van een fasebedrag, vervangen door de bepaling dat de minister dit kan vaststellen. De minister kan een fasebedrag vaststellen op grond van het eerste lid, of op grond van het derde lid van de artikelen 10, 27, 43a en 55e. Per fase kan telkens een fasebedrag worden vastgesteld. Het fasebedrag per fase wordt telkens op grond van het tweede lid van de artikelen 10, 27, 43a en 55e gehanteerd voor het vaststellen van de subsidie. Als dat fasebedrag hoger is dan het basisbedrag, geldt het basisbedrag. In het Besluit SDEK wordt in artikelen in de paragrafen die betrekking hebben op verdeling van subsidie op volgorde van binnenkomst, telkens dan ook gerefereerd aan «het basisbedrag of fasebedrag», te weten het laagste bedrag daarvan. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie wordt daaraan toegevoegd dat in afwijking van de vastgestelde fasebedragen het fasebedrag geldt dat door de subsidieaanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, als dat dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
Deze onderdelen maken het mogelijk om bij de berekening van de subsidie te kunnen rekenen met het opbrengstgrensbedrag als het gaat om het verstrekken van subsidie op volgorde van binnenkomst voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en hernieuwbare warmte en elektriciteit en vermindering van broeikasgas, zoals opgenomen in de paragrafen 3.2, 4.2, 5.2 en 5b.2 van het Besluit SDEK.
Op grond van de nieuwe artikelen 12a, 29a, 45a en 55ga kan de minister een opbrengstgrensbedrag kan vaststellen. De nieuwe artikelen 15a, 32a, 48a en 55ja zien op subsidies voor producenten met een productie-installaties die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie waarvoor een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld. Deze artikelen bepalen de wijze waarop de subsidiehoogte wordt bepaald voor de aangewezen categorieën productie-installaties. Ten opzichte van de subsidiehoogte die op grond van artikelen 15, 32, 47 en 55j wordt berekend, wordt in de nieuwe artikelen rekening gehouden met de situatie waarin de som van de op grond van de artikelen 14, 31, 47 en 55i vastgestelde correcties groter is dan het indieningsbedrag en groter is dan het opbrengstgrensbedrag. Hierdoor wordt het mogelijk om voor individuele kalenderjaren tot negatieve bedragen te komen. Deze negatieve bedragen worden bij het vaststellen van de totale subsidiehoogte verrekend met kalenderjaren waarin wel sprake is van een positieve subsidie. Indien de totale som die op grond van de nieuwe artikelen berekend is negatief is, dan bedraagt de subsidiehoogte nul. De overige leden van de artikelen 15, 32, 47 en 55j zijn van overeenkomstige toepassing op de nieuwe artikelen, met uitzondering van de leden die telkens zien op meenemen van overproductie als in een jaar meer is geproduceerd dan verwacht (backward banking). Dit betekent dat het voor categorieën productie-installaties waarvoor een opbrengstgrensbedrag is vastgesteld wel mogelijk is om onderproductie mee te nemen naar latere kalenderjaren, maar niet om overproductie (forward banking) mee te nemen. Hiervoor is gekozen omwille van het uitvoerbaar houden van de vaststelling van de subsidiehoogte voor deze categorieën productie-installaties.
Deze wijzigingen hebben betrekking op de artikelen 32 en 40 van het Besluit SDEK. De producent kan kiezen of hij garanties van oorsprong aanvraagt of hernieuwbare brandstofeenheden voor het door hem geproduceerde hernieuwbare gas. Voor de subsidie op grond van het Besluit SDEK telt het aantal kWh waarvoor hij hernieuwbare brandstofeenheden heeft aangevraagd, niet mee. Op grond van artikel 62 van het Besluit SDEK zal bij ministeriële regeling worden bepaald dat de subsidieontvanger maandelijks moet aangeven of hij garanties van oorsprong ter verkrijging van subsidie op grond van het Besluit SDEK of ter verkrijging van hernieuwbare brandstofeenheden aanvraagt.
Het rangschikkingsbedrag wordt anders dan voorheen berekend om te voldoen aan de Richtsnoeren 2022 en de EC goedkeuringsbeschikking. De berekeningswijze is opgenomen in artikel 58. Voor het berekenen van het rangschikkingsbedrag voor subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit is in een langetermijnenergieprijs nodig. Deze wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
Expliciet wordt opgenomen dat afwijzend op een aanvraag wordt beslist die wordt ingediend door een onderneming in moeilijkheden. Ondernemingen in moeilijkheden komen normaliter alleen in aanmerking voor staatssteun die wordt verleend in overeenstemming met de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden.
Inhoudelijk is er geen sprake van een wijziging, omdat een aanvraag voor een onderneming in moeilijkheden al kan worden afgewezen. Het is onaannemelijk dat realisatie van de productie-installatie financieel haalbaar en/of economisch haalbaar is.
De wijziging in artikel 62, derde lid, maakt het mogelijk om voor twee jaar in plaats van één jaar ontheffing te verlenen van de verplichting om de productie-installatie te realiseren en te exploiteren overeenkomstig de gegevens ingediend bij de aanvraag om subsidie.
Ingevolge het nieuwe zesde lid zijn subsidie-ontvangers die produceren met een productie-installatie waarvoor een opbrengstgrensbedrag als bedoeld in de artikelen artikel 12a, artikel 29a of artikel 45a is vastgesteld, verplicht er voor te zorgen dat garanties van oorsprong zijn verstrekt voor het aantal kWh dat ingevolge hun beschikking tot subsidieverlening jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt en voor zover die hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte in het betreffende kalenderjaar daadwerkelijk is geproduceerd. In het geval de subsidie-ontvanger in het betreffende kalender meer heeft geproduceerd dan toegestaan op grond van de beschikking tot subsidieverlening en «forward banking» ingevolge artikel 15, derde lid, artikel 32, derde lid, of artikel 48, derde lid, van toepassing is, dan moet ook voor die meerdere productie in het betreffende kalenderjaar garanties van oorsprong zijn verstrekt. Met dit nieuwe zesde lid wordt voorkomen dat subsidie-ontvangers met productie-installaties die voor overwinstverrekening zijn aangewezen kunnen overwegen om in jaren dat de marktprijs hoger is dan het opbrengstgrensbedrag geen garanties van oorsprong voor hun productie aan te vragen om op die manier buiten de overwinstverrekening te vallen.
Voor de berekening van het voorlopige voorschot voor die categorieën productie-installaties waarvoor bij de subsidie wordt gerekend met opbrengstgrensbedragen, wordt in het nieuwe artikel 67a opgenomen dat dit geen negatief bedrag kan zijn. Bij de vaststelling is het wel mogelijk dat er sprake is van een negatief bedrag.
In artikel 68 worden vier leden ingevoegd. Deze regelen het volgende. Indien er een verschil is tussen de maandelijkse betaalde bedragen en het voor dat kalenderjaar vastgestelde voorschot, dan wordt het verschil in principe teruggevorderd na afloop van het kalenderjaar. De terugvordering kan nooit meer bedragen dan het totaal dat de producent tot dan toe heeft ontvangen. Indien het verschil niet (volledig) kan worden teruggevorderd na afloop van het kalenderjaar, wordt dit verrekend met nog te verstrekken maandelijkse bedragen. Als er geen maandelijkse bedragen meer resteren, dan vervalt de verrekening bij de vaststelling van de subsidie.
Daarbij wordt in artikel 68 wordt voor alle categorieën productie-installaties expliciet de mogelijkheid opgenomen om voorschotten niet alleen na afloop van de subsidieperiode te kunnen terugvorderen, maar ook al gedurende de looptijd van de subsidie. Dit is een verduidelijking, omdat artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht al een grond biedt om onverschuldigd betaalde subsidiebedragen (inclusief voorschotten) terug te vorderen.
Dit artikel regelt dat onderhavig wijzigingsbesluit met ingang van 1 juli 2024 in werking treedt.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-163.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.