Besluit van 16 oktober 2007, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling (Besluit stimulering duurzame energieproductie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 17 juli 2007, nr. WJZ 7085218;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 2007, nr. W10.07.0257/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 10 oktober 2007, nr. WJZ 7112075;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

    b. biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw, de visserij- en aquacultuursector en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

    c. hernieuwbare elektriciteit: elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie die ook met conventionele energiebronnen werkt, met inbegrip van elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen en die wordt gebruikt voor accumulatiesystemen, en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;

    d. gas: gas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet;

    e. hernieuwbaar gas: gas, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen, alsmede gas, opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie die ook fossiele energiebronnen gebruikt;

    f. één Nm3 aardgasequivalent: de hoeveelheid gas met een verbrandingswaarde die overeenkomt met één Nm3 aardgas van standaard Groningen kwaliteit onder normaalcondities;

    g. warmtekrachtkoppeling: de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit;

    h. productie-installatie: een samenstel van voorzieningen waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling;

    i. producent: een ieder die een productie-installatie in stand houdt;

    j. elektriciteitsnet: een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 en een elektriciteitsnet dat is gelegen binnen de Nederlandse exclusieve economische zone dat is verbonden met een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998;

    k. gasnet: een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet;

    l. garantie van oorsprong: een garantie van oorsprong voor als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998;

    m. certificaat voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling: een certificaat als bedoeld in artikel 31, negende lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen andere hernieuwbare energiebronnen dan genoemd in het eerste lid, onderdeel a, worden aangewezen.

§ 2. Algemene bepalingen subsidie voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling

Artikel 2

Onze Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor:

a. de productie van hernieuwbare elektriciteit aan een producent van hernieuwbare elektriciteit om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit geheel of gedeeltelijk te compenseren;

b. de productie van hernieuwbaar gas aan een producent van hernieuwbaar gas om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van dit hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas geheel of gedeeltelijk te compenseren;

c. de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling, voor zover de warmte die vrijkomt bij deze productie van elektriciteit nuttig wordt aangewend, aan een producent van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling om gedurende een bepaalde periode het verschil in de gemiddelde productiekosten van warmte en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling en de gemiddelde marktprijzen van warmte en elektriciteit geheel of gedeeltelijk te compenseren.

Artikel 3

  • 1. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 subsidie van meer dan € 0,00 is verstrekt, tenzij:

    a. subsidie wordt gevraagd op basis van zowel artikel 2, onderdeel a, als artikel 2, onderdeel c;

    b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid of geheel wordt vervangen;

    c. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en die ingrijpend wordt gerenoveerd;

    d. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa of waarmee elektriciteit wordt opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling.

  • 2. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, tenzij:

    a. subsidie wordt gevraagd op basis van zowel artikel 2, onderdeel a, als artikel 2, onderdeel c;

    b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid of geheel wordt vervangen;

    c. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en die ingrijpend wordt gerenoveerd.

  • 3. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van dit besluit subsidie is verstrekt, tenzij:

    a. subsidie wordt gevraagd op basis van zowel artikel 2, onderdeel a, als artikel 2, onderdeel c;

    b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid of geheel wordt vervangen;

    c. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties die ingrijpend wordt gerenoveerd;

    d. het een productie-installatie betreft waarvoor reeds eerder subsidie op grond van dit besluit is verstrekt voor een of meer periodes van een bij ministeriële regeling te bepalen duur.

  • 4. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998, artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of dit besluit is verstrekt, tenzij:

    a. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid of geheel wordt vervangen;

    b. het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties en die ingrijpend wordt gerenoveerd;

    c. het een bestaande productie-installatie betreft die voor het eerst gebruik zal maken van hernieuwbare energiebronnen;

    d. het een bestaande productie-installatie voor warmtekrachtkoppeling betreft die voor het eerst de warmte nuttig zal gebruiken.

  • 5. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, tenzij het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid.

Artikel 4

Onze Minister kan reeds ontvangen of genoten overheidssteun dan wel in de toekomst te ontvangen of te genieten overheidssteun die er toe leidt dat de totale aan de producent verleende overheidssteun meer bedraagt dan is toegestaan ingevolge voor de Staat geldende verplichtingen krachtens een verdrag, in mindering brengen op de subsidie bedoeld in artikel 2.

Artikel 5

Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b of vierde lid, onderdeel a, komt uitsluitend hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling die als gevolg van deze uitbreiding extra is geproduceerd voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6

  • 1. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt aan op het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven tijdstip van ingebruikname van de productie-installatie, met dien verstande dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Onze Minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger voorafgaand aan de periode waarover subsidie wordt verstekt, het tijdstip van aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt eenmaal wijzigen met dien verstande dat dit tijdstip niet later wordt vastgesteld dan een jaar na het oorspronkelijke tijdstip van aanvang.

  • 3. Indien met toepassing van artikel 3 subsidie wordt verstrekt zijn voor het vaststellen van de periode waarover subsidie wordt verstrekt het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder ingebruikname van de productie-installatie wordt verstaan de ingebruikname van de ingrijpend uitgebreide, de geheel vervangen of de ingrijpend gerenoveerde productie-installatie dan wel het moment waarop voor het eerst gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare energiebronnen of de warmte voor het eerst nuttig wordt gebruikt.

Artikel 7

Bij ministeriële regeling wordt bepaald over welke periode voor een categorie productie-installaties subsidie wordt verstrekt. Deze periode kan verschillen voor verschillende categorieën productie-installaties of verschillende wijzen van verdeling van het beschikbare bedrag.

§ 3. Subsidie voor hernieuwbare elektriciteit

§ 3.1 Algemeen

Artikel 8

  • 1. Aan de producent van hernieuwbare elektriciteit die is geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan te wijzen categorie productie-installaties voor hernieuwbare elektriciteit, kan subsidie worden verleend.

  • 2. Indien voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door een bepaalde categorie productie-installaties subsidie wordt verleend, wordt bij ministeriële regeling de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag bepaald.

§ 3.2 Subsidie volgorde binnenkomst

Artikel 9

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 8, tweede lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

Artikel 10

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Daarbij wordt per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen perioden worden vastgesteld waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn.

Artikel 11

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een basisbedrag per kWh vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.

  • 2. Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per kWh voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit per categorie productie-installaties.

  • 3. Voor de kWh die voor subsidie in aanmerking komen kunnen verschillende basisbedragen gelden die zijn gerelateerd aan:

    a. de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt;

    b. het aantal vollasturen van de productie-installatie;

    c. het rendement van de productie-installatie.

Artikel 12

Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het basisbedrag, bedoeld in artikel 14 en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 16, een basiselektriciteitsprijs per kWh vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties.

Artikel 13

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 14

  • 1. Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het basisbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    a. de elektriciteitsprijs of, indien de elektriciteitsprijs lager is dan de in artikel 12 bedoelde basiselektriciteitsprijs, de in artikel 12 bedoelde basiselektriciteitsprijs;

    b. de waarde van garanties van oorsprong;

    c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het basisbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per kWh in verband met de opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 4. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 5. Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 6. Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende bedrag vaststellen.

  • 7. Indien het ingevolge het eerste, tweede, vijfde of zesde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 15

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    a. met elkaar te vermenigvuldigen:

    1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

    2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 14 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal kWh, bedoeld in het tweede lid, voor een categorie van productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

Artikel 16

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal kWh.

§ 3.3 Subsidie volgorde rangschikking

Artikel 17

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 8, tweede lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking.

Artikel 18

Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit voor in de bij die regeling vastgestelde periode ontvangen aanvragen. Daarbij wordt per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.

Artikel 19

  • 1. Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een tenderbedrag per kWh opgegeven.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een maximum tenderbedrag per kWh voor hernieuwbare elektriciteit bepaald.

  • 3. Het maximum tenderbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per kWh voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit per categorie van productie-installaties.

Artikel 20

Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het tenderbedrag, bedoeld in artikel 22, en de vaststelling van bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 24, een basiselektriciteitsprijs per kWh vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties.

Artikel 21

  • 1. Het door de producent opgegeven tenderbedrag, bedoeld in artikel 19, eerste lid, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 2. De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, die geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 22

  • 1. Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het tenderbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    a. de elektriciteitsprijs of, indien de elektriciteitsprijs lager is dan de in artikel 20 bedoelde basiselektriciteitsprijs, de in artikel 20 bedoelde basiselektriciteitsprijs;

    b. de waarde van de garanties van oorsprong;

    c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het tenderbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per kWh opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 4. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 5. Indien het ingevolge het eerste of tweede lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 23

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    a. met elkaar te vermenigvuldigen:

    1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op een elektriciteitsnet heeft ingevoed, met

    2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 22 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal kWh, bedoeld in het tweede lid voor een categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

Artikel 24

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het tenderbedrag, bedoeld in artikel 19, en de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal kWh.

§ 4. Subsidie voor hernieuwbaar gas

§ 4.1 Algemeen

Artikel 25

  • 1. Aan de producent van hernieuwbaar gas dat is geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan te wijzen categorie productie-installaties voor hernieuwbaar gas, kan subsidie worden verleend.

  • 2. Indien voor de productie van hernieuwbaar gas door een bepaalde categorie productie-installaties subsidie wordt verleend, wordt bij ministeriële regeling de wijze van verdeling van de subsidie bepaald.

§ 4.2 Subsidie volgorde binnenkomst

Artikel 26

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 25, tweede lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

Artikel 27

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbaar gas. Daarbij wordt per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen perioden worden vastgesteld waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn.

Artikel 28

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een basisbedrag per Nm3 aardgasequivalent vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbaar gas.

  • 2. Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per Nm3 aardgasequivalent voor het produceren van hernieuwbaar gas per categorie van productie-installaties.

  • 3. Voor de Nm3 aardgasequivalent die voor subsidie in aanmerking komen kunnen verschillende basisbedragen gelden die zijn gerelateerd aan:

    a. de hoeveelheid geproduceerde Nm3 aardgasequivalent die voor subsidie in aanmerking komt;

    b. het aantal vollasturen van de productie-installatie;

    c. het rendement van de productie-installatie.

Artikel 29

Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het basisbedrag, bedoeld in artikel 31 en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 33, een basisgasprijs per Nm3 aardgasequivalent vastgesteld die kan verschillen per categorie productie-installaties.

Artikel 30

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28, en de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 31

  • 1. Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het basisbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    a. de gasprijs of, indien de gasprijs lager is dan de in artikel 29 bedoelde basisgasprijs, de in artikel 29 bedoelde basisgasprijs;

    b. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van de hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het basisbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per Nm3 aardgasequivalent in verband met opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 4. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 5. Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende subsidiebedrag vaststellen.

  • 6. Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op het ingevolge het eerste lid geldende subsidiebedrag vaststellen.

  • 7. Indien het ingevolge het eerste, tweede, vijfde of zesde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 32

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    a. met elkaar te vermenigvuldigen:

    1°. het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, met

    2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 31 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal Nm3 aardgasequivalent dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal Nm3 aardgasequivalent dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal Nm3 aardgasequivalent, bedoeld in het tweede lid, per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

Artikel 33

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het basisbedrag, bedoeld in artikel 28, en de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal Nm3 aardgasequivalent.

§ 4.3 Subsidie volgorde rangschikking

Artikel 34

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 25, tweede lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking.

Artikel 35

Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbaar gas voor de in bij die regeling vastgestelde periode ontvangen aanvragen. Daarbij wordt per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.

Artikel 36

  • 1. Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een tenderbedrag per Nm3 aardgasequivalent opgegeven.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per categorie productie-installaties een maximum tenderbedrag per Nm3 aardgasequivalent voor hernieuwbaar gas bepaald.

  • 3. Het maximum tenderbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per Nm3 aardgasequivalent voor het produceren van hernieuwbaar gas per categorie productie-installaties voor hernieuwbaar gas.

Artikel 37

Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt ten behoeve van de correctie van het tenderbedrag, bedoeld in artikel 39, en de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 41, een basisgasprijs per Nm3 aardgasequivalent vastgesteld die kan verschillen voor verschillende categorieën productie-installaties.

Artikel 38

  • 1. Het door de producent opgegeven tenderbedrag, bedoeld in artikel 36, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 2. De basisgasprijs, bedoeld in artikel 37, die geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 39

  • 1. Voor elke subsidie-ontvanger geldt dat het tenderbedrag in elk kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt wordt gecorrigeerd met:

    a. de gasprijs of, indien de gasprijs lager is dan de in artikel 29 bedoelde basisgasprijs is, de in artikel 29 bedoelde basisgasprijs;

    b. andere bij ministeriële regeling vast te stellen correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van het hernieuwbaar gas en de relevante gemiddelde marktprijs van gas en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat, in aanvulling op het eerste lid, het tenderbedrag wordt gecorrigeerd met een bedrag per Nm3 aardgasequivalent in verband met opbrengsten die voor de subsidie-ontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 1 april de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 4. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

  • 5. Indien het ingevolge het eerste of tweede lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 40

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    a. met elkaar te vermenigvuldigen:

    1°. het aantal Nm3 aardgasequivalent dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt die een producent van hernieuwbaar gas in dat kalenderjaar heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, met

    2°. het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 39 geldende gecorrigeerde basisbedrag, en

    b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal Nm3 aardgasequivalent dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal Nm3 aardgasequivalent dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal Nm3 aardgasequivalent, bedoeld in het tweede lid, per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

Artikel 41

De subsidie bedraagt ten hoogste het verschil tussen het tenderbedrag, bedoeld in artikel 36, en de basisgasprijs, bedoeld in artikel 37, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal Nm3 aardgasequivalent.

§ 5. Subsidie voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling

§ 5.1 Algemeen

Artikel 42

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, kunnen categorieën productie-installaties die elektriciteit produceren door middel van warmtekrachtkoppeling worden aangewezen waarvoor subsidie kan worden verleend.

  • 2. Indien voor een categorie productie-installaties die elektriciteit opwekt door middel van warmtekrachtkoppeling subsidie wordt verleend, wordt bij ministeriële regeling de wijze van verdeling van de subsidie bepaald.

§ 5.2 Subsidie volgorde binnenkomst

Artikel 43

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 42, tweede lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

Artikel 44

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Daarbij wordt per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen perioden worden vastgesteld waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn.

Artikel 45

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, worden per categorie van productie-installaties jaarlijks voor 1 november voorafgaand aan een kalenderjaar subsidiebedragen per kWh waarvoor certificaten voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling zijn verstrekt, vastgesteld.

  • 2. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste het verschil in de gemiddelde productiekosten van warmte en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling en de gemiddelde marktprijzen van warmte en elektriciteit.

  • 3. Voor de kWh die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen verschillende bedragen gelden die zijn gerelateerd aan de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 46

De subsidiebedragen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, die gelden op de eerste dag van een kalenderjaar, gelden voor dat kalenderjaar.

Artikel 47

  • 1. Indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op de ingevolge artikel 45, eerste lid, geldende subsidiebedragen vaststellen.

  • 2. Indien een productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd, kan Onze Minister in de beschikking tot subsidieverlening een correctie op de ingevolge artikel 45, eerste lid, geldende subsidiebedragen vaststellen.

  • 3. Indien het ingevolge het eerste of tweede geldende subsidiebedrag negatief is, bedraagt het subsidiebedrag nul.

Artikel 48

  • 1. De subsidie die een subsidie-ontvanger ontvangt wordt bepaald door:

    a. met elkaar te vermenigvuldigen:

    1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor certificaten voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling zijn uitgegeven, die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie een hoeveelheid elektriciteit heeft opgewekt en op een elektriciteitsnet of een Nederlandse installatie heeft ingevoed, met

    2°. de voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 45 geldende subsidiebedragen of op basis van artikel 47 geldende gecorrigeerde subsidiebedragen, en

    b. de overeenkomstig onderdeel a berekende bedragen voor ieder kalenderjaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt bij elkaar op te tellen.

  • 2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal kWh, bedoeld in het tweede lid, per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

Artikel 49

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt een subsidiebedrag per kWh vastgesteld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 2. Het subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, dat geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt bepaald maximum aantal kWh.

§ 5.3 Subsidie volgorde rangschikking

Artikel 50

De bepalingen in deze paragraaf gelden indien ingevolge artikel 42, tweede lid, wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking.

Artikel 51

Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling voor de in bij die regeling vastgestelde periode ontvangen aanvragen. Daarbij wordt per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.

Artikel 52

  • 1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, worden per categorie productie-installaties jaarlijks voor 1 november voorafgaand aan een kalenderjaar maximum bedragen per kWh waarvoor certificaten voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling zijn verstrekt, vastgesteld.

  • 2. Het maximum bedrag per kWh bedraagt ten hoogste het verschil in de gemiddelde productiekosten van warmte en elektriciteit door middel van warmtekrachtkoppeling en de gemiddelde marktprijzen van warmte en elektriciteit.

  • 3. Voor de kWh die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen verschillende bedragen gelden die zijn gerelateerd aan de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 4. Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt door de producent een percentage opgegeven waarmee de maximum bedragen per kWh in de beschikking tot subsidieverlening gekort zal worden.

Artikel 53

  • 1. De maximum bedragen, bedoeld in artikel 52, eerste lid, die gelden op de eerste dag van elk kalenderjaar, gelden voor dat kalenderjaar.

  • 2. Het percentage, bedoeld in artikel 52, vierde lid, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 54

  • 1. De subsidie bedraagt de som van de bedragen die in elk jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt worden vastgesteld door het voor dat jaar geldende subsidiebedrag, bedoeld in artikel 52, eerste lid, te korten met het percentage, bedoeld in artikel 52, vierde lid, en de uitkomst hiervan te vermenigvuldigen met het aantal kWh dat voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor certificaten zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie een hoeveelheid elektriciteit heeft geproduceerd door middel van warmtekrachtkoppeling en deze op een elektriciteitsnet of een Nederlandse installatie heeft ingevoed en die betrekking hebben op het desbetreffende jaar.

  • 2. Jaarlijks wordt subsidie verstrekt tot een bij de beschikking tot subsidieverlening bepaald maximum aantal kWh.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van het maximum aantal kWh, bedoeld in het tweede lid, per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

Artikel 55

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt een bedrag per kWh vastgesteld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag, bedoeld in het eerste lid, gekort met het percentage, bedoeld in artikel 52, vierde lid, vermenigvuldigd met het aantal in de beschikking tot subsidieverlening bepaald maximum kWh.

§ 6. Algemene bepalingen over aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 56

  • 1. Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

  • 2. Een aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen op het formulier is vermeld, vergezeld van:

    a. een omschrijving van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    b. een onderbouwde opgave van de hoeveelheid op te wekken en in te voeden kWh of Nm3 per kalenderjaar gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt;

    c. indien voor de productie-installatie één of meer vergunningen op grond van de Woningwet, de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn vereist, de door het bevoegde gezag verleende vergunningen;

    d. een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van de productie-installatie;

    e. overige op het formulier aangegeven bescheiden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën productie-installaties worden aangewezen waarop lid 2, onderdeel c, ten dele of niet van toepassing is.

Artikel 57

  • 1. Onze Minister beslist op een aanvraag:

    a. om een subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling die wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag;

    b. om een subsidie voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling die wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, binnen dertien weken na de laatste dag van de bij ministeriële regeling vastgestelde periode.

  • 2. De in het eerste lid genoemde perioden kunnen éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

Artikel 58

  • 1. Ingeval van verdeling op volgorde van binnenkomst, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt.

  • 2. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, stelt de minister de volgorde van ontvangst van deze aanvragen vast door middel van loting.

  • 3. Aanvragen die worden ontvangen op werkdagen na 17.00 uur of andere dagen, worden aangemerkt als ontvangen op de eerstvolgende werkdag.

Artikel 59

Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop berustende bepalingen;

b. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie binnen 3 jaar in gebruik wordt genomen;

c. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de productie-installatie.

Artikel 60

  • 1. Onze Minister rangschikt de aanvragen waarop niet met toepassing van het artikel 59 afwijzend wordt beslist zodanig dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt indien:

    a. voor hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas het tenderbedrag per kWh of per Nm3 lager is;

    b. voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling het kortingspercentage hoger is;

    c. er meer sprake is van technologische- of brandstofinnovatie;

    d. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas sprake is van meer netto broeikasgas-reductie ten opzichte van de productie van energie uit niet-hernieuwbare bronnen;

    e. voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling meer sprake is van het vermijden van negatieve externe effecten door het verminderen van emissies van kooldioxide.

  • 2. Voor de rangschikking kunnen bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld met betrekking tot:

    a. wegingsfactoren voor de criteria, bedoeld in het eerste lid;

    b. de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d en e.

  • 3. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen.

§ 7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 61

  • 1. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vier jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 2. Een subsidie-ontvanger mag, behoudens ontheffing van Onze Minister, tot de datum van ingebruikname van een productie-installatie een beschikking tot subsidieverlening niet overdragen aan een derde.

Artikel 62

  • 1. De subsidie-ontvanger realiseert en exploiteert de productie-installatie overeenkomstig het plan zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie.

  • 2. De verplichting bedoeld in het eerste lid, geldt tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 3. Onze Minister kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie in afwijking van het plan op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere verplichtingen voor de subsidie-ontvanger worden opgelegd, die kunnen verschillen per categorie van productie-installaties.

Artikel 63

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de subsidie-ontvanger rapportageverplichtingen worden opgelegd over de duurzaamheid van biomassa waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling wordt opgewekt.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de rapportageverplichting.

Artikel 64

De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surséance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 65

De subsidie-ontvanger verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle bescheiden, gegevens of inlichtingen die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie.

§ 8. Voorschotten

Artikel 66

  • 1. Op een subsidie waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, verstrekt Onze Minister op aanvraag maximaal één maal per jaar een voorschot.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

  • 3. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze van aanvragen en beoordelen van voorschotten.

Artikel 67

  • 1. Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbare elektriciteit produceert bedraagt het product van:

    a. het aantal kWh dat volgens de aanvraag om een voorschot zal worden geproduceerd in het kalenderjaar waarop de aanvraag om een voorschot betrekking heeft, en

    b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 14, vierde lid, dan wel artikel 22, vierde lid, vastgestelde correcties,

    met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op basis van het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komend aantal kWh en het gecorrigeerde bedrag, bedoeld in artikel 14, derde lid, dan wel artikel 22, derde lid.

  • 2. Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die hernieuwbaar gas produceert bedraagt het product van:

    a. het aantal Nm3 aardgasequivalent dat volgens de aanvraag om een voorschot zal worden geproduceerd in het kalenderjaar waarop de aanvraag om een voorschot betrekking, en

    b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 31, vierde lid, dan wel artikel 39, vierde lid, vastgestelde correcties,

    met dien verstande dat in het daaropvolgende kalenderjaar de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op basis van het in het voorgaande kalenderjaar feitelijk geproduceerde en voor subsidie in aanmerking komend aantal Nm3 aardgasequivalent en het gecorrigeerde bedrag, bedoeld in artikel 31, derde lid, dan wel artikel 39, derde lid.

  • 3. Een voorschot aan een subsidie-ontvanger die elektriciteit opwekt door middel van warmtekrachtkoppeling bedraagt het product van:

    a. het aantal kWh dat volgens de aanvraag om een voorschot zal worden geproduceerd in het kalenderjaar waarop de aanvraag om een voorschot betrekking heeft, en

    b. de op grond van artikel 45, eerste lid, vastgestelde subsidiebedragen verminderd met de op grond van artikel 47, eerste en tweede lid, vastgestelde correcties dan wel de op grond van artikel 52, eerste lid, vastgestelde maximum bedragen verminderd met het percentage bedoeld in artikel 52, tweede lid.

  • 4. Onze Minister verstrekt per jaar slechts een voorschot tot ten hoogste in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent.

Artikel 68

  • 1. Onze Minister verstrekt de in artikel 67, eerste en tweede lid, bedoelde voorschotten in maandelijkse bedragen met dien verstande dat de som van de maandelijkse bedragen niet meer bedraagt dan 80% van het product van:

    a. het in de aanvraag om een voorschot vermelde aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent, en

    b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 14, vierde lid of artikel 31, vierde lid, dan wel artikel 22, vierde lid, of artikel 39, vierde lid, vastgestelde correcties.

  • 2. Indien de som van de maandelijkse bedragen die in een kalenderjaar zijn verstrekt minder dan wel meer bedraagt dan de hoogte van het voorschot dat na afloop van het kalenderjaar wordt vastgesteld, kan Onze Minister dit verrekenen met de nog te verstrekken maandelijkse bedragen.

  • 3. Onze Minister verstrekt het in artikel 67, derde lid, bedoelde voorschot in maandelijkse bedragen.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de berekening van de maandelijkse bedragen.

Artikel 69

Onze Minister beschikt afwijzend op een aanvraag om een voorschot, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen, indien hij failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

§ 9. Subsidievaststelling

Artikel 70

  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen zes maanden na het tijdstip waarop periode waarover subsidie wordt verstrekt, bepaald in de beschikking tot subsidieverlening, is verstreken.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

  • 3. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 71

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

§ 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 72

Onze Minister publiceert binnen vier jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit.

Artikel 73

In afwijking van artikel 3, vierde lid, kan een producent bij de eerste maal dat subsidie op grond van dit besluit kan worden aangevraagd voor een productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit verzoeken dat de voor subsidie in aanmerking komende periode aanvangt voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst van de aanvraag, met dien verstande dat een aanvang voor 18 augustus 2006 niet mogelijk is en dat deze aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie die na 18 augustus 2006 in gebruik is genomen.

Artikel 74

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 14, vierde lid, 22, vierde lid, 31, vierde lid, 39, vierde lid, 45, eerste lid en 52, eerste lid, worden de in die artikelen bedoelde correcties voor 2008 gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit besluit vastgesteld.

Artikel 75

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 76

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stimulering duurzame energieproductie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 oktober 2007

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de dertigste oktober 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

In dit besluit wordt de grondslag voor subsidieverstrekking ten behoeve van energieproductie uit hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling nader uitgewerkt. De basis van het besluit wordt gevormd door artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies.

Bij opstellen van het besluit zijn de uitkomsten verwerkt van de evaluatie van de subsidieregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP), die is uitgevoerd in 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 28 665, nr. 49) en rekening gehouden met de resultaten en conclusies van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de MEP (Kamerstukken II, 2006–2007, 31 028, nr. 1). Daarnaast is rekening gehouden met de inhoud van het coalitie accoord.

Het besluit komt in de plaats van de mogelijkheid tot subsidieverlening op grond van hoofdstuk 5 van de Elektriciteitswet 1998, te weten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling en voegt daaraan toe de mogelijkheid subsidie te verlenen voor de productie van hernieuwbaar gas.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Algemeen

Uitgangspunt van onderhavig besluit is dat de strekking van de subsidieregels die voorheen in de Elektriciteitswet 1998 waren opgenomen, voor een belangrijk deel wordt behouden. Aanvullend wordt met het onderhavige besluit tevens de mogelijkheid geopend om voor de productie van gas op basis van hernieuwbare energiebronnen subsidie te vertrekken. Daarnaast zijn de subsidieregels op basis van de recente ervaringen met de MEP, de tussenevaluatie van de MEP en het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over de MEP1 op een aantal belangrijke punten aangepast. Deze aanpassingen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.

Het onderhavige besluit regelt specifiek de subsidieverstrekking voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, voor de productie van hernieuwbaar gas en voor de productie van elektriciteit met behulp van warmtekrachtkoppeling (WKK). SenterNovem zal het besluit namens de Minister van Economische Zaken uitvoeren.

De MEP was tot 1 januari 2007 open-einde regeling. Het onderhavige besluit voorziet in een gesloten, beter beheersbaar systeem, waarbij de Minister van Economische Zaken jaarlijks bij ministeriële regeling een maximum budget vaststelt voor de verstrekking van nieuwe subsidies. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar categorieën productie-installaties. Ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van deze subsidieplafonds geldt een aantal uitgangspunten:

– In de eerste plaats heeft de subsidie ten doel om de milieukwaliteit van de energieproductie krachtig en kosteneffectief te stimuleren. Derhalve zal voor de volumegroei de subsidie worden gericht op opties met een lage onrendabele top. Daarmee wordt immers een hogere kosteneffectiviteit van de ingezette middelen bereikt.

– In de tweede plaats vormt de duurzaamheid van de opgewekte energie een belangrijk gegeven. In dat kader bevat het onderhavige besluit de mogelijkheid om aan de subsidieontvanger rapportageverplichtingen op te leggen over de mate van duurzaamheid van de gebruikte biomassabrandstof. Daartoe worden nadere toetsbare en verifieerbare criteria ontwikkeld die naast de CO2-balans ook elementen als biodiversiteit en milieuzorg bevatten. Bovendien kunnen bij vaststelling van te subsidiëren categorieën (aanvullende) eisen aan installaties worden gesteld ten aanzien van luchtvervuilende emissies.

– Om risico’s van een eenzijdige focus op een beperkt aantal opties te beperken is een evenwichtige ontwikkeling van het duurzaam energieaanbod van belang. Een te grote afhankelijkheid van een of twee opties brengt risico’s van onvoorziene uitval en ontbreken van voldoende achtervang met zich mee om de doelstelling te realiseren. Bij het toewijzen van de budgetten zal dit een overweging zijn.

– En ten slotte worden ook opties bezien die met name voor de toekomst een krachtige en kosteneffectieve bijdrage kunnen leveren. Het betreft hier innovatieve opties die op afzienbare termijn rendabel kunnen worden en een goed lange termijn-perspectief hebben. Binnen de regeling worden daartoe innovatieve ontwikkelingen waar mogelijk extra gestimuleerd. De regeling biedt daartoe de mogelijkheid door aparte categorieën voor innovatieve technologieën open te stellen.

2.2 Hoofdcategorieën

In het besluit wordt de mogelijkheid gecreëerd om voor drie hoofdcategorieën subsidie te verstrekken, t.w. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, voor de productie van hernieuwbaar gas en voor de productie van elektriciteit met behulp van WKK.

De hoofdcategorie hernieuwbare elektriciteit betekent in de praktijk dat de subsidiemogelijkheid voor duurzame elektriciteit uit de MEP wordt voortgezet via dit besluit.

Met de hoofdcategorie hernieuwbaar gas wordt, in vergelijking met de MEP, een nieuwe categorie geïntroduceerd. Gelet op de achterliggende doelstelling van 20% duurzame energie in 2020 is er geen reden om de subsidiemogelijkheid te beperken tot elektriciteitsopties. Vandaar dat het besluit ook voorziet in een mogelijkheid om gas geproduceerd met hernieuwbare energiebronnen (biogas) in aanmerking te laten komen voor subsidie. Een belangrijk voordeel van het direct stimuleren van hernieuwbaar gas in plaats van het uitsluitend stimuleren van de elektriciteit die met dit gas kan worden opgewekt is dat het een efficiëntere inzet van deze vorm van duurzame energie bevordert.

Tot slot biedt het besluit de mogelijkheid tot subsidiëring van hoogrenderende WKK. De regeling richt zich op nieuwe installaties of installaties die ingrijpend worden uitgebreid of gerenoveerd. Met de inzet van WKK voor de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte wordt ten opzichte van het alternatief van gescheiden opwekking van warmte en elektriciteit een milieuwinst geboekt, omdat bij toepassing van WKK efficiënter gebruik wordt gemaakt van primaire-energiebronnen.

2.3 Duur subsidie

De meerjarige zekerheid van een bedrag per geproduceerde energie-eenheid die de MEP aan investeerders bood en die van essentieel belang is voor de effectiviteit van het instrument, blijft in dit besluit in beginsel gehandhaafd. In de MEP werd uitgegaan van een subsidieperiode van ten hoogste 10 jaar, zonder onderscheid naar productiewijze. Dit besluit biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling de subsidieperiode vast te stellen op de voor een bepaalde categorie productie-installaties geëigende termijn. Voor deze aanpassing zijn twee aanleidingen:

– De praktijk heeft uitgewezen dat indien de subsidieduur niet goed aansluit bij de levensduur van sommige installaties dit kan leiden tot ontmanteling van productie-installaties terwijl technisch gesproken de desbetreffende productie-installatie nog enkele jaren kan functioneren (bijvoorbeeld windturbines). Om dit te ondervangen biedt dit besluit de mogelijkheid om de subsidieduur in lijn te brengen met de verwachte gemiddelde technische levensduur van een categorie productie-installaties

– Voor categorieën productie-installaties met relatief een geringe kapitaalinvestering, zoals het meestoken van biomassa, zijn de ontwikkelingen van de brandstofprijzen van belang. Gegeven de volatiliteit van deze brandstofprijzen leidt een veronderstelde vaste kostprijs gedurende een langjarige subsidieperiode tot het risico van ondoelmatige en niet-kosteneffectieve aanwending van subsidiegeld. Immers, hoe langer de periode des te groter de kans dat zich significante afwijkingen voordoen ten aanzien van de aanvankelijk berekende totale kosten en het daarmee samenhangende subsidietarief. Bij dalende kosten voor de producent heeft dit als risico overstimulering en bij stijgende kosten bestaat het risico dat de producent de inzet van de gestimuleerde optie zal staken.

Doordat het besluit in deze gevallen de mogelijkheid biedt om kortere subsidieperiodes vast te stellen kan het geschetste probleem worden voorkomen. Om ook voor deze opties de mogelijkheid te borgen van subsidiëring gedurende de gehele technische levensduur van de productie-installatie, geldt ten aanzien van deze opties de bepaling uit artikel 3 dat niet twee keer voor dezelfde productie-installatie subsidie wordt verleend, niet. Voor deze installaties kan dus meerdere malen subsidie worden aangevraagd en verkregen (zie de toelichting artikel 3 in deel II).

2.4 Subsidieverdeling op volgorde van binnenkomst of op volgorde van rangschikking (tender)

Ingevolge dit besluit worden bij ministeriële regeling subsidieplafonds vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de in een vastgestelde periode ontvangen aanvragen. Daarbij bestaat tevens de mogelijkheid een plafond in te stellen per categorie productie-installaties.

Voor de verdeling van nieuwe subsidies bestaan twee mogelijkheden, namelijk verdeling op volgorde van binnenkomst van de aanvraag of verdeling op volgorde van rangschikking van de aanvraag (tender). Gelijktijdig met het bij ministeriële regeling bekend maken van de categorieën productie-installaties waarvoor subsidie kan worden verleend zal tevens de wijze van verdeling bekend worden gemaakt.

Bij verdeling op volgorde van binnenkomst zal elke aanvraag die voldoet aan de subsidiecriteria worden gehonoreerd, zolang het subsidieplafond nog niet is overschreden. Vanaf het moment dat het subsidieplafond is bereikt, zal de aanvraag moeten worden afgewezen. Belangrijke voorwaarden zijn dat de kosten tevoren goed te overzien en bepaald moeten kunnen worden en representatief zijn voor de gehele categorie.

In geval van een tender geeft de aanvrager in de subsidieaanvraag aan, voor welk tenderbedrag hij een productie-installatie wil exploiteren , of ingeval van WKK, met welk kortingspercentage op het maximum tenderbedrag hij zijn installatie wil exploiteren. De aanvragen worden gerangschikt op volgorde van de mate waarin zij voldoen aan de criteria. Het primaire criterium zal daarbij in het algemeen de hoogte van het gevraagde tenderbedrag zijn, of ingeval van WKK de hoogte van het kortingspercentage. Het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld over de aanvragers die aan de aanvraagvereisten voldoen, te beginnen met de aanvraag die bovenaan in de rangschikking staat. Deze methode heeft ten doel, aanvragers via onderlinge concurrentie te stimuleren om een zo laag mogelijk tenderbedrag te vragen.

Gelet op het positieve effect op de kosteneffectiviteit van de regeling gaat de voorkeur uit naar toepassing van het tendermechanisme, tenzij er factoren zijn die een effectieve werking van dit mechanisme belemmeren. Daarbij kan worden gedacht aan een niet voldoende competitieve markt

Een producent heeft de mogelijkheid om een voorstel dat met toepassing van één van beide verdelingsmechanismen is afgewezen op grond van het bereiken van het voor de betreffende categorie productie-installaties vastgestelde subsidieplafond opnieuw in te dienen indien voor de betreffende categorie opnieuw een subsidiebudget beschikbaar wordt gesteld. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in dat geval aan de eerdere afwijzing geen enkel recht kan worden ontleend. Een eerder afwijzing geeft bijvoorbeeld geen recht op voorrang bij de verdeling in een nieuwe subsidieperiode.

2.5 Vaststelling subsidietarief en subsidie per jaar ingeval van de hoofdcategorieën hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas

Het subsidiebedrag wordt uitgedrukt per energie-eenheid (kWh bij elektriciteit of Nm3 aardgasequivalent bij gas) en wordt als volgt berekend.

a. Vaststelling basisbedrag of tenderbedrag

Ingeval van keuze voor verdeling op volgorde van binnenkomst wordt bij ministeriële regeling per categorie productie-installaties een basisbedrag per energie-eenheid vastgesteld. Dit basisbedrag wordt op basis van een deskundigenadvies, dat in overleg met marktpartijen tot stand komt, zodanig gekozen dat het maximaal de gemiddelde kosten per energie-eenheid reflecteert. Onder gemiddelde kosten wordt verstaan het gemiddelde van de kosten van de binnen de betreffende categorie gangbare nieuwe productie-installaties, waarbij in de kosten een factor voor het door de producent te behalen rendement is verdisconteerd. Daarbij zal het rendement nooit hoger worden gesteld dan de steunregels van de Europese Commissie toestaan. Ingeval van keuze voor de tendersytematiek wordt geen basisbedrag vastgesteld, maar dient de subsidie-aanvrager in plaats daarvan aan te geven voor welk bedrag hij een productie-installatie wil exploiteren. Wel wordt een maximum bedrag vastgesteld. Het bedrag wordt dan tenderbedrag genoemd.

Het basisbedrag en het door de producent opgegeven tenderbedrag geldt voor de gehele voor subsidie in aanmerking komende periode.

b. Vaststelling basiselektriciteitsprijs en basisgasprijs

Bij ministeriële regeling worden een basiselektriciteitsprijs en een basisgasprijs vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat het maximale subsidietarief gelijk wordt aan het eerder genoemde basisbedrag of tenderbedrag. En dit voorkomt op zijn beurt dat het met een subsidiebeschikking vast te leggen maximale subsidiebedrag veel hoger komt te liggen dan het naar verwachting daadwerkelijk uit te keren subsidiebedrag voor de looptijd ven de beschikking. Deze basisprijzen gelden voor de gehele periode waarover subsidie wordt verleend. Bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs zal eveneens de expertise van derden, waaronder marktpartijen, worden ingeschakeld.

c. Vaststelling jaarlijkse correctiebedragen

Jaarlijks worden voor 1 april bij ministeriële regeling de voor het afgelopen kalenderjaar geldende correcties op het basisbedrag of ingeval van tender op het tenderbedrag vastgesteld. Het gaat daarbij in ieder geval om de voor het betreffende kalenderjaar relevante gemiddeld gerealiseerde energieprijs.

Naast de energieprijs kunnen bij ministeriële regeling ook correcties worden vastgesteld voor de waarde van garanties van oorsprong. Garanties van oorsprong kunnen een waarde krijgen, bijvoorbeeld bij een mogelijke introductie van een afnameverplichting van bepaalde vormen van hernieuwbare energie. Ook kunnen correcties voor de CO2-prijs worden vastgesteld, bijvoorbeeld ingeval in de toekomst producenten van hernieuwbare energie CO2-rechten toegekend krijgen die een marktwaarde vertegenwoordigen of ingeval CO2-rechten reeds toegekend zijn (bijvoorbeeld ingeval van grootschalige elektriciteitscentrales). Tot slot kunnen andere, nog nu nog niet concreet te benoemen correcties worden vastgesteld, maar uitsluitend indien deze voortvloeien uit nieuwe maatregelen van de overheid en ze een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van de geproduceerde energie en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit of gas. Deze correcties zullen pas worden toegepast op het moment dat de betreffende factoren daadwerkelijk een marktwaarde vertegenwoordigen. Indien de Minister van Economische Zaken besluit tot het vaststellen van deze correcties zal de expertise van derden, waaronder marktpartijen, worden ingeschakeld.

Ten behoeve van de voorschotverlening worden jaarlijks voor 1 november de correcties op het basisbedrag en het tenderbedrag voor het daaropvolgende jaar vastgesteld. Deze correcties betreffen een verwachting van de achteraf vast te stellen correcties. Door het jaarlijks vooraf vaststellen van correcties ten behoeve van de voorschotverlening zullen de bedragen per kWh of Nm3 aardgasequivalent die bij het berekenen van de voorschotten worden gebruikt nauwer aansluiten bij de jaarlijks achteraf vast te stellen correcties. Op deze wijze zullen de herberekeningen van het voorschot minder sterk wisselen dan wanneer bij het berekenen van de voorschotten geen rekening wordt gehouden met achteraf vast te stellen correcties.

d. Bepaling van het jaarlijkse subsidietarief

Op basis van de onder a t/m c genoemde gegevens kan het per kalenderjaar geldende subsidietarief worden bepaald. Het subsidietarief wordt vastgesteld door het basisbedrag of ingeval van een tender het tenderbedrag te corrigeren met de bij ministeriële regeling vastgestelde correcties zoals genoemd onder c. Echter indien de onder c genoemde verwachte energieprijs lager is dan de onder b genoemde in de beschikking vastgelegde basisprijs, zal deze basisprijs voor de correctie worden gebruikt. Daarnaast kan, indien het gaat om een productie-installatie die geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, in de subsidiebeschikking een verdere correctie op het subsidietarief worden vastgesteld. De totale kosten van een dergelijke productie-installatie zullen immers lager liggen dan bij een volledig nieuwe installatie.

Indien het op basis van de bovenstaande systematiek vastgestelde subsidietarief negatief is, wordt het subsidietarief voor dat kalenderjaar op nul gesteld.

De subsidie per kalenderjaar is gelijk aan het conform de bovenstaande systematiek vastgestelde subsidietarief vermenigvuldigd met het aantal energie-eenheden (kWh of Nm3aardgasequivalent) dat voor subsidie in aanmerking komt. Daarbij wordt het in de subsidiebeschikking genoemde maximum productie per jaar gehanteerd. Bij ministeriële regeling kan ten behoeve van de berekening van deze maximum productie per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen worden bepaald.

2.6 Vaststelling subsidietarief en subsidie per jaar ingeval van de hoofdcategorie warmtekrachtkoppeling.

Het ontwerp van de regeling voorziet erin dat voor nieuwe of sterk gerenoveerde, dan wel uitgebreide wkk-installaties een meerjarige beschikking kan worden afgegeven waarbij het subsidietarief per kWh jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Het subsidietarief zal zodanig worden vastgesteld dat een WKK-installatie alleen rendabel kan produceren indien de geproduceerde warmte daadwerkelijke nuttig wordt gebruikt en (bedrijfs)economisch kan worden gewaardeerd. Daarmee wordt bereikt dat bij een gesubsidieerde WKK-installatie de geproduceerde warmte nuttig wordt ingezet, zodat de efficiencywinst van WKK ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

De hoogte van het subsidiebedrag wordt jaarlijks zodanig vastgesteld dat daarmee ten hoogste het verschil tussen de gemiddelde productiekosten van warmte en elektriciteit opgewekt door middel van WKK en de marktprijzen van warmte en elektriciteit wordt gecompenseerd. Bij de vaststelling van het jaarlijkse tarief zal gebruik worden gemaakt van relevante indicatoren die bepalend zijn voor het genoemde prijsverschil. Dit jaarlijks opnieuw te bepalen tarief wordt gemaximeerd op een bij ministeriële regeling vast te stellen niveau. Het betreffende maximum geldt gedurende de hele looptijd van de beschikking tot subsidieverlening.

Ingeval van een tender wordt het bij ministeriële regeling vastgestelde jaarlijkse subsidietarief gecorrigeerd met het in de aanvraag genoemde kortingspercentage. Het kortingspercentage is daarbij ook van toepassing op het eerder genoemde maximum tarief dat voor de gehele looptijd van de beschikking geldt.

Het door deze correctie verkregen subsidietarief wordt vermenigvuldigd met het aantal kWh dat correspondeert met het aantal aan de producent uitgegeven certificaten voor elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling in de periode waarover subsidie wordt verstrekt.

Deze certificaten tonen aan dat een producent met zijn installatie een hoeveelheid elektriciteit heeft opgewekt en aan elektriciteitsnet of een Nederlandse installatie heeft geleverd (invoeden).

De onrendabele top van WKK verschilt per moment van de dag omdat deze samenhangt met de opbrengstprijs van elektriciteit. Om inzet van WKK in de daluren te stimuleren bestaat de mogelijkheid (artikel 46, lid 3 en artikel 53, lid 3) om binnen een aangewezen categorie productie-installaties verschillende subsidietarieven te laten gelden die gerelateerd zijn aan de omvang van de productie. Er kan derhalve een staffel worden ingebouwd, waarbij bijvoorbeeld voor de eerste 1000 kWh een lager subsidietarief geldt dan voor de daaropvolgende 1000 kWh. In een dergelijke staffel kunnen twee of meer verschillende subsidietarieven worden onderscheiden.

Mogelijk zal in de toekomst, voor nieuwe installaties, middels een wijziging in de vormgeving van de certificaten de hoogte van de subsidie worden gekoppeld aan het feitelijke tijdstip van productie.

2.7 Aanvraag en beschikking op aanvraag

Bij een aanvraag om subsidieverlening zal gebruik moeten worden gemaakt van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier. Indiening van de aanvraag kan zowel in papieren als in elektronische vorm plaats vinden. Alle op het formulier vermelde gegevens moeten bij de aanvraag worden overlegd. Het gaat daarbij in ieder geval om:

– een omschrijving van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

– een onderbouwde opgave van de hoeveelheid op te wekken en in te voeden kWh of Nm3 per kalenderjaar gedurende de voor subsidie in aanmerking komende periode;

– indien voor de productie-installatie bepaalde vergunningen zijn vereist, de verleende vergunningen;

– een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van de productie-installatie;

In de beschikking tot subsidieverlening zal het tijdstip van aanvang van periode waarover subsidie wordt verstrekt worden aangegeven. Subsidieontvangers hebben daarbij de mogelijkheid om na verlening van de subsidie de ingangsdatum van de subsidiabele periode eenmalig met maximaal een jaar uit te stellen.

2.8 Verplichtingen van subsidie-ontvanger

In de eerste plaats is de subsidie-ontvanger verplicht om de productie-installatie zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen drie jaar na de datum van de subsidiebeschikking in gebruik te nemen. Deze ruime termijn biedt ook projecten met een relatief lange voorbereidingstijd voldoende ruimte.

In de tweede plaats is de subsidie-ontvanger verplicht om de productie-installatie te realiseren en exploiteren overeenkomstig het bij de indiening van de subsidie-aanvraag overlegde plan. Dit plan zal in ieder geval gegevens moeten bevatten ten aanzien van de over de looptijd van de subsidiebeschikking te realiseren energieproductie.

Indien gedurende de looptijd van de beschikking de daadwerkelijke realisatie en exploitatie in behoorlijke mate afwijkt van het ingediende plan dan biedt artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) de mogelijkheid om de subsidiebeschikking geheel of gedeeltelijk in te trekken. De Minister van Economische Zaken zal terughoudend zijn bij het gebruik maken van deze bevoegdheid, maar hij is om de volgende reden toch van belang.

Bij technieken waarbij de brandstofkosten een relatief hoog aandeel hebben in de totale kosten is het prijsverschil tussen de toepasbare biomassabrandstoffen en de fossiele alternatieven in belangrijke mate bepalend voor de vraag of de gesubsidieerde productie aantrekkelijk is of niet. De kans is dan aanwezig dat bij bijvoorbeeld een onverwachte stijging van het genoemde prijsverschil de gesubsidieerde productie gedurende langere tijd onder het in het plan genoemde niveau komt te liggen. In een dergelijk geval is het van belang dat het hiermee gemoeide subsidiebedrag beschikbaar komt voor nieuwe subsidieverleningen. Dit kan door gebruik te maken van de bovengeschetste mogelijkheid om subsidiebeschikkingen geheel of gedeeltelijk in te trekken en daarmee toegezegde subsidiebedragen te laten vrijvallen.

Om een goed beeld te krijgen van de mate van duurzaamheid van de voor energieproductie ingezette biomassa is de mogelijkheid opgenomen om de subsidie-ontvanger te verplichten om te rapporteren over de duurzaamheid van de biomassa. Bij ministeriële regeling worden nadere regels over bovengenoemde rapportage uitgewerkt.

3. Administratieve lasten

3.1 Algemeen

Dit besluit vervangt de MEP-regelgeving die was opgehangen aan de Elektriciteitswet 1998 en gericht op de stimulering van hernieuwbare elektriciteit, waarbij een aantal belangrijke nieuwe regels wordt geïntroduceerd. De nieuwe regels zijn in de eerste plaats bedoeld om verbetering van de uitvoeringspraktijk en de budgetbeheersing tot stand te brengen, vergeleken met de MEP. Zo worden er jaarlijks subsidieplafonds ingesteld en nieuwe budgettoewijzings-mechanismen toegepast. Dit laatste betreft het systeem van verdeling op volgorde van binnenkomst of verdeling door middel van een tender. Daarnaast zijn er geheel nieuwe elementen in de regeling opgenomen. Als nieuwe categorie valt hernieuwbaar gas onder de regeling, zijn er nieuwe bepalingen voor de toepassing van warmtekracht koppeling en innovatie is een selectiecriterium geworden. Tenslotte is de regeling, als vervanger van de MEP, meer naar de toekomst toe van kracht met als richtpunt de doelstelling voor duurzame energie (20%) in 2020.

De wijzigingen in de subsidieregeling hebben gevolgen voor initiatiefnemers die vroeger een beroep konden doen op de MEP-subsidie en voor de nieuwe categorieën gebruikers.

De relevante groep van bedrijven wordt thans gevormd door producenten van hernieuwbare elektriciteit, van hernieuwbaar gas en voor producenten van warmtekrachtkoppeling. Omdat veel van de bepalingen van dit besluit nog moeten worden uitgewerkt in ministeriële regelingen zijn de mogelijkheden om thans de administratieve lasten te bepalen, beperkt. Voor de meeste regelingen moet met een kwalitatieve beoordeling worden volstaan.

Er is bij het opstellen van de AMvB rekening gehouden met de administratieve lasten voor de aanvragers. Het algemene uitgangspunt is om zo dicht mogelijk bij de MEP te blijven omdat het een beproefde werkwijze betreft met relatief lage lasten voor de aanvrager. Daarom zijn de procedure en vereisten voor de aanvraag nagenoeg gelijk gehouden. De administratieve lasten voor de aanvrager worden in belangrijke mate veroorzaakt in de aanmeldingsfase: het doen van de aanvraag en na honorering de aanmelding bij CertiQ, de keuring door de netbeheerder en voor biomassa-installaties de jaarlijkse accountantsverklaring die behoort bij de biomassaverklaring. Deze aanmeldingsprocedure is geheel gelijk aan de MEP. De accountantsverklaring is een verplichting die reeds bestaat voor biomassa-installaties op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

De vergunningplicht is ook nu al praktijk bij de MEP. Het zal duidelijk zijn dat de achtergrond is dat dit noodzakelijk is om speculatieve aanvragen te voorkomen.

Voor slechts één bepaling is op dit moment kwantificering mogelijk, waarbij zich een relatief geringe stijging van de lasten laat zien. De overige bepalingen leveren naar verwachting eveneens geen verandering van grote betekenis op ten opzichte van de MEP-regeling.

De optelsom van de kwantitatief en kwalitatief bepaalde administratieve lasten toont (naar inschatting) bij inwerkingtreden van het besluit per saldo een geringe stijging van de administratieve lasten ten opzichte van de MEP-regelgeving. Uitgaande van de in 2005 bepaalde administratieve lasten voor de MEP-duurzaam (€ 200.000 bij ruim 1000 aanvragen = 0,1%) lijkt maximaal een verdubbeling (naar 0.2%) daarvan denkbaar. De administratieve lasten voor WKK-projecten in de regeling kunnen worden berekend op maximaal 0,3%. Voor de gehele regeling komen de administratieve lasten dan uit op indicatief 0,2%. Absoluut beschouwd blijft dit een laag niveau voor administratieve lasten.

Het nieuwe besluit is vooral ontworpen om de ontwikkeling van de productie van hernieuwbare stroom, hernieuwbaar gas en warmtekrachtkoppeling op kosteneffectieve wijze te bevorderen langs vooraf bepaalde groeipaden die leiden naar de doelstellingen op langere termijn (2020). Het blijft daarbij zo dat de subsidie dient ter overbrugging van de onrendabele top, zodat onder de werking van de subsidie vallende projecten haalbaar worden gemaakt.

Per saldo zullen de gevolgen van het besluit voor het bedrijfsleven naar verwachting niet substantieel zijn, vergeleken bij de MEP-regelgeving. In het onderstaande wordt nader ingegaan op de beoordeling van de verschillende gevolgen. De gevolgen van dit besluit voor het bedrijfsleven worden daarin impliciet meegenomen. Expliciet zal kort worden ingegaan op de milieugevolgen van dit besluit.

3.2 Kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling van de administratieve lasten

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de artikelen van het besluit waarvan verwacht kan worden dat deze mogelijk betekenisvolle gevolgen hebben voor de administratieve lasten van subsidieaanvragers. Voor alle maatregelen die betrekking hebben op hernieuwbare stroom is in de tabel een (ten opzichte van de MEP) kwalitatieve beoordeling gegeven van de effecten. Voor één maatregel zijn de effecten gekwantificeerd.

Verondersteld wordt dat voor hernieuwbaar gas de lasten identiek zijn.

Voor WKK worden de berekende administratieve lasten voor de MEP-regeling WKK 2007 als uitgangspunt genomen. Deze zijn bepaald op € 100.000 bij een beschikbaar budget van € 37 mln. Bij MR moet worden aangegeven over hoeveel jaar het vastgestelde WKK-subsidietarief van toepassing zal zijn. Wordt voor 1 jaar gekozen dan komen de administratieve lasten voor WKK maximaal uit op 0,3% Meer waarschijnlijk is een meerjarige subsidieduur waarmee de administratieve lasten evenredig afnemen.

Na de tabel volgt per maatregel een korte toelichting.

 

Maatregel

Artikel in AMvB

Kwalitatief effect

Kwantitatief effect

1

«Ontheffing» wegens gebruikte materialen

Art 3.6

Stijging

€ 60.000

2

Schrappen ontheffingen voor vervanging, uitbreiding en renovatie

Art. 3.2, 3.3, 3,4 en 3.5

Neutraal

 

3

Toewijzen subsidies via volgorde binnenkomst en tenders

Art. 10 en art. 18

Neutraal

 

4

Aanpassing procedure aanvraag (eis van vergunningen)

Art. 56

Neutraal

 

5

Aanpassing inhoud aanvraag (o.a. onderbouwde opgave kWh’s en plan

Art. 56

Neutraal

 

6

Rapportage duurzaamheid

Art. 63

Stijging

Nog niet te bepalen PM

7

Aanvraag voorschotten subsidie

Art. 66

Neutraal

 

8

Aanvraag vaststelling subsidie

Art. 70

Neutraal

 
     
 

Totaal

 

Stijging

€ 60.000 + PM

Ad 1.

Indien bij een project niet nieuwe materialen zijn gebruikt, moet de aanvrager een exploitatieoverzicht opstellen om aan te tonen dat het project zonder subsidie niet rendabel te bedrijven is. Een dergelijk overzicht kan doorgaans worden ontleend aan het businessplan, maar zal toch enige bewerking vragen ten behoeve van een correcte verwerking in de subsidieaanvraag. SenterNovem verwacht dat op jaarbasis en bij voldoende vrij beschikbaar budget er circa 25 gevallen sprake zal zijn van gebruikte materialen. De extra administratieve lasten die hiermee zijn verbonden worden geschat op 40 uur per aanvraag. Het in 2005 gehanteerde interne uurtarief voor de aanvrager bedroeg € 60. Het totaal van de lasten wordt berekend op 25 x 40 x 60 = € 60.000.

Ad 2.

Hier gaat het om bijzondere omstandigheden waarbij sprake is van vervanging, ingrijpende uitbreiding of ingrijpende renovatie van een installatie. Voor deze omstandigheden geldt nu (in tegenstelling tot bij de MEP) de normale aanvraagprocedure. Hierdoor is het nu mogelijk dat de aanvragers voorafgaand aan de investeringsbeslissing zekerheid kunnen krijgen over hun subsidieaanvraag. Voor de administratieve lasten heeft dit geen noemenswaardig effect.

Ad 3.

Het systeem van verdeling op volgorde van binnenkomst en het tendersysteem zijn de toegepaste allocatie-mechanismen. Beide systemen zullen bij ministeriële regeling worden uitgewerkt. Uitgangspunt is dat er inhoudelijk geen afwijkende eisen van betekenis worden gesteld, vergeleken bij de situatie van de MEP. Uitzondering hierop is het aanvullende rankinsgcriterium innovatie bij tendering. Deze vraag zal voor sommige aanvragers tot extra informatievoorziening leiden om daarmee een hogere ranking te bereiken. De administratieve lasten van deze extra actie en de aantallen zijn niet te begroten maar kunnen beperkt blijven. Feit is verder dat partijen hun aanvraag zodanig moeten inrichten, dat deze in aanmerking komt voor subsidie. In geval van de tender moeten dus alle stukken worden meegestuurd die van belang zijn voor de beoordeling. Bij verdeling op volgorde van binnenkomst moet de aanvraag bij indiening volledig zijn. Dit kost wellicht meer tijd bij de voorbereiding dan onder de MEP-regeling. De aanvrager hoeft in tweede instantie echter geen of weinig aanvullende informatie aan te leveren, waardoor de totale lastenverhoging zeer beperkt zal blijven. Het kan voorkomen dat een aanvrager zijn aanvraag opnieuw moet indienen in een nieuwe (tender) ronde, als hij in een vorige ronde werd afgewezen. Ook dan zal hij weinig hoeven aan te passen in zijn aanvraag.

Naar verwachting zullen de nieuwe subsidieverdelingmechanismen daarom (bij verondersteld gelijk budget) nauwelijks invloed hebben op het aantal aanvragen ten opzichte van de MEP-regeling. Het totale effect van de introductie van tendering en verdeling op volgorde van binnenkomst zal op die manier zeer beperkt kunnen blijven, wordt mogelijk nihil. Door voor de beoordeling en toewijzing van subsidieaanvragen heldere criteria te formuleren en goede communicatie te verzorgen, kunnen administratieve lasten van aanvragers die niet worden gehonoreerd, eveneens worden beperkt. Een kortlopende tender sluit meer aan bij de markt- en bedrijfsdynamiek van deze optie.

Ad 4.

De maatregel dat alle vergunningen moeten zijn verkregen voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend, lijkt wellicht een verzwaring maar is dat in feite niet, omdat ook onder de MEP-regeling een kopie van de bouw- en milieuvergunning en de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken bij de aanvraag moesten worden meegezonden. Deze vergunningen zijn de meest voorkomende vergunningen voor de bouw van een productie-installatie. In principe is er dus geen aanleiding voor stijging van de administratieve lasten.

Ad 5.

De maatregel dat een maximum aantal kWh voor subsidie in aanmerking komt, vastgelegd in de beschikking, betekent voor de aanvragers geen wijziging. Dit maximum wordt gebaseerd op de onderbouwde raming van het aantal te produceren kWh’s die aanvragers bij de MEP-regeling ook al in de aanvraag moesten opnemen, dan wel op het bij MR vastgestelde maximum aantal vollasturen.

Ad 6.

Nieuw in het besluit ten opzicht van de MEP-regeling is de verplichte rapportage over duurzaamheidsaspecten. Dit onderdeel, dat alleen van toepassing zal zijn bij inzet van biomassa, zal bij ministeriële regeling nader worden ingevuld. Op dit moment is nog geen goede schatting te geven van de hiermee gemoeide administratieve lasten.

Ad 7 en 8.

De procedure voor bevoorschotting en vaststelling van de subsidie zal geen veranderingen van betekenis kennen ten opzichte van de oude situatie. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze van aanvragen en beoordelen van voorschotten. Daarbij zal in ieder geval voor biomassa-installaties een jaarlijkse accountantsverklaring met betrekking tot de daadwerkelijk geproduceerde energie gevraagd worden. Ten aanzien van hernieuwbare elektriciteit en wkk in de MEP-regeling werd deze eis ook al door CertiQ gesteld. Deze eis geldt in het onderhavige besluit ook voor de nieuwe hoofdcategorie hernieuwbaar gas.

Op grond van voorgaande informatie is dit besluit ter beoordeling voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Na bespreking heeft dit college besloten het besluit niet te toetsen. Daarbij wijst het college wel op het belang van minder belastende alternatieven bij het opstellen van de ministeriële regelingen op grond van dit besluit.

4. Milieu-effecten

Deze regeling is ontworpen als krachtige en kosteneffectieve stimulering van de productie van duurzame elektriciteit en duurzaam gas en van de toepassing van warmte kracht koppeling, waarbij twee milieudoelstellingen centraal staan, te weten enerzijds de Nederlandse verplichting uit hoofde van het Kyoto-Protocol om 6% broeikasemissies te reduceren in 2008–2012 t.o.v. 1990; anderzijds de Nederlandse doelstelling om in 2020 20% van het energieverbruik duurzaam te laten zijn.

De regeling sluit aan op de MEP-regelgeving (Milieukwaliteit Elektriciteits Productie) die werd geïntroduceerd in juli 2003, is te zien als een verbeterde versie daarvan in verband met aanpassingen gericht op verbetering van de uitvoeringspraktijk en budgetbeheersing. Daarnaast is er een verbreding in de regeling ten opzichte van de MEP doordat duurzaam gas onder de regeling valt en warmtekrachtkoppeling. De positieve gevolgen van dit besluit op het milieu zijn groot en worden met name gekwantificeerd in termen van CO2-emissiereductie.

5. Europese aspecten

Het ontwerp-besluit is, gelet op artikel 88, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, gemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

6. Consultatie

De belangrijkste inhoudelijke punten van de regeling zijn besproken met een aantal direct betrokken marktpartijen. Met de aangedragen kennis en ervaring is in dit besluit zoveel mogelijk rekening gehouden. Verder is een concept van dit besluit integraal voor schriftelijke consultatie aan relevante partijen in de markt voorgelegd (o.a. Energiened, energiebedrijven, de Vereniging van Afvalbedrijven, LTO-Nederland). De teneur van de inbreng is dat men op hoofdlijnen akkoord is met de gekozen lijn, maar op een aantal punten graag wijzigingen aangebracht zag. In dit besluit is zoveel mogelijk rekening gehouden met deze inbreng.

Voorts bleek uit enkele reacties dat het besluit niet op alle onderdelen voor één uitleg vatbaar was. Dit is aangegrepen om de strekking van betreffende artikelen te verduidelijken.

Omdat voor de sector wezenlijke onderdelen bij ministeriële regeling worden ingevuld, kan men zich in beperkte mate een oordeel vormen over het besluit. Veel zal ook afhangen van de ministeriële regelingen waarbij men in de uitwerking graag wenst te worden betrokken. Zoals gezegd zal daar gebruik van worden gemaakt gegeven het in de markt aanwezige kennis- en ervaringsniveau.

7. Financiële beheersbaarheid nieuwe systematiek

De MEP was tot 1 januari 2007 een open-einde regeling en leidde bovendien tot overstimulering zoals de Rekenkamer onlangs heeft geconstateerd. De nieuwe systematiek in het voorliggende besluit voorziet in een beter beheersbaar systeem.

Zo stelt de minister van Economische Zaken jaarlijks bij ministeriële regeling een maximum budget vast voor de verstrekking van nieuwe subsidies. De hoeveelheid te subsidiëren kilowatturen dan wel m3 gas kan hiermee worden beheerst. De hoogte van de uiteindelijk achteraf vast te stellen subsidiebedragen is in de nieuwe systematiek afhankelijk van de elektriciteit- en gasprijs. Hierdoor kan overstimulering worden voorkomen. Wel zullen hierdoor schommelingen kunnen optreden in de omvang van de jaarlijks benodigde subsidiebedragen. Om deze beheersbaar te houden stelt de minister van Economische Zaken in overleg met de minister van Financiën bij ministeriële regeling een basiselektriciteitsprijs en een basisgasprijs vast, die in combinatie met het basisbedrag het subsidiebedrag per energie-eenheid maximeert. Daarnaast zal de minister van Economische Zaken zodanige voorzieningen in de raming van de SDE opnemen, dat tegenvallers op de begroting die door dalende elektriciteits- en/of gasprijzen kunnen optreden zoveel mogelijk worden voorkomen.

Voorafgaand aan het vasstellen van de basiselektriciteits- en gasprijzen en de correcties in verband met stijgende elektriciteits- en gasprijzen voert de Minister van Economische Zaken overleg met de Minister van Financiën.

8. Evaluatie

Het besluit zal binnen 4 jaar ná inwerkingtreding worden geëvalueerd. Daarbij zal onder meer binnen de dan geldende context worden gekeken naar de doelmatigheid, doeltreffendheid, budgettaire beheersbaarheid en andere effecten van het besluit. Ook de uitvoeringsaspecten zullen daarbij aan de orde komen. Daarnaast zal worden bezien of te zijner tijd de SDE nog steeds het meest geëigende instrument is om de klimaat- en energiedoelstellingen te bereiken. Daarbij zal nadrukkelijk ook de Europese en mondiale context worden betrokken en de eventuele invoering van een verplicht aandeel duurzame elektriciteit. Op basis van de resultaten van de evaluatie zal worden bezien of het besluit in zijn huidige vorm moet worden voortgezet.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen van het besluit gedefinieerd. Doel van het besluit is het stimuleren van de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Elektriciteit is hernieuwbaar indien het is geproduceerd uit hernieuwbare niet fossiele energiebronnen. Dit zijn energiebronnen die van nature aanwezig zijn (wind, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht) en energiebronnen die zijn ontstaan door menselijke tussenkomst (biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas). Deze definitie en de definitie van biomassa zijn ontleend uit Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 september 2001 betreffende bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt.

Omdat er in het besluit niet uitsluitend sprake is van elektrische installaties wordt het begrip productie-installatie gedefinieerd. Er kan bij grote, complexe productie-installaties sprake zijn van meerdere productie-eenheden die onderling zijn verbonden en waarbij tevens een uitwisseling van energiestromen tussen verschillende installatie-eenheden mogelijk is. Indien dit van belang is voor de bepaling van de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie zullen in de beschikking tot subsidieverlening de systeemgrenzen van de productie-installatie worden vastgelegd.

Om te kunnen rekenen met de volumes geproduceerde hernieuwbare elektriciteit en elektriciteit opgewekt uit warmtekrachtkoppeling wordt aangesloten bij de reeds bestaande systematiek van afgifte van garanties van oorsprong en certificaten op grond van de Elektriciteitswet 1998. In artikel 1 wordt verwezen naar de definities van die begrippen in de Elektriciteitswet 1998. Voor hernieuwbaar gas bestaat thans nog geen vergelijkbaar systeem van certificaten. Om te kunnen rekenen met volumes aardgas van verschillende kwaliteit worden deze herleid tot gas van standaard Groningen-kwaliteit. Hiertoe wordt de hoeveelheid aardgas met een afwijkende gaskwaliteit van het Gronings aardgas voorkomen, op basis van verschil in verbrandingswarmte herleid tot een (fictief) volume van Groningen kwaliteit (35,17 Megajoules bovenwaarde per m3 van 0°C en 101,325 kPa, of 1,01325 bar).

Artikel 3

In artikel 3 zijn enkele specifieke situaties opgenomen wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Deze situaties gelden naast de algemene grond om geen subsidie te verstrekken, te weten wanneer de aanvrager niet aan de eisen van het besluit en de onderliggende regelgeving voldoet.

De eerste grond om geen subsidie te verstrekken is indien aan de aanvrager voor dezelfde productie-installatie reeds subsidie van meer dan € 0,00 is verleend op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998. Voorkomen dient te worden dat dezelfde installatie twee maal eenzelfde soort subsidie krijgt voor eenzelfde soort activiteit. Het maakt hierbij niet uit of op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 subsidie aan de producent die productie-installatie in stand houdt werd verleend voor het opwekken van duurzame elektriciteit of voor het opwekken van elektriciteit door middel van warmtekrachtkoppeling. De toevoeging € 0,00 in deze uitsluitingsgrond is toegevoegd omdat de subsidiebedragen die op grond van artikel 72p van de Elektriciteitswet 1998 waren vastgesteld, per 18 augustus 2006 op € 0,00 euro zijn vastgesteld. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft na 18 augustus 2006 aan een aantal producenten subsidie van € 0,00 verleend. Effectief gezien ontvangen deze producenten geen MEP-subsidie en komen zij in aanmerking voor subsidie op grond van dit besluit. Ook wordt geen subsidie verstrekt indien de producent voor dezelfde productie-installatie subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties.

Tevens wordt geen subsidie verstrekt indien aan de aanvrager voor dezelfde productie-installatie reeds subsidie is verleend op grond van dit besluit. De situatie kan zich voordoen dat het maximum basisbedrag of het maximum tenderbedrag voor een categorie van productie-installaties in een bepaald jaar hoger wordt vastgesteld dan in een voorgaand jaar. Dan wordt het voor een producent aan wie reeds subsidie is verstrekt maar die zijn productie-installatie nog niet in gebruik heeft genomen, aantrekkelijk om nogmaals subsidie aan te vragen. Tevens wordt voorkomen dat aan een producent na afloop van de voor in subsidie in aanmerking komende termijn nogmaals subsidie wordt verstrekt voor dezelfde productie-installatie.

Daarnaast wordt geen subsidie verstrekt indien de producent de productie-installatie reeds voor de datum waarop hij subsidie aanvraagt in gebruik heeft genomen. Aan dit onderdeel ligt de gedachte ten grondslag, dat alleen subsidie gegeven moet worden voor projecten waarvan mag worden aangenomen dat zij zonder subsidie niet tot stand zullen komen. Dat is niet het geval indien een aanvrager reeds vóór de aanvraag een productie-installatie heeft gebouwd en in gebruik heeft genomen.

Tot slot wordt geen subsidie verstrekt indien de productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen. Het besluit richt zich op het subsidiëren van nieuwe productie-installaties. Er wordt van uitgegaan dat dergelijke installaties in de meeste gevallen ook zonder subsidie rendabel zijn. Daarnaast kan een subsidiemogelijkheid voor gebruikte materialen oneigenlijk gebruik in de hand werken. Het opent bijvoorbeeld de mogelijkheid om een reeds gesubsidieerde installatie te ontmantelen en elders met subsidie weer op te bouwen.

Op de uitsluitingsgronden is wel een aantal uitzonderingen mogelijk. Zo kan een producent wel subsidie aanvragen indien hij een bestaande productie-installatie ingrijpend uitbreidt of geheel vervangt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën productie-installaties worden aangewezen waarvoor de uitsluitingsgronden van het eerste, derde en vierde lid, niet gelden indien een tot die aangewezen categorie behorende productie-installatie ingrijpend wordt gerenoveerd. Bij ministeriële regeling zal worden bepaald wat onder ingrijpende uitbreiding en ingrijpende renovatie wordt verstaan.

Voor sommige categorieën van productie-installaties zal de voor in subsidie in aanmerking komende periode korter worden vastgesteld dan de levensduur van de installatie. Dit zal met name het geval zijn bij productie-installaties waar op grote schaal biomassa wordt bij- of meegestookt (zie paragraaf 2.3 van deel I «Algemeen»). Om ook voor deze opties de mogelijkheid te borgen van subsidiëring gedurende de gehele technische levensduur van de productie-installatie, geldt ten aanzien van deze opties de bepaling dat niet twee keer voor dezelfde productie-installatie subsidie wordt verleend, niet.

Ook indien een producent voor zijn bestaande installatie nog niet eerder gebruik heeft gemaakt van hernieuwbare energiebronnen of de warmte nog niet eerder nuttig heeft gebruikt, kan subsidie op grond van dit besluit worden versterkt.

Artikel 4

In artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het besluit wordt cumulatie met subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 reeds volledig uitgesloten. Indien laatstgenoemde subsidie aan een producent is verstrekt, is de producent uitgesloten van subsidie op grond van dit besluit. Daarnaast dient ook overstimulering en cumulatie met andere steunmaatregelen te worden voorkomen. In artikel 4 wordt bepaald dat de voordelen die de subsidie-ontvanger ontvangt of geniet uit steunmaatregelen (dit kunnen subsidies zijn, maar ook fiscale voordelen) voor zijn productie-installatie in mindering kunnen worden gebracht op de subsidie op grond van dit besluit. Deze correctie op de subsidie is noodzakelijk omdat de Europese Commissie regels heeft opgesteld waarin aan de te ontvangen steun maxima zijn verbonden. Voor de onderhavige regeling vormt de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001 C 37) het relevante steunkader. Het verlenen van steun boven de maxima die in dit steunkader zijn opgenomen, is in strijd met artikel 88 van het EG-verdrag.

In dit verband wordt nog opgemerkt dat ingevolge artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies de Minister van Economische Zaken, voor zover subsidieverstrekking in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, de algemene bevoegdheid heeft om de subsidie te weigeren, lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening of een subsidieverlening dan wel subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen.

Artikel 5

Indien een bestaande productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid, wordt niet de totale productie gesubsidieerd, maar uitsluitend die hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling die als gevolg van deze uitbreiding extra wordt geproduceerd. Dit vergt dat de productie-installatie zodanig wordt ingericht dat de door de uitbreiding geproduceerde kWh’s of Nm3 apart kunnen worden bemeterd.

Artikel 6

Dit artikel bevat regels met betrekking tot het moment van aanvang van de subsidieperiode. Ingevolge het tweede lid kan op verzoek van de subsidie-ontvanger het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven tijdstip van aanvang eenmalig worden gewijzigd. Een verzoek tot wijziging dient wel voor het in de verleningsbeschikking opgenomen tijdstip van aanvang te worden ingediend. Het tijdstip van aanvang mag ten hoogste met een jaar worden uitgesteld.

Artikel 7

Doel van dit besluit is om een productie-installatie, met uitzondering van productie-installaties die hernieuwbare elektriciteit produceren door het bij- of meestoken van biomassa gedurende de levensduur te subsidiëren. De periode waarover subsidie wordt verstrekt kan daarom verschillen voor verschillende categorieën productie-installaties en wordt bij ministeriële regeling bepaald.

Artikelen 8, 25 en 42

Er bestaan vele typen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling kan worden geproduceerd. De mate waarin deze typen financiële ondersteuning nodig hebben omdat de exploitatie ervan verliesgevend is verschilt aanzienlijk. Ook worden er nieuwe typen productie-installaties ontworpen. Om die redenen worden de categorieën productie-installaties niet in dit besluit benoemd, maar worden bij ministeriële regeling categorieën productie-installaties aangewezen waaraan subsidie kan worden verleend. Een categorie productie-installaties kan bijvoorbeeld bestaan uit windmolens op zee, uit biomassa-installaties tot een bepaald vermogen en een bepaalde technologie in combinatie met een bepaalde brandstof of uit WKK-installaties die gebruik maakt van een gasmotor.

Het besluit kent twee typen verdelingsmechanismen, te weten verdeling op volgorde van binnenkomst en verdeling op volgorde van rangschikking. Welk verdelingsmechanisme het best past bij een categorie productie-installaties is niet voor langere tijd voorspelbaar. Factoren als hoeveel potentiële spelers er op een bepaalde markt zijn en hoe concurrerend deze spelers met elkaar zijn, kan in de loop der jaren wisselen. Om die reden kan niet op voorhand in dit besluit worden vastgesteld welk verdelingsmechanisme bij welke categorieën productie-installaties wordt toegepast. De artikelen 8, 25 en 42 bepalen daarom dat in de regeling waarin wordt vastgesteld aan welke categorieën productie-installaties subsidie kan worden verleend, ook wordt vastgesteld op welke wijze de verdeling zal plaatsvinden. Hiermee wordt voldaan aan de eis van artikel 4:26 van de Awb.

Artikelen 10, 27 en 44

Er zal per categorie productie-installaties een apart subsidieplafond worden vastgesteld.

Artikelen 11, 28 en 45

Bij verdeling op volgorde van binnenkomst is het basisbedrag het eerste bedrag in de berekening dat bepaalt hoeveel subsidie een producent uiteindelijk ontvangt. Het basisbedrag bedraagt maximaal de gemiddelde kosten per kWh of Nm3 aardgas-equivalent voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas per categorie productie-installaties die op grond van artikel 8, 25 of 42 zijn aangewezen als categorie productie-installaties waaraan subsidie kan worden verleend. Indien een bepaald type productie-installatie niet is aangewezen op grond van artikel 8, 25 of 42, zal ook geen basisbedrag worden vastgesteld. Onder gemiddelde kosten wordt verstaan het gemiddelde van de kosten van de binnen de betreffende categorie gangbare nieuwe productie-installaties, waarbij in de kosten een factor voor het door de producent te behalen rendement is verdisconteerd.

Bij het vaststellen van het subsidiebedrag op grond van artikel 72p van de Elektriciteitswet 1998 liet de Minister van Economische Zaken zich adviseren door Energie Centrum Nederland. Ook bij het vaststellen van het basisbedrag zal de Minister van Economische Zaken expertise van derden, waaronder marktpartijen, gebruiken.

Bij warmtekrachtkoppeling wordt er geen basisbedrag vastgesteld maar wordt jaarlijks het subsidiebedrag vastgesteld. De subsidie kan wel voor meerdere jaren worden verleend, maar het subsidiebedrag wordt telkens per kalenderjaar vastgesteld. Dit wordt bepaald in artikel 45. De hoogte van dit subsidiebedrag wordt jaarlijks zodanig vastgesteld dat daarmee ten hoogste het verschil tussen de gemiddelde productiekosten van warmte en elektriciteit opgewekt door middel van WKK en de marktprijzen van warmte en elektriciteit wordt gecompenseerd. Er kunnen niet alleen verschillende subsidiebedragen voor verschillende categorieën productie-installaties worden vastgesteld, maar binnen een aangewezen categorie kunnen verschillende bedragen gelden die gerelateerd zijn aan de omvang van de productie, het aantal vollasturen van de productie-installatie en het rendement van de productie-installatie.

Artikelen 12 en 29

Bij ministeriële regeling worden een basiselektriciteitsprijs en een basisgasprijs vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat het maximale subsidietarief gelijk wordt aan het eerder genoemde basisbedrag of tenderbedrag. En dit voorkomt op zijn beurt dat het met een subsidiebeschikking vast te leggen maximale subsidiebedrag veel hoger komt te liggen dan het naar verwachting daadwerkelijk uit te keren subsidiebedrag voor de looptijd ven de beschikking. Deze basisprijzen gelden voor de gehele voor subsidie in aanmerking komende periode.

De minister zal, net zoals bij het vaststellen van het basisbedrag, expertise van derden benutten bij het vaststellen van deze basiselektriciteitsprijs en basisgasprijs.

Omdat bij warmtekrachtkoppeling direct met een subsidiebedrag wordt gewerkt, hoeft dit bedrag niet te worden gecorrigeerd met de elektriciteitsprijs.

Artikelen 13, 30 en 46

Het basisbedrag en de op grond van artikel 12 vastgestelde basiselektriciteitsprijs of op grond van artikel 29 vastgestelde basisgasprijs worden tijdens de voor subsidie in aanmerking komende periode niet gewijzigd. Bij WKK geldt het subsidiebedrag telkens voor 1 kalenderjaar.

Artikel 14 en 31

De eerdergenoemde basiselektriciteitsprijs en basisgasprijs worden gedurende de looptijd van de beschikking gebruikt als ondergrens voor de berekening van het jaarlijkse subsidietarief (zie hierna). In de praktijk zal de werkelijke elektriciteitsprijs of gasprijs slechts zeer zelden gelijk zijn aan deze basisprijzen. Als de elektriciteitsprijs of de gasprijs gedurende de voor subsidie in aanmerking komende periode stijgen, behaalt de producent een hoger rendement. In dat geval is subsidiëring in mindere mate of wellicht in het geheel niet nodig. De Elektriciteitswet 1998 voorzag niet in een instrument om de subsidie in dat geval te verminderen. De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport van 15 mei 2007 (Kamerstukken II, 2006–2007, 31 028, nr. 1) opgemerkt dat dit leidt tot ondoelmatige uitgave van overheidsmiddelen. In dit besluit wordt een corrigerend instrument opgenomen dat als volgt werkt. De Minister van Economische Zaken beoordeelt jaarlijks in het voorjaar de elektriciteitsprijs en gasprijs van het afgelopen jaar. Door de elektriciteitsprijs en de basisgasprijs achteraf te corrigeren wordt het meest aangesloten bij de feitelijke situatie. Hij doet dit aan de hand van de meest relevante beursindex. Het basisbedrag wordt gekort met het bedrag dat wordt vastgesteld op basis van de relevante beursindex, tenzij dit bedrag lager is dan de op grond van artikel 12 vastgestelde basiselektriciteitsprijs of de op grond van artikel 29 vastgestelde basisgasprijs. In dat geval wordt het basisbedrag gekort met een van laatstgenoemde bedragen. Vanwege de lange periode waarover voor sommige categorieën productie-installaties subsidie wordt verstrekt en de sterke schommeling van de energieprijzen die in die periode op kan treden, dient te worden voorzien in een verfijning van het bedrag van de voorschotverlening. Om die reden worden voorafgaand aan ieder kalenderjaar de correcties ten behoeve van de voorschotverlening vastgesteld. De wijze van voorschotverlening wordt nader toegelicht bij de artikelen 66 tot en met 69.

Daarnaast kan bij ministeriële regeling een correctie worden aangebracht in verband met de waarde van garanties van oorsprong en bij andere ontwikkelingen die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs en de relevante gemiddelde marktprijs. Op dit moment hebben garanties van oorsprong geen waarde, maar dit zou in de toekomst kunnen wijzigen door bijvoorbeeld de invoering van een verplicht aandeel of van een Europees handelsysteem in garanties van oorsprong. Het besluit loopt op deze mogelijke ontwikkelingen vooruit door het mogelijk te maken op termijn het subsidiebedrag aan te kunnen passen. Voorkomen dient te worden dat een producent in de toekomst meer subsidie krijgt dan hij nodig heeft voor een normale exploitatie van zijn productie-installatie. Voorlopig zal de correctie voor de waarde van garanties van oorsprong op nul worden gezet. Bij overige ontwikkelingen die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de mogelijke toekomstige introductie van een bonus/malus systeem voor de emissie van broeikasgassen voor de industrie of de introductie van een CO2-plafond voor de gebouwde omgeving. Deze correctie is uitsluitend mogelijk bij het invoeren van nieuwe maatregel van de overheid. Daarbij moet sprake zijn van een wijziging in verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs ten gunste van de subsidie-ontvangers als gevolg van de nieuwe overheidsmaatregel. Dit kan in twee gevallen, namelijk als de invoering van een nieuwe generieke overheidsmaatregel leidt tot een daling van de gemiddelde productiekosten van de subsidie-ontvangers dalen, maar niet of in mindere mate tot daling van de gemiddelde marktprijs, of als de invoering van een generieke overheidsmaatregel leidt tot een stijging van de gemiddelde marktprijs, maar niet of in mindere mate tot een stijging van de gemiddelde productiekosten van de subsidie-ontvangers. De subsidie wordt verstrekt om het verschil tussen de gemiddelde productie-kosten van de subsidie-ontvangers en de gemiddelde marktprijs geheel of gedeeltelijk weg te nemen. Als dat verschil gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt kleiner wordt als gevolg van nieuwe overheidsmaatregelen, leidt het niet kunnen corrigeren van het subsidiebedrag tot ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen.

Tot slot kan een correctie per producent worden toegepast in verband met de opbrengsten als gevolg van de handel in emissierechten of indien een producent bij de bouw van zijn productie-installatie gebruik heeft gemaakt van gebruikte materialen. Deze correcties kunnen niet generiek worden berekend omdat niet alle producenten deelnemen aan het systeem van verhandelbare emissierechten. Bij de inzet van gebruikte materialen zal gekeken worden naar de besparing die is gerealiseerd ten opzicht van het gebruik van nieuwe materialen. Het toepassen van een ongecorrigeerd subsidiebedrag zou in dit geval leiden tot overstimulering.

Omdat bij WKK het subsidiebedrag jaarlijks wordt vastgesteld is het niet nodig correctiefactoren in te voeren.

Artikelen 15, 32 en 48

Na de correctie van het basisbedrag is het subsidiebedrag bekend dat de producent per kWh of Nm3 aardgasequivalent ontvangt. Bij WKK is het bedrag dat voor het betreffende kalenderjaar is vastgesteld van toepassing. De subsidie die de producent jaarlijks ontvangt bedraagt de som van het subsidiebedrag per kWh of Nm3 aardgasequivalent vermenigvuldigd met het aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent dat voor subsidie in aanmerking komt en dat daadwerkelijk is geproduceerd. Het aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent dat voor subsidie in aanmerking komt wordt gebaseerd op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. De subsidie wordt echter verstrekt voor de daadwerkelijke productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Dat betekent dat de producent moet produceren en hiervan het bewijs moet overleggen. Voor hernieuwbare elektriciteit betekent dit dat de producent de geproduceerde elektriciteit moet invoeden op een elektriciteitsnet. Voor elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling betekent dit dat de producent de geproduceerde elektriciteit moet invoeden op een elektriciteitsnet of op een Nederlandse installatie. Voor de definitie van een elektriciteitsnet wordt verwezen naar de definitie van net in de Elektriciteitswet 1998. Deze definitie is uitgebreid met elektriciteitsnetten die in de Nederlandse exclusieve economische zone liggen omdat windparken die in de Nederlandse exclusieve economische zone worden gerealiseerd niet invoeden op een elektriciteitsnet dat op het land is gelegen. Onder een Nederlandse installatie wordt een installatie verstaan die op het Nederlands grondgebied ligt.

Artikelen 16, 33 en 49

Op grond van artikel 4:31 van de Awb dient in de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie te worden vermeld, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. De aard van de subsidie die op grond van dit besluit wordt verstrekt brengt met zich mee dat in de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie niet kan worden vermeld. Immers, de subsidie wordt voor meerdere jaren verleend en de hoogte van het subsidiebedrag per kWh of Nm3 kan jaarlijks worden gecorrigeerd. Daarnaast is de uiteindelijke hoogte van de subsidie afhankelijk van het aantal geproduceerde kWh’s hernieuwbare elektriciteit of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling of Nm3 aardgasequivalent hernieuwbaar gas. In dat geval dient het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld te worden vermeld. In de artikelen 16, 33 en 49 is een rekenmethode opgenomen om dat bedrag te kunnen berekenen. Deze rekenregel houdt bij hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas in dat het basisbedrag wordt verminderd met de op grond van artikel 12 dan wel artikel 29 vastgestelde prijs. De uitkomst hiervan wordt vermenigvuldigd met het maximum aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent dat voor subsidie in aanmerking komt. Bij warmtekrachtkoppeling houdt deze rekenregel in dat het subsidiebedrag wordt vermenigvuldigd met het maximum aantal kWh dat voor subsidie in aanmerking komt. Een producent kan nooit meer subsidie ontvangen dan de uitkomst van deze rekenregel. Deze uitkomst wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld.

Artikelen 19, 36 en 52

Bij verdeling op volgorde van rangschikking wordt de hoogte van het subsidiebedrag door de producent zelf bepaald, zij het dat de Minister van Economische Zaken daar wel een aantal correcties op kan doorvoeren (zie de artikelen 22 en 39). De producent van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas moet bij zijn aanvraag tot subsidieverlening een tenderbedrag per kWh of per Nm3 aardgasequivalent opgeven. Indien een producent elektriciteit opwekt door middel van warmtekrachtkoppeling, geeft hij bij de aanvraag tot subsidieverlening een kortingspercentage ten opzichte van het door de Minister van Economische Zaken vastgestelde maximum bedrag per kWh.

De minister stelt voorafgaand aan de aanvraagperiode een bedrag per kWh of Nm3 aardgasequivalent vast dat hij ten hoogste beschikbaar stelt. Dit bedrag wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Daarbij zal, net zoals bij het vaststellen van het basisbedrag bij verdeling op volgorde van binnenkomst, expertise van derden worden gebruikt.

Artikelen 20 en 37

Ook bij verdeling op volgorde van rangschikking worden de elektriciteitsprijs en gasprijs bij ministeriële regeling vastgesteld. Het maximum tenderbedrag bestaat immers alleen uit de gemiddelde kosten per kWh of Nm3 aardgasequivalent en hiervan moeten de opbrengsten van de verkoop van de hernieuwbare elektriciteit of het hernieuwbaar gas worden afgetrokken.

Artikelen 21, 38 en 53

Het maximum tenderbedrag en de op grond van artikel 20 vastgestelde elektriciteitsprijs of op grond van artikel 37 vastgestelde gasprijs worden tijdens de voor subsidie in aanmerking komende periode niet gewijzigd.

Artikelen 22 en 39

De Minister van Economische Zaken kan bij verdeling op volgorde van rangschikking het door de producent opgegeven tenderbedrag corrigeren. Deze correcties kunnen noodzakelijk zijn indien de elektriciteitsprijs of gasprijs sterker stijgen dan de Minister van Economische Zaken en de producent vooraf konden inschatten. Het is immers ongewenst om meer te subsidiëren dan noodzakelijk is voor het rendabel exploiteren van de productie-installatie.

Artikelen 23, 40 en 54

Na de correctie van het door de producent gevraagde tenderbedrag is het subsidiebedrag bekend dat de producent per kWh of Nm3 aardgasequivalent ontvangt. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 15 en 32.

Artikelen 24, 41 en 55

In deze artikelen is de rekenregel opgenomen om het maximum subsidiebedrag te kunnen berekenen dat in de beschikking tot subsidieverlening dient te worden opgenomen. Voor producenten van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas is deze rekenregel hetzelfde als wanneer de verdeling op volgorde van binnenkomst wordt gehanteerd, zij het dat in de plaats van het basisbedrag wordt gerekend met het door de producent opgegeven tenderbedrag. Voor producenten van elektriciteit die wordt opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling geldt dat in de rekenregel tevens het door de producent opgegeven kortingspercentage wordt opgenomen.

Artikel 56

Overeenkomstig het eerste lid, wordt een aanvraag voor subsidie ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vooraf vastgesteld formulier.

Ingevolge het tweede lid gaat een aanvraag vergezeld van een aantal in dat lid vermelde bescheiden. Dit betreft de volgende vier bescheiden. Ten eerste een omschrijving van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Daarnaast dient de aanvrager een onderbouwde opgave van de hoeveelheid te produceren en in te voeden kWh of Nm3 aardgasequivalent per kalenderjaar gedurende de voor subsidie in aanmerking komende periode en een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van de productie-installatie mee te sturen. Deze bescheiden dienen een goed beeld te geven van de aard en het vermogen van de productie-installatie en de jaarlijkse hoeveelheid te produceren hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas. Dit is van belang omdat de subsidie gekoppeld is aan de productie en de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend. Op deze wijze krijgt de Minister van Economische Zaken het meest betrouwbare inzicht over de te verwachte productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling.

Bij de subsidie-aanvraag dienen ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onderdeel c tevens een aantal van de voor de productie-installatie vereiste vergunningen te worden meegestuurd. Dit zijn een of meerdere vergunningen die vereist zijn op grond van de Woningwet, Wet Milieubeheer, Wet beheer rijkswaterstaatwerken en Wet op de Ruimtelijke Ordening. Indien voor een productie-installatie wettelijk twee van de genoemde vergunningen vereist zijn, dienen beide vergunningen bij de subsidieaanvraag te worden meegestuurd. Voor het overleggen van de vergunningen zijn twee redenen aan te voeren. Enerzijds gaat het om het verkrijgen van meer zekerheid ten aanzien van de realisatie van het project waarvoor een aanvraag is ingediend. Anderzijds bestaat de behoefte om voor wat betreft de eisen die aan een aanvrager worden gesteld zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de systematiek zoals die bij andere financiële instrumenten wordt gehanteerd (waaronder de energie-investerings aftrek ingevolge artikel 3.42 Wet inkomstenbelasting). Hiermee wordt stroomlijning van informatieverplichtingen bereikt. Wel kunnen bij ministeriële regeling categorieën productie-installaties worden aangewezen waarvoor het overleggen van de afgegeven vergunningen niet van toepassing is of waarvoor slechts een, enkele of delen van eerdergenoemde vergunningen overgelegd dienen te worden. Daarnaast kunnen op het aanvraagformulier andere bescheiden worden vermeld die moeten worden meegezonden.

Artikel 57

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de Minister van Economische Zaken een beschikking tot subsidieverlening moet geven. Als de beschikking tot subsidieverlening niet binnen die termijn kan worden gegeven, kan de Minister van Economische Zaken de termijn éénmaal met ten hoogste dertien weken verlengen.

Artikel 58

Dit artikel geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidiebudget. Die komt neer op «wie het eerst komt, wie het eerst maalt». Dit betekent dat de Minister van Economische Zaken, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van de verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van artikel 57 dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.

Indien een aanvraag is afgewezen op grond van het bereiken van het subsidieplafond, kan de aanvraag, eventueel aangepast, bij een volgende gelegenheid opnieuw worden ingediend. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in dat geval aan de eerdere afwijzing geen enkel recht kan worden ontleend. Een eerder afwijzing geeft bijvoorbeeld geen recht op voorrang bij de verdeling in een nieuwe subsidieperiode.

Artikel 59

Dit artikel bevat drie algemene gronden op basis waarvan een aanvraag kan worden afgewezen. De onderdelen b en c van het eerste lid moeten daarbij worden beschouwd als vangnetbepalingen. De minister zal zeer terughoudend zijn bij het gebruik maken van deze bepalingen.

Artikel 60

De Minister van Economische Zaken rangschikt de aanvragen, aan de hand van de criteria, genoemd in het eerste lid. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d en e en met betrekking tot de toe te passen wegingsfactoren voor de criteria. Deze regels zullen voorafgaand aan de aanvang van een tenderperiode bekend worden gemaakt.

De Minister van Economische Zaken zal, beginnend met de aanvraag die het hoogst wordt gerangschikt, subsidies verlenen totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden. Indien een aanvraag is afgewezen als gevolg van een te lage rangschikking ten opzichte van het subsidieplafond, kan de aanvraag, eventueel aangepast, bij een volgende gelegenheid opnieuw worden ingediend. Daarbij geldt evenals bij artikel 58 dat in dat geval aan de eerdere afwijzing geen enkel recht kan worden ontleend. Een eerder afwijzing geeft bijvoorbeeld geen recht op voorrang bij de verdeling in een nieuwe subsidieperiode.

Artikel 61

De subsidie-ontvanger moet de productie-installatie zo snel mogelijk na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik nemen. De uiterste grens is vier jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening. Deze verplichting wordt opgelegd om er zeker van te zijn dat geld dat de overheid heeft gereserveerd niet jarenlang ongebruikt blijft. De voor subsidie in aanmerking komende periode kan vrij lang zijn (bijvoorbeeld 10 jaar). Indien een subsidie-ontvanger zijn productie-installatie eerst na 7 jaar in gebruik neemt, betekent dit dat de overheid gedurende 17 jaar geld moet reserveren. Dit is een onwenselijke situatie. Voldoet hij niet aan de eis de productie-installatie binnen vier jaar in gebruik te nemen, dan kan de Minister van Economische Zaken de beschikking tot subsidieverlening intrekken. Hierbij wordt naar de feitelijke stand van zaken gekeken. Indien de bouw van de productie-installatie bijvoorbeeld al reeds ver is gevorderd en binnen afzienbare tijd in gebruik kan worden genomen, is intrekken van het besluit tot subsidieverlening onevenredig. In dat geval kan dat besluit in stand blijven, en vangt de voor subsidie in aanmerking komende periode reeds aan.

Het doel van het verlenen van subsidie aan een producent is het bevorderen van de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling door die producent. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar in het buitenland hebben ook speculanten subsidie aangevraagd. Deze aanvragers hadden nooit de bedoeling zelf een productie-installatie te bouwen of te laten bouwen, maar verkopen hun beschikking tot subsidieverlening aan de hoogste bieder. Dit heeft twee nadelen. Allereerst verkleinen aanvragers met dergelijke motieven de kans dat aan aanvragers die wel willen gaan produceren subsidie wordt verleend. Er kan immers slechts subsidie worden verleend tot de grens van het subsidieplafond is bereikt en hoe meer aanvragers hoe sneller het plafond is bereikt. Ten tweede is het niet effectief als subsidie wordt verleend voor productie-installaties die nooit worden gebouwd. Deze aanvragers speculeren dat zijn de beschikking tot subsidieverlening kunnen verkopen, maar deze beschikking is wel gebonden aan een type productie-installatie op een bepaalde locatie. Als zich geen kopers aandienen zijn er voor niets middelen gereserveerd. Weliswaar kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken indien de subsidie-ontvanger zijn productie-installatie niet in gebruik neemt, maar dit kan pas na enkele jaren na de datum van verlening worden geconstateerd. Het niet toestaan van overdragen van de beschikking tot subsidieverlening tot de datum van ingebruikname zal speculatief gedrag tegengaan en voorkomt het onnodig reserveren van middelen. De wens tot overdracht van de beschikking tot subsidieverlening zal echter niet altijd op speculatieve overwegingen zijn gebaseerd. Daarom wordt in het tweede lid voorzien in de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen. Bij een dergelijk verzoek zal rekening worden gehouden met de aannemelijkheid of de initiële subsidie-ontvanger de productie-installatie wilde (laten) bouwen. Overdracht van de beschikking tot subsidieverlening na de datum van ingebruikname is wel toegestaan.

Artikel 62

Het is voor de Minister van Economische Zaken van belang een betrouwbare prognose te hebben omtrent de jaarlijks te verwachte productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Hij heeft deze informatie onder meer nodig om te kunnen beoordelen of de kabinetsdoelstellingen inzake hernieuwbare energie zullen worden gehaald. De Minister van Economische Zaken moet dus af kunnen gaan op zowel de korte als de lange termijn productieprognose van de subsidie-ontvanger. Dit vergt dat de subsidie-ontvanger bij de aanvraag om subsidieverlening een plan opstelt voor het in gebruik nemen en exploiteren van de productie-installatie. Van nog groter belang is echter dat de subsidie-ontvanger de productie-installatie ook daadwerkelijk overeenkomstig dit plan realiseert en exploiteert. In artikel 62 is daarom deze verplichting opgenomen. Indien een subsidie-ontvanger zich niet aan deze verplichting houdt, kan de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 4:48 van de Awb de beschikking tot subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen.

Artikel 63

De inzet van biomassa heeft als doel de inzet van fossiele brandstoffen te verminderen, waarmee de uitstoot van kooldioxide wordt teruggedrongen. De mate waarin deze reductie van kooldioxide wordt gerealiseerd kan sterk verschillen per ingezette biomassastroom. Bovendien kunnen er neveneffecten opreden die op andere wijze schadelijk zijn voor het milieu. Hierbij valt te denken aan het op grootschalige wijze kappen van tropisch regenwoud om gewassen te kunnen telen die voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas worden ingezet. Op 27 april 2007 heeft de projectgroep «Duurzame productie van Biomassa» het onderzoeksrapport «Toetsingkader voor duurzame biomassa» aangeboden aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. De projectgroep komt tot de conclusie dat diverse aspecten de duurzaamheid van biomassastromen kunnen beïnvloeden. Het kabinet onderschrijft de noodzaak tot het opleggen van duurzaamheidscriteria maar realiseert zich dat de uitwerking van een goed werkend stelsel de nodige tijd in beslag zal nemen. In dit besluit worden daarom geen duurzaamheidscriteria opgenomen, maar kan aan subsidieontvangers de verplichting worden opgelegd periodiek te rapporteren over de duurzaamheid van biomassa waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit door middel van warmtekrachtkoppeling wordt geproduceerd.

Artikelen 66 tot en met 69

Binnen de langjarige subsidiebeschikking worden op aanvraag voorschotten per jaar verstrekt. De exploitatie van een productie-installatie kan niet uit als de subsidie pas na afloop van de voor subsidie in aanmerking komende periode zou worden uitbetaald. De voorschotverstrekking geschiedt op jaarlijkse basis. De aanvraag geschiedt door middel van een standaard aanvraagformulier. De aanvraag tot een voorschot wordt in principe gehonoreerd, tenzij de subsidie-ontvanger niet voldoet aan zijn verplichtingen, failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank in ingediend.

De hoogte van het voorlopige voorschot wordt als volgt berekend. Allereerst wordt gekeken wat het aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent is dat de subsidie-ontvanger in het jaar waarvoor hij een voorschot heeft aangevraagd zal produceren. Dit dient hij in de aanvraag tot voorschotverlening te specificeren heeft hij in het plan opgenomen dat hij op grond van artikel 56, tweede lid, onderdeel d, bij de susbidie-aanvraag heeft ingediend. Dit aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent wordt vermenigvuldigd met de uitkomst van de volgende berekening: het voor de producent geldende basisbedrag, tenderbedrag of subsidiebedrag minus de correcties ten behoeve van voorschotverlening die voorafgaand aan het kalenderjaar bij ministeriële regeling zijn vastgesteld. Het op deze wijze berekende bedraagt maximaal het aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent dat in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen, vermenigvuldigd met het voor dat jaar geldende subsidiebedrag. Het voorschot wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot een maximum van 80%. Het voorschot wordt niet volledig uitbetaald, omdat het bedrag waar de subsidie-ontvanger recht op heeft wordt bepaald door de feitelijke productie en het jaarlijks achteraf gecorrigeerde subsidietarief. Om te voorkomen dat de subsidie-ontvanger pas bij de subsidievaststelling wordt geconfronteerd met het feit dat hij subsidie terug moet betalen, omdat hij minder heeft geproduceerd dan hij volgens zijn ingediende plan zou doen, of omdat de energieprijzen gedurende meerdere jaren hoog zijn geweest, is gekozen om de correctie jaarlijks toe te passen. Dit houdt in dat nadat bij ministeriële regeling de correcties voor het voorgaande jaar zijn vastgesteld en de feitelijke productie vaststaat, de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld. Hiervoor worden de volgende parameters gebruikt: de feitelijke geproduceerde aantal kWh of Nm3 aardgas-equivalent dat voor subsidie in aanmerking komt en het bedrag zoals dat geldt na vaststelling van de correcties over het voorgaande jaar. Indien bij de berekening van het voorschot blijkt dat de subsidie-ontvanger nog recht heeft op een deel van zijn voorschot of dat de som van de maandelijkse bedragen juist meer is dan hij recht op heeft, kan Onze Minister dit verrekenen met nog te verstrekken maandelijkse bedragen. De wijze waarop de hoogte van de termijnen wordt vastgesteld wordt bij ministeriële regeling bepaald.

Artikel 70

De in dit artikel opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van het bedrag van de subsidie te kunnen komen.

Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend, is zodanig ingericht, dat de subsidie-ontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 van de Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Artikel 71

De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Artikel 71 regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Als het besluit niet binnen die termijn kan worden genomen, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld en wordt daarbij een zo kort mogelijke termijn genoemd waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 24, eerste lid, bedoelde termijn, de Minister van Economische Zaken de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in dit artikel niet verwezen naar de in artikel 24 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over «de voor het indienen ervan geldende termijn».

De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moet, nu bij de verlening niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximumproductie uitgedrukt in kWh of Nm3 aardgasequivalent in relatie met de daadwerkelijk gerealiseerde productie uitgedrukt in kWh of Nm3 aardgasequivalent gedurende de subsidiabele periode in aanmerking worden genomen.

Artikel 73

Sinds 18 augustus 2006 kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet langer subsidie (van meer dan € 0,00) verlenen op grond van artikel 72m van de elektriciteitswet 1998 omdat met ingang van die dag de subsidiebedragen op nul euro zijn vastgesteld. Er zijn producenten die, er van uitgaande dat ze in het najaar van 2006 MEP-subsidie konden aanvragen, een productie-installatie in gebruik hebben genomen. Voor deze groep wordt een overgangsregeling getroffen. Het zou onredelijk zijn indien deze groep niet voor subsidie op grond van dit besluit in aanmerking zou kunnen komen omdat zij voorafgaand aan de aanvraag de installatie al in gebruik hebben genomen. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat het in aanmerking komen van subsidie op grond van dit besluit niet automatisch betekent dat aan deze producenten ook subsidie wordt verleend. De categorieën productie-installaties waartoe de installatie van deze producenten behoren moeten wel worden aangewezen en er moet een subsidieplafond voor deze categorieën worden vastgesteld. Als dat het geval is, moeten deze producenten bij verdeling op volgorde van binnenkomst de aanvraag tijdig hebben ingediend dan wel bij verdeling op volgorde van rangschikking hoog genoeg scoren in de rangschikking. Mocht een producent aan deze eisen voldoen, dan kan de producent op grond van het overgangsrecht van artikel 73 verzoeken dat het tijdstip van de voor subsidie in aanmerking periode aanvangt voor de datum van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt dat de kWh’s die de producent voor de aanvraag tot subsidieverlening heeft geproduceerd en heeft ingevoed op een Nederlands net of een Nederlandse installatie worden gesubsidieerd.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 november 2007, nr. 220.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2006–2007, 31 028, nr. 1.

Naar boven