Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 20 juni 2024, nr. 3815813, houdende vaststelling van de twaalfde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 november 2023, nr. W16.23.00190/II);

Gezien het nader rapport van de Minister voor Rechtsbescherming van 6 juni 2024, nr. 5435152;

Besluit:

ARTIKEL I

De Aanwijzingen voor de regelgeving worden als volgt gewijzigd:

A

De toelichting bij aanwijzing 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK; te raadplegen op www.naarhetIAK.nl)’ wordt vervangen door ‘Beleidskompas (te raadplegen op www.beleidskompas.nl)’.

2. ‘Het kabinet heeft (...) (Kamerstukken II 2010/11, 29 515, nr. 330)’ wordt vervangen door ‘Het kabinet heeft in 2022 beslist dat het Beleidskompas toegepast dient te worden bij de voorbereiding en verantwoording van beleid en regelgeving (Kamerstukken II 2022/23, 36200-VI, nr. 10). Dat gold ook reeds voor de voorganger van het Beleidskompas, het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’.

B

In de toelichting bij aanwijzing 2.5 wordt ‘de index beleidsinstrumenten in het IAK’ vervangen door ‘onderdeel 3.1 (Beleidsinstrumenten) van het Beleidskompas’.

C

In de toelichting bij aanwijzing 2.7 wordt ‘onderdeel 7 (Wat zijn de gevolgen?) van het IAK’ vervangen door ‘onderdeel 4 (Wat zijn de gevolgen van deze opties?) van het Beleidskompas’.

D

De toelichting bij aanwijzing 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘onderdeel 7 (Wat zijn de gevolgen?) van het IAK’ wordt vervangen door ‘onderdeel 4 (Wat zijn de gevolgen van deze opties?) van het Beleidskompas’.

2. ‘Zie voor nadere informatie over lasten voor de overheid onderdeel 7 (Gevolgen voor de overheid) van het IAK’ wordt vervangen door ‘Zie voor nadere informatie over lasten voor de overheid onderdeel 4 (Wat zijn de gevolgen van deze opties?) van het Beleidskompas’.

3. ‘de verplichte kwaliteitseis Doenvermogen in het IAK’ wordt vervangen door ‘de verplichte kwaliteitseis Doenvermogen in het Beleidskompas’.

E

Aanwijzing 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Waar nodig voorziet een regeling in voldoende mogelijkheden om het bestuursorgaan in staat te stellen een besluit met onevenredige hardheid in een concreet geval te voorkomen.

3. De toelichting komt te luiden:

Toelichting

Eerste lid. Ook wanneer geen minder bezwarende, even effectieve alternatieven worden gezien voor de voorgenomen regeling dient de vraag gesteld te worden of de ernst en omvang van het probleem de lasten en negatieve consequenties kunnen rechtvaardigen die de voorgenomen regeling in het leven zou roepen voor één of meer belanghebbenden (waarbij overigens niet alleen gedacht moet worden aan de geadresseerden van de norm maar ook aan indirect geraakte rechtssubjecten zoals gezinsleden, omwonenden, werknemers, etc.). Dit is met name een punt van aandacht bij regelgeving die als directe reactie op een incident wordt voorgesteld, omdat op dat moment nog niet altijd voldoende kennis bestaat over de objectieve noodzaak en redelijkheid van de voorgestelde maatregel.

Deze aanwijzing correspondeert met artikel 3:4, tweede lid, Awb.

Tweede lid. Ten tijde van het tot stand brengen van regelingen zijn de concrete situaties waarin deze toegepast moeten worden meestal nog niet volledig bekend. Om bij de toepassing daarvan toch recht te kunnen doen aan de menselijke maat moeten regelingen voldoende mogelijkheden bieden aan het bestuursorgaan om onevenredige besluiten te kunnen voorkomen. Daarbij valt met name te denken aan:

  • categorisering in de normstelling: hierbij voorziet de regel voor verschillende categorieën in verschillende uitkomsten (voorbeeld: verschillende boetehoogtes);

  • beoordelingsruimte: hierbij wordt de inhoud van het besluit afhankelijk gesteld van een beoordeling door het bestuursorgaan van de feitelijke omstandigheden van het geval (voorbeeld: de vereiste mate van schuld/opzet);

  • beslisruimte: hierbij wordt het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid gegeven om de toepassing van de regel geheel of gedeeltelijk te mitigeren (voorbeeld: een bevoegdheid, in plaats van een verplichting, om een aanvraag af te wijzen wanneer niet geheel wordt voldaan aan bepaalde vormvoorschriften of termijnen);

  • nadeelcompensatie: hierbij wordt voorzien in de mogelijkheid om bij een besluit dat meerdere betrokkenen raakt onevenredige hardheid ten aanzien van één of enkelen weg te nemen;

  • vrijstellings-/ontheffingsmogelijkheden: hierbij wordt voorzien in de mogelijkheid om een nader aan te wijzen groep van gevallen of individueel geval uit te zonderen van de werking van de regeling (zie aanwijzing 5.17).

Voor zover niet vaststaat dat de primaire normstelling voldoende ruimte zal bieden om onevenredige besluiten te voorkomen, kan daarnaast worden gedacht aan de opname van een algemene hardheidsclausule, zie aanwijzing 5.25.

F

In de toelichting bij de aanwijzingen 2.12 en 7.4 wordt ‘IAK’ vervangen door ‘Beleidskompas’.

G

De toelichting bij aanwijzing 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduidingen ‘(PbEU 2006, L 376)’ en ‘(PbEU 2016, 119)’ vervallen.

2. Na ‘Zie ook de aanwijzingen 5.33 en 5.34.’ worden de volgende alinea’s ingevoegd:

Ten aanzien van regelgeving die de toegang of uitoefening van gereglementeerde beroepen beperkt wordt gewezen op richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen. Deze richtlijnen stellen naast inhoudelijke eisen aan de regeling, ook procedurele eisen aan de wijze van totstandkoming van de regelgeving die de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep beperkt. Zo wordt een voorafgaande evenredigheidsbeoordeling conform het voorgeschreven kader in die richtlijn geëist, en dienen betrokken partijen de gelegenheid te krijgen hun standpunt over het ontwerp kenbaar te maken, bijvoorbeeld door internetconsultatie open te stellen.

Indien een initiatiefvoorstel of amendement een beperking omvat van de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep, en het betrokken lid van de Tweede Kamer de evenredigheid van die beperking niet zelf heeft beoordeeld, verricht de verantwoordelijke bewindspersoon deze beoordeling tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefvoorstel of amendement. Deze bewindspersoon deelt de resultaten daarvan tijdig mee aan de Tweede Kamer. Zie voor nadere details de Handleiding gereglementeerde beroepen, te raadplegen op www.kcbr.nl.

3. ‘Onderdeel 6.2.1 (Aansluiting op Grondwet en hoger recht) van het IAK’ wordt vervangen door ‘onderdeel 3.2.1 (Aansluiting op Grondwet en hoger recht) van het Beleidskompas’.

H

Aan de toelichting bij aanwijzing 2.36 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Zie voor een nadere toelichting op de termijnen en de mogelijkheden hiervan af te wijken, onder andere tijdens een recesperiode en voor subsidieregelingen, aanwijzing 2.38.

I

In de toelichting bij aanwijzing 2.38 wordt na ‘Eerste lid. (...) van de Staten-Generaal.’ een alinea ingevoegd, luidende:

Bij voorhang van een subsidieregeling op basis van artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 moet rekening worden gehouden met de toelichting bij dat artikel, waarin is opgenomen dat voor het bepalen van de termijn van 30 dagen van de voorhangprocedure, de recesdagen in beginsel niet worden meegeteld (zie Kamerstukken II 2015/16, 34 426, nr. 3).

J

Aanwijzing 2.41 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘experimentele regeling’ wordt telkens vervangen door ‘experimenteerregeling’.

2. In de toelichting wordt ‘de index beleidsinstrumenten in onderdeel 6.1 (Beleidsinstrumenten A-Z) van het IAK’ vervangen door ‘onderdeel 3.1 (Beleidsinstrumenten) van het Beleidskompas’.

K

Aanwijzing 2.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de eerste zin ingevoegd ‘De afwijking wordt in de bijzondere wet opgenomen en als zodanig benoemd, tenzij uit de algemene wet volgt dat de afwijking in de algemene wet moet worden opgenomen.’

2. De toelichting op het eerste lid komt te luiden:

Eerste lid. Met algemene wetten worden bedoeld wetten die algemene regels voor een rechtsgebied of een deelterrein daarvan geven. Bij algemene wetten voor een rechtsgebied valt in ieder geval te denken aan:

  • de wetboeken (wetten waarvan het woord wetboek deel uitmaakt van hun titel)

  • de Algemene termijnenwet

  • de Algemene wet bestuursrecht

  • de Bekendmakingswet

  • de Gemeentewet

  • de Provinciewet

  • de Waterschapswet

  • de Kaderwet adviescolleges

  • de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

  • de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming

  • de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties

  • de Dienstenwet

  • de Wet op de economische delicten

  • de Wet op de rechterlijke organisatie

  • de Wet open overheid

  • de Algemene wet op het binnentreden.

Als algemene wetten voor een deelterrein moeten onder andere worden beschouwd:

  • de Algemene wet inzake rijksbelastingen

  • de Wet financiering sociale verzekeringen

  • de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Een voorbeeld van een wet die bepaalt dat de afwijking in de algemene wet moet worden opgenomen, is de Wet open overheid (Woo). In artikel 8.8 Woo is vastgelegd dat een aantal artikelen van de Woo niet geldt voor informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij de Woo. Een ander voorbeeld heeft betrekking op de bijlagen bij de Awb, zie hierover aanwijzing 5.49.

Zie voor de formulering van bepalingen die afwijken van algemene wetten ook aanwijzing 3.35 over de terminologie ‘in afwijking van’.

3. In de toelichting op het tweede lid vervalt de laatste alinea.

L

In de toelichting bij aanwijzing 3.29 wordt in het vierde voorbeeld ‘subonderdelen 2° en 5°’ vervangen door ‘subonderdelen 2° tot en met 5°’.

M

Aanwijzing 3.37 komt te luiden:

Aanwijzing 3.37 Aanhalen regelingen zonder citeertitel

Een regeling zonder citeertitel wordt aangehaald door vermelding van het opschrift van die regeling, gevolgd door (Stb. [jaartal, volgnummer]) respectievelijk (Stcrt. [jaartal, volgnummer]).

Toelichting

Deze aanwijzing ziet op verwijzingen in het lichaam van een regeling. Zie voor het opschrift van een regeling aanwijzing 4.2, en voor verwijzingen in het opschrift van een regeling aanwijzing 4.3.

Voorbeelden
  • Wet van 10 juni 2020 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (implementatie wijziging Gasrichtlijn en een aantal verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2020, 236)

  • Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 29 juni 2022 tot wijziging van de Regeling waardevermeerdering woningen gaswinning Groningenveld in verband met de verlenging van de regeling (Stcrt. 2022, 17545).

N

Aanwijzing 3.42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien vermelding van de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie wenselijk wordt geacht, geschiedt dat op de wijze zoals in aanwijzing 3.46 beschreven.

2. In de toelichting op het eerste lid worden voor de bestaande tekst de volgende zinnen ingevoegd ‘Deze aanwijzing ziet op verwijzingen in het lichaam van een regeling. Zie voor verwijzingen in het opschrift van een regeling aanwijzing 4.3.’

3. De toelichting op het tweede lid komt te luiden:

Tweede lid. Dankzij de elektronische ontsluiting van EU-rechtshandelingen via de website https://eur-lex.europa.eu heeft het meestal geen meerwaarde om naast de titel ook de vindplaats in het Publicatieblad te vermelden, nu de in de titel van EU-rechtshandelingen opgenomen unieke nummering voldoende is om alle informatie daarover te kunnen vinden. Wanneer er een bijzondere reden is om dat toch te doen wordt de notatie gebruikt zoals in aanwijzing 3.46 beschreven.

4. In het voorbeeld vervalt ‘(PbEU 2015, L 141)’.

O

De toelichting op aanwijzing 3.46 komt te luiden:

Toelichting

Bij mededelingen die in het C-blad verschijnen is de vermelding van de vindplaats in dat blad zinvol ter unieke identificatie van de publicatie, en als middel om de publicatie snel te kunnen vinden op de website https://eur-lex.europa.eu. Voor publicaties die in het L-blad worden geplaatst, is die vermelding niet nodig omdat het unieke nummer waaronder deze vindbaar zijn, deel uitmaakt van de titel van de rechtshandeling zelf (zie aanwijzing 3.42). Wanneer er een bijzondere is om toch de vindplaats te vermelden (bijvoorbeeld om de datum van uitgifte van het betreffende Publicatieblad aan te duiden) wordt de notatie gebruikt zoals in deze aanwijzing beschreven.

Hoewel de EU zelf de afkorting ‘Pb’ hanteert wordt, ter voorkoming van verwarring met het Publicatieblad van Curaçao, de afkorting ‘PbEU’ gebruikt dan wel, indien het een publicatie van voor 1 februari 2003 betreft, de afkorting ‘PbEG’.

Vanaf 1 oktober 2023 hanteert de EU een andere wijze van nummering, zie de voorbeelden hieronder.

Voorbeelden

  • Mededelingen/rechtshandelingen van voor 1 februari 2003:

    Richtlijn 83/ 189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1983, L 109)

  • Mededelingen/rechtshandelingen van 1 februari 2003 tot 1 oktober 2023:

    Mededeling van de Commissie inzake financiële sancties in niet-nakomingsprocedures (PbEU 2023, C 2)

  • Mededelingen/rechtshandelingen vanaf 1 oktober 2023:

    Mededeling van de Commissie van 5 januari 2024 inzake wisselkoersen van de euro (PbEU C 2024/573)

    Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2024/325 van de Commissie van 19 januari 2024 tot wijziging van Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2019/68 wat betreft de minimale diepte van markeringen op vuurwapens en essentiële onderdelen (PbEU L 2024/325).

P

In de toelichting bij aanwijzing 3.48 wordt ‘Zie over de (...) ook aanwijzing 4.29.’ vervangen door ‘Zie over de verwijzing in wetgeving naar normalisatienormen en over de status van verwezen normen artikel 14a van de Bekendmakingswet en aanwijzing 4.29. Zie ook de brief van de Minister van Justitie van 9 april 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 28 325, nr. 105) en de brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 30 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 27 406, nr. 193).’

Q

De toelichting bij aanwijzing 3.49 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘artikel 1.4, eerste lid, van de Regeling omgevingswet’ wordt vervangen door ‘artikel 7.1a van de Omgevingsregeling’.

2. ‘De publicaties worden (...) van de Bekendmakingsregeling)’ wordt vervangen door ‘Papier voldoet aan NEN 2728:2006 (artikel 4 van de Archiefregeling)’.

R

In de toelichting bij aanwijzing 3.50 wordt ‘artikel 10a van de Bekendmakingswet’ vervangen door ‘artikel 19, derde lid, van de Bekendmakingswet’.

S

Aanwijzing 3.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘in een ander van overheidswege verkrijgbaar gesteld publicatieblad of door middel van terinzagelegging’ vervangen door ‘door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium’.

2. In het vierde lid wordt ‘bekend gemaakt’ vervangen door ‘bekendgemaakt’.

T

In de toelichting bij aanwijzing 3.52 vervalt ‘kamer(s) (indien gebruikt als soortnaam),’.

U

In de toelichting bij aanwijzing 3.62 wordt ‘Zie voor bijlagen (...) ook aanwijzing 4.41.’ vervangen door ‘Zie voor bijlagen die bekend worden gemaakt door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant ook aanwijzing 4.32.’

V

In de toelichting bij aanwijzing 4.2 worden na ‘Eerste lid. Na het opschrift wordt geen punt geplaatst.’ de volgende alinea’s ingevoegd:

Onderdeel c. Ook een door een minister in het kader van rijkswetgeving vastgestelde regeling wordt aangeduid als ‘regeling’ en niet als ‘rijksregeling’. Zie ook de aanwijzingen 3.18 en 3.25.

Onderdelen c en d. Zie ook de aanwijzingen 3.23 en 3.26.

W

De toelichting bij aanwijzing 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘In het opschrift (...) wetten / besluiten / regelingen’.’ wordt een alinea ingevoegd, luidende:

Wanneer in het opschrift wordt verwezen naar een andere regeling kan volstaan worden met een verkorte aanduiding van die regeling in plaats van de wijze van aanhalen die is voorgeschreven in aanwijzing 3.37. Zo hoeft in het opschrift niet ook de vindplaats van die andere regeling genoemd te worden.

2. Onder toevoeging van een punt aan het slot van het derde voorbeeld wordt een voorbeeld toegevoegd, luidende:

  • Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Wet precursoren voor explosieven en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1148 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven (in plaats van: Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Wet precursoren voor explosieven en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013).

X

Aan paragraaf 4.1 wordt een aanwijzing toegevoegd, luidende:

Aanwijzing 4.4a Vermelding KetenID

Indien beschikbaar wordt onder het opschrift van een regeling tussen haken het KetenID vermeld.

Toelichting

De vermelding van het KetenID stelt de lezer in staat om via de Wetgevingskalender relevante informatie met betrekking tot het voorstel te vinden, zoals het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport. Het KetenID wordt ontleend aan het interdepartementale wetgevingsinformatiesysteem Kiwi, waarin de meeste regelgeving in wording is opgenomen vanaf de ontwerpfase. Informatie over deze regelgeving in wording wordt aangeboden op de Wetgevingskalender.

Ten behoeve van geautomatiseerde herkenning van dit kenmerk wordt het KetenID weergegeven in de vorm WGK[nnnnnn], waarbij een nummer van minder dan zes cijfers waar nodig van voorloopnullen wordt voorzien.

Voorbeelden
  • Wet:

    Wijziging van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES in verband met het toekennen van preferentie aan de verschuldigde uitkeringen tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en in de kosten van levensonderhoud en studie van jong meerderjarigen

    (KetenID WGK012963)

  • Algemene maatregel van bestuur:

    Besluit van [...], houdende regels ter uitvoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Uitvoeringsbesluit Wtza)

    (KetenID WGK008987)

    Op de voordracht van Onze Minister voor Medische Zorg, van [...], kenmerk [...], gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministeriële regeling:

    Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties [PM] 2022, nr. CZW/S&B/...., houdende nadere eisen en regels voor het verlenen van een toelating voor publieke en private identificatiemiddelen (Regeling nadere eisen identificatiemiddelen, authenticatiediensten en machtigingsdiensten Wdo)

    (KetenID WGK010753)

Y

Aanwijzing 4.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij de vaststelling van het moment van inwerkingtreding wordt geen onderscheid gemaakt tussen categorieën van gevallen waarop de regeling toepasselijk wordt.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor ‘Een regeling dient (...) inwerkingtredingsbepaling te bevatten.’ wordt ingevoegd ‘Eerste lid.

b. ‘Artikel 7’ wordt telkens vervangen door ‘Artikel 10, eerste lid,’.

c. ‘aanwijzingen 4.21 tot en met 4.23’ wordt vervangen door ‘aanwijzingen 4.21 en 4.22’.

d. Na ‘Rijkswetgeving. (...) hun inwerkingtreding regelen.’ worden twee alinea’s toegevoegd, luidende:

Tweede lid. De strekking van dit lid is dat aan een regelingsonderdeel of een wijziging daarvan niet meer dan één inwerkingtredingsmoment wordt toegekend. Wanneer verschillende inwerkingtredingsmomenten voor verschillende categorieën van gevallen worden vastgesteld geeft dit complicaties, bijvoorbeeld bij de vraag of de regeling als in werking getreden getoond moet worden op www.wetten.nl. Dit geldt a fortiori voor situaties waarin bepaald wordt dat een wijziging van een regeling op verschillende momenten in werking treedt voor verschillende groepen van gevallen. Daardoor ontstaat namelijk de situatie dat gedurende een bepaalde periode gelijktijdig twee versies van de regeling juridische gelding hebben. Zeker wanneer gedurende de overgangsfase nog wijzigingen van de oude of nieuwe versie van de regeling noodzakelijk zijn, leidt dit tot complicaties. Voor zulke gevallen is het wenselijker om verschillende toepassingsmomenten aan te wijzen met ingang waarvan de in werking getreden regeling gaat gelden voor de te onderscheiden categorieën. Bij wijzigingen van regeling kan worden gedacht aan overgangsrechtelijke bepalingen waarmee eerbiedigende of uitgestelde werking aan de nieuwe regeling wordt verleend (zie aanwijzing 5.64). Bij geheel nieuwe regelingen valt te denken aan het aanwijzen van toepassingsmomenten, zie aanwijzing 5.74a.

Deze aanwijzing staat er niet aan in de weg dat per onderdeel van een regeling verschillende inwerkingtredingsmomenten worden vastgesteld.

Z

In aanwijzing 4.19 wordt ‘inwerkingtreding en bekendmaking’ vervangen door ‘inwerkingtreding, inwerkingstelling, toepassingsmomenten en bekendmaking’.

AA

De toelichting bij aanwijzing 4.26 komt te luiden:

Toelichting

Eerste lid. De plaatsing van algemeen verbindende voorschriften in het Staatsblad en algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels in de Staatscourant is reeds in de Bekendmakingswet geregeld (artikel 4 onderscheidenlijk artikel 5). Volstaan kan dus worden met de opdracht tot bekendmaking in het slotformulier. Zie aanwijzing 4.31.

Tweede lid. Het Staatsblad is in beginsel gereserveerd voor de bekendmaking van wetten en algemene maatregelen van bestuur, alsmede voor de bekendmaking van besluiten die de gelding van deze regelingen betreffen, zoals in- of uitwerkingtreding, in- of buitenwerkingstelling en vaststelling van toepassingsmomenten. Andere koninklijke besluiten (bijvoorbeeld een Koninklijk Besluit tot ontbinding van de Tweede Kamer of tot schorsing van een besluit van een gemeenteraad, alsmede een benoemings- of ontslagbesluit) worden in de Staatscourant geplaatst.

BB

Aanwijzing 4.29 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘bekendmaking’ wordt vervangen door ‘mededeling’.

2. De toelichting komt te luiden:

Toelichting

Onder ‘mededeling’ dient ingevolge de Bekendmakingswet te worden verstaan: plaatsing van de integrale tekst van de normen in de Staatscourant.

Zie voor het al dan niet dwingend verwijzen naar normen van niet-publiekrechtelijke aard de toelichting bij aanwijzing 3.48. Bij dwingende verwijzing naar normen van niet-publiekrechtelijke aard dienen die normen kosteloos ter beschikking te worden gesteld. Zie artikel 14a van de Bekendmakingswet. In artikel 14a, vierde lid, is ook bepaald dat indien de mededeling van de normen niet is toegestaan en de kenbaarheid niet kan worden verzekerd – bijvoorbeeld omdat het auteursrecht daaraan in de weg staat en over de toegankelijkheid (nog) geen overeenkomst is gesloten of niet kan worden gesloten – eenieder op verzoek kosteloos inzage in deze normen wordt verleend, ten minste zolang deze normen van toepassing zijn verklaard. Als een dergelijke norm alleen via terinzagelegging kenbaar kan worden gemaakt, zal steeds een afweging dienen te worden gemaakt of tot het opleggen van die norm moet worden overgegaan. Zie ook de brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 30 juni 2011, (Kamerstukken II 2010/11, 27 406, nr. 193). Kosteloze terbeschikkingstelling is niet vereist indien de overheid zelf de enige normadressaat is.

CC

In de toelichting bij aanwijzing 4.31 wordt ‘Op grond van (...) dit slotformulier gebruikt.’ vervangen door ‘Artikel 5, aanhef en onderdeel e, van de Bekendmakingswet bepaalt dat beleidsregels vastgesteld vanwege het Rijk in de Staatscourant worden bekendgemaakt.’

DD

Aanwijzing 4.32 komt te luiden:

Aanwijzing 4.32 Slotformulier bij bekendmaking bijlagen via ander algemeen toegankelijk elektronisch medium

Indien een bij een regeling behorende bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant, wordt in de modellen voor het slotformulier, genoemd in aanwijzing 4.31, na ‘geplaatst’ telkens ingevoegd: , met uitzondering van [de] bijlage[n] ..., die [zal / zullen] worden geplaatst op het in artikel ... vermelde internetadres.

Toelichting

Deze aanwijzing ziet op het slotformulier bij gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die wordt geboden door artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet: bekendmaking door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant. Hierbij kan worden gedacht aan de website van (een dienstonderdeel van) de Rijksoverheid. Zie aanwijzing 5.76. In dat geval wordt in het slotformulier verwezen naar de bepaling in de regeling waar het afwijkende bekendmakingsadres is gegeven.

Beschikbaar blijven. Het is ook voor met toepassing van artikel 7 van de Bekendmakingswet bekendgemaakte bijlagen van belang dat deze elektronisch beschikbaar blijven op de bij de bekendmaking aangegeven wijze. Indien de elektronische beschikbaarheid op de bij de bekendmaking aangegeven wijze niet langer is verzekerd, voorziet het desbetreffende bestuursorgaan daarom in een vervangende wijze (bijvoorbeeld een ander webadres) die door middel van een wijziging van het in de regeling aangegeven internetadres wordt bekendgemaakt. Zie artikel 4.1 van het Besluit elektronische publicaties. Zie ook aanwijzing 4.41.

EE

In de toelichting bij aanwijzing 4.38 wordt na ‘De staatssecretaris tekent (...) minister ad interim.’ ingevoegd ‘Ook in het opschrift en de aanhef van de regeling wordt de staatssecretaris dan genoemd.’

FF

Aanwijzing 4.41 komt te luiden:

Aanwijzing 4.41 Opnieuw vaststellen van niet uit tekst bestaande informatie of via ander algemeen toegankelijk elektronisch medium bekendgemaakte bijlage bij wijziging daarvan

Bij een wijziging in een regeling van niet uit tekst bestaande informatie die niet kan worden geconsolideerd of bij een wijziging van een bij een regeling behorende bijlage die is bekendgemaakt door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant, wordt die informatie of bijlage opnieuw vastgesteld.

Toelichting

In artikel 7, eerste lid, van de Bekendmakingswet is bepaald dat een algemeen verbindend voorschrift of beleidsregel uit een tekst bestaat en tevens informatie kan bevatten die niet uit tekst bestaat, mits deze informatie in begrijpelijke vorm kan worden bekendgemaakt. Daarbij valt te denken aan kaarten of afbeeldingen. Verder voorziet artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet in bekendmaking van een bij een regeling behorende bijlage door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant in verband met de aard of omvang daarvan (zie aanwijzing 4.28). Voorbeelden zijn bepaalde afbeeldingen, (digitale) maquettes en film- of geluidsbestanden die door hun aard niet in de voor de publicatiebladen geldende standaarden passen of bestanden die door hun omvang slechts tegen hoge kosten en inspanning in die standaard te brengen zijn. Artikel 19, eerste lid, van de Bekendmakingswet verplicht er echter ook toe om dergelijke informatie of bijlagen in geconsolideerde vorm beschikbaar te stellen. Om te kunnen garanderen dat na wijziging van de informatie of bijlage een geconsolideerde versie daarvan beschikbaar is, schrijft de Bekendmakingswet voor dat zo’n wijziging de vorm moet hebben van een integrale nieuwe vaststelling.

GG

In de toelichting op het tweede lid van aanwijzing 4.44 wordt na ‘de Autoriteit persoonsgegevens (artikel 36, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming)’ ingevoegd ‘, het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding (artikel 7.2, derde lid, van de Wet open overheid)’.

HH

De toelichting bij aanwijzing 4.45 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘de (rijks)ministerraad of de onderraad’ wordt telkens vervangen door ‘de (rijks)ministerraad, de onderraad of het ambtelijke voorportaal’.

2. ‘de onderdelen 7.1 (Gevolgen voor burgers) en 7.2 (Gevolgen voor bedrijven) van het IAK’ wordt vervangen door ‘de onderdelen 4 (Wat zijn de gevolgen van deze opties?) en 5 (Wat is de voorkeursoptie?) van het Beleidskompas’.

II

In de toelichting bij aanwijzing 4.46 wordt ‘Ingevolge de genoemde artikelen van de Gemeentewet en de Provinciewet vergoedt het Rijk de kosten van medebewindstaken voor zover deze ten laste van gemeente, respectievelijk provincie, blijven.’ vervangen door ‘Ingevolge de genoemde artikelen van de Provinciewet, de Gemeentewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vergoedt het Rijk de kosten van medebewindstaken voor zover deze ten laste blijven van provincie, respectievelijk gemeente en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.’

JJ

In de toelichting op aanwijzing 4.51 wordt een zin toegevoegd, luidende: ‘Bij verwijzing naar stukken die in het L-blad van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd, is het niet nodig de vindplaats te vermelden, zie aanwijzing 3.42.’

KK

Aanwijzing 4.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de memorie of de nota van toelichting’ vervangen door ‘de memorie of nota van toelichting’.

2. In de toelichting wordt ‘Deze aanwijzing geldt (...) (zie aanwijzing 8.13).’ vervangen door:

Deze aanwijzing geldt ook voor de ondertekening van de toelichting op een nota van wijziging. De aanwijzing geldt niet voor de ondertekening van de voordracht en de memorie van toelichting bij een voorstel van wet tot goedkeuring van een verdrag en van de toelichtende nota in geval van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag (zie aanwijzing 8.13). Deze voordracht wordt gedaan door de Minister van Buitenlandse Zaken mede namens de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. De eerstverantwoordelijke bewindspersoon en de Minister van Buitenlandse Zaken ondertekenen gezamenlijk de toelichting en – in het geval van uitdrukkelijke goedkeuring – na aanvaarding de goedkeuringswet. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken voor het buitenlands beleid van het Koninkrijk tot uitdrukking gebracht.

LL

In de toelichting bij aanwijzing 5.11 wordt ‘In die gevallen kan rechtspersoonlijkheid’ vervangen door ‘In de gevallen dat rechtspersoonlijkheid wenselijk is, kan deze’.

MM

In aanwijzing 5.14 wordt na ‘aanwijzingen te geven’ ingevoegd ‘aan een zelfstandig bestuursorgaan’.

NN

Aanwijzing 5.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘geen hardheidsclausule’ wordt vervangen door ‘een hardheidsclausule’.

b. ‘tenzij’ wordt vervangen door ‘indien’.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Alvorens een hardheidsclausule op te nemen, wordt bezien of toepassing kan worden gegeven aan aanwijzing 2.11, tweede lid.

3. De toelichting komt te luiden:

Toelichting

Deze aanwijzing ziet op hardheidsclausules in de klassieke zin van het woord, dat wil zeggen: bepalingen van algemene aard die voorzien in de mogelijkheid voor het bestuursorgaan om af te wijken van een dwingendrechtelijk voorgeschreven resultaat, op grond van het criterium dat dat resultaat, gelet op het belang van doel of strekking van de regeling, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Van een hardheidsclausule wordt alleen gebruik gemaakt wanneer de ruimte voor maatwerk niet op een andere wijze in de regeling kan worden geboden. Bepalingen waarin discretionaire bevoegdheden worden toegekend waaraan concrete en specifieke voorwaarden zijn verbonden, vallen buiten de reikwijdte van deze aanwijzing.

Een hardheidsclausule onderscheidt zich van ontheffings- en vrijstellingsbepalingen, doordat vooraf niet (precies) te voorzien is of afwijking nodig zal zijn en zo ja, om welke gevallen of groepen gevallen het bij de toepassing zal gaan. Voorts beperkt de toepassing van een hardheidsclausule zich tot (eventuele) onbillijkheden van overwegende aard. Bij ontheffingen is het juist van meet af aan de uitdrukkelijke bedoeling om in bepaalde, individuele, voorzienbare gevallen een uitzondering te maken op de wettelijke regel. Alleen wanneer een ontheffings- of vrijstellingssysteem zeer gebonden bevoegdheden bevat, kan voor het daarnaast opnemen van een hardheidsclausule nog ruimte zijn.

Eerste lid. Aan het opnemen van hardheidsclausules in de wetgeving kleven praktische bezwaren. Niet zelden blijken dergelijke clausules conflictopwekkend te zijn. In de praktijk kan het opnemen van een hardheidsclausule leiden tot grote aantallen aanvragen om toepassing van de hardheidsclausule, terwijl inwilliging daarvan slechts in zeer beperkte mate aangewezen is. Daarbij dient te worden bedacht dat tegen de afwijzing van de aanvraag om toepassing van een hardheidsclausule beroep openstaat bij de bestuursrechter. Mede gelet op aanwijzing 2.8 leiden deze factoren tot de noodzaak terughoudendheid te betrachten met het opnemen van hardheidsclausules. Indien een hardheidsclausule wordt opgenomen, dient hiervoor in de toelichting een toereikende motivering opgenomen te worden. Daarbij dienen de volgende cumulatieve voorwaarden als oriëntatiepunten:

  • a. te verwachten is dat bij de toepassing van de regeling sprake zal zijn van niet door de wetgever voorziene situaties: dit kan in het bijzonder aan de orde zijn bij introductie van wezenlijk nieuwe of afwijkende normenstelsels die rechtsgevolgen hebben voor een groot aantal burgers of bedrijven;

  • b. denkbaar is dat toepassing van de norm leidt tot gevolgen die, gezien de doelstelling en strekking ervan, als onaanvaardbare onbillijkheden zullen moeten worden aangemerkt: hierdoor wordt verzekerd dat benutting van een hardheidsclausule niet aan de orde kan zijn bij rechtsgevolgen die in redelijkheid niet als onaanvaardbaar onbillijk kunnen worden aangemerkt, in het bijzonder niet wanneer de wetgever bewust deze rechtsgevolgen heeft beoogd;

  • c. deze rechtsgevolgen kunnen niet of onvoldoende worden voorkomen door de norm open te formuleren of door discretionaire bevoegdheden toe te kennen: dit verplicht er toe om bij de formulering van de regelgeving indien mogelijk en gewenst het uitvoerende bestuursorgaan discretionaire ruimte te bieden in plaats van gebonden beschikkingen voor te schrijven (zie aanwijzing 2.11, tweede lid);

  • d. de opschorting van de wettelijke norm dient geen (onaanvaardbaar) nadelige gevolgen te hebben voor derden: hierdoor wordt verzekerd dat de rechtszekerheid van derden niet te lijden heeft onder toepassing van een hardheidsclausule. Zie hiervoor ook de toelichting op het derde lid.

Het primaat van de wetgever brengt met zich dat een hardheidsclausule in beginsel in de wet zelf wordt opgenomen; zie ook aanwijzing 2.19. Onder omstandigheden is ook denkbaar dat een hardheidsclausule in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt opgenomen, voor zover dit valt te rijmen met de ruimte die de formele wetgever heeft willen bieden aan de gedelegeerde regelgever of de uitvoerder daarvan. In het algemeen zal de toepassing van een hardheidsclausule beperkt blijven tot individuele gevallen. Onder omstandigheden kan een hardheidsclausule evenwel ook op een concreet te traceren groep van gevallen worden toegepast. Dan zal er overigens al gauw sprake zijn van bestendig beleid dat uiteindelijk in een algemeen verbindend voorschrift moet worden neergelegd (zie het vierde lid).

Tweede lid. Een hardheidsclausule in de bovenbedoelde zin geeft ruimte voor een inbreuk op het primaat van de wetgever, doordat het bestuursorgaan een besluit kan nemen met een niet vooraf door de wetgever voorziene (of zelfs: gewenste) inhoud. Dit mogelijke principiële bezwaar brengt mee dat eerst wordt onderzocht of toepassing kan worden gegeven aan aanwijzing 2.11, tweede lid, waarmee de wetgever de ruimte en de criteria bepaalt om de met de wet beoogde beleidsdoelen te realiseren.

Derde lid. Het is niet altijd te vermijden dat derden enig nadeel ondervinden van de toepassing van een hardheidsclausule (denk aan de situatie dat een vergunning wordt verleend hoewel niet aan alle daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan terwijl concurrenten daar wel aan hebben voldaan). Vermeden moet echter worden dat het in bijzondere omstandigheden buiten toepassing laten of afwijken van een regeling onaanvaardbaar nadelige effecten heeft of in het algemeen kan hebben voor derden-belanghebbenden wier belang door de desbetreffende algemeen verbindende voorschriften wordt beschermd. De behoefte aan een hardheidsclausule doet zich in de praktijk soms gevoelen bij de toepassing van (meer) gebonden bestuursbevoegdheden. Dit geeft een verdere beperking van het gebruik van hardheidsclausules. In de praktijk betekent dit dat hardheidsclausules in bijzondere omstandigheden wel worden opgenomen in regelingen op het terrein van de belastingen, de sociale zekerheid, de rechtspositie en in bepaalde subsidieregelingen.

Vierde lid. Voor de realisering van het primaat van de wetgever en uit het oogpunt van duidelijkheid en rechtszekerheid verdient het de voorkeur om bestendig beleid dat in eerste instantie zal zijn neergelegd in een beleidsregel, uiteindelijk in wetgeving neer te leggen. Het is daarom van belang om de toepassing van hardheidsclausules periodiek te evalueren.

OO

In de toelichting op aanwijzing 5.28 vervallen ‘(PbEU 2005, L 255)’ en ‘(PbEU 2008, L 218)’.

PP

In de toelichting op aanwijzing 5.29 vervalt ‘(PbEU 2006, L 376)’.

QQ

In de toelichting op aanwijzing 5.33 vervalt ‘(PbEU 2016, L 119)’.

RR

Na paragraaf 5.8 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5.8a Openbaarheid van overheidsinformatie

Aanwijzing 5.34a Afwijking openbaarheidsregime Wet open overheid
  • 1. Indien er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van het openbaarheidsregime van de Wet open overheid, wordt de afwijking in de bijlage bij die wet vermeld.

  • 2. Voor het wijzigen van de bijlage bij de Wet open overheid wordt het volgende voorbeeld als uitgangspunt gebruikt:

In de bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

  • Waterschapswet: de artikelen 37 en 43.

Toelichting

De Wet open overheid (Woo) bevat regels voor de openbaarheid van overheidsinformatie. Het uitgangspunt is dat de Woo van toepassing is, tenzij op grond van de bijlage bij de Woo een bijzonder openbaarheidsregime van toepassing is dat in een bijzondere wet is neergelegd. Dit volgt uit artikel 8.8 Woo en de daarbij behorende bijlage. Een uitzondering op het openbaarheidsregime van de Woo is alleen mogelijk op het niveau van de wet en slechts in geval van zwaarwegende redenen (zie ook aanwijzing 2.46). Daarbij moet altijd eerst overwogen worden of de uitzonderingsgronden in de Woo toereikend zijn om de gewenste beperking van de openbaarheid te realiseren. Ter beoordeling hiervan vindt afstemming plaats met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met het oog op de kenbaarheid en eenheid van wetgeving is het van belang dat een uitzondering op de Woo wordt geregeld in de bijlage bij artikel 8.8 Woo. Het volstaat om in die bijlage de artikelen uit de wet te noemen waarin het bijzondere openbaarheidsregime is neergelegd en waarmee dus wordt afgeweken van het algemene openbaarheidsregime van de Woo. Het wetsvoorstel waarin de uitzondering op de Woo wordt geregeld dient in de consultatiefase te worden voorgelegd aan het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding (dit volgt uit artikel 7.2, derde lid, Woo).

SS

In de toelichting bij aanwijzing 5.58 wordt ‘onderdeel 7.7 (Evalueren en monitoren van beleid) van het IAK’ vervangen door ‘onderdeel 5 (Wat is de voorkeursoptie?) van het Beleidskompas’.

TT

Aanwijzing 5.68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt ‘wetvoorstel’ vervangen door ‘wetsvoorstel’.

2. Aan het einde van de toelichting worden de volgende voorbeelden toegevoegd:

Voorbeelden bij het eerste en tweede lid

  • Indien het bij koninklijke boodschap van 12 december 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten in verband met een vereenvoudiging van de beslagvrije voet (Wet vereenvoudiging beslagvrije voet) (Kamerstukken 34 628) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II, onderdeel D, van deze wet, wordt artikel II van deze wet als volgt gewijzigd:

    A

    (...)

    B

    (...)

  • Indien het bij geleidende brief van 5 februari 2020 aanhangig gemaakte voorstel van wet van de leden Klaver en Ouwehand tot wijziging van de Wet milieubeheer en het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van een vuurwerkverbod voor consumenten (Kamerstukken 35 386) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel C, van die wet later in werking treedt dan artikel IV, onderdeel F, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel C, van die wet ‘tweede lid’ vervangen door ‘derde lid’.

UU

Aanwijzing 5.70, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘het volgende model’ vervangen door ‘een van de volgende modellen’.

2. Voor het model wordt ‘A.’ ingevoegd.

3. Er wordt een model toegevoegd, luidende:

  • B. Met ingang van [datum] treedt [wet/besluit] in werking, met dien verstande dat die wet/dat besluit in werking treedt voordat/nadat [wet/besluit] in werking treedt.

VV

In de aanhef van aanwijzing 5.71, eerste lid, wordt ‘gebuikt’ vervangen door ‘gebruikt’.

WW

De titel van paragraaf 5.17 komt te luiden:

§ 5.17 Bijzondere vormen van geldingsmomenten en bekendmaking

XX

Na aanwijzing 5.74 wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 5.74a Toepassingsmoment

  • 1. Indien het noodzakelijk is om te regelen dat een regeling of regelingsonderdeel niet direct bij inwerkingtreding zal gelden voor één of meer categorieën van gevallen wordt dit tot uitdrukking gebracht door een afwijkend moment vast te stellen met ingang waarvan die regeling of dat onderdeel van toepassing wordt voor de desbetreffende categorie.

  • 2. Een wet kan bepalen dat een daarin aangewezen toepassingsmoment bij Koninklijk Besluit wordt vastgesteld.

Toelichting

Eerste lid. Voorkomen moet worden dat voor verschillende categorieën verschillende inwerkingtredingsmomenten van een regeling worden vastgesteld (zie aanwijzing 4.14). Normaliter is een regeling of regelingsonderdeel algemeen toepasselijk vanaf het moment van inwerkingtreding daarvan. Indien het noodzakelijk is van deze hoofdregel af te wijken door voor een of meer categorieën van gevallen een later toepassingsmoment vast te stellen, krijgt een in werking getreden regeling(selement) uitgestelde werking ten aanzien van die gevallen waarvoor het toepassingsmoment nog niet is bereikt. Deze figuur kan met name bruikbaar zijn bij de implementatie van Europese regelgeving waarin verschillende data van toepassing zijn vastgesteld voor verschillende categorieën van gevallen.

Indien bij een wijziging van regelgeving een later toepassingsmoment van de nieuwe regeling moet gelden voor een categorie van gevallen, kan ook door middel van overgangsrecht uitgestelde werking aan de nieuwe regeling worden verleend voor de aangewezen categorie (zie aanwijzing 5.64).

Tweede lid. Deze figuur is vergelijkbaar met de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding bij afzonderlijk Koninklijk Besluit.

Voorbeeld
  • Deze wet is van toepassing met ingang van een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende categorieën van inrichtingen verschillend kan worden vastgesteld.

YY

Na aanwijzing 5.75 wordt een aanwijzing 5.76 ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 5.76 Bekendmaking bijlagen via ander algemeen toegankelijk elektronisch medium

Een wet, algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling of beleidsregel kan na voorafgaande instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bepalen dat een daarbij behorende bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een in die wet, algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling of beleidsregel aangewezen ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant, indien:

  • a. de bijlage wegens aard of omvang niet geschikt is voor publicatie in het Staatsblad of de Staatscourant; en

  • b. de kenbaarheid voor de direct bij de regeling betrokken personen op die wijze voldoende verzekerd is.

Toelichting

Deze aanwijzing bevat criteria voor gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die wordt geboden door artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet: bekendmaking door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant, bijvoorbeeld de website van (een dienstonderdeel van) de Rijksoverheid.

De in aanwijzing 3.50, tweede lid, neergelegde eisen aan de vorm en locatie van bekendmaking zijn in zo’n geval overigens van toepassing.

Blijkens de wetsgeschiedenis moet deze uitzondering terughoudend worden toegepast. Uit de term ‘bijlage’ volgt dat het bij de toepassing van artikel 7 van de Bekendmakingswet niet kan gaan om het gehele algemeen verbindend voorschrift of de gehele beleidsregel. Voorbeelden zijn bepaalde afbeeldingen, (digitale) maquettes en film- of geluidsbestanden die door hun aard niet in de voor het Staatsblad en de Staatscourant geldende standaarden passen of bestanden die door hun omvang slechts tegen hoge kosten en inspanning in die standaard te brengen zijn (zie Kamerstukken II 2018/19, 35 218, nr. 3, p. 41). Om te bewaken dat artikel 7 terughoudend wordt toegepast, is in dat artikel de figuur opgenomen van de instemming door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Omdat de uitzondering in de bekend te maken publicatie dient te worden opgenomen, zal die instemming voorafgaand aan de vaststelling moeten worden verkregen. Bij wetten en algemene maatregelen van bestuur wordt de instemming van de ministerraad met het voorstel van wet onderscheidenlijk het ontwerpbesluit geacht de instemming in te houden van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de publicatie door middel van het aangewezen andere algemeen toegankelijk elektronisch medium.

Het bepalen dat een bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium, geschiedt door middel van een bepaling in het lichaam van de regeling zelf, en wordt naar die bepaling verwezen in het slotformulier: zie aanwijzing 4.32. Wanneer de in de regeling aangegeven locatie moet worden aangepast, bijvoorbeeld omdat het internetadres wordt gewijzigd, dient dat ook te leiden tot wijziging van het aangegeven adres in die regeling.

ZZ

In de toelichting op aanwijzing 6.11 vervalt ‘(PbEU 2013, L 352)’.

AAA

Het opschrift van aanwijzing 6.18 komt te luiden:

Aanwijzing 6.18 Wijziging van opsomming of indeling artikel

BBB

Aanwijzing 6.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het wijzigen van een al uitgevoerde wijzigingsopdracht leidt niet tot aanpassing van de aangebrachte wijzigingen. Evenmin maakt het laten vervallen van een al uitgevoerde wijzigingsopdracht de aangebrachte wijzigingen ongedaan.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘intrekking’ wordt vervangen door ‘het laten vervallen’.

b. ‘de regeling’ wordt vervangen door ‘de bepaling’.

3. De toelichting komt te luiden:

Toelichting

Eerste lid. Een wijzigingsopdracht is, nadat de wijziging is doorgevoerd in de doelregeling, meteen uitgewerkt. Het is dan niet meer mogelijk om een door die wijzigingsopdracht aangebrachte wijziging nog aan te passen door de wijzigingsopdracht anders te formuleren. Dit kan alleen door de gewijzigde regeling opnieuw te wijzigen door middel van een nieuwe wijzigingsopdracht. Ook voor een wijzigingsopdracht die – bijvoorbeeld door een onjuiste formulering – niet kon worden doorgevoerd, geldt dat deze na het moment waarop de wijziging moest worden doorgevoerd niet meer kan worden hersteld door alsnog de wijzigingsopdracht aan te passen.

Voorafgaand aan het moment waarop een wijzigingsopdracht doorgevoerd moet worden kan deze nog wel worden aangepast. In het algemeen is dit het moment van inwerkingtreding daarvan, maar het kan ook zijn dat het toepassingsmoment van de wijzigingsopdracht bijvoorbeeld aan het inwerkingtreding van een andere regeling is gekoppeld. In dat geval kan de wijzigingsopdracht dus ook in het tijdvak tussen inwerkingtreding en toepassingsmoment nog zinvol worden gewijzigd.

Tweede lid. Is een regeling eenmaal vervallen, dan kan zij alleen herleven door hernieuwde vaststelling, eventueel met terugwerkende kracht. Hiervan is te onderscheiden de situatie dat niet een regeling is vervallen maar een bevoegdheid in een overigens van kracht blijvende regeling. In dat geval kan door wijziging van deze regeling met terugwerkende kracht de vervallen bevoegdheid over de achterliggende periode weer in het leven worden geroepen.

CCC

Aanwijzing 6.30 komt te luiden:

Indien tijdens de schriftelijke behandeling van een wetsvoorstel een nota van wijziging met inhoudelijke betekenis wordt overwogen, wordt overlegd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of die nota van wijziging aan een wetgevingstoets zal worden onderworpen.

DDD

De toelichting bij aanwijzing 6.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘Een amendement (...) wordt bestreden.’ wordt ingevoegd ‘Het amendement kan zowel tijdens de plenaire beraadslaging als in een wetgevingsoverleg worden overgenomen (zie artikel 9.8 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer).’

2. ‘Overneming pleegt eerst in de tweede termijn van de Kamer’ wordt vervangen door ‘Overneming pleegt daarbij eerst in de tweede termijn’.

3. Na ‘De voorzitter van de Kamer’ wordt ingevoegd ‘, of de commissievoorzitter tijdens een wetgevingsoverleg,’ en wordt ‘geen lid van de Kamer’ vervangen door ‘geen van de in de vergaderzaal aanwezige leden’.

EEE

In de toelichting bij aanwijzing 6.32 wordt ‘artikel 106’ vervangen door ‘artikel 9.13’.

FFF

In de aanwijzingen 6.33, 8.19 en 8.20 wordt ‘kamers’ telkens vervangen door ‘Kamers’.

GGG

De toelichting bij aanwijzing 6.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘artikel 106’ wordt vervangen door ‘artikel 9.13’.

2. Na ‘Het besluit en (...) moeten worden toegezonden.’ wordt toegevoegd ‘Anders dan bij een besluit tot plaatsing van de integrale tekst van een gewijzigde regeling (aanwijzing 6.22) wordt dit besluit niet gepubliceerd in het Staatsblad, maar enkel de aangepaste wettekst.’

HHH

Aanwijzing 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘vanwege de primaire verantwoordelijkheid’ wordt ingevoegd ‘van de betrokken bewindspersoon’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op stukken als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c, waarover in overleg tussen het betrokken ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bepaald dat deze niet ter toetsing voorgelegd hoeven worden.

3. In de toelichting worden na ‘Zie in dit verband ook de in aanwijzing 4.43 genoemde aspecten.’ de volgende alinea’s ingevoegd:

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid overlegt periodiek met elk ministerie welke regelgevingsvoorstellen in de maak zijn aan de hand van een ten behoeve van de selectie opgesteld toetsingskader. In dit overleg wordt afgesproken welke dossiers wel en niet ter toetsing voorgelegd zullen worden. Niet ter toetsing voorgelegde dossiers kunnen direct in ambtelijk voorportaal, onderraad en ministerraad worden geagendeerd. Daarbij wordt vermeld dat het dossier niet onderworpen is geweest aan een wetgevingstoets.

Stukken als bedoeld in het eerste lid, onder d (die opnieuw in de ministerraad worden gebracht vanwege ingrijpende kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State), worden wel steeds ter toetsing aangeboden, ongeacht de vraag of het voorstel eerder was geselecteerd voor toetsing.

III

De toelichting bij aanwijzing 7.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘onderdeel 7 (Wat zijn de gevolgen?) van het IAK’ wordt vervangen door ‘onderdeel 4 (Wat zijn de gevolgen van deze opties?) van het Beleidskompas’.

2. ‘via het Toetsloket’ vervalt.

JJJ

In de toelichting bij aanwijzing 7.6 wordt ‘een ‘Beoordelingskader Interbestuurlijke verhoudingen’’ vervangen door ‘de Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden en het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen’.

KKK

In de toelichting op aanwijzing 7.7 vervallen ‘(PbEG 1983, L 109)’ en ‘(PbEU 2015, L 241)’.

LLL

In de toelichting bij aanwijzing 7.11 vervalt ‘Het Ministerie van Algemene Zaken draagt (...) snel ambtelijk contact.’

MMM

Na aanwijzing 7.11 wordt een aanwijzing 7.11a ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 7.11a Uitgestelde openbaarmaking

Een beslissing als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet open overheid, tot het uitstellen van de openbaarmaking van een ontwerpregeling, de bijbehorende adviesaanvraag en het daarop betrekking hebbende advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt slechts genomen met machtiging van de ministerraad.

Toelichting

De Woo voorziet in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, in een uitzondering op de hoofdregel dat ontwerpregelingen waarover advies wordt gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen een termijn van twee weken actief openbaar worden gemaakt. Deze uitzondering geldt tevens voor de openbaarmaking van het uitgebrachte advies, waarvoor als hoofdregel eveneens een tweewekentermijn geldt (deze hoofdregel vloeit thans voort uit artikel 10.2b Woo, dat voorziet in overgangsrecht zolang artikel 3.3, tweede lid, Woo inzake actieve openbaarmaking nog niet in werking is getreden). De mogelijkheid om de openbaarmaking uit te stellen is uitsluitend bedoeld voor situaties waarin openbaarmaking conform de tweewekentermijn afbreuk zou doen aan een met de regeling beoogd doel. In de parlementaire geschiedenis van de Woo genoemde voorbeelden zijn de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius en fiscale wetten die anticiperend gedrag kunnen uitlokken. Een dergelijke situatie zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen.

De beslissing om de openbaarmaking van de genoemde stukken uit te stellen behoort primair tot de verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersoon. Van belang is dat aan deze beslissing een zorgvuldige afweging voorafgaat. Daarbij dient afstemming plaats te vinden met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Voor het voorstel aan de ministerraad om deze uitzondering uit de Woo toe te passen kan worden volstaan met het ontwerp van de brief van de verantwoordelijke minister aan de vice-president van de Raad van State waarin gemotiveerd kennis wordt gegeven van de uitgestelde openbaarmaking. Deze brief wordt in concept aan de ministerraad voorgelegd.

Artikel 3.3, vijfde lid, onder a, Woo is eveneens van toepassing op eventuele adviesaanvragen voorafgaand aan adviesaanvragen aan de Afdeling advisering. In die fase is geen instemming van de ministerraad noodzakelijk. In dergelijke gevallen zal echter als genoemde bepaling aan de orde is, terughoudend worden omgegaan met andere formele adviesaanvragen dan het wettelijk verplichte advies van de Afdeling advisering.

NNN

Aan de toelichting bij aanwijzing 7.16 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Advisering over een amendement is verder geïndiceerd indien de verenigbaarheid met hoger recht aan de orde is en de aanvaardbaarheid van dat amendement in dat licht moet worden bezien.

OOO

De toelichting bij aanwijzing 7.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘De adviezen kunnen (...) Europees of internationaal recht.’ wordt ingevoegd ‘Verder kan het omvatten de verrichting van procedurele handelingen door het departement waartoe het amendement aanleiding zou geven, zoals notificatie bij de Europese Commissie (zie aanwijzing 9.19) of het verrichten van een specifiek voorgeschreven evenredigheidsbeoordeling en toepassing van publieke consultatie (zie de toelichting bij aanwijzing 2.15).’

2. ‘artikel 96, eerste lid’ wordt vervangen door ‘artikel 9.5, tweede lid’.

PPP

In de toelichting bij aanwijzing 7.23 wordt na ‘Daarnaast kan het (...) van het voorstel.’ ingevoegd ‘Verder kan het omvatten de verrichting door het departement van procedurele handelingen waartoe het voorstel aanleiding zou geven, zoals notificatie bij de Europese Commissie (zie aanwijzing 9.19) of het verrichten van een specifiek voorgeschreven evenredigheidsbeoordeling en toepassing van publieke consultatie (zie de toelichting bij aanwijzing 2.15).’

QQQ

Aan aanwijzing 7.24 wordt een toelichting toegevoegd, luidende:

Toelichting

Tweede lid. De bewindspersoon maakt in ieder geval eigener beweging opmerkingen, indien de bewindspersoon meent dat het initiatiefvoorstel op een of meer punten onverenigbaar is met materiële of procedurele verplichtingen die voortvloeien uit hoger recht. De bewindspersoon zet in het kader van diens inbreng uiteen dat en in welke zin het voorstel onverenigbaar is met hoger recht, en wat dit volgens de bewindspersoon betekent voor het initiatiefvoorstel.

Dit betekent bijvoorbeeld dat indien nog niet de ingevolge richtlijn (EU) 2018/958 verplichte evenredigheidsbeoordeling door het betrokken lid van de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden ten aanzien van een initiatiefvoorstel dat een beperking van de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep omvat, de bewindspersoon deze onverenigbaarheid met die richtlijn vermeldt in diens inbreng. Zie ook aanwijzing 2.15.

RRR

Aan aanwijzing 7.26 wordt een toelichting toegevoegd, luidende:

Toelichting

Bij deze aanwijzing is ook van belang dat indien niet-bekrachtiging wordt overwogen, advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State dient te worden gevraagd, hetgeen consequenties heeft voor de procedure en de termijn daarvan.

SSS

De toelichting bij aanwijzing 8.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘andere overheden of onderdelen van internationale organisaties’ wordt vervangen door ‘andere overheden, met inbegrip van functioneel (zelfstandige bestuursorganen) en territoriaal gedecentraliseerde overheden, of de (onderdelen van) internationale organisaties die de afspraak maken’.

2. ‘lagere overheden of met internationale organisaties’ wordt vervangen door ‘lagere overheden, met inbegrip van functioneel (zelfstandige bestuursorganen) en territoriaal gedecentraliseerde overheden, of met (onderdelen van) internationale organisaties’.

3. ‘Overleg met Directie Juridische Zaken, Afdeling Internationaal Recht.’ en ‘Overleg met Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving.’ vervallen.

4. ‘de Directie Juridische Zaken, Afdeling Internationaal Recht,’ wordt vervangen door ‘de afdeling Internationaal Recht van de Directie Juridische Zaken’.

5. ‘Het Ministerie van (...) beschikbaar via Rijksportaal.’ wordt vervangen door ‘De toetsing van MoU’s door de afdeling Internationaal Recht strekt zich ook uit tot schriftelijke internationale beleidsafspraken van functioneel (zelfstandige bestuursorganen) en territoriaal gedecentraliseerde overheden, in het bijzonder waar die afspraken betrekking hebben op de wettelijke taken van de desbetreffende (overheids)organisatie. In die gevallen gelden dezelfde regels als voor de Rijksoverheid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een brochure opgesteld inzake MoU’s waarin richtlijnen zijn gesteld. De brochure is beschikbaar via het Beleidskompas.’

TTT

Aanwijzing 8.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘Afdeling Verdragen’ vervangen door ‘afdeling Verdragen’.

2. In de toelichting wordt ‘Dit laatste wil (...) de parlementaire goedkeuringsprocedure.’ vervangen door:

In geval van ‘anderszins raken’ wordt voor de parlementaire goedkeuring de rijksprocedure in brede zin toegepast. Deze procedure houdt in dat het verdrag wordt geagendeerd voor de rijksministerraad, dat de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk om advies wordt gevraagd en dat het verdrag aan de Staten van de Caribische landen wordt overgelegd. Dit overleggen heeft een informerend karakter. Bij een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure leidt de rijksprocedure in brede zin tot een gewone wet (en dus niet een rijkswet). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt in overleg met vakdepartementen een inschatting of een verdrag voor Aruba, Curaçao of Sint Maarten kan gelden of Aruba, Curaçao of Sint Maarten anderszins raakt. Die inschatting wordt gemaakt op grond van factoren zoals het insulaire karakter van de Caribische landen, de geografische ligging, klimatologische omstandigheden, kleinschaligheid, draagkracht, culturele verschillen, economische en sociale omstandigheden. Ingevolge het zesde lid van artikel 11 van het Statuut bepalen de landen uiteindelijk zelf of een verdrag hen raakt.

UUU

Aanwijzing 8.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Afdeling Internationaal Recht’ vervangen door ‘afdeling Internationaal Recht’.

2. In het eerste, tweede en derde lid wordt ‘Afdeling Verdragen’ vervangen door ‘afdeling Verdragen’.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘Afdeling Internationaal Recht’ wordt vervangen door ‘afdeling Internationaal Recht’.

b. ‘Afdeling Verdragen’ wordt telkens vervangen door ‘afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken’.

c. ‘Bij overleg over (...) ook aanwijzing 8.9.’ vervalt.

d. Er wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Parlementaire goedkeuring van verdragen kan uitdrukkelijk of stilzwijgend plaatsvinden. Uitdrukkelijke goedkeuring wordt verleend bij (rijks)wet. Voor een uitdrukkelijke goedkeuring wordt in ieder geval gekozen wanneer:

  • a. het verdrag bepalingen bevat die afwijken van de Grondwet;

  • b. ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in de goedkeuringswet een machtiging wordt verleend;

  • c. wetgeving ter implementatie van het verdrag noodzakelijk is; of

  • d. wordt verwacht dat het parlement met de regering over het verdrag van gedachten wenst te wisselen.

Stilzwijgende goedkeuring wordt verleend wanneer niet binnen 30 dagen na overlegging van het verdrag aan het parlement door een van de Kamers de wens te kennen is gegeven dat het verdrag aan uitdrukkelijke goedkeuring wordt onderworpen. Bij overleg over de goedkeuring moet in elk geval worden bezien of parlementaire goedkeuring wel of niet vereist is, of daarvoor de uitdrukkelijke of de stilzwijgende procedure gevolgd zal worden en of er een termijn voor de inwerkingtreding is. Ook de goedkeuringsstukken, eventuele uitvoeringswetgeving, rechtstreekse werking en voorlopige toepassing, zullen in dit overleg aan de orde moeten komen. Zie ook aanwijzing 8.9.

VVV

In aanwijzing 8.4 wordt ‘wetgeving’ telkens vervangen door ‘wet- en regelgeving’.

WWW

In de aanwijzingen 8.5, 8.15, 8.17 en 8.21 wordt ‘Afdeling Verdragen’ vervangen door ‘afdeling Verdragen’.

XXX

Aanwijzing 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘Afdeling Verdragen’ vervangen door ‘afdeling Verdragen’.

2. In de toelichting wordt ‘Afdeling Verdragen’ vervangen door ‘afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken’.

YYY

Aanwijzing 8.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de laatste zin.

2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘Afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken’ wordt vervangen door ‘afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken’.

b. Na ‘Deze aanwijzing verplicht (...) goedkeuringswet en uitvoeringswet.’ wordt ingevoegd ‘Bij uitzondering kunnen de goedkeuringswet en uitvoeringswet afzonderlijk bij de Tweede Kamer worden ingediend.’

c. Na ‘in werking treedt’ wordt ingevoegd ‘om te voorkomen dat internationale verdragsverplichtingen niet (kunnen) worden nagekomen’.

ZZZ

Aanwijzing 8.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt ‘regelgeving’ vervangen door ‘wet- en regelgeving,’.

2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. De komma na ‘politieke intenties’ vervalt.

b. ‘Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Afdeling Verdragen)’ wordt vervangen door ‘De afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken’.

c. ‘een bewindspersoon van Buitenlandse Zaken’ wordt vervangen door ‘de Minister van Buitenlandse Zaken’.

d. Na ‘goedkeuringswet’ wordt ingevoegd ‘en de toelichting’.

e. ‘bij een verdrag’ wordt vervangen door ‘Bij een verdrag’.

f. Na ‘Bij een verdrag (...) door deze landen.’ wordt ingevoegd ‘Zie hiervoor ook de toelichting bij aanwijzing 8.2.’

g. ‘wordt verzorgd door de Afdeling Verdragen’ wordt vervangen door ‘wordt verzorgd door de afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken’.

AAAA

Aanwijzing 8.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘voorlopige toepassing’ ingevoegd ‘van het verdrag’.

2. In het eerste, tweede en derde lid wordt ‘de ondertekening of totstandbrenging op andere wijze’ vervangen door ‘de sluiting’.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘Voorts kan het (...) plaats te vinden.’ vervalt.

b. ‘ondertekening of totstandbrenging op andere wijze’ wordt vervangen door ‘de sluiting’.

c. Na ‘Het kan voorkomen (...) niet vereist is.’ wordt ingevoegd ‘Onder sluiting van een verdrag wordt verstaan de ondertekening van een verdrag of de totstandbrenging van een verdrag via een nota- of briefwisseling.’

d. ‘zoals bij het hierboven genoemde voorbeeld’ wordt vervangen door ‘omdat het verdrag al tot stand is gebracht en toetreding langs andere weg dient plaats te vinden’.

BBBB

Aanwijzing 8.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Afdeling Verdragen’ wordt vervangen door ‘afdeling Verdragen’.

2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘contact te worden opgenomen met de Afdeling Verdragen’ wordt vervangen door ‘contact te worden opgenomen met de afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken’.

b. ‘Besluit van de (...) Unie (Trb. 2014, 157)’ wordt vervangen door ‘Besluit van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2021, 5)’.

c. ‘De Afdeling Verdragen zal beoordelen’ wordt vervangen door ‘De afdeling Verdragen van de Directie Juridische Zaken zal beoordelen’.

CCCC

Aanwijzing 8.18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voorstellen tot goedkeuring van verdragen worden op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken bij de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) aanhangig gemaakt, met het oog op advisering.

DDDD

In de toelichting op aanwijzing 9.3 vervalt ‘(PbEU 2015, L 15)’.

EEEE

In aanwijzing 9.10 vervallen ‘(PbEU 2006, L 376)’, ‘(PbEU 2009, L 335)’ en ‘(PbEU 2016, L 354)’.

FFFF

Aanwijzing 9.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, alsmede de aanduiding ‘1.’voor het eerste lid vervallen.

2. In de toelichting vervalt ‘Indien in het geheel geen implementatieregeling opgesteld wordt (...) in dat geval een aparte mededeling achterwege kan blijven.’

GGGG

De lijst met afkortingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Bij de afkorting AVG vervalt ‘(PbEU 2016, L 119))’.

2. De afkorting ‘IAK Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’ vervalt.

3. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:

Woo Wet open overheid

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

TOELICHTING

ALGEMEEN

De Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzingen) vormen het kader dat wetgevingsjuristen van de centrale overheid in acht horen te nemen bij het opstellen van regelgeving. De huidige Aanwijzingen zijn op 1 januari 1993 voor het eerst vastgesteld en nadien regelmatig gewijzigd. Dit besluit brengt de twaalfde wijziging tot stand.

In hoofdlijnen aangeduid betreffen de wijzigingen de volgende onderwerpen:

  • a. wijzigingen in verband met de acties van het kabinet ter bevordering van de menselijke maat in en bij de toepassing van wetten en regels;

  • b. wijzigingen in verband met de Wet open overheid;

  • c. wijzigingen in hoofdstuk 8 (Voorbereiding, goedkeuring en implementatie van verdragen) in verband met het kabinetsbeleid over de toepasselijkheid van mensenrechtelijke verdragen;

  • d. wijzigingen in verband met de Wet elektronische publicaties (Wep);

  • e. invoering van het KetenID als onderdeel van het opschrift van een regeling;

  • f. verschillende actualiseringen in verband met de invoering van het Beleidskompas, de invoering van de Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO) en het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen en de inwerkingtreding van het nieuwe Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

  • g. aanpassing van de publicatieplicht bij omzetting van een EU-richtlijn om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de door de Europese Commissie gestelde eis dat ook in zo’n geval een officiële bekendmaking van die implementatiewijze plaatsvindt;

  • h. nadrukkelijkere vastlegging dat procedurele of inhoudelijke verplichtingen die voortvloeien uit het EU-recht ook in acht genomen dienen te worden bij initiatiefvoorstellen en amendementen en een rol spelen bij besluiten van de regering omtrent voortzetting of bekrachtiging van wetsvoorstellen;

  • i. aanpassingen in verband met de invoering van het nieuwe Toetsingskader rijksbrede wetgevingstoetsing en het beginsel van selectieve toetsing daarbinnen; en

  • j. verduidelijking en aanvulling van verschillende wetgevingstechnische aanwijzingen, mede naar aanleiding van signalen van gebruikers.

De gewijzigde aanwijzingen gelden met ingang van de datum na de bekendmaking van dit besluit. Dat betekent dat bij ontwerpregelingen die worden opgezet vanaf deze datum de nieuwe aanwijzingen in acht genomen horen te worden. De met dit besluit doorgevoerde wijzigingen zijn echter niet van dien aard dat het nodig zou zijn om regelingen die reeds eerder in procedure zijn gebracht aan te passen aan deze nieuwe aanwijzingen. Dat is slechts anders bij aanwijzingen die de neerslag vormen van eerder reeds vastgesteld regelgevingsbeleid. Deze regels golden al en de opname in de Aanwijzingen is in feite slechts een codificatie van reeds geldend beleid.

Voor wat betreft de wijze van aanpassing van de Aanwijzingen kan, indien dit niet nader gespecificeerd is, een wijzigingsinstructie zien op de gehele aanwijzing (opschrift, tekst en toelichting). Als de wijziging ziet op een bepaald onderdeel is dit gespecificeerd.

Het ontwerp voor deze wijzigingen in de Aanwijzingen is zoals gebruikelijk door middel van een onverplichte adviesaanvraag aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd. Het advies heeft aanleiding gegeven tot enkele aanpassingen, zoals beschreven in het nader rapport bij dit advies dat gepubliceerd wordt in de Staatscourant.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

1. Onderdelen A, B, C, D, F, G, onder 3, J, onder 2, HH, onder 2, SS, III, onder 1, en GGGG (aanwijzingen 2.3, 2.5, 2.7, 2.10, 2.12, 2.15, 2.41, 4.45, 5.58, 7.4, 7.5 en Afkortingen)

In deze onderdelen zijn technische wijzigingen opgenomen in verband met de invoering van het Beleidskompas, de opvolger van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving met ingang van 29 maart 2023. Zie ook Kamerstukken II 2022/23, 36 200-VI, nr. 10 en www.beleidskompas.nl.

2. Onderdelen E en NN (aanwijzingen 2.11 en 5.25)

In de voortgangsbrief over de acties van het kabinet ter bevordering van de menselijke maat in en bij de toepassing van wetten en regels van 11 juli 2022 (Kamerstukken II 2020/21, 35 510, nr. 102) heeft het kabinet het voorgenomen beleid rond de opname van hardheidsclausules in wet- en regelgeving beschreven. Centraal daarin staat dat het voorkomen van hardvochtigheden primair gerealiseerd zou moeten worden door meer aandacht te geven aan dat aspect bij het opstellen van wetten en regels om daar dan vervolgens adequate maatregelen voor te treffen. Afhankelijk van het karakter van de regeling kan het noodzakelijk zijn daartoe algemene of specifieke hardheidsclausules op te nemen.

Met de voorgestelde wijzigingen wordt tot uitdrukking gebracht dat wettelijke regelingen voldoende ruimte voor maatwerk moeten bieden om onevenredige hardheden te voorkomen. Daarbij dient er in de eerste plaats naar gestreefd te worden dat de regelgever zelf al de beleidsruimte inbouwt die het uitvoerende bestuursorgaan nodig heeft om in voldoende mate met de concrete omstandigheden in individuele gevallen rekening te kunnen houden.

Een andere mogelijkheid om die ruimte te bieden is het opnemen van een algemene hardheidsclausule (in de zin van aanwijzing 5.25). Echter, vanwege de bezwaren die kunnen kleven aan een al te ongeclausuleerde discretionaire bevoegdheid is dit een optie die pas aan de orde dient te komen nadat het oordeel is bereikt dat opname daarvan noodzakelijk is omdat niet langs andere weg gegarandeerd kan worden dat voldoende ruimte voor maatwerk zal bestaan. De toelichting bij het eerste lid van aanwijzing 5.25 wordt aangevuld met enkele oriëntatiepunten die dienstig zijn bij de keuze van het wettelijk instrumentarium dat beoogt maatwerk mogelijk te maken.

3. Onderdelen G, onder 2, NNN, OOO, onder 1, PPP, QQQ en RRR (aanwijzingen 2.15, 7.16, 7.20, 7.23, 7.24 en 7.26)

Aanleiding voor deze wijzigingen is een inbreukprocedure die de Europese Commissie tegen Nederland heeft aangespannen ter zake van de implementatie van de zogenaamde proportionaliteitsrichtlijn (Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen). Daarin stelt de Commissie dat Nederland onvoldoende maatregelen zou hebben getroffen om te garanderen dat deze richtlijn ook in acht wordt genomen in geval van parlementaire regelgevingsinitiatieven (initiatiefwetten of amendementen). Daarom is door middel van deze wijzigingen nadrukkelijker vastgelegd dat procedurele of inhoudelijke verplichtingen die voortvloeien uit het EU-recht ook in die gevallen in acht genomen dienen te worden en een rol spelen bij besluiten van de regering omtrent voortzetting of bekrachtiging van wetsvoorstellen.

4. Onderdelen K, GG, RR en MMM (aanwijzingen 2.46, 4.44, paragraaf 5.8a (nieuw), aanwijzing 5.34a (nieuw) en 7.11a (nieuw)

Deze wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding van de Wet open overheid, In verband daarmee is tevens de verhouding tussen bijzondere en algemene wetten verduidelijkt.

5. Onderdelen H en I (aanwijzingen 2.36 en 2.38)

De toelichting bij de aanwijzingen 2.36 en 2.38 is aangevuld met een vermelding van de termijnen voor voorhang van subsidieregelingen op grond van de Comptabiliteitswet 2016 en de mogelijkheden hiervan.

6. Onderdelen J, onder 1, L, Q, onder 1, V, EE, HH, onder 1, KK, onder 1, LL, MM, TT, onder 1, VV en III, onder 2 (aanwijzingen 2.41, 3.29, 3.49, 4.2, 4.38, 4.45, 4.53, 5.11, 5.14, 5.68, 5.71 en 7.5)

Dit betreft aanvullingen en wijzigingen van technische en redactionele aard.

7. Onderdelen M, N, onder 2, en W (aanwijzingen 3.37, 3.42 en 4.3)

Met deze wijzigingen wordt geëxpliciteerd dat het niet nodig is in het opschrift van regelingen de formele wijze van aanhalen als beschreven in aanwijzing 3.37 te gebruiken. Een verkorte aanhalingswijze kan de leesbaarheid van deze opschriften ten goede komen. Tevens is geëxpliciteerd dat deze verkorte aanhalingswijze slechts in het opschrift is toegestaan, niet in het lichaam van de regeling.

8. Onderdelen G, onder 1, N, onder 1, 3 en 4, O, JJ, OO, PP, QQ, ZZ, KKK, DDDD, EEEE en FFFF (aanwijzingen 3.42, 3.46, 4.51, 5.28, 5.29, 5.33, 6.11, 7.7, 9.3, 9.10 en 9.13)

Deze wijzigingen zijn ingegeven door het feit dat de Europese Unie per 1 oktober 2023 een nieuwe werkwijze heeft ingevoerd rond de nummering van het Publicatieblad. Bij bezinning op de vraag tot welke wijzigingen dit aanleiding moest geven in de Aanwijzingen is geconstateerd dat de vermelding van de vindplaats van het Publicatieblad in de huidige tijd meestal geen meerwaarde meer heeft. Die vermelding was zinvol in de tijd dat een bekendgemaakte rechtshandeling of mededeling rechtsinstrument gevonden moest worden door het papieren Publicatieblad te raadplegen waarin dat instrument gepubliceerd was. Inmiddels wordt zo’n zoekopdracht uitgevoerd door langs elektronische weg te zoeken op het in de titel opgenomen unieke nummer van de bekendmaking. Slechts voor die gevallen waarin de bekendmaking niet zo'n uniek nummer bevat, zoals vaak het geval is bij bekendmakingen in de C-serie van het Publicatieblad, blijft de vermelding van de vindplaats in het Publicatieblad zinvol.

In verband hiermee zijn de Aanwijzingen ook geschoond van overbodige verwijzingen naar het Publicatieblad.

9. Onderdelen P, Q, onder 2, R, S, U, Y, onder 3, onderdelen b en c, AA, BB, CC, DD, FF en YY (aanwijzingen 3.48, 3.49, 3.50, 3.51, 3.62, 4.14, 4.26, 4.29, 4.31, 4.32, 4.41 en 5.76 (nieuw))

Deze wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding van de Wep en aanverwante wetten.

Aanwijzing 3.48

Met de Wep is in artikel 14a van de Bekendmakingswet (Bmw) een regeling opgenomen met betrekking tot verwijzing naar normen van niet-publiekrechtelijke aard.

Aanwijzing 3.49

In de Bekendmakingsregeling en de Regeling elektronische publicaties wordt – teneinde de regeling toekomstbestendiger te maken – met betrekking tot het Staatsblad onderscheidenlijk de overige publicatiebladen (waaronder de Staatscourant) niet langer een versienummer van de PDF-A-standaard voorgeschreven en dus niet meer verwezen naar een ISO-norm waar het die standaard betreft (volstaan is met ‘bestandsformaat PDF/A’). Het voorbeeld is daarom aangepast. Verder is een onjuiste verwijzing in de tweede alinea van de toelichting gecorrigeerd.

Aanwijzing 3.50

Dit betreft een technische wijziging in verband met de Wep.

Aanwijzing 3.51

Op grond van de Wep is fysieke terinzagelegging niet langer toegestaan. Deze mogelijkheid is daarom geschrapt in het tweede lid van aanwijzing 3.51. De hoofdregel is dat een vertaling in de Staatscourant wordt geplaatst, maar in de in het tweede lid genoemde gevallen kan ook worden volstaan met publicatie van de vertaling in een ander van overheidswege verkrijgbaar gesteld publicatieblad of door middel van (elektronische) terinzagelegging. De wijziging van het vierde lid is redactioneel.

Aanwijzing 3.62

De Bmw kent niet langer de figuur van bekendmaking van een bijlage door terinzagelegging, maar bepaalt in artikel 7, tweede lid, dat een regeling na voorafgaande instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bepalen dat een bij die regeling behorende bijlage wegens aard of omvang van die bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een in die regeling aangewezen ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het betrokken publicatieblad. In artikel 4.1 van het Besluit elektronische publicaties is als uitwerking daarvan een bepaling opgenomen voor het geval waarin elektronische beschikbaarheid op de bij de bekendmaking aangegeven wijze niet langer is verzekerd.

Aanwijzing 4.26

Met de Wep wordt de bekendmaking van beleidsregels vastgesteld vanwege het Rijk bestreken door artikel 5 Bmw, dat bepaalt (aanhef en onder e) dat deze in de Staatscourant worden geplaatst. Verder bepaalt artikel 4 Bmw uitdrukkelijk dat naast algemene maatregelen van bestuur, ook andere koninklijke besluiten waarbij algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld in het Staatsblad worden geplaatst. Met betrekking tot het ontbindings-kb, tot slot, is in de memorie van toelichting bij de Wep het volgende opgenomen (Kamerstukken II 2018/19, 35 218, nr. 3, p. 40): ‘Uit het voorgestelde artikel 5 volgt dat ook koninklijke besluiten die geen algemeen verbindend voorschrift inhouden, de zogenoemde kleine KB’s, in de Staatscourant moeten worden bekendgemaakt. Voorbeelden zijn: een Koninklijk Besluit tot ontbinding van de Tweede Kamer en een Koninklijk Besluit tot schorsing van een besluit van een gemeenteraad. Uit artikel 4 Bmw (nieuw) volgt al dat het Staatsblad niet is bedoeld voor dergelijke KB’s, maar er bestaat een niet uit enig wettelijk voorschrift voortvloeiende praktijk om dergelijke besluiten toch in het Staatsblad te plaatsen. Met de thans voorgestelde redactie wordt beoogd deze praktijk te beëindigen.’

Aanwijzing 4.29

Met de Wep is in artikel 14a Bmw een regeling opgenomen met betrekking tot verwijzing naar normen van niet-publiekrechtelijke aard. Dat artikel biedt in het vierde lid ook een regeling voor gevallen waarin mededeling van de normen niet is toegestaan en de kenbaarheid niet kan worden verzekerd. Wat de in de aanwijzing gebruikte terminologie betreft: aangezien de normen geen onderdeel zijn van het algemeen verbindend voorschrift, is geen sprake van ‘bekendmaking’ daarvan, maar van ‘mededeling’.

Aanwijzing 4.31

Met de Wep wordt bekendmaking van beleidsregels vastgesteld vanwege het Rijk bestreken door artikel 5 Bmw, dat bepaalt (aanhef en onder e) dat beleidsregels in de Staatscourant worden geplaatst.

Aanwijzing 4.32

De Bmw kent niet langer de figuur van bekendmaking van een bijlage door terinzagelegging, maar bepaalt in artikel 7, tweede lid, dat een regeling na voorafgaande instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bepalen dat een bij die regeling behorende bijlage wegens aard of omvang van die bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een in die regeling aangewezen ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het betrokken publicatieblad. In artikel 4.1 van het Besluit elektronische publicaties is als uitwerking daarvan een bepaling opgenomen voor het geval waarin elektronische beschikbaarheid op de bij de bekendmaking aangegeven wijze niet langer is verzekerd.

Aanwijzing 4.41

De Bmw kent niet langer de figuur van bekendmaking van een bijlage door terinzagelegging, maar bepaalt in artikel 7, tweede lid, dat een regeling na voorafgaande instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bepalen dat een bij die regeling behorende bijlage wegens aard of omvang van die bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een in die regeling aangewezen ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het betrokken publicatieblad. De bestaande aanwijzing 4.41 kan in dat licht vervallen. Met betrekking tot het waarborgen van de authenticiteit van de bedoelde bijlage is in de memorie van toelichting bij de Wep verder het volgende opgenomen (Kamerstukken II 2018/19, 35 218, nr. 3, p. 41): ‘In de Aanwijzingen voor de regelgeving is in aanwijzing 4.28 al bepaald dat de bekendmaking van de bijlage in het slotformulier wordt vermeld. In plaats van de vermelding van de terinzagelegging, wordt dan de hyperlink naar de bijlage vermeld. Het huidige artikel 5, tweede lid, Bmw komt te vervallen, omdat hieraan geen behoefte meer bestaat. In dat lid wordt bepaald dat van een terinzagelegging van een bijlage mededeling moet worden gedaan in de Staatscourant. De mededeling in het slotformulier volstaat. Indien in het slotformulier de hyperlink naar de bijlage is opgenomen, kan toepassing van aanwijzing 4.41, waarin is bepaald dat een ter inzage gelegde bijlage apart moet worden ondertekend om de authenticiteit te waarborgen, achterwege blijven.’

In plaats van de bestaande aanwijzing 4.41, is een aanwijzing opgenomen inhoudende dat in geval van een wijziging in een regeling van niet uit tekst bestaande informatie die niet kan worden geconsolideerd of van een bij een regeling behorende bijlage die is bekendgemaakt door middel van een ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant, die informatie of bijlage opnieuw moet worden vastgesteld. Het is immers op dit moment vaak technisch niet mogelijk om niet uit tekst bestaande informatie of een bijlage die niet in het publicatieblad is geplaatst, in de geconsolideerde versie op te nemen.

Aanwijzing 5.76 (nieuw)

Deze aanwijzing heeft betrekking op de in artikel 7, tweede lid, Bmw genoemde mogelijkheid om in een regeling te bepalen dat een daarbij behorende bijlage wordt bekendgemaakt door middel van een in die regeling aangewezen ander algemeen toegankelijk elektronisch medium dan het Staatsblad of de Staatscourant.

De aanpassingen in onderdeel Y betreffen technische wijzigingen.

10. Onderdelen T en FFF (aanwijzingen 3.52, 6.33, 8.19 en 8.20)

Het voorbeeld voor het gebruik van kleine letters in de toelichting bij aanwijzing 3.52, tweede lid, dat is geschrapt wekte ten onrechte de suggestie dat ‘Kamers’ met een kleine letter ‘k’ zou moeten worden geschreven als het over beide Kamers van de Staten-Generaal gaat. Waar voor de aanduiding van Eerste en Tweede Kamer, Kamer met een hoofdletter moet worden geschreven, geldt dat ook voor de aanduiding van beide Kamers gezamenlijk.

11. Onderdeel X (aanwijzing 4.4a (nieuw))

Dit onderdeel regelt dat in een regeling of voorstel daartoe steeds het KetenID wordt vermeld. Omdat de titel of het opschrift van een (ontwerp-)regeling kan wijzigen in de loop van het traject is het KetenID een eenvoudiger en beter middel om de regeling te identificeren.

Dit gegeven kan worden gebruikt om via de Wetgevingskalender (https://wetgevingskalender.overheid.nl) informatie te ontsluiten over het voorstel. Dit is bruikbaar om informatie over het voortraject van het voorstel te vinden. Daarbij valt met name te denken aan de stukken met betrekking tot het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State die voorheen in de Staatscourant openbaar gemaakt werden krachtens artikel 26, eerste lid, van de Wet op de Raad van State (de adviesaanvraag, het aan de Afdeling gezonden ontwerp, het advies van de Afdeling en het nader rapport). In verband met de wijziging van dat artikel wordt thans de Wetgevingskalender gebruikt als platform voor openbaarmaking van deze stukken. Ook is op de Wetgevingskalender in voorkomend geval een verwijzing te vinden naar de informatie uit de fase van de internetconsultatie en de uitvoeringstoets.

12. Onderdelen Y, onder 1, 2 en 3, onderdelen a en d, en XX (aanwijzingen 4.14 en 5.74a (nieuw))

Met deze wijzigingen wordt het beginsel vastgelegd dat wanneer een regeling of bepaling op uiteenlopende momenten moet gaan gelden voor verschillende categorieën van gevallen, dat niet dient te gebeuren door verschillende inwerkingtredingsdata vast te stellen voor elk van die categorieën. De gewijzigde toelichting bevat de redenen daarvoor. De nieuwe aanwijzing 5.74a schetst voor dergelijke situaties het alternatief van toepassingsmomenten als instrument om de gelding van een regeling of element voor bepaalde categorieën van gevallen pas in te laten gaan op een later moment dan de inwerkingtreding.

13. Onderdeel Z (aanwijzing 4.19)

Ook bepalingen in een regeling die de grondslag vormen voor de vaststelling van inwerkingstellingsmomenten (aanwijzing 5.74) of toepassingsmomenten (aanwijzing 5.74a) gelden vanaf het moment van vaststelling van de regeling. Daardoor kunnen dergelijke besluiten gelijktijdig met de vaststelling van de funderende regeling worden vastgesteld en daardoor effect hebben direct vanaf het moment van inwerkingtreding van die regeling.

14. Onderdeel II (aanwijzing 4.46)

De aanpassing van de toelichting op aanwijzing 4.46 is een verduidelijking van redactionele aard. In de aanwijzing werd artikel 136 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wel genoemd, maar hierop ontbrak de toelichting.

15. Onderdelen KK, onder 2, en ZZZ (aanwijzingen 4.53 en 8.13)

In de toelichting van aanwijzing 8.13 is verduidelijkt dat de Minister van Buitenlandse Zaken niet alleen medeondertekenaar is van de goedkeuringswet, maar ook van de toelichting. Dit wijkt af van aanwijzing 4.53. In aanwijzing 8.13 is verder de procedure bij goedkeurings- en uitvoeringswetten verduidelijkt. Zie hierover ook het Draaiboek voor de regelgeving. De overige wijzigingen zijn redactioneel.

16. Onderdeel TT, onder 2 (aanwijzing 5.68)

In aanwijzing 5.68 zijn twee voorbeelden toegevoegd aan de toelichting om de wijze van het opstellen van samenloopbepalingen te verduidelijken met inachtneming van relevante aanwijzingen zoals aanwijzing 3.43, tweede lid.

17. Onderdeel UU (aanwijzing 5.70)

Er wordt aan aanwijzing 5.70 een model toegevoegd. Model B kan gebruikt worden in de situatie dat in een regeling de volgorde van inwerkingtreding geregeld moet worden ten opzichte van een andere regeling waarin al een concreet inwerkingtredingsmoment is bepaald (zoals ‘de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst’).

18. Onderdeel WW (paragraaf 5.17)

Deze wijziging heeft de strekking de titel van de paragraaf beter te laten aansluiten bij de inhoud daarvan, mede gezien de nieuwe artikelen die daar zijn ingevoegd.

19. Onderdeel XX (aanwijzing 5.74a (nieuw))

Deze aanwijzing beschrijft de figuur van toepassingsmomenten als middel om een regeling of onderdeel daarvan verschillende werkingsmomenten te geven voor verschillende categorieën van gevallen.

20. Onderdeel AAA (aanwijzing 6.18)

Het opschrift van aanwijzing 6.18 is aangepast om beter aan te sluiten bij de inhoud van de aanwijzing en de hierin opgenomen voorbeelden.

21. Onderdeel BBB (aanwijzing 6.26)

In aanwijzing 6.26 is verduidelijkt dat een doorgevoerde wijzigingsopdracht is uitgewerkt, en wijziging van die opdracht dus geen effect meer heeft. Zolang de wijzigingsopdracht nog niet is doorgevoerd, heeft een wijziging daarvan nog wel effect.

22. Onderdelen CCC en HHH (aanwijzingen 6.30 en 7.4)

Deze wijzigingen zijn doorgevoerd in verband met de invoering van het nieuwe Toetsingskader rijksbrede wetgevingstoetsing en het beginsel van selectieve toetsing daarbinnen. Dat leidt er toe dat een wetsvoorstel of ontwerp-amvb enkel aan een wetgevingstoets wordt onderworpen indien het daarvoor geselecteerd is. De selectie vindt plaats op inhoudelijke criteria waarin ook periodiek bijgestelde toetsprioriteiten een rol spelen. Datzelfde geldt voor nota’s van wijziging met inhoudelijke betekenis.

Bij een negatief advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over een voorgelegd ontwerp blijft gelden dat in zo’n geval altijd een wetgevingstoets op het aangepaste stuk wordt uitgevoerd.

23. Onderdelen DDD, EEE, GGG, onder 1, en OOO, onder 2 (aanwijzingen 6.31, 6.32, 6.33 en 7.20)

Met ingang van 31 maart 2021 is het nieuwe Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in werking getreden. In verband met de nieuwe nummering van het Reglement van Orde zijn verschillende verwijzingen aangepast. Voorts is de toelichting bij aanwijzing 6.31 met deze wijziging nu ook relevant als een amendement wordt overgenomen in een wetgevingsoverleg, wat mogelijk is op basis van het nieuwe Reglement van Orde.

24. Onderdeel GGG, onder 2 (aanwijzing 6.33)

In de toelichting bij aanwijzing 6.33 is verduidelijkt dat anders dan bij een besluit tot plaatsing van de integrale tekst van een gewijzigde regeling (aanwijzing 6.22) dit besluit niet wordt gepubliceerd in het Staatsblad. Zo’n besluit valt te onderscheiden van een besluit tot tekstplaatsing, waarin de wijzigingswet wordt gepubliceerd naast de geconsolideerde tekst van de gewijzigde wet. Die laatste tekst wordt gepubliceerd als bijlage bij een in het Staatsblad geplaatst besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid (zie bijvoorbeeld Stb. 2022, 14). Bij hernummering wordt direct bij de plaatsing in het Staatsblad de aangepaste tekst gepubliceerd. Het besluit tot hernummering wordt meegezonden naar het Staatsblad, maar wordt niet gepubliceerd.

25. Onderdeel JJJ (aanwijzing 7.6)

In dit onderdeel is een wijziging opgenomen in verband met de invoering van de ‘Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden’ (UDO) en het ‘Normenkader interbestuurlijke verhoudingen’, de opvolgers van het Beoordelingskader interbestuurlijke verhoudingen. Zie ook Kamerstukken II 2022/23, 33 047, nr. 25.

26. Onderdeel LLL (aanwijzing 7.11)

In de toelichting bij aanwijzing 7.11 stond vermeld dat het Ministerie van Algemene Zaken zorg draagt voor coördinatie en afstemming over spoedadviezen aan de Raad van State en hierover overleg pleegt met de sector Juridische Zaken en Wetgevingsbeleid van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, als dit in de rede ligt. Deze tekst is geschrapt, omdat deze niet meer aansluit bij de huidige praktijk. Over een voornemen voor een spoedbehandeling vindt tegenwoordig rechtstreeks contact plaats tussen het eerstverantwoordelijke departement en de Afdeling advisering van de Raad van State. Meer informatie over deze procedure is opgenomen in het Draaiboek voor de regelgeving.

27. Onderdelen SSS tot en met CCCC (aanwijzingen 8.1, 8.2, 8.3, 8.4, 8.5, 8.6, 8.9, 8.14, 8.15, 8.16, 8.17, 8.18 en 8.21)

Aanwijzing 8.1

In de toelichting van aanwijzing 8.1 is verduidelijkt wat onder ‘andere overheden’ en ‘lagere overheden’ wordt verstaan. Ook is informatie opgenomen over de toetsing van ‘memoranda of understanding’ door de afdeling Internationaal Recht van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De overige wijzigingen zijn redactioneel.

Aanwijzing 8.2

In aanwijzing 8.2 is de rijksprocedure in brede zin verduidelijkt naar aanleiding van het nader rapport van 1 september 2022 inzake het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht (bijlage bij Kamerstukken 2021/22, 35 925-V, nr. 113). De overige wijzigingen zijn redactioneel van aard.

Aanwijzing 8.3

In aanwijzing 8.3 is nadere informatie opgenomen over de parlementaire goedkeuring via uitdrukkelijke en stilzwijgende goedkeuring. De overige wijzigingen zijn redactioneel.

Aanwijzingen 8.4, 8.5, 8.6, 8.15, 8.16, 8.17, 8.18 en 8.21

Dit betreft technische en redactionele aanpassingen. Het betreft bijvoorbeeld aanpassingen van het hoofdlettergebruik vanuit overwegingen van consistentie binnen de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Aanwijzing 8.9

In het derde lid is de zin geschrapt dat overwogen kan worden de goedkeuring van uitvoering van een verdrag in één wet te regelen. Dit betreft geen inhoudelijke wijziging. De informatie is opgenomen in het Draaiboek van de regelgeving. In de toelichting is verder verduidelijkt dat een goedkeuringswet en uitvoeringswet bij uitzondering niet tegelijkertijd hoeven te worden ingediend bij de Tweede Kamer. Ook is verduidelijkt dat de ratio van het van kracht zijn van uitvoeringswetgeving op het moment dat het verdrag in kwestie in werking treedt is gelegen in het naleven van internationale verdragsverplichtingen. De wijziging onder 2, onderdeel a, is redactioneel.

Aanwijzing 8.14

In aanwijzing 8.14 is de term ‘sluiting van een verdrag’ opgenomen. Hieronder wordt verstaan de ondertekening van een verdrag of de totstandbrenging van een verdrag via een nota- of briefwisseling.

28. Onderdeel FFFF (aanwijzing 9.13)

Bij implementatie van een EU-richtlijn kan in bepaalde gevallen worden volstaan met een verwijzing naar bestaande regelgeving om aan te geven op welke wijze aan de omzettingsplicht is voldaan. In die gevallen vereist aanwijzing 9.13 een mededeling daarover in de Staatscourant. Op grond van het nu geschrapte tweede lid gold echter een uitzondering op deze publicatieplicht voor de situatie dat in de toelichting van een nieuwe implementatieregeling werd uiteengezet welke onderdelen van de richtlijn al waren omgezet door middel van bestaand recht. Deze uitzondering is geschrapt om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de door de Commissie gestelde eis dat ook in zo’n geval een officiële bekendmaking van die implementatiewijze plaatsvindt.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven