Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 8 februari 2023, nr. 2023-0000066103, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de vrijstellingsregeling voor het jaar 2023

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 8 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede en derde lid wordt ‘of 31 december 2021’ vervangen door ‘, 31 december 2021 of 31 december 2022’.

2. In het vijfde lid wordt aan het slot van onderdeel a ‘; en’ vervangen door een puntkomma, wordt onderdeel b verletterd tot onderdeel c en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. verklaart dat het naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht die ertoe strekt om in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten dan wel een wijziging van de beroepspensioenregeling naar aanleiding van de voorgenomen stelselwijziging de waarde van de pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het fonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomsten of beroepspensioenregeling; en.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 december 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

Op grond van artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 138 van de Pensioenwet en artikel 133 van de WVB genoemde termijn van tien jaar en van het aantal van zes meetmomenten zoals genoemd in artikel 140 van de Pensioenwet en artikel 135 van de WVB. De vrijstelling kan worden verleend na overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) als sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij wet gestelde eisen aan het vereist eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen. In 2019 is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wegens een zeer sterke daling van de lange termijn rente.1 Vanwege de coronacrisis en de daarmee gepaarde wereldwijde pandemie was in 20202 en 20213 ook sprake van een uitzonderlijke economische situatie. Tijdens het plenaire debat van het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen (Wetsvoorstel toekomst pensioenen) op 15 december 2022 is door het lid Palland een motie ingediend die de regering verzoekt om een regeling te treffen die voorkomt dat fondsen onnodig moeten korten.4 In de motie, die op 20 december 2022 door de Tweede Kamer met algemene stemmen is aangenomen, wordt uitgesproken dat door de oorlog in Oekraïne sprake is van een bijzondere economische situatie waardoor een te groot aantal fondsen niet kan voldoen aan de eisen van het huidige financieel toetsingskader (ftk). Ook vermeldt de motie dat pensioenfondsen nog geen gebruik kunnen maken van het transitie-ftk en dat daardoor sprake kan zijn van onnodige kortingen in 2023 voor fondsen die van plan zijn in te varen.

Ik geef middels deze vrijstellingsregeling uitvoering aan de in de motie vervatte brede wens om onnodige kortingen in 2023 voor pensioenfondsen die van plan zijn in te varen, te voorkomen. Ik zie in de gevolgen van de oorlog in Oekraïne een uitzonderlijke economische situatie. Ik heb daarom, na overleg met DNB, besloten onder voorwaarden vrijstelling te verlenen voor de hersteltermijn van tien jaar en van het gestelde aantal van zes meetmomenten voor pensioenfondsen die van deze regeling gebruik maken.

Vereist eigen vermogen en minimaal vereist eigen vermogen

Omwille van de bescherming van pensioendeelnemers5 zijn in Europese en nationale wetgeving regels gesteld aan de uitvoering van pensioenregelingen. Deze regels zien op het bestuur van pensioenfondsen en informatieverstrekking aan de deelnemers, maar ook op het financiële beheer van het pensioenvermogen. Kern van de regels voor het financiële beheer is dat pensioenfondsen genoeg vermogen bezitten om pensioenen voor huidige en toekomstige generaties met een hoge mate van zekerheid te kunnen uitkeren. Deze regels betreffen onder andere de verplichting tot het aanhouden van een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen zijn allereerst verplicht om een vereist eigen vermogen aan te houden. De hoogte van het vereist eigen vermogen is fondsspecifiek en afhankelijk van bijvoorbeeld het beleggingsbeleid en het deelnemersbestand van een pensioenfonds.

Indien een pensioenfonds niet voldoet aan het vereist eigen vermogen moet het een herstelplan indienen, waarin het pensioenfonds aangeeft hoe zij van plan is in maximaal tien jaar wel te voldoen aan het vereist eigen vermogen. Indien de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig is gedaald dat herstel tot het vereist eigen vermogen binnen tien jaar niet mogelijk is (dekkingsgraad lager dan de zogenoemde ‘kritische dekkingsgraad’), zal het pensioenfonds maatregelen moeten nemen zoals een korting, een premiestijging of een verlaging van de opbouw. Een eventuele korting mag over maximaal 10 jaar worden uitgesmeerd waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is.

Voorts geldt dat de Pensioenwet toestaat dat pensioenfondsen gedurende vijf jaar (zes meetmomenten) een beleidsdekkingsgraad mogen hebben die ligt onder het minimaal vereist eigen vermogen. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt, voor uitkeringsovereenkomsten, ongeveer 104,3%.

Als een pensioenfonds op het zesde achtereenvolgende meetmoment niet voldoet aan het vereiste van een minimaal vereist eigen vermogen, moet het een maatregel nemen naar de stand van de dekkingsgraad per 31 december, waardoor de dekkingsgraad stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen (van ongeveer 104,3%). Dit kan een onvoorwaardelijke verlaging van de pensioenaanspraken en -rechten zijn. Deze korting is onvoorwaardelijk maar mag eventueel gespreid worden doorgevoerd gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan.

Door de gestegen rente in 2022 zijn de verplichtingen van veel pensioenfondsen ten opzichte van vorig jaar afgenomen. Het relatief slechte beursjaar heeft echter de waarde van de bezittingen van veel pensioenfondsen doen dalen. Hoewel de meeste pensioenfondsen er financieel goed voor staan, heeft een aantal pensioenfondsen nog steeds een dekkingsgraad die reeds een aantal meetmomenten ligt onder het minimaal vereist eigen vermogen. Deze fondsen worden geconfronteerd met een kortingsdreiging.

Verwachte impact zonder vrijstellingsregeling

Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig laag is dat een pensioenfonds niet meer binnen tien jaar kan toegroeien naar het vereist eigen vermogen en geen andere concrete maatregelen kan nemen, moet een korting worden opgenomen in het herstelplan naar de stand van de dekkingsgraad ultimo 2022. Deze korting moet worden doorgevoerd binnen het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan maar mag eventueel worden gespreid over de looptijd van het herstelplan. Indien deze korting wordt gespreid moet in verband met de eis van tijdsevenredig herstel de eerste korting altijd worden doorgevoerd binnen het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan. Deze eerste korting betreft een onvoorwaardelijke korting. De in het herstelplan opgenomen kortingen voor de latere jaren zijn voorwaardelijk. Op het moment van publicatie van deze regeling waren geen concrete cijfers bekend over het aantal fondsen dat per 31 december 2022 niet aan de eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen konden voldoen.

Artikel 140 Pensioenwet bepaalt dat als de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds zes achtereenvolgende meetmomenten onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt en hun dekkingsgraad op dat laatste moment ook, dan moet het pensioenfonds de pensioenaanspraken en -rechten zodanig verlagen dat de dekkingsgraad, naar de stand van dat zesde meetmoment, van het pensioenfonds onmiddellijk stijgt tot de dekkingsgraad behorende bij het minimaal vereist eigen vermogen. Deze korting is volledig onvoorwaardelijk, maar kan wel worden gespreid gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan.

Er zijn 4 fondsen die op 31 december 2022 een beleidsdekkingsgraad en een dekkingsgraad hadden die (bij minimaal zes achtereenvolgende meetmomenten) onder het minimaal vereist eigen vermogen lag en die, zonder toepassing van de vrijstellingsregeling, een onvoorwaardelijke korting zouden moeten doorvoeren. Deze pensioenfondsen vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer 470.000 deelnemers en pensioengerechtigden die met een (gespreide) pensioenverlaging van gemiddeld 3,8% te maken zouden kunnen krijgen indien de vrijstellingsregeling niet van kracht zou zijn. De aangenomen Kamermotie geeft aan dat er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een te groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de eisen van het huidige ftk.

Vanwege de uitzonderlijke economische situatie naar aanleiding van de oorloog in Oekraïne en de brede wens die in de aangenomen Kamermotie is uitgesproken om onnodige kortingen in 2023 vooruitlopend op het nieuwe pensioenstelsel te voorkomen, geef ik uitvoering aan de motie en stel ik deze vrijstellingsregeling ook dit jaar weer open. Conform de motie die een koppeling legt met fondsen die van plan zijn in te varen, dienen pensioenfondsen bij gebruik van deze vrijstellingsregeling een verklaring tot invaren te overleggen.

Uitzonderlijke economische situatie

Na de grote impact op de Nederlandse economie van het coronavirus in de jaren 2020 en 2021, heeft Nederland in 2022 te maken gehad met de economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne.

De onzekerheid die de oorlog en daarmee de snel toegenomen en hoge inflatie met zich meebracht en brengt, zijn uitzonderlijk. Door de gestegen rente is de financiële positie van pensioenfondsen wel verbeterd, maar het slechte beursjaar in 2022 heeft het verdere herstel van de dekkingsgraad tot de vereiste dekkingsgraad van de pensioenfondsen vertraagd. Voor uitzonderlijke situaties als deze is de mogelijkheid in de Pensioenwet en de WVB gecreëerd om tijdelijk vrijstelling te verlenen. Vanwege deze uitzonderlijke economische situatie en gegeven de brede wens die in de aangenomen Kamermotie is uitgesproken om onnodige kortingen in 2023 te voorkomen, verleen ik de vrijstelling dit jaar. Ik koppel aan de tijdelijke vrijstelling wel enkele voorwaarden omdat het belangrijk blijft dat de dekkingsgraad van pensioenfondsen niet te ver onder het minimaal vereist eigen vermogen komt, ook gelet op de aanstaande transitie, en om te borgen dat de belangen van alle pensioendeelnemers in acht worden genomen.

Tijdelijke vrijstelling

Concreet is de vrijstellingsregeling een verlenging van de vrijstellingsregeling voor het jaar 20226, aangevuld met een verklaring van de intentie tot invaren conform het verzoek uit de motie om onnodige kortingen voor fondsen die de intentie hebben om in te varen, te voorkomen. Dat betekent dat de hersteltermijn om het vereist eigen vermogen te bereiken voor de pensioenfondsen die van de regeling gebruik maken opnieuw verlengd wordt van tien naar twaalf jaar. Daarnaast zal een vrijstelling gelden van het zesde of latere meetmoment voor het minimaal vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen die naar de stand van de beleidsdekkingsgraad en dekkingsgraad een onvoorwaardelijke korting moeten doorvoeren. Dit betekent dat pensioenfondsen wier (beleids)dekkingsgraad op het zesde of latere meetmoment op 31 december 2022 onder het minimaal vereist eigen vermogen lag, in 2023 geen korting hoeven door te voeren op grond van het minimaal vereist eigen vermogen als zij de intentie hebben om in te varen en gebruik maken van deze regeling.

Pensioenfondsen die van de vorige vrijstellingsregeling 2022 gebruik hebben gemaakt, kunnen van voorliggende vrijstellingsregeling gebruik maken, indien zij een verklaring tot invaren kunnen overleggen. Aan het gebruik van de regeling worden de volgende voorwaarden gekoppeld:

  • 1. Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds dat van deze regeling gebruik wil maken, naar de stand van 31 december 2022, lager is dan 90%, dient het pensioenfonds een onvoorwaardelijke korting door te voeren zodat de dekkingsgraad, naar de stand van 31 december 2022, direct stijgt tot ten minste 90%. Het pensioenfonds zal voorafgaand aan het indienen van het herstelplan een besluit moeten nemen over de onvoorwaardelijke korting. Dat besluit ziet ook op de wijze van doorvoeren (effectueren) van de korting; het wel of niet spreiden van de korting. Zodra het pensioenfonds het besluit tot een onvoorwaardelijke korting heeft genomen (en de daarvoor geldende interne procedure is gevolgd) wordt deze in de technische voorzieningen verwerkt waardoor de dekkingsgraad, naar de stand van 31 december 2022, weer 90% wordt en sprake is van het nemen van een maatregel. Het effectueren van de korting op de pensioenrechten en pensioenaanspraken moet plaatsvinden in 2023 zodat de pensioenuitkeringen en -aanspraken uiterlijk in het eerste jaar daadwerkelijk zijn verlaagd. De onvoorwaardelijke korting naar 90% mag ook ten minste tijdsevenredig gespreid worden doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan, waarbij de eerste korting in 2023 wordt geëffectueerd. Een pensioenfonds, dat gebruik maakt van de regeling, zal overigens ook een korting moeten doorvoeren op het moment dat het niet in staat is om binnen de wettelijk maximale hersteltermijn (van in dat geval 12 jaar) te herstellen naar het vereist eigen vermogen.

  • 2. Voorts dient een pensioenfonds bij het indienen van het herstelplan te onderbouwen waarom het pensioenfonds gebruik wil maken van de verlengde hersteltermijnen of de vrijstelling van het zesde of latere meetmoment.

    Het pensioenfonds legt daarbij uit waarom het vanuit het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstelling. Een pensioenfonds zal een eigen, evenwichtige en onderbouwde afweging moeten maken ten aanzien van het gebruik van deze vrijstellingsregeling. In zijn besluitvorming moet het pensioenfonds bijvoorbeeld aandacht besteden aan de te verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad de komende jaren en de eventuele pensioenverlagingen die daarbij horen. Maar ook aan de gevolgen voor de premie, de opbouw, ambitie en de financiële positie van het pensioenfonds de komende jaren.

  • 3. Daarnaast dient het pensioenfonds dat gebruik wil maken van de vrijstellingsregeling een verklaring tot invaren af te geven. Deze verklaring bevat informatie op basis waarvan het pensioenfonds redelijkerwijs verwacht dat in de transitieperiode de opgebouwde pensioenrechten- en aanspraken ingevaren zullen worden in een van de nieuwe pensioencontracten. Daarnaast dient de intentieverklaring informatie te bevatten op basis waarvan het pensioenfonds redelijkerwijs verwacht dat het verzoek tot invaren wordt gedaan. Aangezien het verzoek tot invaren vanuit de sociale partners komt, betrekt het pensioenfonds de sociale partners bij het opstellen van de intentieverklaring. Er wordt niet voorgeschreven welke vorm deze intentieverklaring heeft.

    De motie legt een koppeling met latere inwerkingtreding van het wetsvoorstel toekomst pensioenen en daarmee het transitie-ftk. Pensioenfondsen die de intentie hebben om in te varen en zouden moeten korten onder de huidige regels van het ftk, hoeven dit volgens de regels van het transitie-ftk niet. De motie spreekt uit dat daardoor sprake is van onnodige kortingen, voor pensioenfondsen die van plan zijn in te varen.

    Aangezien de besluitvorming ten aanzien van de verwachting over te gaan tot invaren plaatsvindt voordat het wetsvoorstel toekomst pensioenen en de bijbehorende lagere regelgeving in werking is getreden, hoeft hierbij nog niet te worden aangegeven hoe de transitie en het invaren verder wordt vormgegeven.

  • 4. Tenslotte dient het pensioenfonds informatie over het gebruik en de onderbouwing van het genomen besluit actief aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden ter beschikking te stellen dan wel te verstrekken. De informatie zal de gevolgen van het gebruik van de vrijstellingsregeling voor de deelnemer inzichtelijk maken. Ten overvloede, de norm van artikel 48 van de Pensioenwet dan wel artikel 59 van de WVB is hierop van toepassing. Ik verwacht dat pensioenfondsen hierover evenwichtig communiceren waarbij de deelnemer over de voordelen en de nadelen, zowel op de korte termijn als op de lange(re) termijn, wordt geïnformeerd.

Een pensioenfonds kan evenwel ook besluiten geen gebruik te maken van de regeling en een (on)voorwaardelijke korting doorvoeren conform de reguliere wetgeving.

Governance

Bij de keuze om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling houdt het pensioenfondsbestuur, conform artikel 105 van de Pensioenwet dan wel artikel 110b van de WVB evenwichtige belangenafweging in acht. In het vijfde lid van artikel 8 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is specifiek geregeld dat een pensioenfonds moet onderbouwen waarom het van oordeel is dat het in het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstellingsregeling. Bij de termijn voor het herstelplan is dit in aanvulling van de al bestaande verplichting om te onderbouwen waarom voor een bepaalde looptijd van een herstelplan is gekozen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor zover bij het pensioenfonds sprake is van een belanghebbendenorgaan dit orgaan betrokken dient te worden bij de vaststelling van een herstelplan als gevolg van het wettelijke instemmingsrecht van artikel 115c, negende lid, van de Pensioenwet. Hiermee wordt geborgd dat belanghebbenden, die in geval van een belanghebbendenorgaan geen zitting hebben in het bestuur, inspraak hebben.

Samenhang Wet toekomst pensioenen

Deze vrijstellingsregeling gaat aan het (aangepaste) toezichtkader tijdens de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel vooraf. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is de vormgeving van het toezichtkader tijdens de transitie opgenomen waarmee betrokken partijen op een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige manier hun transitie kunnen vormgeven. In die transitieperiode kunnen partijen ervoor kiezen om het financieel beleid ten aanzien van indexaties en kortingen met het oog op de transitie aan te passen ten opzichte van het huidige financieel toetsingskader mits dit past binnen een evenwichtige transitie. Het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is beoogd om in werking te treden per 1 juli 2023. Voorliggende regeling heeft betrekking op de stand van de dekkingsgraad per 31 december 2022. Inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en daarmee het transitie-ftk per 1 juli 2023, neemt niet weg dat pensioenfondsen die gebruik maken van deze vrijstellingsregeling, gebonden zijn aan de bij deze vrijstellingsregeling gestelde voorwaarden.

Regeldruk

Indien een pensioenfonds gebruik maakt van de regeling, zal het informatie over de gevolgen hiervan ter beschikking moeten stellen dan wel moeten verstrekken aan zijn deelnemers. Dit zal kosten met zich meebrengen.

Hiertegenover staat dat wanneer een pensioenfonds besluit om geen gebruik te maken van de regeling, en daardoor een verlaging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten moet doorvoeren, het pensioenfonds schriftelijk informatie zal moeten verstrekken over deze verlaging. Gebruik van de regeling leidt ertoe dat er in veel gevallen geen verlaging van pensioenaanspraken en -rechten doorgevoerd hoeft te worden, hetgeen daardoor een regeldrukverlagend effect heeft.

Inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding van deze regeling is afgeweken van de vaste verandermomenten. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 december 2022. 31 december is de dag waarop het voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen steeds wordt getoetst. Omdat DNB heeft aangegeven het duidelijker te vinden als de vrijstellingsregeling terugwerkende kracht krijgt tot deze dag heeft de regeling terugwerkende kracht gekregen tot en met 31 december 2022.

Tot slot

Ik ben mij ervan bewust dat de toepassing van deze regeling mogelijk niet alle kortingen op grond van het minimaal vereist eigen vermogen dan wel het vereist eigen vermogen kan voorkomen. Eventuele resterende kortingen kunnen evenwel lager uitvallen bij gebruik van deze ministeriële regeling. Het gebruik van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van de genoemde termijn van tien jaar en van het gestelde aantal zes of meer meetmomenten laat onverlet dat de overige bepalingen met betrekking tot het herstelplan van toepassing zijn.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
4

Kamerstukken 2022–2023, 36 067, nr. 150

X Noot
5

Vanwege van de leesbaarheid wordt in deze toelichting met ‘deelnemers’ zowel actieve deelnemers, gewezen deelnemers als gepensioneerden bedoeld.

Naar boven