Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2021, nr. 2021-0000185966, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de vrijstellingsregeling voor het jaar 2022

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 8, eerste, tweede en derde lid, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt ‘of 31 december 2020’ vervangen door ‘, 31 december 2020 of 31 december 2021’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 december 2021

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

TOELICHTING

Op grond van artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 138 van de Pensioenwet en artikel 133 van de WVB genoemde termijn van tien jaar en van het aantal van zes meetmomenten zoals genoemd in artikel 140 van de Pensioenwet en artikel 135 van de WVB. De vrijstelling kan worden verleend na overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) als sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij wet gestelde eisen aan het vereist eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen. In 2019 heeft de minister van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wegens een zeer sterke daling van de lange termijn rente.1 Vanwege de coronacrisis was in 2020 opnieuw sprake van een uitzonderlijke economische situatie.2 In 2021 is nog steeds sprake van deze wereldwijde pandemie, en daarmee het voortduren van deze uitzonderlijke economische situatie. Ik heb daarom, na overleg met DNB, besloten onder voorwaarden vrijstelling te verlenen voor de hersteltermijn van tien jaar en van het gestelde aantal van zes meetmomenten voor pensioenfondsen die van deze regeling gebruik maken.

Vereist eigen vermogen en minimaal vereist eigen vermogen

Omwille van de bescherming van pensioendeelnemers3 zijn in Europese en nationale wetgeving regels gesteld aan de uitvoering van pensioenregelingen. Deze regels zien op het bestuur van pensioenfondsen en informatieverstrekking aan de deelnemers, maar ook op het financiële beheer van het pensioenvermogen. Kern van de regels voor het financiële beheer is dat pensioenfondsen genoeg vermogen bezitten om pensioenen voor huidige en toekomstige generaties met een hoge mate van zekerheid te kunnen uitkeren. Deze regels betreffen onder andere de verplichting tot het aanhouden van een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen.

Pensioenfondsen zijn allereerst verplicht om een vereist eigen vermogen aan te houden. De hoogte van het vereist eigen vermogen is fondsspecifiek en afhankelijk van bijvoorbeeld het beleggingsbeleid en het deelnemersbestand van een pensioenfonds. Indien een pensioenfonds niet voldoet aan het vereist eigen vermogen moet het een herstelplan indienen, waarin het pensioenfonds aangeeft hoe zij van plan is in maximaal tien jaar wel te voldoen aan het vereist eigen vermogen. Indien de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig is gedaald dat herstel tot het vereist eigen vermogen binnen tien jaar niet mogelijk is (de zogenoemde ‘kritische dekkingsgraad’), zal het pensioenfonds maatregelen moeten nemen zoals een korting, een premiestijging of een verlaging van de opbouw. Een eventuele korting mag over maximaal 10 jaar worden uitgesmeerd waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is.

Het vereist eigen vermogen kent, voor uitkeringsovereenkomsten, een minimum van ongeveer 104,3%. De Pensioenwet staat toe dat pensioenfondsen gedurende vijf jaar (zes meetmomenten) minder eigen vermogen hebben. Als een pensioenfonds op het zesde achtereenvolgende meetmoment te weinig vermogen heeft, moet het een maatregel nemen waardoor de dekkingsgraad stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen van 104,3%. Dit kan een onvoorwaardelijke verlaging van de pensioenaanspraken en -rechten zijn. Deze korting mag eventueel gespreid worden doorgevoerd gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan.

De financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen is verbeterd ten opzichte van vorig jaar, maar blijft kwetsbaar. Eind november stond de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen rond 110%. Een aantal pensioenfondsen heeft nog steeds een dekkingsgraad die ligt onder het minimaal vereist eigen vermogen en waarbij niet in 10 jaar kan worden voldaan aan het VEV-vereiste. Er bestaan verschillen in de financiële gezondheid van pensioenfondsen; gelukkig staan steeds meer pensioenfondsen er financieel beter voor, maar ook nog steeds worden pensioenfondsen geconfronteerd met een kortingsdreiging. De uitbraak van het Coronavirus en de onzekerheid over het verloop van de daaruit voortvloeiende crisis blijft een onzekere factor voor het verder herstellen van de dekkingsgraad. De daarmee samenhangende maatregelen en de daarop volgende economische en financiële onzekerheid zie ik als een uitzonderlijke situatie die toepassing van mijn vrijstellingsbevoegdheid rechtvaardigt.

Verwachte impact zonder vrijstellingsregeling

Als de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds zes achtereenvolgende meetmomenten onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt en hun dekkingsgraad op dat laatste moment ook, moet het pensioenfonds de pensioenaanspraken en -rechten zodanig verlagen dat de dekkingsgraad, naar de stand van dat zesde meetmoment, van het pensioenfonds onmiddellijk stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen. Deze korting is volledig onvoorwaardelijk, maar kan wel worden gespreid gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan. Op basis van de cijfers per eind november van dit jaar geldt dat, als de dekkingsgraad op 31 december 2021 niet voldoende is hersteld, 26 pensioenfondsen een onvoorwaardelijke korting op basis van het minimaal vereist eigen vermogen moeten doorvoeren. Deze 26 pensioenfondsen vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer 6,7 miljoen deelnemers en pensioengerechtigden, die met een pensioenverlaging van gemiddeld 3% (die eventueel kan worden gespreid) te maken zouden krijgen.

Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig laag is dat een pensioenfonds niet meer binnen tien jaar kan toegroeien naar het vereist eigen vermogen, zal het een korting moeten opnemen in het herstelplan. De korting moet worden doorgevoerd binnen het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan. De korting mag eventueel worden gespreid over de looptijd van het herstelplan. Indien de korting wordt gespreid moet in verband met de eis van tijdsevenredig herstel de eerste korting altijd worden doorgevoerd binnen het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan. De in het herstelplan opgenomen kortingen voor de latere jaren zijn voorwaardelijk. Op basis van de cijfers per eind november 2021 zouden mogelijk 3 pensioenfondsen, naast de korting wegens het niet voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen, een korting moeten doorvoeren om te voldoen aan de eisen voor het vereist eigen vermogen. Indien deze pensioenfondsen op basis van de dekkingsgraad op 31 december 2021 een verlaging zouden moeten doorvoeren, betekent dit dat ongeveer 400.000 deelnemers en pensioengerechtigden te maken zouden krijgen met een verlaging van hun pensioenaanspraken of pensioenrechten van enkele tienden van een procent.

Uitgaande van de dekkingsgraden per eind november 2021 hebben 26 pensioenfondsen niet het benodigde minimaal vereist eigen vermogen waarvan 3 pensioenfondsen tevens niet voldoen aan het vereist eigen vermogen. Op basis van deze gegevens betreft het 6,7 miljoen deelnemers die te maken kunnen krijgen met een korting op hun pensioenaanspraken of -rechten. Pensioenfondsen die kwalificeren voor zowel een korting vanwege het niet bereiken van het benodigde minimaal vereist eigen vermogen als het niet voldoen aan het benodigde vereiste eigen vermogen, dienen alleen de korting vanwege het minimaal vereiste eigen vermogen door te voeren.

Vanwege de onzekere situatie over het verloop van het coronavirus en de economie acht ik het echter opportuun deze regeling ook dit jaar weer open te stellen. Met het eerder aankondigen en publiceren van de regeling hoop ik de sector rust en een handelingsperspectief te kunnen bieden.

Uitzonderlijke economische situatie

De financiële positie van de pensioenfondsen is sinds de vorige vrijstellingsregeling verbeterd. Niettemin blijft de financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen onverminderd kwetsbaar.

Het coronavirus had in 2021 wederom een grote impact op de economie en de samenleving. Ondanks dat gedurende het jaar in Nederland en in andere landen steeds meer mensen gevaccineerd zijn, waren in veel landen contactbeperkende maatregelen noodzakelijk om het virus te beheersen. Zulke maatregelen hebben een grote impact op het maatschappelijke verkeer en de economie. Om negatieve effecten daarvan op de economie te ondervangen hebben nationale overheden waaronder Nederland en centrale banken omvangrijke steunmaatregelen getroffen. Bovendien is het verdere verloop van de pandemie alsmede de gevolgen daarvan voor de economie en financiële markten voorlopig hoogst onzeker. Zowel een pandemie als de bijbehorende maatregelen en ook de voortdurende onzekerheid over het verloop van de pandemie zijn uitzonderlijk. Voor uitzonderlijke situaties als deze is de mogelijkheid in de Pensioenwet en de WVB gecreëerd om tijdelijk vrijstelling te verlenen. Vanwege deze uitzonderlijke economische situatie verleen ik de vrijstelling dit jaar.

Ik koppel aan de tijdelijke vrijstelling wel enkele voorwaarden omdat het belangrijk blijft dat pensioenfondsen niet te ver in onderdekking raken, ook gelet op de aanstaande transitie, en om te borgen dat de belangen van alle pensioendeelnemers in acht worden genomen.

Tijdelijke vrijstelling

Concreet is de vrijstellingsregeling een verlenging van de regeling van vorig jaar. Dat betekent dat de hersteltermijn om het vereist eigen vermogen te bereiken voor de pensioenfondsen die van de regeling gebruik maken opnieuw verlengd wordt van tien naar twaalf jaar. Daarnaast zal een vrijstelling gelden van het zesde of latere meetmoment voor het minimaal vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen die naar de stand van de beleidsdekkingsgraad en dekkingsgraad een onvoorwaardelijke korting moeten doorvoeren. Dit betekent dat pensioenfondsen wier (beleids)dekkingsgraad op het zesde of latere meetmoment op 31 december 2021 onder 104,3% ligt, in 2022 geen korting hoeven door te voeren op grond van het minimaal vereist eigen vermogen op grond van deze regeling. Pensioenfondsen die vorig jaar van de regeling gebruik hebben gemaakt, kunnen ook dit jaar van de regeling gebruik maken.

Aan het gebruik van de regeling worden de volgende voorwaarden gekoppeld:

  • 1. Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds dat van deze regeling gebruik wil maken, naar de stand van 31 december 2021, lager is dan 90%, dient het pensioenfonds een onvoorwaardelijke korting door te voeren zodat de dekkingsgraad, naar de stand van 31 december 2021, direct stijgt tot ten minste 90%. Het pensioenfonds zal voorafgaand aan het indienen van het herstelplan een besluit moeten nemen over de onvoorwaardelijke korting. Dat besluit ziet ook op de wijze van doorvoeren (effectueren) van de korting; het wel of niet spreiden van de korting. Zodra het pensioenfonds het besluit tot een onvoorwaardelijke korting heeft genomen (en de daarvoor geldende interne procedure is gevolgd) wordt deze in de technische voorzieningen verwerkt waardoor de dekkingsgraad weer 90% wordt en sprake is van het nemen van een maatregel. Het effectueren van de korting op de pensioenrechten en pensioenaanspraken moet plaatsvinden in 2022 zodat de pensioenuitkeringen en -aanspraken uiterlijk in het eerste jaar daadwerkelijk zijn verlaagd. De onvoorwaardelijke korting naar 90% mag ook ten minste tijdsevenredig gespreid worden doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan, waarbij de eerste korting in 2022 wordt geëffectueerd.

    Een pensioenfonds, dat gebruik maakt van de regeling, zal overigens ook een korting moeten doorvoeren op het moment dat het niet in staat is om binnen de wettelijk maximale hersteltermijn (van in dat geval 12 jaar) te herstellen naar het vereist eigen vermogen.

  • 2. Voorts dient een pensioenfonds bij het indienen van het herstelplan te onderbouwen waarom het pensioenfonds gebruik wil maken van de verlengde hersteltermijnen of de vrijstelling van het zesde of latere meetmoment. Het pensioenfonds legt daarbij uit waarom het vanuit het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstelling. Een pensioenfonds zal een eigen, evenwichtige en onderbouwde afweging moeten maken ten aanzien van het gebruik van deze vrijstellingsregeling. In zijn besluitvorming moet het pensioenfonds bijvoorbeeld aandacht besteden aan de te verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad de komende jaren en de eventuele pensioenverlagingen die daarbij horen. Maar ook aan de gevolgen voor de premie, de opbouw, ambitie en de financiële positie van het pensioenfonds de komende jaren.

  • 3. Tenslotte dient het pensioenfonds informatie over het gebruik en de onderbouwing van het genomen besluit actief aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden ter beschikking te stellen dan wel te verstrekken. De informatie zal de gevolgen van het gebruik van de vrijstellingsregeling voor de deelnemer inzichtelijk maken. Ten overvloede, de norm van artikel 48 van de Pensioenwet dan wel artikel 59 van de WVB is hierop van toepassing. Ik verwacht dat pensioenfondsen hierover evenwichtig communiceren waarbij de deelnemer over de voordelen en de nadelen, zowel op de korte termijn als op de lange(re) termijn, wordt geïnformeerd.

Een pensioenfonds kan evenwel ook besluiten geen gebruik te maken van de regeling en een (on)voorwaardelijke korting doorvoeren conform de reguliere wetgeving.

Governance

Bij de keuze om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling houdt het pensioenfondsbestuur, conform artikel 105 van de Pensioenwet dan wel artikel 110b van de WVB evenwichtige belangenafweging in acht. In het vijfde lid van artikel 8 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is specifiek geregeld dat een pensioenfonds moet onderbouwen waarom het van oordeel is dat het in het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstellingsregeling. Bij de termijn voor het herstelplan is dit in aanvulling van de al bestaande verplichting om te onderbouwen waarom voor een bepaalde looptijd van een herstelplan is gekozen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor zover bij het pensioenfonds sprake is van een belanghebbendenorgaan dit orgaan betrokken dient te worden bij de vaststelling van een herstelplan als gevolg van het wettelijke instemmingsrecht van artikel 115c, negende lid, van de Pensioenwet. Hiermee wordt geborgd dat belanghebbenden, die in geval van een belanghebbendenorgaan geen zitting hebben in het bestuur, inspraak hebben.

Samenhang Wet toekomst pensioenen

Deze vrijstellingsregeling gaat aan het (aangepaste) toezichtkader tijdens de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel vooraf. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is de vormgeving van het toezichtkader tijdens de transitie opgenomen waarmee betrokken partijen op een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige manier hun transitie kunnen vormgeven. In die transitieperiode kunnen partijen ervoor kiezen om het financieel beleid ten aanzien van indexaties en kortingen met het oog op de transitie aan te passen ten opzichte van het huidige financieel toetsingskader mits dit past binnen een evenwichtige transitie.

Regeldruk

Indien een pensioenfonds gebruik maakt van de regeling, zal het informatie over de gevolgen hiervan ter beschikking moeten stellen dan wel moeten verstrekken aan zijn deelnemers. Dit zal kosten met zich meebrengen. Hiertegenover staat dat wanneer een pensioenfonds besluit om geen gebruik te maken van de regeling, en daardoor een verlaging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten moet doorvoeren, het pensioenfonds schriftelijk informatie zal moeten verstrekken over deze verlaging. Gebruik van de regeling leidt ertoe dat er in veel gevallen geen verlaging van pensioenaanspraken en -rechten doorgevoerd hoeft te worden, hetgeen daardoor een regeldrukverlagend effect heeft.

Tot slot

Ik ben mij ervan bewust dat de toepassing van deze regeling mogelijk niet alle kortingen op grond van het minimaal vereist eigen vermogen dan wel het vereist eigen vermogen kan voorkomen. Eventuele resterende kortingen kunnen evenwel lager uitvallen bij gebruik van deze ministeriële regeling.

Het gebruik van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van de genoemde termijn van tien jaar en van het gestelde aantal zes of meer meetmomenten laat onverlet dat de overige bepalingen met betrekking tot het herstelplan van toepassing zijn.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
3

Vanwege van de leesbaarheid wordt in deze toelichting met ‘deelnemers’ zowel actieve deelnemers, gewezen deelnemers als gepensioneerden bedoeld.

Naar boven