TOELICHTING
Op grond van artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
(WVB) kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 138 van de Pensioenwet en
artikel 133 van de WVB genoemde termijn van tien jaar en van het aantal van zes meetmomenten
zoals genoemd in artikel 140 van de Pensioenwet en artikel 135 van de WVB. De vrijstelling
kan worden verleend na overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) als sprake is van een
uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet
kan voldoen aan de bij wet gestelde eisen aan het vereist eigen vermogen en het minimaal
vereist eigen vermogen. In 2019 heeft de minister van deze bevoegdheid gebruik gemaakt
wegens een zeer sterke daling van de lange termijn rente.1 Vanwege de coronacrisis was in 2020 opnieuw sprake van een uitzonderlijke economische
situatie.2 In 2021 is nog steeds sprake van deze wereldwijde pandemie, en daarmee het voortduren
van deze uitzonderlijke economische situatie. Ik heb daarom, na overleg met DNB, besloten
onder voorwaarden vrijstelling te verlenen voor de hersteltermijn van tien jaar en
van het gestelde aantal van zes meetmomenten voor pensioenfondsen die van deze regeling
gebruik maken.
Vereist eigen vermogen en minimaal vereist eigen vermogen
Omwille van de bescherming van pensioendeelnemers3 zijn in Europese en nationale wetgeving regels gesteld aan de uitvoering van pensioenregelingen.
Deze regels zien op het bestuur van pensioenfondsen en informatieverstrekking aan
de deelnemers, maar ook op het financiële beheer van het pensioenvermogen. Kern van
de regels voor het financiële beheer is dat pensioenfondsen genoeg vermogen bezitten
om pensioenen voor huidige en toekomstige generaties met een hoge mate van zekerheid
te kunnen uitkeren. Deze regels betreffen onder andere de verplichting tot het aanhouden
van een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen.
Pensioenfondsen zijn allereerst verplicht om een vereist eigen vermogen aan te houden.
De hoogte van het vereist eigen vermogen is fondsspecifiek en afhankelijk van bijvoorbeeld
het beleggingsbeleid en het deelnemersbestand van een pensioenfonds. Indien een pensioenfonds
niet voldoet aan het vereist eigen vermogen moet het een herstelplan indienen, waarin
het pensioenfonds aangeeft hoe zij van plan is in maximaal tien jaar wel te voldoen
aan het vereist eigen vermogen. Indien de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig
is gedaald dat herstel tot het vereist eigen vermogen binnen tien jaar niet mogelijk
is (de zogenoemde ‘kritische dekkingsgraad’), zal het pensioenfonds maatregelen moeten
nemen zoals een korting, een premiestijging of een verlaging van de opbouw. Een eventuele
korting mag over maximaal 10 jaar worden uitgesmeerd waarbij alleen de eerste korting
onvoorwaardelijk is.
Het vereist eigen vermogen kent, voor uitkeringsovereenkomsten, een minimum van ongeveer
104,3%. De Pensioenwet staat toe dat pensioenfondsen gedurende vijf jaar (zes meetmomenten)
minder eigen vermogen hebben. Als een pensioenfonds op het zesde achtereenvolgende
meetmoment te weinig vermogen heeft, moet het een maatregel nemen waardoor de dekkingsgraad
stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen van 104,3%. Dit kan een onvoorwaardelijke
verlaging van de pensioenaanspraken en -rechten zijn. Deze korting mag eventueel gespreid
worden doorgevoerd gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan.
De financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen is verbeterd ten opzichte
van vorig jaar, maar blijft kwetsbaar. Eind november stond de gemiddelde dekkingsgraad
van de pensioenfondsen rond 110%. Een aantal pensioenfondsen heeft nog steeds een
dekkingsgraad die ligt onder het minimaal vereist eigen vermogen en waarbij niet in
10 jaar kan worden voldaan aan het VEV-vereiste. Er bestaan verschillen in de financiële
gezondheid van pensioenfondsen; gelukkig staan steeds meer pensioenfondsen er financieel
beter voor, maar ook nog steeds worden pensioenfondsen geconfronteerd met een kortingsdreiging.
De uitbraak van het Coronavirus en de onzekerheid over het verloop van de daaruit
voortvloeiende crisis blijft een onzekere factor voor het verder herstellen van de
dekkingsgraad. De daarmee samenhangende maatregelen en de daarop volgende economische
en financiële onzekerheid zie ik als een uitzonderlijke situatie die toepassing van
mijn vrijstellingsbevoegdheid rechtvaardigt.
Verwachte impact zonder vrijstellingsregeling
Als de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds zes achtereenvolgende meetmomenten
onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt en hun dekkingsgraad op dat laatste
moment ook, moet het pensioenfonds de pensioenaanspraken en -rechten zodanig verlagen
dat de dekkingsgraad, naar de stand van dat zesde meetmoment, van het pensioenfonds
onmiddellijk stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen. Deze korting is volledig
onvoorwaardelijk, maar kan wel worden gespreid gedurende de termijn die gebruikt wordt
voor het herstelplan. Op basis van de cijfers per eind november van dit jaar geldt
dat, als de dekkingsgraad op 31 december 2021 niet voldoende is hersteld, 26 pensioenfondsen
een onvoorwaardelijke korting op basis van het minimaal vereist eigen vermogen moeten
doorvoeren. Deze 26 pensioenfondsen vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer 6,7 miljoen
deelnemers en pensioengerechtigden, die met een pensioenverlaging van gemiddeld 3%
(die eventueel kan worden gespreid) te maken zouden krijgen.
Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig laag is dat een pensioenfonds niet
meer binnen tien jaar kan toegroeien naar het vereist eigen vermogen, zal het een
korting moeten opnemen in het herstelplan. De korting moet worden doorgevoerd binnen
het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan. De korting mag eventueel
worden gespreid over de looptijd van het herstelplan. Indien de korting wordt gespreid
moet in verband met de eis van tijdsevenredig herstel de eerste korting altijd worden
doorgevoerd binnen het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan. De
in het herstelplan opgenomen kortingen voor de latere jaren zijn voorwaardelijk. Op
basis van de cijfers per eind november 2021 zouden mogelijk 3 pensioenfondsen, naast
de korting wegens het niet voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen, een korting
moeten doorvoeren om te voldoen aan de eisen voor het vereist eigen vermogen. Indien
deze pensioenfondsen op basis van de dekkingsgraad op 31 december 2021 een verlaging
zouden moeten doorvoeren, betekent dit dat ongeveer 400.000 deelnemers en pensioengerechtigden
te maken zouden krijgen met een verlaging van hun pensioenaanspraken of pensioenrechten
van enkele tienden van een procent.
Uitgaande van de dekkingsgraden per eind november 2021 hebben 26 pensioenfondsen niet
het benodigde minimaal vereist eigen vermogen waarvan 3 pensioenfondsen tevens niet
voldoen aan het vereist eigen vermogen. Op basis van deze gegevens betreft het 6,7 miljoen
deelnemers die te maken kunnen krijgen met een korting op hun pensioenaanspraken of
-rechten. Pensioenfondsen die kwalificeren voor zowel een korting vanwege het niet
bereiken van het benodigde minimaal vereist eigen vermogen als het niet voldoen aan
het benodigde vereiste eigen vermogen, dienen alleen de korting vanwege het minimaal
vereiste eigen vermogen door te voeren.
Vanwege de onzekere situatie over het verloop van het coronavirus en de economie acht
ik het echter opportuun deze regeling ook dit jaar weer open te stellen. Met het eerder
aankondigen en publiceren van de regeling hoop ik de sector rust en een handelingsperspectief
te kunnen bieden.
Uitzonderlijke economische situatie
De financiële positie van de pensioenfondsen is sinds de vorige vrijstellingsregeling
verbeterd. Niettemin blijft de financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen
onverminderd kwetsbaar.
Het coronavirus had in 2021 wederom een grote impact op de economie en de samenleving.
Ondanks dat gedurende het jaar in Nederland en in andere landen steeds meer mensen
gevaccineerd zijn, waren in veel landen contactbeperkende maatregelen noodzakelijk
om het virus te beheersen. Zulke maatregelen hebben een grote impact op het maatschappelijke
verkeer en de economie. Om negatieve effecten daarvan op de economie te ondervangen
hebben nationale overheden waaronder Nederland en centrale banken omvangrijke steunmaatregelen
getroffen. Bovendien is het verdere verloop van de pandemie alsmede de gevolgen daarvan
voor de economie en financiële markten voorlopig hoogst onzeker. Zowel een pandemie
als de bijbehorende maatregelen en ook de voortdurende onzekerheid over het verloop
van de pandemie zijn uitzonderlijk. Voor uitzonderlijke situaties als deze is de mogelijkheid
in de Pensioenwet en de WVB gecreëerd om tijdelijk vrijstelling te verlenen. Vanwege
deze uitzonderlijke economische situatie verleen ik de vrijstelling dit jaar.
Ik koppel aan de tijdelijke vrijstelling wel enkele voorwaarden omdat het belangrijk
blijft dat pensioenfondsen niet te ver in onderdekking raken, ook gelet op de aanstaande
transitie, en om te borgen dat de belangen van alle pensioendeelnemers in acht worden
genomen.
Tijdelijke vrijstelling
Concreet is de vrijstellingsregeling een verlenging van de regeling van vorig jaar.
Dat betekent dat de hersteltermijn om het vereist eigen vermogen te bereiken voor
de pensioenfondsen die van de regeling gebruik maken opnieuw verlengd wordt van tien
naar twaalf jaar. Daarnaast zal een vrijstelling gelden van het zesde of latere meetmoment
voor het minimaal vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen die naar de stand van
de beleidsdekkingsgraad en dekkingsgraad een onvoorwaardelijke korting moeten doorvoeren.
Dit betekent dat pensioenfondsen wier (beleids)dekkingsgraad op het zesde of latere
meetmoment op 31 december 2021 onder 104,3% ligt, in 2022 geen korting hoeven door
te voeren op grond van het minimaal vereist eigen vermogen op grond van deze regeling.
Pensioenfondsen die vorig jaar van de regeling gebruik hebben gemaakt, kunnen ook
dit jaar van de regeling gebruik maken.
Aan het gebruik van de regeling worden de volgende voorwaarden gekoppeld:
-
1. Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds dat van deze regeling gebruik wil maken,
naar de stand van 31 december 2021, lager is dan 90%, dient het pensioenfonds een
onvoorwaardelijke korting door te voeren zodat de dekkingsgraad, naar de stand van
31 december 2021, direct stijgt tot ten minste 90%. Het pensioenfonds zal voorafgaand
aan het indienen van het herstelplan een besluit moeten nemen over de onvoorwaardelijke
korting. Dat besluit ziet ook op de wijze van doorvoeren (effectueren) van de korting;
het wel of niet spreiden van de korting. Zodra het pensioenfonds het besluit tot een
onvoorwaardelijke korting heeft genomen (en de daarvoor geldende interne procedure
is gevolgd) wordt deze in de technische voorzieningen verwerkt waardoor de dekkingsgraad
weer 90% wordt en sprake is van het nemen van een maatregel. Het effectueren van de
korting op de pensioenrechten en pensioenaanspraken moet plaatsvinden in 2022 zodat
de pensioenuitkeringen en -aanspraken uiterlijk in het eerste jaar daadwerkelijk zijn
verlaagd. De onvoorwaardelijke korting naar 90% mag ook ten minste tijdsevenredig
gespreid worden doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor
het herstelplan, waarbij de eerste korting in 2022 wordt geëffectueerd.
Een pensioenfonds, dat gebruik maakt van de regeling, zal overigens ook een korting
moeten doorvoeren op het moment dat het niet in staat is om binnen de wettelijk maximale
hersteltermijn (van in dat geval 12 jaar) te herstellen naar het vereist eigen vermogen.
-
2. Voorts dient een pensioenfonds bij het indienen van het herstelplan te onderbouwen
waarom het pensioenfonds gebruik wil maken van de verlengde hersteltermijnen of de
vrijstelling van het zesde of latere meetmoment. Het pensioenfonds legt daarbij uit
waarom het vanuit het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstelling. Een pensioenfonds zal een
eigen, evenwichtige en onderbouwde afweging moeten maken ten aanzien van het gebruik
van deze vrijstellingsregeling. In zijn besluitvorming moet het pensioenfonds bijvoorbeeld
aandacht besteden aan de te verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad de komende
jaren en de eventuele pensioenverlagingen die daarbij horen. Maar ook aan de gevolgen
voor de premie, de opbouw, ambitie en de financiële positie van het pensioenfonds
de komende jaren.
-
3. Tenslotte dient het pensioenfonds informatie over het gebruik en de onderbouwing van
het genomen besluit actief aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden ter
beschikking te stellen dan wel te verstrekken. De informatie zal de gevolgen van het
gebruik van de vrijstellingsregeling voor de deelnemer inzichtelijk maken. Ten overvloede, de norm van artikel
48 van de Pensioenwet dan wel artikel 59 van de WVB is hierop van toepassing. Ik verwacht
dat pensioenfondsen hierover evenwichtig communiceren waarbij de deelnemer over de
voordelen en de nadelen, zowel op de korte termijn als op de lange(re) termijn, wordt
geïnformeerd.
Een pensioenfonds kan evenwel ook besluiten geen gebruik te maken van de regeling
en een (on)voorwaardelijke korting doorvoeren conform de reguliere wetgeving.
Governance
Bij de keuze om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling houdt het pensioenfondsbestuur,
conform artikel 105 van de Pensioenwet dan wel artikel 110b van de WVB evenwichtige
belangenafweging in acht. In het vijfde lid van artikel 8 van de Regeling Pensioenwet
en Wet verplichte beroepspensioenregeling is specifiek geregeld dat een pensioenfonds
moet onderbouwen waarom het van oordeel is dat het in het belang van deelnemers, gewezen
deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van
de vrijstellingsregeling. Bij de termijn voor het herstelplan is dit in aanvulling
van de al bestaande verplichting om te onderbouwen waarom voor een bepaalde looptijd
van een herstelplan is gekozen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor zover
bij het pensioenfonds sprake is van een belanghebbendenorgaan dit orgaan betrokken
dient te worden bij de vaststelling van een herstelplan als gevolg van het wettelijke
instemmingsrecht van artikel 115c, negende lid, van de Pensioenwet. Hiermee wordt
geborgd dat belanghebbenden, die in geval van een belanghebbendenorgaan geen zitting
hebben in het bestuur, inspraak hebben.
Samenhang Wet toekomst pensioenen
Deze vrijstellingsregeling gaat aan het (aangepaste) toezichtkader tijdens de transitieperiode
naar het nieuwe pensioenstelsel vooraf. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is
de vormgeving van het toezichtkader tijdens de transitie opgenomen waarmee betrokken
partijen op een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige manier hun transitie kunnen
vormgeven. In die transitieperiode kunnen partijen ervoor kiezen om het financieel
beleid ten aanzien van indexaties en kortingen met het oog op de transitie aan te
passen ten opzichte van het huidige financieel toetsingskader mits dit past binnen
een evenwichtige transitie.
Regeldruk
Indien een pensioenfonds gebruik maakt van de regeling, zal het informatie over de
gevolgen hiervan ter beschikking moeten stellen dan wel moeten verstrekken aan zijn
deelnemers. Dit zal kosten met zich meebrengen. Hiertegenover staat dat wanneer een
pensioenfonds besluit om geen gebruik te maken van de regeling, en daardoor een verlaging
van de pensioenaanspraken en pensioenrechten moet doorvoeren, het pensioenfonds schriftelijk
informatie zal moeten verstrekken over deze verlaging. Gebruik van de regeling leidt
ertoe dat er in veel gevallen geen verlaging van pensioenaanspraken en -rechten doorgevoerd
hoeft te worden, hetgeen daardoor een regeldrukverlagend effect heeft.
Tot slot
Ik ben mij ervan bewust dat de toepassing van deze regeling mogelijk niet alle kortingen
op grond van het minimaal vereist eigen vermogen dan wel het vereist eigen vermogen
kan voorkomen. Eventuele resterende kortingen kunnen evenwel lager uitvallen bij gebruik
van deze ministeriële regeling.
Het gebruik van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van de genoemde termijn
van tien jaar en van het gestelde aantal zes of meer meetmomenten laat onverlet dat
de overige bepalingen met betrekking tot het herstelplan van toepassing zijn.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma