Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 19245 | advies Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 19245 | advies Raad van State |
’s-Gravenhage, 6 juni 2023
Nr. WJZ / 27195451
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen en enkele andere wijzigingen
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 maart 2021, nr. 2021000562, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 mei 2021, nr. W18.21.0098/IV, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerpbesluit heeft de Afdeling advisering (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven om opmerkingen te maken over de aanspraak op vergoeding van de kosten voor versterkingsmaatregelen. In verband daarmee is aanpassing van het ontwerpbesluit en de toelichting wenselijk.
Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende in. De tekst van het advies treft u hieronder aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 24 maart 2021, no. 2021000562, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen, met nota van toelichting.
Het ontwerpbesluit stelt op basis van de Tijdelijke wet Groningen (TWG) nadere regels met betrekking tot de reikwijdte, planning en uitvoering van de versterking van gebouwen in de provincie Groningen.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de aanspraak op vergoeding van de kosten van versterkingsmaatregelen. In verband daarmee is aanpassing van het ontwerpbesluit of de toelichting wenselijk.
Een versterkingsbesluit bevat in ieder geval de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen die nodig zijn om zijn gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.1 In het ontwerpbesluit wordt gespecificeerd waaruit deze aanspraak bestaat.2 Het voorgestelde artikel 10g luidt als volgt:
‘1. De aanspraak van de eigenaar, bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel b, van de wet, bestaat in ieder geval uit een vergoeding van de kosten voor:
a. activiteiten ter voorbereiding van de versterkingsmaatregelen;
b. de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen;
c. schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.’
Niet wordt toegelicht waarom is gekozen voor een niet-limitatieve opsomming. De genoemde kostenposten lijken dekkend te zijn met de verplichting tot schadevergoeding op grond van het burgerlijk recht, die ook als uitgangspunt heeft te gelden bij de vormgeving van de publiekrechtelijke aanspraak op de vergoeding van versterkingsmaatregelen.
De Afdeling adviseert nader toe te lichten aan welke andere kostenposten er eventueel wordt gedacht.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is artikel 10g, aanhef en eerste lid, aangepast, evenals de bijbehorende toelichting. De opsomming van de kostenposten is limitatief gemaakt. De in het artikel genoemde posten waaruit de aanspraak kan bestaan, zijn dekkend voor de kosten waarmee de eigenaar zich geconfronteerd kan zien.
Artikel 10g, tweede lid, bepaalt dat indien de aanspraak in natura aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld, de minister een deel van de aanspraak benut voor het verstrekken van opdrachten ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Ingevolge het derde lid kan in afwijking daarvan een deel van de aanspraak aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld voor het geheel of gedeeltelijk in eigen beheer voorbereiden en uitvoeren van de versterkingsmaatregelen.
Indien de eigenaar de versterking in zijn geheel door de Nationaal Coördinator Groningen laat voorbereiden en uitvoeren (versterking in natura), ligt het voor de hand dat de aanspraak volledig door de minister wordt gebruikt. Hiervan uitgaande is niet duidelijk waarom het tweede lid spreekt over ‘een deel van de aanspraak’. Dat suggereert dat de eigenaar de beschikking houdt over een deel van de aanspraak, ook al wordt de versterking geheel voor hem uitgevoerd.
De Afdeling adviseert hierop nader in te gaan en het artikel zo nodig aan te passen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling zijn het eerste, tweede en derde lid van artikel 10g, en de bijbehorende toelichting aangepast. Het eerste lid is zo aangepast dat er een duidelijker onderscheid is tussen enerzijds de versterkingsmaatregelen die de NCG namens de minister uitvoert (artikel 10g, eerste lid, onderdeel a (nieuw)) en anderzijds de versterkingsmaatregelen die in eigen beheer worden uitgevoerd (artikel 10g, eerste lid, onderdeel b (nieuw)). In de toelichting is aangegeven dat voor de werkzaamheden die door de minister in natura worden uitgevoerd, het volstaat om deze in de aanspraak op te nemen zonder een bijbehorend budget.
Het eerder voorgestelde tweede lid van artikel 10g kon vervallen, omdat het tweede lid (oud) met de aanpassing van het eerste lid overbodig is geworden. De onduidelijkheid die uit het tweede lid (oud) voortvloeide is daarmee ook weggenomen.
In verband met deze wijzigingen zijn het derde en vierde lid vernummerd tot het tweede en derde lid en zijn de formuleringen van het tweede lid (nieuw) en het derde lid (nieuw) aangepast.
Er is gevolg gegeven aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling, met uitzondering van een aantal opmerkingen. Verwezen wordt naar de reactie zoals deze hieronder in de redactionele bijlage is opgenomen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.
De vice-president van de Raad van State,
Bij de behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen3 (hierna: wetsvoorstel versterken) in de Tweede Kamer zijn amendementen aangenomen, gericht op ondersteuning voor eigenaren en versterking in eigen beheer4. Een novelle was nodig om de amendementen uitvoerbaar te maken en aan te laten sluiten bij hetgeen al in de praktijk gebeurt en bij de verantwoordelijkheidsverdeling van de betrokken partijen. Dit heeft geleid tot de Wet van 19 april 2023 tot wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (novelle verbetering uitvoerbaarheid) (Stb. 2023, 165) (hierna: novelle).
De novelle zorgde ervoor dat wijzigingen in het ontwerpbesluit nodig waren. De novelle heeft onder meer een apart regime voor versterken in eigen beheer in het leven geroepen. Dit heeft ertoe geleid dat de formulering voorbereiding van niet meer wordt gehanteerd in artikel 10g, eerste lid en tweede lid (nieuw), omdat het ontwerpbesluit alleen ziet op de uitvoering van versterkingsmaatregelen. De voorbereiding wordt met de novelle nu in artikel 13ia van de Tijdelijke wet Groningen (hierna: de wet) opgenomen.
Een groot aantal wijzigingen in de artikelen hangt indirect samen met de novelle. Het komen tot een wetswijziging kost tijd, waardoor inmiddels ruim twee jaar is verstreken vanaf het moment van het advies van de Afdeling. In die twee jaar zijn er ontwikkelingen geweest die hebben genoopt tot actualisering van het ontwerpbesluit:
• In verband met de departementale herindeling in verband met de versterkingsoperatie is de verantwoordelijkheid daarvoor met ingang van 10 januari 2022 geheel komen te berusten bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Door de taakverschuiving binnen het kabinet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bevoegd5. Het ontwerpbesluit is hierop aangepast (de aanhef, de artikelen 1, 10b, eerste lid, aanhef, tweede, derde en vierde lid, 10e, tweede en derde lid, 10f, vijfde lid (nieuw), 10g, eerste lid, onderdelen a en b, vierde lid, aanhef (nieuw), en de ondertekening).
• Als gevolg van een amendement dat bij de behandeling van het wetsvoorstel versterken in de Tweede Kamer is aangenomen, is artikel 10g uitgebreid met een lid. Het amendement was gericht op het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van gevallen waarvoor de redelijke termijn en de verlenging, bedoeld in artikel 13j, eerste en tweede lid, van de wet maximaal zes maanden bedragen (opgenomen in artikel 10g, vijfde lid). In verband hiermee is ook artikel 13j, derde lid, toegevoegd aan de grondslagen in de aanhef van het ontwerpbesluit.
• Gebleken is dat het wenselijk is om te voorzien in de doordelegatie van regelgevende bevoegdheid op grond van artikel 13j, twaalfde lid, van de wet. Aan artikel 10g zijn daarom nog twee leden toegevoegd. Het vierde lid betreft een nadere uitwerking bij regeling van artikel 13j, eerste lid, onderdeel b, van de wet over de wijze waarop de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen wordt vastgesteld. Het zesde lid betreft een nadere uitwerking bij regeling van artikel 13j, achtste lid, van de wet om bij de aanspraak rekening te houden met de door het Instituut Mijnbouwschade (hierna: IMG) uitgekeerde of uit te keren schadevergoeding.
• De typologieaanpak is verder doorontwikkeld, waarbij door TNO ook een aanvullende typologieaanpak is ontwikkeld die qua systematiek afwijkt van de eerder ontwikkelde typologieaanpak. Het Adviescollege Veiligheid Groningen (hierna: ACVG) heeft de desbetreffende typologie en de bijbehorende aanpak op 20 februari 2023 gevalideerd6. Daarnaast is gebleken dat, met het oog op de validering van deze praktijkaanpak7 door het ACVG, de praktijkaanpak volledig binnen de individuele beoordeling valt. Dit alles heeft ertoe geleid dat artikel 10f is herzien.
• Er zijn afspraken gemaakt over de versterking van de gebouwen in de Zandplatenbuurt-Zuid in Delfzijl, op basis van dezelfde uitgangspunten voor versterking als voor gebouwen in batch 1.588. Voor deze gebouwen wordt aan artikel 10a een tweede lid toegevoegd.
• De inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet is vastgesteld op 1 januari 2024. In het nieuwe onderdeel E van artikel I is een artikel opgenomen dat voorziet in aanpassingen in het Besluit Tijdelijke wet Groningen bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. In artikel 1 zal de begripsbepaling inrichting vervallen en in artikel 10a, onderdelen c, d en f, zal worden aangesloten bij de regelgeving zoals die gaat gelden onder de Omgevingswet.
Daarnaast is het ontwerpbesluit op een aantal punten aangepast in verband met herstel van onvolkomenheden of ter verduidelijking:
• De wijziging in artikel 1 die ziet op het vervallen van opsommingstekens is van technische aard en is bedoeld om artikel 1 te laten voldoen aan aanwijzing 3.59, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
• De begripsbepaling Instituut is in artikel 1 geschrapt omdat met het wetsvoorstel versterken wordt geregeld dat de begripsbepalingen in artikel 1 van de wet ook van toepassing worden op de onderliggende regelgeving, waaronder het Besluit Tijdelijke wet Groningen.
• In artikel 1, derde onderdeel, is de begripsbepaling gevaarlijke stoffen vervallen, omdat deze maar één keer voorkomt, in artikel 10a, onderdeel f, dat daarvoor is aangevuld. Bij nader inzien is opname als begripsbepaling daarom niet nodig. Verder is een begripsbepaling NPR (Nederlandse Praktijkrichtlijn) toegevoegd om te verduidelijken dat het hier om een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven Nederlandse Praktijkrichtlijn gaat. De NPR wordt genoemd in artikel 10f.
• In artikel 10a, aanhef, is toegevoegd dat artikel 13ba van de wet (de zorgplicht van de minister) van toepassing blijft op de gebouwen die zijn uitgezonderd van de reikwijdte van hoofdstuk 5 van de wet. Formeel was dit niet nodig, omdat artikel 13a, eerste lid, van de wet dit al bepaalt, maar om misverstanden te voorkomen is ervoor gekozen dit expliciet op te nemen in artikel 10a. Verder is in onderdeel c verduidelijkt dat gebouwen, en niet inrichtingen, worden uitgezonderd van hoofdstuk 5.
• In artikel 10b, tweede lid, wordt niet meer gesproken van de maar van een op grond van artikel 123, tweede lid, van de Mijnbouwwet aangewezen instelling, omdat artikel 123, tweede lid, van de Mijnbouwwet de ruimte biedt om andere instellingen aan wijzen. TNO is de aangewezen instelling op grond van artikel 11.4.1 van de Mijnbouwregeling. Het derde lid, en de toelichting daarop, zijn aangepast om het proces waarmee risicoprofielen worden bijgesteld beter te laten aansluiten bij de werkwijze in de praktijk. Het bijstellen van de risicoprofielen vanuit de seismische dreigings- en risicoanalyse door de minister gebeurt namelijk voorafgaand aan de vaststelling ervan. Ook is in het derde lid verduidelijkt dat de bijstelling alleen naar een hoger risicoprofiel kan plaatsvinden, en dat bijstelling naar beneden niet mogelijk is. Dit is op zich al geregeld in artikel 13e, tweede lid, van de wet maar de formulering is voor de duidelijkheid toch aangepast.
• Met het nieuwe onderdeel G in artikel I wordt voorzien in toevoeging van de bijlagen 4, 5 en 6 aan het besluit.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 6, eerste lid, van het Besluit Tijdelijke wet Groningen aan te passen. Dat lid ziet op de vergoeding voor de voorzitter en andere leden van het IMG voor hun werkzaamheden. Door niet meer uit te gaan van een vergoeding in de vorm van een uurtarief wordt voorkomen dat de norm uit de Wet normering topinkomens zou kunnen worden overschreden. Deze wijziging loopt mee met onderhavig ontwerpbesluit maar staat daar inhoudelijk los van.
Daar waar nodig is de nota van toelichting op bovenstaande punten aangepast, en ook is de nota van toelichting geactualiseerd waar nodig, gezien de lange periode tussen het advies van de Afdeling en onderhavig nader rapport.
– In de grondslag ‘13a, tweede lid,’ vervangen door ‘13a, zevende lid’. Voorts artikel ‘13j, tiende lid’ vervangen door ‘13j, twaalfde lid’.
Deze eerste redactionele suggestie is onjuist en is niet overgenomen. De tweede redactionele suggestie is overgenomen.
– Met het oog op de leesbaarheid en indeling van het besluit paragraaf 3a vernummeren tot 4, een doorlopende nummering toepassen, paragraaf 4 (overige bepalingen) vernummeren tot 5 en artikel 12 tot artikel 18.
Deze redactionele suggesties zijn niet overgenomen, omdat aanwijzing 6.17, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving het uitgangspunt hanteert: niet hernummeren, tenzij. Voor een logische nummering van de regeling acht ik hernummeren niet wenselijk.
– Artikel 10c, leden 2, 3 en 4 als volgt formuleren:
2. In de meerjarige planning krijgen gebouwen met een verhoogd risico voorrang op gebouwen met een licht verhoogd risico.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen gebouwen met een licht verhoogd risico voorrang krijgen op gebouwen met een verhoogd risico indien dit geen onredelijke vertraging oplevert voor de versterking van gebouwen met een verhoogd risico, en dit:
a. de snelheid van de uitvoering van de meerjarige planning ten goede komt; of
b. het draagvlak voor de versterking ten goede komt.
4. Onder de voorwaarden, genoemd in het derde lid, kunnen ook gebouwen met een normaal risico worden opgenomen in de meerjarige planning.
Deze redactionele suggesties zijn overgenomen, met een beperkte aanpassing in de formulering met de bedoeling de mogelijkheid om voorrang te kunnen geven aan gebouwen met een normaal risico, te verduidelijken.
– In artikel 10f, eerste lid, ‘welk’ vervangen door ‘welke’.
Deze redactionele suggestie is overgenomen in artikel 10f, tweede, derde, vierde en zesde lid (alle nieuw).
– In artikel 10f, tweede lid, ‘beoordeling op basis van de locatie’ vervangen door ‘beoordeling op basis van de typologie en de locatie’.
Deze redactionele suggestie is niet overgenomen, omdat de formulering van artikel 10f, eerste lid, onderdeel a, waarnaar wordt verwezen, is gewijzigd.
– In artikel 10g, derde lid, onderdeel a, ‘in weerwil’ vervangen door ‘ondanks’.
Deze redactionele suggestie is overgenomen in het tweede lid (nieuw).
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
No. W18.21.0098/IV
’s-Gravenhage, 26 mei 2021
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 24 maart 2021, no.2021000562, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen, met nota van toelichting.
Het ontwerpbesluit stelt op basis van de Tijdelijke wet Groningen (TWG) nadere regels met betrekking tot de reikwijdte, planning en uitvoering van de versterking van gebouwen in de provincie Groningen.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de aanspraak op vergoeding van de kosten van versterkingsmaatregelen. In verband daarmee is aanpassing van het ontwerpbesluit of de toelichting wenselijk.
Een versterkingsbesluit bevat in ieder geval de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen die nodig zijn om zijn gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.1 In het ontwerpbesluit wordt gespecificeerd waaruit deze aanspraak bestaat.2 Het voorgestelde artikel 10g luidt als volgt:
‘1. De aanspraak van de eigenaar, bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel b, van de wet, bestaat in ieder geval uit een vergoeding van de kosten voor:
a. activiteiten ter voorbereiding van de versterkingsmaatregelen;
b. de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen;
c. schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.’
Niet wordt toegelicht waarom is gekozen voor een niet-limitatieve opsomming. De genoemde kostenposten lijken dekkend te zijn met de verplichting tot schadevergoeding op grond van het burgerlijk recht, die ook als uitgangspunt heeft te gelden bij de vormgeving van de publiekrechtelijke aanspraak op de vergoeding van versterkingsmaatregelen.
De Afdeling adviseert nader toe te lichten aan welke andere kostenposten er eventueel wordt gedacht.
Artikel 10g, tweede lid, bepaalt dat indien de aanspraak in natura aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld, de minister een deel van de aanspraak benut voor het verstrekken van opdrachten ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Ingevolge het derde lid kan in afwijking daarvan een deel van de aanspraak aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld voor het geheel of gedeeltelijk in eigen beheer voorbereiden en uitvoeren van de versterkingsmaatregelen.
Indien de eigenaar de versterking in zijn geheel door de Nationaal Coördinator Groningen laat voorbereiden en uitvoeren (versterking in natura), ligt het voor de hand dat de aanspraak volledig door de minister wordt gebruikt. Hiervan uitgaande is niet duidelijk waarom het tweede lid spreekt over ‘een deel van de aanspraak’. Dat suggereert dat de eigenaar de beschikking houdt over een deel van de aanspraak, ook al wordt de versterking geheel voor hem uitgevoerd.
De Afdeling adviseert hierop nader in te gaan en het artikel zo nodig aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
– In de grondslag ‘13a, tweede lid,’ vervangen door ‘13a, zevende lid’. Voorts artikel ‘13j, tiende lid’ vervangen door ‘13j, twaalfde lid’.
– Met het oog op de leesbaarheid en indeling van het besluit paragraaf 3a vernummeren tot 4, een doorlopende nummering toepassen, paragraaf 4 (overige bepalingen) vernummeren tot 5 en artikel 12 tot artikel 18.
– Artikel 10c, leden 2, 3 en 4 als volgt formuleren:
2. In de meerjarige planning krijgen gebouwen met een verhoogd risico voorrang op gebouwen met een licht verhoogd risico.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen gebouwen met een licht verhoogd risico voorrang krijgen op gebouwen met een verhoogd risico indien dit geen onredelijke vertraging oplevert voor de versterking van gebouwen met een verhoogd risico, en dit:
a. de snelheid van de uitvoering van de meerjarige planning ten goede komt; of
b. het draagvlak voor de versterking ten goede komt.
4. Onder de voorwaarden, genoemd in het derde lid, kunnen ook gebouwen met een normaal risico worden opgenomen in de meerjarige planning.
– In artikel 10f, eerste lid, ‘welk’ vervangen door ‘welke’. In artikel 10f, tweede lid, ‘beoordeling op basis van de locatie’ vervangen door ‘beoordeling op basis van de typologie en de locatie’.
– In artikel 10g, derde lid, onderdeel a, ‘in weerwil’ vervangen door ‘ondanks’.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 maart 2021, nr. WJZ / 21072499, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 2, derde lid, onderdeel c, 13a, tweede lid, 13e, derde lid, 13g, achtste lid, 13h en 13j, tiende lid, van de Tijdelijke wet Groningen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ............, nr. ............);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van ............, nr. WJZ /............, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit Tijdelijke wet Groningen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De opsommingstekens voor de bestaande begripsbepalingen vervallen.
2. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 12.11, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, van de Wet milieubeheer;
inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
bij regeling van Onze Minister vastgestelde verzameling gebouwen met dusdanig vergelijkbare constructieve kenmerken dat hun gedrag bij en weerstand tegen aardbevingen zich op een vergelijkbare wijze laat beschrijven.
B
Na paragraaf 1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
C
Na paragraaf 3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 5 van de wet is niet van toepassing op:
a. in bijlage 4 opgenomen scholen;
b. in bijlage 5 opgenomen zorggebouwen;
c. inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, d, e, g of h, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
d. inrichtingen met een installatie als bedoeld in bijlage I bij de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334);
e. inrichtingen waarop hoofdstuk 2, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing is;
f. inrichtingen die gevaarlijke stoffen opslaan waarvoor het risico op ongevallen op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 45 van de Wet veiligheidsregio’s op de in dat artikel bedoelde risicokaart wordt vermeld;
g. nieuw te bouwen gebouwen, waaronder begrepen een zelfstandige uitbouw of aanbouw van een bestaand gebouw, anders dan nieuw te bouwen gebouwen die dienen ter vervanging van gebouwen die zijn opgenomen in de versterkingsoperatie;
h. gebouwen behorend tot batch 1.588 als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet.
1. Bij de vaststelling van de risicoprofielen van gebouwen, bedoeld in artikel 13e, eerste lid, van de wet, hanteert Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de volgende categorieën risicoprofielen:
a. gebouw met een normaal risico: gebouw met een verwachtingswaarde die aangeeft dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, en waarvan de berekeningen aangeven dat het gebouw in meer dan 90% van de gevallen aan de veiligheidsnorm voldoet;
b. gebouw met een licht verhoogd risico: gebouw met een verwachtingswaarde die aangeeft dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, en waarvan de berekeningen aangeven dat het gebouw in minder dan 90% van de gevallen aan de veiligheidsnorm voldoet;
c. gebouw met een verhoogd risico: gebouw met een verwachtingswaarde die aangeeft dat het gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet.
2. Het vaststellen van een risicoprofiel van een gebouw vindt plaats door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met gebruikmaking van een analyse van de verwachte bodembeweging op regioniveau en een analyse van de risico’s van de verwachte bodembeweging voor omwonenden of gebouwen, die door de op grond van artikel 123, tweede lid, van de Mijnbouwwet aangewezen instelling zijn uitgevoerd.
3. Indien de aard, locatie of staat van het gebouw daar aanleiding toe geeft, stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het op grond van het tweede lid vastgestelde risicoprofiel van dat gebouw bij op basis van kennis van en ervaring met gelijksoortige gebouwen. Deze bijstelling kan ertoe leiden dat een gebouw een hoger risicoprofiel krijgt dan deze zou krijgen op basis van de uitkomsten van de analyse.
4. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen nadere regels worden gesteld over de bijstelling, bedoeld in het derde lid.
1. De meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen, bedoeld in artikel 13g, tweede lid, onderdeel b, van de wet, wordt bepaald op basis van de overeenkomstig artikel 10b vastgestelde risicoprofielen.
2. In de meerjarige planning kunnen gebouwen met een normaal risico worden opgenomen, indien dit geen onredelijke vertraging oplevert voor de versterking van gebouwen met een verhoogd risico of een licht verhoogd risico, en dit:
a. de snelheid van de uitvoering van de meerjarige planning ten goede komt; of
b. het draagvlak voor de versterking ten goede komt.
3. In de meerjarige planning krijgen gebouwen met een verhoogd risico voorrang op gebouwen met een licht verhoogd risico of een normaal risico.
4. In afwijking van het derde lid kunnen gebouwen met een licht verhoogd risico of een normaal risico voorrang krijgen op gebouwen met een licht verhoogd of een verhoogd risico, indien dit geen onredelijke vertraging oplevert voor de versterking van gebouwen met een verhoogd risico of een licht verhoogd risico, en dit:
a. de snelheid van de uitvoering van de meerjarige planning ten goede komt; of
b. het draagvlak voor de versterking ten goede komt.
In het kader van zijn advies over het ontwerp van het programma van aanpak, bedoeld in artikel 13g, derde lid, onderdeel a, van de wet, beoordeelt de inspecteur-generaal der mijnen, met inachtneming van de veiligheid van de versterkingsoperatie, of het programma:
a. voldoende gericht is op het zo snel mogelijk realiseren van de versterkingsopgave; en
b. voldoet aan artikel 10c, tweede, derde of vierde lid.
1. Een verzoek om te onderzoeken of een gebouw mogelijk versterking behoeft als bedoeld in artikel 13g, zesde lid, van de wet, kan worden ingediend door de eigenaar van een gebouw dat niet is opgenomen in een programma van aanpak als bedoeld in artikel 13g, eerste lid, van de wet.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend met gebruikmaking van een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gesteld formulier.
3. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse en Koninkrijksrelaties kunnen nadere regels worden gesteld over het aantal verzoeken per jaar dat hij ten hoogste in behandeling neemt.
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt vast of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en bepaalt welk soort maatregelen nodig is indien een gebouw daar niet aan voldoet als bedoeld in artikel 13h van de wet, in die volgorde:
a. door het gebouw toe te delen aan een typologie en te beoordelen aan de hand van de typologie en de locatie;
b. aan de hand van een individuele beoordeling op basis van kennis en opgedane ervaring bij beoordeling van vergelijkbare gebouwen; of
c. aan de hand van een individuele beoordeling volgens de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998.
2. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de beoordeling op basis van de locatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en over het bepalen van het soort maatregelen bij een beoordeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de beoordeling op basis van kennis en ervaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
4. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke versie van de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 wordt gehanteerd.
5. Vooruitlopend op de vaststelling en bepaling, bedoeld in het eerste lid, voert Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een opname van het gebouw op locatie uit.
1. De aanspraak van de eigenaar, bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel b, van de wet, bestaat in ieder geval uit een vergoeding van de kosten voor:
a. activiteiten ter voorbereiding van de versterkingsmaatregelen;
b. de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen;
c. schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benut een deel van de aanspraak van de eigenaar voor het verstrekken van opdrachten ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, indien de aanspraak in natura aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld.
3. In afwijking van het tweede lid kan een deel van de aanspraak aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld voor het geheel of gedeeltelijk in eigen beheer voorbereiden en uitvoeren van de versterkingsmaatregelen, tenzij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het betreffende versterkingsbesluit heeft genomen:
a. in weerwil van het verzoek van de eigenaar om zijn gebouw niet te versterken, bedoeld in artikel 13i, zesde lid, van de wet; of
b. op grond van artikel 13k, eerste lid, van de wet, omdat anders belangen van de eigenaar, gebruiker of derde belanghebbenden worden geschaad.
4. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de hoogte van de aanspraak van de eigenaar wordt bepaald;
b. de wijze waarop de aanspraak aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld; en
c. de verplichtingen van de eigenaar inzake de aanspraak.
D
Bijlage 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na subonderdeel 4°, onder vernummering van de subonderdelen 5° tot en met 10° tot 6° tot en met 11°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:
5°. het aantal aanvragen dat heeft geleid tot toekenning van overlastvergoeding;
2. In het eerste lid, onderdeel b, komen de subonderdelen 1° en 2° te luiden:
1°. het totaal toegekende bedrag aan vergoeding en het totaal toegekende bedrag aan vergoeding per postcodegebied;
Soort schade of vergoeding |
Aangegane verplichting |
Betaling |
Openstaande verplichting |
Aantal besluiten waarin de betreffende (schade)ver-goeding is toegekend |
---|---|---|---|---|
Totaal bedrag uitgekeerde (schade)vergoedingen |
2°. de onderverdeling van toegekende bedrag naar soort schade of vergoeding, zowel totaal als per postcodegebied;
Soort schade of vergoeding |
|||
---|---|---|---|
Postcodegebied |
Totaal verleend bedrag |
Gemiddeld bedrag |
Aantal besluiten waarin de betreffende (schade)vergoeding is toegekend |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
School |
Adres |
Plaats |
---|---|---|
Kindcentrum Olingertil: OBS Jan Ligthart en CBS De Citer |
Olingermeeden 2 Olingermeeden 4 Olingermeeden 6 Olingermeeden 8 |
Appingedam |
Noorderpoort Beroepsonderwijs |
Opwierderweg 2 |
Appingedam |
George Martens School (Eemsdelta College) |
Opwierderweg 65, 65C |
Appingedam |
Rudolph Pabus Cleveringa Lyceum (Eemsdelta College) |
Pastorielaan 11 |
Appingedam |
De Delta/ Bladergroenschool |
Pastorielaan 2 |
Appingedam |
Kindcentrum Opwierde: CBS De Triangel en OBS De Vuurvlinder |
Wethouder Olthoflaan 4, 4A t/m D |
Appingedam |
Katholieke Dalton Sint Walfridusschool |
Bazuinslaan 2 |
Bedum |
OBS Togtemaarschool |
De Vlijt 14 |
Bedum |
GBS De Horizon |
Marijkelaan 3 |
Bedum |
CBS De Regenboog |
Schoolstraat 12 |
Bedum |
CBS De Windroos |
Barklaan 10 |
Delfzijl |
OBS Jan Ligthart |
Botterlaan 1 |
Delfzijl |
CBS De Zaaier |
Gersteland 1 |
Delfzijl |
OBS 't Zigt |
Gersteland 3 |
Delfzijl |
OBS 't Tasveld |
Gevelsteen 2 |
Delfzijl |
Kindcentrum Tuikwerd: OBS De Garven en CBS De Vore |
Hallehuis 2 Hallehuis 4 Hallehuis 6 |
Delfzijl |
K.B.S. Sterre der Zee |
Ringenum 3 |
Delfzijl |
Theda Mansholtcollege (Eemsdelta College) |
Sikkel 3 |
Delfzijl |
GBS Het Baken |
Stuurboordlaan 1 |
Delfzijl |
Kindcentrum Noord (voorheen CBS Meerpaal en OBS Noorderbreedte) |
Waddenweg 4 Waddenweg 6 Waddenweg 8 Waddenweg 10 Waddenweg 12 Waddenweg 14 Waddenweg 16 Waddenweg 18 Waddenweg 20 |
Delfzijl |
CBS Farmsumerborg |
Borgshof 20 |
Farmsum |
Noorderpoort Energy & Maritime |
Duurswoldlaan 2A Duurswoldlaan 4 |
Farmsum |
OBS W.A. Scholtenschool |
Pluvierstraat 11 |
Foxhol |
OBS Ruitenvelder |
Ruitenweg 39 Ruitenweg 39A |
Froombosch |
OBS Garmerwolde |
Dorpsweg 60 |
Garmerwolde |
CBS De Ster (gebouw MFC De Borgstee) |
Dorpshuisweg 36, 36A t/m F |
Harkstede |
OBS Hiliglo |
Pastorielaan 1 |
Holwierde |
OBS De Achtbaan (voorheen OBS De Tweemaster) |
Aalbersestraat 2 |
Hoogezand |
OBS Het Ruimteschip |
Astronautenlaan 31 Astronautenlaan 33 |
Hoogezand |
CBS De Hoeksteen |
Beetslaan 2 |
Hoogezand |
GBS De Lichtbron |
Donker Curtiusstraat 2 |
Hoogezand |
CSG Rehoboth |
Erasmusweg 1 Spoorstraat Zuid 49 |
Hoogezand |
Wijkcentrum Spokie; geen school |
Erasmusweg 2F |
Hoogezand |
OBS Van Heemskerckschool |
Jan Huitzingstraat 2 Jan Huitzingstraat 4 |
Hoogezand |
Dr Aletta Jacobs College |
Laan van de Sport 4 Laan van de Sport 6 |
Hoogezand |
SBO De Zwaaikom |
Mars 65 |
Hoogezand |
OBS De Achtbaan (voorheen OBS De Schakel) |
Multatulistraat 28 |
Hoogezand |
St Gerardus Majellaschool |
Talmastraat 2 |
Hoogezand |
Dr Aletta Jacobs College praktijkschool |
Van Heemskerckstraat 119A |
Hoogezand |
CBS Het Galjoen |
Van Heemskerckstraat 32 |
Hoogezand |
OBS Nico Bulderschool |
Zonneweg 2 Zonneweg 4 Zonneweg 6 |
Hoogezand |
OBS De Klinkenborg |
Pastorieweg 6 Kerkhofsweg 7 (adres van peuterspeelzaal in zelfde gebouw) |
Kantens |
OBS De Oetkomst |
Hoofdweg 42 |
Kolham |
OBS Walstraschool |
Woldweg 124 |
Kropswolde |
OBS Prinses Beatrixschool |
Pomonaweg 44 |
Loppersum |
CBS Roemte |
Wirdumerweg 16 |
Loppersum |
OBS Meedhuizen |
Hoofdstraat 21, 21A |
Meedhuizen |
CBS Wicher Zitsema |
Boerdamsterweg 12 |
Middelstum |
Bibliotheek; geen school |
Coendersweg 22 |
Middelstum |
OBS De Wilster |
Florastraat 11 |
Middelstum |
GBS De Klimop |
Zuiderstraat 1 |
Middelstum |
OBS Inspecteur Amerikaschool |
Schoolstraat 2, 2A t/m F |
Noordbroek |
SWS De Dobbe (voormalig OBS Roodschoul) |
Ripperdahof 2 |
Roodeschool |
SWS De Dobbe (voormalig CBS HH Simonides)) |
Zuster Kortestraat 23 |
Roodeschool |
OBS ’t Heidemeer |
Arie Bosscherstraat 32 Arie Bosscherstraat 32A |
Sappemeer |
Theo Thijssenschool |
Boswijklaan 2 Boswijklaan 2A |
Sappemeer |
OBS De Meent |
H. Goeman Borgesiusstr 52, 52A |
Schildwolde |
GBS De Wiekslag |
Schoollaan 1 |
Schildwolde |
CBS De Zonnewijzer |
Hoofdweg 79 |
Siddeburen |
OBS De Springplank |
Poststraat 1 |
Siddeburen |
Rutger Koplandschool (Eemsdelta College) |
Singellaan 10 |
Siddeburen |
CBS De Wegwijzer Slochteren |
Hoofdweg 200 |
Slochteren |
Kinderopvang t Schakeltje |
Stelling 22 |
Slochteren |
Kinderopvang Slochterborgje |
Twee Kerspelenweg 5 |
Slochteren |
OBS De Kinderboom |
Zuiderweg 44 |
Slochteren |
OBS Fiepko Coolman |
Mevr. Evers-Dijkhuizenlaan 55 |
Spijk Gn |
CBS De Burcht |
Nesweg 19 Spijk |
Spijk Gn |
Sporthal Spijk; geen school |
Willem de Mérodelaan 4 |
Spijk Gn |
CBS De Crangeborg |
Bedumerweg 33 |
Stedum |
OBS De Bongerd |
Hilmaarweg 48 |
Stedum |
OBS De Zandplaat |
Hoofdstraat 81 |
't Zandt |
Sporthal ’t Zandt; geen school |
Hoofdstraat 83 |
't Zandt |
CBS De Fontein |
A.H. Homanstraat 23 |
Ten Boer |
GBS De Poort |
Emmerwolderweg 1 |
Ten Boer |
OBS De Huifkar Ten Boer |
Kievitstraat 6, 6B |
Ten Boer |
CBS De Wieken |
Oldenhuisstraat 6 |
Ten Post |
OBS De Munte |
Antoni Verburghwijk 5 |
Termunterzijl |
CBS De Til |
Kerkstraat 6 |
Thesinge |
Het Hogeland College Uithuizen |
J. Cohenstraat 25 |
Uithuizen |
GBS Dr. Damschool |
Langelandsterweg 1 |
Uithuizermeeden |
CBS De Noordkaap en NBS De Sterren |
Willem de Mérodelaan 1 Willem de Mérodelaan 3 Willem de Mérodelaan 5 Willem de Mérodelaan 7 |
Uithuizermeeden |
OBS Usquert |
Burgemeester Geerlingstraat 2 |
Usquert |
OBS De Waarborg |
Hoofdweg 79 |
Wagenborgen |
CBS De Blinke |
Tonnistil 20 |
Wagenborgen |
CBS De Rank |
A.G. Bellstraat 14 |
Warffum |
Het Hogeland College Warffum |
A.G. Bellstraat 2 |
Warffum |
OBS F.H. Jansenius De Vries school |
Westervalge 5 |
Warffum |
ODBS Abt Emo |
Huizingerweg 7A |
Westeremden |
OBS De Woldrakkers |
Burg. Garreltsweg 31 Burg. Garreltsweg 33 |
Woldendorp |
OBS De Huifkar Woltersum |
Kerkpad 10 |
Woltersum |
ODBS Nijenstein |
Onnemaweg 1 |
Zandeweer |
OBS Wilgenstee |
Kwekersweg 1 |
Zeerijp |
OBS De Tandem |
De Vennen 6, 6A t/m C |
Zuidbroek |
CBS De Wegwijzer Zuidbroek |
Kerkstraat 15 |
Zuidbroek |
CBS De Akker |
Schoolstraat 8 |
Zuidwolde |
OBS De Venhuisschool |
Van Berumstraat 2 |
Zuidwolde |
Sporthal Mauritshal; geen school |
Van Berumstraat 4 |
Zuidwolde |
Complexnaam |
Straat |
Plaats |
---|---|---|
Hogewerf |
Hogewerflaan 6 |
Appingedam |
Woonvorm De Zijlen |
Solwerderweg 3 + 5 |
Appingedam |
Begeleid wonen |
Pieter Bieremastraat nr. 35–97 |
Appingedam |
Zorggebouw |
Pieter Bieremastraat 5 |
Appingedam |
Damsterheerd woonzorgcentrum + inleunwoningen |
Heerdlaan 2 + 4 |
Appingedam |
Berjarijke |
Georg Van Saksenlaan 2A |
Appingedam |
BetingeStaete |
Ede Staalstraat 1–175, 5 en 7 |
Delfzijl |
Ede Staal Staete |
Ede Staalstraat 177–229 |
Delfzijl |
Vliethoven |
Zwet 9 |
Delfzijl |
De Brug Wonen |
Zwet 11 |
Delfzijl |
Volwassenenpsychiatrie |
Jachtlaan 52 |
Delfzijl |
Wiemersheerd |
t Hoge Heem oneven 1–39 |
Loppersum |
t Hoge Heem even 2–32 |
||
Dr. P.J. van Leeuwenhof 1–32 |
||
De Schepperij 2 |
||
Fraamborg (2) |
Esdoornlaan 2–8 |
Middelstum |
Industrieweg |
Industrieweg 18 |
Uithuizen |
Molenerf |
Molenerf 15–51 |
Uithuizen |
De Tille |
Oude Tilsterweg 23 |
Uithuizen |
Engersma |
Engersmastraat 2 |
Uithuizen |
Door de gaswinning uit het Groningenveld ontstaan aardbevingen met ingrijpende gevolgen voor de bewoners van Groningen. Deze aardbevingen kunnen leiden tot onveilige gebouwen. Om aan deze onveilige situatie een halt toe te roepen, is in 2018 besloten zowel de gaswinning in Groningen te beëindigen als de versterkingsoperatie ten behoeve van de veiligheid in publieke handen te nemen. Dit is vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen (hierna: de wet).
Dit besluit stelt nadere regels voor de uitvoering van de versterkingsoperatie die voortvloeien uit de wet. Ook bevat dit besluit regels om te bepalen welke gebouwen geen onderdeel uitmaken van de versterkingsoperatie waar de wet op ziet; bijvoorbeeld omdat over de versterking van deze gebouwen afzonderlijke afspraken gemaakt zijn, zoals ten aanzien van scholen en zorggebouwen. Tevens bevat dit besluit regels die zien op de opname en beoordeling van gebouwen en op het bepalen welke versterkingsmaatregelen nodig zijn, regels voor de vaststelling van de programma’s van aanpak, regels waarmee de eigenaar van een gebouw een verzoek tot opname kan indienen en regels die betrekking hebben op de aanspraak die de eigenaar heeft op vergoeding van de versterkingskosten. Tot slot stelt dit besluit de hoogte van de vergoeding voor overlast van de schadeafhandeling vast.
Deze nota van toelichting is opgesteld mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister van BZK).
Sinds begin 2018 is een aantal belangrijke besluiten genomen die effect hebben op de gaswinning en de gevolgen daarvan in Groningen. Een cruciale stap was het kabinetsbesluit van 29 maart 20181 om de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Uit diverse onderzoeken en adviezen, zoals het Mijnraadadvies van 29 juni 20182, blijkt dat de afbouw van de winning tot een sterk verbeterde veiligheidssituatie leidt.
Daarnaast is in 2018 vastgelegd dat de versterkingsoperatie tot een publieke taak zal worden gemaakt3, conform het Regeerakkoord Vertrouwen in de Toekomst 2017–2021. Tot 2018 was alleen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: NAM) verplicht om maatregelen te treffen om risico’s van gaswinning te beperken en de rijksoverheid en regionale overheden speelden slechts een regisserende en faciliterende rol. Op 1 januari 2019 is artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee berust bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat (verder: de Minister van EZK) de verantwoordelijkheid om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad. Om in afwachting van een wet uitvoering te geven aan deze nieuwe verantwoordelijkheid van de Minister van EZK is een beleidsregel opgesteld: het Besluit versterking gebouwen Groningen. De eerder genoemde verantwoordelijkheid van de Minister van EZK wordt sinds 16 oktober 2019 gedeeld met de Minister van BZK. Hiermee is deze laatste verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van de versterkingsoperatie.4
Met de laatste wijziging van de wet in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen is op wetsniveau definitieve invulling gegeven aan de publiekrechtelijke aanpak van de gevolgen van de gaswinning. Dit besluit geeft nadere invulling aan de wet voor wat betreft de versterkingsoperatie.
In de wet zijn zes grondslagen opgenomen ter uitwerking per algemene maatregel van bestuur. Juiste uitwerking van deze grondslagen is instrumenteel nodig voor een voortvarende versterkingsopgave. Dientengevolge stelt dit besluit nadere regels over:
1. de gebouwen die onder de reikwijdte van de wet vallen;
2. het vaststellen van risicoprofielen voor gebouwen;
3. het vaststellen van de beoordelingsmethoden;
4. de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen (inclusief versterken in eigen beheer);
5. het vaststellen van het programma van aanpak, de advisering door de inspecteur-generaal der mijnen hierover, en de mogelijkheid tot opname op verzoek;
6. het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor de overlast van schade-afhandeling.
De verschillende regels worden hieronder toegelicht.
De wet heeft betrekking op gebouwen in de Groningse gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en Oldambt. Sommige van deze gebouwen dienen echter uitgezonderd te worden van de in de wet vastgelegde versterkingsaanpak. Deze uitzondering geldt omdat er aparte afspraken over deze gebouwen zijn gemaakt, of bijvoorbeeld omdat er vanwege het bijzondere karakter van de gebouwen een andere aanpak nodig is. Door middel van deze algemene maatregel van bestuur wordt – met de bepaling inzake de reikwijdte – daarom ook bepaald welke (soorten) gebouwen in de Groningse aardbevingsgemeenten niet vallen onder de versterkingsaanpak zoals deze is vormgegeven in hoofdstuk 5 van de wet.
Buiten de reikwijdte van hoofdstuk 5 van de wet vallen de scholen waarop het convenant ‘Aardbevings- en toekomstbestendige scholenbouw’ d.d. 20 oktober 2016 van toepassing is. Voor deze specifieke schoolgebouwen zijn reeds afspraken gemaakt over de wijze waarop de gebouwen worden aangepakt. Hetzelfde geldt voor de gebouwen die vallen onder het Zorgprogramma5 ten aanzien waarvan een aparte aanpak is opgesteld. Ook industriële gebouwen die onder de in voorbereiding zijnde Beleidsregel vergoeding aardbevingsbestendige industrie Groningen gaan vallen, vallen buiten de reikwijdte. Infrastructurele werken vallen eveneens buiten de reikwijdte; deze werken vallen immers niet onder de definitie van ‘gebouw’. Ook alle nieuw te bouwen gebouwen, die aardbevingsbestendig worden gebouwd en vallen onder de Beleidsregel vergoeding kosten aardbevingsbestendige nieuwbouw, zijn uitgezonderd. Tot slot zijn de gebouwen uit de zogenoemde batch 1588 uitgezonderd omdat de versterkingsprocedure daar op een alternatieve wijze wordt ingevuld. Dit betreft gebouwen in de gemeenten Eemsdelta, Groningen en Midden-Groningen, waarover op 11 maart 2019 bestuurlijke afspraken zijn gemaakt in het Convenant Batch 1588.6
Cultureel erfgoed wordt met dit besluit niet uitgezonderd van de reikwijdte van hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel zijn reeds waarborgen ingebouwd om de belangrijke Groninger karakteristieken zoveel mogelijk te behouden. In de uitvoering wordt door NCG daarbij ook rekening gehouden met de afspraken in het Erfgoedprogramma7. Een goede samenwerking tussen de verschillende overheidspartijen onderling en met de eigenaar is hierbij van groot belang.
In het versterkingsproces wordt per gebouw een aantal stappen doorlopen. In de eerste stap moet worden bepaald of het gebouw in de versterkingsoperatie opgenomen wordt. In dit besluit worden nadere regels gesteld over de hiervoor te gebruiken methode voor het bepalen van risicoprofielen.
Jaarlijks wordt voor het hele aardbevingsgebied een analyse gemaakt van de verwachte grondbeweging ten gevolge van aardbevingen door de gaswinning (de seismische dreiging) en het risico dat individuen lopen doordat gebouwen waarin zij zich bevinden aan die grondbewegingen worden blootgesteld. Deze analyse wordt de seismische dreigings- en risicoanalyse genoemd (hierna: SDRA). Gebouwen die volgens de SDRA niet aan de veiligheidsnorm voldoen, hebben een verhoogd risicoprofiel en worden met prioriteit opgenomen in de versterkingsoperatie. Uit voorzorg en vanwege onzekerheden in de SDRA wordt een onzekerheidsmarge gehanteerd. Dat wil zeggen dat ook gebouwen die weliswaar volgens de SDRA aan de norm voldoen, aan de versterkingsoperatie worden toegevoegd als deze gebouwen binnen de onzekerheidsmarge vallen. Deze gebouwen hebben een licht verhoogd risicoprofiel. Gebouwen die bij toepassing van de onzekerheidsmarge aan de norm voldoen, hebben een normaal risicoprofiel.
De onzekerheidsmarge die wordt toegepast is de P90-benadering. Dit houdt in dat een gebouw volgens de SDRA niet alleen op basis van de verwachtingswaarde van het risico aan de norm moet voldoen, maar met meer zekerheid, namelijk 90%. Voldoet een gebouw op basis van de verwachtingswaarde wel aan de veiligheidsnorm maar op basis van de P90-waarde van het risico niet, dat krijgt dit gebouw een licht verhoogd risicoprofiel.
Vanaf het gasjaar 2021–2022 krijgt TNO de opdracht van de minister van EZK de publieke SDRA Groningen uit te voeren8. Dit betekent dat een onafhankelijke publieke instelling de analyse uitvoert. Het uitgangspunt bij het in publiek beheer brengen van de dreigings- en risicoanalyse is dat de modelberekeningen zo transparant mogelijk zijn voor eigenaren, onderzoekers en andere betrokkenen. Bij de ontwikkeling van de analyse heeft TNO steeds oog gehad voor het kunnen reproduceren van de uitkomsten van het HRA-model van NAM en is de software zo ingericht dat deelmodellen kunnen worden vervangen. Hierdoor kunnen nieuwe wetenschappelijke inzichten eenvoudiger worden geïmplementeerd, ook door andere partijen. TNO maakt software beschikbaar voor onderzoek door universiteiten en kennisinstellingen. Deze transparantie draagt bij aan het vertrouwen in de publieke SDRA Groningen. De modelketen van TNO is de afgelopen jaren op diverse aspecten gevalideerd.
Deze risicoanalyse wordt betrokken bij besluitvorming over het gaswinningsniveau. De uitkomst van de analyse is tevens bepalend voor de omvang en prioritering van de versterkingsoperatie. Uit de analyse volgt namelijk welke gebouwen – getoetst aan de Meijdam-norm9 (hierna: veiligheidsnorm) – als mogelijk onveilig moeten worden beschouwd door toewijzing van een risicoprofiel. Dit wordt gedaan door de belastbaarheid van gebouwen te koppelen aan de grondbeweging ten gevolge van aardbevingen waartegen de gebouwen bestand moeten zijn (de dreiging).
Toepassing van het risico-model leidt soms tot moeilijk uitlegbare verschillen. Een voorbeeld van moeilijk uitlegbare verschillen is wanneer vergelijkbare gebouwen op korte afstand van elkaar toch afwijkende risicoprofielen toebedeeld krijgen op basis van de SDRA. Een ander voorbeeld is dat bepaalde gebouwen die aanzienlijke schade hebben, niet met een (licht) verhoogd risicoprofiel uit de SDRA komen. De handmatige verrijking voorkomt dat gebouwen die mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen, niet worden opgenomen en beoordeeld. Met de verrijking kan het risicoprofiel van een gebouw worden bijgesteld en kan het gebouw via het programma van aanpak worden toegevoegd aan de werkvoorraad van de Nationaal Coördinator Groningen (hierna: NCG). De NCG is namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsopgave. Zowel de gemeenten als het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG) kunnen, mede op basis van hun kennis en ervaring met constructieve schade, gebouwen aandragen voor deze verrijking. Verrijking kan niet leiden tot een lager risicoprofiel, zoals vastgelegd in artikel 13e, tweede lid, van de wet. In het voorliggende besluit is voorzien in de mogelijkheid tot nadere regelgeving over de verrijking per regeling. Hierbij kan worden gedacht aan het opnemen van criteria die de NCG aanhoudt bij de verrijking, zoals het toevoegen van adressen uit hetzelfde blok van 2-onder-1 kapwoningen of het toevoegen van adressen die constructief met elkaar verbonden zijn.
Nadat een gebouw een risicoprofiel is toegewezen en duidelijk is of het gebouw in de versterkingsoperatie moet worden opgenomen, moet worden bepaald of het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en zo nee, welke maatregelen nodig zijn om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Daarbij wordt een voorkeursvolgorde vastgelegd. In beginsel worden alle gebouwen beoordeeld met de typologieaanpak. Als dat niet mogelijk is wordt de praktijkaanpak toegepast. Als deze beide methoden niet mogelijk zijn wordt de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) gebruikt. Deze voorkeursvolgorde wordt gehanteerd omdat met de typologieaanpak en praktijkaanpak in veel hoger tempo huizen kunnen worden beoordeeld. Dat gebouwen zo snel mogelijk worden beoordeeld is van belang vanuit de veiligheid. Deze volgorde is in lijn met de bestuurlijke afspraken met de regionale overheden (bestuursakkoord).10
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toepassing van de typologieaanpak en NPR en kunnen regels over de praktijkaanpak worden gesteld. Voor de NPR geldt dat in een ministeriële regeling de toepasselijke versie wordt vastgelegd. Sinds 2015 is de NPR een aantal keer gewijzigd. Op 1 januari 2021 wordt in beginsel de laatste wijziging doorgevoerd. Het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) heeft aangegeven dat zij met deze wijziging geen grote leemtes in kennis meer ziet. Daarom is naar verwachting na 1 januari 2021 geen update van de NPR meer nodig. Alleen bij een significante ontwikkeling in de situatie of de inzichten (zoals een stijging van de gaswinning) wordt nog een wijziging van de NPR verwacht. Het Adviescollege Veiligheid Groningen (hierna: ACVG) wordt gevraagd om te adviseren wanneer de ontwikkelingen in gaswinning/inzichten zodanig zijn dat een update van de NPR noodzakelijk is. Met het toepassen van nieuwe beoordelingsmethoden als de typologie- en de praktijkaanpak is de verwachting dat de versterkingsoperatie sneller zal verlopen. De Mijnraad heeft op 29 juni 2018 een overkoepelend advies11 over de aanpak van de versterkingsopgave uitgebracht op basis van deeladviezen van onder meer het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, TNO, de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut en het SodM. Door de snel dalende gaswinning wordt het steeds veiliger en zijn als gevolg daarvan, naar verwachting, minder versterkingsmaatregelen nodig. Het is van groot belang dat de versterkingsoperatie voortvarend kan plaatsvinden. In dit kader wordt, zoals eerder al genoemd, de NPR in beginsel nog eenmaal geüpdatet en de typologieaanpak geïntroduceerd. De verwachting is dat de te nemen maatregelen volgens de nieuwste inzichten minder ingrijpend voor bewoners worden en dat de bouwactiviteiten van dien aard zijn dat de uitvoering daarvan sneller kan en minder complex is. Dit dient de veiligheid, omdat zo wordt voorkomen dat er onnodige versterkingsmaatregelen worden getroffen en de focus kan liggen op onveilige gebouwen die wel versterkt moeten worden. Met de typologie- en praktijkaanpak is het ook mogelijk gebouwen op andere manieren dan via een individuele NPR-beoordeling te beoordelen. Alle in dit besluit vastgestelde beoordelingsmethoden zijn ter advies voorgelegd aan het ACVG. Het ACVG is ingesteld om onafhankelijk advies te geven over regels die zien op de versterking van gebouwen in relatie tot de veiligheid en de uitvoering van de versterking. Vanwege die rol is ook ten aanzien van de totstandkoming van dit besluit advies gevraagd aan het ACVG. De aanbevelingen uit dit advies, die zien op de veiligheidskaders, zijn overgenomen.
Het is bekend dat door toepassing van nieuwe inzichten soms onuitlegbare verschillen ontstaan in een straat, wijk of dorp. Dit is onwenselijk en daarom zijn in het eerder genoemde bestuursakkoord afspraken gemaakt, waarmee wordt beoogd meer keuzemogelijkheid te bieden voor bewoners en onterechte ongelijkheid te voorkomen. Uit de afspraken volgt dat in die gevallen waar onuitlegbare verschillen ontstaan een tegemoetkoming of maatwerk mogelijk wordt gemaakt. In combinatie met het eerder genoemde uitgangspunt dat de versie NPR 2020 in beginsel de laatste wijziging is van de beoordelingskaders, wordt verder aan deze problematiek tegemoet gekomen.
Beoordelingsmethoden Hieronder worden de verschillende beoordelingsmethoden nader toegelicht. Zoals hiervoor toegelicht worden deze methoden in de hieronder weergegeven voorkeursvolgorde toegepast. Alle methodes leiden tot een gebouw dat aan de veiligheidsnorm voldoet, echter verschillen ze met name in snelheid/efficiëntie en daarmee in snellere zekerheid voor de eigenaar. |
Typologieaanpak Dit besluit schrijft voor dat gebouwen die in de versterkingsoperatie zitten, worden opgenomen en beoordeeld met gebruikmaking van de typologieaanpak om te bepalen of het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en zo niet, welke soort maatregelen nodig is om wel aan de norm te voldoen. De kern van deze aanpak is dat vergelijkbare gebouwen worden geïdentificeerd op bijbehorende gebouwkenmerken. Hiermee kunnen gebouwen worden ingedeeld in typologieën. Door middel van een opname van het gebouw bepaalt de Minister van BZK aan welke typologie het gebouw wordt toegewezen. Door TNO ontwikkelde vlekkenkaarten geven vervolgens per typologie aan op welke plek in Groningen een gebouw van dit type wel of niet voldoet aan de veiligheidsnorm. De typologieaanpak is een aanpak waarmee het proces van opname en beoordeling versneld kan worden, bijvoorbeeld omdat er volstaan kan worden met een eenvoudige opname van een gebouw. Tevens wordt hiermee tegemoetgekomen aan het tekort aan constructeurs in Groningen zodat deze voor andere onderdelen van het versterkingsproces kunnen worden ingezet. |
Praktijkgerichte aanpak Bij deze aanpak (voorheen: de aannemersvariant) doen aannemers op basis van hun ervaring met gebouwen in Groningen een uitspraak over de versterking die bij een bepaald type gebouw, in een bepaald gebied, nodig is. Hiermee wordt, net als met de typologieaanpak, ingezet op het versnellen van het versterkingsproces en het vergroten van het aantal gebouwen dat op korte termijn versterkt kan worden. Met deze aanpak is één partij (de aannemer/bouwer) verantwoordelijk voor het gehele proces van planontwikkeling tot en met uitvoering. Daarbij is ruimte voor een onderbouwd deskundigenoordeel, bijvoorbeeld door gebruik van kennis van referentiewoningen. Dit betekent dat door een deskundige op basis van reeds opgedane ervaringen naar aanleiding van een uitgebreide opname, wordt bepaald of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en welke maatregelen eventueel nodig zijn om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Daarnaast krijgt de eigenaar meer regie op het versterkingsproces: zo wordt de eigenaar vanaf het begin betrokken bij het proces en worden zijn wensen vroeg in het proces geïdentificeerd. Zowel de typologieaanpak als de praktijkaanpak is op dit moment nog in ontwikkeling. De wet bevat een grondslag waarmee nieuwe beoordelingsmethoden in de versterkingsoperatie kunnen worden toegepast. Het ACVG wordt hierover om advies gevraagd. |
Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 Het Nederlands Normalisatie Instituut heeft een praktijkrichtlijn (de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (hierna: NPR) ontwikkeld om de constructieve veiligheid van individuele gebouwen op geïnduceerde aardbevingen te beoordelen. Bij deze methode wordt een bepaalde (ingeschatte) waarde aan onbekende eigenschappen van gebouwen toegekend, zoals aan materiaalsterktes. Om te voorkomen dat dergelijke inschattingen te laag uitvallen, wordt vaak conservatief ingeschat. Dit kan betekenen dat naarmate er meer onbekende factoren zijn, deze methode conservatiever is en daardoor zwaardere versterking voorschrijft. Ten behoeve van een NPR-beoordeling wordt een uitgebreide opname van een gebouw uitgevoerd. De NPR is daarmee een arbeidsintensievere en langzamere methode dan de hierboven beschreven methodes. Indien uit de berekening conform de NPR blijkt dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, kunnen in deze methode maatregelen aan een gebouw worden toegevoegd om te beoordelen of het met die maatregelen wel aan de norm voldoet. |
Op grond van de wet geeft dit besluit nadere regels omtrent de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Zo wordt gespecificeerd waaruit deze aanspraak kan bestaan. Hieronder wordt namelijk niet enkel de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen gerekend maar ook de kosten van de activiteiten ter voorbereiding van de uitvoering van de maatregelen en de schade die kan optreden ten gevolge van deze voorbereiding en de uiteindelijke uitvoering. Hierbij kan gedacht worden aan kosten voor het natuurvrij maken van gebouwen, tijdelijke huisvesting of de tijdelijke opslag van eigendommen. Ook beschrijft dit besluit dat de aanspraak gedeeltelijk door de Minister van BZK kan worden aangewend wanneer de eigenaar de voorbereiding en/of uitvoering van de versterkingsmaatregelen in natura uit laat voeren door de NCG. Alleen dat deel van de aanspraak dat bestemd is voor de desbetreffende handelingen wordt hierbij aangewend. Voor het deel van de versterking dat wordt uitgevoerd in natura ontvangt de eigenaar dus geen budget omdat de versterkingsmaatregelen voor hem worden uitgevoerd.
Naast de uitvoering van de versterking door de NCG kan de eigenaar er ook voor kiezen om de versterkingsmaatregelen in eigen beheer uit te voeren. Dit is reeds vastgelegd als een van de versnellingsmaatregelen uit 201912 en komt voort uit maatschappelijke onvrede dat de eigenaar een gebrek aan regie heeft op de versterking van zijn gebouw. Het besluit regelt daarom dat de aanspraak in beginsel geheel of gedeeltelijk aan de eigenaar ter beschikking kan worden gesteld voor het geheel of gedeeltelijk in eigen beheer uitvoeren van de versterking. De twee uitzonderingen die hierop gelden zijn ook vastgelegd. Bij versterking in eigen beheer komt de aanspraak op vergoeding van de schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen vanzelfsprekend niet te vervallen.
Met versterking in eigen beheer krijgt de eigenaar van een gebouw een sterke positie en regierol in het versterkingsproces. De eigenaar wordt de ruimte geboden om op grond van de opname en beoordeling, een eigen opdracht voor een zogenoemd definitief ontwerp voor versterking laten opstellen door een zelf gekozen aannemer. Tevens kan de eigenaar zelf opdrachtgever zijn voor de versterkingsmaatregelen aan zijn gebouw. Met deze mogelijkheid tot regie voor de eigenaar kan deze desgewenst een meer centrale rol op zich nemen.
Tot slot wordt in het besluit bepaald dat er door middel van een ministeriële regeling nadere regels gesteld worden rondom de aanspraak. Deze regels werken verder uit hoe de hoogte van de aanspraak wordt bepaald, hoe deze ter beschikking wordt gesteld en aan welke verplichtingen de eigenaar moet voldoen voor de aanspraak. Hierbij wordt gedacht aan de basis waarop de forfaitaire bedragen voor bepaalde maatregelen worden vastgesteld en aan de wijze waarop de vergoeding voor maatregelen waarvoor geen forfaitaire bedragen gelden wordt bepaald.
Het programma van aanpak van gemeenten vormt het centrale plannings- en sturingsinstrument voor de versterkingsopgave. Deze programma’s bestaan ook al en zijn voor het eerst opgesteld in de vorm van een plan van aanpak op basis van de HRA en het Mijnraadadvies13. In het programma van aanpak zijn de gebouwen opgenomen die in aanmerking komen voor opname en beoordeling. Het programma bepaalt de volgorde van de opname en beoordeling die de basis vormen voor het nemen van de versterkingsbesluiten en de uitvoering van de versterking van gebouwen in de betreffende gemeente. De in dit besluit gestelde regels over het programma van aanpak bepalen dat de planning voor opnemen en beoordelen van gebouwen gebeurt aan de hand van de risicoprofielen die voortkomen uit de jaarlijkse risicoanalyse zoals eerder beschreven (de SDRA). Het uitgangspunt is dat gebouwen met een hoger risicoprofiel in beginsel eerder worden ingepland voor opname en beoordeling dan gebouwen die een lager risicoprofiel hebben. Hier mag door de gemeente van worden afgeweken wanneer dit de snelheid van de planning of het draagvlak van de versterking ten goede komt, bijvoorbeeld omdat met de toepassing van nieuwe beoordelingsmethoden een andere prioritering logischer kan blijken. Onder dezelfde voorwaarden mogen ook gebouwen met een normaal risicoprofiel worden aangewezen in de meerjarige planning. In lijn met het Mijnraadadvies uit 201814 is het uitgangspunt van de versterkingsoperatie dat deze aanpassing in de planning pas kan worden meegenomen wanneer de veiligheid daarmee niet in het geding is.
Het besluit stelt ook de voorwaarden voor het advies van de Inspecteur-generaal der mijnen over het programma van aanpak. Het advies richt zich op de vraag of het programma van aanpak voldoende is gericht op het zo snel mogelijk realiseren van de versterkingsopgave en gaat na of het voldoet aan de genoemde voorwaarden.
Het is belangrijk dat iedereen zich veilig voelt in zijn of haar woning. Daarom wordt het mogelijk voor woningeigenaren om te vragen om een opname op verzoek wanneer de woning niet in de versterkingsopgave is opgenomen. Dit besluit stelt de nadere regels omtrent deze mogelijkheid tot opname op verzoek voor eigenaren die zich, ondanks dat hun woning geen deel uitmaakt van de versterkingsoperatie en een normaal risicoprofiel heeft gekregen, niet veilig voelen. Er is bepaald dat een eigenaar in een dergelijke situatie bij de NCG een verzoek kan indienen om te laten onderzoeken of zijn gebouw versterking behoeft. Vervolgens onderzoekt de NCG of een gebouw mogelijk versterkt moet worden en daartoe opgenomen en beoordeeld dient te worden. Hiervoor doet de NCG een minder ingrijpende opname dan in het reguliere proces. Daarna adviseert een ingenieursbureau of de waargenomen bijzonderheden op een dusdanige verzwakking kunnen wijzen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de uitkomst van de risicoanalyse (te weten: een normaal risicoprofiel) juist is. De NCG besluit, met behulp van het advies van het ingenieursbureau, of een beoordeling van een gebouw noodzakelijk is en informeert de gemeente daarover. De gemeente kan het betreffende gebouw dan opnemen in haar programma van aanpak.
Naast bepalingen over de versterking is in dit besluit ook een bepaling opgenomen die voortvloeit uit het deel van de wet dat ziet op de schadeafhandeling. Het IMG heeft op basis van de wet de bevoegdheid om aan gedupeerden aan wie een schadevergoeding wordt toegekend, een overlastvergoeding toe te kennen. De maximale hoogte van deze vergoeding is in dit besluit vastgesteld op maximaal € 1.000,–. In zijn werkwijze, die wordt gepubliceerd op zijn website, geeft het IMG invulling aan deze bevoegdheid.
Alhoewel de uit dit besluit voortvloeiende regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals beperkt is, kunnen er regeldrukkosten voortkomen uit de mogelijkheid tot opname op verzoek. Dit besluit biedt namelijk de mogelijkheid voor eigenaren van een gebouw met een normaal risicoprofiel om een verzoek in te dienen tot opname in het gemeentelijke programma van aanpak. Dit geldt voor particuliere eigenaren, maar ook voor eigenaren van een bedrijfspand of boerderij. Om hun wens voor een opname kenbaar te maken, dienen eigenaren hiervoor bij de NCG informatie aan te leveren. Op de website van de NCG is informatie te vinden over de voorwaarden en de procedure die met betrekking tot een verzoek worden gehanteerd. Het indienen van een verzoek kan middels een op de website van de NCG openbaar beschikbaar formulier bestaande uit tien vragen. Het formulier is gemakkelijk te raadplegen, betreft relatief eenvoudige vragen en de NCG kan eigenaren ondersteunen bij het invullen van het formulier. Wanneer het formulier is ingediend en de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, zal de eigenaar in het vervolgtraject waarbij een bouwkundige thuis langskomt om de constructie en gebouwonderdelen na te kijken, thuis moeten zijn. De regeldrukkosten die voortkomen uit dit besluit betreffen daarmee dus het kennisnemen van de gehanteerde voorwaarden en procedures, het doen van de aanvraag tot opname en de bezoekmomenten voor de opname van het gebouw.
De verwachting is dat een eigenaar gemiddeld 10 minuten nodig heeft voor het kennisnemen van de informatie over de geldende voorwaarden en procedures en 25 minuten voor het invullen van het formulier. Naast het formulier zijn er eventuele regeldrukkosten doordat de eigenaar thuis moet zijn voor een startgesprek, de opname van het gebouw en het slotgesprek om de bevindingen toe te lichten. Deze bezoekmomenten bij elkaar kosten gemiddeld 7 uur. Per aanvraag wordt daarom een tijd gerekend van 7 uur en 35 minuten. Uitgaande van een uurtarief van € 15 voor bewoners en € 39 voor de eigenaren van bedrijfspanden zijn de administratieve lasten per aanvraag respectievelijk € 113,75 en € 295,75. Het is lastig te voorspellen hoeveel eigenaren daadwerkelijk een aanvraag zullen indienen. De totale verwachte regeldrukkosten zijn daarom niet goed in te schatten. Er is geen sprake van ‘out of pocket kosten’ voor de indieners van een aanvraag. Tot slot wordt vermeld dat het ook mogelijk is dat een aanvraag niet in aanmerking komt voor opname en er dus geen bezoekmomenten plaatsvinden. Dan blijft de regeldruk beperkt tot het kennisnemen en invullen van het formulier.
Mocht uit het proces van opname op verzoek blijken dat het gebouw in aanmerking komt voor een beoordeling, dan zal het gebouw onderdeel worden van het reguliere versterkingsproces dat is beschreven in de wet. In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting van de wet worden de administratieve lasten van de wet beschreven.
De primaire uitvoerders van dit besluit zijn de NCG en de gemeenten. De NCG voert de versterkingsoperatie uit als aangewezen uitvoeringsorganisatie. De gemeenten geven uitvoering aan de wet door een programma van aanpak voor de prioritering van de versterking op te stellen. Zoals aangegeven in paragraaf 4 van de nota van toelichting heeft met de NCG en een afvaardiging van de gemeenten afstemming plaatsgevonden. Omdat het besluit op basis van de beleidsregel een overwegend bestaande praktijk vastlegt is de uitvoering van de werkwijze grotendeels bekend en hebben de NCG en de gemeenten hiermee reeds ervaring opgedaan. In aanvulling op de bestaande praktijk zorgt de wijze waarop de beoordeling van gebouwen in dit besluit is vastgelegd voor een efficiëntere beoordeling van gebouwen.
Naast de uitvoeringsgevolgen rondom de beoordelingsmethoden zal een groot deel van de uiteindelijke uitvoerbaarheid binnen de versterkingsoperatie worden gevormd door de meer gedetailleerde uitwerking van de bepalingen in de ministeriële regeling. Het is daarom evident dat bij deze uitwerking uitgebreide aandacht is voor de gevolgen van de regelgeving voor de uitvoering.
De uit de versterking voortvloeiende gevolgen en belasting voor burgers en bedrijven worden reeds beschreven in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting van de wet en in paragraaf 3 van de nota van toelichting bij dit besluit. De wet biedt de mogelijkheid aan eigenaren om een deel van de benodigde (voorbereiding van) de versterking in eigen beheer uit te voeren. Hiermee heeft de eigenaar de regie over de versterking van zijn gebouw in handen; indien gewenst wordt hij hierbij in iedere stap begeleid door de NCG.
Over dit besluit is aan het Adviescollege toetsing regeldruk advies gevraagd. Het adviescollege heeft geadviseerd een aantal punten in de regeldrukparagraaf aan te passen. Het betreft onder meer een toelichting op het gehanteerde tarief en het in kaart brengen van de regeldruklasten voor gebouweigenaren die voor een eventuele inspectie op locatie aanwezig moeten zijn. Naar aanleiding van dit advies is de regeldrukparagraaf aangepast. Er heeft tevens afstemming plaatsgevonden met de NCG, het IMG en een vertegenwoordiging vanuit de regio.
Een conceptversie van dit besluit is aangeboden voor internetconsultatie via de website www.internetconsultatie.nl van 13 december 2020 tot en met 10 januari 2021. Er zijn in totaal twee reacties binnengekomen die openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties komen van het Groninger Gasberaad (hierna: GGB) en van de Groningse woningcorporaties (G13). De consultatiereacties hebben op meerdere onderdelen aanleiding gegeven tot aanpassing van het besluit en de nota van toelichting.
Het GGB geeft aan dat de indruk wordt gewekt dat de overlastvergoeding en vergoeding voor immateriële schade communicerende vaten zijn.
Bodembeweging door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld en de gasopslag Norg, de schade die dit veroorzaakt en het doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure brengen voor de gedupeerde ongemak en overlast met zich. Het ervaren van ongemak en overlast betekent op zichzelf echter nog niet dat er sprake is van een persoonsaantasting waarvoor op grond van het Nederlands recht een recht op schadevergoeding bestaat. Er is op grond van het Nederlands recht sprake van een recht op vergoeding van immateriële schade wanneer de aard en de ernst van een normschending en van de gevolgen daarvan voor de betrokkene zodanig zijn dat zij tot het oordeel leiden dat iemand ‘in zijn persoon is aangetast’ (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162). Omdat niet steeds sprake is van een dergelijke persoonsaantasting, is de overlastvergoeding in het leven geroepen, zodat er in alle gevallen ruimte bestaat om een compensatie te bieden voor het ongemak en de overlast die de gedupeerde ervaart als gevolg van het hebben van schade en het daarmee gemoeide doorlopen van een schadevergoedingsprocedure. Deze vergoeding dient dan ook niet ter vervanging van een vergoeding voor schade als gevolg van een persoonsaantasting waar een gedupeerde op grond van het Nederlands recht mogelijk recht op heeft. Met de overlastvergoeding wordt extra ruimte gecreëerd voor het IMG om te voorzien in een compensatie voor dit soort ongemak en overlast.
Het GBB stelt ook de vraag wat wordt bedoeld met overlast, en waarin dit anders is dan indirecte schade of bijkomende kosten.
Het hebben van schade en het daarmee gemoeide doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure brengen voor de gedupeerde ongemak en overlast met zich, die op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als persoonsaantasting. Met de overlastvergoeding wordt beoogd hiervoor een compensatie te bieden. Deze compensatie dient derhalve niet ter vergoeding van bijkomende kosten of andere directe of indirecte schade, zoals de thuisblijfvergoeding.
In reactie op een vraag van het GBB inzake de maximering kan worden aangegeven dat de overlastvergoeding niet dient ter vergoeding van (directe of indirecte) vermogensschade, waaronder bijkomende kosten zoals de thuisblijfvergoeding. Voor dit soort kosten bestaat op grond van het Nederlandse schadevergoedingsrecht namelijk al een grondslag voor vergoeding. Dergelijke schade wordt dan ook afzonderlijk vergoed, op grond van de algemene taak die aan het IMG is toegekend. De overlastvergoeding betreft een vergoeding voor het ongemak en de overlast die een aanvrager van schadevergoeding ervaart, maar waarvoor op grond van het Nederlands recht op zichzelf geen recht op vergoeding bestaat. Dit laat onverlet dat een gedupeerde recht kan hebben op een vergoeding van immateriële schade wanneer sprake is van een persoonsaantasting. Een maximering van het bedrag van de overlastvergoeding doet derhalve geen afbreuk aan het recht op vergoeding van (immateriële) schade.
Het GGB geeft aan dat een limiet aan het aantal te behandelen verzoeken per jaar onwenselijk is. De mogelijkheid tot het stellen van een limiet is opgenomen omwille van uitzonderlijke situaties. Gebruikmaking van de mogelijkheid tot het stellen van een limiet zal daarom ook alleen in bijzondere situaties plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan een situatie waarin het aantal verzoeken onverwacht zo groot is dat de capaciteit van de NCG bij de verwerking ervan in de knel komt. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om zonder bijzondere aanleiding een grens te stellen waardoor eigenaren die twijfels hebben over de veiligheid van hun woning hun aanvraag niet verwerkt zien door een per regeling gestelde limiet. In een dergelijk geval is er de mogelijkheid voor het daaropvolgende jaar een limiet te stellen. Gebruikmaking van deze mogelijkheid heeft geen invloed op reeds gedane aanvragen maar enkel op aanvragen gedaan na inwerkingtreding van de regeling.
Naar aanleiding van verschillende vragen en opmerkingen rondom artikel 10g over de aanspraak van de eigenaar zijn zowel de toelichting als de betreffende artikelen aangepast. Het tweede lid van artikel 10g is aangepast om te verduidelijken dat de Minister van BZK een deel van de aanspraak kan benutten voor de voorbereiding dan wel de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Het derde lid van artikel 10g is aangepast om te verduidelijken dat ook in geval van versterking in eigen beheer de eigenaar een deel van de aanspraak kan benutten voor de voorbereiding dan wel de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. De toelichting is bijgewerkt conform deze wijzigingen.
In de toelichting is verder expliciet gemaakt dat de aanspraak op de vergoeding van de kosten voor geleden schade door de versterkingsmaatregelen niet vervalt in het geval van versterking in eigen beheer. Het verdient verder nadruk dat wanneer versterkingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk in eigen beheer worden uitgevoerd, aan de eigenaar het deel van de aanspraak dat daarvoor is voorzien ter beschikking wordt gesteld.
De reactie van het GGB vraagt bovendien om nog enkele verhelderingen rondom de aanspraak. Allereerst vraagt het GGB zich af of een eigenaar in geval van schade door versterkingsmaatregelen een claim in moet dienen. Dit is niet het geval omdat een dergelijke vergoeding onderdeel is van de aanspraak die opgenomen wordt in het door de Minister van BZK genomen versterkingsbesluit. Dit versterkingsbesluit hoeft niet aangevraagd te worden en wordt in samenspraak tussen de eigenaar en de begeleider van de NCG opgesteld. Hierbij kan in bepaalde gevallen wel aan de eigenaar gevraagd worden bepaalde informatie te geven. De wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld wordt uitgewerkt bij ministeriële regeling.
Ten tweede heeft het GGB een opmerking over het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor versterkingsmaatregelen. Op basis van artikel 13ba van de wet hebben de ministers reeds de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningerveld de veiligheid wordt geschaad. Dit is in lijn met het punt van het GGB dat de hoogte van de aanspraak zodanig moet zijn, dat wordt vergoed wat nodig is in het kader van de versterking en de eventueel daardoor geleden schade. De grondslag die in het voorliggende besluit is opgenomen leidt niet tot een afwijking van dit uitgangspunt. Deze grondslag ziet enkel op de manier waarop wordt vastgelegd hoe de hoogte van het bedrag dat daarvoor nodig is op transparante wijze wordt vastgesteld. Over de uitwerking op regelingsniveau van deze bepalingen zal overleg met de maatschappelijke organisaties plaatsvinden.
Tot slot maakt het GGB zich zorgen over de rechtsbescherming rondom de aanspraak. Tegen de vaststelling van de aanspraak staat bezwaar en beroep open omdat deze aanspraak onderdeel is van het versterkingsbesluit. Dit is in de memorie van toelichting van de wet nader beschreven.
De G13 sluit zich aan bij de input die is gegeven door het GGB. De overige opmerkingen in hun reactie zien op de inhoud van de wet of op de versterkingsoperatie in den brede en worden in het kader van dit besluit daarom niet besproken.
Dit besluit bevat een nadere uitwerking van de procedure ter versterking van de gebouwen in Groningen, zoals deze in de wet is beschreven. Artikel 15 van de wet biedt een grondslag om alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van de versterking, op te nemen in de heffing op de NAM. Het gaat daarbij in ieder geval, maar niet uitsluitend, om de kosten die worden gemaakt voor de versterkingsmaatregelen zelf, voor de beoordeling van gebouwen, de uitvoering van de versterkingsmaatregelen, de apparaatskosten van de NCG voor zover die betrekking hebben op het versterken van gebouwen, de inhuur van experts, de kosten voor het faciliteren van bewoners die geconfronteerd worden met versterking (zoals vervangende woonruimte en reiskostenvergoedingen) en onderzoek dat wordt verricht ten behoeve van de kaders voor versterken. De hoogte van de heffing wordt bepaald door de gemaakte kosten om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Als de kosten van de realisatie van de versterking hoger uitvallen dan verwacht in het versterkingsbesluit, is dit voor rekening van NAM. De in de wet opgenomen heffingsgrondslag ziet ook op de kosten die voortvloeien uit de bepalingen van dit besluit.
Deze wijziging is van technische aard en is bedoeld om artikel 1 te laten voldoen aan aanwijzing 3.59, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Aan artikel 1 worden enkele begripsomschrijvingen toegevoegd, in verband met de nieuwe artikelen 10a en 10b. Opgemerkt wordt dat de begrippen die in artikel 13b van de wet zijn opgenomen, ook doorwerken in dit besluit.
Artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de wet geeft het IMG een bevoegdheid om aan gedupeerden aan wie een schadevergoeding wordt toegekend een overlastvergoeding toe te kennen. Deze overlastvergoeding betreft een vergoeding voor de overlast die het lijden van schade en daarmee gemoeide doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure bij het IMG met zich brengt.
Bodembeweging door mijnbouwactiviteiten in Groningen en Norg, de schade die dit veroorzaakt en het doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure brengen voor de gedupeerde ongemak met zich. Het ervaren van dergelijk ongemak of overlast betekent op zichzelf echter niet dat sprake is van een persoonsaantasting waarvoor op grond van het Nederlands recht een recht op vergoeding bestaat. Er is op grond van het Nederlands recht pas sprake van een recht op vergoeding van immateriële schade wanneer de aard en de ernst van een normschending en van de gevolgen daarvan voor de betrokkene zodanig zijn dat zij tot het oordeel leiden dat iemand ‘in zijn persoon is aangetast’ (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162).
Met de overlastvergoeding wordt beoogd een compensatie te bieden voor het ‘gewone’ ongemak dat de gedupeerde ervaart als gevolg van het doorlopen van een schadevergoedingsprocedure. Deze vergoeding dient derhalve niet ter vervanging van een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van een persoonsaantasting waar een gedupeerde op grond van het Nederlands recht mogelijk recht op heeft. Ook dient deze compensatie niet ter vergoeding van enige vorm van vermogensschade, zoals bijkomende kosten of andere directe of indirecte schade, zoals de thuisblijfvergoeding.
Dit artikel staat ook los van de aanspraak die een eigenaar wiens gebouw zich in de versterkingsoperatie bevindt, bij de NCG kan maken op vergoeding van schade die optreedt ten gevolge van de versterking, zoals schade wegens het moeten thuisblijven tijdens een beoordeling in het kader van de versterking. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10g, eerste lid.
De maximale hoogte van deze vergoeding is in het nieuwe artikel 1a, in lijn met de maximale vergoeding die eerder op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade kon worden toegekend, vastgesteld op ten hoogste € 1.000,–. Omdat de overlastvergoeding onverlet laat dat een gedupeerde recht kan hebben op een vergoeding van immateriële schade wanneer sprake is van een persoonsaantasting, doet een maximering van het bedrag van de overlastvergoeding geen afbreuk aan het recht op vergoeding van immateriële schade. Het is vervolgens aan het IMG om in zijn werkwijze nadere invulling te geven aan de bevoegdheid om een overlastvergoeding toe te kennen. Het IMG publiceert zijn werkwijze, ingevolge artikel 10, derde lid, van de wet, op zijn website.
De nieuwe paragraaf 3a bevat bepalingen over de versterking van gebouwen.
De grondslag voor artikel 10a is artikel 13a, tweede lid, van de wet. Daarin is bepaald dat gebouwen of categorieën van gebouwen kunnen worden aangewezen die niet onder het versterkingsregime zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de wet vallen, omdat de versterking op een andere wijze wordt geregeld. Het dient in deze gevallen geen doel om deze gebouwen opnieuw een versterkingsprocedure te laten doorlopen, ditmaal op grond van de wet.
Opgemerkt wordt dat op gebouwen die wel onder hoofdstuk 5 van de wet vallen en waarvoor al stappen in de versterkingsprocedure zijn genomen, de overgangsbepaling van artikel 22b van de wet van toepassing is. Ook wordt opgemerkt dat door de in de wet opgenomen beperking tot gebouwen de infrastructuur, zoals bruggen en dijken, niet onder de reikwijdte van dit besluit valt.
In de onderdelen a en b wordt een uitzondering gemaakt voor school- en zorggebouwen waarvoor reeds in het kader van een eigen programma de versterking wordt uitgevoerd. Deze programma’s worden voortgezet volgens de afspraken en de werkwijze die reeds is ingezet.
De onderdelen c, d, e en f hebben betrekking op de in voorbereiding zijnde Beleidsregel vergoeding kosten aardbevingsbestendige industrie Groningen. Deze beleidsregel is kort gezegd van toepassing op installaties en de daarmee functioneel verbonden gebouwen bij industriële bedrijven. Via de onderdelen c tot en met f worden onder andere gebouwen voor het gebruik, de opslag of de productie van gevaarlijke stoffen, zoals controlekamers, uitgezonderd van de wet.
Voor onderdeel f wordt daarbij verwezen naar de risicokaart die in artikel 45 van de Wet veiligheidsregio’s wordt geregeld. Op grond van het derde lid van dat artikel bestaat er een ministeriële regeling, de Regeling provinciale risicokaart, waarin categorieën van rampen en crises zijn vastgesteld die op de risicokaart moeten worden vermeld. Op grond van artikel 3, eerste lid, van die regeling, in combinatie met bijlage I bij die regeling, geldt dat risico’s op ongevallen met gevaarlijke stoffen moeten worden vermeld indien de hoeveelheid gevaarlijke stoffen een drempelwaarde als bedoeld in bijlage I overschrijdt. Die drempelwaarde is dus ook hier van toepassing op de opslag in inrichtingen.
In onderdeel g is een afbakening gemaakt ten opzichte van gebouwen die onder de Beleidsregel vergoeding kosten aardbevingsbestendige nieuwbouw Groningen vallen.
In dit onderdeel is een afbakening gemaakt ten opzichte van gebouwen die toebehoren aan batch 1588 als bedoeld in artikel 15a van de wet. Batch 1.588 is een groep woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Voor de versterking van de woningen is een grondslag voor een specifieke uitkering voor de gemeenten Appingedam, Delfzijl, Midden-Groningen en Groningen opgenomen in de wet. De versterking van deze gebouwen vindt plaats in eigen beheer van de eigenaar en wordt door de gemeenten vergoed vanuit een specifieke uitkering. Omdat de versterkingsprocedure op een alternatieve wijze wordt ingevuld zijn de gebouwen in batch 1.588 van de toepassing van hoofdstuk 5 van de wet uitgesloten.
Het eerste lid beschrijft de risicoprofielen die de Minister van BZK hanteert: gebouwen met een normaal risicoprofiel, gebouwen met een licht verhoogd risicoprofiel en gebouwen met een verhoogd risicoprofiel.
Het tweede lid ziet op de wijze van toekennen van een risicoprofiel aan een gebouw ten behoeve van de meerjarige planning. Het vaststellen van het risicoprofiel van een gebouw door de Minister van BZK gebeurt middels een seismische dreigings- en risicoanalyse. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de analyse van de verwachte bodembeweging op regioniveau en de analyse van de risico’s van de verwachte bodembeweging voor omwonenden en gebouwen. Deze risicoanalyse is de seismische dreigings- en risicoanalyse (hierna: SDRA) die jaarlijks voor het Groningenveld wordt uitgevoerd. De Minister van EZK heeft TNO op grond van artikel 123, tweede lid, van de Mijnbouwwet opdracht gegeven om vanaf 2021 voor een duur van vijf jaar deze SDRA uit te voeren (Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 815).
Als de aard, locatie of staat van een gebouw daartoe aanleiding geeft, wordt het op basis van de SDRA vastgestelde risicoprofiel voor dat betreffende gebouw door de Minister van BZK bijgesteld. Deze bijstelling, de zogenoemde verrijking, vindt plaats op basis van kennis van en ervaring met gelijksoortige gebouwen. Het bijgestelde risicoprofiel is het risicoprofiel voor het betreffende gebouw dat wordt gebruikt voor de meerjarige planning.
Bij regeling van de Minister van BZK kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van bijstelling. Bijvoorbeeld criteria op basis waarvan de verrijking verder kan worden ingevuld.
Zodra de Minister van BZK een overzicht van de risicoprofielen voor de gebouwen in een gemeente heeft vastgesteld en naar de betreffende gemeente heeft verstuurd, kan de gemeente in kwestie concreet aan de slag met het opstellen van het programma van aanpak. Dit programma bevat een prioritering van gebouwen die mogelijk versterking behoeven om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
Een belangrijk onderdeel van een programma van aanpak is de meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen in de gemeente. Het is aan de gemeenteraad om deze planning op basis van de risicoprofielen op te stellen. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders overdragen op grond van artikel 156 van de Gemeentewet.
In de meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen kunnen naast gebouwen met een (licht) verhoogd risico ook gebouwen met een normaal risico worden opgenomen. Vanuit het oogpunt van veiligheid is het uitgangspunt voor de meerjarige planning dat gebouwen met een verhoogd risico eerder worden ingepland voor opname en beoordeling dan gebouwen met een licht verhoogd of een normaal risico. Hier kan slechts onder voorwaarden van worden afgeweken. Hierbij geldt ten eerste dat er geen vertraging mag ontstaan voor de versterking van gebouwen met een (licht) verhoogd risico. Ten tweede moet de gemeente motiveren dat de afwijkende planning bevorderlijk is voor de snelheid van de uitvoering van de planning of het draagvlak voor de versterking. Deze twee voorwaarden gelden ook met betrekking tot het in de meerjarige planning opnemen van gebouwen met een normaal risico.
Uit artikel 13g, derde lid, van de wet volgt dat de gemeenteraad, voordat een programma van aanpak wordt vastgesteld, een ontwerp hiervan aan de inspecteur-generaal der mijnen zendt met daarbij het verzoek om een advies uit te brengen over het ontwerp in relatie tot de veiligheid. Voor dit advies heeft de inspecteur-generaal op grond van artikel 13g, vierde lid, van de wet zes weken de tijd. Hierbij neemt hij het overzicht van de risicoprofielen, dat hij van de Minister van BZK heeft ontvangen, in acht. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, dient het advies van de inspecteur-generaal te gaan over de vraag of het programma van aanpak voldoende gericht is op het zo snel mogelijk realiseren van de versterkingsopgave, evenals over de vraag of het programma voldoet aan de genoemde voorwaarden.
Op grond van artikel 13g, zesde lid, van de wet kunnen eigenaren van gebouwen de Minister van BZK verzoeken om te laten onderzoeken of hun gebouw versterking behoeft. In aansluiting hierop bepaalt het eerste lid van onderhavig artikel dat alleen de eigenaar van een gebouw dat niet in een programma van aanpak is opgenomen, een dergelijk verzoek kan indienen. Dit heeft te maken met het feit dat gebouwen met een (licht) verhoogd risico te allen tijde in het programma van aanpak worden opgenomen. Bij gebouwen met een normaal risico is de verwachting dat zij aan de veiligheidsnorm voldoen. Deze gebouwen kunnen slechts onder bepaalde voorwaarden in het programma van aanpak worden opgenomen (zie in dit verband de toelichting bij artikel 10c, tweede, derde en vierde lid). Als een gebouw met een normaal risico is opgenomen in het programma van aanpak, hoeft de eigenaar van het betreffende gebouw geen verzoek in te dienen bij de minister. Opname en beoordeling vinden dan immers plaats in het kader van de uitvoering van het programma van aanpak.
Op de website van de NCG is een formulier beschikbaar gesteld, waarmee om een onderzoek als bedoeld in dit artikel kan worden verzocht. Op grond van het tweede lid kan een dergelijk verzoek alleen door middel van voornoemd formulier worden ingediend. Op voornoemde website is tevens meer informatie te vinden over de voorwaarden en de procedures die met betrekking tot een verzoek worden gehanteerd. Bij regeling van de Minister van BZK kunnen nadere regels worden gesteld over het maximumaantal onderzoeken dat de NCG per jaar in behandeling kan nemen.
Hierin is bepaald hoe wordt vastgesteld of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm en zo nee, hoe wordt bepaald welke soort maatregelen nodig is. Er is hierbij een voorkeursvolgorde ten aanzien van de beoordelingsmethoden opgenomen.
In beginsel worden alle gebouwen beoordeeld met de typologieaanpak. Een typologie kenmerkt zich door gemeenschappelijke seismische kenmerken van gebouwen. Kenmerken zijn bijvoorbeeld materiaal en constructiesysteem. Als een gebouw aan een bepaalde typologie kan worden toegewezen, kan, met inachtneming van die typologie en de locatie van het gebouw, relatief eenvoudig worden bepaald of het gebouw wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoet. Ook wordt het soort maatregelen bepaald, indien het treffen van maatregelen nodig is. Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de typologieaanpak.
Als de typologieaanpak niet van toepassing is, wordt een gebouw beoordeeld met de praktijkaanpak. Een deskundige bepaalt daarbij op basis van reeds opgedane ervaring of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en welk soort maatregelen eventueel nodig is om aan de veiligheidsnorm te voldoen, met daarbij een betrokkenheid voor de eigenaar van het gebouw. Hierover kunnen bij regeling van de Minister van EZK nadere eisen worden gesteld.
Als laatste optie wordt de NPR 9998 als methode gebruikt. Bij regeling van de Minister van EZK wordt de te gebruiken versie van de NPR 9998 aangewezen.
Een opname op locatie is nodig om de actuele toestand van het gebouw te bepalen en daarmee te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk versterkingsmaatregelen nodig zijn.
Het eerste lid bepaalt welke met de versterking verband houdende kosten in ieder geval voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij kan worden onderscheiden tussen kosten die betrekking hebben op de voorbereiding van de uitvoering van de versterking (onderdeel a), kosten die betrekking hebben op de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen (onderdeel b) en schade die het gevolg is van de voorbereiding en de uitvoering van de versterking (onderdeel c).
Bij kosten die betrekking hebben op de voorbereiding kan worden gedacht aan kosten die worden gemaakt in het kader van het laten maken van een definitief en/of technisch ontwerp in het kader van de versterking. Ook kan worden gedacht aan het zogenoemde natuurvrij maken van het gebouw, teneinde te voorkomen dat door de uitvoering van de versterking op grond van de Wet natuurbescherming beschermde diersoorten worden verstoord. Bij kosten die betrekking hebben op de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen gaat het om kosten die direct samenhangen met de bouw- en sloopwerkzaamheden die ten behoeve van de versterking worden verricht.
Verder kan de aanspraak voorzien in een vergoeding voor schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en uitvoering van de versterking. Hierbij kan worden gedacht aan een vergoeding voor de periode/tijdsspanne waarin een eigenaar thuis moet blijven in verband met de opname en beoordeling en/of feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen, aan een vergoeding van de kosten voor tijdelijke huisvesting en/of het tijdelijk opslaan van eigendommen, alsmede aan een vergoeding voor de financiële schade die een bedrijf lijdt tijdens de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Uitgangspunt is dat de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen in natura geschiedt door de Minister van BZK. In dat geval ontvangt de eigenaar geen budget, maar benut de minister het deel van de aanspraak dat is voorzien voor de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen, voor het laten uitvoeren van de versterkingsmaatregelen.
De eigenaar kan er in beginsel ook voor kiezen om de versterkingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk in eigen beheer uit te voeren. Zo kan een eigenaar bijvoorbeeld besluiten de versterking van het casco niet in eigen beheer uit te laten voeren, maar wel bepaalde maatregelen in de afwerkingsfase. Indien de eigenaar ervoor kiest om de voorbereiding of uitvoering van de versterkingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk in eigen beheer te nemen, wordt hem het deel van de aanspraak dat daarvoor is voorzien ter beschikking gesteld. Hiermee kan de eigenaar dan een of meer opdrachten verstrekken voor het laten uitvoeren van de versterkingsmaatregelen. Aantekening verdient dat van deze mogelijkheid géén gebruik kan worden gemaakt, als de Minister van BZK het betreffende versterkingsbesluit tegen de zin van de eigenaar in heeft genomen, omdat niet-versterken geen optie is in verband met belangen van de eigenaar, gebruiker of derde belanghebbenden. Hierbij kan het gaan om de situatie dat de eigenaar door het indienen van bedenkingen duidelijk heeft gemaakt dat hij niet wil dat zijn gebouw wordt versterkt (onderdeel a), of om de situatie dat de eigenaar geen medewerking verleent (onderdeel b).
Het vierde lid bepaalt dat bij regeling van de Minister van BZK nadere regels zullen worden gesteld over specifiek benoemde elementen van onderhavig artikel.
Met artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de wet is aan het IMG een bevoegdheid toegekend om aan gedupeerden aan wie een schadevergoeding wordt toegekend een overlastvergoeding toe te kennen. Met de wijziging van bijlage 2, eerste lid, onderdeel a, wordt aan de rapportage, die ingevolge artikel 10, eerste lid, van het besluit aan het jaarverslag, bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, over het verstreken boekjaar dient te worden toegevoegd, een subonderdeel toegevoegd op grond waarvan het IMG dient te rapporteren over het aantal gevallen waarin een overlastvergoeding is toegekend. Tevens wordt bijlage 2, eerste lid, onderdeel b, subonderdelen 1° en 2°, aangepast. In de aanhef en de tabellen wordt de term ‘schadesoort’ vervangen door de term ‘soort vergoeding’, zodat duidelijk is dat ook informatie dient te worden opgenomen over de uitgekeerde overlastvergoeding.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Inwerkingtreding is voorzien op het moment van inwerkingtreding van de wet.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Besluit van 10 januari 2022, houdende departementale herindeling met betrekking tot versterking en perspectief Groningen, Stcrt. 2022, 1357
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-19245.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.