ARTIKEL I
De Aanwijzingen voor de regelgeving worden als volgt gewijzigd:
A
De toelichting bij aanwijzing 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘site’ wordt telkens vervangen door ‘website’.
2. ‘Kenniscentrum Wetgeving en Juridische Zaken (www.kcwj.nl)’ wordt vervangen door ‘Kenniscentrum voor beleid en regelgeving (www.kcbr.nl)’.
B
In de toelichting bij aanwijzing 2.3 wordt in de tweede alinea ‘Integraal Afwegingskader
beleid en regelgeving’ vervangen door ‘Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’.
C
In de toelichting bij aanwijzing 2.7 wordt de laatste alinea vervangen door:
Zie voor de keuze tussen strafrecht en bestuursrecht het nader rapport bestuurlijke
boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269), waarin wordt gereageerd op het ongevraagd advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State van 13 juli 2015 over de verhouding tussen de sanctiestelsels in
het bestuursrecht en het strafrecht. Het nader rapport bevat in de eerste plaats algemene
criteria die steeds een rol moeten spelen bij de vraag of gekozen moet worden voor
bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving. Het betreft de context van de
normovertreding, de feitelijke pakkans, de aard en zwaarte van de voorgenomen sanctie,
het beoogde generaal en speciaal preventieve effect, financiële en organisatorische
aspecten van sanctieoplegging en de vraag of internationaalrechtelijke of Unierechtelijke
verplichtingen dwingend zijn voor een bepaalde keuze.
Bij een voorgenomen keuze voor bestuursrechtelijke handhaving moet bijzondere aandacht
uitgaan naar de toerusting en professionaliteit van het beoogde bestuursorgaan, de
aard van de overtreding en de aanwezigheid van bijzondere expertise, als die voor
de handhaving is vereist. Met name bij punitieve bestuursrechtelijke handhaving zijn
ook artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel
6 EVRM en de artikelen 14 en 15 IVBPR van belang.
Bij de keuze voor strafrechtelijke handhaving moet bijzondere aandacht uitgaan naar
de ernst van de normovertreding, de vraag of vrijheidsbenemende sancties op hun plaats
zijn en de eventuele wenselijkheid van bijzondere opsporingsbevoegdheden of strafvorderlijke
dwangmiddelen. Bij handhaving van ordeningswetgeving door middel van het strafrecht
moet worden afgewogen of toepassing van de Wet op de economische delicten moet plaatsvinden.
Bij het voornemen tot strafrechtelijke sanctionering wordt ook nagegaan of de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens consequenties verbindt aan de strafbaarstelling.
Een veroordeling kan leiden tot de verwerking van gegevens in de justitiële documentatie.
Die gegevens worden in de regel betrokken bij besluitvorming over de aanvraag van
een verklaring omtrent het gedrag. Zie verder ook paragraaf 5.10. Indien wordt gekozen
voor strafrechtelijk te sanctioneren bepalingen, vereist de formulering van de elementen
van de delictsomschrijvingen bijzonder veel zorg (zie ook aanwijzing 5.44). Hierover
moet worden overlegd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of rechtstreeks
met het openbaar ministerie.
D
In de toelichting bij aanwijzing 2.8 wordt in de tweede alinea bij het achtste opsommingsteken
‘mindere gunstige’ vervangen door ‘minder gunstige’.
E
Aanwijzing 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
2. Tevens wordt rekening gehouden met het doenvermogen van degenen die geraakt worden
door de regeling.
-
3. Bij het ontwerpen van een regeling wordt mede rekening gehouden met de uitvoerbaarheid
daarvan, in het bijzonder wat betreft de aanpassing of ontwikkeling van de voor de
uitvoering vereiste ICT-systemen.
3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt ingevoegd ‘Eerste lid.’
b. Aan de eerste alinea wordt een zin toegevoegd, luidende:
De lasten voor de maatschappij bestaan uit financiële lasten die het gevolg zijn van
een verplichting om bijvoorbeeld een geldbedrag over te maken aan de overheid of het
bevoegd gezag (zoals belastingen, retributies, premies, leges, boetes en heffingen)
en uit regeldrukkosten.
c. De tweede alinea komt te luiden:
Regeldrukkosten zijn alle investeringen en inspanningen die burgers, bedrijven of
professionals moeten doen of verrichten om te voldoen aan verplichtingen uit regelgeving
afkomstig van de rijksoverheid, uitgedrukt in euro’s. Het gaat hierbij om kosten die
voortvloeien uit informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen, waaronder
toezichtgerelateerde verplichtingen op basis van regelgeving. De kosten kunnen worden
verdeeld in eenmalige en structurele kosten; de verdeling tussen administratieve lasten
en nalevingskosten is vervallen. Zie voor de wijze waarop deze lasten vastgesteld
en gekwantificeerd dienen te worden onderdeel 7 (Wat zijn de gevolgen?) van het IAK.
Zie ook aanwijzing 9.5 over lastenluwe implementatie.
d. De laatste alinea wordt vervangen door:
Zie met betrekking tot de toelichting bij een regeling aanwijzing 4.43, onderdeel
e, en aanwijzing 4.45. Zie voor de toetsing op regeldruk aanwijzing 7.5a.
Tweede lid. Bij de keuzes met betrekking tot vorm en inhoud van een regeling wordt ook rekening
gehouden met het doenvermogen van degenen die erdoor worden geraakt. Hiertoe is besloten
in de kabinetsreactie op het rapport ‘Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief
op redzaamheid’ van de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR) (Kamerstukken
II 2017/18, 34 775-VI, nr. 88). Doenvermogen wordt daar aangeduid als het in staat zijn om een plan te maken, in
actie te komen, vol te houden en het (herhaaldelijk) om te kunnen gaan met verleidingen
en tegenslagen. Veel mensen zijn daar slechts beperkt toe in staat. Het gaat daarbij
niet alleen om ‘kwetsbare’ groepen, zoals laaggeletterden en mensen met een laag IQ,
maar ook om mensen met een goede opleiding en een goede maatschappelijke positie.
De overheid moet bij de ontwikkeling van beleid en regelgeving uitgaan van realistische
aannames over de mentale belastbaarheid van burgers en daarbij (meer) gebruik maken
van gedragswetenschappelijke inzichten. Onderdeel daarvan is het vooraf toetsen of
een regeling ‘doenlijk’ is (de doenvermogentoets) en zo nodig maatregelen nemen om
ervoor te zorgen dat aangesloten wordt bij het doenvermogen. Bij het bepalen van het
doenvermogen gaat het onder andere om de mentale belasting van mensen, de cumulatie
van lasten, de gevolgen van inertie of fouten en de mate waarin wordt voorzien in
vroegsignalering en een toegankelijke frontoffice. Het begrip doenvermogen uit het
WRR-rapport is weliswaar gericht op burgers, maar het kabinet past het ook toe op
zzp’ers en het (kleine) mkb (Kamerstukken II 2017/18, 32 637, nr. 314). Zie voor meer informatie over doenvermogen, de doenvermogentoets en het toepassen
van gedragsinzichten de verplichte kwaliteitseis Doenvermogen in het IAK.
Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.43, onderdelen
e en f.
Derde lid. Bij het ontwerpen van een regeling is het noodzakelijk de consequenties van de ontwerpkeuzes
die daarbij worden gemaakt te bezien vanuit het perspectief van de uitvoerbaarheid.
Dat geldt in het bijzonder bij regelingen waarvan de uitvoering in belangrijke mate
leunt op ICT-systemen. In zo’n geval is een vroegtijdige afstemming tussen de ontwerpers
van de regeling en die van de systemen wenselijk om de uitvoerbaarheid in de praktijk
te kunnen garanderen. Zie ook aanwijzing 7.5b.
F
In de toelichting bij aanwijzing 2.12 wordt in de laatste alinea ‘onderdeel l’ vervangen
door ‘onderdeel m’.
G
In de toelichting bij aanwijzing 2.13 wordt in de laatste alinea ‘onderdeel g’ vervangen
door ‘onderdeel h’.
H
De toelichting bij aanwijzing 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. ’het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden’ wordt vervangen door ‘het EVRM’;
2. ‘het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten’ wordt vervangen
door ‘het IVBPR’;
3. In de laatste alinea wordt ‘onderdeel f’ vervangen door ‘onderdeel g’.
I
De toelichting bij aanwijzing 2.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:
a. ‘de in artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk genoemde factoren’
wordt vervangen door ‘de in artikel 132a, vierde lid, van de Grondwet genoemde bijzondere
omstandigheden’.
b. ‘zich onderscheiden’ wordt vervangen door ‘zich wezenlijk onderscheiden’.
c. Na ‘van het Europese deel van Nederland’ wordt ingevoegd ‘(zie ook Kamerstukken II
2011/12, 33 131, nr. 3, p. 4–5)’.
d. ‘Deze factoren’ wordt vervangen door ‘Deze bijzondere omstandigheden’.
2. In de laatste alinea wordt ‘onderdeel h’ vervangen door ‘onderdeel i’.
J
In de toelichting bij aanwijzing 2.19 wordt in de laatste alinea ‘onderdeel g’ vervangen
door ‘onderdeel h’.
K
Aanwijzing 2.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt in de aanhef ‘op’ vervangen door ‘indien het wenselijk is
in de hogere regeling de mogelijkheid te creëren voor’.
2. In de toelichting wordt in de eerste alinea na ‘tenzij de hogere regelgever de lagere’
ingevoegd ‘regelgever’.
L
Aanwijzing 2.36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘een van de volgende modellen’ vervangen door ‘het volgende model’.
b. Model B alsmede de aanduiding ‘A.’ vervallen.
2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede en derde alinea vervallen.
b. In de tweede alinea (nieuw) wordt ‘Bij beide modellen geldt (...) moet zijn behandeld’
vervangen door ‘Het ontwerp moet voorafgaand aan overlegging aan de beide Kamers van
de Staten-Generaal in de ministerraad zijn behandeld’ en wordt ‘eerstverantwoordelijke
Minister’ vervangen door ‘eerstverantwoordelijke minister’.
M
De toelichting bij aanwijzing 2.42 wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘experimentele regeling’ wordt telkens vervangen door ‘experimenteerregeling’ en
‘experimentele regelingen’ wordt telkens vervangen door ‘experimenteerregelingen’.
2. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘‘Het proberen waard’’ wordt ingevoegd ‘(2000)’.
3. In de derde alinea wordt na ‘Wel dient in de toelichting bij een experimenteerbepaling
te worden aangegeven hoe evaluatie zal plaatsvinden.’ een zin ingevoegd, luidende:
Hierbij kan worden overwogen om een onafhankelijke commissie of instantie aan te wijzen
voor het uitvoeren van een evaluatieonderzoek.
4. De laatste alinea komt te luiden:
Indien voor de evaluatie de medewerking van anderen dan een onder de met de evaluatie
belaste minister ressorterend orgaan nodig is, moet worden voorzien in een wettelijke
verplichting tot gegevensverstrekking. Voor zelfstandige bestuursorganen is in artikel
20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen al een algemene basis voor gegevensverstrekking
opgenomen die mede ten dienste van evaluaties kan worden ingezet.
N
In de toelichting bij aanwijzing 2.46 wordt in de eerste alinea ‘de Wet bescherming
persoonsgegevens’ vervangen door ‘de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming’.
O
In aanwijzing 2.47, eerste lid, wordt ‘administratieve rechter’ vervangen door ‘bestuursrechter’.
P
In aanwijzing 3.37 komen de onderdelen c en d te luiden:
-
c. bij een ministeriële regeling:
Regeling van de [Minister van/voor ... / Staatssecretaris van ...] van [datum] tot
/, houdende [aanduiding inhoud] (Stcrt. [jaartal, volgnummer]);
-
d. bij een beleidsregel:
Beleidsregel van de [Minister van/voor ... / Staatssecretaris van ...] van [datum]
tot /, over [aanduiding inhoud] (Stcrt. [jaartal, volgnummer]).
Q
In de toelichting bij aanwijzing 3.49 wordt in de eerste alinea ‘uitgewerkt in dit
lid’ vervangen door ‘uitgewerkt in deze aanwijzing’.
R
In de toelichting bij aanwijzing 3.51 wordt de vijfde alinea als volgt gewijzigd:
1. ‘Ingevolge de’ wordt vervangen door ‘Bij’.
2. ‘wordt een uitzondering gemaakt’ wordt vervangen door ‘is in een aantal wetten een
bepaling opgenomen waarin een uitzondering wordt gemaakt’.
3. ‘technische karakter’ wordt vervangen door ‘technisch karakter’.
S
Aan de toelichting bij aanwijzing 3.59 wordt aan de derde alinea een zin toegevoegd,
luidende:
Zie voor het invoegen en het laten vervallen van begripsbepalingen de voorbeelden
bij de aanwijzingen 6.11 en 6.12.
T
In de toelichting bij aanwijzing 4.14 vervalt de tweede alinea.
U
In de toelichting bij aanwijzing 4.17 worden de tweede tot en met de vierde alinea
vervangen door:
Het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn
is niet van toepassing op rijkswetgeving. Bij rijkswetgeving moet er bij het bepalen
van de invoeringstermijn echter wel rekening mee worden gehouden dat de regeling –
behalve in het Staatsblad of de Staatscourant – ook in het Afkondigingsblad van Aruba,
het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten moet worden
gepubliceerd. In verband daarmee verdient het aanbeveling voor de inwerkingtreding
minimaal een termijn van een maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad of
de Staatscourant in Nederland aan te houden.
Het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn
is evenmin van toepassing op beleidsregels.
V
Aanwijzing 4.18 vervalt.
W
Aan de toelichting bij aanwijzing 4.20 wordt een zin toegevoegd, luidende:
Dit geldt ook in het geval dat, al dan niet tezamen met het vaststellen van een tijdstip
van inwerkingtreding van een wet of een algemene maatregel van bestuur, bij koninklijk
besluit een ander op grond van de wet of de algemene maatregel van bestuur vast te
stellen tijdstip wordt bekendgemaakt.
X
In de toelichting bij aanwijzing 4.21 vervalt in de eerste alinea ‘en aanwijzing 4.23
voor de eerdere inwerkingtreding van een referendabele wet’.
Y
In de toelichting bij aanwijzing 4.22 wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:
1. ‘worden de aanwijzingen 4.17 en 4.18’ wordt vervangen door ‘wordt aanwijzing 4.17’.
2. De laatste zin vervalt.
Z
Aanwijzing 4.23 vervalt.
AA
Aanwijzing 4.27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.
2. De toelichting vervalt.
BB
In het opschrift van aanwijzing 4.38 en de derde alinea van de toelichting daarbij
wordt ‘Minister’ vervangen door ‘minister’.
CC
In aanwijzing 4.40, eerste lid, wordt ‘in te dienen stukken’ vervangen door ‘door
de regering in te dienen stukken’.
DD
In de toelichting bij aanwijzing 4.42 wordt in de tweede alinea ‘wordt toegepast,
indien’ vervangen door ‘wordt toegepast of indien’ en vervalt ‘of indien toepassing
wordt gegeven aan artikel 12, eerste lid, Wrr (zie aanwijzing 4.18)’.
EE
Aanwijzing 4.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van de onderdelen f tot en met l tot g tot en met m wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:
2. In onderdeel i (nieuw) wordt ‘factoren’ vervangen door ‘bijzondere omstandigheden’.
3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
a. In de zevende alinea wordt na ‘aanwijzing 2.10’ ingevoegd ‘, eerste lid’.
b. Aan de negende alinea wordt een zin toegevoegd, luidende:
Zie voor de toetsing op regeldruk aanwijzing 7.5a.
c. Na de negende alinea wordt een alinea ingevoegd, luidende:
Onderdeel f. Dit onderdeel houdt verband met aanwijzing 2.10, tweede lid, dat bij de keuzes met
betrekking tot vorm en inhoud van een regeling ook rekening wordt gehouden met het
doenvermogen van degenen die erdoor worden geraakt.
d. In de elfde alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel f.’ vervangen door ‘Onderdeel g.’.
e. In de dertiende alinea (nieuw) wordt ‘de verhouding tot andere regeling’ vervangen
door ‘de verhouding tot andere regelingen’.
f. In de veertiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel g.’ vervangen door ‘Onderdeel h.’.
g. In de zestiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel h.’ vervangen door ‘Onderdeel i.’.
h. In de zeventiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel i.’ vervangen door ‘Onderdeel j.’ en vervalt ‘, toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum
(aanwijzingen 4.18 en 4.23)’.
i. In de achttiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel j.’ vervangen door ‘Onderdeel k.’.
j. In de twintigste alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel k.’ vervangen door ‘Onderdeel l.’.
k. In de eenentwintigste alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel l.’ vervangen door ‘Onderdeel m.’
FF
In de toelichting bij aanwijzing 4.44 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:
1. ‘artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens’ wordt vervangen
door ‘artikel 36, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming’.
2. ‘artikel 95’ wordt vervangen door ‘artikel 97, tweede lid,’.
GG
In de toelichting bij aanwijzing 4.45 wordt de vierde alinea als volgt gewijzigd:
1. ‘de decentrale overheden’ wordt vervangen door ‘professionals’ en ‘administratieve
lasten, uitvoeringskosten, nalevingskosten en handhavingskosten’ wordt vervangen door
‘regeldrukkosten’.
2. Er wordt een zin toegevoegd, luidende:
Zie voor de toetsing op regeldruk aanwijzing 7.5a.
HH
Aanwijzing 5.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Aan de toelichting wordt een alinea toegevoegd, luidende:
Derde lid. Inhoudelijke normering moet worden onderscheiden van de omschrijving van een gehanteerd
begrip en leent zich daarmee niet voor opname in een artikel met begripsbepalingen.
Zo dient de beoordeling of een bepaald project voor subsidie in aanmerking komt plaats
te vinden op basis van een artikel waarin de inhoudelijke criteria voor die beoordeling
staan en niet op basis van de vraag of het project binnen het begrip project valt.
Niet alleen verhoogt dit de vindbaarheid van de inhoudelijke normen, ook zal er vaak
behoefte bestaan aan een verwijzing naar die normen die bij een separaat, normstellend
artikel (met zo nodig een verdeling in aanwijsbare leden of onderdelen) gemakkelijker
te realiseren is dan bij een begripsbepaling die geen nummering of lettering kent
(zie aanwijzing 3.59).
II
In de aanwijzingen 5.11, 5.13 en 5.14 wordt ‘Minister’ telkens vervangen door ‘minister’.
JJ
In de toelichting bij aanwijzing 5.24 wordt in de vierde alinea ‘geconfronteerd informatieverplichtingen’
vervangen door ‘geconfronteerd met informatieverplichtingen’.
KK
In de toelichting bij aanwijzing 5.25 wordt in de eerste alinea ‘administratieve rechter’
vervangen door ‘bestuursrechter’.
LL
De toelichting bij aanwijzing 5.32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste alinea wordt ‘informatie of informatievoorziening’ vervangen door ‘de
verwerking en de bescherming van persoonsgegevens’ en wordt ‘Wet bescherming persoonsgegevens’
vervangen door ‘Algemene verordening gegevensbescherming, de Uitvoeringswet Algemene
verordening gegevensbescherming’.
2. In de tweede alinea wordt ‘de wijze waarop in de informatievoorziening wordt ingericht’
vervangen door ‘de wijze waarop de informatievoorziening wordt ingericht’.
MM
Aanwijzing 5.33 wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘verantwoordelijken’ wordt vervangen door ‘verwerkingsverantwoordelijken’.
2. De toelichting komt te luiden:
Toelichting
Een regeling waarin de verwerking van persoonsgegevens een belangrijke plaats inneemt,
bevat ter uitvoering van de artikelen 5 en 6, eerste lid, van de Algemene verordening
gegevensbescherming een welbepaalde en uitdrukkelijke omschrijving van de doeleinden
van de gegevensverwerking. Die doeleinden dienen ook gerechtvaardigd te zijn. Bij
het ontwerpen van een dergelijke regeling wordt daarom ook altijd een afweging gemaakt
tussen de belangen, gemoeid met de verwerking van persoonsgegevens en het belang van
de bescherming van die gegevens. Zie in dit verband ook aanwijzing 4.43, onderdeel
d. Het internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke kader en de Grondwet worden
bij de belangenafweging in acht genomen. Daarnaast vereist de afstemming van bijzondere
wettelijke regelingen op de Algemene verordening gegevensbescherming, mede met het
oog op het legaliteitsbeginsel, specifieke aandacht. De verwerking van bijzondere
categorieën van persoonsgegevens is ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene
verordening gegevensbescherming in beginsel verboden. Indien de Algemene verordening
gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
niet voorzien in een uitdrukkelijke uitzondering op dat verbod zal daarvoor in beginsel
op het niveau van de formele wet een regeling moeten worden getroffen.
De bepalingen van de Algemene verordening gegevensbescherming inzake onder meer de
beginselen voor de verwerking van persoonsgegevens, de rechtsgrondslagen voor verwerking
en verdere verwerking, en de verwerking van bijzondere persoonsgegevens gelden rechtstreeks.
De algemene beginselen voor rechtmatige gegevensverwerking volgen uit artikel 5 van
de verordening en worden in de daarop volgende artikelen verder uitgewerkt. Het eerste
lid van artikel 6 van de verordening somt limitatief de rechtsgrondslagen op waarop
een verwerking van persoonsgegevens moet zijn gebaseerd. Voor overheidsinstanties
zijn vooral de grondslagen ‘noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke plicht die
op de verwerkingsverantwoordelijke rust’ en ‘noodzakelijk voor de vervulling van een
taak van algemeen belang of een taak in het kader van de uitoefening van openbaar
gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen’ relevant. Wil een overheidsinstantie
zich op de laatste rechtsgrond kunnen beroepen dan dient in de wettelijke regeling
haar taak voldoende duidelijk te zijn omschreven en tevens die gegevensverwerking
logischerwijs en voorzienbaar noodzakelijk te zijn voor het vervullen van die taak.
Bij het opstellen van regelingen mogen geen bepalingen worden opgenomen die een juiste
toepassing en verwezenlijking van de werking van de verordening en, voor zover van
toepassing, Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april
2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking
van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het
onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging
van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking
van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) in gevaar kunnen brengen.
NN
Aanwijzing 5.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt ‘Bijzondere’ vervangen door ‘Buitengewoon’.
2. In het tweede lid en de toelichting wordt ‘buitengewone’ telkens vervangen door ‘buitengewoon’.
OO
Aanwijzing 5.39 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid en derde lid komen te luiden:
-
2. Indien het de bedoeling is taken of bevoegdheden slechts op te dragen aan ambtenaren
van politie die executieve werkzaamheden verrichten, worden die ambtenaren aangeduid
als: ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
-
3. Indien het de bedoeling is ook andere ambtenaren van politie taken of bevoegdheden
op te dragen, worden die ambtenaren aangeduid als: ambtenaren van politie.
2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan de eerste alinea wordt een zin toegevoegd, luidende:
Het begrip ‘sterke arm’ omvat de ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de
uitvoering van de politietaak (zie artikel 2, onderdelen a, c en d, van de Politiewet
2012), alsmede militairen van de Koninklijke marechaussee voor zover deze politietaken
uitvoeren (zie artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012).
b. De tweede en derde alinea komen te luiden:
Tweede lid. Het gaat hier om de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, c
en d, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van die wet, zijn aldus uitgesloten.
Dat geldt ook voor de militairen van de Koninklijke marechaussee. Aan hen zijn in
artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012 enkele politietaken opgedragen, maar
dat maakt hen geen ambtenaren van politie.
Derde lid. Het gaat hier om een uitbreiding tot de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel
2, onderdeel b, van de Politiewet 2012: het, met name technisch, administratief en
ondersteunend personeel. Zie bijvoorbeeld artikel 94 van de Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten 2017.
PP
In de toelichting bij aanwijzing 5.40 wordt aan de laatste alinea een zin toegevoegd,
luidende:
QQ
In de toelichting bij aanwijzing 5.43 wordt voor de tekst een alinea ingevoegd, luidende:
Algemeen. Het nader rapport bestuurlijke boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18,
34 775-VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269) stelt eisen aan de motivering van de hoogte van een bestuurlijke boete. Die eisen
zijn zwaarder indien het voornemen bestaat om te sanctioneren met hogere boetes dan
de maxima die gelden op grond van artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. Het nader
rapport noemt als gronden waarin dit gerechtvaardigd kan worden geacht de aansluiting
bij EU-recht of de noodzaak tot voordeelsontneming. Zie daarom ook aanwijzing 2.7
waarin verwezen wordt naar de criteria die bij die motivering in acht moeten worden
genomen.
RR
De toelichting bij aanwijzing 5.58 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste zin van de eerste alinea wordt vervangen door:
Indien voor de evaluatie de medewerking van anderen dan een onder de minister ressorterend
orgaan nodig is, moet worden voorzien in een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking.
Voor zelfstandige bestuursorganen is in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
al een algemene basis voor gegevensverstrekking opgenomen die mede ten dienste van
evaluaties kan worden ingezet.
2. In de laatste alinea wordt ‘onderdeel 7.6’ vervangen door ‘onderdeel 7.7’.
SS
In de toelichting bij aanwijzing 5.59 wordt ‘Handvest voor de grondrechten van de
Europese Unie’ vervangen door ‘Handvest van de grondrechten van de Europese Unie’.
TT
Aanwijzing 5.63 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede alinea vervalt ‘als vorenbedoeld’.
b. Na de derde alinea wordt een alinea ingevoegd, luidende:
De bevoegdheid om terugwerkende kracht te verlenen bij een inwerkingtredingsbesluit
wordt zo mogelijk geclausuleerd op de punten van de reikwijdte en de datum van de
terugwerkende kracht. Het is ook voorstelbaar dat dit nog niet bij voorbaat mogelijk
is, omdat dat bijvoorbeeld afhangt van een toekomstige gebeurtenis. In dat geval wordt
toegelicht op welke wijze het ingangsmoment van de terugwerkende kracht bepaald zal
worden dan wel voor welke bepalingen dit mogelijk zal gelden.
c. In de laatste alinea vervalt ‘en, bij referendabele wetten, die uit aanwijzing 4.23’.
UU
Aanwijzing 5.71 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. De verlenging van een tijdelijke regeling geschiedt door een wijziging van de vervaldatum
die in de regeling (in geval van toepassing van model A) of het koninklijk of ministerieel
besluit (in geval van toepassing van model B) is opgenomen, en die uiterlijk met ingang
van de oorspronkelijke datum in werking kan treden.
3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de eerste zin wordt ingevoegd ‘Eerste lid.’
b. ‘worden de aanwijzingen 4.17 en 4.18’ wordt vervangen door ‘wordt aanwijzing 4.17’.
c. Na ‘uit deze aanwijzing’ wordt ingevoegd ‘, voor zover het gaat om het tijdstip waarop
de regeling vervalt,’.
d. ‘en, bij referendabele wetten, die uit aanwijzing 4.23’ vervalt.
e. Er wordt een alinea toegevoegd, luidende:
Tweede lid. Bij verlenging wordt er niet voor gekozen met ingang van de datum van het vervallen
van een regeling dezelfde regeling opnieuw vast te stellen. Indien een regeling bijvoorbeeld
met ingang van 1 juli 2020 vervalt, kan de regeling tot aanpassing van die datum met
ingang van 1 juli 2020 in werking treden. In dat geval is de bedoeling van de wetgever
uit de regeling af te leiden: de regeling wordt verlengd en vervalt dus (nog) niet
(vgl. aanwijzing 5.70, aanhef). Een regeling die is vervallen, kan uiteraard niet
meer worden verlengd; indien het gewenst is deze voort te laten bestaan, is hernieuwde
vaststelling nodig.
VV
Na aanwijzing 5.73 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 5.17 Bijzondere vormen van inwerkingtreding en bekendmaking
Aanwijzing 5.74 In- en buitenwerkingstelling
Om aan te geven dat aan een regeling of een onderdeel daarvan tijdelijk gelding kan
worden verleend of de gelding daarvan kan worden opgeschort wordt de term ‘in werking
stellen’, respectievelijk ‘buiten werking stellen’, gebruikt.
Toelichting
Met name in noodwetgeving komt het voor dat een regeling of regelingsonderdeel tijdelijk
in of buiten werking gesteld moet kunnen worden. Het is niet wenselijk dat te regelen
door middel van de inwerkingtreding daarvan. Van nog niet in werking getreden (onderdelen
van) regelingen wordt in beginsel de tekst niet getoond in het Basiswettenbestand,
terwijl bovendien onduidelijkheden optreden hoe zo’n regeling of regelingsonderdeel
vervolgens weer gedeactiveerd moet worden en op een later moment weer in werking gesteld
moet worden.
Voorbeeld
-
1. Indien de beperkte noodtoestand is afgekondigd, worden bij koninklijk besluit, op
voordracht van Onze Minister-President, voor Nederland of een gedeelte daarvan bepalingen
in werking gesteld die voorkomen op de bij deze wet behorende lijst A.
-
2. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen
die ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit in werking zijn gesteld, buiten
werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
(Artikel 7 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)
Aanwijzing 5.75 Bijzondere vormen van bekendmaking
Indien bij of krachtens de wet wordt voorzien in de mogelijkheid om bekendmaking van
daarop gebaseerde regelingen of besluiten in bijzondere gevallen te laten plaatsvinden
in een andere vorm of op een andere wijze of locatie dan gebruikelijk, wordt daarbij
eveneens bepaald dat deze regelingen of besluiten tevens zo spoedig mogelijk op de
reguliere wijze worden gepubliceerd, met vermelding van de wijze waarop de bekendmaking
heeft plaatsgevonden alsmede de datum en in voorkomend geval het tijdstip daarvan.
Toelichting
Deze aanwijzing ziet op de situatie dat in regelgeving de mogelijkheid wordt geboden
om de bekendmaking van regelingen of besluiten in bijzondere omstandigheden, veelal
met het oog op de snelheid daarvan, te laten plaatsvinden in een andere dan de gebruikelijke
vorm of op een andere wijze of locatie. Daarbij valt te denken aan bekendmaking via
de media in plaats van door plaatsing in de Staatscourant of het Staatsblad, door
plaatsing van het besluit op een ander dan het gebruikelijke webadres, of door uitgifte
in papieren vorm. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in artikel 5.2, tweede lid, van
de Wet dieren en artikel 3 van de Bekendmakingsregeling. Deze andere wijze van bekendmaken
biedt veelal minder garanties over het behoud en de toegankelijkheid van deze bekendmaking
op langere termijn. Daarom dient de bekendmaking van zo’n regeling of besluit gevolgd
te worden door publicatie op de reguliere wijze. Omdat de eerste publicatie formeel
geldt als moment van bekendmaking, dient de tweede publicatie de informatie daarover
te vermelden.
WW
In de toelichting bij aanwijzing 6.11 wordt voor het eerste voorbeeld een voorbeeld
ingevoegd, luidende:
XX
Aan de toelichting bij aanwijzing 6.12 wordt een voorbeeld toegevoegd, luidende:
YY
In de toelichting bij aanwijzing 6.14 vervallen de tweede en derde zin.
ZZ
In de toelichting bij aanwijzing 6.31 wordt ‘Dit wordt vermeld in de stemmingslijst,
en het’ vervangen door ‘Het’.
AAA
In de toelichting bij aanwijzing 6.34 vervallen in de tweede alinea de tweede en derde
zin.
BBB
De toelichting bij aanwijzing 7.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste alinea wordt ‘De Minister’ vervangen door ‘Het Ministerie’.
2. in de derde alinea wordt ‘Sector Juridische Zaken en Wetgevingsbeleid’ vervangen
door ‘sector Juridische Zaken en Wetgevingsbeleid’.
CCC
In aanwijzing 7.5 wordt ‘Ministerie van Economische Zaken’ telkens vervangen door
‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat’.
DDD
Na aanwijzing 7.5 worden twee aanwijzingen ingevoegd, luidende:
Aanwijzing 7.5a Regeldruktoets
-
1. In de toelichting bij een regeling worden de gevolgen van de regeling voor de regeldruk
uiteengezet en gekwantificeerd.
-
2. De wijze waarop de gevolgen voor de regeldruk in de toelichting zijn weergegeven wordt
getoetst door het Adviescollege toetsing regeldruk.
Toelichting
Eerste lid. Zie ook aanwijzing 4.45.
Tweede lid. Zie voor de wijze van toetsing het Instellingsbesluit Adviescollege toetsing regeldruk.
Aanwijzing 7.5b Toetsing grote ICT-projecten
Bij een regeling met een ICT-component van ten minste € 5.000.000 wordt advies gevraagd
aan het Adviescollege ICT-toetsing.
Toelichting
Ingevolge het Instellingsbesluit Adviescollege ICT-toetsing dienen ICT-projecten met
een ICT-component van ten minste € 5.000.000 van de ministeries, publiekrechtelijke
zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen, de politie of de Raad voor de rechtspraak voorgelegd te worden aan
het Adviescollege ICT-toetsing teneinde een advies te verkrijgen over de risico’s
en slaagkans, alsmede een oordeel over de mate van beheersbaarheid daarvan. Het adviestraject
leidt tot een openbaar advies.
FFF
De toelichting bij aanwijzing 7.7 wordt als volgt gewijzigd:
2. In de vierde alinea wordt ‘Ministerie van Economische Zaken’ vervangen door ‘Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat’.
GGG
In de toelichting bij aanwijzing 7.13 vervalt in de eerste alinea de laatste zin.
HHH
In de toelichting bij aanwijzing 7.14 worden de opsommingstekens vervangen door:
-
− ‘De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel
en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
tenzij het is aangepast.’ (dictum c)
-
− ‘De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ernstige bezwaren tegen het voorstel
en adviseert het niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.’ (dictum
d)
III
In de toelichting bij aanwijzing 7.16 wordt ‘Vicepresident’ vervangen door ‘vice-president’.
JJJ
In aanwijzing 7.26 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste
lid.
KKK
Aanwijzing 8.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de laatste zin.
2. In de toelichting wordt ‘artikel 2, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 2, derde
lid’.
LLL
In de toelichting bij aanwijzing 8.4 wordt in de derde alinea ‘aanwijzing 334’ vervangen
door ‘aanwijzing 9.8’.
MMM
Aanwijzing 8.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘[de eerste dag van de derde kalendermaand na de uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst / de dag na de datum van uitgifte van
het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst]’ vervangen door ‘de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst’.
2. In de toelichting worden de derde tot en met de vijfde alinea vervangen door:
Inwerkingtreding. Artikel 2 van het model wordt gebruikt in het geval een voorstel van wet uitsluitend
de goedkeuring van een verdrag regelt.
NNN
Aanwijzing 8.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde zin.
2. In de toelichting wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:
a. De eerste zin vervalt.
b. ‘plaatsvindt’ wordt vervangen door ‘langs andere weg dient plaats te vinden’.
OOO
In aanwijzing 8.19 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste
lid.
PPP
Aanwijzing 8.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
2. In de toelichting vervalt de tweede alinea.
QQQ
In de toelichting bij aanwijzing 9.4 vervalt de tweede alinea.
RRR
In de toelichting bij aanwijzing 9.12 wordt in de tweede alinea na onderdeel a een
puntkomma ingevoegd.
SSS
In aanwijzing 9.15, derde lid, wordt ‘eerst verantwoordelijke ministerie’ vervangen
door ‘eerstverantwoordelijke ministerie’.
TTT
De Afkortingen worden als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:
AVG Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking
van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119))
2. ‘Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving’ wordt vervangen door ‘Integraal
afwegingskader voor beleid en regelgeving’.
3. ‘KCWJ Kenniscentrum Wetgeving en Juridische Zaken’ wordt vervangen door: ‘KCBR Kenniscentrum
voor beleid en regelgeving’.
4. ‘Wrr Wet raadgevend referendum’ vervalt.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2022.
TOELICHTING
Algemeen
De Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzingen) vormen het kader dat wetgevingsjuristen
van de centrale overheid in acht horen te nemen bij het opstellen van regelgeving.
De huidige Aanwijzingen zijn op 1 januari 1993 voor het eerst vastgesteld en nadien
regelmatig gewijzigd. Dit besluit brengt de elfde wijziging tot stand.
Voor een toelichting van de wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Hieronder worden enkele inhoudelijke wijzigingen uitgelicht:
-
a. aanpassingen in verband met het kabinetsbeleid over doenvermogen, bestuurlijke boetestelsels
en regeldruk;
-
b. aanpassingen in verband met de intrekking van de Wet raadgevend referendum en de invoering
van de Algemene verordening gegevensbescherming;
-
c. een vermelding van de toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk en het tijdelijk
Bureau ICT-toetsing;
-
d. een aanpassing in verband met de nieuwe dicta van de Afdeling advisering van de Raad
van State.
Deze aanwijzingen gelden met ingang van 1 april 2022. Dat betekent dat bij ontwerpregelingen
die worden opgezet vanaf deze datum de nieuwe aanwijzingen in acht genomen horen te
worden. De met dit besluit doorgevoerde wijzigingen zijn echter niet van dien aard
dat het nodig zou zijn om regelingen die reeds eerder in procedure zijn gebracht aan
te passen aan deze nieuwe aanwijzingen. Dat is slechts anders bij aanwijzingen die
de neerslag vormen van eerder reeds vastgesteld regelgevingsbeleid. Deze regels golden
al en de opname in de Aanwijzingen is in feite slechts een codificatie van reeds geldend
beleid.
Voor wat betreft de wijze van aanpassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt,
indien dit niet nader gespecificeerd is, met een wijzigingsinstructie zowel de tekst
van een aanwijzing als de toelichting gewijzigd. De reden is dat de toelichting bij
een aanwijzing een integraal onderdeel
uitmaakt van de aanwijzing waar deze bij hoort. Als de wijziging specifiek ziet op
een onderdeel van de tekst van de aanwijzing of de toelichting is dit gespecificeerd.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over het ontwerp geadviseerd.
Artikelsgewijs
Artikel I
1. Onderdelen A, B, D, K, P, Q, R, BB, CC, II, JJ, LL, onder 2, NN, SS, TT, onder
3, subonderdeel a, BBB, CCC, EEE, FFF, III, KKK, LLL, RRR, SSS, onder 2, en TTT (aanwijzingen
1.1, 2.3, 2.8, 3.37, 3.49, 3.51, 4.38, 4.40, 5.11, 5.13, 5.14, 5.24, 5.32, 5.38, 5.59,
5.63, 6.14, 7.4, 7.5, 7.6, 7.7, 7.16, 8.2, 8.4, 9.12, 9.15 en Afkortingen)
In deze onderdelen zijn enkele technisch-redactionele wijzigingen opgenomen. Het gaat
hierbij met name om naamswijzigingen, het corrigeren van verschrijvingen of redactionele
aanpassingen met het oog op de consistentie van het woordgebruik binnen de Aanwijzingen
voor de regelgeving.
Met betrekking tot onderdeel B wordt opgemerkt dat de verwijzing naar het Integraal
afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) in overeenstemming wordt gebracht
met de gebruikelijke schrijfwijze ‘Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’,
zoals die tegenwoordig wordt gehanteerd. Zie ook www.naarhetiak.nl.
2. Onderdelen C, PP en QQ (aanwijzingen 2.7, 5.40 en 5.43)
In deze onderdelen zijn enkele wijzigingen opgenomen naar aanleiding van het nader
rapport bestuurlijke boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 775 VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269).
3. Onderdelen O en KK (aanwijzingen 2.47 en 5.25)
Met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht is de term ‘administratieve rechter’ in
de Algemene wet bestuursrecht vervangen door ‘bestuursrechter’ om de terminologie
van de wet in overeenstemming te brengen met het gangbare spraakgebruik. Met de onderhavige
wijziging worden ook de aanwijzingen 2.47 en 5.25 hierop aangepast.
4. Onderdelen E, onder 1 en 2, F, G, H, I, onder 2, J en EE, onder 1 en 3, subonderdelen
a en c tot en met k (aanwijzingen 2.10, tweede lid (nieuw), 2.12, 2.13, 2.15, 2.16,
2.19 en 4.43)
Met de wijzigingen van de aanwijzingen 2.10 en 4.43 wordt invulling gegeven aan de
kabinetsreactie op het rapport ‘Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief
op redzaamheid’ (zie Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 88 en 113). Het kabinet heeft besloten om onder meer in de Aanwijzingen voor de regelgeving
aandacht te geven aan het zogenoemde doenvermogen van betrokken burgers om te borgen
dat hieraan in de toelichtingen bij wet- en regelgeving aandacht wordt besteed.
Op grond van aanwijzing 2.10 wordt bij de keuzes met betrekking tot vorm en inhoud
van een regeling gestreefd naar zo beperkt mogelijke lasten voor degenen die geraakt
worden door de regeling. Met de aanvulling van de toelichting bij deze aanwijzing
wordt bepaald dat het doenvermogen een van de aandachtspunten bij deze afweging is.
Het is ook van belang dat dit in de toelichting van de regeling wordt verantwoord.
Hierop ziet de toevoeging van onderdeel f in aanwijzing 4.43.
Aan het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij de 10e wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving om een aanvullende aanwijzing in
hoofdstuk 7 op te nemen met betrekking tot dit aspect is geen gehoor gegeven. De aanwijzingen
in dit hoofdstuk zien namelijk slechts op externe toetsen, waarbij specifieke afstemmingsverplichtingen
met andere ministeries of actoren gelden. De toetsing op doenvermogen betreft een
interne toets, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de toetsing op duidelijkheid, eenvoud
en bestendigheid van een regeling. De wijze waarop invulling is gegeven aan deze normen
vormt een onderdeel van de wetgevingstoetsing (aanwijzing 7.4).
5. Onderdelen E, onder 2 en 3, subonderdeel d, en DDD (aanwijzingen 2.10, derde lid
(nieuw) en 7.5b (nieuw))
Het derde lid van aanwijzing 2.10 is toegevoegd om specifiek aandacht te vragen voor
de uitvoerbaarheid van de regeling vanuit ICT-perspectief. Het streven naar het beperken
van lasten voor de maatschappij en de overheid noopt in beginsel vanzelf al tot aandacht
voor dit aspect. Gelet op het belang van ICT-systemen voor de uitvoering en de eigen
dynamiek van de ontwikkeltrajecten van dergelijke systemen is specifieke aandacht
hiervoor vereist. Mede om deze reden heeft het kabinet ook besloten een specifieke
toetsprocedure voor grote ICT-projecten in het leven te roepen. Deze procedure wordt
in de nieuwe aanwijzing 7.5b geschetst.
6. Onderdelen E, onder 3, EE, onder 3, subonderdelen a en b, GG en DDD (aanwijzingen
2.10, 4.43, 4.45 en 7.5a)
Deze wijzigingen betreffen een actualisatie van de Aanwijzingen voor de regelgeving
vanwege de ontwikkelingen op het gebied van de analyse en toetsing van regeldruk.
In de eerste plaats wordt de huidige terminologie overgenomen: tegenwoordig wordt
de term ‘regeldrukkosten’ gebruikt en niet meer de termen ‘administratieve lasten’
en ‘nalevingskosten’. De aanwijzingen 2.10, 4.43 en 4.45 zijn hierop aangepast. In
de tweede plaats is sinds 1 juli 2017 het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) ingesteld
(Stcrt. 2017, 29814), dat tot voornaamste taak heeft het toetsen van voorgenomen regelgeving op de gevolgen
voor de regeldruk voor bedrijven en burgers en voor beroepsbeoefenaren in de sectoren
zorg, onderwijs, veiligheid en sociale zekerheid. Het ATR heeft een plaats gekregen
in de in te voegen aanwijzing 7.5a. Waar nodig of wenselijk zijn verwijzingen naar
die aanwijzing opgenomen.
7. Onderdelen I, onder 1, en EE, onder 2 (aanwijzingen 2.16 en 4.43)
Deze wijzigingen houden verband met het nieuwe artikel 132a van de Grondwet, waarvan
het vierde lid in de plaats is gekomen van het inmiddels vervallen tweede lid van
artikel 1 van het Statuut voor het Koninkrijk. De verwijzing in aanwijzing 2.16 naar
het Statuut is vervangen door een verwijzing naar het nieuwe Grondwetsartikel en ook
de terminologie is in overeenstemming gebracht met die van artikel 132a van de Grondwet.
Voorts is een verwijzing naar Kamerstukken toegevoegd, waarin de ‘bijzondere omstandigheden
waardoor [de] openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel
van Nederland’ nader worden toegelicht. Het gaat daarbij onder meer om de (geringe)
bevolkingsomvang van de drie eilanden, de grote afstand tot Europees Nederland en
hun insulaire karakter. Ook de wijziging van onderdeel i (nieuw) van aanwijzing 4.43
strekt ertoe de terminologie in overeenstemming te brengen met het nieuwe artikel
132a, vierde lid, van de Grondwet.
8. Onderdeel L (aanwijzing 2.36)
Model b in het tweede lid van aanwijzing 2.36 is overbodig geworden door de ontwikkelingen
rond het gebruik van internetconsultatie. Zie over internetconsultatie Kamerstukken
II 2010/11, 29 279, nr. 121. Zoals in de najaarsrapportage regeldruk van 16 november 2017 (Kamerstukken II 2016/17,
29 515, nr. 397) is vermeld, heeft het kabinet om de transparantie van het wetgevingsproces verder
te vergroten, besloten voortaan in principe alle wetgeving in internetconsultatie
te brengen, tenzij het bijvoorbeeld om puur technische wijzigingen of de implementatie
van EU-regelgeving gaat. Dan is internetconsultatie optioneel. Doordat internetconsultatie
een toegankelijkere mogelijkheid voor participatie door het publiek biedt dan publicatie
in de Staatscourant, bestaat er geen behoefte meer aan model b van het tweede lid
van aanwijzing 2.36.
9. Onderdelen M, onder 4, en RR (aanwijzingen 2.42 en 5.58)
Met deze wijziging is scherper tot uitdrukking gebracht dat moet worden voorzien in
een toereikende wettelijke basis indien voor de evaluatie medewerking van een niet-ondergeschikt
orgaan vereist is.
10. Onderdelen N, II, onder 1, LL, onder 1, MM en TTT, onder 1 (aanwijzingen 2.46,
4.44, 5.32, 5.33 en Afkortingen)
Met ingang van 25 mei 2018 is de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement
en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van
die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
(PbEU 2016, L 119) van toepassing. Met ingang van dezelfde datum is de Wet bescherming
persoonsgegevens ingetrokken. In verband hiermee worden enkele aanwijzingen aangepast.
11. Onderdelen S, WW en XX (aanwijzingen 3.59, 6.11 en 6.12)
De voorbeelden bij de aanwijzingen 6.11 en 6.12 zijn uitgebreid met voorbeelden van
wijzigingen van artikelen met begripsbepalingen. Hieraan bestaat behoefte vanwege
het feit dat ingevolge aanwijzing 3.59, derde lid, in een opsomming van begripsbepalingen
bij voorkeur een alfabetische volgorde zonder nummering of lettering wordt gehanteerd.
Daardoor kan niet, zoals bij de andere voorbeelden van wijzigingsopdrachten, worden
aangesloten bij een bestaande nummering of lettering van onderdelen. Voor begripsbepalingen
geldt een alfabetische volgorde. Dit stelt specifieke eisen aan de te hanteren formulering
van de wijzigingsbepaling. In de toelichting bij aanwijzing 3.59, derde lid, wordt
naar de voorbeelden in de aanwijzingen 6.11 en 6.12 verwezen.
12. Onderdelen T, V, X, Y, Z, AA, DD, EE, onder 3, subonderdeel h, TT, onder 3, subonderdeel
c, UU, onder 3, subonderdelen b en d, AAA, MMM, NNN, OOO, PPP, QQQ, en TTT, onder
4 (aanwijzingen 4.14, 4.18, 4.21, 4.22, 4.23, 4.27, 4.42, 4.43, 5.63, 5.71, 6.34,
8.12, 8.14, 8.19, 8.20, 9.4 en Afkortingen)
Dit betreft wijzigingen die verband houden met de intrekking van de Wet raadgevend
referendum.
13. Onderdeel U (aanwijzing 4.17)
In de derde alinea van de toelichting was vermeld dat de Code Interbestuurlijke Verhoudingen
de grondslag vormt voor de voorgeschreven minimuminvoeringstermijn voor regelingen
die direct relevant zijn voor decentrale overheden. Met deze wijziging is de verwijzing
naar de Code Interbestuurlijke Verhoudingen geschrapt.
De formulering van de vierde alinea van de toelichting wekte de suggestie dat het
beleid met betrekking tot vaste verandermomenten ook van toepassing zou zijn op rijkswetgeving.
Dat is niet het geval. Dit wordt nu geëxpliciteerd in de nieuwe tweede alinea van
de toelichting, die de vierde alinea vervangt. Tevens wordt in die alinea de termijn
aanbevolen die minimaal in acht moet worden genomen tussen publicatie en inwerkingtreding.
Die minimumtermijn werd voor de tiende wijziging al genoemd in de toelichting bij
de toenmalige aanwijzing 172. In de nieuwe derde alinea van de toelichting wordt verder
geëxpliciteerd dat het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten evenmin van
toepassing is op beleidsregels. Uit de formulering van de aanwijzing, die het uitsluitend
heeft over wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, valt
dit al af te leiden, maar in de praktijk bleken er toch veel vragen over te bestaan.
De overige wijzigingen houden verband met de intrekking van de Wet raadgevend referendum.
14. Onderdeel W (aanwijzing 4.20)
Met de toevoeging van een zin aan de toelichting bij artikel 4.20 is aangegeven dat
ook indien een ander tijdstip dan een tijdstip van inwerkingtreding in een klein koninklijke
besluit wordt vastgesteld geen inwerkingtredingsbepaling aan dat koninklijk besluit
hoeft te worden toegevoegd.
15. Onderdeel FF, onder 2 (aanwijzing 4.44)
In de toelichting bij het tweede lid wordt abusievelijk verwezen naar artikel 95 in
plaats van artikel 97, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie als voorbeeld
van een bijzondere procedure die wettelijk is voorgeschreven bij de totstandkoming
van een regeling. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.
16. Onderdeel HH (aanwijzing 5.1)
Begripsbepalingen zijn bedoeld voor de omschrijving van de in een regeling gehanteerde
begrippen en niet voor inhoudelijke normering. Deze regel was al af te leiden uit
het tweede lid van aanwijzing 5.1, dat stelt dat in een begripsbepaling aan een term
geen sterk van het normale spraakgebruik afwijkende betekenis wordt gegeven, maar
wordt nu geëxpliciteerd in een nieuw derde lid. Een voorbeeld, dat ook in de toelichting
bij het nieuwe derde lid wordt genoemd, is de subsidiëring van specifieke projecten.
In plaats van de gewenste afbakening te regelen door in een begripsbepaling op te
nemen dat onder ‘project’ slechts die projecten worden verstaan waarvoor de subsidieregeling
bedoeld is (en daarmee in strijd te handelen met het tweede lid, omdat de term ‘project’
in het normale spraakgebruik een veel bredere betekenis heeft), kan deze afbakening
beter worden gevonden in een bepaling waarin inhoudelijk wordt geregeld welk soort
projecten voor subsidie in aanmerking komt. Niet alleen verhoogt dit de vindbaarheid
van de inhoudelijke normen, ook zal er vaak behoefte bestaan aan een verwijzing naar
die normen die bij een separaat, normstellend artikel (met zo nodig een verdeling
in aanwijsbare leden of onderdelen) gemakkelijker te realiseren is dan bij een begripsbepaling
die geen nummering of lettering kent (zie aanwijzing 3.59).
17. Onderdeel OO (aanwijzing 5.39)
Met de wijziging sluit de tekst van deze aanwijzing nauwer aan bij de Politiewet 2012.
In de toelichting bij het eerste lid is verder een zin toegevoegd over wat onder ‘sterke
arm’ wordt verstaan.
18. Onderdeel TT, onder 1, 2 en 3, subonderdeel b (aanwijzing 5.63)
Omdat de toekenning van terugwerkende kracht vanuit het oogpunt van rechtszekerheid
tot uitzonderingen beperkt dient te blijven, wordt met de wijziging tot uitdrukking
gebracht dat een bevoegdheidsverlening daartoe zo geclausuleerd mogelijk dient te
zijn en gemotiveerd dient te worden in de toelichting.
19. Onderdeel UU, onder 1 tot en met 3, subonderdelen a, c en e (aanwijzing 5.71)
Het aan aanwijzing 5.71 toegevoegde tweede lid en de toelichting daarbij beogen aan
twee in de praktijk bestaande onduidelijkheden over het verlengen van een tijdelijke
regeling een eind te maken. In de eerste plaats is het niet nodig de regeling geheel
opnieuw vast te stellen en met ingang van de vervaldatum in werking te laten treden,
indien de regeling nog bestaat. In dat geval kan worden volstaan met een wijziging
van de vervaldatum in die regeling. In de tweede plaats is het niet nodig die regeling
waarin de vervaldatum wordt aangepast in werking te laten treden met ingang van een
datum die ligt vóór die vervaldatum. Zo hoeft de regeling tot verlenging van een vervaldatum
die op 1 juli ligt, niet zelf met ingang van 30 juni in werking te treden; voor die
inwerkingtreding kan ook gewoon 1 juli worden gekozen. De vrees dat de regeling dan
al als vervallen moet worden beschouwd is ongegrond: de bedoeling van de wetgever
om de regeling te verlengen voordat deze zou vervallen, is voldoende duidelijk. Door
dit te expliciteren wordt tevens voorkomen dat onnodig wordt afgeweken van het beleid
met betrekking tot vaste verandermomenten.
20. Onderdeel VV (aanwijzingen 5.74 (nieuw) en 5.75 (nieuw))
Verschillende regelingen, in het bijzonder noodwetgeving, kennen de figuur dat de
regeling of onderdelen daarvan in werking gesteld kunnen worden wanneer zich bijzondere
omstandigheden voordoen, om weer uit werking gesteld te worden wanneer de omstandigheden
voorbij zijn. Op dit moment worden nog uiteenlopende formuleringen gebruikt om deze
figuur wetstechnisch vorm te geven, hetgeen de duidelijkheid en herkenbaarheid niet
ten goede komt. De nieuwe aanwijzing 5.74 geeft hier een uniform model voor.
Sommige regelingen, wederom met name noodwetgeving, geven de mogelijkheid om in geval
van spoed of overmacht de bekendmaking van regelingen of besluiten langs niet-reguliere
weg te laten geschieden, bijvoorbeeld door middel van een persbericht aan de media
en plaatsing op een departementale website. Nadeel daarvan is dat een dergelijke niet-reguliere
bekendmaking niet altijd eenvoudig is terug te vinden nadat enige tijd is verstreken,
waardoor het ook problematisch is om een permanente verwijzing naar een vindplaats
te kunnen geven. De nieuwe aanwijzing 5.75 bepaalt daarom dat in zo’n geval de eerste
bekendmaking zo spoedig mogelijk gevolgd dient te worden door een publicatie langs
reguliere weg.
21. Onderdeel ZZ (aanwijzing 6.31)
Abusievelijk werd in de toelichting bij deze aanwijzing vermeld dat in de stemmingslijst
wordt vermeld dat een amendement is overgenomen. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.
22. Onderdeel GGG (aanwijzing 7.13)
In de geschrapte zin uit de toelichting werd aangegeven dat de eventuele redactionele
bijlage bij het advies van de Afdeling advisering niet wordt opgenomen in het nader
rapport. Inmiddels is echter besloten tot een vormgeving van het nader rapport waarin
het advies integraal wordt opgenomen als onderdeel van het nader rapport, dus met
inbegrip van de eventuele redactionele bijlage.
23. Onderdeel HHH (aanwijzing 7.14)
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft besloten met ingang van 1 oktober
2018 het aantal dicta terug te brengen van zes naar vier. Hiermee wil zij de boodschap
van het advies zo helder mogelijk overbrengen. Met deze wijziging wordt de toelichting
bij aanwijzing 7.14 hierop aangepast. Dictum c is bedoeld voor een voorstel waarbij
de Afdeling advisering bezwaren heeft die voor indiening of behandeling moeten worden
ondervangen en waarover het kabinet zich opnieuw moet buigen. Dictum d wordt opgenomen
bij een advies waarbij de Afdeling advisering fundamentele bezwaren heeft die niet
door aanpassing zijn te ondervangen.
24. Onderdeel JJJ (aanwijzing 7.26)
Het kabinet vindt dat de formulering van aanwijzing 7.26, tweede lid, onvoldoende
aansluit bij het kabinetsbeleid met betrekking tot het vragen van advies aan de Afdeling
advisering van de Raad van State. Op grond van artikel 17 van de Wet op de Raad van
State kan de regering de Afdeling advisering horen over alle aangelegenheden waarover
een advies nodig wordt geacht. Het is echter op grond van artikel 18, derde lid, van
de Wet op de Raad van State niet mogelijk dat de regering advies aanvraagt over een
initiatiefvoorstel voordat dit door de Staten-Generaal is aangenomen. Nadat het initiatiefvoorstel
door de Eerste Kamer is aangenomen, kan het kabinet aanleiding zien voor nadere advisering
door de Afdeling advisering, bijvoorbeeld omdat het ten behoeve van zijn oordeelsvorming
advies wenst over bepaalde wijzigingen die zijn aangebracht in het wetsvoorstel na
het eerdere advies van de Afdeling advisering op verzoek van de Voorzitter van de
Tweede Kamer als gevolg van een nota van wijziging van de initiatiefnemer of aangenomen
amendementen.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken
M. Rutte