Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 18 maart 2022, nr. 3762874, houdende vaststelling van de elfde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 december 2019, nr. W01.19.0146/I);

Gezien het nader rapport van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 februari 2022, nr. 3003150;

Besluit:

ARTIKEL I

De Aanwijzingen voor de regelgeving worden als volgt gewijzigd:

A

De toelichting bij aanwijzing 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘site’ wordt telkens vervangen door ‘website’.

2. ‘Kenniscentrum Wetgeving en Juridische Zaken (www.kcwj.nl)’ wordt vervangen door ‘Kenniscentrum voor beleid en regelgeving (www.kcbr.nl)’.

B

In de toelichting bij aanwijzing 2.3 wordt in de tweede alinea ‘Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving’ vervangen door ‘Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’.

C

In de toelichting bij aanwijzing 2.7 wordt de laatste alinea vervangen door:

Zie voor de keuze tussen strafrecht en bestuursrecht het nader rapport bestuurlijke boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269), waarin wordt gereageerd op het ongevraagd advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 13 juli 2015 over de verhouding tussen de sanctiestelsels in het bestuursrecht en het strafrecht. Het nader rapport bevat in de eerste plaats algemene criteria die steeds een rol moeten spelen bij de vraag of gekozen moet worden voor bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving. Het betreft de context van de normovertreding, de feitelijke pakkans, de aard en zwaarte van de voorgenomen sanctie, het beoogde generaal en speciaal preventieve effect, financiële en organisatorische aspecten van sanctieoplegging en de vraag of internationaalrechtelijke of Unierechtelijke verplichtingen dwingend zijn voor een bepaalde keuze.

Bij een voorgenomen keuze voor bestuursrechtelijke handhaving moet bijzondere aandacht uitgaan naar de toerusting en professionaliteit van het beoogde bestuursorgaan, de aard van de overtreding en de aanwezigheid van bijzondere expertise, als die voor de handhaving is vereist. Met name bij punitieve bestuursrechtelijke handhaving zijn ook artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6 EVRM en de artikelen 14 en 15 IVBPR van belang.

Bij de keuze voor strafrechtelijke handhaving moet bijzondere aandacht uitgaan naar de ernst van de normovertreding, de vraag of vrijheidsbenemende sancties op hun plaats zijn en de eventuele wenselijkheid van bijzondere opsporingsbevoegdheden of strafvorderlijke dwangmiddelen. Bij handhaving van ordeningswetgeving door middel van het strafrecht moet worden afgewogen of toepassing van de Wet op de economische delicten moet plaatsvinden. Bij het voornemen tot strafrechtelijke sanctionering wordt ook nagegaan of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens consequenties verbindt aan de strafbaarstelling. Een veroordeling kan leiden tot de verwerking van gegevens in de justitiële documentatie. Die gegevens worden in de regel betrokken bij besluitvorming over de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag. Zie verder ook paragraaf 5.10. Indien wordt gekozen voor strafrechtelijk te sanctioneren bepalingen, vereist de formulering van de elementen van de delictsomschrijvingen bijzonder veel zorg (zie ook aanwijzing 5.44). Hierover moet worden overlegd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of rechtstreeks met het openbaar ministerie.

D

In de toelichting bij aanwijzing 2.8 wordt in de tweede alinea bij het achtste opsommingsteken ‘mindere gunstige’ vervangen door ‘minder gunstige’.

E

Aanwijzing 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Tevens wordt rekening gehouden met het doenvermogen van degenen die geraakt worden door de regeling.

  • 3. Bij het ontwerpen van een regeling wordt mede rekening gehouden met de uitvoerbaarheid daarvan, in het bijzonder wat betreft de aanpassing of ontwikkeling van de voor de uitvoering vereiste ICT-systemen.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt ingevoegd ‘Eerste lid.

b. Aan de eerste alinea wordt een zin toegevoegd, luidende:

De lasten voor de maatschappij bestaan uit financiële lasten die het gevolg zijn van een verplichting om bijvoorbeeld een geldbedrag over te maken aan de overheid of het bevoegd gezag (zoals belastingen, retributies, premies, leges, boetes en heffingen) en uit regeldrukkosten.

c. De tweede alinea komt te luiden:

Regeldrukkosten zijn alle investeringen en inspanningen die burgers, bedrijven of professionals moeten doen of verrichten om te voldoen aan verplichtingen uit regelgeving afkomstig van de rijksoverheid, uitgedrukt in euro’s. Het gaat hierbij om kosten die voortvloeien uit informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen, waaronder toezichtgerelateerde verplichtingen op basis van regelgeving. De kosten kunnen worden verdeeld in eenmalige en structurele kosten; de verdeling tussen administratieve lasten en nalevingskosten is vervallen. Zie voor de wijze waarop deze lasten vastgesteld en gekwantificeerd dienen te worden onderdeel 7 (Wat zijn de gevolgen?) van het IAK. Zie ook aanwijzing 9.5 over lastenluwe implementatie.

d. De laatste alinea wordt vervangen door:

Zie met betrekking tot de toelichting bij een regeling aanwijzing 4.43, onderdeel e, en aanwijzing 4.45. Zie voor de toetsing op regeldruk aanwijzing 7.5a.

Tweede lid. Bij de keuzes met betrekking tot vorm en inhoud van een regeling wordt ook rekening gehouden met het doenvermogen van degenen die erdoor worden geraakt. Hiertoe is besloten in de kabinetsreactie op het rapport ‘Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid’ van de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR) (Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 88). Doenvermogen wordt daar aangeduid als het in staat zijn om een plan te maken, in actie te komen, vol te houden en het (herhaaldelijk) om te kunnen gaan met verleidingen en tegenslagen. Veel mensen zijn daar slechts beperkt toe in staat. Het gaat daarbij niet alleen om ‘kwetsbare’ groepen, zoals laaggeletterden en mensen met een laag IQ, maar ook om mensen met een goede opleiding en een goede maatschappelijke positie. De overheid moet bij de ontwikkeling van beleid en regelgeving uitgaan van realistische aannames over de mentale belastbaarheid van burgers en daarbij (meer) gebruik maken van gedragswetenschappelijke inzichten. Onderdeel daarvan is het vooraf toetsen of een regeling ‘doenlijk’ is (de doenvermogentoets) en zo nodig maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat aangesloten wordt bij het doenvermogen. Bij het bepalen van het doenvermogen gaat het onder andere om de mentale belasting van mensen, de cumulatie van lasten, de gevolgen van inertie of fouten en de mate waarin wordt voorzien in vroegsignalering en een toegankelijke frontoffice. Het begrip doenvermogen uit het WRR-rapport is weliswaar gericht op burgers, maar het kabinet past het ook toe op zzp’ers en het (kleine) mkb (Kamerstukken II 2017/18, 32 637, nr. 314). Zie voor meer informatie over doenvermogen, de doenvermogentoets en het toepassen van gedragsinzichten de verplichte kwaliteitseis Doenvermogen in het IAK.

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.43, onderdelen e en f.

Derde lid. Bij het ontwerpen van een regeling is het noodzakelijk de consequenties van de ontwerpkeuzes die daarbij worden gemaakt te bezien vanuit het perspectief van de uitvoerbaarheid. Dat geldt in het bijzonder bij regelingen waarvan de uitvoering in belangrijke mate leunt op ICT-systemen. In zo’n geval is een vroegtijdige afstemming tussen de ontwerpers van de regeling en die van de systemen wenselijk om de uitvoerbaarheid in de praktijk te kunnen garanderen. Zie ook aanwijzing 7.5b.

F

In de toelichting bij aanwijzing 2.12 wordt in de laatste alinea ‘onderdeel l’ vervangen door ‘onderdeel m’.

G

In de toelichting bij aanwijzing 2.13 wordt in de laatste alinea ‘onderdeel g’ vervangen door ‘onderdeel h’.

H

De toelichting bij aanwijzing 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. ’het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden’ wordt vervangen door ‘het EVRM’;

2. ‘het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten’ wordt vervangen door ‘het IVBPR’;

3. In de laatste alinea wordt ‘onderdeel f’ vervangen door ‘onderdeel g’.

I

De toelichting bij aanwijzing 2.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘de in artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk genoemde factoren’ wordt vervangen door ‘de in artikel 132a, vierde lid, van de Grondwet genoemde bijzondere omstandigheden’.

b. ‘zich onderscheiden’ wordt vervangen door ‘zich wezenlijk onderscheiden’.

c. Na ‘van het Europese deel van Nederland’ wordt ingevoegd ‘(zie ook Kamerstukken II 2011/12, 33 131, nr. 3, p. 4–5)’.

d. ‘Deze factoren’ wordt vervangen door ‘Deze bijzondere omstandigheden’.

e. ‘vooralsnog’ vervalt.

2. In de laatste alinea wordt ‘onderdeel h’ vervangen door ‘onderdeel i’.

J

In de toelichting bij aanwijzing 2.19 wordt in de laatste alinea ‘onderdeel g’ vervangen door ‘onderdeel h’.

K

Aanwijzing 2.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt in de aanhef ‘op’ vervangen door ‘indien het wenselijk is in de hogere regeling de mogelijkheid te creëren voor’.

2. In de toelichting wordt in de eerste alinea na ‘tenzij de hogere regelgever de lagere’ ingevoegd ‘regelgever’.

L

Aanwijzing 2.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘een van de volgende modellen’ vervangen door ‘het volgende model’.

b. Model B alsmede de aanduiding ‘A.’ vervallen.

2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. De tweede en derde alinea vervallen.

b. In de tweede alinea (nieuw) wordt ‘Bij beide modellen geldt (...) moet zijn behandeld’ vervangen door ‘Het ontwerp moet voorafgaand aan overlegging aan de beide Kamers van de Staten-Generaal in de ministerraad zijn behandeld’ en wordt ‘eerstverantwoordelijke Minister’ vervangen door ‘eerstverantwoordelijke minister’.

M

De toelichting bij aanwijzing 2.42 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘experimentele regeling’ wordt telkens vervangen door ‘experimenteerregeling’ en ‘experimentele regelingen’ wordt telkens vervangen door ‘experimenteerregelingen’.

2. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:

a. Na ‘‘Het proberen waard’’ wordt ingevoegd ‘(2000)’.

b.www.kcwj.nl‘ wordt vervangen door ‘www.kcbr.nl‘.

3. In de derde alinea wordt na ‘Wel dient in de toelichting bij een experimenteerbepaling te worden aangegeven hoe evaluatie zal plaatsvinden.’ een zin ingevoegd, luidende:

Hierbij kan worden overwogen om een onafhankelijke commissie of instantie aan te wijzen voor het uitvoeren van een evaluatieonderzoek.

4. De laatste alinea komt te luiden:

Indien voor de evaluatie de medewerking van anderen dan een onder de met de evaluatie belaste minister ressorterend orgaan nodig is, moet worden voorzien in een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking. Voor zelfstandige bestuursorganen is in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen al een algemene basis voor gegevensverstrekking opgenomen die mede ten dienste van evaluaties kan worden ingezet.

N

In de toelichting bij aanwijzing 2.46 wordt in de eerste alinea ‘de Wet bescherming persoonsgegevens’ vervangen door ‘de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming’.

O

In aanwijzing 2.47, eerste lid, wordt ‘administratieve rechter’ vervangen door ‘bestuursrechter’.

P

In aanwijzing 3.37 komen de onderdelen c en d te luiden:

  • c. bij een ministeriële regeling:

    Regeling van de [Minister van/voor ... / Staatssecretaris van ...] van [datum] tot /, houdende [aanduiding inhoud] (Stcrt. [jaartal, volgnummer]);

  • d. bij een beleidsregel:

    Beleidsregel van de [Minister van/voor ... / Staatssecretaris van ...] van [datum] tot /, over [aanduiding inhoud] (Stcrt. [jaartal, volgnummer]).

Q

In de toelichting bij aanwijzing 3.49 wordt in de eerste alinea ‘uitgewerkt in dit lid’ vervangen door ‘uitgewerkt in deze aanwijzing’.

R

In de toelichting bij aanwijzing 3.51 wordt de vijfde alinea als volgt gewijzigd:

1. ‘Ingevolge de’ wordt vervangen door ‘Bij’.

2. ‘wordt een uitzondering gemaakt’ wordt vervangen door ‘is in een aantal wetten een bepaling opgenomen waarin een uitzondering wordt gemaakt’.

3. ‘technische karakter’ wordt vervangen door ‘technisch karakter’.

S

Aan de toelichting bij aanwijzing 3.59 wordt aan de derde alinea een zin toegevoegd, luidende:

Zie voor het invoegen en het laten vervallen van begripsbepalingen de voorbeelden bij de aanwijzingen 6.11 en 6.12.

T

In de toelichting bij aanwijzing 4.14 vervalt de tweede alinea.

U

In de toelichting bij aanwijzing 4.17 worden de tweede tot en met de vierde alinea vervangen door:

Het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn is niet van toepassing op rijkswetgeving. Bij rijkswetgeving moet er bij het bepalen van de invoeringstermijn echter wel rekening mee worden gehouden dat de regeling – behalve in het Staatsblad of de Staatscourant – ook in het Afkondigingsblad van Aruba, het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten moet worden gepubliceerd. In verband daarmee verdient het aanbeveling voor de inwerkingtreding minimaal een termijn van een maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad of de Staatscourant in Nederland aan te houden.

Het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn is evenmin van toepassing op beleidsregels.

V

Aanwijzing 4.18 vervalt.

W

Aan de toelichting bij aanwijzing 4.20 wordt een zin toegevoegd, luidende:

Dit geldt ook in het geval dat, al dan niet tezamen met het vaststellen van een tijdstip van inwerkingtreding van een wet of een algemene maatregel van bestuur, bij koninklijk besluit een ander op grond van de wet of de algemene maatregel van bestuur vast te stellen tijdstip wordt bekendgemaakt.

X

In de toelichting bij aanwijzing 4.21 vervalt in de eerste alinea ‘en aanwijzing 4.23 voor de eerdere inwerkingtreding van een referendabele wet’.

Y

In de toelichting bij aanwijzing 4.22 wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:

1. ‘worden de aanwijzingen 4.17 en 4.18’ wordt vervangen door ‘wordt aanwijzing 4.17’.

2. De laatste zin vervalt.

Z

Aanwijzing 4.23 vervalt.

AA

Aanwijzing 4.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

2. De toelichting vervalt.

BB

In het opschrift van aanwijzing 4.38 en de derde alinea van de toelichting daarbij wordt ‘Minister’ vervangen door ‘minister’.

CC

In aanwijzing 4.40, eerste lid, wordt ‘in te dienen stukken’ vervangen door ‘door de regering in te dienen stukken’.

DD

In de toelichting bij aanwijzing 4.42 wordt in de tweede alinea ‘wordt toegepast, indien’ vervangen door ‘wordt toegepast of indien’ en vervalt ‘of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 12, eerste lid, Wrr (zie aanwijzing 4.18)’.

EE

Aanwijzing 4.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van de onderdelen f tot en met l tot g tot en met m wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • f. de wijze waarop rekening is gehouden met het doenvermogen van degenen die geraakt worden door de regeling;

2. In onderdeel i (nieuw) wordt ‘factoren’ vervangen door ‘bijzondere omstandigheden’.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. In de zevende alinea wordt na ‘aanwijzing 2.10’ ingevoegd ‘, eerste lid’.

b. Aan de negende alinea wordt een zin toegevoegd, luidende:

Zie voor de toetsing op regeldruk aanwijzing 7.5a.

c. Na de negende alinea wordt een alinea ingevoegd, luidende:

Onderdeel f. Dit onderdeel houdt verband met aanwijzing 2.10, tweede lid, dat bij de keuzes met betrekking tot vorm en inhoud van een regeling ook rekening wordt gehouden met het doenvermogen van degenen die erdoor worden geraakt.

d. In de elfde alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel f.’ vervangen door ‘Onderdeel g.’.

e. In de dertiende alinea (nieuw) wordt ‘de verhouding tot andere regeling’ vervangen door ‘de verhouding tot andere regelingen’.

f. In de veertiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel g.’ vervangen door ‘Onderdeel h.’.

g. In de zestiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel h.’ vervangen door ‘Onderdeel i.’.

h. In de zeventiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel i.’ vervangen door ‘Onderdeel j.’ en vervalt ‘, toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum (aanwijzingen 4.18 en 4.23)’.

i. In de achttiende alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel j.’ vervangen door ‘Onderdeel k.’.

j. In de twintigste alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel k.’ vervangen door ‘Onderdeel l.’.

k. In de eenentwintigste alinea (nieuw) wordt ‘Onderdeel l.’ vervangen door ‘Onderdeel m.

FF

In de toelichting bij aanwijzing 4.44 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

1. ‘artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens’ wordt vervangen door ‘artikel 36, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming’.

2. ‘artikel 95’ wordt vervangen door ‘artikel 97, tweede lid,’.

GG

In de toelichting bij aanwijzing 4.45 wordt de vierde alinea als volgt gewijzigd:

1. ‘de decentrale overheden’ wordt vervangen door ‘professionals’ en ‘administratieve lasten, uitvoeringskosten, nalevingskosten en handhavingskosten’ wordt vervangen door ‘regeldrukkosten’.

2. Er wordt een zin toegevoegd, luidende:

Zie voor de toetsing op regeldruk aanwijzing 7.5a.

HH

Aanwijzing 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het gebruik van begripsbepalingen voor inhoudelijke normering wordt vermeden.

2. Aan de toelichting wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Derde lid. Inhoudelijke normering moet worden onderscheiden van de omschrijving van een gehanteerd begrip en leent zich daarmee niet voor opname in een artikel met begripsbepalingen. Zo dient de beoordeling of een bepaald project voor subsidie in aanmerking komt plaats te vinden op basis van een artikel waarin de inhoudelijke criteria voor die beoordeling staan en niet op basis van de vraag of het project binnen het begrip project valt. Niet alleen verhoogt dit de vindbaarheid van de inhoudelijke normen, ook zal er vaak behoefte bestaan aan een verwijzing naar die normen die bij een separaat, normstellend artikel (met zo nodig een verdeling in aanwijsbare leden of onderdelen) gemakkelijker te realiseren is dan bij een begripsbepaling die geen nummering of lettering kent (zie aanwijzing 3.59).

II

In de aanwijzingen 5.11, 5.13 en 5.14 wordt ‘Minister’ telkens vervangen door ‘minister’.

JJ

In de toelichting bij aanwijzing 5.24 wordt in de vierde alinea ‘geconfronteerd informatieverplichtingen’ vervangen door ‘geconfronteerd met informatieverplichtingen’.

KK

In de toelichting bij aanwijzing 5.25 wordt in de eerste alinea ‘administratieve rechter’ vervangen door ‘bestuursrechter’.

LL

De toelichting bij aanwijzing 5.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste alinea wordt ‘informatie of informatievoorziening’ vervangen door ‘de verwerking en de bescherming van persoonsgegevens’ en wordt ‘Wet bescherming persoonsgegevens’ vervangen door ‘Algemene verordening gegevensbescherming, de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming’.

2. In de tweede alinea wordt ‘de wijze waarop in de informatievoorziening wordt ingericht’ vervangen door ‘de wijze waarop de informatievoorziening wordt ingericht’.

MM

Aanwijzing 5.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘verantwoordelijken’ wordt vervangen door ‘verwerkingsverantwoordelijken’.

2. De toelichting komt te luiden:

Toelichting

Een regeling waarin de verwerking van persoonsgegevens een belangrijke plaats inneemt, bevat ter uitvoering van de artikelen 5 en 6, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming een welbepaalde en uitdrukkelijke omschrijving van de doeleinden van de gegevensverwerking. Die doeleinden dienen ook gerechtvaardigd te zijn. Bij het ontwerpen van een dergelijke regeling wordt daarom ook altijd een afweging gemaakt tussen de belangen, gemoeid met de verwerking van persoonsgegevens en het belang van de bescherming van die gegevens. Zie in dit verband ook aanwijzing 4.43, onderdeel d. Het internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke kader en de Grondwet worden bij de belangenafweging in acht genomen. Daarnaast vereist de afstemming van bijzondere wettelijke regelingen op de Algemene verordening gegevensbescherming, mede met het oog op het legaliteitsbeginsel, specifieke aandacht. De verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming in beginsel verboden. Indien de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming niet voorzien in een uitdrukkelijke uitzondering op dat verbod zal daarvoor in beginsel op het niveau van de formele wet een regeling moeten worden getroffen.

De bepalingen van de Algemene verordening gegevensbescherming inzake onder meer de beginselen voor de verwerking van persoonsgegevens, de rechtsgrondslagen voor verwerking en verdere verwerking, en de verwerking van bijzondere persoonsgegevens gelden rechtstreeks. De algemene beginselen voor rechtmatige gegevensverwerking volgen uit artikel 5 van de verordening en worden in de daarop volgende artikelen verder uitgewerkt. Het eerste lid van artikel 6 van de verordening somt limitatief de rechtsgrondslagen op waarop een verwerking van persoonsgegevens moet zijn gebaseerd. Voor overheidsinstanties zijn vooral de grondslagen ‘noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke plicht die op de verwerkingsverantwoordelijke rust’ en ‘noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of een taak in het kader van de uitoefening van openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen’ relevant. Wil een overheidsinstantie zich op de laatste rechtsgrond kunnen beroepen dan dient in de wettelijke regeling haar taak voldoende duidelijk te zijn omschreven en tevens die gegevensverwerking logischerwijs en voorzienbaar noodzakelijk te zijn voor het vervullen van die taak. Bij het opstellen van regelingen mogen geen bepalingen worden opgenomen die een juiste toepassing en verwezenlijking van de werking van de verordening en, voor zover van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) in gevaar kunnen brengen.

NN

Aanwijzing 5.38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Bijzondere’ vervangen door ‘Buitengewoon’.

2. In het tweede lid en de toelichting wordt ‘buitengewone’ telkens vervangen door ‘buitengewoon’.

OO

Aanwijzing 5.39 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid en derde lid komen te luiden:

  • 2. Indien het de bedoeling is taken of bevoegdheden slechts op te dragen aan ambtenaren van politie die executieve werkzaamheden verrichten, worden die ambtenaren aangeduid als: ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 3. Indien het de bedoeling is ook andere ambtenaren van politie taken of bevoegdheden op te dragen, worden die ambtenaren aangeduid als: ambtenaren van politie.

2. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan de eerste alinea wordt een zin toegevoegd, luidende:

Het begrip ‘sterke arm’ omvat de ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (zie artikel 2, onderdelen a, c en d, van de Politiewet 2012), alsmede militairen van de Koninklijke marechaussee voor zover deze politietaken uitvoeren (zie artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012).

b. De tweede en derde alinea komen te luiden:

Tweede lid. Het gaat hier om de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, c en d, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. De ambtenaren, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van die wet, zijn aldus uitgesloten. Dat geldt ook voor de militairen van de Koninklijke marechaussee. Aan hen zijn in artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012 enkele politietaken opgedragen, maar dat maakt hen geen ambtenaren van politie.

Derde lid. Het gaat hier om een uitbreiding tot de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Politiewet 2012: het, met name technisch, administratief en ondersteunend personeel. Zie bijvoorbeeld artikel 94 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.

PP

In de toelichting bij aanwijzing 5.40 wordt aan de laatste alinea een zin toegevoegd, luidende:

Zie ook aanwijzing 2.7.

QQ

In de toelichting bij aanwijzing 5.43 wordt voor de tekst een alinea ingevoegd, luidende:

Algemeen. Het nader rapport bestuurlijke boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269) stelt eisen aan de motivering van de hoogte van een bestuurlijke boete. Die eisen zijn zwaarder indien het voornemen bestaat om te sanctioneren met hogere boetes dan de maxima die gelden op grond van artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. Het nader rapport noemt als gronden waarin dit gerechtvaardigd kan worden geacht de aansluiting bij EU-recht of de noodzaak tot voordeelsontneming. Zie daarom ook aanwijzing 2.7 waarin verwezen wordt naar de criteria die bij die motivering in acht moeten worden genomen.

RR

De toelichting bij aanwijzing 5.58 wordt als volgt gewijzigd:

1. De laatste zin van de eerste alinea wordt vervangen door:

Indien voor de evaluatie de medewerking van anderen dan een onder de minister ressorterend orgaan nodig is, moet worden voorzien in een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking. Voor zelfstandige bestuursorganen is in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen al een algemene basis voor gegevensverstrekking opgenomen die mede ten dienste van evaluaties kan worden ingezet.

2. In de laatste alinea wordt ‘onderdeel 7.6’ vervangen door ‘onderdeel 7.7’.

SS

In de toelichting bij aanwijzing 5.59 wordt ‘Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie’ vervangen door ‘Handvest van de grondrechten van de Europese Unie’.

TT

Aanwijzing 5.63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor het verlenen van terugwerkende kracht wordt een van de volgende modellen gebruikt:

    • A. Deze wet / Dit besluit / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking [op / met ingang van ...; zie aanwijzing 4.21] en werkt [ten aanzien van artikel... / de artikelen...] terug tot en met...

    • B. Deze wet / Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat [artikel ... / de artikelen ... van] deze wet / dit besluit [terugwerkt / terugwerken] tot en met [... / een in dat besluit te bepalen tijdstip] [, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld].

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In de toelichting wordt vermeld om welke reden en tot en met welk tijdstip het verlenen van terugwerkende kracht noodzakelijk is of kan zijn.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede alinea vervalt ‘als vorenbedoeld’.

b. Na de derde alinea wordt een alinea ingevoegd, luidende:

De bevoegdheid om terugwerkende kracht te verlenen bij een inwerkingtredingsbesluit wordt zo mogelijk geclausuleerd op de punten van de reikwijdte en de datum van de terugwerkende kracht. Het is ook voorstelbaar dat dit nog niet bij voorbaat mogelijk is, omdat dat bijvoorbeeld afhangt van een toekomstige gebeurtenis. In dat geval wordt toegelicht op welke wijze het ingangsmoment van de terugwerkende kracht bepaald zal worden dan wel voor welke bepalingen dit mogelijk zal gelden.

c. In de laatste alinea vervalt ‘en, bij referendabele wetten, die uit aanwijzing 4.23’.

UU

Aanwijzing 5.71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De verlenging van een tijdelijke regeling geschiedt door een wijziging van de vervaldatum die in de regeling (in geval van toepassing van model A) of het koninklijk of ministerieel besluit (in geval van toepassing van model B) is opgenomen, en die uiterlijk met ingang van de oorspronkelijke datum in werking kan treden.

3. De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de eerste zin wordt ingevoegd ‘Eerste lid.

b. ‘worden de aanwijzingen 4.17 en 4.18’ wordt vervangen door ‘wordt aanwijzing 4.17’.

c. Na ‘uit deze aanwijzing’ wordt ingevoegd ‘, voor zover het gaat om het tijdstip waarop de regeling vervalt,’.

d. ‘en, bij referendabele wetten, die uit aanwijzing 4.23’ vervalt.

e. Er wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Tweede lid. Bij verlenging wordt er niet voor gekozen met ingang van de datum van het vervallen van een regeling dezelfde regeling opnieuw vast te stellen. Indien een regeling bijvoorbeeld met ingang van 1 juli 2020 vervalt, kan de regeling tot aanpassing van die datum met ingang van 1 juli 2020 in werking treden. In dat geval is de bedoeling van de wetgever uit de regeling af te leiden: de regeling wordt verlengd en vervalt dus (nog) niet (vgl. aanwijzing 5.70, aanhef). Een regeling die is vervallen, kan uiteraard niet meer worden verlengd; indien het gewenst is deze voort te laten bestaan, is hernieuwde vaststelling nodig.

VV

Na aanwijzing 5.73 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5.17 Bijzondere vormen van inwerkingtreding en bekendmaking

Aanwijzing 5.74 In- en buitenwerkingstelling

Om aan te geven dat aan een regeling of een onderdeel daarvan tijdelijk gelding kan worden verleend of de gelding daarvan kan worden opgeschort wordt de term ‘in werking stellen’, respectievelijk ‘buiten werking stellen’, gebruikt.

Toelichting

Met name in noodwetgeving komt het voor dat een regeling of regelingsonderdeel tijdelijk in of buiten werking gesteld moet kunnen worden. Het is niet wenselijk dat te regelen door middel van de inwerkingtreding daarvan. Van nog niet in werking getreden (onderdelen van) regelingen wordt in beginsel de tekst niet getoond in het Basiswettenbestand, terwijl bovendien onduidelijkheden optreden hoe zo’n regeling of regelingsonderdeel vervolgens weer gedeactiveerd moet worden en op een later moment weer in werking gesteld moet worden.

Voorbeeld
  • 1. Indien de beperkte noodtoestand is afgekondigd, worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor Nederland of een gedeelte daarvan bepalingen in werking gesteld die voorkomen op de bij deze wet behorende lijst A.

  • 2. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

(Artikel 7 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)

Aanwijzing 5.75 Bijzondere vormen van bekendmaking

Indien bij of krachtens de wet wordt voorzien in de mogelijkheid om bekendmaking van daarop gebaseerde regelingen of besluiten in bijzondere gevallen te laten plaatsvinden in een andere vorm of op een andere wijze of locatie dan gebruikelijk, wordt daarbij eveneens bepaald dat deze regelingen of besluiten tevens zo spoedig mogelijk op de reguliere wijze worden gepubliceerd, met vermelding van de wijze waarop de bekendmaking heeft plaatsgevonden alsmede de datum en in voorkomend geval het tijdstip daarvan.

Toelichting

Deze aanwijzing ziet op de situatie dat in regelgeving de mogelijkheid wordt geboden om de bekendmaking van regelingen of besluiten in bijzondere omstandigheden, veelal met het oog op de snelheid daarvan, te laten plaatsvinden in een andere dan de gebruikelijke vorm of op een andere wijze of locatie. Daarbij valt te denken aan bekendmaking via de media in plaats van door plaatsing in de Staatscourant of het Staatsblad, door plaatsing van het besluit op een ander dan het gebruikelijke webadres, of door uitgifte in papieren vorm. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet dieren en artikel 3 van de Bekendmakingsregeling. Deze andere wijze van bekendmaken biedt veelal minder garanties over het behoud en de toegankelijkheid van deze bekendmaking op langere termijn. Daarom dient de bekendmaking van zo’n regeling of besluit gevolgd te worden door publicatie op de reguliere wijze. Omdat de eerste publicatie formeel geldt als moment van bekendmaking, dient de tweede publicatie de informatie daarover te vermelden.

WW

In de toelichting bij aanwijzing 6.11 wordt voor het eerste voorbeeld een voorbeeld ingevoegd, luidende:

  • Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1. In de begripsomschrijving van economische machtspositie wordt na ‘hun concurrenten,’ ingevoegd ‘hun leveranciers,’.

    • 2. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

      algemene de-minimisverordening:

      verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

      glastuinbouwonderneming:

      landbouwonderneming met glasopstanden;.

    • 3. Onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsbepaling door een puntkomma wordt een begripsbepaling toegevoegd, luidende:

      universiteit:

      onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis.

XX

Aan de toelichting bij aanwijzing 6.12 wordt een voorbeeld toegevoegd, luidende:

  • In artikel 1 vervalt de begripsbepaling universiteit, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling Unienorm door een punt.

YY

In de toelichting bij aanwijzing 6.14 vervallen de tweede en derde zin.

ZZ

In de toelichting bij aanwijzing 6.31 wordt ‘Dit wordt vermeld in de stemmingslijst, en het’ vervangen door ‘Het’.

AAA

In de toelichting bij aanwijzing 6.34 vervallen in de tweede alinea de tweede en derde zin.

BBB

De toelichting bij aanwijzing 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste alinea wordt ‘De Minister’ vervangen door ‘Het Ministerie’.

2. in de derde alinea wordt ‘Sector Juridische Zaken en Wetgevingsbeleid’ vervangen door ‘sector Juridische Zaken en Wetgevingsbeleid’.

CCC

In aanwijzing 7.5 wordt ‘Ministerie van Economische Zaken’ telkens vervangen door ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat’.

DDD

Na aanwijzing 7.5 worden twee aanwijzingen ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 7.5a Regeldruktoets

  • 1. In de toelichting bij een regeling worden de gevolgen van de regeling voor de regeldruk uiteengezet en gekwantificeerd.

  • 2. De wijze waarop de gevolgen voor de regeldruk in de toelichting zijn weergegeven wordt getoetst door het Adviescollege toetsing regeldruk.

Toelichting

Eerste lid. Zie ook aanwijzing 4.45.

Tweede lid. Zie voor de wijze van toetsing het Instellingsbesluit Adviescollege toetsing regeldruk.

Aanwijzing 7.5b Toetsing grote ICT-projecten

Bij een regeling met een ICT-component van ten minste € 5.000.000 wordt advies gevraagd aan het Adviescollege ICT-toetsing.

Toelichting

Ingevolge het Instellingsbesluit Adviescollege ICT-toetsing dienen ICT-projecten met een ICT-component van ten minste € 5.000.000 van de ministeries, publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de politie of de Raad voor de rechtspraak voorgelegd te worden aan het Adviescollege ICT-toetsing teneinde een advies te verkrijgen over de risico’s en slaagkans, alsmede een oordeel over de mate van beheersbaarheid daarvan. Het adviestraject leidt tot een openbaar advies.

EEE

In de toelichting bij aanwijzing 7.6 wordt ‘www.kcwj.nl‘ vervangen door ‘www.kcbr.nl‘.

FFF

De toelichting bij aanwijzing 7.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de derde en vierde alinea wordt ‘www.kcwj.nl‘ vervangen door ‘www.kcbr.nl‘.

2. In de vierde alinea wordt ‘Ministerie van Economische Zaken’ vervangen door ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat’.

GGG

In de toelichting bij aanwijzing 7.13 vervalt in de eerste alinea de laatste zin.

HHH

In de toelichting bij aanwijzing 7.14 worden de opsommingstekens vervangen door:

  • ‘De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen, tenzij het is aangepast.’ (dictum c)

  • ‘De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ernstige bezwaren tegen het voorstel en adviseert het niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.’ (dictum d)

III

In de toelichting bij aanwijzing 7.16 wordt ‘Vicepresident’ vervangen door ‘vice-president’.

JJJ

In aanwijzing 7.26 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

KKK

Aanwijzing 8.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de laatste zin.

2. In de toelichting wordt ‘artikel 2, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 2, derde lid’.

LLL

In de toelichting bij aanwijzing 8.4 wordt in de derde alinea ‘aanwijzing 334’ vervangen door ‘aanwijzing 9.8’.

MMM

Aanwijzing 8.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘[de eerste dag van de derde kalendermaand na de uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst / de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst]’ vervangen door ‘de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst’.

2. In de toelichting worden de derde tot en met de vijfde alinea vervangen door:

Inwerkingtreding. Artikel 2 van het model wordt gebruikt in het geval een voorstel van wet uitsluitend de goedkeuring van een verdrag regelt.

NNN

Aanwijzing 8.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde zin.

2. In de toelichting wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:

a. De eerste zin vervalt.

b. ‘plaatsvindt’ wordt vervangen door ‘langs andere weg dient plaats te vinden’.

OOO

In aanwijzing 8.19 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

PPP

Aanwijzing 8.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

2. In de toelichting vervalt de tweede alinea.

QQQ

In de toelichting bij aanwijzing 9.4 vervalt de tweede alinea.

RRR

In de toelichting bij aanwijzing 9.12 wordt in de tweede alinea na onderdeel a een puntkomma ingevoegd.

SSS

In aanwijzing 9.15, derde lid, wordt ‘eerst verantwoordelijke ministerie’ vervangen door ‘eerstverantwoordelijke ministerie’.

TTT

De Afkortingen worden als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:

AVG Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119))

2. ‘Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving’ wordt vervangen door ‘Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’.

3. ‘KCWJ Kenniscentrum Wetgeving en Juridische Zaken’ wordt vervangen door: ‘KCBR Kenniscentrum voor beleid en regelgeving’.

4. ‘Wrr Wet raadgevend referendum’ vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken M. Rutte

TOELICHTING

Algemeen

De Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzingen) vormen het kader dat wetgevingsjuristen van de centrale overheid in acht horen te nemen bij het opstellen van regelgeving. De huidige Aanwijzingen zijn op 1 januari 1993 voor het eerst vastgesteld en nadien regelmatig gewijzigd. Dit besluit brengt de elfde wijziging tot stand.

Voor een toelichting van de wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Hieronder worden enkele inhoudelijke wijzigingen uitgelicht:

  • a. aanpassingen in verband met het kabinetsbeleid over doenvermogen, bestuurlijke boetestelsels en regeldruk;

  • b. aanpassingen in verband met de intrekking van de Wet raadgevend referendum en de invoering van de Algemene verordening gegevensbescherming;

  • c. een vermelding van de toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk en het tijdelijk Bureau ICT-toetsing;

  • d. een aanpassing in verband met de nieuwe dicta van de Afdeling advisering van de Raad van State.

Deze aanwijzingen gelden met ingang van 1 april 2022. Dat betekent dat bij ontwerpregelingen die worden opgezet vanaf deze datum de nieuwe aanwijzingen in acht genomen horen te worden. De met dit besluit doorgevoerde wijzigingen zijn echter niet van dien aard dat het nodig zou zijn om regelingen die reeds eerder in procedure zijn gebracht aan te passen aan deze nieuwe aanwijzingen. Dat is slechts anders bij aanwijzingen die de neerslag vormen van eerder reeds vastgesteld regelgevingsbeleid. Deze regels golden al en de opname in de Aanwijzingen is in feite slechts een codificatie van reeds geldend beleid.

Voor wat betreft de wijze van aanpassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt, indien dit niet nader gespecificeerd is, met een wijzigingsinstructie zowel de tekst van een aanwijzing als de toelichting gewijzigd. De reden is dat de toelichting bij een aanwijzing een integraal onderdeel

uitmaakt van de aanwijzing waar deze bij hoort. Als de wijziging specifiek ziet op een onderdeel van de tekst van de aanwijzing of de toelichting is dit gespecificeerd.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over het ontwerp geadviseerd.

Artikelsgewijs

Artikel I

1. Onderdelen A, B, D, K, P, Q, R, BB, CC, II, JJ, LL, onder 2, NN, SS, TT, onder 3, subonderdeel a, BBB, CCC, EEE, FFF, III, KKK, LLL, RRR, SSS, onder 2, en TTT (aanwijzingen 1.1, 2.3, 2.8, 3.37, 3.49, 3.51, 4.38, 4.40, 5.11, 5.13, 5.14, 5.24, 5.32, 5.38, 5.59, 5.63, 6.14, 7.4, 7.5, 7.6, 7.7, 7.16, 8.2, 8.4, 9.12, 9.15 en Afkortingen)

In deze onderdelen zijn enkele technisch-redactionele wijzigingen opgenomen. Het gaat hierbij met name om naamswijzigingen, het corrigeren van verschrijvingen of redactionele aanpassingen met het oog op de consistentie van het woordgebruik binnen de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Met betrekking tot onderdeel B wordt opgemerkt dat de verwijzing naar het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) in overeenstemming wordt gebracht met de gebruikelijke schrijfwijze ‘Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving’, zoals die tegenwoordig wordt gehanteerd. Zie ook www.naarhetiak.nl.

2. Onderdelen C, PP en QQ (aanwijzingen 2.7, 5.40 en 5.43)

In deze onderdelen zijn enkele wijzigingen opgenomen naar aanleiding van het nader rapport bestuurlijke boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 775 VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269).

3. Onderdelen O en KK (aanwijzingen 2.47 en 5.25)

Met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht is de term ‘administratieve rechter’ in de Algemene wet bestuursrecht vervangen door ‘bestuursrechter’ om de terminologie van de wet in overeenstemming te brengen met het gangbare spraakgebruik. Met de onderhavige wijziging worden ook de aanwijzingen 2.47 en 5.25 hierop aangepast.

4. Onderdelen E, onder 1 en 2, F, G, H, I, onder 2, J en EE, onder 1 en 3, subonderdelen a en c tot en met k (aanwijzingen 2.10, tweede lid (nieuw), 2.12, 2.13, 2.15, 2.16, 2.19 en 4.43)

Met de wijzigingen van de aanwijzingen 2.10 en 4.43 wordt invulling gegeven aan de kabinetsreactie op het rapport ‘Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid’ (zie Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 88 en 113). Het kabinet heeft besloten om onder meer in de Aanwijzingen voor de regelgeving aandacht te geven aan het zogenoemde doenvermogen van betrokken burgers om te borgen dat hieraan in de toelichtingen bij wet- en regelgeving aandacht wordt besteed.

Op grond van aanwijzing 2.10 wordt bij de keuzes met betrekking tot vorm en inhoud van een regeling gestreefd naar zo beperkt mogelijke lasten voor degenen die geraakt worden door de regeling. Met de aanvulling van de toelichting bij deze aanwijzing wordt bepaald dat het doenvermogen een van de aandachtspunten bij deze afweging is. Het is ook van belang dat dit in de toelichting van de regeling wordt verantwoord. Hierop ziet de toevoeging van onderdeel f in aanwijzing 4.43.

Aan het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij de 10e wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving om een aanvullende aanwijzing in hoofdstuk 7 op te nemen met betrekking tot dit aspect is geen gehoor gegeven. De aanwijzingen in dit hoofdstuk zien namelijk slechts op externe toetsen, waarbij specifieke afstemmingsverplichtingen met andere ministeries of actoren gelden. De toetsing op doenvermogen betreft een interne toets, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de toetsing op duidelijkheid, eenvoud en bestendigheid van een regeling. De wijze waarop invulling is gegeven aan deze normen vormt een onderdeel van de wetgevingstoetsing (aanwijzing 7.4).

5. Onderdelen E, onder 2 en 3, subonderdeel d, en DDD (aanwijzingen 2.10, derde lid (nieuw) en 7.5b (nieuw))

Het derde lid van aanwijzing 2.10 is toegevoegd om specifiek aandacht te vragen voor de uitvoerbaarheid van de regeling vanuit ICT-perspectief. Het streven naar het beperken van lasten voor de maatschappij en de overheid noopt in beginsel vanzelf al tot aandacht voor dit aspect. Gelet op het belang van ICT-systemen voor de uitvoering en de eigen dynamiek van de ontwikkeltrajecten van dergelijke systemen is specifieke aandacht hiervoor vereist. Mede om deze reden heeft het kabinet ook besloten een specifieke toetsprocedure voor grote ICT-projecten in het leven te roepen. Deze procedure wordt in de nieuwe aanwijzing 7.5b geschetst.

6. Onderdelen E, onder 3, EE, onder 3, subonderdelen a en b, GG en DDD (aanwijzingen 2.10, 4.43, 4.45 en 7.5a)

Deze wijzigingen betreffen een actualisatie van de Aanwijzingen voor de regelgeving vanwege de ontwikkelingen op het gebied van de analyse en toetsing van regeldruk. In de eerste plaats wordt de huidige terminologie overgenomen: tegenwoordig wordt de term ‘regeldrukkosten’ gebruikt en niet meer de termen ‘administratieve lasten’ en ‘nalevingskosten’. De aanwijzingen 2.10, 4.43 en 4.45 zijn hierop aangepast. In de tweede plaats is sinds 1 juli 2017 het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) ingesteld (Stcrt. 2017, 29814), dat tot voornaamste taak heeft het toetsen van voorgenomen regelgeving op de gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven en burgers en voor beroepsbeoefenaren in de sectoren zorg, onderwijs, veiligheid en sociale zekerheid. Het ATR heeft een plaats gekregen in de in te voegen aanwijzing 7.5a. Waar nodig of wenselijk zijn verwijzingen naar die aanwijzing opgenomen.

7. Onderdelen I, onder 1, en EE, onder 2 (aanwijzingen 2.16 en 4.43)

Deze wijzigingen houden verband met het nieuwe artikel 132a van de Grondwet, waarvan het vierde lid in de plaats is gekomen van het inmiddels vervallen tweede lid van artikel 1 van het Statuut voor het Koninkrijk. De verwijzing in aanwijzing 2.16 naar het Statuut is vervangen door een verwijzing naar het nieuwe Grondwetsartikel en ook de terminologie is in overeenstemming gebracht met die van artikel 132a van de Grondwet. Voorts is een verwijzing naar Kamerstukken toegevoegd, waarin de ‘bijzondere omstandigheden waardoor [de] openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland’ nader worden toegelicht. Het gaat daarbij onder meer om de (geringe) bevolkingsomvang van de drie eilanden, de grote afstand tot Europees Nederland en hun insulaire karakter. Ook de wijziging van onderdeel i (nieuw) van aanwijzing 4.43 strekt ertoe de terminologie in overeenstemming te brengen met het nieuwe artikel 132a, vierde lid, van de Grondwet.

8. Onderdeel L (aanwijzing 2.36)

Model b in het tweede lid van aanwijzing 2.36 is overbodig geworden door de ontwikkelingen rond het gebruik van internetconsultatie. Zie over internetconsultatie Kamerstukken II 2010/11, 29 279, nr. 121. Zoals in de najaarsrapportage regeldruk van 16 november 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 29 515, nr. 397) is vermeld, heeft het kabinet om de transparantie van het wetgevingsproces verder te vergroten, besloten voortaan in principe alle wetgeving in internetconsultatie te brengen, tenzij het bijvoorbeeld om puur technische wijzigingen of de implementatie van EU-regelgeving gaat. Dan is internetconsultatie optioneel. Doordat internetconsultatie een toegankelijkere mogelijkheid voor participatie door het publiek biedt dan publicatie in de Staatscourant, bestaat er geen behoefte meer aan model b van het tweede lid van aanwijzing 2.36.

9. Onderdelen M, onder 4, en RR (aanwijzingen 2.42 en 5.58)

Met deze wijziging is scherper tot uitdrukking gebracht dat moet worden voorzien in een toereikende wettelijke basis indien voor de evaluatie medewerking van een niet-ondergeschikt orgaan vereist is.

10. Onderdelen N, II, onder 1, LL, onder 1, MM en TTT, onder 1 (aanwijzingen 2.46, 4.44, 5.32, 5.33 en Afkortingen)

Met ingang van 25 mei 2018 is de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) van toepassing. Met ingang van dezelfde datum is de Wet bescherming persoonsgegevens ingetrokken. In verband hiermee worden enkele aanwijzingen aangepast.

11. Onderdelen S, WW en XX (aanwijzingen 3.59, 6.11 en 6.12)

De voorbeelden bij de aanwijzingen 6.11 en 6.12 zijn uitgebreid met voorbeelden van wijzigingen van artikelen met begripsbepalingen. Hieraan bestaat behoefte vanwege het feit dat ingevolge aanwijzing 3.59, derde lid, in een opsomming van begripsbepalingen bij voorkeur een alfabetische volgorde zonder nummering of lettering wordt gehanteerd. Daardoor kan niet, zoals bij de andere voorbeelden van wijzigingsopdrachten, worden aangesloten bij een bestaande nummering of lettering van onderdelen. Voor begripsbepalingen geldt een alfabetische volgorde. Dit stelt specifieke eisen aan de te hanteren formulering van de wijzigingsbepaling. In de toelichting bij aanwijzing 3.59, derde lid, wordt naar de voorbeelden in de aanwijzingen 6.11 en 6.12 verwezen.

12. Onderdelen T, V, X, Y, Z, AA, DD, EE, onder 3, subonderdeel h, TT, onder 3, subonderdeel c, UU, onder 3, subonderdelen b en d, AAA, MMM, NNN, OOO, PPP, QQQ, en TTT, onder 4 (aanwijzingen 4.14, 4.18, 4.21, 4.22, 4.23, 4.27, 4.42, 4.43, 5.63, 5.71, 6.34, 8.12, 8.14, 8.19, 8.20, 9.4 en Afkortingen)

Dit betreft wijzigingen die verband houden met de intrekking van de Wet raadgevend referendum.

13. Onderdeel U (aanwijzing 4.17)

In de derde alinea van de toelichting was vermeld dat de Code Interbestuurlijke Verhoudingen de grondslag vormt voor de voorgeschreven minimuminvoeringstermijn voor regelingen die direct relevant zijn voor decentrale overheden. Met deze wijziging is de verwijzing naar de Code Interbestuurlijke Verhoudingen geschrapt.

De formulering van de vierde alinea van de toelichting wekte de suggestie dat het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten ook van toepassing zou zijn op rijkswetgeving. Dat is niet het geval. Dit wordt nu geëxpliciteerd in de nieuwe tweede alinea van de toelichting, die de vierde alinea vervangt. Tevens wordt in die alinea de termijn aanbevolen die minimaal in acht moet worden genomen tussen publicatie en inwerkingtreding. Die minimumtermijn werd voor de tiende wijziging al genoemd in de toelichting bij de toenmalige aanwijzing 172. In de nieuwe derde alinea van de toelichting wordt verder geëxpliciteerd dat het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten evenmin van toepassing is op beleidsregels. Uit de formulering van de aanwijzing, die het uitsluitend heeft over wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, valt dit al af te leiden, maar in de praktijk bleken er toch veel vragen over te bestaan.

De overige wijzigingen houden verband met de intrekking van de Wet raadgevend referendum.

14. Onderdeel W (aanwijzing 4.20)

Met de toevoeging van een zin aan de toelichting bij artikel 4.20 is aangegeven dat ook indien een ander tijdstip dan een tijdstip van inwerkingtreding in een klein koninklijke besluit wordt vastgesteld geen inwerkingtredingsbepaling aan dat koninklijk besluit hoeft te worden toegevoegd.

15. Onderdeel FF, onder 2 (aanwijzing 4.44)

In de toelichting bij het tweede lid wordt abusievelijk verwezen naar artikel 95 in plaats van artikel 97, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie als voorbeeld van een bijzondere procedure die wettelijk is voorgeschreven bij de totstandkoming van een regeling. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.

16. Onderdeel HH (aanwijzing 5.1)

Begripsbepalingen zijn bedoeld voor de omschrijving van de in een regeling gehanteerde begrippen en niet voor inhoudelijke normering. Deze regel was al af te leiden uit het tweede lid van aanwijzing 5.1, dat stelt dat in een begripsbepaling aan een term geen sterk van het normale spraakgebruik afwijkende betekenis wordt gegeven, maar wordt nu geëxpliciteerd in een nieuw derde lid. Een voorbeeld, dat ook in de toelichting bij het nieuwe derde lid wordt genoemd, is de subsidiëring van specifieke projecten. In plaats van de gewenste afbakening te regelen door in een begripsbepaling op te nemen dat onder ‘project’ slechts die projecten worden verstaan waarvoor de subsidieregeling bedoeld is (en daarmee in strijd te handelen met het tweede lid, omdat de term ‘project’ in het normale spraakgebruik een veel bredere betekenis heeft), kan deze afbakening beter worden gevonden in een bepaling waarin inhoudelijk wordt geregeld welk soort projecten voor subsidie in aanmerking komt. Niet alleen verhoogt dit de vindbaarheid van de inhoudelijke normen, ook zal er vaak behoefte bestaan aan een verwijzing naar die normen die bij een separaat, normstellend artikel (met zo nodig een verdeling in aanwijsbare leden of onderdelen) gemakkelijker te realiseren is dan bij een begripsbepaling die geen nummering of lettering kent (zie aanwijzing 3.59).

17. Onderdeel OO (aanwijzing 5.39)

Met de wijziging sluit de tekst van deze aanwijzing nauwer aan bij de Politiewet 2012. In de toelichting bij het eerste lid is verder een zin toegevoegd over wat onder ‘sterke arm’ wordt verstaan.

18. Onderdeel TT, onder 1, 2 en 3, subonderdeel b (aanwijzing 5.63)

Omdat de toekenning van terugwerkende kracht vanuit het oogpunt van rechtszekerheid tot uitzonderingen beperkt dient te blijven, wordt met de wijziging tot uitdrukking gebracht dat een bevoegdheidsverlening daartoe zo geclausuleerd mogelijk dient te zijn en gemotiveerd dient te worden in de toelichting.

19. Onderdeel UU, onder 1 tot en met 3, subonderdelen a, c en e (aanwijzing 5.71)

Het aan aanwijzing 5.71 toegevoegde tweede lid en de toelichting daarbij beogen aan twee in de praktijk bestaande onduidelijkheden over het verlengen van een tijdelijke regeling een eind te maken. In de eerste plaats is het niet nodig de regeling geheel opnieuw vast te stellen en met ingang van de vervaldatum in werking te laten treden, indien de regeling nog bestaat. In dat geval kan worden volstaan met een wijziging van de vervaldatum in die regeling. In de tweede plaats is het niet nodig die regeling waarin de vervaldatum wordt aangepast in werking te laten treden met ingang van een datum die ligt vóór die vervaldatum. Zo hoeft de regeling tot verlenging van een vervaldatum die op 1 juli ligt, niet zelf met ingang van 30 juni in werking te treden; voor die inwerkingtreding kan ook gewoon 1 juli worden gekozen. De vrees dat de regeling dan al als vervallen moet worden beschouwd is ongegrond: de bedoeling van de wetgever om de regeling te verlengen voordat deze zou vervallen, is voldoende duidelijk. Door dit te expliciteren wordt tevens voorkomen dat onnodig wordt afgeweken van het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten.

20. Onderdeel VV (aanwijzingen 5.74 (nieuw) en 5.75 (nieuw))

Verschillende regelingen, in het bijzonder noodwetgeving, kennen de figuur dat de regeling of onderdelen daarvan in werking gesteld kunnen worden wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen, om weer uit werking gesteld te worden wanneer de omstandigheden voorbij zijn. Op dit moment worden nog uiteenlopende formuleringen gebruikt om deze figuur wetstechnisch vorm te geven, hetgeen de duidelijkheid en herkenbaarheid niet ten goede komt. De nieuwe aanwijzing 5.74 geeft hier een uniform model voor.

Sommige regelingen, wederom met name noodwetgeving, geven de mogelijkheid om in geval van spoed of overmacht de bekendmaking van regelingen of besluiten langs niet-reguliere weg te laten geschieden, bijvoorbeeld door middel van een persbericht aan de media en plaatsing op een departementale website. Nadeel daarvan is dat een dergelijke niet-reguliere bekendmaking niet altijd eenvoudig is terug te vinden nadat enige tijd is verstreken, waardoor het ook problematisch is om een permanente verwijzing naar een vindplaats te kunnen geven. De nieuwe aanwijzing 5.75 bepaalt daarom dat in zo’n geval de eerste bekendmaking zo spoedig mogelijk gevolgd dient te worden door een publicatie langs reguliere weg.

21. Onderdeel ZZ (aanwijzing 6.31)

Abusievelijk werd in de toelichting bij deze aanwijzing vermeld dat in de stemmingslijst wordt vermeld dat een amendement is overgenomen. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.

22. Onderdeel GGG (aanwijzing 7.13)

In de geschrapte zin uit de toelichting werd aangegeven dat de eventuele redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering niet wordt opgenomen in het nader rapport. Inmiddels is echter besloten tot een vormgeving van het nader rapport waarin het advies integraal wordt opgenomen als onderdeel van het nader rapport, dus met inbegrip van de eventuele redactionele bijlage.

23. Onderdeel HHH (aanwijzing 7.14)

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft besloten met ingang van 1 oktober 2018 het aantal dicta terug te brengen van zes naar vier. Hiermee wil zij de boodschap van het advies zo helder mogelijk overbrengen. Met deze wijziging wordt de toelichting bij aanwijzing 7.14 hierop aangepast. Dictum c is bedoeld voor een voorstel waarbij de Afdeling advisering bezwaren heeft die voor indiening of behandeling moeten worden ondervangen en waarover het kabinet zich opnieuw moet buigen. Dictum d wordt opgenomen bij een advies waarbij de Afdeling advisering fundamentele bezwaren heeft die niet door aanpassing zijn te ondervangen.

24. Onderdeel JJJ (aanwijzing 7.26)

Het kabinet vindt dat de formulering van aanwijzing 7.26, tweede lid, onvoldoende aansluit bij het kabinetsbeleid met betrekking tot het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Op grond van artikel 17 van de Wet op de Raad van State kan de regering de Afdeling advisering horen over alle aangelegenheden waarover een advies nodig wordt geacht. Het is echter op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet op de Raad van State niet mogelijk dat de regering advies aanvraagt over een initiatiefvoorstel voordat dit door de Staten-Generaal is aangenomen. Nadat het initiatiefvoorstel door de Eerste Kamer is aangenomen, kan het kabinet aanleiding zien voor nadere advisering door de Afdeling advisering, bijvoorbeeld omdat het ten behoeve van zijn oordeelsvorming advies wenst over bepaalde wijzigingen die zijn aangebracht in het wetsvoorstel na het eerdere advies van de Afdeling advisering op verzoek van de Voorzitter van de Tweede Kamer als gevolg van een nota van wijziging van de initiatiefnemer of aangenomen amendementen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken M. Rutte

Naar boven