TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze regeling wordt voor 2022 opnieuw een specifieke uitkering vastgesteld voor
provincies ten behoeve van het ontzorgen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
bij de verduurzaming van gebouwen die zij in eigendom hebben. Dit is een vervolg op
de eerdere Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed1 en wordt daarom de tweede tranche genoemd. Deze tweede tranche van de specifieke
uitkering loopt deels parallel aan de eerste tranche. De gelden van de eerdere specifieke
uitkering zijn al aan de provincies uitgekeerd, maar zij hebben nog tot 1 januari
2024 om de gelden te besteden. Per 1 januari 2023 komt daar het geld bij op grond
van de tweede tranche. De besteding van die gelden moet plaatsvinden volgens de nieuwe
voorwaarden zoals bepaald in deze regeling.
Het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed, zoals scholen, overheidsgebouwen en
zorginstellingen, is belangrijk om de klimaatdoelstellingen te halen. Daarom heeft
het kabinet op Prinsjesdag 2021 aangekondigd € 525 miljoen ter beschikking te stellen
voor verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed. De plannen voor de extra middelen,
die in de Miljoenennota zijn vrijgemaakt, zijn verder uitgewerkt. Op de begroting
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2022 is specifiek
voor de intensivering van de provinciale ontzorgingsprogramma’s voor maatschappelijk
vastgoedeigenaren een bedrag van € 17 miljoen beschikbaar gesteld.2
In het Klimaatakkoord3 is destijds afgesproken dat twaalf sectoren in het maatschappelijk vastgoed een sectorale
routekaart opstellen met betrekking tot het CO2-arm maken van hun vastgoed. Gebleken is dat een terugkerend knelpunt uit deze sectorale
routekaarten het gebrek aan kennis of capaciteit is bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
om hun vastgoed te verduurzamen. Zonder ondersteuning en begeleiding op maat van deze
doelgroep komt de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed in verschillende sectoren
en op veel plaatsen in het land onvoldoende op gang. Versnelling en opschaling van
verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed is nodig met het oog op CO2-reductiedoelstellingen op de korte (Urgenda-vonnis) en de lange (Klimaatakkoord)
termijn. In een brief aan de Tweede Kamer van 12 juni 20204 is daarom toegezegd onder andere in te zetten op een ontzorgingsprogramma dat kleine
maatschappelijk vastgoedeigenaren kan begeleiden tot het moment van aanbesteding van
maatregelen om vastgoed te verduurzamen. Deze regeling biedt een vervolg op de eerdere
specifieke uitkering die hierin voorziet.
2. Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed
Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed richt zich op het begeleiden van
kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van hun vastgoed tot
aan het moment van aanbesteden van de maatregelen ter verduurzaming. Het streven van
het oorspronkelijke programma was om minimaal 1.000 kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
binnen de looptijd van het programma te begeleiden. Ook voor deze huidige uitbreiding
geldt een doelstelling van minimaal 1.000 kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren,
waarmee het totaal op 2.000 eigenaren komt binnen de looptijd van tranche 1 en tranche
2. In de eerste tranche is het streven om per provincie minimaal 100 vastgoedeigenaren
te begeleiden. In tegenstelling tot het oorspronkelijke programma is de doelstelling
per provincie in de tweede tranche afhankelijk gemaakt van het budget dat de provincie
krijgt (zie bijlage I).
Daarnaast richt het programma zich op het delen van opgedane regionale kennis en ervaring
binnen en tussen provincies en in het bestaande landelijke Kennis- en innovatieplatform
verduurzaming maatschappelijk vastgoed (zie artikel 2, eerste en tweede lid). Het
overkoepelende doel van het programma betreft het door middel van ontzorgen bereiken
van een versnelling en opschaling van verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed.
Er is gekozen voor een structuur van provinciale ontzorgingsprogramma’s. Zoals in
de eerdere Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed
is toegelicht blijkt een decentrale insteek een belangrijke succesfactor, omdat hiermee
de majeure opgave van het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed ‘behapbaar’
wordt gemaakt. Provincies hebben goed zicht op regionale opgaven zoals groei en krimp,
de regionale energiestrategieën en hebben een overzicht van warmteplannen van gemeenten
binnen de provincie. Bovendien zijn zij beter in staat om regionaal te verbinden en
kennisuitwisseling te faciliteren dan gemeenten.
Naast deze provinciale ontzorgingsprogramma’s heeft de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) een landelijk ondersteuningsprogramma ingericht, waarbij ook het Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed is aangesloten. Het landelijke
ondersteuningsprogramma vormt het cement tussen de provinciale ontzorgingsprogramma’s
waar kennisuitwisseling plaatsvindt en gewerkt wordt aan het in het beeld brengen
en waar mogelijk standaardiseren van het verduurzamingsproces van kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren. Hierdoor kan kostenreductie en versnelling bij de verduurzaming
van maatschappelijk vastgoed worden bereikt. Uiteindelijk kan de kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaar profiteren van een lagere energierekening.
De specifieke uitkering beoogt provincies financieel te ondersteunen bij activiteiten
die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het
verduurzamen van hun vastgoed. Het bedrag exclusief compensabele BTW wordt bij beschikking
toegekend aan de provincie en via een specifieke uitkering betaald. Het bedrag aan
compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds (zie artikel 3, derde
lid). De middelen kunnen worden ingezet voor alle kosten die direct samenhangen met
de activiteiten, waaronder de uitvoerings- en proceskosten van het provinciale ontzorgingsprogramma
(zie artikel 5, tweede lid).
Iedere provincie kan een aanvraag indienen voor deze specifieke uitkering. Per provincie
kan maximaal één keer een specifieke uitkering verstrekt worden (zie artikel 4, derde
lid). De middelen dienen wel te worden ingezet voor de hierboven beschreven doelen
en zijn niet bestemd voor het bekostigen van de maatregelen ter verduurzaming van
de gebouwen5 zelf (zie artikel 2, derde lid, onder a) of voor directe subsidiëring van de eigenaar
(artikel 2, derde lid, onder d).
Anders dan in de eerdere regeling is in artikel 2, derde lid, onder b, expliciet bepaald
dat de ontzorgingsactiviteiten niet mogen worden verricht voor dezelfde ontzorgingsactiviteiten
waarvoor eigenaren een subsidie hebben ontvangen, zoals bijv. MKB6 of de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA).7 Het gaat hierbij niet om subsidies voor de verduurzamingsmaatregelen zelf, maar om
subsidie voor de advisering en begeleiding die op grond van verschillende regelingen
subsidiabel zijn. Heeft een kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar in een eerder
stadium begeleiding (dus niet een subsidie) gekregen van de provincie, bijvoorbeeld
op grond van de vorige specifieke uitkering, of is sprake van doorlopende begeleiding
die zowel op basis van de eerste als de tweede tranche wordt verleend, dan staat het
de provincie vrij om nogmaals op basis van deze regeling dezelfde eigenaar te ontzorgen.
Tot slot mogen de activiteiten niet worden ingezet bij gebouwde onroerende zaken met
uitsluitend een woonfunctie (artikel 2, derde lid, onder c). Hiermee wordt gedoeld
op een gebruiksfunctie voor het wonen in de zin van de huidige bouwregelgeving en
de toekomstige regelgeving onder de Omgevingswet. Woningen vallen niet onder maatschappelijk
vastgoed. Dit geldt niet voor gebouwen die eigendom zijn van zorgaanbieders, die worden
gebruikt voor bewoning in het kader van de zorgverlening. Ook geldt dit niet voor
een gebouwde onroerende zaak die meerdere functies waaronder een woonfunctie heeft,
zoals een huisartsenpraktijk aan huis.
3. Doelgroep ontzorgingsprogramma (artikelen 1 en 2, eerste lid)
De doelgroep van dit ontzorgingsprogramma zijn kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
in het gemeentelijk vastgoed, funderend onderwijs, zorgaanbieders, culturele instellingen,
kerkgenootschappen, kinderopvangorganisaties en dorps- en buurthuizen. Een aantal
van deze doelgroepen8, is aangesloten bij het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk
vastgoed.
Anders dan in de eerdere regeling vallen sportbedrijven die gelieerd zijn aan de gemeente
niet langer onder de doelgroep van deze regeling, omdat deze doelgroep wordt opgenomen
in het ontzorgingsprogramma voor sportaanbieders dat in 2019 is gestart. Omdat dit
ontzorgingstraject erg succesvol is gebleken, heeft het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport € 14 miljoen beschikbaar om dit ontzorgingstraject te verlengen en
uit te breiden.9 Er komt ook een ontzorgingsprogramma voor monumenten via het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (€ 8,8 miljoen).
Provincies geven in hun aanvraag aan op welke in de regeling benoemde doelgroepen
zij zich willen richten. Het beoogde bereik van de doelgroep is een belangrijk beoordelingscriterium
(zie toelichting paragraaf 5.1), waarmee provincies gestimuleerd worden om het plan
in te zetten op meerdere in deze regeling benoemde doelgroepen. In de verantwoordingsinformatie
(zie toelichting paragraaf 5.2) zal de provincie moeten aangeven of de activiteiten
conform de aanvraag zijn uitgevoerd, waaronder de begeleiding van de in de aanvraag
beschreven doelgroepen.
Voor het bepalen van het aantal gebouwen dat een eigenaar in eigendom heeft, wordt
als één gebouw geteld meerdere gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die
staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres. Als één gebouwde
onroerende zaak staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen
wordt het als één gebouw aangemerkt.
Tot de doelgroep behoren niet alleen instanties die het volledige eigendomsrecht hebben
op een gebouwde onroerende zaak. Vanuit de uitvoeringspraktijk is aangegeven dat culturele
instellingen met een culturele ANBI-status en dorps- en buurthuizen het vastgoed vaak
niet in eigendom hebben, maar in erfpacht of een recht van opstal hebben. Erfpacht
is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft de onroerende zaak van
de eigenaar te houden en te gebruiken. Het recht van opstal is een zakelijk recht
om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen
in eigendom te hebben of te verkrijgen. De wens bestaat om ook deze organisaties,
die tot de doelgroep van de regeling behoren, te kunnen faciliteren, zodat ook dit
vastgoed verduurzaamd kan worden.
Vertrekpunt voor een ontzorgingstraject is dat de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar
onvoldoende geëquipeerd is om zelfstandig de duurzaamheidsopgave op te pakken. Omdat
dit niet voor iedere vastgoedeigenaar op voorhand vast te stellen is, is voor de eerdere
regeling per sector gezocht naar een werkbare en herkenbare afbakening van de doelgroep.
De exacte definitie van ‘klein’ verschilt per sector. Waar mogelijk is aangesloten
bij sectorspecifieke definities en gegevens. Waar dat niet mogelijk bleek, is in overleg
met de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk
vastgoed, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging Sport en Gemeenten
en betrokken ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport gekeken naar een heldere afbakening van de doelgroep, complementair
aan bestaande sectorspecifieke programma`s en regelingen.
De nieuwe regeling breidt de doelgroep uit. De peildatum voor doelgroepen (afgezien
van gemeenten) is op verzoek van het Interprovinciaal Overleg (IPO) achterwege gelaten,
waarmee de datum van aanvraag, net als in de eerdere regeling, de peildatum is.
-
− Gemeentelijk maatschappelijk vastgoed
Onder de doelgroep vallen gemeenten met minder dan 50.000 (i.p.v. 25.000) inwoners
op 1 oktober 2022. Er is gekozen voor een uitbreiding van de doelgroep, omdat gemeenten
met een inwonersaantal tussen de 25.000 en 50.000 vaak nog te klein zijn om voldoende
capaciteit in huis te hebben voor het verduurzamen van hun vastgoed.
Het inwonertal is een indicator voor de omvang van het maatschappelijk vastgoed, beschikbare
budgetten en omvang van het ambtelijk apparaat. Op basis van ervaringsgegevens, ook
van de eerdere regeling, is de inschatting dat de meeste gemeenten onder deze grens
ondersteuning kunnen gebruiken bij de verduurzaming van het gemeentelijk maatschappelijk
vastgoed, passend bij de uitgangspunten van de sectorale routekaart gemeentelijk maatschappelijk
vastgoed.10
-
− Onderwijs
Onder de doelgroep vallen schoolbesturen van door het Rijk bekostigde scholen in het
primair onderwijs met maximaal vijftien (was tien) gebouwde onroerende zaken en in
het voortgezet onderwijs met maximaal tien (was vijf) gebouwde onroerende zaken. Er
is gekozen voor deze uitbreiding op basis van ervaringen van de provincies met deze
doelgroep. Met maximaal vijf extra scholen in eigendom kunnen nog steeds schoolbesturen
ondersteund worden die over het algemeen niet over voldoende capaciteit beschikken
voor het verduurzamen van hun gebouwen. Het Kenniscentrum Ruimte-OK schat in dat schoolbesturen
met meer scholen het vastgoed vaak zeer professioneel organiseren.
-
− Zorg
In de eerdere regeling werd onder deze doelgroep verstaan zorgaanbieders in de langdurige
zorg (care) en in de eerstelijnszorg (bijv. in gezondheidscentra). In deze regeling
wordt de groep zo breed mogelijk gedefinieerd; alleen de academische en de algemene
ziekenhuizen vallen erbuiten. Allereerst vallen zorgaanbieders eronder (met vastgoed)
in de langdurige zorg, bekostigd op basis van de Wet langdurige zorg. Inbegrepen zijn
zorgaanbieders met vastgoed in de ouderenzorg (verpleging en verzorging), gehandicaptenzorg,
jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg. Het kan daarbij om zowel intra- als extramurale
zorg gaan en kan dus ook dagbehandeling betreffen. Medische kinderdagverblijven vallen
ook onder deze categorie.
Daarnaast valt eerstelijnszorg ook onder de doelgroep, zoals zorgaanbieders met vastgoed
in de vorm van huisarts- en tandartspraktijken en zelfstandige behandelcentra.
Ziekenhuizen blijven buiten de doelgroep vallen omdat er verondersteld wordt dat deze
eigenaren professioneel genoeg zijn om de verduurzaming van hun gebouwen zelf op te
pakken. Het gaat hierbij om algemene en academische ziekenhuizen. Zogenaamde categorale
instellingen vallen wél onder de doelgroep. Enkele voorbeelden zijn: astmaklinieken,
epilepsieklinieken, radiotherapeutische centra, kankerklinieken, oogziekenhuizen,
orthopedische inrichtingen, dialysecentra, revalidatie-instellingen en sanatoria.
Het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg, één van de kennispartners van het Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, schat in dat het omslagpunt
om professioneel vastgoedbeheer toe te passen bij zorgaanbieders met meer dan tien
gebouwde onroerende zaken ligt. Daarboven wordt het vastgoed vaak zeer professioneel
georganiseerd.
-
− Culturele instellingen
Onder de doelgroep vallen culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI)11 met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom. Het gaat om de culturele
instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen
nut beogende instelling. Daarnaast is in de regeling nu expliciet opgenomen dat onder
de reikwijdte van de regeling óók valt de culturele instelling gelieerd aan een instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele
algemeen nut beogende instelling. Instellingen zonder ANBI status die blijkens hun
statuten gelieerd zijn aan een culturele ANBI behoren tot de doelgroep (bijvoorbeeld
een moeder-dochteronderneming in de culturele sector), net als organisaties die formeel
geen deel uitmaken van de culturele ANBI maar daar wel mee verbonden zijn. Deze doelgroep
is zeer divers, maar ook helder afgebakend. Hieronder vallen bijvoorbeeld bibliotheken,
filmhuizen en musea met een culturele ANBI-status.
-
− Gebouwen met een publieksfunctie
Onder de doelgroep van de eerdere regeling vallen stichtingen, verenigingen of coöperaties
ter exploitatie en beheer van gebouwen met een publieksfunctie, zijnde buurthuis,
dorpshuis, wijkcentrum of gemeenschapscentrum, met maximaal tien gebouwde onroerende
zaken in eigendom. Op deze plekken worden op non-profit basis ontmoetingsmogelijkheden
aangeboden tussen inwoners, sociaal-culturele activiteiten georganiseerd en bijvoorbeeld
in de zorg in de vorm van dagbesteding. De Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen
(LVKK) en het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) schatten in dat
deze doelgroep veelal ondersteuning kan gebruiken bij de verduurzaming van hun vastgoed.
Deze categorie wordt nu niet langer beperkt tot buurthuizen, dorpshuizen, wijkcentra
of gemeenschapscentra. Wel moet nog steeds sprake zijn van een gebouw met een publieksfunctie.
Daarmee wordt bedoeld gebouwen die voor het publiek toegankelijk zijn of bedoeld zijn
voor gemeenschappelijk gebruik. Hierbij kan ook gedacht worden aan gebouwen voor maatschappelijk
werk, welzijnswerk, culturele uitleencentra, openbare bibliotheken, kunstuitleencentra,
kinderboerderijen, speeltuinverenigingen, hobbyclubs, scoutinggroepen en gezelligheidsverenigingen.
-
− Religieuze en levensbeschouwelijke instellingen
Bij verschillende provincies hebben kerkgenootschappen gevraagd om deel te nemen aan
het ontzorgingsprogramma. Deze categorie heeft over het algemeen niet voldoende capaciteit
in huis om bezig te zijn met verduurzaming en valt daarmee ook onder kleine maatschappelijke
vastgoed. Kerkgenootschappen en andere religieuze en levensbeschouwelijke instellingen
waren nog niet meegenomen onder de eerste tranche van de Regeling. Op verzoek van
de provincies is deze categorie nu toegevoegd. Het gaat om kerkgenootschappen met
maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom.
-
− Kinderopvang
Bij verschillende provincies hebben kinderopvangorganisaties gevraagd om deel te nemen
aan het ontzorgingsprogramma. Deze categorie heeft over het algemeen niet voldoende
capaciteit in huis om bezig te zijn met verduurzaming en valt daarmee ook onder klein
maatschappelijk vastgoed. Kinderopvangorganisaties waren nog niet meegenomen onder
de eerste tranche van de Regeling. Op verzoek van de provincies is deze categorie
nu toegevoegd. Het gaat om kinderopvangorganisaties met maximaal tien gebouwde onroerende
zaken in eigendom.
4. Aanvraag (artikel 4)
De aanvraagtermijn voor provincies voor de specifieke uitkering loopt vanaf 3 oktober
2022 tot en met 24 oktober 2022. Het IPO heeft verzocht om de aanvraagtermijn te verlengen
van drie naar zes weken. Om de middelen dit jaar nog uit te kunnen geven, is besloten
om vast te houden aan een aanvraagtermijn van drie weken. Vanaf het moment van publicatie
van de regeling kunnen de provincies met het opstellen van hun aanvraag beginnen.
Een aanvraag kan worden ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld
op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Een aanvraag omvat de volgende onderdelen:
-
a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd
en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel van deze regeling, bedoeld
in artikel 2, eerste lid. Het gaat hierbij om een uitwerking van de aanpak, een planning
en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten gedurende
de looptijd van het provinciale ontzorgingsprogramma.
-
b. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving,
waaronder het maatschappelijk vastgoed;
-
c. een omschrijving van regionale netwerken en structuren die benut worden voor de activiteiten;
-
d. een omschrijving van de doelgroepen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren die
begeleid worden. De provincie kan binnen de kaders van deze regeling kiezen voor één
of meer specifieke doelgroepen of alle doelgroepen. Uit de aanvraag moet duidelijk
worden waarom voor deze doelgroep(en) is gekozen en op welke wijze wordt aangesloten
bij de behoefte van de doelgroep(en).
-
e. het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren dat begeleid wordt bij
het verduurzamen van de gebouwen in hun eigendom gedurende de looptijd van de activiteiten
en het aantal gebouwde onroerende zaken dat zij in eigendom hebben. Het gaat hierbij
om:
-
– het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject
wordt gestart, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;
-
– het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject
wordt doorlopen tot aan het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te
verduurzamen, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;
-
– het beoogde aantal gebouwde onroerende zaken dat hiermee wordt bereikt door het provinciaal
ontzorgingsprogramma, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven.
-
f. een omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring;
-
g. een begroting, waaronder het bedrag aan BTW-kosten waarop de provincie aanspraak kan
maken uit het BTW-compensatiefonds; en
-
h. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
5.1 Beoordeling aanvraag (artikelen 4, vijfde lid, en 6)
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening beoordeelt de aanvragen
en beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of de specifieke uitkering
wordt verstrekt zodat de provincies de beschikkingen tijdig ontvangen (de uitvoering
start in beginsel op 1 januari 2023).
De beoordeling van de aanvragen vindt plaats in het licht van het doel van de activiteiten,
bedoeld in artikel 2, eerste lid. In artikel 6 is een aantal gronden opgenomen die
leiden tot weigering van de aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan,
zal de aanvraag afgewezen worden. Uitgangspunt is dat binnen de aanvraagtermijn een
complete aanvraag wordt ingediend die voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in
de regeling. Indien dit noodzakelijk blijkt zal de minister de aanvrager de mogelijkheid
bieden om de aanvraag aan te passen of aan te vullen binnen een bepaalde termijn.
De aanvragen worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria die in bijlage
II bij de regeling zijn opgenomen. Een aanvraag kan in totaal maximaal 100 punten
scoren. Als een aanvraag minder dan 60 punten in totaal scoort, zal de aanvraag worden
afgewezen. De selectiecriteria hebben tot doel om de verwachte effectiviteit van het
provinciale ontzorgingsprogramma te kunnen beoordelen.
De beoordelingscriteria zijn:
-
1. Het beoogde bereik van de doelgroep(en) (maximaal 20 punten). Uit de omschrijving
moet duidelijk worden hoe de provincie van plan is om de doelgroep in kaart te brengen
(mocht dit nog niet het geval zijn), hoe zij de doelgroep wil bereiken, waarom voor
deze doelgroep(en) is gekozen, hoeveel kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren worden
begeleid en om hoeveel gebouwde onroerende zaken het gaat. Er worden meer punten toegekend
als het plan inzet op meerdere doelgroepen, er meer kleine vastgoedeigenaren worden
begeleid en er meer gebouwen binnen het bereik van het provinciaal ontzorgingsprogramma
vallen. In bijlage I is aangegeven wat het streefdoel is per provincie. De aantallen
per provincie zijn berekend op basis van het budget dat voor die provincie beschikbaar
is gesteld gedeeld door het bedrag dat in beginsel per vastgoedeigenaar beschikbaar is gelet op het streven om minimaal 1.000 eigenaren te ontzorgen.
Het aantal vastgoedeigenaren dat provincies begeleiden dient in verhouding te zijn
tot het extra budget dat de provincies krijgen met deze tweede tranche. Van provincies
met een hogere uitkering wordt ook een ambitieuzer plan verwacht.
-
2. De uitwerking van de aanpak om te komen tot verduurzamende maatregelen bij de beoogde
doelgroep (maximaal 25 punten). Een graadmeter voor effectiviteit is een goede en
duidelijke uitwerking van de aanpak en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering
van de activiteiten.
-
3. De uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd: wat voor aanpassingen
gaat de provincie doen als blijkt dat de doelgroep niet mee wil doen, een traject
te lang duurt of de kostbaar blijkt te zijn (maximaal 25 punten)? Uit die aanpak moet
ook blijken of de activiteiten inderdaad voor 1 januari 2024 kunnen worden afgerond.
-
4. De mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten
bij regionale netwerken en structuren (maximaal 10 punten). De effectiviteit van het
provinciaal ontzorgingsprogramma kan eveneens verbeteren als de activiteiten zijn
ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren.
-
5. De omschrijving van de borging en deling van opgedane kennis en ervaring (onder andere
met behulp van praktijkvoorbeelden) binnen de provincie maar ook daarbuiten, waaronder
in elk geval via het Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed
(maximaal 20 punten). Hierbij komen vragen aan de orde als:
Hoe gaan de provincies in kaart brengen wat voor type ontzorging effectief is per
doelgroep? Waar hebben de vastgoedeigenaren de meeste behoefte aan?
Hoeveel persoonlijke gesprekken zijn er nodig om tot een ontzorging te komen.
Welke partijen zijn er betrokken bij de ontzorging per doelgroep?
Welke kengetallen kunnen provincies verzamelen die relevant kunnen zijn voor andere
provincies (prijs per advies, aantal adviesuren per eigenaar, etcetera)?
Ook gaat het hier om actieve, zichtbare communicatie via de site van de provincie
en via social media.
Ten opzichte van de eerdere eenmalige specifieke uitkering voor ontzorgingsprogramma’s
zijn de beoordelingscriteria 2, 3 en 4 nu afzonderlijk uitgesplitst, zodat deze criteria
gerichter beoordeeld kunnen worden.
5.2 Monitoring en verantwoording (artikelen 7, 8 en 9)
Om eind 2024 te kunnen vaststellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben
aan de doelen van het ontzorgingsprogramma kan de Minister voor Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening informatie opvragen bij provincies over de voortgang van de activiteiten
gedurende de looptijd van de regeling. Dit gebeurt in ieder geval via de halfjaarlijkse
monitoring van het ontzorgingsprogramma door de RVO, maar informatie kan ook opgevraagd
worden via een evaluatie van het programma. Met artikel 7, eerste lid, onder c, wordt
hier een basis voor gecreëerd. De wens is daarnaast om -indien mogelijk – informatie
op te halen over de wijze waarop het programma bijdraagt aan de klimaatdoelen. Het
gaat dan om de vraag of eigenaren die een ontzorgingstraject hebben doorlopen uiteindelijk
ook maatregelen nemen ter verduurzaming van de gebouwen en welke energiebesparing/CO2-reductie dit heeft opgeleverd. Het gaat hierbij om geanonimiseerde data, bijvoorbeeld
het aantal benaderde vastgoedeigenaren, het aantal lopende ontzorgingstrajecten, het
aantal afgeronde ontzorgingstrajecten, het totale elektriciteitsverbruik, het totale
gasverbruik, het totale warmtegebruik, etcetera. Artikel 7, eerste lid, onder d, biedt
hiervoor een grondslag.
De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond
van artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de provincie
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien
uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is
besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed,
kan deze (deels) terug gevorderd worden. In dat geval is het streven deze mededeling
te doen binnen een jaar nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de
SiSa-procedure.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening kan een (deel van een) specifieke
uitkering terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet of niet geheel vóór 1 januari
2025 is besteed. In afwijking hiervan kan de minister, als in overleg met de provincie
wordt vastgesteld dat er buiten de schuld van de aanvrager om sprake is van een situatie
waarin een verlenging van de termijn met ten hoogste een jaar noodzakelijk is, het
restant van de specifieke uitkering terugvorderen als blijkt dat de specifieke uitkering
niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2026.
5.3 Informatievoorziening
Provincies kunnen informatie opvragen bij RVO over beschikbare openbare databronnen
en het landelijke ondersteuningsprogramma. Ook is RVO beschikbaar voor specifieke
vragen met betrekking tot de aanvraag (helpdeskfunctie). Tot slot kan via RVO toegang
worden gezocht tot de expertise van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform
verduurzaming maatschappelijk vastgoed.12
6. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving
Financiële -verhoudingswet, Woningwet en Algemene wet bestuursrecht
De financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De (algemene) delegatiegrondslagen voor het regelen van een specifieke uitkering
zijn opgenomen in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet. In dit geval is gebruik
gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in
samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht,
de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke grondslag,
een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na
vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (in dit geval een algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet) is gerealiseerd.
Het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en al lopend
regelgevingstraject.
Staatssteun
Bij het gebruik van de gelden door de provincies bij de toepassing van deze specifieke
uitkering dienen de Europese staatssteunregels in acht te worden genomen. Aangezien
de uitwerking van de ontzorgingsprogramma’s aan de provincies is, kan niet op voorhand
op rijksniveau een staatssteuntoets voor deze regeling worden uitgevoerd. Om staatssteun
aan derden bij het opzetten van het ontzorgingsprogramma door de provincie te voorkomen,
is in deze regeling voorgeschreven dat de inschakeling van derden tegen marktconforme
voorwaarden moet plaatsvinden (zie artikel 5).
Om zicht te krijgen op eventuele staatssteunaspecten op het niveau van de uiteindelijk
begunstigden of hun adviseurs, zal de provincie een staatssteuntoets moeten (laten)
uitvoeren als meer bekend is over het provinciaal ontzorgingsprogramma. De provincie
is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat
de provincies een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die
zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens de interdepartementale afspraken over
staatssteun moeten de provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.13 Daarbij is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van maatschappelijk
vastgoedeigenaren of hun adviseurs die een onderneming in Europeesrechtelijke zin
(als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU) zijn en deze door de subsidie voor het ontzorgingsprogramma
bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen.
Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt
Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek
overleg met de provincies.
7. Gevolgen
7.1 Regeldruk en administratieve lasten
Aangezien het om specifieke uitkeringen aan provincies gaat, brengt de regeling geen
administratieve lasten voor burgers en bedrijven met zich mee. De regeling brengt
wel bestuurlijke en administratieve lasten voor provincies mee, aangezien zij een
aanvraag moeten schrijven om in aanmerking te komen voor onderhavige specifieke uitkering.
De verantwoordingslasten voor provincies worden zoveel mogelijk beperkt door de verantwoording
via SiSa te laten verlopen.
Deze tweede tranche van de specifieke uitkering loopt deels parallel aan de eerste
tranche. De gelden van de eerste specifieke uitkering zijn al aan de provincies uitgekeerd,
maar zij hebben nog tot eind 2023 om de gelden te besteden. Per 1 januari 2023 komt
daar het geld bij op grond van de tweede tranche. De besteding van deze gelden moet
plaatsvinden volgens de nieuwe voorwaarden en mag dus bijvoorbeeld niet meer worden
besteed aan sportbedrijven. Dit heeft gevolgen voor de verantwoording.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
7.2 Financiële gevolgen Rijk
Voor het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed is in totaal € 18 miljoen beschikbaar
op de begroting 2022 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hiervan is € 17 miljoen beschikbaar voor specifieke uitkeringen aan provincies. Het
betreft een specifieke uitkering voor provincies, met één aanvraagperiode en één toekenningsmoment.
De betaling zal eind 2022 of begin 2023 plaatsvinden. Daarnaast is € 1.000.000 beschikbaar
voor de uitvoering van het landelijke ondersteuningsprogramma door RVO.
8. Consultatie en advies
8.1 Preconsultatie
Op 12 april, 19 april en 10 mei 2022 zijn er preconsultatie-bijeenkomsten georganiseerd
met het IPO, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de RVO, de projectleiders
van het eerdere ontzorgingsprogramma en is de regeling afgestemd met de departementen
die maatschappelijke vastgoedeigenaren vertegenwoordigen (VWS en OCW). Tijdens de
bijeenkomsten is er gezamenlijk gekeken naar de wensen en mogelijkheden om met deze
regeling de doelgroep van het oorspronkelijke ontzorgingsprogramma uit te breiden.
Dit heeft ertoe geleid dat er nieuwe doelgroepen zijn opgenomen en eerdere doelgroepen
zijn gewijzigd of aangescherpt. Zo is er op basis van signalen van provincies voor
gekozen om de doelgroep van gemeenten uit te breiden van maximaal 25.000 inwoners
naar maximaal 50.000 inwoners.
8.2 Code interbestuurlijke verhoudingen
De conceptregeling en toelichting zijn op 7 juni 2022 ter consultatie voorgelegd aan
het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen (UvW). Het IPO en de VNG hebben een reactie
gestuurd. Zowel het IPO als de VNG geven aan positief te zijn over de verlenging en
uitbreiding van het huidige ontzorgingsprogramma. Wel hebben de organisaties verschillende
vragen gesteld over de regeling, zorgen geuit en voorstellen gedaan. Hieronder zal
nader worden ingegaan op de binnengekomen voorstellen.
De VNG stelt een andere verdeling van de middelen voor, namelijk een gelijk budget
voor alle provincies. Met de eerdere specifieke uitkering kon elke provincie maximaal
€ 2 miljoen subsidie aanvragen (inclusief BTW). De belangrijkste reden om niet vast
te houden aan de bestaande verdeelsleutel is dat het ontzorgingsprogramma al bestaat
en kosten voor het opzetten van het programma al zijn gemaakt. Deze extra middelen
zijn bedoeld ter uitbreiding van het eerdere programma. Wanneer elke provincie hetzelfde
budget zou krijgen, ontstaat er een oneerlijke verdeling van beschikbaar budget per
eigenaar; immers niet elke provincie heeft hetzelfde aantal maatschappelijke vastgoedeigenaren.
Samen met RVO is een aantal alternatieve verdeelsleutels uitgewerkt. Tijdens de preconsultatie
zijn de verdeelsleutels besproken met de provincies. Het gekozen scenario op basis
van het aantal inwoners heeft het meeste draagvlak. De VNG geeft ook aan bezorgd te
zijn over gebrek aan middelen voor het uitvoeren van de adviezen. Met de komst van
de DUMAVA is er inmiddels een subsidieregeling voor eigenaren van maatschappelijk
vastgoed.
De VNG heeft zorgen geuit over hoe kleinere gemeenten komen tot een meer kosteneffectieve
portefeuilleaanpak. De suggestie is om een verplichting op te nemen waarin specifiek
gemeenten worden ondersteund bij het opstellen van een portefeuilleroutekaart. Het
begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het opstellen van portfeuilleroutekaarten
is een van de activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt. Ook nu al
begeleiden provincies gemeenten hierin.
De VNG vraagt of de eerste tranche verlengd kan worden. Vanwege onder meer de uitbreiding
van de doelgroep is dit niet mogelijk en is een aangepaste, tweede tranche, noodzakelijk.
Het IPO vraagt of het budget van de eerdere regeling overgeheveld kan worden naar
de tweede tranche. Dit is vanwege de doorgevoerde wijzigingen ten opzichte van de
eerste tranche niet mogelijk. Daarnaast vraagt de VNG om gemeenten niet alleen als
vastgoedeigenaar te zien, maar ook een bredere rol vorm te geven richting inwoners
en bedrijven. Verder vraagt zij om een uitbreiding naar andere vraagstukken op het
gebied van onderwijshuisvesting. De bredere rol van gemeenten is indirect al opgenomen
in een van de beoordelingscriteria: de mate waarin de activiteiten aansluiten bij
regionale netwerken en structuren. Ook nu al worden de netwerken van gemeenten benut
door provincies. In de uitvoering van het programma zal hier extra aandacht aan besteed
worden. Ten aanzien van onderwijshuisvesting wordt opgemerkt dat deze regeling bedoeld
is voor het verduurzamen van het vastgoed, maar dat in de praktijk – door organisaties
zoals Ruimte-OK die betrokken zijn – andere vraagstukken ook aan bod komen.
De VNG stelt voor om de visie op het stimuleren van vraagbundeling weer op te nemen
bij de beoordelingscriteria. Vraagbundeling draagt bij aan een kostenefficiënte portefeuilleaanpak,
maar dit is met meerdere vastgoedeigenaren (met één of enkele gebouwen) echter lastig
te realiseren. Trajecten om te verduurzamen moeten dan net bij alle eigenaren gelijk
lopen. Dit maakt het een lastig beoordelingscriterium. Dit betekent niet dat vraagbundeling
niet wordt toegepast. Met name bij inkooptrajecten kunnen eigenaren hier profijt van
hebben. Daarnaast stelt de VNG voor om de volgende punten toe te voegen aan de beoordelingscriteria:
de omvang van de doelgroep; de mate waarin de ontzorging door de provincie aansluit
op de behoefte van de doelgroep; en de wijze waarop de aanpak daarmee daadwerkelijk
bijdraagt aan het doel van de regeling. Dit zit grotendeels al in de beoordelingscriteria.
Alleen de exacte omvang van de doelgroep is voor sommige sectoren lastig in beeld
te brengen.
Het IPO stelt voor om commerciële partijen in de kinderopvang en de eerstelijnszorg
uit te sluiten van de regeling. Dit voorstel wordt niet overgenomen. In overleg met
de provincies is gekozen voor een brede regeling waarbinnen provincies zelf keuzes
kunnen maken, bijvoorbeeld door commerciële partijen uit te sluiten.
8.3 Internetconsultatie
Van 8 juni 2022 tot en met 6 juli 2022 heeft een conceptversie van de regeling in
internetconsultatie voorgelegen. De internetconsultatie heeft in totaal vier reacties
opgeleverd, waarvan drie reacties openbaar zijn. De reacties en de beantwoording daarvan
zijn tevens te raadplegen op www.internetconsultatie.nl.
In een reactie worden twijfels geuit over de effectiviteit van de regeling. Er wordt
aangegeven dat het in de praktijk vaak ontbreekt aan geld om de adviezen uit te voeren.
De suggestie is gedaan om de middelen aan de gemeenten te geven om zelf kennis op
te bouwen of adviseurs in te schakelen, of om het geld via de gemeenten te laten verdelen,
waarbij beter bij het lokale beleid kan worden aangesloten.
Bij de eerste tranche is gekozen voor een structuur van provinciale ontzorgingsprogramma’s,
omdat uit een onderzoek naar vergelijkbare programma`s in andere Europese landen een
decentrale insteek een belangrijke succesfactor bleek te zijn. Uit dit onderzoek kwam
naar voren dat de majeure opgave van het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed
zo ‘behapbaar’ werd gemaakt. Provincies hebben goed zicht op regionale opgaven zoals
groei en krimp, de regionale energiestrategieën en hebben een overzicht van warmteplannen
van gemeenten binnen de provincie. Dit is een belangrijk voordeel ten opzichte van
ontzorgingsprogramma’s op gemeentelijk niveau. Bovendien zijn de provincies beter
in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling te faciliteren dan gemeenten.
Hierdoor kunnen in de toekomst efficiënter en effectiever vastgoedeigenaren worden
ontzorgd. Verder zijn er bijvoorbeeld scholen en zorginstellingen die in meerdere
gemeenten vastgoed in eigendom hebben. De huidige aanpak voorkomt onduidelijkheid
voor deze doelgroepen.
Bij klein maatschappelijk vastgoed wordt de verduurzaming vaak opgepakt door vrijwilligers
of werknemers die een niet-vastgoed gerelateerde achtergrond hebben. Daarom is het
ondersteunen bij het maken van een meerjarenonderhoudsplanning een belangrijke component
bij de ontzorging. Deze begeleiding zorgt voor kennisopbouw bij kleine maatschappelijke
vastgoedeigenaren.
Met de komst van de DUMAVA is er inmiddels een subsidieregeling voor eigenaren van
maatschappelijk vastgoed. Deze subsidie zorg ervoor dat de effectiviteit van het ontzorgingsprogramma
wordt vergroot; kleine vastgoedeigenaren kunnen meedoen met het ontzorgingsprogramma
én subsidie krijgen voor de uitvoering van de adviezen.
In een reactie wordt gevraagd om meer punten toe te kennen aan de uitwerking van de
aanpak bij de beoogde doelgroep en minder aan borging en deling van kennis, omdat
een goede uitwerking uiteindelijk tot resultaat leidt. Deze suggestie is niet overgenomen.
Delen van kennis zorgt ervoor dat er in de toekomst efficiënter en effectiever ontzorgd
kan worden. Ook ontstaat meer inzicht in de sectorale problemen waarop met toekomstig
beleid kan worden ingespeeld.
Een organisatie vraagt aandacht voor gehuurd vastgoed. Gehuurd vastgoed is nu niet
opgenomen in de regeling omdat de begeleiding vanuit het ontzorgingsprogramma gericht
is op de eigenaren van het vastgoed. Zij kunnen immers de investeringsbeslissing nemen
om het advies over verduurzaming daadwerkelijk tot uitvoering te brengen.
Tot slot vraagt een reactie of sportaccommodaties in eigendom van gemeenten uitgesloten
kunnen worden van begeleiding via SportNLGroen. Anders dan in de eerdere regeling
vallen sportbedrijven die gelieerd zijn aan de gemeente niet langer onder de doelgroep
van deze regeling.
9. Inwerkingtreding (artikel 10)
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022 en vervalt met ingang
van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke
uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.
Gezien de doorlooptijden voor regelgeving wordt hiermee niet vastgehouden aan de vaste
minimum invoeringstermijn voor regelgeving. Deze uitzondering is noodzakelijk omdat
het op deze wijze mogelijk wordt gemaakt dat de aanvragen voor een specifieke uitkering
nog dit jaar kunnen worden ingediend en de uitkeringen tijdig kunnen worden verstrekt.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge