TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Deze ministeriële regeling strekt ertoe eigenaren van maatschappelijk
vastgoed te stimuleren om hun vastgoed te verduurzamen. In het Nederlandse
Klimaatakkoord is opgenomen dat eigenaren van maatschappelijk vastgoed een
voorbeeldrol hebben te vervullen en daarmee duurzame gebiedsontwikkeling
aanjagen. Daarnaast is met twaalf maatschappelijke sectoren afgesproken dat er
sectorale routekaarten worden opgesteld.1 In deze routekaarten is beschreven wat het vertrekpunt van de
betreffende sector is en volgens welke planning de sector op een
kosteneffectieve manier toewerkt naar het streefdoel voor 2030 en een
CO2-arme vastgoedportefeuille in 2050. Uit de sectorale routekaarten
is op te maken dat er extra ondersteuning en begeleiding nodig is om de
klimaatdoelen voor het maatschappelijk vastgoed te realiseren.
In de Miljoenennota 2022 heeft het kabinet aangekondigd 6,8 miljard euro
extra uit te geven aan een pakket aan maatregelen voor het klimaat.2 Deze middelen zijn enerzijds bedoeld om uitvoering te geven aan het
Urgenda-vonnis en anderzijds voor het realiseren van doelstellingen uit het
Klimaatakkoord. Als onderdeel van het pakket aan maatregelen is er 525 miljoen
euro ter beschikking gesteld voor het versneld verduurzamen van bestaand
maatschappelijk vastgoed.3 Met deze middelen wil het kabinet een impuls geven aan de
verduurzamingsopgave voor het maatschappelijk vastgoed. Het beschikbare budget
wordt ingezet om het Rijksvastgoed te verduurzamen en om eigenaren van
maatschappelijk vastgoed tegemoet te komen in de kosten die zij maken om te
verduurzamen.
In de zomer van 2021 heeft de Europese Commissie een wetgevingspakket
aangekondigd onder de titel Fit for 55
4. Het pakket is er op gericht om netto broeikasgasemissies tegen 2030
ten opzichte van het niveau van 1990 met minstens 55 procent te verlagen. De
specifieke maatregelen voor maatschappelijk vastgoed laten zien dat ook de
Europese Commissie een voorbeeldrol verwacht van eigenaren van maatschappelijk
vastgoed.
In het coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, voortuitkijken naar de
toekomst' dat op 15 december 2021 is gepresenteerd is aangegeven dat de
klimaatdoelstelling in de Klimaatwet zal worden aangescherpt van 49% naar 55%
CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Het kabinet heeft in het
regeerakkoord afgesproken zich in het beleid te richten op een hogere opgave,
wat neerkomt op circa 60% in 2030.5 Daarvoor is een indicatief additioneel bedrag van 2,75 miljard euro
opgenomen voor het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed tot en met
2030.
2. Inhoud van de regeling
2.1 Doel van de regeling
Het doel van deze regeling is het tempo voor verduurzaming van het
maatschappelijk vastgoed te verhogen door eigenaren van maatschappelijk
vastgoed te stimuleren om te investeren in verduurzamingsmaatregelen binnen de
bestaande vastgoedvoorraad. Via de regeling kunnen eigenaren van
maatschappelijk vastgoed tegemoet worden gekomen bij de kosten die zij maken
bij het uitvoeren van combinaties van verduurzamingsmaatregelen die bijdragen
aan het verbeteren van de energieprestatie van een gebouw en
CO2-emissiereductie tot gevolg hebben. Op deze wijze wordt er een
bijdrage geleverd aan de bijgestelde klimaatdoelstelling van 55%
CO2-reductie in 2030 en worden eigenaren van maatschappelijk
vastgoed ondersteund bij de voorbeeldrol die van hen wordt verwacht.
2.2 Doelgroep van de regeling
De doelgroep eigenaren van maatschappelijk vastgoed is zeer divers en
uiteen te zetten in verschillende sectoren met een eigen karakter,
maatschappelijke doelstelling, (huisvestings-)behoefte en
bekostigingsstructuur. Concreet gaat het om sectoren zoals decentrale overheid,
onderwijs, zorg- en welzijnsinstellingen en Rijksmonumenten. Maatschappelijke
instellingen kunnen kleinschalig georganiseerd zijn met één of enkele gebouwen
in eigendom en zonder specifieke inhoudelijke kennis over vastgoedmanagement en
verduurzaming, soms geleid door vrijwilligers. Aan de andere kant van het
spectrum zijn er instellingen met grote vastgoedportefeuilles en met een
professionele interne vastgoedorganisatie. Deze organisatorische uitersten
hebben verschillende behoeften als het gaat om ondersteuning bij het
verduurzamen van maatschappelijk vastgoed. Naast deze regeling is er voor
kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren een ontzorgingsprogramma opgezet
waarmee zij geholpen kunnen worden met duurzaamheidsadvies en het opstarten van
verduurzamingsprojecten. Daarnaast kunnen alle maatschappelijke instellingen
voor advies terecht bij het Kennis- en Innovatieplatform verduurzaming
maatschappelijk vastgoed. Van eigenaren met een grote vastgoedportefeuille
wordt verwacht dat zij, in lijn met het klimaatakkoord,
portefeuilleroutekaarten en uitvoeringsprogramma’s opstellen.
Vanwege de grote diversiteit en uiteenlopende behoeften binnen de doelgroep
is er behoefte aan een duidelijke afbakening van de doelgroep en aan
controlemogelijkheden om er zeker van te zijn dat er niet door oneigenlijke
partijen subsidie wordt aangevraagd. In deze regeling wordt de definitie van
maatschappelijk vastgoed gehanteerd om te bepalen welke eigenaren van
maatschappelijk vastgoed in aanmerking komen voor een subsidieaanvraag. Enkel
eigenaren die vallen onder de definitie maatschappelijk vastgoed komen in
aanmerking.
Onder maatschappelijk vastgoed wordt verstaan:
-
• Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van provincies, gemeenten en
waterschappen;
-
○ Gebouwde onroerende zaken met een publieksfunctie die in eigendom van
rechtspersonen, waarvan alle aandelen gehouden worden door een gemeente of een
provincie vallen ook onder deze definitie.
-
○ De regeling is niet bedoeld voor gebouwde onroerende zaken in eigendom van
waterschappen die ingezet worden ten behoeve van (riool)gemalen of andere
industriële functionaliteiten. De regeling is gericht op gebouwde onroerende
zaken die in hoofdzaak worden ingezet voor het huisvesten van maatschappelijke
activiteiten.
-
• Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van onderwijsinstellingen in het
funderend onderwijs (primair, voortgezet en speciaal onderwijs) en in het
beroepsonderwijs (middelbaar- en hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk
onderwijs);
-
○ In het funderend onderwijs kan er sprake zijn van een scheiding tussen het
juridisch eigendom dat belegd is bij schoolbesturen en het economisch eigendom
dat belegd is bij een gemeente. In deze regeling komen beide instellingen in
aanmerking voor een subsidieaanvraag. Het is aan het betreffende schoolbestuur
en gemeente om gezamenlijk te bepalen wie de aanvraag doet.
-
○ Op basis van de Wet op het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk
onderzoek worden ook academische ziekenhuizen gerekend tot deze doelgroep.
-
• Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van zorginstellingen, zoals
algemene ziekenhuizen, eerstelijnszorgaanbieders en langdurige
zorgaanbieders;
-
• Een gebouwde onroerende zaak in eigendom van culturele instellingen met een
culturele algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI-status);
-
○ Deze doelgroep kent subcategorieën met een overwegend commerciële
bedrijfsmatige insteek. Er is daarom gekozen om op basis van het register voor
culturele algemeen nut beogende instellingen te bepalen en te controleren welke
instellingen in aanmerking komen voor subsidie.
-
○ In enkele gevallen is het eigendom van het maatschappelijk vastgoed
ondergebracht bij een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon die beschikt
over de ANBI-status). In deze gevallen dient te worden aangetoond dat de
rechtspersoon die als eigenaar de aanvraag doet gelieerd is aan een instelling
met een culturele ANBI-status.
-
• Rijksmonumenten. Deze regeling is gericht op maatschappelijk vastgoed in de
zin van utiliteitsgebouwen. Voor Rijksmonumenten die als woonhuis gebruikt
worden zijn andere regelingen beschikbaar. In de eerste tranche wordt enkel
gekeken naar gebouwen met een Rijksmonument-status. Eigenaren van gemeentelijke
en provinciale monumenten kunnen wel in aanmerking komen als zij voldoen aan
een van de overige punten van de definitie van maatschappelijk vastgoed.
-
• Een gebouwde onroerende zaak met publieksfunctie in eigendom van
kerkgenootschappen, stichtingen, verenigingen of coöperaties, waaronder in elk
geval behoort een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis of
gemeenschapscentrum.
2.3 Opzet van de regeling
Om eigenaren van maatschappelijk vastgoed tegemoet te komen wordt er
ingezet op een meerjarige regeling waarbij op termijn mogelijk ook een deel van
de indicatieve additionele middelen uit het coalitieakkoord worden ingezet tot
en met 2030. Het huidige budget is beschikbaar gesteld via de Miljoenennota
2022 en is verdeeld over de begrotingsjaren 2022, 2023 en 2024. Deze regeling
heeft betrekking op de eerste aanvraagronde voor het jaar 2022 en 2023 en heeft
een subsidieplafond van 150 miljoen euro.
In 2024 volgt er een wijzigingsregeling met een nieuwe aanvraagronde. Door
het gefaseerd inzetten van de beschikbare middelen wordt de mogelijkheid
gecreëerd om lessen te leren uit de voorgaande aanvraagronde en wijzigingen aan
te brengen waardoor de regeling beter toegespitst kan worden op de behoefte van
de doelgroep.
2.4 Soorten maatregelen
2.4.1 Combinaties van maximaal drie maatregelen
Eigenaren kunnen een aanvraag doen voor maximaal drie
verduurzamingsmaatregelen, zij maken daarbij gebruik van een in bijlage 3
opgenomen lijst met in aanmerking komende maatregelen.
Aanvullend op de subsidie voor verduurzamingsmaatregelen kunnen aanvragers
subsidie krijgen voor het energieadvies dat wordt ingediend bij de
subsidieaanvraag of voor het opstellen van een energielabel na het uitvoeren
van de verduurzamingsmaatregelen.
De maatregelenlijst uit bijlage 3 is gedestilleerd uit maatregelen van de
energielijst van de Energie-investeringsaftrek (EIA), de
milieu-investeringsaftrek (MIA) en aangevuld met maatregelen die geschikt zijn
voor onderdelen van het maatschappelijk vastgoed, zoals specifieke maatregelen
en technische specificaties die toegespitst zijn op Rijksmonumenten. Met de
mogelijkheid om een tegemoetkoming aan te vragen voor een combinatie van
maatregelen wordt beoogd de regeling toegankelijk te maken voor kleine
instellingen. Kleinschalig georganiseerde vastgoedeigenaren hebben over het
algemeen minder mogelijkheden om verduurzamingsmaatregelen voor te financieren,
om integrale projecten te organiseren en om relatief dure maatwerkadviezen op
te laten stellen.
Bij een subsidieaanvraag wordt verwacht dat er een energieadvies is
opgesteld. In het energieadvies moet worden onderbouwd waarom er voor een
specifieke combinatie van maatregelen wordt gekozen, welk potentieel effect dat
heeft op het energieverbruik en wordt er een inschatting gemaakt welke kosten
daarmee gemoeid zijn. Binnen het kader van energieadviezen zoals beschreven in
bijlage 3 is het voor aanvragers mogelijk om een laagdrempelig energieadvies in
te dienen of om gegevens over te nemen uit soortgelijke rapportages. Dit kan
bijvoorbeeld via een advies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk
vastgoed, via de subsidie verduurzaming MKB of een energiescan of een
vastgestelde portefeuilleroutekaart. Voorwaarde is dat de gegevens die gebruikt
worden niet ouder zijn dan 12 maanden.
2.4.2 Een integraal project
Bij een integraal project kan er subsidie voor een pakket aan
verduurzamingsmaatregelen worden aangevraagd. Aanvullend op de subsidie voor
een pakket aan verduurzamingsmaatregelen kunnen aanvragers subsidie krijgen
voor een maatwerkadvies dat wordt ingediend bij de subsidieaanvraag of voor het
opstellen van een energielabel na het uitvoeren van een integraal
verduurzamingsproject. Voor het maatwerkadvies, de Building Research
Establishment Environmental Assessment Method (BREEAM-assessment) en de
Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw (GPR Gebouw) geldt dat het advies
opgesteld wordt door een erkend en onafhankelijk adviseur. Voor duurzaam
monumenten advies geldt dat het onderzoek wordt uitgevoerd volgens de in de
beroepsgroep geldende normen. met dien verstande dat daarbij rekening wordt
gehouden met de monumentale waarden op basis van een door een bouw- of
architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden.
Hierbij kan worden gewezen op de uitvoeringsrichtlijn Bouwkundig advies
monumenten (URL 2001), beheerd door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit
Monumentenzorg (ERM). Deze uitvoeringsrichtlijn en meer informatie over
verduurzaming van monumenten, is te vinden op de website van de ERM:
www.stichtingerm.nl.
Integrale projecten zijn over het algemeen complex van aard. Naast het
verduurzamen van het gebouw zijn er vaak andere opgaven die gerealiseerd moeten
worden. Van integrale projecten bij bestaand maatschappelijk vastgoed kan
sprake zijn als er bijvoorbeeld een moment van grootschalig onderhoud of
levensduur verlengende renovatie gepland staat.
Op basis van een erkend of gecertificeerd advies kunnen aanvragers subsidie
aanvragen voor alle kosten die binnen een project verbonden zijn aan het
verbeteren van de energieprestatie van een gebouw. Dit geeft zekerheid aan de
aanvrager en aan de controlerende instantie dat de subsidie-uitkering
betrekking heeft op de voor de aanvrager gewenste maatregelen.
De frequentie van investeringen op het niveau van grootschalig onderhoud of
levensduur verlengende renovatie ligt op ongeveer één keer in de 20 jaar. Dit
betekent dat er bij integrale projecten waar nu een aanvraag voor wordt gedaan
rekening gehouden moet worden met klimaatdoelstellingen en normering op lange
termijn. Om dit te ondervangen wordt er bij integrale projecten een hoog
ambitieniveau verwacht die in lijn ligt met de klimaatdoelstellingen van het
kabinet.
3. Relatie met andere wet- en regelgeving
3.1 Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit)
Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit (en de daaraan ten grondslag
liggende Kaderwet overige BZK-subsidies). Het Kaderbesluit bevat bepalingen die
zich richten tot degene die subsidie aanvraagt of ontvangt. In voorkomend geval
zullen subsidieaanvragers of – ontvangers daarom met regels uit het
Kaderbesluit te maken krijgen, ook wanneer die regels niet expliciet zijn
genoemd in deze regeling. Waar nodig, zijn de regels die gelden op grond van
het Kaderbesluit toegelicht.
3.2 Staatssteunrecht
Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te
kwalificeren zijn als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed
uitgelegd te worden; het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder
winstoogmerk) kan er al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. Niet
iedere doelgroep die in aanmerking komt voor deze regeling geldt als een
onderneming. Zo vallen de decentrale overheden en onderwijsinstellingen in
principe buiten het staatssteunverbod. Echter de inschakeling van derden voor
investeringen of adviesdiensten zijn activiteiten en de uiteindelijke
begunstigden zijn dan de ondernemingen die deze diensten aanbieden. Vandaar dat
het staatsteunrecht direct of indirect voor de hele doelgroep van toepassing
is. Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van het
Europees recht gerechtvaardigd moeten worden.
3.2.1 Algemene Groepsvrijstellingsverordening
Het deel ‘Steun voor milieubescherming’ van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) geeft de mogelijkheid om subsidie
voor de kosten van energiebesparende maatregelen (artikel 38) en subsidie voor
de kosten uit energie uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 41) te
verstrekken. De AGVV stelt daarbij voorwaarden, zo heeft het onder meer tot
gevolg dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend effect van de
subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten van de
activiteiten kunnen worden aangevraagd.
Daarnaast dient voor verlening van deze subsidie te worden vastgesteld dat
er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel
2, achttiende lid, van de AGVV. Ook mag er geen sprake zijn van een onderneming
ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld
in artikel 1, vierde lid, onder a, van de AVGG. Om hieraan te voldoen zijn deze
voorwaarden opgenomen als afwijzingsgronden in de artikel 11 en 18.
Om gebruik te kunnen maken van deze groepsvrijstelling in de AGVV mag
maximaal 30% van de kosten voor energiebesparende maatregelen of voor energie
uit hernieuwbare energiebronnen worden gesubsidieerd.
Specifiek voor energiebesparende maatregelen geldt dat in het geval van
renovatie de in aanmerking komende kosten tot een vermindering van ten minste
20% van de vraag naar primaire energie zullen moeten leiden, en tot besparingen
van primaire energie van ten minste 10% in vergelijking met de drempel die voor
de vereisten van bijna-energieneutrale gebouwen is vastgesteld in de nationale
maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement
en de Raad.
3.2.2 De-minimisverordening
In deze subsidieregeling wordt gebruik gemaakt van de
de-minimisverordening. De de-minimisverordening gaat uit van de gedachte dat de
staatssteun is gerechtvaardigd door de beperkte hoogte ervan. Dit kader geeft
daarom een maximum voor het bedrag dat de subsidieontvanger mag ontvangen aan
de-minimissteun (€ 200.000 per drie belastingjaren). Hierbij is van belang dat
alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is
verstrekt op grond van andere subsidieregelingen van het Rijk of de decentrale
overheid. De de-minimissteun mag, in tegenstelling tot steun op grond van de
AGVV, ook worden verleend op het moment dat de activiteiten lopende zijn of al
zijn afgerond.
3.2.3 Cumulatie in de zin van de AGVV en de-minimisverordening
Samenloop van subsidies is toegestaan, behoudens hetgeen bepaald is in de
artikelen 11 en 18, en mits voor dezelfde activiteiten geen subsidie wordt
verkregen via andere regelingen of andere bestuursorganen. Voor aanvragen die
gerechtvaardigd worden door de AGVV geldt het maximum van 30% van de
subsidiabele kosten of maximaal 2,5 miljoen euro per aanvraag. Bij aanvragen
die gerechtvaardigd worden door de de-minimisverordening mag er, zoals eerder
aangegeven, niet meer dan € 200.000 aan zogenoemde de-minimissteun worden
verleend per drie belastingjaren. Bij het toetsen van cumulatie van staatssteun
kunnen echter meerdere staatssteunkaders en -regels een rol spelen. Deze
regeling controleert daarom niet op samenloop met andere subsidies die later
worden aangevraagd dan de subsidie op grond van deze regeling, op subsidies die
vallen binnen een ander staatssteunkader of op subsidies voor andere
activiteiten. De rechtmatigheid van de verstrekking van die andere subsidies
zal bij de betreffende aanvragen van die subsidies getoetst (moeten)
worden.
3.3 Bouwbesluit 2012 / Besluit Bouwwerken Leefomgeving (hierna: Bbl)
Het is vanaf 1 januari 2023 verboden om een kantoorgebouw in gebruik te
nemen of te gebruiken zonder een geldig energielabel als bedoeld in het Besluit
energieprestatie gebouwen met een maximumwaarde voor primair fossiel
energiegebruik van 225 kWh/m² jr, bepaald volgens NTA 8800. Om te voorkomen dat
deze regeling wordt ingezet om te voldoen aan deze wettelijke verplichting
kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed deze regeling niet gebruiken voor
kantoorgebouwen als het gebouw niet aantoonbaar voldoet aan deze
grenswaarde.
3.4 Besluit energieprestatie gebouwen /Bbl
In het Besluit energieprestatie gebouwen is opgenomen dat gebouwen met een
gebruiksoppervlak groter dan 250 m² die in gebruik zijn bij een
overheidsinstellingen die veelvuldig door het publiek bezocht worden een geldig
energieprestatiecertificaat op een zichtbare plaats moeten aanbrengen. Omdat
deze regeling ook betrekking heeft op de openbare lichamen, provincies,
gemeenten en waterschappen is het mogelijk dat er een aanvraag wordt gedaan
voor gebouwen die aan deze verplichting moeten voldoen. Indien dit het geval is
dient de aanvrager verplicht een verwijzing op te nemen naar het geldige
energieprestatiecertificaat. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat
dit besluit op in Bbl.
3.5 Activiteitenbesluit milieubeheer (Energiebesparingsplicht)
Het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht bedrijven en instellingen om
alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of
minder uit te voeren. Dit is de energiebesparingsplicht. Deze geldt voor
bedrijven en instellingen (Wet milieubeheer-inrichtingen) die per jaar vanaf
50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas of een equivalent daarvan
verbruiken. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat dit besluit op in
het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Voor instellingen die een aanvraag doen voor een gebouw dat moet voldoen
aan de energiebesparingsplicht gelden aanvullende maatregelen. Zo zijn erkende
maatregelen die een onderdeel vormen van de energiebesparingsplicht uitgesloten
van subsidie.
3.6 Verhouding tot andere subsidieregelingen
3.6.1 Ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed
Kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kunnen voor het verduurzamen van
hun gebouwen terecht bij het ontzorgingsprogramma binnen hun provincie. Via dit
programma kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed gebruik maken van
advies en ondersteuning op maat. Deze diensten worden kosteloos beschikbaar
gesteld. Kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren kunnen daarom gebruik maken
van zowel het ontzorgingsprogramma als van deze regeling.
3.6.2 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) voor
zakelijke gebruikers
Via de ISDE kunnen zakelijke gebruikers, waaronder maatschappelijke
instellingen, een financiële tegemoetkoming krijgen voor
duurzaamheidsmaatregelen die gericht zijn op het produceren van duurzame
energie of het aansluiten op een warmtenet. Deze specifieke maatregelen zijn
ook opgenomen als subsidiabele maatregelen in deze regeling. Aanvragers hebben
geen recht op subsidie voor maatregelen waar via de ISDE al een subsidie voor
is verstrekt.
3.6.3 Energie Investeringsaftrek (EIA) en Milieu Investeringsaftrek
(MIA)
De EIA en MIA zijn fiscale aftrekregelingen. De regeling biedt direct
financieel voordeel aan ondernemers die investeren in energiebesparende
bedrijfsmiddelen en duurzame energie. Naast de afschrijving mag voor deze
investeringen een extra bedrag afgetrokken worden van de winst.
Maatschappelijke instellingen die in Nederland inkomsten- of
vennootschapsbelasting betalen komen in aanmerking voor de EIA en/ of MIA. Van
deze instellingen wordt verwacht dat zij van deze regelingen gebruik maken en
zij komen daarom niet in aanmerking voor deze regeling.
3.6.4 Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA)
De BOSA is bedoeld voor amateursportorganisaties. Deze organisaties kunnen
subsidie aanvragen voor bouw- en onderhoudskosten van sportaccommodaties en
aanschaf van sportmaterialen. Onderdeel van deze regeling is een aanvullende
subsidie voor verduurzamingsmaatregelen, waaronder energiemaatregelen. Omdat
amateursportorganisaties aanspraak kunnen maken op de BOSA komen zij niet in
aanmerking voor deze regeling.
3.6.5 Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUViS)
De SUViS is een specifieke uitkering aan gemeenten om het binnenklimaat van
bestaande schoolgebouwen te verbeteren. Het gaat om de financiering van bouw-
en installatiekosten. De activiteiten die in het kader van SUViS gesubsidieerd
kunnen worden hebben een overlap met enkele maatregelen in bijlage 3. Daarnaast
kunnen projecten zoals bedoeld in de SUViS gezien worden als integrale
projecten. Om overlap tussen beide regelingen te voorkomen komen projecten waar
een SUViS aanvraag voor is beschikt niet in aanmerking voor subsidie voor een
integraal projecten binnen deze regeling. Het is wel mogelijk om een aanvraag
te doen voor combinaties van maatregelen zolang deze geen betrekking hebben op
het verbeteren van het binnenklimaat. Maatregelen die niet mogen worden
opgevoerd betreffen in ieder geval de onderdelen D3 tot en met D8 uit de
bijlage.
3.6.6 Subsidie instandhouding rijksmonumenten (Sim)
De Sim is bedoeld voor eigenaren van Rijksmonumenten die geen woonhuis
zijn. Via deze regeling kunnen zij aanspraak maken op subsidie voor het in
stand houden van een monument en voor het laten uitvoeren van
verduurzamingsonderzoeken. Indien er een beschikking is afgegeven voor een
verduurzamingsonderzoek in het kader van de Sim dan is het niet toegestaan dat
deze kosten worden opgenomen in deze regeling.
3.6.7 Subsidie verduurzaming MKB (SVM)
De SVM is bedoeld voor mkb-ondernemingen met maximaal 250 fte en een
maximale jaaromzet van 50 miljoen euro. Via deze regeling kunnen
mkb-ondernemingen aanspraak maken voor subsidie voor het laten opstellen van
een energieadvies en voor ondersteuning bij het nemen van minimaal één
verduurzamingsmaatregel. Het is voor sommige eigenaren van maatschappelijk
vastgoed ook mogelijk om gebruik te maken van deze regeling. Indien er een
beschikking is afgegeven voor een energieadvies en voor ondersteuning in het
kader van de SVM dan is het niet toegestaan dat deze kosten worden opgenomen in
deze regeling.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(hierna: RVO), in mandaat van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (hierna: de Minister voor VRO). Dit houdt in dat RVO de aanvragen
ontvangt en beoordeelt en de beschikkingen verstuurt. De aanvragen tot
subsidieverlening en vaststelling zullen zoveel mogelijk geautomatiseerd
beoordeeld worden op basis van bekende en gevraagde gegevens. Voor de
staatssteuntoets kan gebruik worden gemaakt van een op de RVO-site beschikbaar
gestelde de-minimisverklaring. RVO houdt toezicht op de ingediende aanvragen en
zal ook steekproefsgewijs handhavingscontroles doen. De handhavingscontroles
kunnen deskcontroles en controles op locatie zijn.
Subsidieaanvragen lager dan 25.000 euro worden direct vastgesteld. De
aanvrager geeft in een tijdsplanning die wordt ingediend conform artikel 11,
derde lid, onderdeel d, van het Kaderbesluit aan wanneer verwacht wordt dat de
verduurzamingsmaatregelen zijn uitgevoerd. Als later blijkt dat de maatregelen
niet zijn uitgevoerd kan de subsidievaststelling worden gewijzigd dan wel
ingetrokken en de teveel betaalde subsidie worden teruggevorderd.
Bij aanvragen vanaf 25.000 euro wordt er conform aanwijzing 15 van de
Regeling vaststelling aanwijzingen voor subsidieverstrekking bij het verzoek
tot vaststelling een (bestuurs-)verklaring inzake werkelijke kosten en
opbrengsten gevraagd. De verwachting is dat er bij grotere aanvragen sprake zal
zijn van langere doorlooptijden. Veel eigenaren kunnen pas overgaan tot
besluitvorming als er zekerheid is over het verkrijgen van subsidie. Eigenaren
van maatschappelijk vastgoed moeten vervolgens in veel gevallen
aanbestedingstrajecten doorlopen die extra tijd in beslag nemen. Vanwege sterke
prijsontwikkelingen in de bouwsector en de doorlooptijd tussen subsidieaanvraag
en inkoop is het moeilijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie
realistisch te begroten.
De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag
voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies
over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten,
na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen
van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de
subsidie lager vastgesteld. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan
begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd.
Steekproefsgewijs kan RVO de opgegeven totalen controleren.
Bij subsidieaanvragen vanaf 25.000 euro geldt ook dat de aanvrager door
middel van een tijdsplanning die moet worden ingediend conform artikel 11,
derde lid, onderdeel d, van het Kaderbesluit aan wanneer verwacht wordt dat de
verduurzamingsmaatregelen zullen zijn uitgevoerd. Als later blijkt dat de
maatregelen niet zijn uitgevoerd kan de subsidievaststelling worden gewijzigd
dan wel ingetrokken en de teveel betaalde subsidie worden teruggevorderd.
5. Gevolgen
Via deze regeling worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed ondersteund
bij het vervullen van de beoogde voorbeeldrol zoals deze is beoogd in het
Klimaatakkoord en door de Europese Commissie. De lasten zijn direct gerelateerd
aan investeringen die eigenaren van maatschappelijk vastgoed doen. Er ontstaan
geen lasten voor burgers en voor bedrijven die niet gerelateerd zijn aan
maatschappelijk vastgoed.
Op basis van de maximale steunintensiteit van 30% en het beschikbare
subsidieplafond van 51,8 miljoen euro wordt er ingeschat dat de eigenaren van
maatschappelijk vastgoed ongeveer 100 miljoen euro zelf investeren in het
verduurzamen van maatschappelijk vastgoed.
De uitvoering van de regeling door RVO heeft effect voor de lasten van de
overheid. Deze lasten worden geschat op € 2.112.000 euro, wat neerkomt op 1,4%
van het subsidiebedrag.
Een inschatting van het milieueffect dat gerealiseerd wordt door alle
verduurzamingsmaatregelen die via deze regeling worden uitgevoerd is circa 222
kiloton koolstofdioxide-reductie in 2024.
5.1 Regeldrukgevolgen
De administratieve lasten bestaan uit de kosten van de
informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als
een eigenaar van maatschappelijk vastgoed besluit subsidie op basis van deze
regeling aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting en de inspanning
levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk de administratieve lasten
beperkt te houden. De informatieverplichtingen die voortvloeien uit een
subsidieaanvraag zijn afhankelijk van de activiteit waarvoor subsidie wordt
aangevraagd en van de hoogte van het subsidiebedrag.
Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen subsidie aanvragen voor hun
gebouw. Ze dienen een subsidieaanvraag in voordat ze maatregelen nemen aan het
gebouw.
Eigenaren die minder dan 25.000 euro aan subsidie aanvragen, krijgen de
subsidie meteen vastgesteld en uitbetaald. Eigenaren die meer dan 25.000 euro
aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Ze krijgen
een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen aan het gebouw
krijgen ze een definitieve subsidievaststelling.
Bij een aanvraag moeten de eigenaren onder andere het adres of de
kadastrale aanduiding, de postcode(s), huisnummer(s) en toevoeging van het te
verduurzamen gebouw, aangeven. Verder moeten ze op basis van een onafhankelijk
energieadvies aangeven welke maatregelen ze gaan uitvoeren. Bij de aanvraag
moeten ze een investeringsbegroting en planning indienen. Bij aanvragen boven
de 25.000 euro moeten ze, bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen
verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte
kosten.
In de eerste aanvraagronde worden er ongeveer 3200 aanvragen verwacht. Er
wordt rekening gehouden met het feit dat uiteindelijk 10% van de aanvragen niet
zal leiden tot een verzoek tot vaststelling of een goedgekeurde vaststelling.
Uit eerdere regelingen blijkt dat een klein deel van de projecten niet wordt
gerealiseerd of dat projecten worden afgewezen bij de vaststelling. De totale
administratieve lasten voor deze aanvragen worden daarmee geschat op 846.720
euro. Dit is ongeveer 0,56% van het beschikbare subsidieplafond van 150.000
miljoen euro in de eerste aanvraagronde.
5.2 Gevolgen voor Caribisch Nederland
Het is voor Caribisch Nederland niet mogelijk om gebruik te maken van deze
regeling. De verwachting is dat de huidige opzet van de regeling in beperkte
mate aansluit op de ondersteuningsbehoefte van eigenaren van maatschappelijk
vastgoed in Caribisch Nederland en dat de verduurzamingsmaatregelen in de
maatregelenlijst in beperkte mate aansluiten op de klimatologische
omstandigheden in Caribisch Nederland. Er moet nader worden onderzocht op welke
wijze deze eigenaren het beste ondersteund kunnen worden en welke
verduurzamingsmaatregelen van toegevoegde waarde zijn op de klimatologische
omstandigheden die zich voordoen in Caribisch Nederland. Om op termijn een
gelijkwaardig effect met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau
te borgen zal in het najaar een interdepartementale werkgroep voor
maatschappelijk vastgoed in Caribisch Nederland worden opgezet die met dit
vraagstuk aan de slag gaat. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de
voorbereiding en het wijzigingstraject voor de tweede aanvraagronde van deze
regeling.
6. Advies en consultatie
6.1 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen
omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
6.2 Preconsultatie
Op 12 januari 2022 en 24 februari 2022 zijn er preconsultatie-bijeenkomsten
georganiseerd met vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke
sectoren. Tijdens de bijeenkomsten is er gezamenlijk gekeken naar hoe de
regeling ingericht moet worden zodat deze optimaal aansluit op de behoefte van
de doelgroep. Dit heeft ertoe geleid dat er goed is gekeken naar de
uiteenlopende behoefte van kleine vastgoedeigenaren en grote vastgoedeigenaren.
Daarom is er gekozen om zowel de mogelijkheid voor subsidie voor een combinatie
van losse maatregelen als de mogelijkheid voor een subsidie voor een integraal
verduurzamingsproject op te nemen in de regeling.
6.3 Code interbestuurlijke verhoudingen
De conceptregeling en toelichting zijn op 17 maart 2022 ter consultatie
voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Het IPO en de
VNG hebben een reactie gestuurd. Zowel het IPO als de VNG hebben verschillende
vragen en opmerkingen gemaakt over de regeling, hebben verzocht om deze vragen
te beantwoorden en de adviezen zoveel als mogelijk over te nemen.
De VNG geeft in algemene zin aan dat het beschikbare bedrag niet toereikend
is om de totale omvang van de verduurzamingsopgave van het maatschappelijke
vastgoed te realiseren. Daarnaast geven zij aan dat met de positie van
gemeenten in de regeling als onderdeel van een brede doelgroep van
maatschappelijke vastgoedeigenaren niet geheel recht wordt gedaan aan de
positie en verantwoordelijkheid van gemeenten in het algemeen en in het
bijzonder in de energietransitie: de regierol gebouwde omgeving en de
voorbeeldrol in het maatschappelijk vastgoed. De VNG heeft verzocht om in
gesprek te gaan over aanvullende instrumenten waarmee de opgave voor het
gemeentelijke vastgoed programmatisch en portefeuillegericht kan worden
aangepakt in tegenstelling tot de huidige opzet die gericht is op individuele
gebouwen van eigenaren van maatschappelijk vastgoed.
Inhoudelijk doet de VNG een aantal suggesties om de regeling te verruimen.
De volgende punten zijn, als dan niet in aangepaste vorm, overgenomen in de
regeling:
-
– De regeling geldt niet voor gebouwen waarin (riool)gemalen gevestigd
zijn;
-
– De regeling is beschikbaar voor gebouwde onroerende zaken jonger dan 10
jaar;
-
– De realisatietermijn voor zowel combinaties van maatregelen als integrale
projecten is verruimd;
-
– Het doorrekenen van dakconstructie als subsidiabele kosten is opgenomen in
de regeling.
Het IPO geeft aan positief te zijn over de regeling. Een belangrijk
aandachtspunt is dat de regeling goed moet aansluiten op het
ontzorgingsprogramma voor kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren dat wordt
uitgevoerd voor de provincies. Het IPO heeft drie suggesties gegeven voor het
aanpassen van de regeling:
-
– De geldigheidstermijn van energie- en duurzaamheidsadviezen te verruimen of
te schrappen en de mogelijkheid te bieden om de kosten voor aanvullend advies
te subsidiëren. Dit is overgenomen.
-
– Het stapelen van provinciale subsidies en deze Rijkssubsidie mogelijk te
maken. Het is in principe niet mogelijk om subsidies voor dezelfde
verduurzamingsmaatregelen te combineren met deze regeling omdat de AGVV dat
niet toelaat. Het uitgangspunt hierbij is dat de maximale steunintensiteit van
de regeling niet overschreden mag worden. Het is wel mogelijk via een andere
regeling subsidie aan te vragen voor verduurzamingsmaatregelen die niet zijn
opgevoerd in deze regeling en deze in de uitvoering met elkaar te
combineren.
-
– Het verhogen van de subsidiepercentages en het verlagen van de
minimumhoogte van de subsidieaanvraag voor kleine maatschappelijke
vastgoedeigenaren. Na de eerste aanvraagronde zal worden geëvalueerd of het
aanpassen van de regeling voor de tweede ronde vanaf 2024 noodzakelijk is om
kleine vastgoedeigenaren tegemoet te komen.
6.4 Internetconsultatie
Van 1 april 2022 tot en met 29 april 2022 heeft een conceptversie van de
subsidieregeling in internetconsultatie voorgelegen. Tijdens de consultatie is
aan respondenten gevraagd om een algemene reactie te geven op de regeling als
geheel en een inhoudelijke reactie op de hoofdstukken twee en drie, de
maatregelenlijst en op de definitie van maatschappelijk vastgoed. De
internetconsultatie heeft in totaal 49 individuele reacties opgeleverd, waarvan
39 reacties openbaar zijn. Alle sectoren die onderdeel vormen van de beoogde
doelgroep zijn vertegenwoordigd in de reacties. De opmerkingen en suggesties
komen grotendeels overeen met de reacties van de VNG en van het IPO. Er is een
consultatieverslag gepubliceerd op de internetconsultatiewebsite.6 In het verslag wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de
binnengekomen reacties met een reactie namens het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
In algemene zin geven de respondenten aan dat zij enthousiast zijn dat er
een stimuleringsregeling komt die aansluit op de behoefte van maatschappelijke
vastgoedeigenaren die geen gebruik kunnen maken van fiscale regelingen zoals de
Energie-investeringsaftrek (EIA). Ook geven enkele respondenten aan dat de
conceptregeling duidelijk is van opzet.
6.4.1 Wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie
6.4.1.1 Wijzigingen in de hoofstukken 2 en 3
Op basis van de algemene reacties en de inhoudelijke reacties op de
hoofdstukken twee en drie zijn de volgende onderdelen in de regeling gewijzigd
of toegevoegd:
-
– In de definitie van ‘gebouwde onroerende zaak’ is verduidelijkt dat een
aanvraag op grond van deze regeling geen betrekking mag hebben op de
gebruiksfunctie wonen;
-
– In de artikelen 10 en 17 is de geldigheidstermijn voor een energieadvies of
een ander verduurzamingsadvies verruimd van maximaal twaalf maanden oud tot
maximaal 36 maanden oud;
-
– In de artikelen 11 en 18 is opgenomen dat een aanvraag geen betrekking mag
hebben op een kantoor dat niet beschikt over een energielabel C;
-
– In de artikelen 12 en 19 is de uitvoeringstermijn verruimd met twaalf
maanden. Voor verduurzamingsmaatregelen geldt nu een termijn van 24 maanden met
een optie om 12 maanden te verlengen. Voor integrale projecten geldt nu een
termijn van 36 maanden met een optie om 12 maanden te verlengen.
-
– In de artikelen 12 en 19 is ook opgenomen dat bij maatschappelijk vastgoed
dat opgeleverd is vanaf 2012 de activiteiten ten minste moeten leiden tot het
verduurzamen van de warmtevoorziening ter vervanging van de aansluiting op
gas.
6.4.1.2 Wijzigingen van de definitie maatschappelijk vastgoed
-
– Voor de zorgsector zijn de AGB codes zijn vervallen en vervangen door een
lijst van SBI codes. Het gebruik van AGB-codes is vanwege rechtsgevolgen op
basis van een privaatrechtelijke beslissing niet wenselijk;
-
– De rechtspersoon kerkgenootschap is toegevoegd aan het onderdeel gebouwde
onroerende zaak met een publieksfunctie. Daarnaast wordt verwezen naar de term
gebedshuis;
-
– De SBI-codes voor musea en voor theaters en schouwburgen zijn toegevoegd
aan bijlage 2, onderdeel B.
-
– De SBI-codes komen overeen met de bedrijfsactiviteiten zoals de gehanteerd
worden door de Kamer van Koophandel (KvK) en het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS).
6.4.1.3 Wijzigingen van de maatregelenlijst
-
– Het is mogelijk gemaakt om een portefeuilleroutekaart bij de aanvraag als
alternatief op te nemen voor een energieadvies of als alternatief voor het
maatwerkadvies bij integrale projecten. Het laten opstellen van een
portefeuilleroutekaart is niet subsidiabel;
-
– PV-panelen en PVT-panelen zijn toegevoegd aan de maatregelenlijst, mits
deze gecombineerd worden met het verbeteren van de dakisolatie of met een
opslagmedium;
-
– Het onderscheid tussen maatregelen die betrekking hebben op warmte- of
koudeopslag in de bodem is verduidelijkt door specifiek te verwijzen naar het
gebruik van grondwater als bron;
-
– Voor maatregelen die gericht zijn op monumenten zijn de technische
prestatie-eisen voor luchtbehandelingskasten aangepast.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1.
De definities projectkosten en advieskosten zijn relevant voor het bepalen
van de hoogte van de subsidie. Bij het traject voor een combinatie van
verduurzamingsmaatregelen zijn de kosten voor het energieadvies subsidiabel en
kan er optioneel worden gekozen voor het laten opstellen van een energielabel.
Bij integrale projecten zijn de advieskosten voor een gespecialiseerd of
gecertifieerd advies subsidiabel en is bij een maatwerkadvies het laten
opstellen van een energielabel verplicht. Een portefeuilleroutekaart die als
alternatief voor het energieadvies of het maatwerkadvies opgegeven kan worden
is uitgesloten van subsidie.
De definities eigenaar, gebouwde onroerende zaak en maatschappelijk
vastgoed hebben betrekking op het afbakenen van de doelgroep. Onder ‘eigenaar’ wordt op basis van de begripsbepaling verstaan de
eigenaar alsmede de eigenaar van een gebouw en de grond die hij in erfpacht
heeft en de opstalhouder van het gebouw.
Er worden openbare registers geraadpleegd om te controleren of een
aanvrager past binnen de doelgroep. In dat kader zijn de definities SBI-code,
handelsregister en Rijksmonumenten register opgenomen.
De definities energieadviseur, energieprestatie en energielabel hebben
betrekking op het laten bepalen van de energieprestatie van maatschappelijk
vastgoed. Een energieadviseur geeft advies over de mogelijk te nemen
verduurzamingsmaatregelen. De energieprestatie geeft inzicht in de huidige
situatie en de beoogde situatie na het uitvoeren van de
verduurzamingsmaatregelen.
Verduurzamingsmaatregelen staan centraal in deze regeling. Door middel van
het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen wordt beoogd de energieprestatie
van gebouwen te verbeteren en de koolstofdioxide-emissies te reduceren.
Artikel 3.
In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten subsidie kan worden
verstrekt. In het tweede lid is bepaald dat de activiteiten, met uitzondering
van het laten opstellen van een advies, moeten zijn aangevangen vanaf 3 oktober
2022. Dit betekent dat er wordt aangesloten bij het moment dat een overeenkomst
is aangegaan tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer voor het uitvoeren van
de activiteiten waar deze subsidie betrekking op heeft.
Artikel 4.
Het eerste lid stelt de termijn vast waarbinnen aanvragen voor subsidies
kunnen worden ingediend. Het tweede lid schrijft voor dat voor de aanvraag een
vastgesteld formulier moet worden gebruikt. Dit formulier stelt de Rvo, die
namens de minister de regeling uitvoert, beschikbaar op haar website.
Artikel 5.
Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bedraagt het
beschikbare budget voor subsidieaanvragen op grond van de artikelen 8 en 15
€ 150.000.000.
In het tweede lid is de wijze van verdeling van het subsidieplafond
geregeld. Deze verdeling gebeurt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Dit is in lijn met de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 9, eerste lid,
van het Kaderbesluit BZK-subsidies: de aanvraag die het eerst is binnengekomen,
komt het eerst voor subsidie in aanmerking. Een aanvraag geldt, in afwijking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, als binnengekomen op het
moment waarop de aanvraag volledig is. Indien op de dag dat het subsidieplafond
wordt bereikt meer dan één aanvraag wordt ontvangen, wordt de onderlinge
rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting (artikel 9,
tweede lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies). Op grond van artikel 4:25,
tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidie geweigerd voor
zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden
overschreden.
Artikelen 6. Staatssteun
In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat steun wordt verstrekt conform de
algemene en procedurele bepalingen in Hoofdstuk I en II en artikelen 38, 41 en
53 van de AGVV (Investeringssteun ten behoeve van
energie-efficiëntiemaatregelen, investeringssteun ter bevordering van energie
uit hernieuwbare energiebronnen en steun voor cultuur en instandhouding van het
erfgoed).
De subsidie wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de
begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit
aanvangen een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend.
Deze subsidiereling verstrekt geen subsidie aan ondernemingen in
moeilijkheden. Geen subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen ten aanzien
waarvan er een uitstaand bevel tot terugvordering is op grond van een eerdere
beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en
onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard. Bij de verstrekking
van de subsidie worden de cumulatiebepalingen uit artikel 8 van de AGVV in acht
genomen. Dit houdt in dat alle voor een bepaald ontwikkelproject verleende
staatssteun bij elkaar opgeteld dient te worden om het totale steunbedrag te
bepalen. Hierdoor kan worden nagegaan of voldaan is aan de maximale
steunintensiteiten uit de artikelen 38, 41 en 53 van de AGVV.
Het is op voorhand niet uit te sluiten dat het verstrekken van subsidies
voor bepaalde advieskosten staatsteun kan bevatten. In hettweede lid is bepaald
dat de bijdragen voor bepaalde advieskosten voldoen aan de voorwaarden van de
de-minimisverordening. Dit betekent dat het voornemen om voor deze activiteiten
subsidie te verstrekken, niet vooraf hoeft te worden gemeld bij de Europese
Commissie.
Artikel 7.
Artikel 7, eerste lid, bevat de verplichting tot openbaarmaking van
bepaalde gegevens, indien de subsidie aan een aanvrager meer bedraagt dan
€ 500.000. Binnen zes maanden na verlening moet transparantie worden betracht
over de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de AGVV,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000. Het gaat om alle
staatssteun voor hetzelfde project of dezelfde activiteiten van de betreffende
onderneming. Hiermee worden conform artikel 9 van de AGVV de
publicatieverplichtingen nageleefd. Wanneer aan een onderneming minder dan
€ 500.000,- subsidie wordt verleend hoeven geen gegevens te worden gepubliceerd
via de State Aid Transparency Award Module. Over de rapportage wordt jaarlijks
gerapporteerd over de totale uitgaven aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
Artikelen 8 en 15.
De regeling stimuleert eigenaren van maatschappelijk vastgoed om te
investeren in maatregelen die de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed
verbeteren. In artikel 8 is bepaald dat subsidie kan worden verstrekt voor de
projectkosten van ten hoogste drie maatregelen als bedoeld in bijlage 3. Indien
er subsidie wordt aangevraagd voor ten hoogste drie maatregelen als bedoeld in
bijlage 3, kan ook aanvullend een subsidie worden verstrekt voor het laten
opstellen van een energieadvies of een duurzaam monumentenadvies en/of voor het
laten opstellen van een energielabel na het uitvoeren van de maatregelen. In
artikel 15 is bepaald dat bij integrale verduurzamingsprojecten subsidie kan
worden verleend voor de projectkosten die betrekking hebben op het
maatregelenpakket dat leidt tot het verbeteren van de energieprestatie van het
maatschappelijk vastgoed. Als er subsidie wordt aangevraagd voor de
projectkosten van integrale verduurzamingsprojecten, kan er ook subsidie worden
verleend voor advieskosten die zijn opgenomen in bijlage 3, onderdelen A.1,
A.2, A.3 of L.1 of voor het opstellen van een energielabel opgenomen in bijlage
3 onderdeel K.1. Zie ook paragraaf 4 van het algemeen deel.
Artikelen 9 en 16.
In deze artikelen is de maximale hoogte van de subsidie bepaald. Ingevolge
artikel 4 van het Kaderbesluit geldt dat indien er na een subsidieverlening op
grond van deze regeling door een bestuursorgaan of door de Europese Commissie
nog een subsidie wordt verstrekt voor (een deel van) de subsidiabele kosten,
slechts een subsidie kan worden verleend waarmee het maximale subsidiebedrag
van deze regeling niet wordt overschreden. Als er door een bestuursorgaan of
door de Europese Commissie al een subsidie is verstrekt voor (een deel van) de
subsidiabele kosten, kan slechts een subsidie worden verleend waarmee het
maximale subsidiebedrag van die regeling niet wordt overschreden.
Artikelen 10 en 17.
In deze artikelen zijn regels gesteld ten aanzien van de gegevens die ten
minste in de aanvraag opgenomen moeten zijn. Een onderbouwing van de kosten kan
blijken uit een door de aanvrager opgestelde begroting van voorgenomen
maatregelen onderbouwd met een energieadvies of een offerte. In artikel 11,
derde lid, van het Kaderbesluit is geregeld welke gegevens en bescheiden de
aanvraag in elk geval moet bevatten. Het gaat om een overzicht van de
activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, een gespecificeerde begroting,
het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden overgemaakt
inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat, een
toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor
subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de
betreffende subsidieregeling, een tijdsplanning van de activiteit en indien
voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte
gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak
van drie maanden.
Artikelen 11 en 18.
In artikel 11 en 18 zijn, in aanvulling op de gronden uit het Kaderbesluit
BZK-subsidies, gronden opgenomen voor een (gedeeltelijke) afwijzing van de
subsidie.
Artikelen 12 en 19.
In deze artikelen zijn de verplichtingen opgenomen van de
subsidieontvanger. Daarbij is in het eerste lid opgenomen dat de eigenaren
waarvoor op grond van deze regeling een subsidie is verleend de activiteiten
binnen 24 of 36 maanden moeten hebben uitgevoerd. Mocht deze termijn te kort
zijn, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid om de termijn te verlengen.
Artikelen 13 en 20.
Subsidies voor (combinaties van) verduurzamingsmaatregelen kunnen bestaan
uit bedragen tot € 25.000. Uit artikel 23, tweede lid, van het Kaderbesluit
volgt dat de minister bij subsidiebedragen tot € 25.000 een voorschot van 100%
bij de beschikking tot subsidieverlening verstrekt. Het voorschot wordt in een
keer betaald. Subsidies als bedoeld in hoofdstuk 3 bedragen altijd meer dan
€ 25.000. In de artikelen 13 en 20 is bepaald dat bij subsidies vanaf € 25.000
een voorschot van 70% wordt verleend.
Artikelen 14 en 21.
In artikel 14 is artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit
uitgewerkt.
Voor subsidies vanaf € 25.000 geldt dat de subsidie door de minister wordt
vastgesteld nadat de aanvrager de eindverantwoording aan de minister heeft
verstrekt.
In artikel 21, derde lid is artikel 17, derde lid, onderdeel b, van het
Kaderbesluit uitgewerkt. In dit artikellid is opgenomen hoe moet worden
aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn
verricht.
Verder zijn in artikel 24 van het Kaderbesluit diverse bepalingen opgenomen
voor de vaststelling en betaling van de subsidie. Het betreft onder meer de
bepaling dat er voor de subsidievaststelling een eindverslag over de uitvoering
en de resultaten van het project moet zijn opgenomen. Indien uit de
verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet, niet geheel, of
onrechtmatig is besteed, kan de minister ingevolge artikel 4:57, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht de uitkering ter hoogte van het niet-bestede
of onrechtmatig bestede deel terugvorderen.
Artikel 22.
Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2022. Daarmee wordt
aangesloten bij de vaste verandermomenten voor nieuwe regelgeving.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge