Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2020, nr. 2020-0000565150, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering ten behoeve van het ontzorgen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van de gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben (Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

gebouwde onroerende zaak:

een gebouwde onroerende zaak of gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres of één gebouwde onroerende zaak die staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen;

kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren:
  • a. gemeenten met minder dan 25.000 inwoners op 1 oktober 2020;

  • b. schoolbesturen van door het Rijk bekostigde scholen in het primair onderwijs met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • c. schoolbesturen van door het Rijk bekostigde scholen in het voortgezet onderwijs met maximaal vijf gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • d. zorgaanbieders in de langdurige zorg, met uitzondering van ziekenhuizen, en eerstelijnszorg met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • e. sportbedrijven die bestuurlijk en financieel verbonden zijn aan een gemeente met maximaal twintig gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • f. culturele algemeen nut beogende instellingen met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom; of

  • g. stichtingen, verenigingen of coöperaties ter exploitatie en beheer van gebouwen met een publieksfunctie, zijnde buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum of gemeenschapscentrum, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

de minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1. De minister kan op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering verstrekken aan provincies voor activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen van hun maatschappelijk vastgoed.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten:

    • a. het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben tot aan het moment van aanbesteding van de maatregelen ter verduurzaming van deze gebouwde onroerende zaken;

    • b. het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben;

    • c. het delen van opgedane regionale kennis en ervaring met het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten niet de bekostiging van maatregelen ter verduurzaming van de gebouwde onroerende zaken in eigendom van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond

  • 1. Een specifieke uitkering bedraagt ten hoogste € 2.000.000 per provincie verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 2. De minister kan in totaal ten hoogste € 24.000.000 aan specifieke uitkeringen verstrekken verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 3. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds.

Artikel 4. Aanvraagperiode en wijze van indienen

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend vanaf 1 oktober tot en met 13 november 2020.

  • 2. Een aanvraag bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel van deze regeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving, waaronder het maatschappelijk vastgoed;

    • c. een omschrijving van regionale netwerken en structuren die benut worden voor de activiteiten;

    • d. een omschrijving van de doelgroepen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren die ontzorgd worden;

    • e. het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren dat begeleid wordt bij het verduurzamen van de gebouwde onroerende zaken in hun eigendom en het aantal gebouwde onroerende zaken dat zij in eigendom hebben;

    • f. een visie op het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben;

    • g. een omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring;

    • h. een begroting, waaronder het bedrag aan BTW-kosten waarop de provincie aanspraak kan maken uit het BTW-compensatiefonds; en

    • i. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.

  • 3. Per provincie kan maximaal één keer een specifieke uitkering verstrekt worden.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: www.rvo.nl/ontzorgingsprogrammamv.

  • 5. De minister beslist binnen 8 weken na het sluiten van de aanvraagtermijn op een aanvraag.

Artikel 5. In aanmerking komende kosten

  • 1. De kosten voor levering van goederen of diensten door derden worden door de aanvrager marktconform bepaald.

  • 2. Een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, die zijn opgenomen in de aanvraag.

  • 3. Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor:

    • a. kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd; en

    • b. BTW voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 6. Beoordeling en weigeringsgronden

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de activiteiten in de aanvraag niet vallen onder de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b. de aanvraag minder dan 60 punten scoort bij de beoordeling op basis van de beoordelingscriteria, genoemd in bijlage I;

  • c. niet aannemelijk is dat de activiteiten in de aanvraag voor 1 januari 2024 zijn afgerond; of

  • d. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om te beoordelen op basis van de beoordelingscriteria, genoemd in bijlage I.

Artikel 7. Verplichtingen ontvanger specifieke uitkering

  • 1. De ontvanger van de eenmalige specifieke uitkering is verplicht om:

    • a. de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, af te ronden voor 1 januari 2024;

    • b. De minister op verzoek te informeren over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

  • 2. Indien de uitvoering van de activiteiten voor de datum, genoemd in het eerste lid, onder a, buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 8. Bestemming niet-gebruikte middelen

  • 1. De minister kan het restant van een specifieke uitkering terugvorderen, als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2024.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de minister, indien sprake is van een verlenging van de termijn voor de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, het restant van een specifieke uitkering terugvorderen, als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2025.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De bijlage bij de jaarrekening over het jaar waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt, bevat de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE I. BEOORDELINGSCRITERIA

Bijlage bij artikel 6, onderdelen b en d

Criterium

Maximumweging

De uitwerking van de aanpak en de uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd, waaronder de mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren.

30

Het beoogde bereik van de doelgroep(en).

40

De uitwerking van de visie op het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwde onroerende zaken die zij in eigendom hebben.

20

De omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring.

10

Totaal

100 punten

TOELICHTING

1. Inleiding

In het Klimaatakkoord1 is afgesproken dat twaalf sectoren in het maatschappelijk vastgoed een sectorale routekaart opstellen met betrekking tot het CO2-arm maken van hun vastgoed. Gebleken is dat een terugkerend knelpunt uit deze sectorale routekaarten het gebrek aan kennis is en/of capaciteit bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren om hun vastgoed te verduurzamen. Zonder ondersteuning en begeleiding op maat van deze doelgroep komt de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed in verschillende sectoren en op veel plaatsen in het land onvoldoende op gang. Versnelling en opschaling van verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed is nodig met het oog op CO2-reductiedoelstellingen op de lange (Klimaatakkoord) en korte (Urgenda-vonnis) termijn. In een brief aan de Tweede Kamer van 12 juni 20202 is daarom toegezegd onder andere in te zetten op een ontzorgingsprogramma dat kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kan begeleiden tot het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te verduurzamen. De voorliggende regeling voorziet als uitwerking van deze toezegging in het verstrekken van specifieke uitkeringen aan provincies van ten hoogste 2 miljoen euro per provincie (inclusief BTW) voor het instellen van een ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering voor activiteiten ter ontzorging in de periode van 1 oktober 2020 tot 1 januari 2024.3

2. Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed

Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed richt zich op het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van hun vastgoed tot aan het moment van aanbesteden van de maatregelen ter verduurzaming. Het streven van het programma is om minimaal 1.000 kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren binnen de looptijd van het programma te begeleiden. Daarnaast richt het programma zich op het stimuleren van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren om tot vraagbundeling (en daarmee kostenreductie) te komen bij de verduurzaming van hun vastgoed en het delen van opgedane regionale kennis en ervaring in het bestaande landelijke Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed (zie artikel 2, eerste en tweede lid). Het overkoepelende doel van het programma betreft het door middel van ontzorgen bereiken van een versnelling en opschaling van verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed.

Er is gekozen voor een structuur van provinciale ontzorgingsprogramma’s. Uit recent onderzoek4 naar vergelijkbare programma`s in andere Europese landen blijkt een decentrale insteek een belangrijke succesfactor, omdat hiermee de majeure opgave van het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed ‘behapbaar’ wordt gemaakt. Provincies hebben goed zicht op regionale opgaven zoals groei en krimp, de regionale energiestrategieën en hebben een overzicht van warmteplannen van gemeenten binnen de provincie. Bovendien zijn zij beter in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling te faciliteren dan gemeenten. Tot slot kan door vraagbundeling op provinciaal niveau de regionale bouw- en adviesmarkt op zowel de korte als de lange termijn worden gestimuleerd.

Naast deze provinciale ontzorgingsprogramma’s zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een landelijk ondersteuningsprogramma inrichten, waarbij het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed zal worden betrokken. Het landelijke ondersteuningsprogramma vormt het cement tussen de provinciale ontzorgingsprogramma’s waar kennisuitwisseling plaatsvindt en gewerkt wordt aan het in het beeld brengen en waar mogelijk standaardiseren van het verduurzamingsproces van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren. Hierdoor kan kostenreductie en versnelling bij de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed worden bereikt. Uiteindelijk kan de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar profiteren van een lagere energierekening.

Met deze regeling is een eenmalige specifieke uitkering van ten hoogste 2 miljoen euro inclusief BTW voor provincies ingesteld op grond van artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, om provinciale ontzorgingsprogramma’s van de grond te krijgen. De specifieke eenmalige uitkering beoogt provincies financieel te ondersteunen bij activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen van hun vastgoed. Hiervoor is in totaal ten hoogste € 24.000.000 inclusief BTW beschikbaar (zie artikel 3, eerste en tweede lid). Het bedrag exclusief compensabele BTW wordt bij beschikking toegekend aan de provincie en via een specifieke uitkering betaald. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds (zie artikel 3, derde lid). De middelen kunnen worden ingezet voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, waaronder de uitvoerings- en proceskosten van het provinciale ontzorgingsprogramma (zie artikel 5, tweede lid).

Iedere provincie kan een aanvraag indienen voor deze specifieke uitkering. Per provincie kan maximaal één keer een specifieke uitkering verstrekt worden (zie artikel 4, derde lid). De middelen dienen wel te worden ingezet voor de hierboven beschreven doelen en zijn niet bestemd voor het bekostigen van de maatregelen ter verduurzaming van de gebouwen5 zelf (zie artikel 2, derde lid).

3. Doelgroep ontzorgingsprogramma (zie artikel 1 en 2, eerste lid)

De doelgroep van dit ontzorgingsprogramma zijn kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren in het gemeentelijk vastgoed, funderend onderwijs, zorgaanbieders in de langdurige zorg en eerstelijnszorg, sportbedrijven die gelieerd zijn aan de gemeente, culturele instellingen met een algemeen nut beogende instelling (ANBI-status) en dorps- en buurthuizen. Deze doelgroepen6, met uitzondering van de dorps- en buurthuizen, zijn aangesloten bij het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed. De dorps- en buurthuizen zijn als gevolg van de consultatie aan de doelgroepen toegevoegd.

Provincies geven in hun aanvraag aan op welke in de regeling benoemde doelgroepen zij zich willen richten. Het beoogde bereik van de doelgroep is een belangrijk beoordelingscriterium (zie toelichting paragraaf 5.1), waarmee provincies gestimuleerd worden om het plan in te zetten op meerdere in deze regeling benoemde doelgroepen. In de verantwoordingsinformatie (zie toelichting paragraaf 5.2) zal de provincie moeten aangeven of de activiteiten conform de aanvraag zijn uitgevoerd, waaronder de begeleiding van de in de aanvraag beschreven doelgroepen.

Vertrekpunt voor een ontzorgingstraject is dat de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar onvoldoende geëquipeerd is om zelfstandig de duurzaamheidsopgave op te pakken. Omdat dit niet voor iedere vastgoedeigenaar op voorhand vast te stellen is, is per sector gezocht naar een werkbare en herkenbare afbakening van de doelgroep. De exacte definitie van ‘klein’ verschilt per sector. Waar mogelijk is aangesloten bij sectorspecifieke definities en gegevens. Waar dat niet mogelijk bleek, is in overleg met de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging Sport en Gemeenten en betrokken ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gekeken naar een heldere afbakening van de doelgroep, complementair aan bestaande sectorspecifieke programma`s en regelingen.

  • Gemeentelijk maatschappelijk vastgoed

    Onder de doelgroep vallen gemeenten met minder dan 25.000 inwoners op 1 oktober 2020. Het inwonertal is een indicator voor de omvang van het maatschappelijk vastgoed, beschikbare budgetten en omvang van het ambtelijk apparaat. Op basis van ervaringsgegevens is de inschatting dat de meeste gemeenten onder deze grens ondersteuning kunnen gebruiken bij de verduurzaming van het gemeentelijk maatschappelijk vastgoed, passend bij de uitgangspunten van de sectorale routekaart gemeentelijk maatschappelijk vastgoed.7

  • Onderwijs

    Onder de doelgroep vallen schoolbesturen van door het Rijk bekostigde scholen in het primair onderwijs met maximaal 10 gebouwde onroerende zaken8 in eigendom en in het voortgezet onderwijs van maximaal 5 gebouwde onroerende zaken in eigendom. Kenniscentrum Ruimte-OK, een van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, schat in afstemming met de sectorraden voor het primair onderwijs (PO-Raad) en het voortgezet onderwijs (VO-Raad) in dat het omslagpunt om professioneel vastgoedbeheer toe te passen in het primair onderwijs bij schoolbesturen met 10 gebouwde onroerende zaken in eigendom ligt en bij het voortgezet onderwijs bij schoolbesturen met 5 gebouwde onroerende zaken in eigendom ligt. Particuliere scholen vallen niet onder de doelgroep.

  • Zorg

    Onder de doelgroep wordt verstaan zorgaanbieders in de langdurige zorg (care9) voor ouderen, jongeren, gehandicapten en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en zorgaanbieders in de eerstelijnszorg, bijvoorbeeld in gezondheidscentra. Ziekenhuizen (cure10) vallen niet onder de doelgroep. Het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg, een van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, schat in dat het omslagpunt om professioneel vastgoedbeheer toe te passen bij zorgaanbieders met meer dan 10 gebouwde onroerende zaken in eigendom ligt. Daarboven wordt het vastgoed vaak zeer professioneel georganiseerd.

  • Sport

    Onder de doelgroep vallen sportbedrijven die bestuurlijk en financieel verbonden zijn aan een gemeente met maximaal 20 gebouwde onroerende zaken in eigendom. Gemeenten kunnen bij de uitvoering van het sportbeleid de diensten van een sportbedrijf inschakelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het exploiteren van grote sportvoorzieningen zoals een zwembad of ijsbaan, waarbij zeer specifieke kennis voor exploitatie vereist is. Een sportbedrijf kan zowel een publiekrechtelijke als privaatrechtelijke organisatie zijn die uitvoering geeft aan de gemeentelijke doelstellingen op het terrein van sport. Sportverenigingen vallen niet onder de doelgroep; er bestaat reeds een regeling die voorziet in een begeleidingstraject voor sportverenigingen bij het verduurzamen van het sportvastgoed11.

  • Culturele instellingen

    Onder de doelgroep vallen culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI)12 met maximaal 10 gebouwde onroerende zaken in eigendom. Deze doelgroep is zeer divers, maar ook helder afgebakend. Hieronder vallen bijvoorbeeld bibliotheken, filmhuizen en musea met een ANBI-status.

  • Dorps- en buurthuizen

    Onder de doelgroep vallen stichtingen, verenigingen of coöperaties ter exploitatie en beheer van gebouwen met een publieksfunctie, zijnde buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum of gemeenschapscentrum, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom. Op deze plekken worden op non-profit basis ontmoetingsmogelijkheden aangeboden tussen inwoners, sociaal-culturele activiteiten georganiseerd en bijvoorbeeld in de zorg in de vorm van dagbesteding. De Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK) en het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) schatten in dat deze doelgroep veelal ondersteuning kan gebruiken bij de verduurzaming van hun vastgoed.

4. Aanvraag (zie artikel 4)

De aanvraagtermijn voor provincies voor de specifieke uitkering loopt vanaf 1 oktober 2020 tot en met 13 november 2020. Een aanvraag kan worden ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Een aanvraag omvat de volgende onderdelen:

  • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel van deze regeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid. Het gaat hierbij om een uitwerking van de aanpak, een planning en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten gedurende de looptijd van het programma.

  • b. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving, waaronder het maatschappelijk vastgoed;

  • c. een omschrijving van regionale netwerken en structuren die benut worden voor de activiteiten;

  • d. een omschrijving van de doelgroepen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren die begeleid worden. De provincie kan binnen de kaders van deze regeling kiezen voor specifieke doelgroep(en) of alle doelgroep(en). Uit de aanvraag moet duidelijk worden waarom voor deze doelgroep(en) is gekozen en op welke wijze wordt aangesloten bij de behoefte van de doelgroep(en).

  • e. het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren dat begeleid wordt bij het verduurzamen van de gebouwen in hun eigendom gedurende de looptijd van de activiteiten en het aantal gebouwde onroerende zaken dat zij in eigendom hebben:

    • het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject wordt gestart, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;

    • het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject wordt doorlopen tot aan het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te verduurzamen, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;

    • het beoogde aantal gebouwde onroerende zaken dat hiermee wordt bereikt door het provinciaal ontzorgingsprogramma, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven.

  • f. een visie op het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwen die zij in eigendom hebben, inclusief een beschrijving van beoogde betrokken financiële partijen die actief zijn binnen de provincie. Door de vraag van een gehele vastgoedportefeuille van een kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar en/of (delen van) de vastgoedportefeuille van verschillende kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren in de aanbesteding tegelijk op de markt te zetten, kunnen schaal- en daarmee kostenvoordelen voor kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren worden behaald.

  • g. een omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring;

  • h. een begroting, waaronder het bedrag aan BTW-kosten waarop de provincie aanspraak kan maken uit het BTW-compensatiefonds; en

  • i. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

5.1 Beoordeling aanvraag (zie de artikelen 4, vijfde lid, en 6)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeelt de aanvragen en beslist binnen 8 weken na het sluiten van de aanvraagtermijn of de specifieke uitkering wordt verstrekt.

De beoordeling van de aanvragen vindt plaats in het licht van het doel van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid. In artikel 6 zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden als drempel voor het toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden. De specifieke uitkeringen kunnen slechts worden verstrekt aan provincies die in hun aanvraag activiteiten opnemen die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen van gebouwen die zij in eigendom hebben.

De aanvragen worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria die in de bijlage bij de regeling zijn opgenomen. Een aanvraag kan in totaal maximaal 100 punten scoren. Als een aanvraag minder dan 60 punten in totaal scoort, zal de aanvraag worden afgewezen. De selectiecriteria hebben tot doel om de verwachte effectiviteit van het provinciale ontzorgingsprogramma te kunnen beoordelen.

De beoordelingscriteria zijn:

  • 1. De uitwerking van de aanpak en de uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd, waaronder de mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren (maximaal 30 punten). Een graadmeter voor effectiviteit is een goede en duidelijke uitwerking van de aanpak en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten. Uit die aanpak moet ook blijken of de activiteiten inderdaad voor 1 januari 2024 kunnen worden afgerond. De effectiviteit van het provinciaal ontzorgingsprogramma kan eveneens verbeteren als de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren.

  • 2. Het beoogde bereik van de doelgroep(en) (maximaal 40 punten). Uit de omschrijving moet duidelijk worden waarom voor deze doelgroep(en) is gekozen, hoeveel kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren worden begeleid en om hoeveel gebouwde onroerende zaken het gaat. Er worden meer punten toegekend als het plan inzet op meerdere doelgroepen, er meer kleine vastgoedeigenaren worden begeleid en er meer gebouwen binnen het bereik van het provinciaal ontzorgingsprogramma vallen. Het streven is de begeleiding van minimaal 100 vastgoedeigenaren per provincie.

  • 3. De uitwerking van de visie op het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwen die zij in eigendom hebben (maximaal 20 punten). In de visie moet duidelijk worden hoe en met welke financiële en uitvoerende partijen de provincie de vraagbundeling wil stimuleren.

  • 4. De omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring (maximaal 10 punten). Hier wordt gevraagd aan te geven hoe vanuit het provinciaal ontzorgingsprogramma de actieve kennisdeling met onder andere het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed wordt georganiseerd.

5.2 Monitoring en verantwoording (zie de artikelen 7, 8 en 9)

Om eind 2023 vast te kunnen stellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben aan de doelen van het ontzorgingsprogramma kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informatie opvragen bij provincies over de voortgang van de activiteiten gedurende de looptijd van de regeling.

De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) terug gevorderd worden. In dat geval is het streven deze mededeling te doen binnen een jaar nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de SiSa-procedure.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een (deel van een) specifieke uitkering terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet of niet geheel vóór 1 januari 2024 is besteed. In afwijking hiervan kan de minister, als in overleg met de provincie wordt vastgesteld dat er buiten de schuld van de aanvrager om sprake is van een situatie waarin een verlenging van de termijn met ten hoogste een jaar noodzakelijk is, het restant van de specifieke uitkering terugvorderen als blijkt dat de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2025.

5.3 Informatievoorziening

Provincies kunnen informatie opvragen bij RVO over beschikbare openbare databronnen en het landelijke ondersteuningsprogramma. Daarnaast deelt RVO de gegevens van het lopende doelgroepenonderzoek, uitgevoerd door Motivaction, op het moment dat de resultaten beschikbaar komen (naar verwachting kort na de zomer). Ook is RVO beschikbaar voor specifieke vragen met betrekking tot de aanvraag (helpdeskfunctie). Tot slot kan via RVO toegang worden gezocht tot de expertise van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.13

6. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving

6.1 Staatssteun

Bij het gebruik van de gelden door de provincies bij de toepassing van deze specifieke uitkering dienen de Europese staatssteunregels in acht te worden genomen. Aangezien de uitwerking van de ontzorgingsprogramma’s aan de provincies is, kan niet op voorhand op rijksniveau een staatssteuntoets voor deze regeling worden uitgevoerd. Om staatssteun aan derden bij het opzetten van het ontzorgingsprogramma door de provincie te voorkomen, is in deze regeling voorgeschreven dat de inschakeling van derden tegen marktconforme voorwaarden moet plaatsvinden (zie artikel 5).

Om zicht te krijgen op eventuele staatssteunaspecten op het niveau van de uiteindelijk begunstigden of hun adviseurs, zal de provincie een staatssteuntoets moeten (laten) uitvoeren als meer bekend is over het provinciaal ontzorgingsprogramma. De provincie is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat de provincies een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets houden.14 Daarbij is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van maatschappelijk vastgoedeigenaren of hun adviseurs die een onderneming in Europeesrechtelijke zin (ex artikel 107, lid 1, VWEU) zijn en deze door de subsidie voor het ontzorgingsprogramma bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen.

Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek overleg met de provincies.

6.2 Specifieke uitkering doorbouwplan scholen

Bij kamerbrief van d.d. 20 mei 202015 heeft de Minister van BZK toegezegd dat in het kader van het doorbouwplan om de bouw aan de gang te houden in tijden van de corona crisis ingezet zal worden op het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed, specifiek scholen. Hiertoe worden op dit moment de Regeling specifieke uitkering doorbouwplan scholen (SUDS) opgesteld die gericht is op het stimuleren van de bouw- en installatiebranche en het energiezuiniger en frisser maken van schoolgebouwen in het primair en voortgezet onderwijs. In de SUDS worden middelen via een specifieke uitkering beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het verduurzamen van schoolgebouwen (duurzaam renoveren of duurzame nieuwbouw) in het primair en voortgezet onderwijs. De middelen dienen te worden ingezet voor het (deels) bekostigen van projecten die energiebesparing/CO2-reductie van het gebouw realiseren en het binnenklimaat verbeteren. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering in 2020.

In relatie tot voorliggende regeling betreft de SUDS een specifieke uitkering voor het daadwerkelijk nemen van maatregelen in schoolgebouwen ter verduurzaming van deze gebouwen terwijl de voorliggende regeling enkel een specifieke uitkering betreft voor het inrichten van ontzorgingsprogramma’s die advisering, vraagbundeling en kennisdeling door de provincie omtrent verduurzaming mogelijk maken bij kleine vastgoedeigenaren (waaronder schoolbesturen in het primair onderwijs met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom en schoolbesturen in het voortgezet onderwijs met maximaal vijf gebouwde onroerende zaken in eigendom) tot het moment van aanbesteden van de maatregelen ter verduurzaming.

7. Gevolgen

7.1 Regeldruk en administratieve lasten

Aangezien het om specifieke uitkeringen aan provincies gaat, brengt de regeling geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven met zich mee. De regeling brengt wel bestuurlijke en administratieve lasten voor provincies mee, aangezien zij een aanvraag moeten schrijven om in aanmerking te komen voor onderhavige specifieke uitkering. De verantwoordingslasten voor provincies worden zoveel mogelijk beperkt door de verantwoording via SiSa te laten verlopen.

Het Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies. Dit mede gelet op de analyse dat er naar verwachting geen (omvangrijke) regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.

7.2 Financiële gevolgen Rijk

Voor het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed is in totaal € 25.000.000 euro beschikbaar; € 10.000.000 in 2020 en € 15.000.000 op de begroting 2021 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hiervan is in totaal € 24.000.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen aan provincies. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering voor provincies, met één aanvraagperiode en één toekenningsmoment. De betaling zal eind 2020 of begin 2021 plaatsvinden. Daarnaast is € 1.000.000 beschikbaar voor de inrichting en uitvoering van het landelijke ondersteuningsprogramma door RVO.

8. Consultatie en advies

8.1 Internetconsulatie

De conceptregeling en toelichting stonden van 17 augustus 2020 tot en met 14 september 2020 open voor consultatie. Er zijn 11 reacties (waarvan 7 openbaar) binnengekomen van brancheorganisaties, kennis- en adviesbureaus en vertegenwoordigers van de doelgroepen die in de conceptregeling zijn opgenomen, of juist ontbraken. Uit de reacties blijkt onder meer herkenning van de ondersteuningsbehoefte bij de verduurzamingsopgave voor kleine maatschappelijk vastgoedorganisaties, de erkenning van de goede aansluiting van de regeling bij de behoefte van de doelgroep en in algemene zin tevredenheid over de opzet van het programma.

In een aantal reacties wordt gepleit voor het aanpassen van de doelgroep(en) van het programma:

  • Vanuit diverse lokale verenigingen en stichtingen wordt gepleit voor het toevoegen van dorps- en buurthuizen aan de doelgroep. Een belangrijk argument is dat een flink deel van de exploitatie opgaat aan energiekosten. Wanneer deze kostenpost verder teruggedrongen kan worden zorgt dit ervoor dat de dorps- en buurthuizen beter hun functie in de (dorps-)gemeenschap kunnen uitoefenen. Deze ontmoetingscentra, die voor het merendeel door vrijwilligers worden bestuurd en beheerd, nemen een belangrijke sociale rol binnen hun gemeenschap in. Vanwege dit inhoudelijke argument en de brede steun voor dit voorstel is besloten om dorps- en buurthuizen, wijk- en gemeenschapscentra aan de doelgroep toe te voegen.

  • De brancheorganisatie van de installatiebranche, Techniek NL, pleit voor het oprekken van de grens voor gemeentelijk vastgoed van gemeenten tot 25.000 inwoners naar gemeenten tot 30.000 inwoners. Daarmee zou een groter gedeelte (circa de helft) van de gemeenten onder de definitie vallen. Onder de huidige definitie van maximaal 25.000 inwoners valt reeds ruim een derde van de gemeenten. Deze afbakening is overleg met de VNG tot stand gekomen. Op basis van ervaringsgegevens is de inschatting dat de meeste gemeenten onder deze grens ondersteuning kunnen gebruiken bij de verduurzaming van het gemeentelijk maatschappelijk vastgoed. Bovendien komt het verder oprekken van deze grens de uitvoerbaarheid van het programma niet ten goede en kunnen ook kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren (niet zijnde de gemeente) in grotere gemeenten worden geholpen, mits zij onder een van de andere doelgroepen vallen. Daarom wordt deze afbakening niet aangepast.

  • Vanuit de zorgsector wordt voorgesteld om de definitie van de doelgroep zorg enigszins aan te passen door het begrip ‘stichtingen’ te vervangen door ‘zorgaanbieders’. Dit voorstel wordt overgenomen, omdat uit de eerste data-analyses door RVO is gebleken dat het begrip ‘stichtingen’ te smal was gekozen, waardoor de potentiele omvang van de doelgroep in de zorg erg klein zou zijn. Het begrip zorgaanbieders is breder en omvat naast stichtingen bijvoorbeeld ook verenigingen, coöperaties en maatschappen.

In een van de reacties wordt de suggestie gedaan om duurzaam financieringsadvies en advies over het duurzaam gebruik en gedrag van mensen in het pand ook onder dit ontzorgingsprogramma te laten vallen. Daarnaast wordt door Techniek NL gevraagd om de contractering en monitoring van de gebouwprestaties na oplevering subsidiabel te maken. De begeleiding van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren wordt voorzien tot aan het moment van aanbesteding van de verduurzamingsmaatregelen aan de gebouwen. Duurzaam financieringsadvies is onderdeel van dit proces, evenals advisering over de contractering van de gebouwprestaties. Het gebruik en gedrag van mensen en de monitoring van gebouwprestaties is met name van belang in de daaropvolgende gebruiksfase, waarover in het ontzorgingstraject meegedacht kan worden. Het ontzorgingstraject loopt echter tot aan het moment van aanbesteding.

Voorts wordt vanuit het onderwijsveld aandacht gevraagd voor de relatie tussen onderwijs en gemeente bij panden waar meer gebruikers zijn en wordt vanuit de zorgsector gevraagd om de relatie met de portefeuilleroutekaarten stevig in het programma te verankeren en aandacht te hebben voor situaties waarin gebouwen door de gebruikers niet in eigendom zijn, maar worden gehuurd. De begeleiding vanuit het ontzorgingsprogramma is gericht op de eigenaren van het vastgoed. Zij kunnen de investeringsbeslissing nemen om het advies daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Onderdeel van het ontzorgingstraject is het goed in beeld brengen van de context en omgeving, waaronder de mogelijke huursituatie en de relatie met de portefeuilleroutekaarten.

In enkele reacties wordt gepleit voor een aanvullende geldstroom om het advies tot uitvoer te brengen. Aanvullende middelen zijn echter niet beschikbaar. RVO zal vanuit het landelijke ondersteuningsprogramma in beeld brengen welke bestaande (subsidie)mogelijkheden er zijn voor het (deels) bekostigen van de maatregelen ter verduurzamen van de gebouwen. Daarnaast zal vanuit het landelijke ondersteuningsprogramma gewerkt worden aan het in beeld brengen en waar mogelijk standaardiseren van het verduurzamingsproces van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren. Hierdoor kan kostenreductie worden bereikt. Tot slot richt het ontzorgingsprogramma zich ook op het stimuleren van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren om tot vraagbundeling (en daarmee kostenreductie) te komen. Uiteindelijk kan de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar profiteren van een lagere energierekening.

In een van de reacties wordt gevraagd om de uitvoerings- en proceskosten van het provinciaal ontzorgingsprogramma onder de activiteiten te benoemen. Deze uitvoerings- en proceskosten zijn al onderdeel van de in aanmerking komende kosten (artikel 5, tweede lid) en daarmee reeds opgenomen in de regeling. In een andere reactie wordt juist de zorg geuit dat een groot deel van het beschikbare budget opgaat aan organisatiekosten bij de provincies. Op basis van diverse gesprekken met alle provincies is het beeld ontstaan dat de ervaring met en (ambtelijke) capaciteit op dit onderwerp verschilt. Er zijn provincies die al een actieve rol vervullen bij de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed, andere provincies willen deze rol graag actiever in gaan vullen. In het ene geval zijn daarom meer organisatiekosten nodig dan in het andere geval. Echter zijn er geen signalen bekend dat een onredelijk deel van het budget zal worden besteed aan organisatiekosten voor de provinciale ontzorgingsprogramma`s. Dat zal ook moeten blijken uit de aanvragen.

Ten slotte wordt vanuit de zorgsector gepleit voor een minimaal percentage van 20% van het budget voor de zorgsector, om hiermee te garanderen dat in iedere provincie de zorg stevig in het provinciaal ontzorgingsprogramma komt en er een directe koppeling is met de landelijke aanpak. Deze aanbeveling wordt niet overgenomen, omdat het programma over meerdere doelgroepen wordt georganiseerd. Bovendien hebben provincies de vrijheid om zelf keuzes te maken welke doelgroepen zij willen bedienen binnen de daarvoor opgestelde kaders van de regeling. Het beoogde bereik van de doelgroep is wel een belangrijk beoordelingscriterium, waarmee provincies gestimuleerd worden om het plan in te zetten op meerdere doelgroepen. Daarnaast wordt gevraagd of bij het bepalen van het aantal gebouwen per schoolbestuur gekeken moet worden naar het totale bezit, of dat per provincie kan worden geteld. Uitgangspunt is het maximaal aantal gebouwde onroerende zaken dat het betreffende schoolbestuur in eigendom heeft, ongeacht of dat eigendom is verdeeld over meerdere provincies.

8.2 Code interbestuurlijke verhoudingen

De conceptregeling en toelichting zijn op 17 augustus 2020 ter consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). IPO en VNG hebben op 14 september 2020 een gezamenlijke reactie gestuurd. De UvW heeft aangegeven geen mening over deze regeling te hebben, behalve dat het in algemene zin een goede ontwikkeling is.

De gezamenlijke provincies, vertegenwoordigd in het IPO, en de gezamenlijke gemeentes, vertegenwoordigd in de VNG, zijn blij met de ontwikkeling van de regeling. Het begeleiden van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van hun vastgoed kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van Nederland. De provincies kunnen hierbij, met de financiering vanuit het Rijk, via ontzorgingsprogramma’s deze begeleiding faciliteren. Zij waarderen in het bijzonder het intensieve traject dat vanuit het Rijk is opgezet om de provincies mee te nemen in het ontwikkelen van deze regeling binnen een zeer kort tijdsbestek. Tegelijkertijd hebben IPO en VNG nog verschillende vragen en opmerkingen over de regeling, verzoeken zij deze vragen te beantwoorden en de adviezen zoveel als mogelijk over te nemen. Zij stellen alleen dan deze regeling succesvol te kunnen uitvoeren.

Enkele vragen en suggesties van IPO en VNG met betrekking tot de financiering van maatregelen zijn ook in de internetconsultatie naar voren gebracht. Het gaat daarbij om het voor de doelgroep inzichtelijk maken van bestaande financieringsopties en waar nodig met extra financieringsmogelijkheden te komen. In de voorgaande paragraaf is nader toegelicht dat de bestaande financieringsopties in beeld zullen worden gebracht, maar extra financieringsmogelijkheden voor de uitvoering niet beschikbaar zijn.

IPO en VNG vragen om de opgedane kennis bij het landelijke Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed een meer verplichtend karakter te geven en te zorgen dat het platform hiertoe in staat is per 1 januari 2021. Daarnaast stellen zij voor ook een vertegenwoordiging van de gezamenlijke provincies in dit platform op te nemen. De verbinding van het ontzorgingsprogramma met het bestaande Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed wordt in de komende maanden samen met de betrokkenen nader uitgewerkt, waaronder de mogelijke afvaardiging van de provincies. Het delen van opgedane regionale kennis en ervaring met het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed is een van de gevraagde activiteiten in de regeling. Hoe dit door de provincie wordt georganiseerd is een van de beoordelingscriteria.

IPO en VNG pleiten ervoor provincies in staat te stellen zoveel mogelijk kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te bedienen en de doelgroep uit te breiden met dorpshuizen, sportaccommodaties, alle kleine ANBI`s die beschikken over vastgoed en kleinschalige culturele instellingen die niet beschikken over de ANBI-status. In de voorgaande paragraaf is toegelicht dat de regeling is uitgebreid met dorps- en buurthuizen. Sportaccommodaties zijn reeds onderdeel van de doelgroep, mits zij onder de diensten van een sportbedrijf vallen dat bestuurlijk en financieel verbonden is aan een gemeente, onder de gemeente zelf mits deze in de doelgroep valt en sportaccommodaties in bezit van andere partijen die binnen de regeling vallen. Sportaccommodaties in eigendom van verenigingen vallen niet onder de doelgroep; er bestaat reeds een regeling die voorziet in een begeleidingstraject voor sportverenigingen bij het verduurzamen van het sportvastgoed (zie paragraaf 3 van de toelichting). Vanwege de uitvoerbaarheid is besloten om de huidige afbakening van de culturele algemeen nut beogende instellingen te behouden; deze doelgroep is helder afgebakend en goed te identificeren. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat de focus van het programma te veel versnipperd. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de doelstelling van de regeling binnen de daarvoor beschikbare tijd gerealiseerd kan worden.

Provincies kunnen een specifieke uitkering aanvragen van ten hoogste 2 miljoen euro (incl. BTW). IPO en VNG stellen voor om provincies de mogelijkheid te geven een tweede (aangepaste) aanvraag in te dienen indien zij niet direct voldoende punten scoren. Gelet op het doel van de regeling zal de minister de aanvragers de mogelijkheid bieden om de aanvraag aan te passen of aan te vullen binnen een termijn van twee weken indien dit noodzakelijk blijkt. De beslistermijn is naar acht weken verlengd zodat voldoende tijd overblijft om de aanvraag te beoordelen indien een aanvulling noodzakelijk blijkt te zijn. Hierbij blijft wel het uitgangspunt dat een complete aanvraag wordt ingediend die voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de regeling en voorwaarde blijft dat de aanvraag ingediend wordt binnen de aanvraagtermijn vanaf 1 oktober tot en met 13 november 2020. Daarnaast wordt gevraagd om samenwerking en overdracht van middelen tussen provincies in de regeling toe te staan. Inhoudelijke samenwerking is altijd goed, maar iedere provincie zal zelf moeten verantwoorden over de toegekende middelen. De financiële verantwoording verloopt tussen de verstrekker van de eenmalige specifieke uitkering (in dit geval BZK) en de individuele aanvrager (in dit geval de betreffende provincie). Overdracht van middelen maakt de verantwoording onduidelijk en onnodig complex in de uitvoering.

Tot slot brengen IPO en VNG een aantal punten in die betrekking hebben op de uitvoering van ontzorgingsprogramma, op zowel landelijk als provinciaal niveau:

  • Het in de regeling mogelijk maken om energie coöperaties en regionale energielokketen als energiecoach in te zetten en marktpartijen als Energie Service Companies (Esco`s) tijdig aan te laten sluiten. Hierin kent de regeling in beide gevallen geen beperkingen; dit kan onderdeel zijn van de provinciale ontzorgingsprogramma`s.

  • Nadere concretisering van indicatoren dat inzicht geeft in het effect van het ontzorgingsprogramma en input vormt voor de monitoring van de routekaarten. Dit is onderdeel van het landelijke ondersteuningsprogramma, uitgevoerd door RVO.

  • Een voorstel om in de regeling een koppeling met de RES-regio’s te maken om het draagvlak te vergroten. Deze koppeling wordt in de regeling al gemaakt doordat de aansluiting bij regionale netwerken en structuren onderdeel is van het beoordelingskader.

  • IPO en VNG stellen voor om gezamenlijke afspraken te maken over het volgen van de voortgang en een tussentijdse evaluatie om indien nodig bij te kunnen sturen. De komende maanden zal de governance van de uitvoering van het ontzorgingsprogramma samen met betrokkenen nader worden uitgewerkt.

9. Inwerkingtreding (zie artikel 10)

Deze regeling treedt in werking per 1 oktober 2020 en vervalt per 1 januari 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt. Gezien de doorlooptijden voor regelgeving wordt hiermee niet vastgehouden aan de vaste invoertermijn voor regelgeving. Deze uitzondering is noodzakelijk omdat het op deze wijze mogelijk wordt gemaakt dat de aanvragen voor een specifieke uitkering nog dit jaar kunnen worden ingediend en de uitkeringen tijdig kunnen worden verstrekt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 532.

X Noot
3

Voorzien wordt in een uitloopmogelijkheid tot 1 januari 2025 bij onvoorziene omstandigheden (zie artikel 7, tweede lid).

X Noot
5

Daar waar gesproken wordt van gebouwen in de toelichting wordt steeds bedoeld gebouwde onroerende zaken zoals gedefinieerd in artikel 1 van de voorliggende regeling.

X Noot
6

Voor specifiek culturele instellingen met monumentale status (of zijnde erfgoed) is de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) een van de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.

X Noot
8

Indien in de toelichting gesproken wordt van gebouwde onroerende zaken dient het steeds te gaan om een gebouwde onroerende zaak of gebouwde onroerende zaken die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres of één gebouwde onroerende zaak die staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen. Wat betreft het begrip gebouwde onroerende zaak wordt aangesloten bij het begrip ‘gebouw’ in de Woningwet.

X Noot
15

Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 650.

Naar boven