TOELICHTING
1. Inleiding
In het Klimaatakkoord1 is afgesproken dat twaalf sectoren in het maatschappelijk vastgoed een sectorale
routekaart opstellen met betrekking tot het CO2-arm maken van hun vastgoed. Gebleken is dat een terugkerend knelpunt uit deze sectorale
routekaarten het gebrek aan kennis is en/of capaciteit bij kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren om hun vastgoed te verduurzamen. Zonder ondersteuning en begeleiding
op maat van deze doelgroep komt de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed in verschillende
sectoren en op veel plaatsen in het land onvoldoende op gang. Versnelling en opschaling
van verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed is nodig met het oog op CO2-reductiedoelstellingen op de lange (Klimaatakkoord) en korte (Urgenda-vonnis) termijn.
In een brief aan de Tweede Kamer van 12 juni 20202 is daarom toegezegd onder andere in te zetten op een ontzorgingsprogramma dat kleine
maatschappelijk vastgoedeigenaren kan begeleiden tot het moment van aanbesteding van
maatregelen om vastgoed te verduurzamen. De voorliggende regeling voorziet als uitwerking
van deze toezegging in het verstrekken van specifieke uitkeringen aan provincies van
ten hoogste 2 miljoen euro per provincie (inclusief BTW) voor het instellen van een
ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed. Het betreft een eenmalige specifieke
uitkering voor activiteiten ter ontzorging in de periode van 1 oktober 2020 tot 1 januari
2024.3
2. Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed
Het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed richt zich op het begeleiden van
kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van hun vastgoed tot
aan het moment van aanbesteden van de maatregelen ter verduurzaming. Het streven van
het programma is om minimaal 1.000 kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren binnen
de looptijd van het programma te begeleiden. Daarnaast richt het programma zich op
het stimuleren van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren om tot vraagbundeling
(en daarmee kostenreductie) te komen bij de verduurzaming van hun vastgoed en het
delen van opgedane regionale kennis en ervaring in het bestaande landelijke Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed (zie artikel 2, eerste
en tweede lid). Het overkoepelende doel van het programma betreft het door middel
van ontzorgen bereiken van een versnelling en opschaling van verduurzaming van het
maatschappelijk vastgoed.
Er is gekozen voor een structuur van provinciale ontzorgingsprogramma’s. Uit recent
onderzoek4 naar vergelijkbare programma`s in andere Europese landen blijkt een decentrale insteek
een belangrijke succesfactor, omdat hiermee de majeure opgave van het verduurzamen
van het maatschappelijk vastgoed ‘behapbaar’ wordt gemaakt. Provincies hebben goed
zicht op regionale opgaven zoals groei en krimp, de regionale energiestrategieën en
hebben een overzicht van warmteplannen van gemeenten binnen de provincie. Bovendien
zijn zij beter in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling te faciliteren
dan gemeenten. Tot slot kan door vraagbundeling op provinciaal niveau de regionale
bouw- en adviesmarkt op zowel de korte als de lange termijn worden gestimuleerd.
Naast deze provinciale ontzorgingsprogramma’s zal de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) een landelijk ondersteuningsprogramma inrichten, waarbij het Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed zal worden betrokken.
Het landelijke ondersteuningsprogramma vormt het cement tussen de provinciale ontzorgingsprogramma’s
waar kennisuitwisseling plaatsvindt en gewerkt wordt aan het in het beeld brengen
en waar mogelijk standaardiseren van het verduurzamingsproces van kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren. Hierdoor kan kostenreductie en versnelling bij de verduurzaming
van maatschappelijk vastgoed worden bereikt. Uiteindelijk kan de kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaar profiteren van een lagere energierekening.
Met deze regeling is een eenmalige specifieke uitkering van ten hoogste 2 miljoen
euro inclusief BTW voor provincies ingesteld op grond van artikel 17, vijfde lid,
van de Financiële-verhoudingswet, om provinciale ontzorgingsprogramma’s van de grond
te krijgen. De specifieke eenmalige uitkering beoogt provincies financieel te ondersteunen
bij activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te
ontzorgen bij het verduurzamen van hun vastgoed. Hiervoor is in totaal ten hoogste
€ 24.000.000 inclusief BTW beschikbaar (zie artikel 3, eerste en tweede lid). Het
bedrag exclusief compensabele BTW wordt bij beschikking toegekend aan de provincie
en via een specifieke uitkering betaald. Het bedrag aan compensabele BTW stort de
minister in het BTW-compensatiefonds (zie artikel 3, derde lid). De middelen kunnen
worden ingezet voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, waaronder
de uitvoerings- en proceskosten van het provinciale ontzorgingsprogramma (zie artikel
5, tweede lid).
Iedere provincie kan een aanvraag indienen voor deze specifieke uitkering. Per provincie
kan maximaal één keer een specifieke uitkering verstrekt worden (zie artikel 4, derde
lid). De middelen dienen wel te worden ingezet voor de hierboven beschreven doelen
en zijn niet bestemd voor het bekostigen van de maatregelen ter verduurzaming van
de gebouwen5 zelf (zie artikel 2, derde lid).
3. Doelgroep ontzorgingsprogramma (zie artikel 1 en 2, eerste lid)
De doelgroep van dit ontzorgingsprogramma zijn kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
in het gemeentelijk vastgoed, funderend onderwijs, zorgaanbieders in de langdurige
zorg en eerstelijnszorg, sportbedrijven die gelieerd zijn aan de gemeente, culturele
instellingen met een algemeen nut beogende instelling (ANBI-status) en dorps- en buurthuizen.
Deze doelgroepen6, met uitzondering van de dorps- en buurthuizen, zijn aangesloten bij het Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed. De dorps- en buurthuizen
zijn als gevolg van de consultatie aan de doelgroepen toegevoegd.
Provincies geven in hun aanvraag aan op welke in de regeling benoemde doelgroepen
zij zich willen richten. Het beoogde bereik van de doelgroep is een belangrijk beoordelingscriterium
(zie toelichting paragraaf 5.1), waarmee provincies gestimuleerd worden om het plan
in te zetten op meerdere in deze regeling benoemde doelgroepen. In de verantwoordingsinformatie
(zie toelichting paragraaf 5.2) zal de provincie moeten aangeven of de activiteiten
conform de aanvraag zijn uitgevoerd, waaronder de begeleiding van de in de aanvraag
beschreven doelgroepen.
Vertrekpunt voor een ontzorgingstraject is dat de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar
onvoldoende geëquipeerd is om zelfstandig de duurzaamheidsopgave op te pakken. Omdat
dit niet voor iedere vastgoedeigenaar op voorhand vast te stellen is, is per sector
gezocht naar een werkbare en herkenbare afbakening van de doelgroep. De exacte definitie
van ‘klein’ verschilt per sector. Waar mogelijk is aangesloten bij sectorspecifieke
definities en gegevens. Waar dat niet mogelijk bleek, is in overleg met de kennispartners
van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging Sport en Gemeenten en betrokken ministeries
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gekeken
naar een heldere afbakening van de doelgroep, complementair aan bestaande sectorspecifieke
programma`s en regelingen.
-
– Gemeentelijk maatschappelijk vastgoed
Onder de doelgroep vallen gemeenten met minder dan 25.000 inwoners op 1 oktober 2020.
Het inwonertal is een indicator voor de omvang van het maatschappelijk vastgoed, beschikbare
budgetten en omvang van het ambtelijk apparaat. Op basis van ervaringsgegevens is
de inschatting dat de meeste gemeenten onder deze grens ondersteuning kunnen gebruiken
bij de verduurzaming van het gemeentelijk maatschappelijk vastgoed, passend bij de
uitgangspunten van de sectorale routekaart gemeentelijk maatschappelijk vastgoed.7
-
– Onderwijs
Onder de doelgroep vallen schoolbesturen van door het Rijk bekostigde scholen in het
primair onderwijs met maximaal 10 gebouwde onroerende zaken8 in eigendom en in het voortgezet onderwijs van maximaal 5 gebouwde onroerende zaken
in eigendom. Kenniscentrum Ruimte-OK, een van de kennispartners van het Kennis- en
innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed, schat in afstemming met
de sectorraden voor het primair onderwijs (PO-Raad) en het voortgezet onderwijs (VO-Raad)
in dat het omslagpunt om professioneel vastgoedbeheer toe te passen in het primair
onderwijs bij schoolbesturen met 10 gebouwde onroerende zaken in eigendom ligt en
bij het voortgezet onderwijs bij schoolbesturen met 5 gebouwde onroerende zaken in
eigendom ligt. Particuliere scholen vallen niet onder de doelgroep.
-
– Zorg
Onder de doelgroep wordt verstaan zorgaanbieders in de langdurige zorg (care9) voor ouderen, jongeren, gehandicapten en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en
zorgaanbieders in de eerstelijnszorg, bijvoorbeeld in gezondheidscentra. Ziekenhuizen
(cure10) vallen niet onder de doelgroep. Het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg, een van
de kennispartners van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk
vastgoed, schat in dat het omslagpunt om professioneel vastgoedbeheer toe te passen
bij zorgaanbieders met meer dan 10 gebouwde onroerende zaken in eigendom ligt. Daarboven
wordt het vastgoed vaak zeer professioneel georganiseerd.
-
– Sport
Onder de doelgroep vallen sportbedrijven die bestuurlijk en financieel verbonden zijn
aan een gemeente met maximaal 20 gebouwde onroerende zaken in eigendom. Gemeenten
kunnen bij de uitvoering van het sportbeleid de diensten van een sportbedrijf inschakelen.
Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het exploiteren van grote sportvoorzieningen zoals een
zwembad of ijsbaan, waarbij zeer specifieke kennis voor exploitatie vereist is. Een
sportbedrijf kan zowel een publiekrechtelijke als privaatrechtelijke organisatie zijn
die uitvoering geeft aan de gemeentelijke doelstellingen op het terrein van sport.
Sportverenigingen vallen niet onder de doelgroep; er bestaat reeds een regeling die
voorziet in een begeleidingstraject voor sportverenigingen bij het verduurzamen van
het sportvastgoed11.
-
– Culturele instellingen
Onder de doelgroep vallen culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI)12 met maximaal 10 gebouwde onroerende zaken in eigendom. Deze doelgroep is zeer divers,
maar ook helder afgebakend. Hieronder vallen bijvoorbeeld bibliotheken, filmhuizen
en musea met een ANBI-status.
-
– Dorps- en buurthuizen
Onder de doelgroep vallen stichtingen, verenigingen of coöperaties ter exploitatie
en beheer van gebouwen met een publieksfunctie, zijnde buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum
of gemeenschapscentrum, met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom. Op
deze plekken worden op non-profit basis ontmoetingsmogelijkheden aangeboden tussen
inwoners, sociaal-culturele activiteiten georganiseerd en bijvoorbeeld in de zorg
in de vorm van dagbesteding. De Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK) en
het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) schatten in dat deze doelgroep
veelal ondersteuning kan gebruiken bij de verduurzaming van hun vastgoed.
4. Aanvraag (zie artikel 4)
De aanvraagtermijn voor provincies voor de specifieke uitkering loopt vanaf 1 oktober
2020 tot en met 13 november 2020. Een aanvraag kan worden ingediend via een formulier
dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Een aanvraag omvat de volgende onderdelen:
-
a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd
en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel van deze regeling, bedoeld
in artikel 2, eerste lid. Het gaat hierbij om een uitwerking van de aanpak, een planning
en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten gedurende
de looptijd van het programma.
-
b. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving,
waaronder het maatschappelijk vastgoed;
-
c. een omschrijving van regionale netwerken en structuren die benut worden voor de activiteiten;
-
d. een omschrijving van de doelgroepen van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren die
begeleid worden. De provincie kan binnen de kaders van deze regeling kiezen voor specifieke
doelgroep(en) of alle doelgroep(en). Uit de aanvraag moet duidelijk worden waarom
voor deze doelgroep(en) is gekozen en op welke wijze wordt aangesloten bij de behoefte
van de doelgroep(en).
-
e. het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren dat begeleid wordt bij
het verduurzamen van de gebouwen in hun eigendom gedurende de looptijd van de activiteiten
en het aantal gebouwde onroerende zaken dat zij in eigendom hebben:
-
– het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject
wordt gestart, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;
-
– het beoogde aantal kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren waarmee een ontzorgingstraject
wordt doorlopen tot aan het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te
verduurzamen, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven;
-
– het beoogde aantal gebouwde onroerende zaken dat hiermee wordt bereikt door het provinciaal
ontzorgingsprogramma, uitgesplitst naar doelgroep(en) en per jaar aangegeven.
-
f. een visie op het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
bij de verduurzaming van gebouwen die zij in eigendom hebben, inclusief een beschrijving
van beoogde betrokken financiële partijen die actief zijn binnen de provincie. Door
de vraag van een gehele vastgoedportefeuille van een kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar
en/of (delen van) de vastgoedportefeuille van verschillende kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren in de aanbesteding tegelijk op de markt te zetten, kunnen schaal-
en daarmee kostenvoordelen voor kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren worden behaald.
-
g. een omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring;
-
h. een begroting, waaronder het bedrag aan BTW-kosten waarop de provincie aanspraak kan
maken uit het BTW-compensatiefonds; en
-
i. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
5.1 Beoordeling aanvraag (zie de artikelen 4, vijfde lid, en 6)
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeelt de aanvragen
en beslist binnen 8 weken na het sluiten van de aanvraagtermijn of de specifieke uitkering
wordt verstrekt.
De beoordeling van de aanvragen vindt plaats in het licht van het doel van de activiteiten,
bedoeld in artikel 2, eerste lid. In artikel 6 zijn een aantal voorwaarden opgenomen
die gelden als drempel voor het toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden
wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden. De specifieke uitkeringen kunnen
slechts worden verstrekt aan provincies die in hun aanvraag activiteiten opnemen die
tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen
van gebouwen die zij in eigendom hebben.
De aanvragen worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria die in de bijlage
bij de regeling zijn opgenomen. Een aanvraag kan in totaal maximaal 100 punten scoren.
Als een aanvraag minder dan 60 punten in totaal scoort, zal de aanvraag worden afgewezen.
De selectiecriteria hebben tot doel om de verwachte effectiviteit van het provinciale
ontzorgingsprogramma te kunnen beoordelen.
De beoordelingscriteria zijn:
-
1. De uitwerking van de aanpak en de uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde
looptijd, waaronder de mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van
de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren (maximaal 30 punten).
Een graadmeter voor effectiviteit is een goede en duidelijke uitwerking van de aanpak
en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten. Uit die
aanpak moet ook blijken of de activiteiten inderdaad voor 1 januari 2024 kunnen worden
afgerond. De effectiviteit van het provinciaal ontzorgingsprogramma kan eveneens verbeteren
als de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij
regionale netwerken en structuren.
-
2. Het beoogde bereik van de doelgroep(en) (maximaal 40 punten). Uit de omschrijving
moet duidelijk worden waarom voor deze doelgroep(en) is gekozen, hoeveel kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren worden begeleid en om hoeveel gebouwde onroerende zaken het gaat.
Er worden meer punten toegekend als het plan inzet op meerdere doelgroepen, er meer
kleine vastgoedeigenaren worden begeleid en er meer gebouwen binnen het bereik van
het provinciaal ontzorgingsprogramma vallen. Het streven is de begeleiding van minimaal
100 vastgoedeigenaren per provincie.
-
3. De uitwerking van de visie op het stimuleren van vraagbundeling bij kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren bij de verduurzaming van gebouwen die zij in eigendom hebben (maximaal
20 punten). In de visie moet duidelijk worden hoe en met welke financiële en uitvoerende
partijen de provincie de vraagbundeling wil stimuleren.
-
4. De omschrijving van de borging en deling van opgedane regionale kennis en ervaring
(maximaal 10 punten). Hier wordt gevraagd aan te geven hoe vanuit het provinciaal
ontzorgingsprogramma de actieve kennisdeling met onder andere het Kennis- en innovatieplatform
verduurzaming maatschappelijk vastgoed wordt georganiseerd.
5.2 Monitoring en verantwoording (zie de artikelen 7, 8 en 9)
Om eind 2023 vast te kunnen stellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben
aan de doelen van het ontzorgingsprogramma kan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties informatie opvragen bij provincies over de voortgang van de
activiteiten gedurende de looptijd van de regeling.
De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond
van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de provincie
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien
uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is
besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed,
kan deze (deels) terug gevorderd worden. In dat geval is het streven deze mededeling
te doen binnen een jaar nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de
SiSa-procedure.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een (deel van een) specifieke
uitkering terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet of niet geheel vóór 1 januari
2024 is besteed. In afwijking hiervan kan de minister, als in overleg met de provincie
wordt vastgesteld dat er buiten de schuld van de aanvrager om sprake is van een situatie
waarin een verlenging van de termijn met ten hoogste een jaar noodzakelijk is, het
restant van de specifieke uitkering terugvorderen als blijkt dat de specifieke uitkering
niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2025.
5.3 Informatievoorziening
Provincies kunnen informatie opvragen bij RVO over beschikbare openbare databronnen
en het landelijke ondersteuningsprogramma. Daarnaast deelt RVO de gegevens van het
lopende doelgroepenonderzoek, uitgevoerd door Motivaction, op het moment dat de resultaten
beschikbaar komen (naar verwachting kort na de zomer). Ook is RVO beschikbaar voor
specifieke vragen met betrekking tot de aanvraag (helpdeskfunctie). Tot slot kan via
RVO toegang worden gezocht tot de expertise van de kennispartners van het Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed.13
6. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving
6.1 Staatssteun
Bij het gebruik van de gelden door de provincies bij de toepassing van deze specifieke
uitkering dienen de Europese staatssteunregels in acht te worden genomen. Aangezien
de uitwerking van de ontzorgingsprogramma’s aan de provincies is, kan niet op voorhand
op rijksniveau een staatssteuntoets voor deze regeling worden uitgevoerd. Om staatssteun
aan derden bij het opzetten van het ontzorgingsprogramma door de provincie te voorkomen,
is in deze regeling voorgeschreven dat de inschakeling van derden tegen marktconforme
voorwaarden moet plaatsvinden (zie artikel 5).
Om zicht te krijgen op eventuele staatssteunaspecten op het niveau van de uiteindelijk
begunstigden of hun adviseurs, zal de provincie een staatssteuntoets moeten (laten)
uitvoeren als meer bekend is over het provinciaal ontzorgingsprogramma. De provincie
is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat
de provincies een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die
zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens de interdepartementale afspraken over
staatssteun moeten de provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets houden.14 Daarbij is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van maatschappelijk
vastgoedeigenaren of hun adviseurs die een onderneming in Europeesrechtelijke zin
(ex artikel 107, lid 1, VWEU) zijn en deze door de subsidie voor het ontzorgingsprogramma
bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen.
Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt
Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek
overleg met de provincies.
6.2 Specifieke uitkering doorbouwplan scholen
Bij kamerbrief van d.d. 20 mei 202015 heeft de Minister van BZK toegezegd dat in het kader van het doorbouwplan om de bouw
aan de gang te houden in tijden van de corona crisis ingezet zal worden op het verduurzamen
van maatschappelijk vastgoed, specifiek scholen. Hiertoe worden op dit moment de Regeling
specifieke uitkering doorbouwplan scholen (SUDS) opgesteld die gericht is op het stimuleren
van de bouw- en installatiebranche en het energiezuiniger en frisser maken van schoolgebouwen
in het primair en voortgezet onderwijs. In de SUDS worden middelen via een specifieke
uitkering beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het verduurzamen van schoolgebouwen
(duurzaam renoveren of duurzame nieuwbouw) in het primair en voortgezet onderwijs.
De middelen dienen te worden ingezet voor het (deels) bekostigen van projecten die
energiebesparing/CO2-reductie van het gebouw realiseren en het binnenklimaat verbeteren. Het betreft een
eenmalige specifieke uitkering in 2020.
In relatie tot voorliggende regeling betreft de SUDS een specifieke uitkering voor
het daadwerkelijk nemen van maatregelen in schoolgebouwen ter verduurzaming van deze
gebouwen terwijl de voorliggende regeling enkel een specifieke uitkering betreft voor
het inrichten van ontzorgingsprogramma’s die advisering, vraagbundeling en kennisdeling
door de provincie omtrent verduurzaming mogelijk maken bij kleine vastgoedeigenaren
(waaronder schoolbesturen in het primair onderwijs met maximaal tien gebouwde onroerende
zaken in eigendom en schoolbesturen in het voortgezet onderwijs met maximaal vijf
gebouwde onroerende zaken in eigendom) tot het moment van aanbesteden van de maatregelen
ter verduurzaming.
7. Gevolgen
7.1 Regeldruk en administratieve lasten
Aangezien het om specifieke uitkeringen aan provincies gaat, brengt de regeling geen
administratieve lasten voor burgers en bedrijven met zich mee. De regeling brengt
wel bestuurlijke en administratieve lasten voor provincies mee, aangezien zij een
aanvraag moeten schrijven om in aanmerking te komen voor onderhavige specifieke uitkering.
De verantwoordingslasten voor provincies worden zoveel mogelijk beperkt door de verantwoording
via SiSa te laten verlopen.
Het Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd
voor een formeel advies. Dit mede gelet op de analyse dat er naar verwachting geen
(omvangrijke) regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.
7.2 Financiële gevolgen Rijk
Voor het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed is in totaal € 25.000.000 euro
beschikbaar; € 10.000.000 in 2020 en € 15.000.000 op de begroting 2021 van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hiervan is in totaal € 24.000.000 beschikbaar
voor specifieke uitkeringen aan provincies. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering
voor provincies, met één aanvraagperiode en één toekenningsmoment. De betaling zal
eind 2020 of begin 2021 plaatsvinden. Daarnaast is € 1.000.000 beschikbaar voor de
inrichting en uitvoering van het landelijke ondersteuningsprogramma door RVO.
8. Consultatie en advies
8.1 Internetconsulatie
De conceptregeling en toelichting stonden van 17 augustus 2020 tot en met 14 september
2020 open voor consultatie. Er zijn 11 reacties (waarvan 7 openbaar) binnengekomen
van brancheorganisaties, kennis- en adviesbureaus en vertegenwoordigers van de doelgroepen
die in de conceptregeling zijn opgenomen, of juist ontbraken. Uit de reacties blijkt
onder meer herkenning van de ondersteuningsbehoefte bij de verduurzamingsopgave voor
kleine maatschappelijk vastgoedorganisaties, de erkenning van de goede aansluiting
van de regeling bij de behoefte van de doelgroep en in algemene zin tevredenheid over
de opzet van het programma.
In een aantal reacties wordt gepleit voor het aanpassen van de doelgroep(en) van het
programma:
-
– Vanuit diverse lokale verenigingen en stichtingen wordt gepleit voor het toevoegen
van dorps- en buurthuizen aan de doelgroep. Een belangrijk argument is dat een flink
deel van de exploitatie opgaat aan energiekosten. Wanneer deze kostenpost verder teruggedrongen
kan worden zorgt dit ervoor dat de dorps- en buurthuizen beter hun functie in de (dorps-)gemeenschap
kunnen uitoefenen. Deze ontmoetingscentra, die voor het merendeel door vrijwilligers
worden bestuurd en beheerd, nemen een belangrijke sociale rol binnen hun gemeenschap
in. Vanwege dit inhoudelijke argument en de brede steun voor dit voorstel is besloten
om dorps- en buurthuizen, wijk- en gemeenschapscentra aan de doelgroep toe te voegen.
-
– De brancheorganisatie van de installatiebranche, Techniek NL, pleit voor het oprekken
van de grens voor gemeentelijk vastgoed van gemeenten tot 25.000 inwoners naar gemeenten
tot 30.000 inwoners. Daarmee zou een groter gedeelte (circa de helft) van de gemeenten
onder de definitie vallen. Onder de huidige definitie van maximaal 25.000 inwoners
valt reeds ruim een derde van de gemeenten. Deze afbakening is overleg met de VNG
tot stand gekomen. Op basis van ervaringsgegevens is de inschatting dat de meeste gemeenten onder deze grens ondersteuning
kunnen gebruiken bij de verduurzaming van het gemeentelijk maatschappelijk vastgoed.
Bovendien komt het verder oprekken van deze grens de uitvoerbaarheid van het programma
niet ten goede en kunnen ook kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren (niet zijnde
de gemeente) in grotere gemeenten worden geholpen, mits zij onder een van de andere
doelgroepen vallen. Daarom wordt deze afbakening niet aangepast.
-
– Vanuit de zorgsector wordt voorgesteld om de definitie van de doelgroep zorg enigszins
aan te passen door het begrip ‘stichtingen’ te vervangen door ‘zorgaanbieders’. Dit
voorstel wordt overgenomen, omdat uit de eerste data-analyses door RVO is gebleken
dat het begrip ‘stichtingen’ te smal was gekozen, waardoor de potentiele omvang van
de doelgroep in de zorg erg klein zou zijn. Het begrip zorgaanbieders is breder en
omvat naast stichtingen bijvoorbeeld ook verenigingen, coöperaties en maatschappen.
In een van de reacties wordt de suggestie gedaan om duurzaam financieringsadvies en
advies over het duurzaam gebruik en gedrag van mensen in het pand ook onder dit ontzorgingsprogramma
te laten vallen. Daarnaast wordt door Techniek NL gevraagd om de contractering en
monitoring van de gebouwprestaties na oplevering subsidiabel te maken. De begeleiding
van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren wordt voorzien tot aan het moment van
aanbesteding van de verduurzamingsmaatregelen aan de gebouwen. Duurzaam financieringsadvies
is onderdeel van dit proces, evenals advisering over de contractering van de gebouwprestaties.
Het gebruik en gedrag van mensen en de monitoring van gebouwprestaties is met name
van belang in de daaropvolgende gebruiksfase, waarover in het ontzorgingstraject meegedacht
kan worden. Het ontzorgingstraject loopt echter tot aan het moment van aanbesteding.
Voorts wordt vanuit het onderwijsveld aandacht gevraagd voor de relatie tussen onderwijs
en gemeente bij panden waar meer gebruikers zijn en wordt vanuit de zorgsector gevraagd
om de relatie met de portefeuilleroutekaarten stevig in het programma te verankeren
en aandacht te hebben voor situaties waarin gebouwen door de gebruikers niet in eigendom
zijn, maar worden gehuurd. De begeleiding vanuit het ontzorgingsprogramma is gericht
op de eigenaren van het vastgoed. Zij kunnen de investeringsbeslissing nemen om het
advies daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Onderdeel van het ontzorgingstraject
is het goed in beeld brengen van de context en omgeving, waaronder de mogelijke huursituatie
en de relatie met de portefeuilleroutekaarten.
In enkele reacties wordt gepleit voor een aanvullende geldstroom om het advies tot
uitvoer te brengen. Aanvullende middelen zijn echter niet beschikbaar. RVO zal vanuit
het landelijke ondersteuningsprogramma in beeld brengen welke bestaande (subsidie)mogelijkheden
er zijn voor het (deels) bekostigen van de maatregelen ter verduurzamen van de gebouwen.
Daarnaast zal vanuit het landelijke ondersteuningsprogramma gewerkt worden aan het
in beeld brengen en waar mogelijk standaardiseren van het verduurzamingsproces van
kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren. Hierdoor kan kostenreductie worden bereikt.
Tot slot richt het ontzorgingsprogramma zich ook op het stimuleren van kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren om tot vraagbundeling (en daarmee kostenreductie) te komen. Uiteindelijk
kan de kleine maatschappelijk vastgoedeigenaar profiteren van een lagere energierekening.
In een van de reacties wordt gevraagd om de uitvoerings- en proceskosten van het provinciaal
ontzorgingsprogramma onder de activiteiten te benoemen. Deze uitvoerings- en proceskosten
zijn al onderdeel van de in aanmerking komende kosten (artikel 5, tweede lid) en daarmee
reeds opgenomen in de regeling. In een andere reactie wordt juist de zorg geuit dat
een groot deel van het beschikbare budget opgaat aan organisatiekosten bij de provincies.
Op basis van diverse gesprekken met alle provincies is het beeld ontstaan dat de ervaring
met en (ambtelijke) capaciteit op dit onderwerp verschilt. Er zijn provincies die
al een actieve rol vervullen bij de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed, andere
provincies willen deze rol graag actiever in gaan vullen. In het ene geval zijn daarom
meer organisatiekosten nodig dan in het andere geval. Echter zijn er geen signalen
bekend dat een onredelijk deel van het budget zal worden besteed aan organisatiekosten
voor de provinciale ontzorgingsprogramma`s. Dat zal ook moeten blijken uit de aanvragen.
Ten slotte wordt vanuit de zorgsector gepleit voor een minimaal percentage van 20%
van het budget voor de zorgsector, om hiermee te garanderen dat in iedere provincie
de zorg stevig in het provinciaal ontzorgingsprogramma komt en er een directe koppeling
is met de landelijke aanpak. Deze aanbeveling wordt niet overgenomen, omdat het programma
over meerdere doelgroepen wordt georganiseerd. Bovendien hebben provincies de vrijheid
om zelf keuzes te maken welke doelgroepen zij willen bedienen binnen de daarvoor opgestelde
kaders van de regeling. Het beoogde bereik van de doelgroep is wel een belangrijk
beoordelingscriterium, waarmee provincies gestimuleerd worden om het plan in te zetten
op meerdere doelgroepen. Daarnaast wordt gevraagd of bij het bepalen van het aantal
gebouwen per schoolbestuur gekeken moet worden naar het totale bezit, of dat per provincie
kan worden geteld. Uitgangspunt is het maximaal aantal gebouwde onroerende zaken dat
het betreffende schoolbestuur in eigendom heeft, ongeacht of dat eigendom is verdeeld
over meerdere provincies.
8.2 Code interbestuurlijke verhoudingen
De conceptregeling en toelichting zijn op 17 augustus 2020 ter consultatie voorgelegd
aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
en de Unie van Waterschappen (UvW). IPO en VNG hebben op 14 september 2020 een gezamenlijke
reactie gestuurd. De UvW heeft aangegeven geen mening over deze regeling te hebben,
behalve dat het in algemene zin een goede ontwikkeling is.
De gezamenlijke provincies, vertegenwoordigd in het IPO, en de gezamenlijke gemeentes,
vertegenwoordigd in de VNG, zijn blij met de ontwikkeling van de regeling. Het begeleiden
van kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren bij het verduurzamen van hun vastgoed
kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van Nederland. De provincies
kunnen hierbij, met de financiering vanuit het Rijk, via ontzorgingsprogramma’s deze
begeleiding faciliteren. Zij waarderen in het bijzonder het intensieve traject dat
vanuit het Rijk is opgezet om de provincies mee te nemen in het ontwikkelen van deze
regeling binnen een zeer kort tijdsbestek. Tegelijkertijd hebben IPO en VNG nog verschillende
vragen en opmerkingen over de regeling, verzoeken zij deze vragen te beantwoorden
en de adviezen zoveel als mogelijk over te nemen. Zij stellen alleen dan deze regeling
succesvol te kunnen uitvoeren.
Enkele vragen en suggesties van IPO en VNG met betrekking tot de financiering van
maatregelen zijn ook in de internetconsultatie naar voren gebracht. Het gaat daarbij
om het voor de doelgroep inzichtelijk maken van bestaande financieringsopties en waar
nodig met extra financieringsmogelijkheden te komen. In de voorgaande paragraaf is
nader toegelicht dat de bestaande financieringsopties in beeld zullen worden gebracht,
maar extra financieringsmogelijkheden voor de uitvoering niet beschikbaar zijn.
IPO en VNG vragen om de opgedane kennis bij het landelijke Kennis- en innovatieplatform
verduurzaming maatschappelijk vastgoed een meer verplichtend karakter te geven en
te zorgen dat het platform hiertoe in staat is per 1 januari 2021. Daarnaast stellen
zij voor ook een vertegenwoordiging van de gezamenlijke provincies in dit platform
op te nemen. De verbinding van het ontzorgingsprogramma met het bestaande Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed wordt in de komende maanden
samen met de betrokkenen nader uitgewerkt, waaronder de mogelijke afvaardiging van
de provincies. Het delen van opgedane regionale kennis en ervaring met het Kennis-
en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed is een van de gevraagde
activiteiten in de regeling. Hoe dit door de provincie wordt georganiseerd is een
van de beoordelingscriteria.
IPO en VNG pleiten ervoor provincies in staat te stellen zoveel mogelijk kleine maatschappelijk
vastgoedeigenaren te bedienen en de doelgroep uit te breiden met dorpshuizen, sportaccommodaties,
alle kleine ANBI`s die beschikken over vastgoed en kleinschalige culturele instellingen
die niet beschikken over de ANBI-status. In de voorgaande paragraaf is toegelicht
dat de regeling is uitgebreid met dorps- en buurthuizen. Sportaccommodaties zijn reeds
onderdeel van de doelgroep, mits zij onder de diensten van een sportbedrijf vallen
dat bestuurlijk en financieel verbonden is aan een gemeente, onder de gemeente zelf
mits deze in de doelgroep valt en sportaccommodaties in bezit van andere partijen
die binnen de regeling vallen. Sportaccommodaties in eigendom van verenigingen vallen
niet onder de doelgroep; er bestaat reeds een regeling die voorziet in een begeleidingstraject
voor sportverenigingen bij het verduurzamen van het sportvastgoed (zie paragraaf 3
van de toelichting). Vanwege de uitvoerbaarheid is besloten om de huidige afbakening
van de culturele algemeen nut beogende instellingen te behouden; deze doelgroep is
helder afgebakend en goed te identificeren. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat
de focus van het programma te veel versnipperd. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat
de doelstelling van de regeling binnen de daarvoor beschikbare tijd gerealiseerd kan
worden.
Provincies kunnen een specifieke uitkering aanvragen van ten hoogste 2 miljoen euro
(incl. BTW). IPO en VNG stellen voor om provincies de mogelijkheid te geven een tweede
(aangepaste) aanvraag in te dienen indien zij niet direct voldoende punten scoren.
Gelet op het doel van de regeling zal de minister de aanvragers de mogelijkheid bieden
om de aanvraag aan te passen of aan te vullen binnen een termijn van twee weken indien
dit noodzakelijk blijkt. De beslistermijn is naar acht weken verlengd zodat voldoende
tijd overblijft om de aanvraag te beoordelen indien een aanvulling noodzakelijk blijkt
te zijn. Hierbij blijft wel het uitgangspunt dat een complete aanvraag wordt ingediend
die voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de regeling en voorwaarde blijft dat
de aanvraag ingediend wordt binnen de aanvraagtermijn vanaf 1 oktober tot en met 13 november
2020. Daarnaast wordt gevraagd om samenwerking en overdracht van middelen tussen provincies
in de regeling toe te staan. Inhoudelijke samenwerking is altijd goed, maar iedere
provincie zal zelf moeten verantwoorden over de toegekende middelen. De financiële
verantwoording verloopt tussen de verstrekker van de eenmalige specifieke uitkering
(in dit geval BZK) en de individuele aanvrager (in dit geval de betreffende provincie).
Overdracht van middelen maakt de verantwoording onduidelijk en onnodig complex in
de uitvoering.
Tot slot brengen IPO en VNG een aantal punten in die betrekking hebben op de uitvoering
van ontzorgingsprogramma, op zowel landelijk als provinciaal niveau:
-
– Het in de regeling mogelijk maken om energie coöperaties en regionale energielokketen
als energiecoach in te zetten en marktpartijen als Energie Service Companies (Esco`s)
tijdig aan te laten sluiten. Hierin kent de regeling in beide gevallen geen beperkingen;
dit kan onderdeel zijn van de provinciale ontzorgingsprogramma`s.
-
– Nadere concretisering van indicatoren dat inzicht geeft in het effect van het ontzorgingsprogramma
en input vormt voor de monitoring van de routekaarten. Dit is onderdeel van het landelijke
ondersteuningsprogramma, uitgevoerd door RVO.
-
– Een voorstel om in de regeling een koppeling met de RES-regio’s te maken om het draagvlak
te vergroten. Deze koppeling wordt in de regeling al gemaakt doordat de aansluiting
bij regionale netwerken en structuren onderdeel is van het beoordelingskader.
-
– IPO en VNG stellen voor om gezamenlijke afspraken te maken over het volgen van de
voortgang en een tussentijdse evaluatie om indien nodig bij te kunnen sturen. De komende
maanden zal de governance van de uitvoering van het ontzorgingsprogramma samen met betrokkenen nader worden
uitgewerkt.
9. Inwerkingtreding (zie artikel 10)
Deze regeling treedt in werking per 1 oktober 2020 en vervalt per 1 januari 2024,
met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op
grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt. Gezien de doorlooptijden
voor regelgeving wordt hiermee niet vastgehouden aan de vaste invoertermijn voor regelgeving.
Deze uitzondering is noodzakelijk omdat het op deze wijze mogelijk wordt gemaakt dat
de aanvragen voor een specifieke uitkering nog dit jaar kunnen worden ingediend en
de uitkeringen tijdig kunnen worden verstrekt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren