Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 17825 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 17825 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Klimaat en Energie,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en artikel 4, eerste lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie of artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
toets als bedoeld in artikel 3;
jaarlijks eindadvies basisbedragen SDE+ of SDE++ van het Planbureau voor de Leefomgeving of Energieonderzoek Centrum Nederland over de te hanteren subsidieparameters en de basisbedragen;
baten van de exploitatie van een productie-installatie;
kosten voor de exploitatie van een productie-installatie;
steunmaatregelen om de exploitatiekosten van een productie-installatie geheel of gedeeltelijk te compenseren;
steunmaatregelen om de investeringskosten van een productie-installatie geheel of gedeeltelijk te compenseren;
opbrengsten of vermeden kosten die voor een subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer;
kosten, inclusief bouwrente, die nodig zijn voor de realisatie van een productie-installatie;
Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/01);
Minister voor Klimaat en Energie;
rentevergoeding over vreemd vermogen en kapitaalvergoeding over het geïnvesteerde eigen vermogen;
aan een subsidieontvanger toegekende steun op grond van een steunmaatregel die meer bedraagt dan is toegestaan ingevolge het milieu- en energiesteunkader;
subsidie verstrekt aan een subsidieontvanger op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie of het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
publiekrechtelijke maatregel op grond waarvan aan een subsidieontvanger steun wordt verleend in de vorm van subsidie, fiscale voordelen of andere voordelen;
subsidie-ontvanger als bedoeld in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie en het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
toets als bedoeld in artikel 2.
1. De minister toetst of sprake is van overstimulering, indien aan een subsidieontvanger sdek-subsidie wordt verstrekt voor een productie-installatie voor restwarmte, koolstofdioxide-arme warmte met een elektroboiler of een industriële warmtepomp met 3.000 vollasturen, waterstof uit elektrolyse, afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of afvang en gebruik van koolstofdioxide dan wel hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa waarvoor via verlengde levensduur opnieuw subsidie is gegeven als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de algemene uitvoeringsregeling.
2. De minister kan toetsen of sprake is van overstimulering, indien aan een subsidieontvanger sdek-subsidie wordt verstrekt voor een andere productie-installatie dan een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid:
a. waarvoor een meer dan gemiddeld risico bestaat op variatie van verschillende kosten binnen de categorie; en
b. waarmee binnen Nederland beperkt ervaring is opgedaan.
3. Er is sprake van overstimulering bij het verstrekken van een sdek-subsidie als bedoeld in het eerste of tweede lid indien:
(geprognosticeerde sdek-subsidie + verkoopinkomsten hernieuwbare energie of inkomsten uit vermindering van broeikasgas + eventuele andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen + exploitatiesaldo) > € 0.
1. De minister toetst of sprake is van overstimulering, indien aan een subsidieontvanger sdek-subsidie wordt verstrekt voor een andere productie-installatie dan een productie-installatie als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, en aan die subsidieontvanger ook steun op grond van andere steunmaatregelen dan de sdek-subsidie wordt verstrekt.
2. Er is sprake van overstimulering bij het verstrekken van een sdek-subsidie als bedoeld in het eerste lid indien:
(geprognosticeerde sdek-subsidie + verkoopinkomsten hernieuwbare energie of inkomsten uit vermindering van broeikasgas + andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen+ exploitatiesaldo) > € 0.
3. In afwijking van het tweede lid is sprake van overstimulering bij het verstrekken van een sdek-subsidie voor een productie-installatie voor waterkracht, osmose, windenergie of fotovoltaïsche zonnepanelen, indien:
(geprognosticeerde sdek-subsidie + verkoopinkomsten hernieuwbare energie + andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen+ exploitatiesaldo) > € 0;
of
(maximale sdek-subsidie + andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen) > € 0.
4. Indien de uitkomsten van de berekeningen, bedoeld in het derde lid, beide hoger zijn dan € 0, bedraagt de overstimulering het hoogste bedrag van die uitkomsten.
Artikel 3 is niet van toepassing indien:
a. de steun op grond van de andere steunmaatregelen uitsluitend bestaat uit steun op grond van:
i. de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001;
ii. de Regeling groenprojecten 2005;
iii. de Regeling groenprojecten 2010;
iv. de Regeling groenprojecten 2016;
v. de Regeling groenprojecten 2022; of
b. het een productie-installatie betreft voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen e van ten hoogste 7,5 kWp.
1. De minister berekent de waarde van de geprognosticeerde sdek-subsidie, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid:
a. indien het afgesloten productiejaren betreft volgens de formule: de netto contante waarde van de werkelijke productie in MWh of kg koolstofdioxide die per jaar voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – de voor de betreffende kalenderjaren vastgestelde definitieve correcties;
b. indien het nog niet afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:
de netto contante waarde van de maximale productie in MWh of kg koolstofdioxide die per jaar voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – de geprognosticeerde correcties.
2. De geprognosticeerde correcties, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden gebaseerd op de meest recent vastgestelde correcties, waarbij voor toekomstige jaren rekening gehouden kan worden met inflatie.
1. De minister berekent de waarde van de verkoopinkomsten uit hernieuwbare energie of de inkomsten uit vermindering van broeikasgas, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede lid, en voor zover van toepassing bedoeld in artikel 3, derde lid:
a. indien het afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:
de netto contante waarde van de werkelijke productie in MWh of kg koolstofdioxide per jaar x de voor de betreffende kalenderjaren vastgestelde definitieve correcties;
b. indien het nog niet afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:
de netto contante waarde van de verwachte productie in MWh of kg koolstofdioxide per jaar x de geprognosticeerde correcties.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, hanteert de minister de door de subsidieontvanger opgegeven prijzen, indien de subsidieontvanger met facturen aantoont dat zijn verkoopinkomsten afwijken van de vastgestelde prijzen.
De netto investering, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid, bedraagt de investeringskosten na aftrek van de investeringssteun.
1. Bij de berekening van de waarde van de investeringssteun, bedoeld in artikel 7, hanteert de minister de rekenregels, bedoeld in het tweede tot en met achtste lid.
2. De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel van de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen op grond van artikel 3.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt berekend:
a. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste twaalf jaar volgens de formule:
NCW Y,1 (0,917*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 12 (0,083*Z*X);
b. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste vijftien jaar volgens de formule:
NCW Y,1 (0,933*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 15 (0,067*Z*X);
waarbij NCW Y,1, NCW Y,2 tm 12, NCW Y,2 tm 15, Y, Z en X achtereenvolgens staan voor:
NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij discontopercentage Y in jaar 1;
NCW Y,2 tm 12 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 12;
NCW Y,2 tm 15 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 15;
Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;
Z = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;
X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%.
3. De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel van de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen op grond van artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt berekend:
a. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste twaalf jaar volgens de formule:
NCW Y,1 (0,917*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 12 (0,083*Z*X);
b. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste vijftien jaar volgens de formule:
NCW Y,1 (0,933*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 15 (0,067*Z*X);
waarbij NCW Y,1, NCW Y,2 tm 12, NCW Y,2 tm 15, Y, Z en X achtereenvolgens staan voor:
NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij discontopercentage Y in jaar 1;
NCW Y,2 tm 12 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 12;
NCW Y,2 tm 15 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 15;
Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;
Z = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;
X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%.
4. De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel krachtens de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 wordt berekend volgens de formule:
NCW Y,1 (X*W*V);
waarbij NCW Y,1, Y, X, W en V achtereenvolgens staan voor:
NCW Y,1= de disconteringsfactor bij het discontopercentage Y in jaar 1;
Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;
X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%;
W = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;
V = het aftrekpercentage dat van toepassing is op het moment van melding van de investering.
5. De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel van de milieu-investeringsaftrek op grond van artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt berekend volgens de formule:
NCW Y,1 (X * U * T);
waarbij NCW Y,1, Y, X, U en T achtereenvolgens staan voor:
NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij discontopercentage Y in jaar 1;
Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;
X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%;
U = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;
T = het aftrekpercentage dat van toepassing is op het moment van melding van de soort investering.
6. Indien de subsidieontvanger kan aantonen dat sprake is van een bouwtijd van de productie-installatie langer dan één jaar, kan de minister in afwijking van het tweede tot en met vijfde lid de uitkomsten van de rekenregels, bedoeld in die leden, vermenigvuldigen met de factor:
1 / (1 + Y) (S – 12)/24;
waarbij Y en S achtereenvolgens staan voor:
Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;
S = de bouwtijd in maanden, waarbij onder bouwtijd van de productie-installatie wordt verstaan de tijd tussen de start van de bouw van de productie-installatie en de datum van ingebruikname van de productie-installatie.
7. De waarde van het genoten en nog te genieten voordeel uit een financiering op grond van de Regeling groenprojecten 2005, de Regeling groenprojecten 2010, de Regeling groenprojecten 2016 of de Regeling groenprojecten 2022 wordt forfaitair vastgesteld op de netto contante waarde van een marktconform percentage van het jaarlijkse leningsbedrag, waarbij wordt uitgegaan van een over een periode van tien jaar lineair aflopend leningsbedrag.
8. De waarde van het genoten en nog te genieten voordeel uit overige investeringssteun bedraagt de netto contante waarde van de op grond van die maatregelen daadwerkelijk ontvangen of verrekende bedragen.
9. De minister kan bij de berekeningen, bedoeld in het eerste tot en met achtste lid, andere waarden hanteren dan de waarden, bedoeld in die leden, indien de subsidieontvanger deze waarden kan aantonen met een accountantsverklaring, waarbij de fiscale voordelen worden toegerekend aan het jaar waarin ze in de belastingaangifte zijn geclaimd.
1. De minister berekent bij het bepalen van de waarde van het rendement op geïnvesteerd vermogen, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid, de netto contante waarde van de financieringslasten verbonden aan de investering bij een gemiddeld rendement van het geïnvesteerde vermogen, dat is opgenomen in het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van de aanvraag voor de sdek-subsidie.
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van een geïnvesteerd vermogen in de productie-installatie dat lineair afloopt over de periode van de sdek-subsidie.
3. De minister kan een andere waarde van het rendement op geïnvesteerd vermogen dan de waarde, bedoeld in het eerste lid, hanteren, indien de subsidieontvanger schriftelijk aantoont dat bij de start van de financiering voor hem een andere verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen van toepassing is, waarbij als vergoeding voor inbreng van eigen vermogen de grenswaarden gelden die zijn opgenomen in het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van de aanvraag voor sdek-subsidie.
4. Indien de sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020, berekent de minister in afwijking van het eerste, tweede en derde lid, de netto contante waarde van de financieringslasten verbonden aan de investering bij een gemiddeld rendement van het geïnvesteerde vermogen van 8%, uitgaande van een geïnvesteerd vermogen in de productie-installatie dat lineair afloopt over de periode van de sdek-subsidie.
5. De minister kan een afwijkende waarde voor het gemiddelde rendement van het geïnvesteerde vermogen hanteren dan de waarde, bedoeld in het vierde lid, indien de subsidieontvanger schriftelijk aantoont dat bij de start van de financiering voor hem een andere verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen van toepassing is, waarbij als grenswaarden gelden maximaal 15% als vergoeding voor inbreng van eigen vermogen en maximaal 6% voor inbreng van het vreemd vermogen.
1. In geval het een productie-installatie betreft voor fotovoltaïsche zonnepanelen, zonthermie, windenergie, osmose of waterkracht, gebruikt de minister voor het berekenen van het exploitatiesaldo, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid, de exploitatiekosten en -baten die zijn opgenomen in het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van de aanvraag voor subsidie.
2. Indien de subsidieontvanger onderbouwd kan aantonen dat zijn exploitatiekosten of -baten afwijken van het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van zijn aanvraag voor sdek-subsidie, gebruikt de minister in afwijking van het eerste lid voor het berekenen van het exploitatiesaldo, een door de subsidieontvanger op verzoek van de minister aangeleverd exploitatieoverzicht van exploitatiekosten en -baten die zijn gemaakt of worden verwacht over de periode van de sdek-subsidie.
3. In geval het een andere productie-installatie dan een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid betreft, gebruikt de minister voor het berekenen van het exploitatiesaldo een exploitatieoverzicht met de exploitatiekosten en -baten die zijn gemaakt of worden verwacht over de periode van de sdek-subsidie, welk overzicht het door de producent op grond van artikel 3, derde lid, van de algemene uitvoeringsregeling aan de minister toegezonden overzicht, vergezelt.
4. Het exploitatieoverzicht, bedoeld in het tweede en derde lid, bevat voor zover van toepassing:
a. de variabele exploitatiekosten, waaronder:
i. de kosten voor inkoop en aanvoer van biomassa;
ii. de kosten voor transport of opslag van koolstofdioxide;
iii. de kosten voor de inkoop van elektriciteit;
iv. de kosten voor afvoer van reststoffen;
v. de kosten voor onderhoud van de productie-installatie;
vi. de verzekerings-, garantie en administratiekosten voor de productie-installatie;
vii. de arbeidskosten voor operationeel beheer van de productie-installatie;
b. de vaste exploitatiekosten, waaronder:
i. de kosten voor aansluiting van de productie-installatie op het elektriciteitsnet;
ii. de onroerende-zaakbelasting voor de productie-installatie op grond van artikel 220 van de Gemeentewet;
c. de variabele exploitatiebaten, waaronder:
i. de baten van verkoop aan derden van hernieuwbare energie of de inkomsten uit vermindering van broeikasgas;
ii. de baten uit poortgelden;
iii. de baten uit verkoop van restproducten afkomstig van de productie-installatie;
iv. de vermeden aardgaskosten als gevolg van de exploitatie van de productie-installatie.
5. Voor het aanleveren van het exploitatieoverzicht wordt gebruik gemaakt van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
De minister berekent de waarde van de maximale sdek-subsidie, bedoeld in de artikel 3, derde lid:
a. indien het afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:
de netto contante waarde van de werkelijke productie in MWh of kg koolstofdioxide die per jaar voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – de voor de betreffende kalenderjaren vastgestelde definitieve correcties;
b. indien het nog niet afgesloten productiejaren betreft volgens de formule: de netto contante waarde van de maximale productie in MWh of kg koolstofdioxide die voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – basiselektricteits- of basisenergieprijs of basisbroeikasgasbedrag.
1. De minister gebruikt het discontopercentage dat op het moment van het indienen van de aanvraag om sdek-subsidie als geldend discontopercentage is vermeld op de website van de Europese Commissie1 voor het berekenen van de netto contante waarde van:
a. de geprognosticeerde sdek-subsidie, bedoeld in artikel 5;
b. de exploitatiekosten en -baten, bedoeld in artikel 10;
c. de maximale sdek-subsidie, bedoeld in artikel 11;
d. de andere exploitatiesteun.
2. Voor het berekenen van de netto contante waarde, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 6, eerste lid, 8, zevende en achtste lid, en 11, wordt uitgegaan van de netto contante waarde op de datum gelegen in het midden van de periode vanaf de datum van de start van de bouw van de productie-installatie tot aan de datum van ingebruikname van de productie-installatie, uitgaande van een bouwtijd van één jaar.
1. De minister voert één jaar na ingebruikname van de productie-installatie waar de sdek-subsidie betrekking op heeft, een toets passende stimulering of cumulatietoets uit.
2. Indien uit de toets passende stimulering blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:
a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie zodanig dat geen sprake meer is van overstimulering; en
b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.
3. Indien uit de cumulatietoets blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:
a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie ter compensatie van de overstimulering met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en
b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-beschikking overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.
4. De minister kan in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, of het derde lid, onderdeel b, de sdek-subsidie met ingang van een ander moment aanpassen indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is.
5. Indien uit de toets passende stimulering of de cumulatietoets blijkt dat geen sprake is van overstimulering of dat de overstimulering minder dan € 10.000 bedraagt, stelt de minister de subsidieontvanger op de hoogte van de uitkomst van de toets.
Indien de sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020 en uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 13, eerste lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:
a. verlaagt de minister in afwijking van artikel 13,derde lid, onderdeel a, de maximale subsidiabele productie in MWh met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en
b. past de minister in afwijking van artikel 13, derde lid, onderdeel b, de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door de maximale subsidiabele productie in MWh te verlagen.
1. Indien tijdens de periode van de sdek-subsidie sprake is van wijzigingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die kunnen leiden tot significante wijzigingen in de uitkomst van de toets passende stimulering of de cumulatietoets, voert de minister ambtshalve die toets uit tijdens de periode van de sdek-subsidie.
2. De minister voert op verzoek van de subsidieontvanger een toets passende stimulering of cumulatietoets uit tijdens de periode van de sdek-subsidie, indien de sdek-subsidie is verlaagd op grond van artikel 13, tweede of derde lid, of artikel 14.
3. Een subsidieontvanger kan een verzoek als bedoeld in het tweede lid ten hoogste drie keer indienen, tot uiterlijk het moment waarop de beschikking tot subsidievaststelling is gegeven.
1. Indien uit de toets passende stimulering, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:
a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie zodanig dat geen sprake meer is van overstimulering; en
b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-beschikking overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.
2. Indien uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:
a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en
b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-beschikking overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.
3. Indien uit de toets passende stimulering of cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat sprake is van minder overstimulering dan uit de voorgaande toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt:
a. verhoogt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie; en
b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar te verhogen.
4. Bij een verhoging als bedoeld in het derde lid bedraagt de maximale sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen niet meer dan opgenomen in de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie zoals die oorspronkelijk luidde.
5. De minister kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, of het derde lid, onderdeel b, de subsidie met ingang van een ander moment aanpassen indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is.
6. Indien uit de toets passende stimulering of de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat geen sprake is van overstimulering of dat de overstimulering minder dan € 10.000 bedraagt, stelt de minister de subsidieontvanger op de hoogte van de uitkomst van de toets.
1. Indien sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020 en uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:
a. verlaagt de minister in afwijking van artikel 16, tweede lid, onderdeel a, de maximale subsidiabele productie in MWh met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en
b. past de minister in afwijking van artikel 16, tweede lid, onderdeel b, de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door de maximale subsidiabele productie in MWh te verlagen.
2. Indien sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020 en uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat sprake is van minder overstimulering dan uit de voorgaande cumulatietoets blijkt:
a. verhoogt de minister in afwijking van artikel 16, derde lid, onderdeel a, de maximale subsidiabele productie in MWh; en
b. past de minister in afwijking van artikel 16, derde lid, onderdeel b, de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie hierop overeenkomstig aan door de maximale subsidiabele productie in MWh te verhogen.
3. In afwijking van artikel 16, vierde lid, bedraagt bij een verhoging als bedoeld in het tweede lid de maximale subsidiabele productie in MWh niet meer dan opgenomen in de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie zoals die oorspronkelijk luidde.
1. De minister voert een toets passende stimulering of cumulatietoets uit voordat hij overgaat tot vaststelling van de sdek-subsidie, indien sprake is van wijzigingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die kunnen leiden tot significante wijzigingen in de uitkomst van die toets.
2. Indien geen sprake is van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, gebruikt de minister de uitkomst van de laatst uitgevoerde toets passende stimulering of cumulatietoets bij de vaststelling van de sdek-subsidie.
3. Indien uit de toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt dat sprake is van overstimulering van € 10.000 of meer, wordt dit verschil verrekend bij de subsidievaststelling.
4. Indien uit de toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt dat sprake is van minder overstimulering dan uit de voorgaande toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt, wordt dit verschil verrekend bij de subsidievaststelling.
De Beleidsregels cumulatietoets steun in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie worden ingetrokken.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 28 juni 2022
De Minister voor Economische Zaken en Energie, R.A.A. Jetten
Om de productie van hernieuwbare energie te stimuleren konden producenten van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte al geruime tijd subsidie aanvragen op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit SDE). In 2020 is het Besluit SDE verbreed tot het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: Besluit SDEK) (Stbl. 2020, 34). Met deze verbreding, ook wel de SDE++ genoemd, komen ook andere technieken ter vermindering van broeikasgas, te weten CO2-arme warmtetechnieken en CO2-arme productietechnieken, voor subsidie in aanmerking.
Geborgd moet worden dat er bij de verstrekking van subsidie geen overstimulering plaatsvindt. De Minister voor Klimaat en Energie (hierna: de minister) beoordeelt in de gevallen waarin dat nodig is, of een subsidieontvanger niet teveel subsidie ontvangt en als dat wel het geval is, wat de eventuele gevolgen zijn. In dit kader zijn in 2011 de Beleidsregels cumulatietoets steun in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie opgesteld (Stcrt. 2011, 22069). Deze beleidsregels bevatten de rekenregels die worden gehanteerd bij de toets of sprake is van overstimulering en geven aan wat de gevolgen van eventuele overstimulering zijn. In 2012 zijn deze beleidsregels geactualiseerd op het punt van de rekenregels voor grote productie-installaties en zijn ook enkele kleinere aanpassingen doorgevoerd (Stcrt. 2012, 20221). Deze beleidsregels dienen in het kader van de SDE++ opnieuw te worden geactualiseerd. Deze actualisatieslag is aangekondigd in de Kamerbrief van 14 september 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 31 239, nr. 326). De bestaande beleidsregels worden daarom ingetrokken en vervangen door deze nieuwe beleidsregel.
Het doel van deze beleidsregel is om toe te lichten hoe er getoetst wordt op overstimulering en wat de gevolgen van eventuele overstimulering zijn. Het toetsen op overstimulering gebeurt in lijn met de Richtsnoeren staatssteun voor klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/01) (hierna: het milieu- en energiesteunkader) en de staatsteungoedkeuring van de Europese Commissie (State Aid SA.100461 (2021/N) – The Netherlands Broadening of the SDE++ scheme, 15 december 2021) (hierna: goedkeuringsbeschikking).
Ten opzichte van de beleidsregels die nu worden ingetrokken zijn er een paar belangrijke wijzigingen doorgevoerd:
• Voorheen werd alleen getoetst op overstimulering met een cumulatietoets. Er wordt bij een cumulatietoets getoetst of er naast subsidie op grond van het Besluit SDEK nog andere steun voor de productie-installatie is ontvangen en of er daardoor sprake is van overstimulering. Deze beleidsregel voorziet voor sommige categorieën ook in een toets op overstimulering, ongeacht of de subsidieontvanger ook steun uit andere steunmaatregelen dan de sdek-subsidie heeft ontvangen.
• Als er bij een toets wordt vastgesteld dat er sprake is van overstimulering, dan wordt de hoogte van de subsidie voor de resterende looptijd verlaagd, door middel van korting op het basisbedrag of fasebedrag. Voor projecten die zijn aangevraagd voor 24 november 2020 is voorzien in overgangsrecht, zodat in geval van overstimulering de maximale subsidiabele productie aan het einde van de looptijd wordt gekort conform de toen geldende beleidsregels.
Deze beleidsregel is gebaseerd op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en artikel 4, eerste lid, van het Besluit SDEK.
De minister zal in beginsel de beleidsregel volgen. Dit bevordert de voorspelbaarheid van het handelen van de overheid en geeft, in het geval van deze beleidsregel, subsidieontvangers duidelijkheid over de wijze waarop de minister bepaalt of sprake is van overstimulering en wat de gevolgen van een eventuele overstimulering voor de subsidieontvanger zijn. Echter, dit doet niet af aan de bevoegdheid en plicht om in bijzondere gevallen van de beleidsregel af te wijken en over te gaan tot maatwerk. Dit is het geval indien de beleidsregel gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht).
De subsidie op grond van het Besluit SDEK of het Besluit SDE (hierna: sdek-subsidie) is een exploitatiesubsidie die door de minister wordt verleend voor de productie van hernieuwbare energie of de reductie van broeikasgas. Een belangrijk uitgangspunt is dat de subsidie een stimulerend effect heeft: subsidie is nodig om met de betreffende productie-installatie de vermindering van broeikasgas te realiseren door het opwekken van hernieuwbare energie of op een andere wijze. Daarom wordt ook alleen de onrendabele top gesubsidieerd. Daarbij mag de subsidieontvanger wel een redelijk rendement op zijn investering maken. De beleidsregel bevat twee soorten toetsen voor het bepalen of sprake is van overstimulering: de cumulatietoets en de toets passende stimulering.
Cumulatietoets (artikel 3)
Overstimulering kan ontstaan doordat de subsidieontvanger naast de sdek-subsidie ook steun uit andere steunmaatregelen ontvangt (cumulatie van steun). Om overstimulering door cumulatie van steun te voorkomen, toetst de minister of sprake is van overstimulering vanwege cumulatie van sdek-subsidie met de andere steunmaatregelen, de zogenoemde cumulatietoets.
Met deze beleidsregel zijn regels gesteld over de wijze waarop de minister de cumulatietoets uitvoert. Daarmee wordt vastgelegd hoe de minister invulling geeft aan artikel 4, eerste lid, van het Besluit SDEK. Dat lid bepaalt dat de minister andere steun in mindering kan brengen op de sdek-subsidie, als de totale steun meer bedraagt dan ‘is toegestaan ingevolge voor de Staat geldende verplichtingen krachtens een verdrag’. Het gaat hier om de maximaal toegestane steunbedragen die zijn opgenomen in het milieu- en energiesteunkader.
Bij cumulatie van steun gaat het een combinatie van sdek-subsidie en andere steunmaatregelen. Het begrip steunmaatregelen moet breed worden gezien. Te denken valt bijvoorbeeld aan steun op grond van de volgende regelingen:
Besluit EOS: demo en transitie-experimenten;
• Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+);
• Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE);
• Marktintroductie energie-innovaties glastuinbouw (MEI)
• subsidies verleend in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s (POP3);
• regeling Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI);
• Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA).
Ook Europese, provinciale, gemeentelijke of regionale steun en revolverende fondsen vallen onder het begrip steunmaatregelen. Daarnaast vallen fiscale voordelen zoals uit onder meer de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (hierna: EIA), de milieu-investeringsaftrek (hierna: MIA), de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (hierna: VAMIL) en de groenlening op basis van de Regeling groenprojecten ook onder steun.
Toets passende stimulering (artikel 2)
De subsidieontvanger genereert inkomsten met zijn productie-installatie of vermijdt kosten, zoals een marktvergoeding voor de door hem opgewekte energie of zijn product of de vermeden inkoop van gas of CO2-emissierechten. Ook kan er sprake zijn van een andere transport- of opslagvergoeding dan waarvan het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: PBL) bij het berekenen van het basisbedrag uit is gegaan. Ook daardoor kan overstimulering ontstaan, zelfs als de subsidieontvanger alleen sdek-subsidie ontvangt en geen andere steun. Deze vorm van overstimulering speelt met name voor technieken waarbij in Nederland nog weinig ervaring is opgedaan en waar een relatief grote variatie in projecten zichtbaar is. Het is hierdoor meer complex om passende subsidiebedragen vast te stellen. Om deze vorm van overstimulering te voorkomen, toetst de minister of sprake is van overstimulering met de zogenoemde toets passende stimulering. Mocht de subsidieontvanger daarbij ook steun uit andere steunmaatregelen ontvangen, dan wordt die steun ook meegenomen in de toets passende stimulering.
Met de toets passende stimulering geeft de minister invulling aan artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies. Op basis hiervan heeft de minister voor zover subsidieverstrekking in strijd is met ingevolge verdrag voor de Staat geldende verplichtingen, de algemene bevoegdheid om de subsidie te weigeren, lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening of een subsidieverlening dan wel subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen. De toets passende stimulering wordt genoemd in punt 58 van de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie van het Besluit SDEK opgenomen (State Aid SA.53525 (2020/N) – The Netherlands SDE++ scheme for greenhouse gas reduction projects including renewable energy, 14 december 2020).
Deze toets is aan de orde als voor de productie-installatie ook andere steun wordt verleend. Dit betekent dat de minister rekening houdt met inkomsten uit andere steunmaatregelen.
Hierop zijn twee uitzonderingen. Er wordt geen cumulatietoets uitgevoerd als de andere steun uitsluitend bestaat uit steun op grond van de EIA en/of steun op grond van de Regeling groenprojecten 2005, de Regeling groenprojecten 2010, de Regeling groenprojecten 2016 of de Regeling groenprojecten 2022. De reden hiervoor is dat bij het bepalen van de hoogte van de basisbedragen en maximum tenderbedragen al rekening is gehouden met de ontvangst van steun op grond van deze regelingen.
In verband met de beperking van de administratieve lasten wordt tevens geen cumulatietoets uitgevoerd indien de productie-installatie van de subsidieontvanger een installatie betreft voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen waarvan het vermogen kleiner dan of gelijk is aan 7,5 kWp.
Een cumulatietoets is in principe een exploitatietoets (artikel 3, tweede lid), maar bestaat voor de categorieën productie-installaties die zien op hernieuwbare elektriciteit (zon-pv, wind, waterkracht en osmose) uit een exploitatietoets én een investeringstoets: een dubbele toetsing (artikel 3, derde lid). Reden daarvoor is dat er voor deze categorieën sprake is van een relatief laag aandeel van exploitatiekosten en een hoog aandeel investeringskosten (zoals bij zonnepanelen of een windturbine). De investeringskosten vormen hier het grootste deel van de meerkosten en de exploitatiesteun mag daarom bij deze categorieën ook niet meer bedragen dan netto investeringskosten plus een redelijk rendement op geïnvesteerd vermogen. Daarom is voor deze categorieën een exploitatietoets alleen niet voldoende om te kunnen bepalen of er sprake is van overstimulering, en is er ook een investeringstoets nodig. Als beide toetsen worden uitgevoerd, is de hoogste overstimulering bepalend voor de eventuele verlaging van de sdek-subsidie.
Voor een aantal technieken die zijn opgenomen in de SDE++ is een toets passende stimulering noodzakelijk, ongeacht of de subsidieontvanger ook andere steun ontvangt voor de productie-installatie. De toets passende stimulering wordt uitgevoerd voor de categorieën restwarmte, warmte uit elektroboilers, een industriële warmtepomp met 3.000 vollasturen waterstof uit elektrolyse, de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide, de afvang en het gebruik van koolstofdioxide en de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa waarvoor via verlengde levensduur opnieuw subsidie is gegeven. De minister kan de toets passende stimulering ook uitvoeren voor andere categorieën productie-installaties. De minister kan daartoe overgaan voor een productie-installatie die behoort tot een categorie productie-installaties waarvoor een meer dan gemiddeld risico bestaat op variatie van verschillende opbrengsten en kosten binnen de categorie en waarmee binnen Nederland beperkt ervaring is opgedaan. Het is om deze redenen namelijk niet ondenkbaar dat de onrendabele top voor zulke nieuwe technieken anders uitvalt dan waarvoor bij de berekeningen die ten grondslag liggen aan de subsidiebedragen eerder is uitgegaan. De minister hoeft in dat geval niet af te wachten totdat deze categorie productie-installaties in de beleidsregel is opgenomen.
De toets passende stimulering wordt uitgevoerd als een exploitatietoets. Bij de genoemde categorieën vormen de exploitatiekosten een aanzienlijk deel van de totale kosten. Daarom is de exploitatietoets nodig, wat het mogelijk maakt ook de onrendabele top die de investeringskosten overschrijdt te subsidiëren.
De berekeningen die bij de cumulatietoets en de toets passende stimulering moeten worden uitgevoerd, zijn relatief complex en de uitkomsten daarvan zijn afhankelijk van de gehanteerde uitgangspunten en invoerwaarden. Vanwege het uitgangspunt van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ bevat deze beleidsregel de rekenregels die moeten worden gevolgd bij het uitvoeren van de cumulatietoets en de toets passende stimulering.
Bij de berekeningen wordt gebruik gemaakt van een aantal elementen, die hieronder worden toegelicht.
Geprognosticeerde sdek-subsidie
Bij de berekening van de geprognosticeerde subsidie voor nog niet afgesloten jaren wordt niet gerekend met de basisenergieprijs of het basisbroeikasgasbedrag, maar met de verwachte energieprijs of de prijs van het primaire product. Het primaire product is van toepassing op andere technieken ter vermindering van broeikasgas dan de opwekking van energie, zoals de afvang van CO2. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de meest recent vastgestelde correctiebedragen, waarbij rekening kan worden gehouden met de verwachte inflatie.
Verkoopinkomsten uit hernieuwbare elektriciteit of warmte of hernieuwbaar gas, of de inkomsten uit vermindering van broeikasgas
Bij de berekening van de verkoopinkomsten wordt gekeken naar de prijs van de energie of het product. Voor nog niet afgesloten jaren wordt gerekend met de verwachte productie en prijs. De subsidieontvanger dient met facturen aan te tonen als de daadwerkelijke prijzen afwijken van de door het PBL vastgestelde correctiebedragen. Dit geldt ook voor overige correcties, zoals CO2-emissierechten en de waarde van garanties van oorsprong.
Netto investering/investeringssteun
Bij de berekening van de investeringssteun, nodig voor het bepalen van de netto investering, wordt rekening gehouden met de VAMIL, de tijdelijke willekeurige afschrijving (TWA), de EIA, MIA en de Regeling groenprojecten uit 2005, 2010, 2016 en 2022 en eventuele andere subsidies.
Rendement op geïnvesteerd vermogen
Voor het rendement op geïnvesteerd vermogen wordt in de berekening gebruik gemaakt van gegevens van het PBL. Het PBL stelt jaarlijks voor een openstellingsronde een eindadvies op waarin de financiële parameters vermeld staan. In het verleden werden deze adviezen opgesteld door het Energieonderzoek Centrum Nederland (hierna: ECN).
Exploitatiesaldo
Bij de categorieën zon-PV, zonthermie, windenergie, osmose en waterkracht wordt gerekend met forfaitaire PBL-waarden, omdat deze kosten relatief laag en stabiel zijn. Bij de overige categorieën wordt voor het exploitatiesaldo uitgegaan van de informatie die de subsidieontvanger aan de minister verstrekt op basis van artikel 3, derde lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: algemene uitvoeringsregeling). Bepaald is welke gegevens het exploitatieoverzicht tenminste moet bevatten.
Maximale sdek-subsidie
Dit is het verschil tussen het basisbedrag of het fasebedrag en de basisenergieprijs of het basisbroeikasgasbedrag.
Discontopercentage en netto contante waarde
Het discontopercentage wordt gebaseerd op de percentages die vermeld staan op de genoemde website van de Europese Commissie op het moment van indienen van de subsidieaanvraag. Bij de bepaling van het discontopercentage wordt de datum aanvraag van de subsidieaanvraag gebruikt, omdat bij het moment van subsidieaanvraag de investeringsbeslissing verondersteld mag worden.
Voor het berekenen van de netto contante waarde voor de geprognosticeerde sdek-subsidie, de verkoopinkomsten, de investeringssteun en de maximale sdek-subsidie, wordt uitgegaan van de netto contante waarde op de datum gelegen in het midden van de periode vanaf de datum van de start van de bouw van de productie-installatie tot aan de datum van ingebruikname van de productie-installatie. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van een bouwtijd van de productie-installatie van één jaar.
Afwijkende gegevens
Waar dat in de artikelen is aangeven, kan de subsidieontvanger afwijkende gegevens aanleveren waarmee de minister kan rekenen, mits de gegevens goed onderbouwd zijn. Voor afwijkende gegevens over de verkoopinkomsten en de investeringssteun is soms een accountantsverklaring nodig. Dergelijke afwijkende waarden zullen door de minister worden gebruikt, indien de minister daarmee akkoord is, bijvoorbeeld voor de bouwtijd van de productie-installatie of het rendement van de productie-installatie.
Standaard wordt een toets passende stimulering of cumulatietoets uitgevoerd één jaar na ingebruikname van de productie-installatie. De minister kan overgaan tot hertoetsen gedurende de subsidieperiode. Dit kan op eigen initiatief van de minister (ambtshalve) of op verzoek van de subsidieontvanger. De subsidieontvanger kan maximaal drie keer een verzoek om een hertoets indienen. De subsidieontvanger kan dit verzoek indienen tot uiterlijk de beschikking tot subsidievaststelling is afgegeven.
Voor zover nodig voert de minister een eindtoets uit. De minister gaat hiertoe over voordat hij de uiteindelijke subsidie vaststelt, indien sprake is van wijzigingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die kunnen leiden tot significante wijzigingen in de uitkomst van de toets passende stimulering of de cumulatietoets.
Als er bij een toets sprake blijkt te zijn van overstimulering, verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende sdek-subsidieperiode. Hierbij wordt de beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig aangepast door korting op het basisbedrag of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar, tenzij er een ander moment is waarop de aanpassing vanwege bijvoorbeeld een nog beperkte looptijd van de subsidie aan de orde is.
Wanneer er een cumulatietoets is uitgevoerd, kan de korting nooit meer bedragen dan de toekomstige waarde van het bedrag aan steun uit andere steunmaatregelen. De netto contante waarde van de overstimulering uit overcompensatie wordt dan opgerent tot de momenten van verrekening van die steun in het geval dit op een later moment plaatsvindt. Wanneer een toets passende stimulering is uitgevoerd, wordt gekort zodanig dat er geen overstimulering meer plaatsvindt.
Het verschil in benadering tussen de gevolgen van de cumulatietoets en de toets passende stimulering volgt uit de grondslag voor de toets. Voor categorieën waarvoor een cumulatietoets wordt uitgevoerd, bestaat op basis van het Besluit SDEK (artikel 4) enkel een grondslag om andere steun in mindering te brengen op de sdek-subsidie. Bij de toets passende stimulering volgt uit artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies dat er gekort kan worden indien voldaan wordt aan specifieke voorwaarden, zoals toegelicht in paragraaf 2.1. De korting kan bij de toets passende stimulering, anders dan bij de cumulatietoets, meer bedragen dan de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit eventuele andere steunmaatregelen. Er wordt bij de toets passende stimulering immers getoetst of het basisbedrag of fasebedrag voor de sdek-subsidie op zichzelf heeft geleid tot overstimulering.
Indien bij een hertoets blijkt dat een eerdere verlaging moet worden herzien, dan kan de subsidie die een subsidieontvanger ontvangt weer worden verhoogd. De subsidie op basis van de aangepaste beschikking kan echter nooit hoger worden dan opgenomen in de oorspronkelijke subsidiebeschikking.
Om redenen van administratieve lastenbeperking en ter voorkoming van correcties van gering belang is een drempelwaarde bepaald van € 10.000 voordat wordt overgaan tot verlagen van de subsidie.
Als de toets niet heeft geleid tot aanpassing van de beschikking tot subsidieverlening, wordt de subsidieontvanger daarvan op de hoogte gesteld. Heeft de toets wel geleid tot aanpassing van de beschikking tot subsidieverlening, dan ontvangt hij die beschikking tot subsidieverlening en wordt hij op die manier op de hoogte gesteld van de uitkomst van de toets.
In onderhavige beleidsregel is overgangsrecht opgenomen voor aanvragen die zijn ingediend vóór 24 november 2020. 24 november 2020 is de eerste dag van de eerste openstellingsronde van de verbrede SDE++ waarin ook andere technieken ter vermindering van broeikasgas zijn opgenomen (de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020, Stcrt. 2020, 48292). Op die datum zijn de in onderhavige beleidsregel opgenomen wijzigingen aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2020/21, 31 239, nr. 327).
Het overgangsrecht ziet op de volgende punten:
• Voor het bepalen van het rendement op geïnvesteerd vermogen wordt uitgegaan van andere forfaitaire waardes voor de berekening van de financieringslasten verbonden aan de investering.
• Voor de gevolgen van de begin- en hertoets geldt dat de maximale subsidiabele productie in MWh wordt verlaagd of verhoogd. In de praktijk betekent dit een kortere of langere looptijd van de subsidie.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) voert namens de minister het Besluit SDEK uit. Ook de toetsing op overstimulering wordt door RVO namens de minister uitgevoerd.
In dit artikel zijn enkele begripsbepalingen opgenomen. Het begrip eindadvies komt terug in de artikelen 9, eerste en derde lid, en 10, eerste en tweede lid. Het gaat hier om ofwel het jaarlijks uitgebrachte eindadvies over de basisbedragen van het PBL of voorheen ECN over de te hanteren subsidieparameters en basisbedragen, afhankelijk welk jaar het betreft (vanaf 2018 PBL, daarvoor ECN). De eindadviezen, ook van ECN, zijn te vinden op de website van PBL2.
In het eerste lid is opgenomen dat bij de genoemde categorieën van productie-installaties een toets passende stimulering nodig is. Voor de categorieën is aangesloten bij de opsomming zoals opgenomen in artikel 3, zevende lid, van de algemene uitvoeringsregeling.
Het kan in de praktijk voorkomen dat sdek-subsidie kan worden aangevraagd voor een nieuwe techniek waarvoor een toets passende stimulering nodig is, terwijl de nieuwe techniek nog niet valt onder een categorie productie-installaties zoals genoemd in het eerste lid. Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid dat de minister een toets passende stimulering uitvoert wanneer sdek-subsidie wordt verstrekt voor een productie-installatie die niet valt onder een categorie productie-installaties zoals genoemd in het eerste lid. De minister bekijkt dit per categorie.
De criteria die daarvoor in het tweede lid staan opgenomen, zijn gebaseerd op de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie van 2021, waarin de volgende passage is opgenomen:
'(58) For project categories in which the Netherlands does not have significant experience and where there is a higher risk of a diversity of different costs within a category (for the 2020 allocation round for CCS, electric boilers and industrial waste heat), the Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO – Netherlands Enterprise Agency) will also check one year after project implementation (and whenever there are indications to do so) whether the real costs of the project align with the expectations in the project’s business case. If the beneficiary’s costs are lower than anticipated, the subsidy amount will be reduced to avoid overcompensation.'
Het derde lid bevat de rekenformule waarmee bij de toets passende stimulering wordt berekend of sprake is van overstimulering.
De cumulatietoets is nodig als de subsidieontvanger naast de sdek-subsidie een andere vorm van steun ontvangt. Bij de cumulatietoets is bepalend of de subsidieontvanger naast sdek-subsidie ook andere steun ontvangt. Op grond van het Besluit SDEK (of voorheen Besluit SDE) wordt sdek-subsidie verstrekt aan een producent (de subsidieontvanger). Een producent is een ieder die een productie-installatie in stand houdt, conform artikel 1 van het Besluit SDEK. Het gaat daarmee om of aan de subsidieontvanger naast sdek-subsidie andere steun wordt verleend voor de productie-installatie.
Met de rekenformule in het tweede lid wordt berekend of sprake is van overstimulering via een exploitatietoets. Voor een aantal categorieën productie-installaties, die zijn genoemd in het derde lid, wordt berekend of sprake is van overstimulering via een investeringstoets én een exploitatietoets. Beide toetsen worden uitgevoerd en het hoogste bedrag van de uitkomsten van die toetsen bepalend voor de eventuele overstimulering. Ook dan geldt dat als de uitkomst meer is dan € 0, er sprake is van overstimulering.
Dit artikel bevat enkele uitzonderingen voor de gevallen waarin een cumulatietoets niet nodig is. Het betreft uitzonderingen voor de situatie dat voor de productie-installatie ook sprake van bepaalde andere steunmaatregelen naast de sdek-subsidie en een uitzondering die ziet op kleinschalige productie-installaties voor zon-PV.
Deze artikelen vormen de uitwerking van bijna alle elementen die worden gebruikt in de rekenformules bij de toets passende stimulering en de cumulatietoets. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.
Eén jaar na ingebruikname van de productie-installatie wordt een toets passende stimulering of een cumulatietoets uitgevoerd.
Het tweede lid ziet op de situatie voor een productie-installatie waarvoor een toets passende stimulering een jaar na ingebruikname is uitgevoerd, en uit deze begintoets blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt. In dat geval wordt de subsidie verlaagd en wel zo dat geen sprake meer is van overstimulering. Het derde lid ziet specifiek op de situatie dat sprake is van overstimulering van € 10.000 of meer bij een productie-installatie waarvoor een cumulatietoets een jaar na ingebruikname is uitgevoerd en daaruit blijkt dat sprake is van € 10.000 of meer overstimulering. In dat geval wordt de sdek-subsidie gekort met ten hoogste het bedrag dat aan andere steun is verstrekt. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting wordt ingegaan op de achtergrond hiervan.
De beschikking tot subsidieverlening wordt naar aanleiding van de toets aangepast, in de regel met ingang van het volgende kalenderjaar, maar als dit nodig is kan een ander moment worden gekozen, zo volgt uit het vierde lid. Bijvoorbeeld als er een bezwaar- of beroepsprocedure loopt tegen het besluit waarmee de beschikking tot subsidieverlening is verlaagd naar aanleiding van een toets passende stimulering of cumulatietoets, als de subsidievaststelling het eerstvolgende kalenderjaar plaatsvindt of omdat er nog onvoldoende looptijd is om de korting te verrekenen.
Op grond van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een wijziging van de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger bekendgemaakt. Mocht de toets passende stimulering of de cumulatietoets geen aanleiding geven tot wijzigen van de beschikking tot subsidieverlening, dan voorziet het vijfde lid erin dat de subsidieontvanger hiervan op de hoogte wordt gesteld.
Bij beschikkingen tot subsidieverlening voor subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór 24 november 2020, wordt net als in de voorheen geldende duurzame energieproductie de subsidiabele productie in MWh aangepast. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.7 van het algemeen deel van de toelichting.
Dit artikel ziet op het uitvoeren van een hertoets. De minister kan overgaan tot het uitvoeren van een toets passende stimulering of een cumulatietoets als daarvoor aanleiding bestaat.
De subsidieontvanger kan aan de minister vragen om een hertoets, maar alleen bij verlaging van de subsidie, dat wil zeggen dat de subsidie is verlaagd naar aanleiding van een eerder uitgevoerde toets. De subsidieontvanger kan maximaal drie keer om een hertoets vragen. Als de subsidie eenmaal is vastgesteld, dan is het niet meer mogelijk om te vragen om een toets.
Als een hertoets is uitgevoerd en daaruit blijkt dat er sprake is van overstimulering van € 10.000 of meer, dan wordt de subsidie verlaagd. Het eerste lid ziet op de situatie dat uit de toets passende stimulering blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt en het tweede lid op de situatie dat dit blijkt uit de cumulatietoets. De sdek-subsidie wordt verlaagd en de beschikking tot subsidieverlening wordt hierop aangepast. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 13.
Uit de hertoets kan ook blijken dat de overstimulering minder bedraagt dan was berekend met de voorgaande toets. In dat geval is op basis van de voorgaande toets teveel gekort. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Gesteld dat bij de begintoets (een toets passende stimulering of een cumulatietoets uitgevoerd één jaar na ingebruikname van de productie-installatie) een overstimulering van € 30.000 is geconstateerd. De beschikking tot subsidieverlening is hierop aangepast door verlaging van het basis- of fasebedrag. Na enkele jaren wordt opnieuw getoetst op overstimulering, naar aanleiding van een financiële tegenvaller voor de subsidieontvanger, bijvoorbeeld het niet doorgaan van een verwachte andere subsidie voor de productie-installatie. Uit deze hertoets blijkt dat er geen sprake meer is van overstimulering, het teveel aan steun is nihil. De minister verhoogt dan de sdek-subsidie en past de beschikking hierop aan. De verhoging heeft een limiet, namelijk niet meer dan de maximale sdek-subsidie zoals in de oorspronkelijke beschikking tot subsidieverlening is opgenomen.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 13.
Bij het vaststellen van de subsidie wordt zo nodig een eindtoets uitgevoerd, en anders wordt de meest recente toets gebruikt. Bij de vaststelling van de subsidie worden eventuele tegoeden of vorderingen verrekend.
De Minister voor Economische Zaken en Energie, R.A.A. Jetten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-17825.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.