Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst van 19 april 2022, nr. IENW/BSK-2022/51234, houdende regels inzake in Nederland gelegen projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu (Regeling groenprojecten 2022)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst,

Handelende na overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Klimaat en Energie;

Gelet op artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, en achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

BESLUITEN:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

accountantsverklaring:

verklaring, afgegeven door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent;

Algemene Groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

bestaand project:
  • a. project als bedoeld van de bijlage, met uitzondering van projecten als bedoeld in categorie 5.3, waarvoor ten minste zes maanden voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een groenverklaring wordt ingediend met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen;

  • b. project als bedoeld in categorie 1.1 van de bijlage, voor zover het gaat om opengestelde landgoederen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Natuurschoonwet 1928, dat ten minste zes maanden voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een groenverklaring wordt ingediend reeds voldeed aan een van de projectomschrijvingen in het betreffende onderdeel;

  • c. project als bedoeld in categorie 5.3 van de bijlage, waarvoor meer dan acht maanden voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een groenverklaring wordt ingediend de hypotheekakte werd gepasseerd dan wel de leenovereenkomst werd gesloten;

biomassa:

biomassa als bedoeld in artikel 2 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

brutovloeroppervlak:

oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omsluiten;

bruto-subsidie-equivalent:

bruto-subsidie-equivalent als bedoeld in artikel 2 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

de-minimisverordening landbouw:

Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

duurzaam geproduceerd hout:

hout dat voldoet aan de Dutch Procurement Criteria for Timber ten aanzien van duurzaam bosbeheer en de handelsketen, volgens de bijbehorende beoordelingsmethode, zoals bij brief van 24 juli 2008 is vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Kamerstukken II 2007/08, 30 196, nr. 35);

duurzame melkveehouderij:

bedrijfsmatig houden van melkkoeien op een duurzame wijze met een integraal duurzaam veehouderijsysteem dat in uitvoering overeenstemt met een duurzame melkveestal die op grond van artikel 3.31 of 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu;

eigenaar-bewoner:

natuurlijk persoon die een woning in eigendom heeft dan wel verkrijgt en daarin zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, dan wel de erfpachter, vruchtgebruiker of gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover deze rechten betrekking hebben op een woning;

energielabelklasse:

energielabelklasse als bedoeld in artikel 2.1, achtste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen;

Groen Label Kas:

tuinbouwkas die wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig telen van tuinbouwgewassen met een lagere milieubelasting en die in technische uitvoering overeenstemt met een tuinbouwkas die op grond van artikel 3.31 of 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu;

groenverklaring:

schriftelijk besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin wordt verklaard dat een project in het belang is van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos;

groenfonds:

een bank of beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Landbouw Groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

landbouwsector:

landbouwsector als bedoeld in artikel 2 van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening;

Maatlat Duurzame Veehouderij:

certificatiesysteem voor veestallen met een lagere milieubelasting, met maatregelen voor diergezondheid en dierenwelzijn die bijdraagt aan verduurzaming van de veehouderij en die in technische uitvoering overeenstemt met een veehouderij die op grond van artikel 3.31 of 3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu;

maatschappelijk vastgoed:

huisvesting van alle dienstverlening die, geheel of gedeeltelijk, publiek wordt gefinancierd;

natuur- en landschappelijke waarden:

natuurlijke landschappen die formeel zijn erkend als cultuur- of natuurerfgoed door de bevoegde overheidsinstantie;

project:

in Nederland gelegen technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden;

projectbeheerder:

degene voor wiens rekening en risico een project wordt ontwikkeld en in stand wordt gehouden;

projectvermogen:

vermogen dat nodig is voor de financiering van vaste activa en voor de werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen, voor zover noodzakelijk voor en uitsluitend dienstbaar aan de totstandbrenging van een project;

recycling:

recycling als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 128 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

utiliteitsgebouw:

gebouw waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een energieprestatie-eis is vastgelegd, met uitzondering van woningen;

verbeterproject:

project gericht op een wezenlijke verandering van een bestaand project, waardoor dit project naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat die het project aanmerkelijk waardevoller maakt voor het milieu, waaronder natuur en bos;

voedselbos:

door mensen ontworpen productief ecosysteem naar het voorbeeld van een natuurlijk bos, met een hoge diversiteit aan meerjarige of houtige soorten, waarvan delen voor de mens als voedsel dienen.

woning:

gebouw, bedoeld voor bewoning, dat voortdurend als hoofdverblijf ter beschikking staat aan een of meer natuurlijke personen en per wooneenheid ten minste is voorzien van een eigen toegang, toilet, bad- of douchevoorziening, alsmede van een energieaansluiting, bedoeld voor een kooktoestel om een maaltijd te kunnen bereiden.

HOOFDSTUK 2. PROJECTCATEGORIEËN

Artikel 2

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, een groenverklaring afgeven voor projecten of categorieën van projecten, opgenomen in de bijlage bij deze regeling, in de categorieën:

  • 1. Natuur;

  • 2. Duurzame landbouw;

  • 3. Circulaire economie;

  • 4. Duurzame energie;

  • 5. Duurzaam bouwen;

  • 6. Duurzame mobiliteit;

  • 7. Klimaatadaptatie.

HOOFDSTUK 3. DE AANVRAAG VAN EEN GROENVERKLARING

Artikel 3

  • 1. Een groenverklaring wordt aangevraagd door en afgegeven aan een groenfonds die voornemens is in belangrijke mate bij te dragen aan het verstrekken van kredieten ten behoeve van een project dan wel het direct of indirect beleggen van vermogen in bedoeld project.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van het daartoe bestemde aanvraagformulier bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 3. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kan een aanvrager verzoeken een accountantsverklaring te over leggen, waaruit de juistheid of aannemelijkheid van de in de aanvraag vermelde gegevens blijkt.

Artikel 4

  • 1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat beslist, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op een volledige aanvraag binnen acht weken na de indiening ervan.

  • 2. Een volledige aanvraag is een aanvraag waarbij geen aanvullende informatie nodig is voor de beoordeling ervan.

  • 3. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verzendt een afschrift van het besluit aan de projectbeheerder.

Artikel 5

  • 1. Een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor:

    • a. bestaande projecten;

    • b. projecten waarvoor reeds een groenverklaring is verstrekt;

    • c. projecten in de landbouwsector die niet worden uitgevoerd door een kleine, middelgrote en micro-onderneming in de zin van bijlage 1 van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening;

    • d. projecten die niet voldoen aan de vereisten die zijn gesteld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening dan wel in de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening of de Visserij Groepsvrijstellingsverordening;

    • e. projecten waarvan het projectvermogen minder dan € 25.000 bedraagt;

    • f. projecten waarvoor, vanwege toekenning van een financieel of ander voordeel door de overheid of de Europese Commissie uit dezen en anderen hoofde dan op grond van deze regeling, een zodanig voordeel ontstaat dat dit het totale toegestane voordeel op grond van regelgeving van de Europese Unie zou overschrijden;

    • g. projecten waarvan het niet aannemelijk is dat het enig eigen rendement heeft, subsidies van overheden daaronder begrepen;

    • h. projecten waarvan het te verwachten economische rendement van het project in verhouding tot het risico zodanig is dat het zonder toepassing van de regeling tot stand kan komen;

    • i. projecten door een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat, overeenkomstig artikel 1, vierde lid, onderdelen a en b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of artikel 1, vijfde lid, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening; of

    • j. projecten door een onderneming in moeilijkheden, overeenkomstig artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of artikel 1, zesde lid, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven indien de aanvrager, na daartoe een verzoek ontvangen te hebben, niet binnen de gestelde termijn de gegevens verstrekt die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het project.

Artikel 6

  • 1. De groenverklaring geldt ten hoogste voor de levensduur van een project, maar niet langer dan:

    • a. tien jaren;

    • b. vijf jaren indien de groenverklaring een project betreft als bedoeld in subcategorie 2.1.2 van de bijlage.

  • 2. De groenverklaring treedt maximaal negen maanden na de afgifte hiervan in werking.

  • 3. De groenverklaring vermeldt de aard van het project, het projectvermogen, de datum waarop de groenverklaring in werking treedt en de periode waarvoor de groenverklaring geldt.

  • 4. De groenverklaring voor een project als bedoeld in projectcategorie 1 van de bijlage vervalt indien binnen twee jaar na de dag van afgifte hiervan geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden.

  • 5. In de groenverklaring kunnen nadere voorschriften worden opgenomen.

HOOFDSTUK 4. HET PROJECTVERMOGEN

Artikel 7

  • 1. Indien het projectvermogen het bedrag van € 75.000.000 te boven gaat, beperkt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het projectvermogen tot € 75.000.000.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien naar het oordeel van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een hoger projectvermogen toegestaan kan worden vanwege het uitzonderlijke karakter van het project.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEVOEGDHEDEN VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Artikel 8

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat maakt de gegevens, bedoeld in bijlage III van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en de Visserij Groepsvrijstellingsverordening, van de begunstigde openbaar in de volgende gevallen:

  • a. als met een project waarvoor een groenverklaring is verstrekt een financieel voordeel wordt behaald van meer dan € 500.000;

  • b. als met een project als bedoeld in projectcategorie 1 of de subcategorieën 2.1.1, voor zover het de productie van landbouwproducten betreft, 2.1.3, 2.1.4 of 2.1.6 van de bijlage waarvoor een groenverklaring is verstrekt een financieel voordeel wordt behaald van meer dan € 60.000;

  • c. als met een project als bedoeld in de subcategorie 2.4.1 waarvoor een groenverklaring is verstrekt en een financieel voordeel wordt behaald van meer dan € 30.000.

Artikel 9

  • 1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de groenverklaring intrekken indien:

    • a. de ter zake verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest;

    • b. blijkt dat de uitvoering van het project in aanzienlijke mate afwijkt van de projectbeschrijving op grond waarvan de groenverklaring is afgegeven;

    • c. blijkt dat de projectbeheerder de vermogenstoestand van het project niet afzonderlijk administreert;

    • d. niet wordt voldaan aan de voorschriften die in de groenverklaring zijn opgenomen; of

    • e. niet wordt voldaan aan artikel 10.

  • 2. Het besluit tot intrekking kan terugwerkende kracht hebben.

  • 3. Het besluit tot intrekking wordt gezonden aan de aanvrager. Een afschrift van het besluit wordt gezonden aan de projectbeheerder en aan de inspecteur van de Belastingdienst.

Artikel 10

Indien de uitvoering van een project wijzigt, meldt het groenfonds dat kapitaal verschaft ten behoeve van een project waarvoor een groenverklaring is afgegeven dat onverwijld aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 11

Ten behoeve van de vaststelling van een groenverklaring is, ten aanzien van het groenfonds en de projectbeheerder, hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing inzake de verstrekking van de van belang zijnde gegevens en de daaraan verbonden rechten en plichten. Hierbij gelden de aan de inspecteur opgelegde verplichtingen eveneens voor de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen personen.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 12

Aan de in deze regeling bedoelde normen, meetvoorschriften, tests en certificaten worden gelijkgesteld normen, meetvoorschriften, tests en certificaten die ten minste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden.

Artikel 13

Op projecten waarvoor tussen 1 april 2016 en 1 juni 2022 een aanvraag voor een groenverklaring is ingediend, blijven de bepalingen van de Regeling groenprojecten 2016 van toepassing.

Artikel 14

De Regeling groenprojecten 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2022.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling groenprojecten 2022.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

De Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst, Marnix L.A. van Rij

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2

Projectcategorie 1: Natuur

Categorie 1.1: Natuur en landschap

Projectomschrijving: projecten gericht op de ontwikkeling en instandhouding van natuur- en landschappelijke waarden, in overeenstemming met de gemeentelijke omgevingsvisie.

Projectvermogen: Een groenverklaring wordt niet afgegeven op een aanvraag in deze categorie als artikel 53 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en de steun meer bedraagt dan € 1.000.000 per onderneming. Als artikel 29 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening van toepassing is, wordt een aanvraag in deze categorie niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Projectcategorie 2: Duurzame landbouw

Categorie 2.1: Biologisch landbouw

Subcategorie 2.1.1: Produceren of verwerken van biologische landbouwproducten

Projectomschrijving: produceren of verwerken van biologische landbouwproducten overeenkomstig het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 of het Besluit dierlijke producten.

Projectvermogen: voor zover de aanvraag betrekking heeft op de verwerving van grond, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag dat is gemoeid met de verwerving van grond, voor zover dit het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening overschrijdt en tot een maximum dat op grond van de de-minimisverordening landbouw is toegestaan. Een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 2.1.2: Deelname aan de kwaliteitsregeling

Projectomschrijving: projecten gericht op deelname van producenten van landbouwproducten aan de kwaliteitsregeling in de zin van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189).

Projectvermogen: voor een groenverklaring komt een bedrag in aanmerking dat is gebaseerd op de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend toe te treden en de jaarlijkse bijdrage voor deelname aan die kwaliteitsregeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten van de controles die nodig zijn om te verifiëren of het productdossier wordt nageleefd. Een aanvraag voor een groenverklaring in deze subcategorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 3.000 per jaar per onderneming.

Categorie 2.2: Duurzame land- en tuinbouw

Subcategorie 2.2.1: Duurzame melkveehouderij

Projectomschrijving: projecten gericht op een duurzame melkveehouderij, die is voorzien van een certificaat A conform het van toepassing zijnde certificatieschema van de Maatlat Duurzame Veehouderij, onderdeel MDV – melkveestallen (rundvee) op het moment van indiening van de aanvraag.

Projectvermogen: het projectvermogen is gemaximeerd tot € 1.000.000 per stal. Een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 2.2.2: Omschakelprogramma

Projectomschrijving:

  • 1. Projecten die volgen uit een goedgekeurd bedrijfsplan vanuit het Investeringsfonds Duurzame Landbouw (IDL).

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: Het projectvermogen is beperkt tot de kosten van de investering die niet vanuit het IDL worden gefinancierd. Een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 2.2.3: Zilte teelt

Projectomschrijving: akkerbouwproductie van teelten op zilte grond, waarbij het gewas is geselecteerd en aangepast aan het zoutgehalte in de grond en het grondwater.

Projectvermogen: een aanvraag voor een groenverklaring in deze subcategorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 2.2.4: Monomestvergister

Projectomschrijving:

  • 1. Het terugdringen van broeikasgasemissies in mest, door het in gebruik nemen van een monomestvergister voor de productie van warmte, elektriciteit en warmte of hernieuwbaar gas.

  • 2. De input bestaat uitsluitend uit dierlijke mest en bevat geen co-producten.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 2.2.5: Voedselbossen

Projectomschrijving:

  • 1. De aanleg van een voedselbos dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. beslaat een aaneengesloten oppervlak van minimaal 0,5 hectare;

    • b. bevat op termijn dominantie van kruinbomen met eetbare functie, gecombineerd met minimaal drie andere vegetatielagen, dat wordt aangetoond aan de hand van een beplantingsplan;

    • c. bevat geen teelt van eenjarige gewassen of veehouderij binnen het betreffende perceel; en

    • d. er wordt afgezien van bemesting en de mestruimte voor het betreffende oppervlak wordt ingeleverd.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 2.3: Glastuinbouw

Subcategorie 2.3.1: Groen Label Kas

Projectomschrijving: projecten gericht op het bedrijfsmatig telen van gewassen in een Groen Label Kas, met niveau A, conform het van toepassing zijnde certificatieschema Groen Label Kas op het moment van indiening van de aanvraag, mits er geen voorzieningen aanwezig zijn voor het zonder nuttig hergebruik wegkoelen van opgewekte warmte.

Projectvermogen: het projectvermogen is gemaximeerd op € 100,– per vierkante meter kasoppervlak, exclusief de kosten voor zelf opgewekte of zelf gewonnen energie als bedoeld in de categorie 4.1. Een groenverklaring in deze subcategorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 2.3.2: LED-verlichting in glastuinbouw

Project omschrijving:

  • 1. Verwijderen van SON-T verlichting en het volledig vervangen daarvan door full spectrum LED-verlichting met een equivalent lichtopbrengst in bestaande kassen.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een aanvraag voor een groenverklaring in deze subcategorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 2.4 Eiwittransitie

Subcategorie 2.4.1: Productiesysteem voor algen, kroos of (zee)wieren

Projectomschrijving:

  • 1. Een productiesysteem bestemd voor het produceren van algen, kroos of (zee)wieren, waarbij:

    • a. de geproduceerde algen, kroos of (zee)wieren worden ingezet voor humane voedingsproducten, diervoeders of als biostimulant;

    • b. de terugverdientijd van het productiesysteem vijf jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in een productiesysteem voor algen, kroos of (zee)wieren.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 2.4.2: Insectenkweeksysteem

Project omschrijving:

  • 1. Insectenkweeksysteem bestemd voor het kweken van insecten:

    • a. ter vervanging van andere eiwitbronnen voor humane voeding of diervoer; of

    • b. voor toepassing in farmaceutica.

  • 2. Het voedsel voor de insecten bestaat niet uit vis of bestanddelen van vis.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 2.4.3: Bioraffinagesysteem

Projectomschrijving:

  • 1. Bioraffinagesysteem bestemd voor het raffineren van vers, groen bladmateriaal waarbij eiwitten worden gewonnen ter vervanging van eiwitten uit derde landen in voedsel en voeder (feed en food) toepassingen.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Projectcategorie 3: Circulaire economie

Categorie 3: Algemene eisen circulaire economie

Projectomschrijving:

  • 1. Voor de subcategorieën in deze projectcategorie geldt:

    • a. dat de som van de milieubalans van de keten de hoogst mogelijke is voor de betreffende Nederlandse sector;

    • b. dat er geen schadelijke emissies optreden vanuit de product- en grondstoffencyclus naar het milieu en dat alle grondstoffen voldoen aan het ‘do no significant harm’ (DNSH) principe;

    • c. dat er geen circulaire risico’s optreden;

    • d. dat hout en mest niet beschouwd worden als grondstof;

    • e. dat CO2 wordt beschouwd als grondstof voor zover deze wordt ingezet voor de kunststofproductie uit afgevangen CO2 of CO2 uit de atmosfeer;

    • f. dat een investering die landbouw betreft niet in aanmerking komt voor een groenverklaring, met uitzondering van de subcategorieën ‘Productieapparatuur voor grondstoffen of producten op basis van biomassa’ en ‘Nieuwe en innovatieve recyclingapparatuur’;

    • g. dat een investering primair gericht op energiebesparing, brandstofproductie, duurzame energie, andere energievoorzieningen of energietoepassingen of automatisering gericht op een besparing van arbeidskosten niet in aanmerking komt voor een groenverklaring, tenzij het produceren van brandstoffen expliciet wordt genoemd in de projectomschrijving van de projectcategorie;

    • h. dat een investering die een gebouw of een voorziening voor het beschermen van apparatuur tegen weersinvloeden betreft, niet in aanmerking komt voor een groenverklaring.

  • 2. Voor projecten binnen deze projectcategorie die zien op recycling en hergebruik van afval wordt alleen een groenverklaring afgegeven indien voldaan is aan de eisen uit artikel 47 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Voor projecten binnen deze projectcategorie, met uitzondering van de projecten, bedoeld het tweede lid wordt alleen een groenverklaring afgegeven indien voldaan is aan de eisen uit artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze Categorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per project.

Categorie 3.1: Biobased

Subcategorie 3.1.1: Productieapparatuur voor grondstoffen of producten op basis van biomassa

Projectomschrijving: in gebruik nemen van productieapparatuur voor grondstoffen of producten op basis van biomassa bestemd voor het verwerken van duurzame biomassa tot biomassagrondstoffen of (onderdelen van) een product waarin biomassagrondstoffen zijn toegepast, mits het geen gangbare toepassing is, en waarbij:

  • a. de biomassa(grondstof) geen mest of biobased plastic is;

  • b. het aandeel duurzame biomassa op gewichtsbasis significant toeneemt ten opzichte van het gangbare aandeel;

  • c. de grondstof of het product geen energie- of voedingsmiddeltoepassing krijgt;

  • d. het restproduct al dan niet een energie- of voedingsmiddeltoepassing krijgt;

  • e. wordt voldaan aan de eisen uit categorie 3.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.1.2: Productieapparatuur voor (producten van) biobased plastics

Projectomschrijving:

  • 1. In gebruik nemen van productieapparatuur voor:

    het verwerken van duurzame biomassa tot biobased plastics of het produceren van (onderdelen van) producten met als grondstof biobased plastics gemaakt van duurzame biomassa, waarbij geldt dat:

    • a. het gaat om plastics die de recycling van reguliere plastics niet verstoren;

    • b. het gaat om plastics die hoogwaardig te recyclen zijn of biologisch afbreekbare plastics die bewust een tijdelijke functie hebben van enkele jaren in bodem of water;

    • c. het gaat om plastics zijn die voldoen aan de eisen gesteld in EN 14995 en onder de toegepaste condities biodegradeerbaar zijn;

    • d. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 2. Een groenverklaring niet wordt afgeven voor een project waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd;

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 3.2: Grondstofbesparing

Subcategorie 3.2.1: Grondstof besparende productieapparatuur

Projectomschrijving:

  • 1. Nieuwe en innovatieve technologie voor grondstof besparende productieapparatuur bestemd voor het verminderen van het gebruik van grondstoffen tijdens productieprocessen door het toepassen van een nieuwe en innovatieve technologie, waarbij:

    • a. het gaat om een voor Nederland nieuw werkingsprincipe;

    • b. de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling of hergebruik;

    • c. de vermindering niet primair watergebruik betreft;

    • d. het niet gaat om het gebruik van 3D-printers;

    • e. wordt aangetoond dat onderzoek en testen hebben plaatsgevonden; en

    • f. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.2.2: Grondstof besparende industriële apparatuur

Project omschrijving:

  • 1. Grondstof besparende industriële apparatuur bestemd voor het verminderen van het gebruik van grondstoffen door het gebruik van industriële apparatuur, niet zijnde productieapparatuur, waarbij:

    • a. de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling;

    • b. de vermindering niet primair watergebruik betreft;

    • c. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.2.3: Productieapparatuur voor duurzamere producten met terugnamegarantie

Projectomschrijving:

  • 1. Productieapparatuur voor het produceren van producten:

    • a. die vergeleken met gangbare producten met dezelfde functie beter gerepareerd, hergebruikt of gerecycled kunnen worden;

    • b. door de producent aan het einde van de levensduur gegarandeerd worden ingenomen om (gedeeltelijk) te worden hergebruikt of gerecycled tot grondstoffen voor nieuwe producten;

    • c. voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 3.3: Levensduurverlenging

Subcategorie 3.3.1: Productieapparatuur voor refurbishment of hergebruik

Project omschrijving:

  • 1. Productieapparatuur voor refurbishment of hergebruik, waarbij:

    • a. de geproduceerde producten over de gehele levensduur ten hoogste een milieubelasting hebben die gelijk is aan die van producten met dezelfde functie gemaakt van primaire grondstoffen en nieuwe onderdelen;

    • b. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.3.2: Apparatuur of voorziening voor demontage ten behoeve van hergebruik of recycling

Project omschrijving:

  • 1. Al dan niet geautomatiseerde of gerobotiseerde apparatuur of voorzieningen voor demontage ten behoeve van hergebruik of recycling, met uitzondering van standaard handgereedschap waarbij:

    • a. onderdelen van de producten worden voorbereid voor hergebruik, of

    • b. materialen uit de producten geschikt worden gemaakt voor recycling tot grondstoffen; en

    • c. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.3.3: Apparatuur of voorziening voor het opnieuw gebruiken van verpakkingen

Projectomschrijving:

  • 1. Apparatuur of voorzieningen die technisch noodzakelijk zijn om verpakkingen opnieuw te gebruiken, met uitzondering van gebouwen, vervoersmiddelen en interne transportmiddelen, met al dan niet de volgende onderdelen:

    • a. verpakkingen;

    • b. (openbare) inzamelbakken;

    • c. geldretoursystemen;

    • d. sorteersystemen;

    • e. inspectielijnen;

    • f. schoonmaakapparatuur;

    • g. hervulapparatuur,

  • 2. Het project voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 3.4: Recycling

Subcategorie 3.4.1: Nieuwe en innovatieve recyclingapparatuur

Projectomschrijving: innovatieve recyclingapparatuur voor het verwerken van afval tot grondstof, met uitzondering van investeringen in mobiele werktuigen en apparatuur voor productie op basis van de teruggewonnen grondstoffen, bestemd voor het terugbrengen van afval tot een grondstof, niet zijnde het chemisch verwerken van afval, door het toepassen van een nieuwe en innovatieve technologie, waarbij:

  • a. het verwerken van de betreffende afvalstroom tot grondstof niet gangbaar is, of

  • b. het verwerken van de betreffende afvalstroom tot grondstof wel gangbaar is, maar hoogwaardiger gerecycled wordt dan gangbaar; en

  • c. het gaat om een voor Nederland nieuw werkingsprincipe;

  • d. geen sprake is van het verwerken van afvalwater of biomassa-afvalstromen met uitzondering van katoenafval;

  • e. de bewerking, in geval van de verwerking van gemengde stromen, niet leidt tot te storten stromen;

  • f. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.4.2: Verwerkingsapparatuur voor gerecyclede grondstoffen

Project omschrijving: apparatuur voor het verwerken van gerecycled materiaal tot een product, met uitzondering van mobiele werktuigen, bestemd voor het verwerken van gerecyclede grondstoffen, niet zijnde biomassagrondstoffen, met uitzondering van katoenafval, in (onderdelen van) een product, waarbij:

  • a. het percentage gerecycled materiaal in het product op gewichtsbasis toeneemt met ten minste vijf procentpunt ten opzichte van het aandeel dat in de bestaande situatie wordt toegepast, als gerecycled materiaal in het product niet gangbaar is;

  • b. de hoeveelheid primaire grondstoffen in het product afneemt;

  • c. het product in de afvalfase ten minste even recyclebaar is als gangbaar is voor vergelijkbare producten;

  • d. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.4.3: Scheidingsapparatuur voor afval

Projectomschrijving: scheidingsapparatuur voor afval bestemd voor het scheiden van gemengde afvalstromen in deelstromen, met het oog op de voorbereiding voor hergebruik of recycling, met uitzondering van mobiele werktuigen, waarbij:

  • a. de bewerking niet leidt tot een toename van de hoeveelheid te storten afval;

  • b. de bewerking ertoe leidt dat ten opzichte van gangbare verwerking van deze afvalstromen meer grondstoffen worden teruggewonnen, of meer hoogwaardige grondstoffen worden teruggewonnen;

  • c. het project voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 3.4.4: Apparatuur voor het chemisch verwerken van afvalstoffen

Projectomschrijving:

  • 1. Apparatuur voor het chemisch verwerken van afvalstoffen en terugwinnen van grond- of brandstoffen, met uitzondering van voorzieningen voor het opwekken van energie, met al dan niet de volgende onderdelen:

    • a. apparatuur voor het opwaarderen (stabiliseren) van pyrolyse-olie tot grondstof;

    • b. een rookgasreinigingssysteem;

    • c. een CO2-afvanginstallatie;

    • d. apparatuur voor het ter vernietiging afscheiden van (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, genoemd in artikel 1.3c van de Activiteitenregeling milieubeheer;

    • e. een afvalvoorbewerkingsinstallatie.

  • 2. Indien bij de gevallen onder het eerste lid, sprake is van een (deel)stroom waarvoor mechanische recycling redelijkerwijs mogelijk is, is de chemische verwerking van deze (deel)stroom milieuvriendelijker dan mechanische recycling van de (deel)stromen, hetgeen wordt aangetoond door middel van een levenscyclusanalyse (LCA), uitgevoerd conform bijlage 9 van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) of de opvolger van dit plan.

  • 3. Het project voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 3.5: Overig circulair

Projectomschrijving: een project dat naar aard, toepassing en gebruik niet overeenkomt met een projectomschrijving in de subcategorieën als bedoeld in deze projectcategorie, dat wel voldoet aan de voorwaarden uit Categorie 3, algemene eisen circulaire economie.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Projectcategorie 4: Duurzame energie

Categorie 4.1: Opwekken van duurzame energie

Subcategorie 4.1.1: Windturbines

Project omschrijving: opwekken van elektrische energie door middel van een nieuwe windturbine waarbij het project aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • a. de windturbine voldoet aan de eisen opgenomen in de Europese veiligheidsnormen ‘IEC 61400-1, Ed. 3’ of ‘IEC 61400-22’ of er is een omgevingsvergunning voor het project afgegeven;

  • b. het project voldoet aan minimaal een voorschrift uit Tabel 1;

  • c. met ingang van 1-1-2023 voldoet het project aan minimaal twee van de voorschriften gesteld in Tabel 1, waarvan minimaal een technisch voorschrift;

  • d. met ingang van 1-1-2024 voldoet het project aan voorschrift zes gesteld in Tabel 1 en aan minimaal twee andere voorschriften uit Tabel 1, waarvan minimaal een technisch voorschrift.

Tabel 1: Maatregelen duurzame windturbineprojecten
 

Voorschriften

Toelichting

Hoe te testen

1

Omgeving: Beperken vogel/vleermuis-sterfte

Toepassing van maatregelen waarmee vogel en vleermuissterfte beperkt wordt, zoals radardetectiesystemen.

Aantonen aanwezigheid

2

Omgeving: Combinatie met opslagtechnieken

In het ontwerp van het project wordt gebruik gemaakt van opslagtechnieken.

Aantonen design, minimaal 1MW of 20% van totaal elektrisch vermogen van het windpark

3

Technisch: Gebruik SF6 gas uitsluiten

Het gebruik van SF6 broeikasgas uit te sluiten. Er zijn duurzame alternatieven.

Aantonen/productblad

4

Technisch:

Verminderen gebruik zeldzame aardmetalen

Gebruik zeldzame aardmetalen bijvoorbeeld in permanente mageneten zoals neodymium, terbium, dysprosium, en praseodymium worden:

– significant in verbruik verminderd; of

– zo in het design worden verwerkt dat het na levensduur te scheiden of hoogwaardig te recyclen valt.

Aantonen design

(circulair design)

5

Technisch: Circulaire rotorbladen toepassen

De rotorbladen zijn zo geproduceerd dat bij het verwerken van het blad het composiet gescheiden kan worden na levensduur van de turbine.

Aantonen design

(circulair design)

6

Technisch:

Circulaire ontwerp

In het ontwerp van het project wordt gebruik gemaakt van een significant aandeel van gerecyclede materialen van een of meer van de onderstaande aspecten;

– bekabeling

– fundatie

– toren

– nacelle

– bladen

Aantonen design

(Re-application of materials)

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 4.1.2: Fotovoltaïsche cellen

Projectomschrijving:

  • 1. Opwekken van elektrische energie met behulp van fotovoltaïsche cellen, waarbij:

    • a. de energieopbrengst van de zonnepanelen, uitgedrukt in kWh/kWp en berekend volgens IEC 61853-3 voor elk van de drie referentie-EU-klimaatzones, door de fabrikant is opgegeven;

    • b. de importeur van de zonnepanelen geregistreerd is in het Nationaal (W)EEE Register;

    • c. de zonnepanelen een vermogensgarantie hebben van minimaal 84% van het initiële vermogen na 25 jaar; en

    • d. de zonnepanelen een productgarantie hebben van ten minste 12 jaar.

  • 2. Met ingang van 1-1-2024 gelden in plaats van de voorwaarden uit het eerste lid, onderdelen c en d, de volgende voorwaarden:

    • a. de platen waartussen de cellen zijn verwerkt, zijn zodanig demontabel dat de cellen en de platen separaat kunnen worden gerecycled;

    • b. het PV-paneel wordt geleverd inclusief materialenpaspoort volgens Uitvoeringsprogramma Circulaire Maakindustrie (UPCM) leidraad materialenpaspoort v1.

  • 3. Indien het project een grondopstelling betreft, worden op basis van aanvullend onderzoek naar het bevorderen van biodiversiteit, concrete maatregelen genomen om de eventuele nadelige gevolgen voor de biodiversiteit te mitigeren dan wel de biodiversiteit significant te bevorderen.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 4.1.3: Zonnecollectoren

Projectomschrijving: gebruik van thermische zonne-energie door middel van zonnecollectoren, eventueel in combinatie met een warmtepomp als bedoeld in subcategorie 4.1.4.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie: 4.1.4 Warmteopwekkers

Projectomschrijving:

  • 1. Aanschaf en installatie van een elektrisch gedreven warmtepomp, bestemd voor het verwarmen van bedrijfsgebouwen of het (collectief) verwarmen van woningen, die voldoet aan de specificaties uit Tabel 2.

Tabel 2

type

seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming SCOP bij stookseizoen

‘A’ = gemiddeld, gemeten conform NEN-EN 14825:2018

Warmtepomp

 

Brine/water

≥ 4,5 (ηs,h ≥ 310%)

Directe uitwisseling in de bodemwarmtewisselaar

≥ 5,0 (ηs,h ≥ 344%)

Water/water

≥ 5,0 (ηs,h ≥ 344%)

Brine/lucht

≥ 3,0 (ηs,h ≥ 207%)

Water/lucht

≥4,5 (ηs,h ≥ 310%)

type

seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming SCOP voor de buitenunit, bij nominaal thermisch vermogen en een stookseizoen

‘A’ = gemiddeld, gemeten conform NEN-EN 14825:2018

Warmtepomp luchtgerelateerd

 

Lucht/water

≥ 4,3 (ηs,h ≥ 297%)

lucht/water en lucht (gecombineerd)

≥ 4,3 (ηs,h ≥ 297%)

Lucht/lucht met een nominaal thermisch verwarmingsvermogen van ≤12kW

≥ 4,4 (ηs,h ≥ 303%)

lucht/lucht met een nominaal thermisch vermogen >12 kW

≥ 4,0 (ηs,h ≥ 276%)

lucht/water met directe uitwisseling in de luchtwarmtewisselaar

≥ 3,3 (ηs,h ≥ 228%)

Projectvermogen:

Binnen het project vallen, voor zover van toepassing, de kosten voor bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (ijs)buffer, restwarmte-opslagvat en een aansluiting op het verwarmingsnet.

Een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 4.1.5: Waterkracht

Projectomschrijving: opwekken van elektrische energie uit water of waterkracht, mits de waterkrachtinstallatie voldoet aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Pb EG 2000, L 327) en voor zover het project is voorzien van maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit, en met uitzondering van het opwekken van energie met behulp van stoomturbines.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per project.

Subcategorie 4.1.6: Aardwarmte

Projectomschrijving: winnen van aardwarmte.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 4.1.7: Geavanceerde duurzame brandstoffenproductie

Projectomschrijving: de productie van:

  • a. biobrandstoffen uit reststoffen als bedoeld in Annex IX, deel A van de Richtlijn hernieuwbare energie vervoer;

  • b. hernieuwbare brandstoffen van niet biogene oorsprong die voldoen aan de duurzaamheidseisen van die richtlijn en eventueel aanvullende eisen van het nationale Integrale Duurzaamheidskader Biogrondstoffen.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 4.1.8: Biogasopwaardeerinstallatie

Project omschrijving: realiseren van een biogasopwaardeerinstallatie, bestemd voor het produceren van gas van aardgasnetkwaliteit, waarbij uitsluitend uit biomassa of uit mest verkregen gassen als energie-input dienen, met uitzondering van installaties die worden gebruikt voor de productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen of waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Subcategorie 4.1.9: Innovatieve energieopwekking

Projectomschrijving:

  • 1. Energieopwekkingstechnieken die niet of zeer gering gangbaar zijn, waarbij:

    • a. het project duidelijke milieuwinst biedt;

    • b. het project is gesitueerd op een plek waar geen andere energieopwekking mogelijk is;

    • c. het project een aantoonbare grote meerwaarde heeft met betrekking tot milieuwinst of energieopwekking ten opzichte van andere projecten.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven indien het project niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 4.2: Opslag en distributie van duurzame energie

Subcategorie 4.2.1: Opslag duurzame energie

Projectomschrijving:

  • 1. Grootschalige opslag of conversie naar andere energiedragers of producten van duurzaam opgewekte energie en elektriciteit door:

    • a. accu voor opslag van duurzaam opgewekte elektriciteit;

    • b. langdurige opslag van duurzaam geproduceerde warmte met een temperatuur van ten minste 40 graden Celsius;

    • c. stationaire opslag van overtollige elektrische energie door het automatisch in- of uitschakelen afhankelijk van een elektrische deelmarkt;

    • d. conversie van overtollige duurzaam opgewekte elektriciteit naar waterstof, niet ten behoeve van productiefaciliteit van grondstoffen (power to gas);

    • e. conversie van overtollige duurzaam opgewekte elektriciteit naar warmte met een elektrisch vermogen groter of gelijk aan 100 kWe;

    • f. het opslaan van warmte of koude in de bodem met grondwater als opslagmedium voor het koelen of verwarmen van bedrijfsgebouwen of processen of het collectief koelen of verwarmen van woningen.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 4.2.2: Warmte -en koude distributie

Projectomschrijving:

  • 1. Aanleggen van warmtedistributienetten en het bouwen van bijstookketels en warmtebuffers, ten behoeve van warmtebenutting, waarbij de warmte voor tenminste 80% afkomstig is van één of een combinatie van de volgende bronnen:

    • a. warmte-kracht-koppeling gevoed door biomassa of groen gas;

    • b. hernieuwbare energiebronnen;

    • c. restwarmte uit processen;

    • d. power to heat.

  • 2. Aanleggen van koudedistributienetten waarbij de koude voor tenminste 80% afkomstig is van één of een combinatie van warmte uit een van de volgende bronnen:

    • a. hernieuwbare energiebronnen;

    • b. restwarmte uit processen;

    • c. oppervlakte water;

    • d. warmte- koudeopslag (WKO).

  • 3. De aansluiting op het verwarmingsnet en het verwarmingsnet zelf komen niet in aanmerking voor een groenverklaring.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten als bedoeld in deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 20.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 4.3: Efficiënt gebruiken van energie

Subcategorie 4.3.1: Procesintensificatie

Projectomschrijving:

  • 1. Aanschaffen en in gebruik nemen van innovatieve apparatuur, procestechnieken en proces ontwikkelingsmethoden die, in vergelijking tot conventionele processen, resulteren in substantiële energiebesparing in de industrie.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 4.3.2: Koelen en vriezen

Projectomschrijving:

  • 1. Energiezuinig koelen of vriezen van ruimten of processen tot maximaal + 16°C, bestaande uit een subkritische koel-of vriesinstallatie op basis van een halogeenvrij koudemiddel, met:

    • a. ten minste één frequentiegeregelde of elektronisch toerengeregelde compressor;

    • b. een luchtgekoelde, watergekoelde of verdampingscondensor, ontworpen op maximaal 10 K temperatuurverschil tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur, met een specifiek opgenomen vermogen van de condensor van maximaal 21 W per kW condensorvermogen;

    • c. een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13°C buitenluchttemperatuur;

    • d. een elektronische expansieregeling (bij een direct expansiesysteem);

    • e. verdamper, exclusief koeltunnel;

    • f. (eventueel) adiabatische voorkoelblokken (pads) bij een luchtgekoelde condensor;

    • g. (eventueel) het koudenet met CO2 als koudedrager.

  • 2. Energiezuinig koelen of vriezen van ruimten of processen tot maximaal + 16°C, bestaande uit een koel- of vriesinstallatie met uitsluitend CO2 als koudemiddel, met:

    • a. ten minste één frequentiegeregelde of elektronisch toerengeregelde compressor;

    • b. een lucht- of watergekoelde gaskoeler, ontworpen op maximaal 2 K temperatuurverschil tussen gaskoeleruittredetemperatuur en omgevingstemperatuur bij een persdruk van 84 bar(a), met een specifiek opgenomen vermogen van de gaskoeler van maximaal 14 W per kW gaskoelervermogen;

    • c. een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13°C buitenluchttemperatuur;

    • d. een elektronische expansieregeling;

    • e. verdamper, exclusief koel- en/of vriestunnel en koel- en/of vriescellen;

    • f. (eventueel) adiabatische voorkoelblokken (pads) bij een luchtgekoelde gaskoeler;

    • g. (eventueel) de aangesloten koel- en/of vriesmeubelen.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Subcategorie 4.3.3: Nuttig gebruik van restenergie

Projectomschrijving: uitkoppelen bij de bron en het transporteren van afvalwarmte en – koude voor het verwarmen van gebouwen of processen.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Projectcategorie 5: Duurzaam bouwen

Categorie 5.1: Nieuwbouw woningen

Projectomschrijving:

  • 1. Realiseren van nieuw te bouwen woningen, waarbij, indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout, waarvan:

    • a. het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar niet hoger is dan  0;

    • b. in geval van woongebouwen, het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar niet hoger is dan 50% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012, waarbij met ingang van 1-1-2024 geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar niet hoger is dan 30% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012; of

    • c. de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) niet hoger is dan 60% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in categorie 5.1, eerste lid, onderdeel c, waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: voor een project in deze categorie, genoemd in onderdeel a en onderdeel c, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag van € 150.000 per woning. Een project in deze categorie, genoemd in onderdeel b, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag van € 75.000 per woning.

Categorie 5.2: Herbestemming

Subcategorie 5.2.1: Herbestemming tot woningen

Projectomschrijving: door herbestemming van gebouwen zonder woonfunctie realiseren van nieuwe woningen, waarbij, indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvan de energielabelklasse na de herbestemming energielabelklasse A of beter is.

Projectvermogen: voor een groenverklaring komt in aanmerking een bedrag van € 1.250 per vierkante meter bruto vloeroppervlak van het gedeelte van een pand met woonbestemming, tot een maximum van € 125.000 per gerealiseerde woning.

Subcategorie 5.2.2: Herbestemming monumenten tot woningen

Projectomschrijving: door herbestemming van gebouwen zonder woonfunctie en met de status van Rijks- of Gemeentemonument realiseren van nieuwe woningen, waarbij, indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvan de energielabelklasse na herbestemming energieklasse B of beter is.

Projectvermogen: voor een groenverklaring komt in aanmerking een bedrag van € 1.250 per vierkante meter bruto vloeroppervlak van het gedeelte van een pand met woonbestemming, tot een maximum van € 125.000 per gerealiseerde woning.

Categorie 5.3: Renovatie woningen door eigenaar-bewoner

Projectomschrijving: renoveren van bestaande woningen door de eigenaar-bewoner, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarbij energiebesparende maatregelen worden toegepast, die leiden tot een verbetering van de energielabelklasse van de woning:

  • a. met ten minste twee energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;

  • b. met ten minste vier energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;

  • c. met ten minste vijf energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van de woningen na renovatie energielabelklasse A of beter is; of

  • d. tot energielabelklasse A++++.

Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de volgende tabel van toepassing:

Bij een verbeteringsniveau van de energie-index zoals opgenomen onder

komt per woning een bedrag in aanmerking van maximaal

in het geval van een Rijks- of Gemeentemonument komt een bedrag in aanmerking van maximaal

categorie 5.3, onderdeel a

€ 25.000

€ 45.000

categorie 5.3, onderdeel b

€ 50.000

€ 70.000

categorie 5.3, onderdeel c

€ 75.000

€ 100.000

categorie 5.3, onderdeel d

€ 100.000

€ 150.000

Categorie 5.4: Renovatie woningen door derden

Projectomschrijving: renoveren van bestaande woningen door anderen dan de eigenaar-bewoner, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarbij energiebesparende maatregelen worden toegepast, die leiden tot een verbetering van de energielabelklasse van de woning:

  • a. met ten minste twee energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;

  • b. met ten minste vier energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;

  • c. met ten minste vijf energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van de woningen na renovatie energielabelklasse A of beter is; of

  • d. tot energielabelklasse A++++.

Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de volgende tabel van toepassing:

Bij een verbeteringsniveau van de energie-index zoals opgenomen onder

komt per woning een bedrag in aanmerking van maximaal

in het geval van een Rijks- of Gemeentemonument komt een bedrag in aanmerking van maximaal

categorie 5.4, onderdeel a

€ 25.000

€ 45.000

categorie 5.4, onderdeel b

€ 50.000

€ 70.000

categorie 5.4, onderdeel c

€ 75.000

€ 100.000

categorie 5.4, onderdeel d

€ 100.000

€ 150.000

Categorie 5.5: Nieuwbouw utiliteitsgebouwen

Projectomschrijving:

  • 1. Realiseren van een nieuw te bouwen utiliteitsgebouw, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een energieprestatie-eis is opgenomen en waarbij geldt dat:

    • a. het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) niet hoger is dan nul;

    • b. bij utiliteitsbouw met een functie anders dan kantoor het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) niet hoger is dan 50% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012;

    • c. met ingang van 1-1-2024 het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, bedoeld in onderdeel b, niet hoger is dan 30% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012;

    • d. in geval van kantoren groter dan 100 m2, de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) niet hoger is dan 60% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012; of

    • e. het nieuw te bouwen utiliteitsgebouw voldoet aan:

      • 1°. het niveau ‘Outstanding’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL Nieuwbouw 2020) van de Dutch Green Building Council, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’,

      • 2°. de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,5 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde, of;

      • 3°. het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (LEED BD+C, versie 4.1) van de U.S. Green Building Council, dat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum, door een LEED Accredited Professional, opgesteld statusrapport met formulieren uit LEED-Online waaruit blijkt hoe de volgende creditscores in het ontwerp zijn opgenomen: SS credit 1 (SA) en 2 (SD-PoRH) samen ten minste 2 punten, EA credit 2 (OEP) ten minste 10 punten, MR credit 2 (BPDO-EPD) tot en met 4 (PBT.SR-M) samen ten minste 4 punten.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in Categorie 5.5, eerste lid, onderdeel d of onderdeel e, waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de volgende tabel van toepassing:

Als voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen onder

komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in aanmerking van maximaal

in het geval van maatschappelijk vastgoed, komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in aanmerking een bedrag van maximaal

Categorie 5.5, onderdeel a

€ 1.000

€ 1.300

Categorie 5.5, onderdelen b en c

€ 600

€ 800

Categorie 5.5, onderdeel d

€ 1.000

€ 1.300

Categorie 5.5, onderdeel e

€ 1.500

€ 1.800

Categorie: 5.6 Renovatie utiliteitsgebouwen

Projectomschrijving:

  • 1. Renoveren van bestaande utiliteitsgebouwen, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een energieprestatie-eis is opgenomen en waarbij de energielabelklasse na renovatie is verbeterd:

    • a. met ten minste twee energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van het gebouw na renovatie energielabelklasse A of beter is;

    • b. met ten minste vier energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van het gebouw na renovatie energielabelklasse A of beter is;

    • c. met ten minste zes energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van het gebouw na renovatie energielabelklasse A of beter is;

    • d. tot energielabelklasse A+++++; of

    • e. het gerenoveerde utiliteitsgebouw voldoet aan:

      • 1°. het niveau ‘Outstanding’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL-Nieuwbouw en Renovatie 2014) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’;

      • 2°. de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,5 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde; of

      • 3°. het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (LEED BD+C, versie 4.1) van de U.S. Green Building Council wordt behaald, hetgeen blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum, door een LEED Accredited Professional, opgesteld statusrapport met formulieren uit LEED-Online waaruit blijkt hoe de volgende creditscores in het ontwerp zijn opgenomen: SS credit 1 (SA) en 2 (SD-PoRH) samen ten minste 2 punten, EA credit 2 (OEP) ten minste 10 punten, MR credit 2 (BPDO-EPD) tot en met 4 (PBT.SR-M) samen ten minste 4 punten.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in categorie 5.6, eerste lid, onderdeel e, waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de volgende tabel van toepassing:

Als voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen onder

komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in aanmerking van maximaal

in het geval van een Rijks- of Gemeentemonument of maatschappelijk vastgoed, komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in aanmerking een bedrag van maximaal

Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel a

€ 300

€ 450

Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel b

€ 450

€ 600

Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel c

€ 600

€ 750

Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel d

€ 750

€ 1.000

Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel e

€ 750

€ 1.000

Categorie 5.7: Nieuwbouw gebouwen met industriefunctie

Projectomschrijving:

  • 1. Realiseren van nieuw te bouwen gebouwen met een industriefunctie, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvan:

    • a. het niveau ‘Outstanding’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL Nieuwbouw 2020) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’;

    • b. de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,5 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde; of

    • c. het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (LEED BD+C, versie 4.1) van de U.S. Green Building Council wordt behaald, hetgeen blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum, door een LEED Accredited Professional, opgesteld statusrapport met formulieren uit LEED-Online waaruit blijkt hoe de volgende creditscores in het ontwerp zijn opgenomen: SS credit 1 (SA) en 2 (SD-PoRH) samen ten minste 2 punten, EA credit 2 (OEP) ten minste 10 punten, MR credit 2 (BPDO-EPD) tot en met 4 (PBT.SR-M) samen ten minste 4 punten.

Projectvermogen: een project als bedoeld in deze categorie, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag van ten hoogste € 600 per vierkante meter bruto vloeroppervlak voor projecten die voldoen aan de eisen zoals bedoeld in deze categorie.

Categorie 5.8: Renovatie gebouwen met industriefunctie

Projectomschrijving:

  • 1. Renoveren van bestaande gebouwen met een industriefunctie waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvan:

    • a. het niveau ‘Excellent’ op het aspect ‘Asset’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL-In-Use) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde scores worden behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’ (voor versie 2016) of ‘Materiaalstromen’ (voor versie V6);

    • b. voor een grootschalig gerenoveerd gebouw(deel) het niveau ‘Outstanding’ (5 sterren) van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL Nieuwbouw en Renovatie 2014) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’.

Projectvermogen: een project als bedoeld in deze categorie, komt voor een groenverklaring in aanmerking maximaal € 450 per vierkante meter bruto vloeroppervlak.

Projectcategorie 6: Duurzame mobiliteit

Categorie 6.1: Niet-railgebonden duurzame voertuigen

Projectomschrijving:

  • 1. Aanschaf van niet-railgebonden duurzame voertuigen voor vervoer van personen of goederen over de openbare weg of op bedrijfsterreinen in de open lucht, met uitsluitend een elektrisch of brandstofcelaandrijvingssysteem, waarbij de elektrische energie voor de aandrijving wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat of een brandstofcel.

  • 2. De voertuigen, genoemd in het eerste lid, vallen onder categorie M of N van verordening (EU) Nr. 2018/858, met uitzondering van personenauto’s, geschikt voor personenvervoer van niet meer dan acht passagiers (voertuigcategorie M1).

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 6.2: Duurzame binnenvaartschepen

Project omschrijving: aanschaf van duurzame binnenvaartschepen die voorzien zijn van een dieselelektrisch, batterijelektrisch of brandstofcelsysteem voor de voortstuwing, of uitsluitend varen op waterstof, (bio-)LNG of (bio-)CNG of een combinatie van voornoemde technieken of brandstoffen, met dien verstande dat bij gebruik van (bio-)LNG of (bio-)CNG als brandstof wordt aangetoond dat de methaanslip niet hoger is dan 3 gram per kWh.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 6.3: Mobiele werktuigen

Projectomschrijving:

  • 1. Aanschaf van mobiele werktuigen die bestemd zijn voor het verrichten van werkzaamheden op land in de open lucht met uitsluitend een elektrisch of brandstofcelaandrijfsysteem, zelfrijdend of door tenminste één persoon in, op of naast het voertuig bestuurd, waarbij de elektrische energie voor de aandrijving wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat of een brandstofcel.

  • 2. De mobiele werktuigen, genoemd in het eerste lid zijn geen hoogwerkers, pallet-, reach- of heftrucks met een hefvermogen van minder dan 5 ton.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: wanneer het gaat om met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven wordt een aanvraag in deze categorie niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 6.4: Laad- en tankinfrastructuur

Projectomschrijving:

  • 1. Waterstofafleverstations voor voertuigen, vaartuigen of mobiele werktuigen, bestemd voor het afleveren van waterstof als motorbrandstof voor uitsluitend eigen voer- of vaartuigen.

  • 2. Oplaadpunten voor elektrische voertuigen, vaartuigen of mobiele werktuigen, bestemd voor het elektrisch laden en al dan niet ontladen van uitsluitend eigen voer- of vaartuigen.

  • 3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 6.5: Voorzieningen voor elektrisch varen

Projectomschrijving:

  • 1. Aanschaf van:

    • a. een walstroomaansluiting aan boord van een schip bestemd voor het gebruik maken van aangeboden walstroom aan boord van een schip, dat is voorzien van een eigen aandrijving en bestemd is voor het vervoer van personen of goederen;

    • b. een walstroominstallatie op de kade bestemd voor het leveren van walstroom aan eigen schepen, zodat de eigen generatoren niet gebruikt worden als de schepen aan de kade liggen;

    • c. een loodvrij accupakket voor vaartuigen, bestemd voor het voorzien in de energiebehoefte van een vaartuig met een modulair – of in het vaartuig ingebouwd accupakket;

    • d. een waterstof brandstofvoorziening voor schepen, bestemd voor het voorzien in de energiebehoefte van een vaartuig met een modulaire of in het vaartuig ingebouwde eenheid voor de opslag en conversie van in vloeistof of zout opgeslagen waterstof.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 6.6: Mobiele aggregaten

Projectomschrijving:

  • 1. Aanschaf van mobiele aggregaten voor de stroomvoorziening op de bouwplaats of bij evenementen, met uitsluitend een elektrisch of brandstofcelsysteem, waarbij de elektrische energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat of brandstofcel.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: geen bijzonderheden

Categorie 6.7: Gekoeld transport

Projectomschrijving:

  • 1. Cryogeen gekoeld vervoeren van goederen met een aanhanger, bakwagenopbouw, bestelauto, oplegger of (zee)container, waarbij de goederen worden gekoeld door een gesloten koelsysteem dat:

    • a. wordt aangedreven door een elektromotor met een loodvrij accupakket voor opslag van energie, waarbij de accu wordt opgeladen vanuit het elektriciteitsnet (plug-in); en

    • b. uitsluitend werkt op basis van een natuurlijk, halogeenvrij koudemiddel of CO2.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: het projectvermogen is beperkt tot de kosten voor de aanschaf van het koelsysteem.

Projectcategorie 7: Klimaatadaptatie

Categorie 7.1: Retentiegebied

Projectomschrijving: aanleg en inrichting of herinrichting van gebieden om wateroverlast op regionaal of lokaal niveau te voorkomen mits de gebieden een natuurcomponent kennen.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze categorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 7.2: Gebouw- en terreingebonden waterberging

Projectomschrijving:

  • 1. Aanleg of inrichting van waterberging in stedelijk gebied waarmee ter plekke gevallen regenwater wordt opgevangen in het gebouw of op het terrein bij het gebouw, waarbij het opgevangen regenwater:

    • a. lokaal infiltreert; of

    • b. wordt afgevoerd naar het regenwaterriool met gebruik van een meet- en regelsysteem gericht op regenwaterbuffering.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten binnen deze categorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 7.3: Innovatieve koeling van gebouwen

Projectomschrijving:

  • 1. Innovatieve technieken voor de koeling van gebouwen gericht op:

    • a. het voorkomen van de noodzaak tot mechanische koeling van het gebouw;

    • b. het afvoeren van warmte uit het gebouw; of

    • c. het met een grotere energie efficiëntie koelen van het gebouw met milieuvriendelijkere koelmiddelen dan gangbaar.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze categorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 7.4: Vegetatiedaken

Projectomschrijving: aanleg van vegetatiedaken of groene gevels in stedelijk gebied, al dan niet in combinatie met voorzieningen ter bevordering van de biodiversiteit.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

Categorie 7.5: Verhogen grondwater in veenweidegebieden

Projectomschrijving:

  • 1. Verhogen van de grondwaterstand in veenweidegebieden door middel van:

    • a. aanleggen van waterinfiltratiesystemen;

    • b. aanpassen van delen van percelen en bijbehorend watersysteem door greppelinfiltratie; of

    • c. inrichten van percelen en het bijbehorende watersysteem om deze geschikt te maken voor natte teelten.

  • 2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.

Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De uitdagingen op het gebied van duurzaamheid zijn groot. Zo heeft Nederland als doel om in 2050 volledig circulair te zijn. Om beleidsdoelen te realiseren rond duurzame economische ontwikkeling en de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie is het gewenst dat er technische en economische innovaties worden gerealiseerd.

Het is niet vanzelfsprekend dat ondernemers kiezen voor duurzame innovatieve investeringen. Dat komt omdat deze investeringen een ongunstig risico-rendementsprofiel hebben ten opzichte van gangbare investeringen, onder andere als gevolg van de relatief hoge investeringslasten en het lagere verwachte rendement. Hoewel de aandacht voor duurzame financieringen bij banken de afgelopen jaren is toegenomen, is het niet vanzelfsprekend dat banken deze projecten met een ongunstig risico-rendementsprofiel zullen financieren. Omdat sprake is van marktfalen zet de overheid instrumenten in om ondernemers toch te laten kiezen voor de beleidsmatig gewenste investeringen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Aanleiding van de Regeling groenprojecten 2022 is de evaluatie Regeling groenprojecten 2010–20171 en de kabinetsreactie hierop van 22 april 20202. Hierin kondigt het kabinet aan zich te zullen inzetten om de regeling te actualiseren. Inzet hierbij is om projectcategorieën aan te scherpen aansluitend bij beleidsprioriteiten en marktontwikkelingen op het gebied van innovatie. Ook wordt beoogd om de financieringsruimte voor innovatieve duurzame projecten met bovenwettelijke milieuwinst te vergroten, de regeling toegankelijker te maken voor de financiering van circulaire projecten en de regeling beheersbaar te houden.

Sinds de invoering van de regeling in 1994 zijn regelmatig aanpassingen doorgevoerd. De regeling is opnieuw vastgesteld in 2016. Actualisatie van de regeling is een uitgebreid proces omdat er zeer verschillende stakeholders bij betrokken zijn en rekening moet worden gehouden met de wensen van alle betrokken partijen bij de regeling. Voor alle projectcategorieën is bezien of aanscherping gewenst is dan wel of nieuwe categorieën moesten worden toegevoegd. Daarnaast moeten elementen als samenhang met andere instrumenten, zoals de subsidie Stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie3, in acht worden genomen en zijn de staatssteunregels van de Europese Commissie van invloed op de mogelijkheden.

De regeling is uitsluitend bedoeld voor het bevorderen van financiering van innovatieve projecten met bovenwettelijke positieve milieueffecten. Het idee achter de regeling is dat de toepassing van de technologie of van de handelwijze nieuw moet zijn, dan wel een lage marktpenetratie moet hebben. Binnen deze acceleratiefase speelt de regeling een aanjaagfunctie voor voorhoedeprojecten die in een latere fase aanscherping van normen mogelijk kunnen maken, bijvoorbeeld door te laten zien dat toepassing van innovatieve technieken in de praktijk daadwerkelijk mogelijk is.

Actualisatie van de regeling is regelmatig gewenst omdat zaken als de stand der techniek en beleidsprioriteiten veranderen. Ook dienen nieuwe kansen zich aan en worden incidenteel suggesties voor aanpassing voorgesteld. Omdat reguliere projecten door ervaring, voorbeeldwerking en regelgeving een steeds hoger rendement realiseren, betekent dit voor de regeling dat de eisen aan projecten die in aanmerking komen voor de regeling ook steeds hoger moeten en kunnen worden gesteld. De regeling is zo opgezet dat deze, door aanpassingen te doen, kan blijven bijdragen aan de veranderende beleidsdoelstellingen.

Het toepassingsgebied van deze steunmaatregel zijn nieuwe en dus risicovolle, thans nog niet gangbare technieken of werkwijzen, die een hoog beschermingsniveau voor het milieu opleveren dat boven de wettelijke normen ligt en waarvan de introductie van de toepassing op belemmeringen van financieel-economische aard stuit.

Onder nieuwe en nog niet gangbare technieken of werkwijzen worden technieken en werkwijzen begrepen die minder dan vijf tot tien procent toepassing hebben en die dus verkeren tussen de fase van ontwikkeling en zeer beperkte toepassing. Onder een hoog beschermingsniveau dat boven de wettelijke normen ligt, wordt begrepen, een beschermingsniveau dat ligt boven dat van alternatieven (als die beschikbaar zijn) en dat tevens ligt boven het beschermingsniveau dat op grond van nationale en Europese wettelijke verplichtingen bij een dergelijke activiteit gerealiseerd moet worden en dus niet juridisch afdwingbaar zijn. Onder innovatieve technieken of werkwijzen, waarbij voor de marktintroductie belemmeringen van financieel-economische aard optreden, worden innovaties verstaan waarbij de belemmeringen bestaan uit hoge investeringslasten, een laag rendement en een hoog risico. Daarom zijn projecten waarbij die technieken of werkwijzen worden gebruikt onder marktomstandigheden niet of moeizaam te financieren. Om te garanderen dat de projecten innovatief zijn en verder gaan dan nationale en Europese wettelijke verplichtingen, wordt de omschrijving van projecten waarin geïnvesteerd kan worden regelmatig geactualiseerd.

Bij elke projectcategorie zijn specifieke criteria opgenomen waaraan een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor een groenverklaring. Daarmee wordt geborgd dat de regeling beperkt is tot bovenwettelijke en nog niet gangbare technieken met een hoog beschermingsniveau voor het milieu.

Voor een aantal categorieën zijn de eisen gekoppeld aan normen en criteria die veranderen in de loop van de tijd, zoals regels uit het Bouwbesluit 2012, Maatlat Duurzame Veehouderij stallen en Groen Label Kassen. Daarom zijn deze categorieën steeds innovatief en is het marktaandeel laag. Een aantal categorieën betreft milieuproblemen waarbij nog veel innovaties mogelijk en noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld circulaire economie, duurzame mobiliteit en duurzame landbouw. Bij een aantal categorieën is de techniek minder innovatief, is het marktaandeel laag en de risico’s relatief hoog, zoals bij biologische landbouw en aardwarmte.

De regeling richt zich op de financiers die innovatieve duurzame investeringen mogelijk moeten maken. Specifiek zijn groenfondsen (bank of beleggingsinstelling) bij de regeling betrokken om:

  • 1) spaargeld (of beleggingen) aan te trekken voor groene projecten op de vermogensmarkt (groene spaarders en beleggers), en

  • 2) als financiers van groenprojecten voor ondernemers, bij de financieringsbeslissing van innovatieve duurzame projecten.

De Rijksoverheid is betrokken om bijdragen aan beleidsdoelstellingen op het gebied van duurzaamheid en innovatie te borgen en voorgestelde wijzigingen aan te laten sluiten binnen de kaders van EU en nationale wet- en regelgeving. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, in opdracht van IenW belast met de uitvoering van de regeling), is specifiek betrokken bij de inhoudelijke toetsing van door groenfondsen aangevraagde groenverklaringen, vooral ten aanzien van milieuwinst en innovatie.

De regeling is opgezet als marktinstrument waarbij groenfondsen innovatieve duurzame investeringen mogelijk moeten maken, aansluitend bij het kredietverleningsproces van die financiers en bijdragend aan beleidsdoelen van de overheid. Voor de regeling wordt dan ook gebruik gemaakt van de expertise van de financiële sector. Dit maakt de regeling tot een uniek en efficiënt instrument.

Twee soortgelijke regelingen zijn van kracht voor het buitenland en voor het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden.4

Monitoring en evaluatie

Aan de hand van afgegeven groenverklaringen monitort RVO per projectcategorie voor welke volumes (aantal en projectvermogen) projecten een groenverklaring krijgen. Daarbij wordt, waar mogelijk, ook de milieuwinst gemonitord. Hiertoe zijn de maatstaven voor het meten van milieuwinst die sinds 2002 worden gebruikt geactualiseerd. Hiermee wordt beoogt de doelen beter aan te laten sluiten bij de meest pregnante en urgente milieuproblemen in Nederland en bij internationale beleidsafspraken, met een passende berekeningswijze van de milieuwinst.

De regeling wordt elke vijf jaar uitgebreid geëvalueerd. In deze evaluatie wordt onder andere de effectiviteit en doelmatigheid van de regeling beoordeeld. Hierbij is van belang dat de regeling inhoudelijk actueel is en begrotingstechnisch beheersbaar. Tegelijkertijd wordt gestreefd naar duidelijkheid en eenvoud in de regeling en naar een bestendig karakter daarvan. Dat projecten een langere doorlooptijd hebben en banken verplichtingen aangaan voor langere tijd – vaak tien jaar- speelt ook een rol. De regeling kent een horizonbepaling van vijf jaar. De ontwikkeling van het projectvermogen wordt jaarlijks met het Ministerie van Financiën en de banken gemonitord. Mocht daartoe aanleiding zijn, bijvoorbeeld wanneer ontwikkelingen anders lopen dan verwacht of ingeschat, kan op basis van deze monitoring besloten worden categorieën en voorwaarden in de regeling tussentijds aan te passen.

3. Werking van de regeling

De faciliteiten voor spaarders en beleggers in groene beleggingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 bestaan uit een gemaximeerde vrijstelling in box III en daarnaast een heffingskorting.

Het oogmerk van de Regeling groenprojecten 2022 is het ondersteunen van de groene spaarzin van de burger, ten behoeve van projecten die op grond van deze regeling kunnen worden aangemerkt als zogenaamde groenprojecten. Artikel 5.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt wat groene beleggingen zijn. De faciliteit vormt een stimulans om projecten tot ontwikkeling te brengen, die op zichzelf beschouwd een positief rendement behalen, maar doordat dit rendement lager ligt dan het marktrendement voor beleggers op dit moment niet interessant zijn.

Groene instellingen

Slechts bepaalde financiële instellingen kunnen deelnemen aan de regeling. Een bank of een beleggingsinstelling kan worden aangewezen als ‘groene instelling’. In de eerste plaats zullen op grond van artikel 5.14, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, het doel en de feitelijke werkzaamheden van de instelling hoofdzakelijk (voor ten minste 70 procent van het ingelegde vermogen) moeten bestaan in het deelnemen in projecten die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos. Deze projecten worden bijvoorbeeld gehouden door een exploitatiemaatschappij. De deelneming van de groene instelling kan bestaan in het verstrekken van een lening aan of het verwerven van aandelen in deze exploitatiemaatschappij. De door de Minister van Financiën aan te wijzen instellingen moeten banken of beleggingsinstellingen zijn, die voldoen aan de eisen die geformuleerd zijn in artikel 5.14, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit betekent dat ze dienen te voldoen aan regels van toezicht. De aangewezen instellingen moeten hoofdzakelijk kredieten verstrekken ten behoeve van of hoofdzakelijk vermogen beleggen in projecten waarvan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit schriftelijk heeft verklaard dat deze in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos.

Groene projecten

De Regeling groenprojecten 2022 geeft enerzijds een algemene omschrijving van projecten waarvoor per individueel geval een groenverklaring kan worden afgegeven, waarmee voor belanghebbenden duidelijk wordt welke projecten in beginsel voor een groenverklaring in aanmerking komen. In alle gevallen vindt een individuele beoordeling plaats. De regeling stelt anderzijds nadere regels aan de aanwijzing van projecten, die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos. Deze regels hebben onder meer betrekking op het verkrijgen van een groenverklaring voor de in deze regeling genoemde projecten.

De groenverklaring wordt op aanvraag afgegeven door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voorts zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de intrekking van een verklaring, de afbakening van de groenprojecten, de definiëring van het projectvermogen en enkele administratieve procedures. Kort samengevat zal de procedure inzake het erkennen van groene projecten als volgt verlopen. De bank of beleggingsinstelling zal, afhankelijk van de aard van het project, bij de RVO een verklaring moeten aanvragen waarin wordt vastgelegd dat het desbetreffende project in het belang is van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos. Er wordt binnen acht weken na indiening een besluit genomen op de aanvraag. In dit besluit wordt vastgelegd of een project voor een verklaring in aanmerking komt en indien dat het geval is, welke nadere voorschriften in deze verklaring zullen worden opgenomen. Indien op enig moment blijkt dat een project niet (langer) voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in de verklaring, kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het besluit nemen om de verklaring in te trekken. Op dit besluit zijn de regels in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Indien de instelling de aangevraagde groenverklaring verkrijgt, kan het bedrag dat als lening ten behoeve van het desbetreffende project wordt verstrekt, of kunnen de aandelen die zijn verworven in de exploitatiemaatschappij die belegt in het desbetreffende project, onder de werkingssfeer van artikel 5.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vallen.

Als de instelling die de verklaring heeft aangevraagd het niet eens is met het besluit van de Minister, kan zij daartegen bezwaar maken conform de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure. Dit betekent dat een bezwaar binnen zes weken bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat moet worden ingediend, en dat – indien de instelling het niet eens is met de uitspraak op het bezwaarschrift – een eventueel beroep binnen zes weken na de uitspraak op het bezwaarschrift moet worden aangetekend bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de instelling haar vestigingsplaats heeft binnen Nederland.

In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1, de definitiebepaling, wordt de totstandkoming van het projectvermogen uitgelegd. Belangrijk is dat het projectvermogen jaarlijks zal verminderen aangezien er wordt afgeschreven op de investering en het kapitaalbeslag daardoor daalt. Gedurende de looptijd van de verklaring zal dus afgelost moeten worden op de lening. Ook als er onderdelen deel uit maken van een verklaring waarop normaal niet wordt afgeschreven (met name grond), dient er op de gehele lening te worden afgelost. Aflossingsvrije groenfinanciering is derhalve niet toegestaan. Echter, in het geval een eigen woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire lening met langere looptijd dan de verklaring, mag de lening aan het eind van de looptijd worden afgelost, mits de lening nooit meer bedraagt dan het resterende projectvermogen.

4. Verhouding tot hoger recht, Europees rechtelijke aspecten

Het voordeel dat op basis van deze regeling kan worden verkregen, is in veel gevallen aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In de voorliggende Regeling groenprojecten 2022 is een integrale herziening doorgevoerd, waardoor de regeling weer volledig actueel is, aansluit bij de beleidsprioriteiten en verenigbaar is met de Europese staatssteunregels.

Omdat op deze regeling de Algemene Groepsvrijstellingsverordening5, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening6 en de Vrijstellingsverordening staatssteun en visserij7 van toepassing zijn, is er sprake van geoorloofde staatssteun. Steunregelingen zijn verenigbaar met de interne markt, in de zin van artikel 107, tweede en derde lid, van het VWEU en zijn vrijgesteld van een aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU mits die steun voldoet aan alle voorschriften zoals gesteld in hoofdstuk I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening of wel de Vrijstellingsverordening staatssteun en visserij en aan de in hoofdstuk III van deze verordeningen vastgestelde voorschriften. Met een kennisgeving op basis van artikel 11 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, artikel 9 van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en artikel 11 van de Visserij Groepsvrijstellingsverordening is de Europese Commissie op de hoogte gesteld van deze regeling.

In de Regeling groenprojecten 2022 zijn vereisten opgenomen om te voldoen aan hetgeen is bepaald in hoofdstuk I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, hoofdstuk I van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en hoofdstuk I van de Visserij Groepsvrijstellingsverordening. De steun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten zal, gelet op de vereisten in de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening, worden beperkt tot kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo’s). In een beperkt aantal gevallen zijn bedrijven die actief zijn in de primaire landbouwproductie uitgesloten.

De Regeling Groenprojecten 2022 beperkt het verlenen van steun aan ondernemingen in moeilijkheden en ondernemingen waartegen er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie, waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verleend. Tevens is er een bepaling in de regeling opgenomen om cumulatie van staatssteun te voorkomen. Zo wordt de berekening van de maximale steunbedragen bij de beoordeling van projecten gecorrigeerd indien hetzelfde project ook steun ontvangt op basis van andere regelingen. Bij de Regeling groenprojecten 2022 gebeurt dat bij afgifte van een groenverklaring. Bovengenoemde bepalingen worden in het artikelsgewijze deel onder artikel 5 nader toegelicht.

Voor inwerkingtreding van de Regeling groenprojecten 2022 is voor elke projectcategorie geverifieerd dat de steun via de onderhavige steunmaatregel (en eventueel andere cumulerende regelingen) niet boven de maximaal toegestane steunintensiteiten van de toepasselijke Europese staatssteunregels uitkomt. De regeling maximeert voor een aantal projectcategorieën de hoogte van het projectvermogen per categorie dat voor financiering in aanmerking kan komen. Om aan de transparantieverplichtingen uit de groepsvrijstellingsverordeningen te voldoen is in artikel 8 van de Regeling groenprojecten 2022 voorzien.

Tevens wordt geborgd dat aan de voorschriften van de toepasselijke bepalingen uit hoofdstuk III van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en de Visserij Groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan.

Voor zover er bij de projectcategorieën sprake is van staatssteun wordt in het kader van deze regeling veelal gebruik gemaakt van artikel 36, tweede lid, onderdelen a en b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Daarin is vastgelegd dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt indien het een begunstigde in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen, door verder te gaan dan de geldende Unienormen, of bij ontstentenis van Unienormen, het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.

Indien één van de andere bepalingen uit de Vrijstellingsverordeningen van toepassing is op een projectcategorie, is dit opgenomen in de toelichting bij de projectcategorie. Voor zover niet al geborgd door de beperking van het grootste deel van de regeling tot de investeringen in vaste activa, zijn in voorkomende gevallen bepaalde investeringen uitgesloten.

Indien projecten niet voldoen aan de toepasselijke voorschriften gesteld in de Algemene groepsvrijstellingsverordening dan wel de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening of de Visserij Groepsvrijstellingsverordening, wordt, gelet op artikel 5, eerste lid, onderdeel d, geen groenverklaring afgegeven.

Aanvragen voor een groenverklaring die zijn ingediend binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling en die nieuw zijn ten opzichte van de Regeling groenprojecten 2016 en waarvoor de werkzaamheden al zijn aangevangen voor de inwerkingtredingsdatum van deze regeling worden geweigerd. Met deze bepaling wordt het stimulerend effect van deze regeling gewaarborgd en invulling gegeven aan artikel 6, vierde lid, onderdeel b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening.

5. Gevolgen, financieel, regeldruk, administratieve lasten en consultatie

Gevolgen

Met de Regeling groenprojecten 2022 wordt beoogt de financiële sector te stimuleren om innovatieve duurzame projecten, aansluitend bij beleidsdoelstellingen, te financieren. Daarbij wordt beoogd de betrokkenheid van burgers bij dergelijke projecten te vergroten door middelen beschikbaar te stellen voor de financiering van deze projecten.

De regeling verruimt mogelijkheden voor financiering van innovatieve projecten, met de toevoeging van circa 28 nieuwe (sub)categorieën op een totaal van circa 90 (sub)categorieën. Daarbij brengt dit voorstel een duidelijker thematische focus aan binnen de regeling, met een bundeling van 11 naar 7 hoofdcategorieën. De hoofdthema’s zijn: natuur, duurzame landbouw, circulaire economie, duurzame energie, duurzaam bouwen, duurzame mobiliteit en klimaatadaptatie. Hiermee worden mogelijkheden verruimd, met name voor projecten op het gebied van de circulaire economie, verduurzaming van de landbouw en duurzame mobiliteit. Hiermee komt de regeling meer in balans, wat bijdraagt aan de doelmatigheid van de regeling. Aansluitend bij de verduurzamingsambities blijven de categorieën duurzame energie en duurzaam bouwen naar verwachting de grootste wat betreft aanvragen en projectvermogen.

Regeldruk

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven.

Naar aanleiding van de beleidsevaluatie Regeling groenprojecten die op 22 april 2020 met de Kamer is gedeeld is onderzocht op welke wijze de administratieve lasten van de regeling kunnen worden verminderd. Aanbevolen werd te onderzoeken of verlaging van de administratieve lasten mogelijk is door bijvoorbeeld verdere digitalisering van het aanvraagproces en vervanging van de bankvergunning door een alternatieve controle. Op basis van deze aanbevelingen is in 2021 het aanvraagproces van groenverklaringen voor banken onder de lopende regeling verder gedigitaliseerd en vereenvoudigd. Dit gedigitaliseerd en vereenvoudigd aanvraagproces zal ook voor onderhavige gewijzigde regeling van toepassing blijven. De implicaties van een wijziging van de bankenvergunning moet nog verder worden onderzocht en staat los van de wijziging van de regeling.

Door het Adviescollege toetsing regeldruk is advies over de regeling uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies is in deze toelichting extra aandacht bestaand aan de onderwerpen ‘administratieve lasten’ en ‘uitvoering’.

Administratieve lasten

Op grond van artikel 3 kan een groenverklaring worden aangevraagd door en worden afgegeven aan een groenfonds, die voornemens is in belangrijke mate bij te dragen aan het verstrekken van kredieten ten behoeve van het project dan wel het direct of indirect beleggen van vermogen in het project. Bij het indienen van een aanvraag maken de bank en beleggingsinstelling gebruik van een aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld. Daarbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van gegevens die de ondernemer al beschikbaar heeft in verband met bijvoorbeeld de financiering of de vergunningsverlening. Daarbij zijn gebruikers van de regeling betrokken bij het opstellen van nieuwe categorieën. De administratieve lasten van het indienen van een aanvraag worden op die manier zo klein mogelijk gehouden. De regeling brengt geen verzwaring of verhoging van de administratieve lasten verbonden aan de indiening van aanvragen met zich mee.

Uitvoering

RVO voert de regeling in opdracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uit. De banken en beleggingsinstellingen zijn de aanvrager van groenverklaringen. Zij dienen aanvragen in voor projecten die financierbaar zijn en waarvan zij verwachten dat die in aanmerking komen voor een groenverklaring. Daarmee zijn zij tevens een belangrijke partner in de uitvoering. Zowel RVO als de banken en beleggingsinstellingen zijn nauw betrokken geweest bij de actualisatie van de regeling. Hoewel bij het opstellen van de regeling de inhoud voorop stond, is steeds getracht om de uitvoering, met inachtneming van de wet- en regelgeving, zo efficiënt mogelijk te houden. Uitvoeringsaspecten zijn daarmee voortdurend in beeld geweest. De aard van de regeling – het bevorderen van financiering van duurzame, innovatieve projecten met bovenwettelijke milieuwinst – maakt het echter onvermijdelijk dat de toetsing van projecten in veel gevallen maatwerk is.

Financiële gevolgen

De regeling is een open-einde regeling. Dit wil zeggen dat de regeling niet automatisch wordt gestopt als er meer aanvragen komen dan verwacht. Periodieke bijstelling zorgt dat de regeling begrotingstechnisch beheersbaar blijft. Het sturingsmechanisme voor deze budgettaire beheersing is de ex-ante budgetraming van de verwachte ontwikkeling van uitstaande projectvermogen waarbij vijf jaar vooruit wordt gekeken. Het budgettaire kader is bepaald op basis van het maximaal uitstaande projectvermogen van banken. Voor de beheersbaarheid van de regeling, kan in uitzonderlijke gevallen en met toestemming van de minister een groenverklaring worden verleend boven het gestelde maximum per aanvraag.

Consultatie

De regelingstekst is van 5 oktober tot en met 2 november 2021 in internetconsultatie gebracht. Er zijn 33 reacties ontvangen. Naast tevredenheid over de uitbreiding van projectcategorieën, is met name gereageerd op de categorieën duurzaam bouwen en duurzame energie. De aanbevelingen die zijn ontvangen hebben geleid tot technische wijzigingen in vier subcategorieën. Tevens zijn een aantal verschrijvingen aangepast.

In de categorie 4.1.1. is de voorwaarde beperking overlast obstakelverlichting verwijderd aangezien deze in 2022 verplicht wordt en daarmee niet meer bovenwettelijk zal zijn. In subcategorie 4.1.2. is de innamegarantie van PV panelen door de producent aan het einde van de levensduur komen te vervallen aangezien dit al wordt ondervangen door onderdeel 1b bij deze subcategorie, namelijk de voorwaarde dat de importeur geregistreerd is in het Nationaal (W)EEE Register. Daarnaast is de term energie-index uit artikel 1 verwijderd evenals de bijlage bij subcategorie 5.5 en tabel 4 bij subcategorie 5.6 waarvan de inhoud al gedeeltelijk in lid 1 staat en overige delen geen meerwaarde hadden of al gebruikelijk waren.

Overige verzoeken tot aanpassing sloten onvoldoende aan bij de doelstelling van de regeling, namelijk dat uitsluitend de financiering wordt gestimuleerd van duurzame innovatieve projecten met bovenwettelijke positieve milieuwinst. In andere gevallen waren deze niet realiseerbaar binnen de gestelde financiële kaders. Daarnaast zijn enkele technische voorstellen niet overgenomen, zoals bij duurzaam bouwen, duurzame energie en circulaire economie omdat deze beperkingen met zich meebrengen waardoor deze onvoldoende meerwaarde opleverden.

Notificatie

In deze regeling is sprake van technische specificaties, die vergezeld gaan van fiscale maatregelen die van invloed zijn op het gebruik van producten projecten doordat zij naleving van technische specificaties aanmoedigen. De regeling valt dan ook onder de omschrijving van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, tweede alinea, punt iii, van Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Om te voldoen aan artikel 5, eerste lid, van de genoemde richtlijn, is de ontwerpregeling op 4 april 2022 (notificatienummer 2022/0185/NL) gemeld aan de Europese Commissie. Uit artikel 7, vierde lid, van de genoemde richtlijn vloeit voort dat deze regeling na notificatie zonder uitstel in werking kan treden.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juni 2022.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Definitiebepaling

bestaand project

Het begrip bestaand project is opgenomen omdat in beginsel alleen ‘nieuwe’ projecten in aanmerking komen. Voor de meeste projectcategorieën kan aan de hand van de start van de werkzaamheden worden bepaald of een project nieuw of bestaand is. Over het algemeen wordt een project geacht reeds te bestaan indien meer dan zes maanden voor de datum waarop de aanvraag voor een groenverklaring is ingediend, is begonnen met de werkzaamheden. Projecten die niet langer nieuw zijn, en dus ook zonder stimulering vanuit de regeling op dat moment tot stand zouden zijn gekomen worden op grond van deze regeling niet gestimuleerd. Met de termijn van zes maanden wordt het risico op ‘freeriders’ laag gehouden.

Voor de projecten genoemd in Categorie 1 Natuur, is er niet altijd sprake van werkzaamheden. Deze projecten moeten worden aangewezen door een bevoegde instantie. Uitsluitend nieuw projecten komen in aanmerking voor een groenverklaring. Voor vaststelling of er sprake is van een bestaand project is de datum van belang waarop het project de aanwijzing kreeg zoals aangegeven in categorie 1. De aanwijzing wordt bijvoorbeeld verkregen door het besluit tot opstellen van een subsidieregeling en subsidieverordening en niet door de uitbetaling van de subsidie. Projecten waarbij de aanwijzing gerelateerd is aan het afsluiten van een overeenkomst of het verkrijgen van een subsidie, en waarbij de overeenkomst werd afgesloten of de subsidie werd toegekend vóór de genoemde periode van zes maanden worden aangemerkt als een bestaand project.

Renovatieprojecten (als bedoeld in Categorie: 5.3) van woningen door een eigenaar-bewoner vormen een uitzondering op de regel. In deze gevallen moet een aanvraag zijn ingediend binnen acht maanden nadat de hypotheekakte werd gepasseerd dan wel de leenovereenkomst werd gesloten.

biomassa

Voor de definitie van biomassa wordt verwezen naar definitie die hiervoor gebruikt wordt in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

bruto-subsidie-equivalent

Ook voor de definitie van bruto-subsidie-equivalent wordt aangehaakt bij de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. De bruto-subsidie-equivalent betreft het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen.

duurzaam geproduceerd hout

Er bestaan veel verschillende certificaten voor hout, onder andere op het terrein van duurzaamheid. Afhankelijk van het certificaat wordt duurzaamheid op een andere manier ingevuld. Voor toepassing van de Regeling groenprojecten 2022 is duurzaam geproduceerd hout, hout dat voldoet aan de inkoopcriteria voor duurzaam hout die in juni 2008 zijn vastgesteld door de Nederlandse regering, de zogenaamde Dutch Procurement Criteria for Timber, ofwel de TPAC-criteria. Deze criteria bevatten principes en vereisten voor duurzaam bosbeheer, de handelsketen en het ontwikkelen, toepassen en beheren van certificatiesystemen. Een onafhankelijke commissie TPAC (Timber Procurement Assessment Committee) beoordeelt of bestaande certificaten aan deze criteria voldoen. TPAC toetst nog andere certificaten op de criteria, zodat de lijst met certificaten in de toekomst nog kan worden uitgebreid. Het FSC- en PEFC-keurmerk zijn op dit moment door de Nederlandse overheid geaccepteerd als bewijs voor duurzaam geproduceerd hout. Onder het PEFC-keurmerk vallen verschillende keurmerken. Het MTCS-keurmerk, dat onderdeel is van het PEFC-keurmerk heeft van de Nederlandse regering een voorlopige goedkeuring van twee jaar gekregen.8 Deze goedkeuring is op 2 juni 2014 ingegaan. Op http://www.tpac.smk.nl/ is een actueel overzicht beschikbaar omtrent welke certificaten reeds aan de Nederlandse eisen voldoen.

eigenaar-bewoner

De definitie van eigenaar-bewoner is opgenomen omdat voor bepaalde categorieën in de regeling andere aanvragers worden uitgesloten.

Groen Label Kas

De definitie van Groen Label Kas geeft aan dat er sprake moet zijn van een bedrijfsmatige activiteit. Dit wil zeggen dat hobbykassen buiten de werking van de regeling blijven. De tuinbouwkas moet in technische uitvoering overeenstemmen met een Groen Label Kas die op grond van artikel 3.31 of artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister is aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu. In het certificatieschema Groen Label Kas, certificaat A zijn criteria en eisen geformuleerd om te voldoen aan de eisen van de Regeling groenprojecten 2016. Dit certificatieschema is in te zien op de website van Stichting Milieukeur (www.smk.nl).

landbouwsector

Voor de definitie van landbouwsector wordt aangesloten bij de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening. Onder landbouwsector wordt in dit kader verstaan: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten.

Maatlat Duurzame Veehouderij

De omschrijving van duurzame melkveehouderij beperkt de regeling tot het houden van melkkoeien. Schapen, geiten en andere dieren die melk kunnen leveren worden daarmee uitgesloten. Door middel van de verwijzing naar artikel 3.31 en artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt verwezen naar de omschrijving en technische uitvoering van de Duurzame Melkveestal die is opgenomen op de Milieulijst bij de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009. De omschrijving en technische uitvoering zijn vastgelegd in het certificatiesysteem van de Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur – melkveestallen, certificaat A.

Maatschappelijk vastgoed

Gaat om vastgoed voor scholen, kinderopvang, cultuur, sport, zorg, welzijn en overige maatschappelijke dienstverlening, waaronder die van politie, brandweer, gemeente en provincie. Vastgoed dat door privaat gefinancierde partijen wordt gebruikt, denk aan kerken, particuliere scholen en gemeenschapshuizen, is buiten beschouwing gelaten, evenals de kantoren die gebruikt worden door de Rijksoverheid.

natuur- en landschappelijke waarden

Deze definitie is opgenomen vanwege de koppeling aan art. 53 AGVV en art. 29 LGVV waarin wordt bepaald dat steun alleen is toegestaan voor natuurlijk erfgoed dat formeel is aangewezen.

project

Een project is gedefinieerd als een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden. Door deze definitie op te nemen wordt enerzijds voorkomen dat op zichzelf losstaande activiteiten worden samengevoegd om onder de regeling te kunnen vallen en wordt anderzijds voorkomen dat projecten in delen worden opgeknipt om meer dan de bedoeling is van de regeling gebruik te kunnen maken. De voorliggende regeling ziet slechts op projecten die gelegen zijn in Nederland.

projectbeheerder

In de regeling is een definitie van projectbeheerder opgenomen, omdat aan de projectbeheerder bepaalde verplichtingen zijn opgelegd in het kader van de regeling. De projectbeheerder is degene voor wiens rekening en risico het project wordt ontwikkeld en in stand wordt gehouden. Dit betreft degene die het economisch eigendom heeft over het project. Bij erfpacht van een onroerende zaak voor natuur en (biologische) landbouw kan een uitzondering van toepassing zijn. In principe is de erfpachter de projectbeheerder, mits de erfpachter ten minste enig risico van waardeverandering draagt. Pas als de erfpachter en de eigenaar samen van mening zijn dat de inhoud van de erfpachtovereenkomst zodanig is dat het economisch risico voor de eigenaar komt zal de eigenaar als projectbeheerder worden aangewezen. Dit dient schriftelijk vastgelegd te worden en ondertekend te zijn door beide partijen.

projectvermogen

Een definitie van projectvermogen is opgenomen om de omvang van het belegde vermogen in groenprojecten af te bakenen. Hiermee wordt voorkomen dat kredieten of beleggingen worden verstrekt voor projectonderdelen die als milieuvriendelijk worden gepresenteerd, zonder dat in het geheel te zijn. De definitie van projectvermogen volgens deze regeling kan afwijken van de definitie van projectvermogen in andere regelingen.

Het projectvermogen in projecten die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, betreft het vermogen dat nodig is om het project te financieren. Dat wil zeggen het rechtstreeks voor het project benodigde eigen en/of vreemd vermogen ter financiering van de vaste activa en de werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen, voor zover dit vermogen noodzakelijk is voor – en uitsluitend dienstbaar is aan de totstandbrenging van het project. Het projectvermogen zal grotendeels bestaan uit aanschaffingskosten van bedrijfsmiddelen. Indien bedrijfsmiddelen niet worden verworven maar zelf worden geproduceerd, worden de voortbrengingskosten tot de vaste activa, en dus tot het projectvermogen gerekend. De kosten van werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen kunnen ook bij het projectvermogen horen. Hiermee wordt voorkomen dat er een verschil ontstaat tussen het projectvermogen bij projecten waarbij de ondernemer vaste activa koopt bij leverancier A en deze door ondernemer B laat plaatsten, en projecten waarbij één leverancier de vaste activa levert en de werkzaamheden om deze te plaatsen in de aanschafprijs heeft verdisconteerd. Adviesdiensten worden niet beschouwd als werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen en komen dus niet in aanmerking voor een verklaring.

Het projectvermogen bestaat uit investeringen die noodzakelijk zijn voor – en uitsluitend dienstbaar zijn aan – het project. Dit betekent dat de investeringen direct bij moeten dragen aan het milieudoel. Zo is de aankoop van grond voor nieuwe natuur een wezenlijk onderdeel van het project en het natuurdoel: zonder grond geen natuur. Bij veel andere categorieën is het project veel minder plaatsgebonden en draagt de aankoop van grond niet direct bij aan het milieudoel. Dit geldt bijvoorbeeld voor bouwprojecten of zonneparken. In die gevallen horen de kosten voor de grondaankoop niet bij het projectvermogen.

Vanzelfsprekend kan het projectvermogen alleen bestaan uit de investeringskosten van die delen van een project, die voldoen aan de vereisten van de betreffende categorie. Een kassencomplex dat slechts voor een deel van het complex aan de eisen van een Groen Label Kas voldoet, kan dus slechts voor dat deel tot het projectvermogen worden gerekend.

Kosten die gemaakt worden in het kader van een project, maar niet uitsluitend dienstbaar zijn aan dat project, horen ook niet bij het projectvermogen. Een voorbeeld hiervan is het vervangen van een dakbedekking bij het plaatsen van zonnepanelen op een bestaand dak. Het uitvoeren van dakversterking waarvan uit een sterkteberekening blijkt dat die noodzakelijk is om het zonnestroomsysteem te kunnen plaatsen, hoort weer wel bij het projectvermogen. Die dakversterking is immers uitsluitend dienstbaar aan het project.

Het projectvermogen mag nooit meer bedragen dan het totaal van de lasten dat op de projecteigenaar drukt. Bij de bepaling van het projectvermogen dient dan ook rekening te worden gehouden met projectgebonden subsidies. Indien bijvoorbeeld een investeringssubsidie wordt verkregen, impliceert dit een vermindering van het projectvermogen. Het betekent immers een vermindering van het benodigde vermogen.

Bij de projecten die betrekking hebben op de ontwikkeling van nieuwe natuur- of landschappelijke waarden, kan nog van belang zijn dat er van overheidswege een vergoeding wordt verkregen voor de waardedaling van de gronden. Uit de definitie van het begrip projectvermogen in de onderhavige regeling volgt dat bij de vaststelling van het projectvermogen een eventuele subsidie in mindering moet worden gebracht. Deze subsidie dient in mindering te worden gebracht op het moment van uitbetaling van deze subsidie. Indien de bijdrage over een langere periode jaarlijks wordt uitbetaald zal het eventuele projectvermogen ook jaarlijks dalen. Bij projecten in de projectcategorie 1. Natuur kunnen alle werkelijke kosten voor het realiseren van het project worden opgevoerd, zoals aanschafkosten grond, inrichting van het terrein en beplanting. De grondkosten van de betreffende projecten zijn slechts relevant indien daadwerkelijke aankoop van gronden plaatsvindt en de grond een permanente natuurbestemming krijgt. Opstallen vallen nooit onder het projectvermogen aangezien ze voor deze regeling geacht worden niet bij te dragen aan de natuur- of landschapsontwikkeling.

Bij verbeteringen van een project kan alleen het vermogen dat nodig is voor de financiering van de verbeteringskosten die moeten worden gemaakt als projectvermogen worden aangemerkt. De waarde van de zaken waarin of waaraan de verbetering plaatsvindt, zoals de waarde van de grond in zijn oorspronkelijke staat, dient derhalve voor de berekening van het projectvermogen buiten beschouwing te worden gelaten. In aanvulling op het bovenstaande kan ook grond die reeds in eigendom is deels in aanmerking komen voor het projectvermogen. In dat geval wordt de waardedaling van de grond tot het projectvermogen gerekend, voor zover deze het gevolg is van de bestemmingswijziging van de grond.

recycling

Recycling heeft in het kader van de Regeling groenprojecten 2022 een meer specifieke betekenis dan in het normale spraakgebruik. Hiervoor wordt aangesloten bij de definitie die wordt gebruikt in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. In dit kader betreft recycling elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opwerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

utiliteitsgebouw

Een omschrijving van utiliteitsgebouw is opgenomen, omdat een deel van de regeling beperkt is tot die gebouwen waarvoor een energieprestatie eis van kracht is vanuit het Bouwbesluit 2012.

verbeterproject

De nadruk op nieuwe projecten betekent niet dat reeds bestaande projecten volledig zijn uitgesloten van de regeling. Een verbetering van een bestaand gebied of goed kan ook als ‘groenproject’ worden aangemerkt. Het ‘groenproject’ bestaat dan alleen uit de verbetering. De waarde of de verwerving van het bestaande deel van het project kan dan niet onder de regeling vallen. Onder verbetering moet worden verstaan: een wezenlijke verandering, waardoor het complex naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat welke het project aanmerkelijk waardevoller maakt voor natuur of milieu. Verbeteringskosten zullen in het algemeen worden geactiveerd, waarmee zij zich onderscheiden van onderhoudskosten die rechtstreeks ten laste van de exploitatie worden gebracht. Onderhoudswerkzaamheden kunnen dan ook op zichzelf nooit een project vormen.

woning

Belangrijk element in de omschrijving van woning is dat de woning voortdurend als hoofdverblijf ter beschikking staat. Hierdoor worden vakantiewoningen en logiesverblijven uitgesloten van de regeling. Daarnaast wordt geëist dat de woning per wooneenheid over een eigen toegang, en een eigen toilet en badvoorzieningen beschikt, en dat er een mogelijkheid moet zijn een volwaardig kooktoestel aan te sluiten. Deze laatste eis is opgenomen om onzelfstandige woonverblijfsruimten in de utiliteitssector zoals de bejaardenzorg en de gezondheidszorg, die veelal niet over deze voorzieningen beschikken, uit te sluiten van een deel van de regeling.

Artikel 3 – Aanvraag

In artikel 3 is de aanvraag voor het verkrijgen van een groenverklaring geregeld. De aanvraag kan plaatsvinden door banken of door beleggingsinstellingen die als groene instellingen zijn aangewezen conform de Wet inkomstenbelasting 2001.

De aanvraag voor een groenverklaring wordt gedaan middels het daartoe bestemde formulier. Daarin moet een gespecificeerde beschrijving van het project zijn opgenomen, waarin onder meer wordt aangegeven: de ligging en de oppervlakte van het project, de huidige en de beoogde toestand van het project, de daarvoor benodigde activa en werkzaamheden, de datum waarop met het project een aanvang is of vermoedelijk zal worden genomen, de datum waarop het project vermoedelijk zal worden voltooid, een tijdsplanning van de te verrichten werkzaamheden, de looptijd van het project en de naam, omvang en het adres van de projectbeheerder. Uit de projectbeschrijving moet de milieuverdienste van het project uiteraard duidelijk naar voren komen. Ook zijn diverse financiële gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van het project. Zo zal inzicht moeten worden gegeven in eventuele investerings- en exploitatie kostenramingen, overzicht van het geprognosticeerde projectvermogen en -rendement, subsidies en dergelijke.

Voor de diverse projecten kan project-specifieke informatie benodigd zijn. Zo kan bij sommige projecten een topografische kaart worden verlangd. Voor de projecten op het gebied van de biologische landbouw moet bovendien een bedrijfsaansluitingsbevestiging, dan wel een bedrijfsaansluitingscertificaat bij de aanvraag zijn gevoegd. Voor projecten die bestaan uit de verwerking van die producten moet een procesregistratiebevestiging, dan wel een procesregistratiecertificaat zijn bijgevoegd. In het aanvraagformulier wordt aangegeven welke van de bovenstaande gegevens bij de aanvraag worden gevoegd. Tevens kan een accountantsverklaring worden gevraagd teneinde de juistheid of aannemelijkheid van de gegevens vast te stellen.

Artikel 4 – Beslissing op de aanvraag

Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie, binnen acht weken beslist op de aanvraag. Deze termijn geldt uitsluitend voor complete aanvragen waarbij geen aanvullende informatie nodig is voor de beoordeling van het project. Als de beoordeling tijdelijk gestaakt moet worden omdat gewacht wordt op aanvullende informatie, wordt deze tijd bij de genoemde termijn opgeteld.

Artikel 4, derde lid, geeft aan dat een afschrift van de groenverklaring wordt gezonden aan de projectbeheerder. De originele groenverklaring wordt aan de aanvrager gestuurd, zijnde de bank of beleggingsinstelling als genoemd in artikel 3, eerste lid. De groenverklaring heeft betrekking op het project, zodat de groenverklaring ook geldig blijft als de projectbeheerder het project bijvoorbeeld verkoopt.

Artikel 5 – Afwijzingsgronden

In artikel 5 is bepaald in welke situaties er geen groenverklaring wordt afgegeven voor projecten. Dit geldt in de eerste plaats voor bestaande projecten. Hiermee wordt beoogd de regeling in beginsel te beperken tot ‘nieuwe’ projecten zoals reeds is aangegeven in de toelichting bij artikel 1.

Een groenverklaring wordt niet afgegeven indien er voor het betreffende project reeds een groenverklaring is verstrekt. Er kan slechts één verklaring per project van toepassing zijn. Hierbij wordt vooral gedacht aan woningen of andere gebouwen die, om te voldoen aan de energieprestatie-eis voorzien moeten zijn van een energiebesparende optie als een warmtepomp, of die zelf energie opwekken met zonnepanelen. De ene investering is daarmee een voorwaarde om aan de eisen van een andere categorie te kunnen voldoen. Een investeerder moet in een dergelijke situatie kiezen onder welke categorie de aanvraag wordt ingediend. Als er geen sprake is van een aanvraag onder categorie 5, is het wel mogelijk dat er op één locatie twee projecten worden gerealiseerd, bijvoorbeeld zowel zonnepanelen als zonnecollectoren. In dat geval is er sprake van twee projecten. In het geval van een Groen Label Kas wordt een warmtepomp met bodemopslag of een aardwarmteproject expliciet als apart project gezien waarvoor aanvullend een verklaring kan worden aangevraagd.

Geen verklaring wordt afgegeven voor projecten waarvan het projectvermogen minder bedraagt dan € 25.000. Alhoewel de aangewezen instellingen wellicht niet in kleine projecten zullen deelnemen, wordt met deze bepaling voorkomen dat onverhoeds veel kleine projecten worden aangemeld. Dit zou leiden tot onevenredig hoge uitvoeringskosten.

Voor ieder project geldt dat het structureel zelf enig eigen rendement genereert. Bij de beoordeling van de vraag of een project enig eigen rendement genereert geldt het uitgangspunt dat de Wet inkomstenbelasting 2001 ertoe strekt de totstandkoming van milieu-, bos- en natuurprojecten te stimuleren die door een beperkt economisch rendement dan wel door een relatief hoog risico niet of onvoldoende worden gerealiseerd. Dit soort matig tot slecht renderende projecten dient in aanmerking te kunnen komen voor (goedkope) kapitaalverschaffing van groene instellingen. Het is evenwel niet de bedoeling van de regeling om een goedkope financiering te verschaffen voor blijvend verliesgevende projecten waarvan de baten niet in evenwichtige verhouding staan tot de kosten en waarbij de opbrengsten structureel achterblijven bij de kosten van het project.

Een project heeft structureel enig eigen rendement indien de directe opbrengsten – bijvoorbeeld entreegelden, ledengelden, waardemutaties van het project, verkoopopbrengsten- de gezamenlijke kosten van het project overtreffen. Overheidssubsidies kunnen ook worden aangemerkt als (groene) opbrengsten van een project. Sponsorgelden en andere betalingen om niet van derden vormen geen (groene) opbrengsten die in de rendementsberekening mogen worden meegenomen. Het is immers niet de bedoeling van de wetgever geweest om gelden die door deze ‘sponsors’ ten laste van de winst kunnen worden gebracht als onbelaste groene voordelen bij de particuliere belegger te laten opkomen. Projecten die met inachtneming van voormelde overheidssubsidies niet uit de ‘rode cijfers’ komen, voldoen niet aan de rendementseis die in de Regeling groenprojecten 2022 is neergelegd en kunnen derhalve niet als groenproject worden aangewezen.

Daarnaast geldt met betrekking tot alle projecten de eis dat het rendement (eventueel met inbegrip van overheidssubsidie) niet zodanig hoog mag zijn dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat ook zonder de fiscale faciliteit realisatie van het project waarschijnlijk is. Bij de beoordeling van de projecten aan dit criterium zal niet alleen het economische rendement maatgevend zijn maar zal deze worden getoetst in relatie tot het economische en technische risico. Hierbij wordt aangesloten bij normrendementen die worden gehanteerd bij andere regelingen van de Nederlandse overheid, zoals bijvoorbeeld bij de SDE+ (voor de opwekking van duurzame energie) en de Warmtewet (voor warmtedistributieprojecten).

Op aanvragen voor een groenverklaring die worden gedaan door een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie, waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verleend of een onderneming die is aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden zoals gedefinieerd in artikel 2, aanhef en punt 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en artikel 2, punt 14, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening is de weigeringsgrond van artikel 15, eerste lid, onderdeel n respectievelijk onderdeel o, van toepassing. Dergelijke ondernemingen kunnen niet in aanmerking komen voor een groenverklaring.

De opsomming van redenen waarom een verklaring kan worden geweigerd is niet limitatief. In de regeling wordt aan de Minister de bevoegdheid verleend om een verklaring af te geven. Ook andere redenen (bijvoorbeeld het milieubelang) dan de specifiek genoemde kunnen voor de Minister aanleiding vormen een verklaring te weigeren.

Artikel 6 – vereisten

In artikel 6 is bepaald welke verschillende condities van toepassing zijn op een groenverklaring.

Artikel 6, eerste lid, bepaalt dat de verklaring ten hoogste geldt voor de levensduur van een project. De projectbeheerder dient de levensduur van het project aannemelijk te maken en tevens aannemelijk te maken dat het project gedurende die levensduur overeenkomstig de in de aanvraag voor een verklaring aangegeven beschrijving blijft bijdragen aan natuur en milieu. Indien hieromtrent twijfels bestaan, dan wel mogelijk zijn, wordt een kortere looptijd van de verklaring gehanteerd. Er wordt hierbij uitgegaan van de economische levensduur van het project.

Bij projecten waarbij het voldoen aan de projectomschrijving afhankelijk is van een status, een subsidie, een overeenkomst, of een ander tijdelijk element, wordt de levensduur van het project geacht maximaal gelijk te zijn aan de duur van de status, subsidie, overeenkomst, of de lengte van het tijdgebonden element tenzij deze langer zijn dan de daadwerkelijke levensduur van het project.

Een groenverklaring geldt in elk geval nooit langer dan tien jaar. Als uitzondering hierop geldt dat voor projecten die zijn gericht op deelname aan de kwaliteitsregeling in de zin van Verordening (EG) nr. 834/200714 door producenten van landbouwproducten (subcategorie 2.1.2) een groenverklaring voor maximaal 5 jaar wordt afgegeven.

In artikel 6, tweede lid, is bepaald dat een groenverklaring maximaal negen maanden na afgifte van die groenverklaring in werking kan treden. Omdat de faciliteit van toepassing is op projecten met een beperkt rendement, is het voor de projectbeheerder van eminent belang in een vroeg stadium zekerheid te hebben omtrent de financiering. Deze zekerheid kan worden verkregen door middel van een groenverklaring. In het verleden impliceerde het ontvangen van de groenverklaring evenwel dat de looptijd van de groenverklaring dan eveneens aanving op een moment dat de projectbeheerder nog niet mocht financieren omdat het project nog niet was gerealiseerd. Hierdoor ging een deel van de periode met lage rente verloren. Door de loskoppeling van de afgiftedatum en de datum van inwerkingtreden van de groenverklaring kan de projectbeheerder in een vroeg stadium zekerheid worden verschaft. In de praktijk wordt de aanvrager de mogelijkheid gegeven een datum aan te geven waarop hij wenst dat de groenverklaring gelding krijgt. De uitvoerende instanties zullen trachten zoveel mogelijk hier rekening mee te houden. De groenverklaring vermeldt de aard van het project, het projectvermogen en de voorschriften die aan de uitvoering van het project zijn verbonden.

In artikel 6, vierde lid, wordt bepaald dat de groenverklaring voor een project van de categorie Natuur vervalt als niet binnen twee jaar na afgifte van de groenverklaring een aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden wordt gemaakt. Een langere periode is niet gewenst, omdat een te lange periode kan leiden tot een technische veroudering van de oorspronkelijke projectopzet of er inmiddels een wijziging in milieuprioriteiten kan zijn opgetreden. In de groenverklaring kunnen aanvullende voorschriften worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld voorschriften inzake de uitvoering, verslaglegging en dergelijke.

Artikel 7 – projectvermogen

In artikel 7 wordt bepaald dat het projectvermogen bij alle projecten wordt beperkt tot een maximum van € 75.000.000. Deze bepaling heeft meerdere achtergronden. Zo heeft de regeling belang bij een evenwichtige ontwikkeling van vraag en aanbod van middelen. Voorts kan het onwenselijk zijn dat voor één of enkele projecten een relatief groot beslag op de middelen wordt gelegd. Het is bovendien beleidsmatig wenselijk een evenwichtige verdeling der middelen over diverse projectcategorieën te realiseren. Met dit in het achterhoofd is het tweede lid opgenomen, dat de Minister de ruimte biedt om een hoger projectvermogen toe te staan vanwege het uitzonderlijke karakter van het project.

Artikel 8 – transparantieverplichting

In artikel 8 is de bevoegdheid voor de Minister neergelegd om de in bijlage III van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening genoemde gegevens te publiceren van begunstigden die een financieel voordeel behalen van meer dan € 500.000. Indien het een project betreft waarop de Landbouwgroepsvrijstelling van toepassing is, dan worden de in bijlage III van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening genoemde gegevens gepubliceerd wanneer de begunstigden in de primaire landbouwproductie een financieel voordeel behalen van meer dan € 60.000. Deze bepaling geeft uiting aan de transparantieverplichting die op grond van artikel 9 van zowel de Algemene als de Landbouw Groepsvrijstelling geldt.

Artikel 9 – intrekken van de groenverklaring

In artikel 9 is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie de groenverklaring kan intrekken, indien zich bijvoorbeeld de onder het eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde situaties voordoen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan alvorens een besluit wordt genomen, degene die het verzoek tot afgifte van de verklaring heeft gedaan in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot intrekking kan eventueel terugwerkende kracht hebben tot het moment waarop niet meer werd voldaan aan de vereisten. Het besluit tot intrekking wordt verzonden aan de bank of beleggingsinstelling die destijds de verklaring heeft aangevraagd. Tevens zal een afschrift van het intrekkingsbesluit worden verzonden aan de projectbeheerder en aan de inspecteur. Hierdoor is de projectbeheerder in staat eventuele overige kapitaalverschaffers op de hoogte te brengen van het besluit.

Artikel 10 – meldplicht

Artikel 10 bepaalt dat een wijziging in de uitvoering van het project moet worden gemeld. Onder wijziging worden onder meer begrepen veranderde omstandigheden die voor de toetsing aan de vereisten van de regeling of de belastingheffing van belang zijn. De verplichting tot rapportage van wijzigingen in het project berust slechts op de bank of beleggingsinstellingen indien ze voor het verschafte kapitaal gebruik maken van de groenbeleggingsfaciliteit. De meldplicht geldt niet voor de bank of beleggingsinstelling die de verklaring heeft aangevraagd, maar voor de instelling welke daadwerkelijk kapitaal verschaft voor een project.

Artikel 11 – toepasselijkheid Awr

Ten behoeve van de beoordeling en controle van een project wordt ten aanzien van de bank of beleggingsinstelling en de projectbeheerder Hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin onder meer de plicht tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen, het verstrekken van inzage in boeken en andere bescheiden, alsmede het verlenen van toegang tot gebouwen en grond, zijn opgenomen. Daarbij gelden de aldaar jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen mede jegens de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen personen.

Artikel 12 – gelijkwaardigheid

In artikel 12 is een formulering opgenomen die het vrije verkeer van goederen en diensten bevordert. Indien de projectbeheerder ten aanzien van de technische eisen die gesteld worden in de regeling gebruik maakt van gelijkwaardige meetvoorschriften, tests, normen, verklaringen of certificaten, dan worden deze gelijk gesteld aan de in de regeling opgenomen meetvoorschriften, tests, verklaringen of certificaten. Het is aan de projectbeheerder om aan te tonen dat er sprake is van gelijkwaardige eisen of een gelijkwaardig niveau.

Artikel 15 – inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juni 2022. Daarmee wordt afgeweken van de procedures van het kabinetsbeleid voor de vaste verandermomenten. Hiervoor is gekozen omdat het nadelen voor de doelgroep voorkomt. De doelgroep is niet gebaat bij een latere inwerkingtreding van deze regeling omdat zij reeds begonnen zijn met het voorbereiden van aanvragen middels de nieuwe regeling.

Toelichting bij de bijlage, behorend bij artikel 2

1.1 Natuur en landschap

Het samenvoegen van bestaande subcategorieën binnen de projectcategorie Natuur maakt de Regeling eenvoudiger en breder toepasbaar: alle privaat gefinancierde investeringen, voor zover die onder de staatssteun vrijstellingen passen, die betrekking hebben op aanleg of verbetering van natuur en landschap komen in aanmerking voor een groenverklaring. De Regeling is blijkens de wettelijke grondslag beperkt tot projecten ter bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos. Dit betekent dat elementen die geen directe betrekking hebben op de verbetering van de natuur- en landschappelijke waarden niet onder de werking van de regeling vallen. Zo heeft de regeling geen betrekking op opstallen.

In het ‘Uitvoeringsprogramma Natuur’ (IPO en LNV 2020) is aangegeven dat landelijk, zowel binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), investeringen in natuur- en landschappelijke waarden noodzakelijk zijn. Investeringen moeten uiteraard wel in overeenstemming zijn met de omgevingsvisie van de gemeente. Het betreft hier ook landschappelijke beplantingen en beplantingen die niet onder de categorie ‘Bos’ vallen. Ook investeringen in waterbeheersing of vistrappen, die herstel van natuurwaarden tot doel hebben, vallen hieronder.

Op grond van artikel 53 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening is steun voor natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed toegestaan. Voor een groenverklaring komen alleen die projecten in aanmerking die de natuur- en landschappelijke waarden ontwikkelen of in stand houden bij formeel erkend natuurerfgoed, zoals:

  • Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Wet natuurbescherming.

  • Nationale Parken of gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland.

  • Binnen de begrenzing van de Nationale Landschappen, met uitzondering van opstallen.

  • Decentraal aangewezen gebieden.

  • Opengestelde landgoederen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van opstallen.

Steun voor investeringen voor de instandhouding van op het landbouwbedrijf gelegen cultureel en natuurlijk erfgoed is op grond van artikel 29 van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening toegestaan als het door de bevoegde autoriteit als natuurlijk of cultureel erfgoed formeel is erkend.

2.1.1 Produceren of verwerken van biologische landbouwproducten

Het begrip biologische productiemethode is gedefinieerd in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en het Besluit dierlijke producten. Verwerking van producten uit de biologische landbouw komt ook in aanmerking voor een groenverklaring. Onder verwerking wordt verstaan een betekenisvolle verandering van het product, waardoor het product beter of tegen een hogere prijs verkocht kan worden. Alleen projecten uitgevoerd door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 komen in aanmerking voor een groenverklaring. Deze categorie is zowel van toepassing op bedrijven die al aan alle voor de biologische productiemethode geldende vereisten voldoen, maar ook op bedrijven die zich hebben aangemeld en in het proces van omschakeling zitten.

Bij projecten in deze projectcategorie worden de investeringen in vaste activa tot het projectvermogen gerekend.

Voor de projecten in deze categorie is artikel 14, derde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing indien het plantaardige biologische landbouw betreft, of artikel 14, derde lid, onderdeel b, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening indien er sprake is van dierlijke biologische landbouw. Betreffen de activiteiten de verwerking van landbouwproducten, dan is artikel 17 van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.1.2 Deelname aan kwaliteitsregeling

Voor producenten van landbouwproducten die zich hebben aangemeld om te gaan voldoen aan de eisen die aan de biologische landbouw worden gesteld, maar waarbij geen sprake is van investeringen in vaste activa, is het toch mogelijk een groenverklaring te krijgen. De groenverklaring is dan afgeleid van de vaste kosten die met de deelname aan de kwaliteitsregeling gepaard gaat en is gemaximeerd in tijd en omvang. Op deze de projecten is artikel 20 van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.2.1 Duurzame melkveehouderij

Om invulling te geven aan de bovenwettelijke verduurzaming is de Maatlat Duurzame Veehouderij(MDV) ontwikkeld. Hierdoor worden bij nieuwbouw en verbouwing van stallen innovaties uitgelokt. De MDV is een lijst met criteria die in overleg met maatschappelijke partners is opgesteld. De criteria worden door de overheid gebruikt bij het definiëren van stallen die in aanmerking komen voor stimulering via de Regeling. De eisen liggen op terreinen als ammoniakuitstoot, dierwelzijn en diergezondheid, fijnstof, geur, mest en mineralen, energie, natuur en landschap. Ze hebben dus een bredere werking dan de directe stal en betreffen de integrale bedrijfsvoering van het melkveebedrijf.

Het projectvermogen heeft betrekking op de investeringslasten voor de stal die gebruikt worden voor de huisvesting van de melkkoeien. Hier wordt onder een stal een bouwwerk verstaan waarin melkvee gehuisvest is. Ruimtes waarin de melkkoeien zijn gehuisvest die onderling gescheiden zijn (door muren of door ruimtes met andere bestemmingen) doch binnen één bouwwerk liggen, worden als één stal gerekend. Kosten voor ruimten waarin dieren worden gehuisvest, stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen, mestafvoer en -opslag kunnen worden opgevoerd. Daarnaast worden ook de kosten voor de melkinrichting inclusief de verschillende energiebesparende systemen (bijvoorbeeld een voorkoeler of warmtewisselaar) meegerekend tot het projectvermogen. Kosten voor andere investeringen zoals voor opslagruimtes, werktuigen of levende have zelf kunnen geen deel uitmaken van het projectvermogen.

Voor de projecten in deze categorie wordt gebruikt gemaakt van artikel 14, derde lid, onderdeel a en b, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening.

2.2.2 Omschakelprogramma

In de Kamerbrieven van 18 november 20209, 26 januari 202110 en 13 juli 202111 is aangegeven hoe het Omschakelprogramma kan bijdragen aan een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering. Naast stikstofreductie kan er sprake zijn van reductie van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, emissiereductie van broeikasgassen, emissiereductie nitraat, vergroting biodiversiteit, versterking duurzaam bodembeheer, circulair veevoergebruik en verbetering dierenwelzijn/diergezondheid.

De regeling kan een bijdrage leveren in de financiering van duurzame projecten in de daadwerkelijk omschakeling door agrarische ondernemers, aanvullend op het investeringsfonds (IDL).

Het investeringsfonds(IDL) kan een bijdrage leveren in de financiering van investeringen in de daadwerkelijke omschakeling door agrarische ondernemers. Het investeringsfonds gaat op basis van goedgekeurde bedrijfsplannen achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) verstrekken aan agrarische ondernemers die willen omschakelen. Omdat de achtergestelde lening banken meer zekerheid biedt wordt het voor hen aantrekkelijker om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede)financieren. Een groenverklaring voor het door de bank te financieren deel van de investering, kan een aanvullende stimulans zowel voor de bank als voor de agrariër zijn.

Op deze projecten is artikel 14, derde lid, onderdeel a van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.2.3 Zilte teelt

Door stijging van de zeespiegel neemt de verzilting van het grondwater langs de kust maar ook verder landinwaarts toe. Hiertegen zijn vrijwel geen maatregelen te nemen die een economisch en technisch realistisch perspectief hebben. Een innovatieve oplossing ligt in het gebruik van teelten van akkerbouwproducten die een hoge tolerantiegraad hebben tegen zout water en op zilte bodems tot een goede opbrengst kunnen komen. De verdere ontwikkeling van deze teelten is van belang voor de Nederlandse landbouw, maar kan eveneens bijdragen aan de ontwikkeling van landbouw in andere gebieden waar schaarste heerst aan zoet water maar voldoende zoutwater beschikbaar is. Verder kunnen zoetwatervoorraden in bepaalde gebieden op deze wijze bewaard worden voor menselijke consumptie.

Voor deze projecten is artikel 14, derde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.2.4 Monomestvergister

Monomestvergisters kunnen een belangrijke bijdrage leveren in het reduceren van de uitstoot van vooral broeikasgassen in mest (vooral rundvee en varkens). Daarnaast is, als neveneffect, ook sprake van ammoniakreductie. De input bestaat uitsluitend uit dierlijke mest en bevat geen co-producten.

Voor deze projecten, die gericht zijn op de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen, is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.2.5 Voedselbossen

Voedselbossen zijn onderdeel van het beleid op het gebied van agroforestry. In de LNV-visie, het Klimaatakkoord en de Bossenstrategie wordt agroforestry benoemd als nieuwe vorm van landbouw die bij kan dragen aan verschillende maatschappelijke opgaven. De ambitie is om het areaal agroforestry uit te breiden (zie Bossenstrategie voor ambities). De termijn in onderdeel b, wordt getoetst aan de hand van een beplantingsplan, waarin kruinbomen een voldoende groot aandeel moeten hebben. Onder andere vegetatielagen wordt bijvoorbeeld verstaan: struiken, secundaire bomen, klimmers of kruidachtigen.

Op de projecten binnen deze subcategorie is artikel 14, derde lid, onderdeel a en b, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.3.1 Groen label kas

De overheid streeft naar integrale verduurzaming van de Nederlandse glastuinbouwsector. Om invulling te geven aan de bovenwettelijke verduurzaming is het certificatieschema Groen Label Kas ontwikkeld. Hierdoor worden bij nieuwbouw en verbouwing van kassen innovaties gestimuleerd.

Een Groen Label Kas (GLK) is een tuinbouwkas met een lagere milieubelasting dan wettelijk vereist is. Deze draagt bij aan verduurzaming van de glastuinbouw. Een GLK voldoet aan strenge eisen op het gebied van luchtvervuiling, energiebesparing, lichtdoorlatendheid en lichthinder. De GLK is een certificatiesysteem dat in overleg met maatschappelijke partners is opgesteld. De eisen hebben een bredere werking dan de directe kas en betreffen de integrale bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf. De eisen worden regelmatig geëvalueerd en bijgesteld.

Een GLK komt in aanmerking voor een groenverklaring indien de kas voldoet aan de eisen die gelden voor kassen onder het certificatieschema Groen Label Kas – niveau A. Binnen het certificatieschema kunnen met bovenwettelijke keuzemaatregelen punten worden gehaald. Daarnaast zijn eisen gesteld die moeten garanderen dat de warmte van een warmtekrachtkoppeling optimaal benut wordt. Indien de warmte niet nuttig wordt aangewend, is het energetische rendement van de installatie immers onvoldoende hoog om investeringen in een dergelijk systeem te stimuleren.

Voor de opgewekte/gewonnen duurzame energie geldt in principe dat de ondernemer de investering volledig zelf heeft gedaan. Voor zover daar in het kader van dit project kosten voor gemaakt worden, kunnen die apart worden opgevoerd. De uitzondering is als er gebruik wordt gemaakt van energie uit een aardwarmte bron (subcategorie 4.1.6). In dat geval is het voldoende als de ondernemer onderdeel is van het collectief dat de investering doet waarvan de warmte wordt afgenomen.

Indien een tuinder de intentie heeft een GLK te realiseren, zal de certificerende instantie een voorlopige uitspraak moeten doen op basis van het ontwerp en een voorlopig certificaat afgeven. Met dit certificaat waarin de milieuprestatie wordt vermeld kan een bank of beleggingsinstelling een groenverklaring aanvragen. Indien deze verklaring is afgegeven, kan de tuinder voor financiering vanuit een groenfonds in aanmerking komen. Bij oplevering van de kas dient de certificerende instantie een opleveringstoets uit te voeren waaruit moet blijken dat de kas daadwerkelijk aan de gestelde eisen voldoet. Het aanleveren van de opleveringsverklaring wordt als voorschrift in de groenverklaring opgenomen. Voorts dient door de certificerende instantie een periodieke korte verificatie van een aantal voorzieningen in de kas plaats te vinden.

Het projectvermogen bestaat alleen uit investeringen in vaste activa die technisch noodzakelijk zijn en uitsluitend dienstbaar zijn aan de kas als teeltruimte. Dit zijn investeringen die betrekking hebben op de kas, haar onderdelen en de teel technische en klimaat technische inrichting (inclusief het ketelhuis voor zover dit uitsluitend dienstbaar is aan het teeltproces). Gewaskosten, grondkosten, kantoor, kantine, koelcellen en kosten voor onderhoud horen niet bij het projectvermogen. Ook voorzieningen die betrekking hebben op de oogst- en na-oogsthandeling van producten horen niet tot het projectvermogen, omdat zij geen betrekking hebben op het teeltproces en niet zijn aan te merken als Groen Label Kas als omschreven in deze regeling. Ook (interne) transportmiddelen worden niet tot het projectvermogen gerekend.

Voor de projecten in deze categorie wordt gebruikt gemaakt van artikel 14, derde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening indien het plantaardige biologische landbouw betreft, of artikel 14, derde lid, onderdeel b, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening indien er sprake is van dierlijke biologische landbouw.

2.3.2 LED verlichting in de glastuinbouw

Het toepassen van energiezuinige verlichting is een belangrijkste stap in het kader van een verdere verduurzaming van de glastuinbouw sector en versnelling van de transitie naar een klimaat neutrale sector. Door het vervangen van SONT-verlichting (de algemeen toegepaste assimilatieverlichting in kassen) door energiezuiniger full spectrum LED-verlichting, kan ongeveer 35% van de energiebehoefte worden gereduceerd. Bij gelijktijdige omzetting naar gelijkstroom kunnen nog enkele procenten reductie behaald worden. Er wordt geen groenverklaring afgegeven voor LED-verlichting in combinatie met SON-T. De kans is dan aanwezig dat er meer elektriciteit wordt gebruikt dan alleen SON-T (zogenaamd rebound-effect).

Op projecten binnen deze categorie is artikel 14, derde lid, onderdeel a, van de Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing.

2.4.1 Productiesysteem voor algen, kroos of (zee)wieren

Om in de behoefte aan plantaardig eiwit te voorzien, wil Nederland minder afhankelijk worden van de import van eiwitrijke gewassen als soja, en meer zelfvoorzienend worden. Daartoe is in 2020 een Nationale Eiwitstrategie (NES)gepresenteerd om de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten. De NES heeft als doel om de komende 5 tot 10 jaar de zelfvoorzieningsgraad van nieuwe en plantaardige eiwitten te vergroten, op een duurzame manier die bijdraagt aan de gezondheid van mens, dier en natuurlijke omgeving.

Eén van de manieren om aan de doelen van de NES te voldoen is de kweek van algen, kroos of (zee)wieren.

Een project kan bestaan uit een productiesysteem en al dan niet de volgende onderdelen: apparatuur voor recirculatie van de voedingsoplossing en apparatuur voor het invoeden van CO2 uit afgassen en met uitzondering van gebouwen. Voorbeelden van humane voedingsproducten en diervoeders zijn vleesvervangers, veevoer, petfood en visvoer. Biostimulanten helpen de plant om voedingstoffen efficiënt te gebruiken of beter bestand te zijn tegen abiotische stress en zijn gereguleerd in de Europese Meststoffenverordening.

Op projecten binnen deze categorie is artikel 31 van de Visserij Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

2.4.2 Insectenkweeksysteem

Een innovatieve eiwitbron met een groot potentieel betreft insecten. In de NES is beschreven dat insecteneiwit een belangrijk deel van de dierlijke eiwitten in diervoeder en in menselijke voeding kan vervangen. Insecten brengen de voedselketen meer in balans en kunnen daarmee een natuurlijke schakel voor de ontwikkeling van de kringlooplandbouw zijn. Een project kan bestaan uit een kweeksysteem voor insecten, met uitzondering van gebouwen. Voorbeelden van humane voedingsproducten en diervoeders zijn vleesvervangers, veevoer, petfood en visvoer.

Zowel de kweek van de insectensoort als het voedsel waarop de insecten worden gekweekt moeten wettelijk zijn toegestaan. Kweek van insecten op voedsel dat (deels) bestaat uit vis komt niet in aanmerking vanwege het niet-duurzame karakter van dit voedsel. Onder het kweken van insecten wordt ook de opfok van insecten verstaan. Zowel ‘breeding’ als ‘rearing’ van insecten komt in aanmerking.

Op projecten binnen deze categorie is artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing.

2.4.3 Bioraffinagesysteem

Een bioraffinagesysteem draagt (net als subcategorien2.4.1 en 2.4.2) bij aan de doelen uit de NES. Met bioraffinage wordt beoogd het opsplitsen van vers, groen bladmateriaal in verschillende componenten zoals eiwitten, mineralenconcentraat, voedingssuikersmet het doel deze componenten efficiënter te benutten en beschikbaar te maken voor voedsel en voeder (‘food- en feed’) toepassingen. Voorbeelden van humane voedingsproducten en diervoeders zijn vleesvervangers, veevoer, petfood en visvoer. Een project kan bijvoorbeeld bestaan uit apparatuur voor de raffinage van vers groen bladmateriaal zoals grassen, vlinderbloemigen, bietenloof. Op projecten binnen deze categorie is artikel 17 van de Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing.

3. Algemene eisen circulaire economie

Deze regeling beoogt een bijdrage te leveren aan de transitie naar een klimaat-neutrale en circulaire economie. In deze circulaire economie bestaat geen afval en worden grondstoffen steeds opnieuw gebruikt. In projectcategorie 3 van de bijlage van deze regeling zijn categorieën opgenomen die bijdragen aan dit streven. Aanvragen binnen deze categorieën dienen, naast de eisen uit de specifieke projectcategorie, ook te voldoen aan de algemene eisen uit Categorie 3.

De som van de milieubalans uit onderdeel a, houdt in dat een innovatie ergens anders in de keten niet de milieuwinst weer teniet doet. Dit is vaak vastgelegd in LCA’s door onafhankelijke partijen; deze wordt (bij twijfel) opgevraagd bij de beoordeling.

Onderdeel b houdt in dat het circulaire product geen schade mag toedoen aan de overige EU-doelstellingen:

  • 1. Klimaatmitigatie;

  • 2. Klimaatadaptatie;

  • 3. Bescherming van water- en mariene bronnen;

  • 4. Voorkomen en controleren van vervuiling;

  • 5. Bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen.

Concreet betekent dit onder andere dat van alle stoffen die in het product zitten, bekend moet zijn welk effect zij op het milieu hebben.12

Circulaire risico als bedoeld in onderdeel c, zijn de risico’s beschreven in het rapport Circulair sturen op hoogwaardig hergebruik van toegepaste en toe te passen materialen.13

Onderdeel e, ziet op recente experimenten waar afgevangen CO2 wordt gebruikt als grondstof voor kunststof. Dat is nieuw t.o.v. de beperkte huidige mogelijkheden (geen grote schaal). Kunststofproductie is een prioriteit inzake CE, en gebruikt veel (~8%) aardgas/olie van het totaal. CO2 wordt alleen beschouwd als grondstof als het 1) wordt afgevangen uit industrie, met uitzondering van afvalverbrandingsinstallaties, of de atmosfeer en 2) vervolgens gebruikt wordt bij de kunststofproductie sector.

Onderdeel g, bepaalt dat om in aanmerking te komen voor een groenverklaring een project hoofdzakelijk of primair circulair moet zijn. Er moet primair grondstof worden bespaard. Dus het doel van het project kan niet ergens anders liggen (energie, brandstof, arbeidskosten). De enige uitzondering is als in een subcategorie specifiek vermeld staat dat het om brandstoffen gaat (recycling of apparatuur voor de chemische verwerking van afvalstoffen).

Indien de projecten genoemd in deze categorie zien op recycling en hergebruik van afval van derden, dan is artikel 47 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Dat houdt in dat een aanvraag alleen wordt verleend voor de recycling en het hergebruik van door andere ondernemingen geproduceerd afval. Vereist wordt dat het gerecycleerde of hergebruikte materiaal anders bij het afval zou belanden of op een minder milieuvriendelijke wijze worden verwerkt. De steun bevrijdt vervuilers niet indirect van lasten die zij volgens het Unierecht moeten dragen, of van lasten die als normale ondernemingskosten dienen te worden beschouwd. Bovendien doet de investering niet uitsluitend de vraag naar het te recycleren materiaal toenemen zonder dat de inzameling van dat materiaal toeneemt. Tevens gaat de investering verder dan de huidige stand van de techniek. De aanvrager dient aan te tonen dat wordt voldaan aan deze eisen.

Voor zover er bij deze projectcategorieën sprake is van staatssteun wordt bij de overige artikelen gebruik gemaakt van artikel 36, tweede lid, onderdelen a en b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Daarin is vastgelegd dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt indien het een begunstigde in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen, door verder te gaan dan de geldende Unienormen, of bij ontstentenis van Unienormen, het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen. De aanvrager dient aan te tonen dat wordt voldaan aan deze eisen.

3.1.1 Productieapparatuur voor grondstoffen of producten op basis van biomassa

Deze code betreft bijvoorbeeld raffinage van biomassastromen (zoals gras), biochemie of toepassing van natuurlijke vezels, mits het geen gangbare toepassing is. De teelt van biomassa komt in deze categorie niet in aanmerking. Onder voedingsmiddelen worden zowel humane als dierlijke voeding verstaan. Van duurzame biomassa is in ieder geval sprake als de biomassa binnen de voorwaarden van NTA 8080 is geproduceerd. Onder duurzame biomassa worden ook biomassarest- en afvalstromen verstaan.

3.1.2 Productieapparatuur voor (producten van) biobased plastics

Deze categorie heeft als doel het voorkomen of verminderen van het gebruik van plastics van fossiele brandstoffen. Het betreft bijvoorbeeld raffinage van biomassastromen. Het opwaarderen (stabiliseren) van pyrolyse-olie op basis van biomassa, om deze geschikt te maken voor het bijmengen in een petrochemische kraakinstallatie als vervanger van fossiele nafta, komt niet in aanmerking onder deze categorie. De teelt van biomassa komt in deze categorie niet in aanmerking. Van duurzame biomassa is in ieder geval sprake als de biomassa binnen de voorwaarden van NTA 8080 is geproduceerd. Onder duurzame biomassa worden ook biomassarest- en afvalstromen verstaan. Van het verstoren van de recycling van reguliere plastics kan bijvoorbeeld sprake zijn als biobased plastics in samenstelling niet gelijk zijn aan plastics van fossiele grondstoffen en daardoor de kwaliteit van recyclaat negatief beïnvloeden.

3.2.1 Grondstof besparende productieapparatuur

Minder gebruik van grondstoffen is een belangrijke pijler van de circulaire economie. Grondstoffen die niet gebruikt worden, hoeven immers ook niet gewonnen of geproduceerd te worden. Onder een innovatieve technologie wordt verstaan een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en nog niet bewezen technologie, die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande technologie. Aangetoond moet kunnen worden dat onderzoek en testen zijn gedaan (R&D); alleen engineering volstaat niet.

Voorbeelden van apparatuur voor vermindering van het verbruik van grondstoffen zijn investeringen in kringloopsluiting, afvalpreventie, het verwaarden van reststromen en procesintensificatie (zoals micro- en spinning disc reactoren).

3.2.2 Grondstof besparende industriële apparatuur

Minder gebruik van grondstoffen is een belangrijke pijler van de circulaire economie. Grondstoffen die niet gebruikt worden, hoeven immers ook niet gewonnen of geproduceerd te worden.

3.2.3 Productieapparatuur voor duurzame producten (met terugnamegarantie)

Producten die beter te repareren, herbruikbaar of recyclebaar zijn, dragen bij aan een lager gebruik van grondstoffen. Door de eis te stellen dat de producent het product aan het eind van de levensduur weer inneemt en verwerkt, wordt deze gestimuleerd om een product aan te bieden die aan het eind van de levensduur makkelijk en verantwoord te verwerken is.

3.3.1 Productieapparatuur voor refurbishment of hergebruik

3.3.2 Apparatuur of voorziening voor demontage ten behoeve van hergebruik of recycling

Onder deze categorie past apparatuur die gebruikt wordt om bijvoorbeeld vangrails te demonteren of geautomatiseerd elektronische apparatuur (mobiele telefoons) of zonnepanelen voor te bereiden voor recycling.

3.3.3 Apparatuur of voorziening voor het opnieuw gebruiken van verpakkingen

Deze subcategorie betreft bijvoorbeeld het opnieuw gebruiken van voedselverpakking van afhaalhoreca, of verpakkingen in winkels of van bezorgservices.

De apparatuur is bestemd voor het inzamelen, sorteren, inspecteren, reinigen, of hervullen van gebruikte verpakkingen als compleet product om deze opnieuw te kunnen gebruiken.

3.4.1 Nieuwe en innovatieve recyclingapparatuur

Onder een innovatieve technologie wordt verstaan een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en nog niet bewezen technologie die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie is van een bestaande technologie. Aangetoond moet kunnen worden dat onderzoek en testen zijn gedaan (R&D); alleen engineering volstaat niet. Belangrijkste criterium voor deze recycling is een hogere kwaliteit van het recyclaat, bijvoorbeeld door het dichter benaderen van virgin-kwaliteit. Een hogere marktprijs kan een indicatie zijn voor hogere kwaliteit. Andere criteria zijn een groter aantal cycli waarin de grondstof in de keten kan blijven, beter rendement bij zelfde hoogwaardige kwaliteit, en minder milieuschade bij het recyclen (inclusief energieverbruik). Dit ten opzichte van de huidige stand van de techniek. Deze categorie betreft bijvoorbeeld onderdelen van recyclinginstallaties voor kunststoffen, bouwstoffen en dergelijke, scheidingsinstallaties (zoals inductiescheiding, toepassen visiontechnologie, magnetische dichtheidsscheiding, dubbele vacuümfiltratie voor extrusie van kunststofgranulaat en XRF-technologie) of recyclinginstallaties voor lithiumaccu’s.

3.4.2 Verwerkingsapparatuur voor gerecyclede grondstoffen

Geen toelichting

3.4.3 Scheidingsapparatuur voor afval

Deze categorie betreft bijvoorbeeld apparatuur zoals inductiescheiding, toepassen visiontechnologie, magnetische dichtheidsscheiding en XRF-technologie.

3.4.4 Apparatuur voor het chemisch verwerken van afvalstoffen

Voorbeelden van chemische verwerking zijn onder andere pyrolyse, vergassen, solvolyse, Solvent-based Purification (SBP), en superkritische (water)vergassing. Ook het opwaarderen (stabiliseren) van pyrolyse-olie tot grondstof afkomstig uit de chemische verwerking, om deze geschikt te maken voor het bijmengen in een petrochemische kraakinstallatie als vervanger van fossiele nafta, komt onder deze categorie in aanmerking.

Onder mechanische recycling wordt een proces verstaan waarbij afvalstoffen tot grondstof worden verwerkt door middel van bijvoorbeeld sorteren, verkleinen (malen of versnipperen), wassen, agglomereren en extruderen, waarbij het afval dat redelijkerwijs geschikt gemaakt kan worden voor recycling daadwerkelijk wordt afgescheiden en gerecycled en een zo klein mogelijk residu wordt verbrand.

Onder afvalstoffen waarvoor mechanische recycling niet mogelijk is en welke redelijkerwijs ook niet geschikt te maken zijn voor mechanische recycling worden afvalstoffen verstaan waarvoor recycling, gezien de aard of samenstelling, technisch niet mogelijk is of waarvoor de recycling zo duur is dat de kosten voor afgifte van deze partijen aan de poort van de verwerker door de ontdoener meer zouden bedragen dan € 205 per ton. Hiermee is mechanische recycling, uit zakelijk oogpunt, geen geloofwaardig alternatief.

Het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) wordt naar verwachting per 1 januari 2024 vervangen. Daarom is opgenomen dat voldaan moet worden aan het LAP óf aan haar opvolger. Naar alle waarschijnlijkheid wordt dit het Circulair Materialenplan.

3.5 Overig circulair

De circulaire economie is erg divers. Het kan voorkomen dat er projecten zijn die niet binnen één van de beschreven categorieën vallen, maar wel dermate innovatief en duurzaam zijn, dat ze toch voor een groenverklaring in aanmerking komen. Voor deze projecten is categorie 3.5 opgesteld. De projecten moeten op het vlak van circulariteit en duurzaamheid een duidelijke meerwaarde bieden ten opzichte van de gangbare praktijk, voldoen aan de eisen die zijn beschreven in categorie 3, algemene eisen circulaire economie en uiteraard voldoen aan de staatssteunregels.

4.1.1 Windturbines

De projecten in deze categorie zijn gericht op het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines. Om innovatievere windturbines te stimuleren is gekozen om naast een IEC certificaat ook een omgevingsvergunning goed te keuren. Juist innovatieve windmolens hebben immers (nog) niet altijd een dergelijk certificaat.

In Tabel 1 staan een aantal maatregelen die sommige schadelijke neveneffecten van het plaatsen van windturbines kunnen minimaliseren. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen, moet een project aan maatregelen voldoen. Er zijn maatregelen opgenomen met betrekking overlastbeperking voor de omgeving (maatregel 1, 2 & 3) en maatregelen voor duurzaam materiaalgebruik (maatregel 4, 5, 6 & 7). Om verdere innovatie te stimuleren ontwikkelt het aantal en type van maatregelen zich in de tijd.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.1.2 Fotovoltaïsche cellen

Deze categorie betreft projecten die gericht zijn op de directe omzetting van zonlicht in elektriciteit met behulp van fotovoltaïsche cellen (zonnepanelen). De gestelde voorwaarden hebben in eerste instantie voornamelijk betrekking op de kwaliteit van de panelen en op de keten. In de praktijk blijkt dat niet alle importeurs geregistreerd zijn. Met de opname in het Nationaal (W)EEE register wordt toegezien op de inzameling en recycling van oude panelen.

De verwachting is dat de komende jaren een ontwikkeling richting circulaire panelen goed op gang komt. Daarom worden met ingang van 1 januari 2024 enkele van de voorwaarden vervangen door voorwaarden gericht op circulariteit.

In geval van een grondopstelling is een onderzoek naar de gevolgen van de aanleg voor de biodiversiteit nodig, dat is uitgevoerd door een daarvoor geschikte partij. De maatregelen moeten in voldoende mate de negatieve gevolgen van de aanleg mitigeren. Voorbeelden van biodiversiteitsinvesteringen bij grondopstellingen, als bedoeld in het derde lid, zijn:

  • Paddenpoel

  • Bijenkasten

  • Zwaluwwanden

  • Aanplanten van bomen

  • Aanplanten van gewassen onder de panelen

  • Waterbuffer (voor vasthouden van regenwater)

  • Biohutten

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.1.3 Zonnecollectoren

Dit betreft projecten gericht op actieve benutting van zonne-energie door de directe omzetting van zonlicht in warmte met behulp van vloeistof- of gascollectoren. Het onderdeel is zowel van toepassing op systemen met afgedekte als met niet-afgedekte vloeistofcollectoren waarbij ook de bijbehorende energieopslagsystemen tot het project worden gerekend. Ook duurzame energiesystemen met zonnecollectoren waarbij warmtepompen ingezet worden voor de bereiding van warm tapwater en voor ruimteverwarming komen in aanmerking voor groenfinanciering. De pompen worden toegepast voor het opwaarderen van laagwaardige warmte naar hoogwaardige warmte op een zodanige wijze dat de hoogwaardige warmte nuttig wordt aangewend.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.1.4 Warmteopwekkers

De projecten in deze categorie zijn gericht op het opwaarderen van laagwaardige warmte met behulp van warmtepompen. Het onderliggende thermodynamische principe van een warmtepomp maakt het mogelijk in betreffende situaties onbruikbare laagwaardige warmte naar een bruikbaar niveau te brengen. Alleen kwalitatief goede warmtepompen kunnen in aanmerking komen. Een installatie die altijd geregeld wordt op de koelvraag of dient als luchtontvochtiger wordt niet als warmtepomp beoordeeld. In het warmtepompsysteem kunnen ruimteverwarming en warm tapwaterbereiding gecombineerd zijn. Het kan wel een koelinstallatie zijn. Luchtkanalen komen niet in aanmerking.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 38 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.1.5 Waterkracht

Deze categorie betreft het tot stand brengen van installaties voor de winning van energie uit water of waterkracht. Het gaat daarbij om alle mogelijke opties, bijvoorbeeld golf- en getijde-energie en energie die wordt opgewekt door het verschil tussen zoet en zout water. Installaties voor het winnen van energie uit water, en dan met name waterkrachtcentrales in rivieren, kunnen zonder aanvullende beschermende maatregelen een negatief effect hebben op de biodiversiteit (vooral op de visstand). Om in aanmerking te komen voor een groenverklaring moeten bij een dergelijke installatie maatregelen getroffen zijn voor bescherming van de biodiversiteit, zoals het plaatsen van vistrappen. De kosten voor deze maatregelen kunnen bij het projectvermogen worden geteld.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.1.6 Aardwarmte

Deze categorie betreft de winning van aardwarmte. In de aardlagen heersen hoge temperaturen. De daar aanwezige warmte kan nuttig worden aangewend, bijvoorbeeld voor verwarming van tuinbouwkassen of woningen. Onder het projectvermogen vallen de kosten voor de boring en de eventuele transportleidingen van het aardwarmtepunt naar het distributiepunt, centrale bijstookvoorzieningen en warmtebuffers. Voorzieningen voor warmteafgiftesystemen bij de afnemers van aardwarmte vallen buiten het project.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.1.7 Geavanceerde duurzame brandstoffenproductie

Deze categorie betreft projecten die bijdragen aan geavanceerde duurzame brandstoffen. Waar het biobrandstoffen betreft, zijn deze gedefinieerd in de Renewable Energy Directive (RED), zijnde alle biobrandstoffen geproduceerd uit grondstoffen die genoemd zijn in bijlage IX en voldoen aan de duurzaamheideisen van die richtlijn. Momenteel wordt de vervoersdoelstelling uit de RED22 nationaal geïmplementeerd in een herziening van de Jaarverplichting Energie Vervoer die per 2022 in werking treedt.

Bijlage IX bestaat uit een A en een B deel, in Nederland wordt deel A meestal aangeduid als geavanceerd, en is zo ook geïnterpreteerd in het Klimaatakkoord en de Kabinetsbrief Biogrondstoffen.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen is van de aanmeldingsverplichting alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen, vrijgesteld op grond van dit artikel mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit.

De steun wordt uitsluitend voor nieuwe installaties toegekend. Er wordt geen steun toegekend of uitgekeerd nadat de installatie in bedrijf is gekomen en de steun is onafhankelijk van de productie.

4.1.8 Biogasopwaardeerinstallatie

Deze categorie betreft projecten die gericht zijn op de productie van energiedragers uit biomassa. Het betreft installaties voor het opwaarderen van biogas via monomestvergisting of allesvergisting tot aardgaskwaliteit voor levering aan het aardgasnet. Voor de projecten die gericht zijn op de productie van energiedragers uit biomassa is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen is van de aanmeldingsverplichting alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen, vrijgesteld op grond van dit artikel mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit.

De steun wordt uitsluitend voor nieuwe installaties toegekend. Er wordt geen steun toegekend of uitgekeerd nadat de installatie in bedrijf is gekomen en de steun is onafhankelijk van de productie.

4.1.9 Innovatieve energieopwekking

Deze subcategorie betreft alternatieve technieken voor het opwekken van duurzame energie die niet in de andere subcategorieën van dit onderdeel passen, zoals bijvoorbeeld reuze vliegers (ook onder water). Dergelijke projecten hebben een grote milieuwinst per project. Dit draagt bij aan besparing van CO2 en gebruik van land of water waar eerder geen energiewinning mogelijk was, of enkel energiewinning van mindere kwaliteit. Voor het project dient, indien van toepassing, een omgevingsvergunning te zijn afgegeven. De projecten zijn niet onder te brengen in gangbare duurzame energieopwekkingsprojectcategorieën en vallen niet binnen de SDE-regeling.

Met deze subcategorie wordt innovatie binnen energieopwekking gestimuleerd gericht op een brede categorie projecten. Artikel 41 Algemene groepsvrijstelling fungeert dan ook als een ondergrens, de projecten moeten in ieder geval aan de eisen uit dat artikel voldoen voor een groenverklaring.

4.2.1 Opslag van duurzame energie

Uitbreiding van mogelijkheden om duurzaam opgewekte energie voor langere tijd op te slaan is essentieel voor de energietransitie. Onder deze categorie vallen projecten die op verschillende wijze de duurzaam opgewekte energie kunnen opslaan. Bij de productie van waterstof uit hernieuwbare energie door middel van elektrolyse is sprake van groene waterstof. Het kan ook gaan om energieopslag of conversie naar andere moleculaire energiedragers. Daarnaast vallen ook off-grid projecten, waarbij op grote schaal energie direct wordt geconverteerd naar een moleculaire energiedrager onder deze categorie, indien deze het energiesysteem ontlasten.

Op de projecten binnen deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.2.2 Warmte- en koudedistributie

In subcategorie 4.2.2 zijn de onderdelen e en f van artikel 8 van de Regeling groenprojecten 2016 samengevoegd, waarbij de eisen zijn geactualiseerd. De reden van het samenvoegen is dat er veel overlap is tussen warmte- en koudedistributie en een onderscheid dus niet nodig is en dit de uitvoering kan vereenvoudigen. Een distributienet is een leidingnet voor de uitkoppeling van de warmte- en koudetransportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers.

De projecten in deze categorie zijn gericht op het aanleggen van warmte- of koudedistributienetten met als doel het nuttig toepassen van restwarmte of van duurzame warmte of koude. In deze categorie wordt bevorderd dat transportleidingen naar andere afnemers worden aangelegd.

Bij de productie van elektriciteit en in de industrie komt in processen veel warmte vrij. Vaak kan die warmte in de eigen installatie niet nuttig worden toegepast, zodat deze wordt weggekoeld. In veel gevallen is er wel behoefte aan deze warmte bij andere afnemers. Hernieuwbare koude is afkomstig uit zee of uit diepe meren en plassen of is restwarmte die wordt omgezet naar koude met een absorptiekoelmachine. De absorptiekoelmachine maakt overigens geen deel uit van het projectvermogen.

Ook warmte die afkomstig is uit een aardwarmteproject kan ingevoegd worden op het warmtenetwerk. In dat geval betreft het uiteraard geen restwarmte.

Om te voorkomen dat een distributienet niet in aanmerking komt voor een groenverklaring als er ook een bron wordt aangesloten die niet genoemd is als warmtebron, is de eis opgenomen dat tenminste 80 procent afkomstig moet zijn van zeer duurzame bronnen. Zowel bij warmte als koude is deze bedoeld voor levering aan andere gebruikers dan de producent van de koude.

Op de projectcategorieën is artikel 46 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

4.3.1 Procesintensificatie

Procesintensificatie kan op korte termijn een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de CO2 uitstoot van de industrie. De toe te passen innovatieve apparatuur en processen leveren een significante energiebesparing ten opzichte van vergelijkbare apparatuur en processen. In deze categorie gaat het specifiek om energiebesparing. Er is ook een variant die betrekking heeft op grondstoffenbesparing. Deze is uitgewerkt in categorie 3.2.

Op deze projectcategorie is artikel 38 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. In het derde lid van artikel 38 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening staat hoe de in aanmerking komende kosten worden vastgesteld. De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau van energie-efficiëntie te behalen.

4.3.2 Koelen en vriezen

Bij het koelen en vriezen van producten is een grote milieuwinst te behalen. Aan de ene kant is er winst in energiegebruik door een energiezuinige installatie toe te passen. Aan de ander kant kan er ook door het gebruik van koelmiddelen zonder broeikasgassen een bijdrage aan de klimaatdoelen geleverd worden. Het gaat vaak over grote industriële installaties met een grote milieuwinst. Waar het gaat om nieuwbouw van koel- en vrieshuizen kan mogelijk van categorie 5.8, nieuwbouw met industriefunctie, gebruik gemaakt worden.

Op deze projectcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing

4.3.3 Nuttig gebruik van restenergie

Dit is een aanpassing en uitbreiding van onderdeel b van artikel 8 van de Regeling groenprojecten 2016. Hierdoor komt een veel bredere toepassing van het gebruik van restwarmte in aanmerking voor een groenverklaring. Essentieel voor de milieuprestatie is de nuttige toepassing van een groot deel van de warmte. Dit in tegenstelling tot systemen waarbij de warmte zonder nuttig gebruik wordt weg gekoeld. Afvalwarmte is onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct in industriële of stroomopwekkingsinstallaties wordt opgewekt, die ongebruikt terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of -koelingssysteem. Gebruik van restenergie uit afvalverbrandingsinstallaties is uitgesloten.

Op deze projectcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing

Projectcategorie 5: Duurzaam bouwen

Op de subcategorieën binnen projectcategorie 5, is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing

5.1 Nieuwbouwwoningen

De projecten in deze categorie zijn gericht op het realiseren van duurzame nieuwbouwwoningen. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

Nieuwbouwwoningen moeten aan eisen voldoen op grond van het Bouwbesluit 2012. De Regeling groenprojecten wil nieuwbouwwoningen belonen waarbij op het gebied van duurzaamheid prestaties worden gehaald die duidelijk boven de eisen van het Bouwbesluit 2012 uitgaan. De criteria zijn zo gekozen dat ze een ambitieus duurzaamheidsniveau garanderen en eenvoudig te controleren zijn. Er zijn twee ambitieniveaus voor de energieprestatie. Woningen met een primair fossiel energiegebruik van 0 komen in aanmerking voor een groenverklaring. In geval van woongebouwen (appartementen) is dit ambitieniveau vaak te hoog. Daarom is voor dit type woningen een mogelijkheid toegevoegd voor een groenverklaring als aan 50% van de eis in het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Uiteraard is het projectvermogen per woning in dat geval lager.

Naast energieprestatie is de milieuprestatie van gebouwen van toenemend belang. Maatregelen ter verbetering van de energieprestatie zorgen vaak voor een verslechtering van de milieuprestatie door de extra toepassing van (milieubelastende) materialen. Daarom is gekozen om een variant op te nemen waarbij het ambitieniveau gericht is op een milieuprestatie die duidelijk beter is dan de eis in het Bouwbesluit 2012. Hier is gekozen voor een eis die een percentage is van de eis in het Bouwbesluit 2012. Als de eis in het Bouwbesluit 2012 wijzigt, wijzigt de eis voor een groenverklaring automatisch mee.

5.2.1 Herbestemming tot woningen

De projecten in deze categorie zijn gericht op het realiseren van nieuwe woningen door herbestemming van gebouwen die geen woonfunctie hebben. Dit zijn bijvoorbeeld (leegstaande) kantoorpanden, scholen of fabrieken. Herbestemming van panden tot woningen is per definitie duurzaam. Sloop wordt voorkomen en van een groot deel van de gebruikte materialen wordt de levensduur verlengd. Daarnaast wordt door herbestemming nieuwbouw elders voorkomen en is een gevolg van herbestemming vaak opwaardering van een compleet gebied. De structurele leegstand van kantoren is aanzienlijk. Uit de praktijk blijkt dat een significant deel daarvan succesvol te transformeren is tot woningen. Ondersteuning van deze projecten via deze regeling is vanuit overwegingen van duurzaamheid gewenst.

Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

Hoewel herbestemming per definitie duurzaam is, zijn er toch eisen aan de energieprestatie van de nieuw ontwikkelde woningen. Voor een groenverklaring komen uitsluitend die projecten in aanmerking, waarvan de woningen na herbestemming een energielabelklasse A of beter hebben. Deze eis is gelijk aan of in kleine mate strenger dan de oude eis. De onderbouwing hiervoor is dat herbestemming van gebouwen bovenmatig gestimuleerd moet blijven worden. Aangezien de bouwkosten in de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen zijn is een verhoging van het projectvermogen met 25% gerechtvaardigd. De eis die in de Regeling groenprojecten 2016 bestond met betrekking tot geluid vervalt.

De groenverklaring kan alleen worden aangevraagd voor de vierkante meters bruto vloeroppervlak waarop na herbestemming een woonbestemming rust. Voor delen van een pand waarop geen woonfunctie gaat rusten kan eventueel aanvullend een groenverklaring worden aangevraagd voor zeer duurzame renovatie van utiliteitsgebouwen, mits uiteraard aan de eisen van die categorie wordt voldaan.

5.2.2 Herbestemming van monumenten tot woningen

Deze categorie betreft het herbestemmen van Rijks- en gemeentelijke monumenten. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

Om deze monumenten te behouden, is herbestemming tot woningen vaak een voorwaarde. Omdat met name de buitenmuren en de gevels vaak maar beperkt gewijzigd mogen worden vanwege het monumentale karakter, is een energieprestatie die gelijk is aan het niveau voor niet-monumentale gebouwen vaak niet mogelijk. Daarom is voor deze categorie de eis gesteld dat de energielabelklasse van de woningen na herbestemming een klasse B of beter is. Zie ook de toelichting bij subcategorie 5.2.1.

5.3 Renovatie woningen door eigenaar-bewoner

Door renovatie van bestaande woningvoorraad is veel winst te behalen op het gebied van duurzaamheid. Deze categorie richt zich specifiek op woningrenovatie door de eigenaar die tevens bewoner is van de woning. Bij de opzet van de eisen in deze subcategorie is tevens gekozen voor een maximale vrijheid voor de eigenaar. Hij kan afhankelijk van zijn wensen een zeer hoog ambitieniveau realiseren waarbij dan ook een maximale bijdrage wordt verkregen.

Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

Omdat de kosten voor het realiseren van dezelfde prestatie in een Rijks- of gemeentemonument hoger zijn, wordt het projectvermogen voor monumenten hoger vastgesteld. De eis voor een verbetering van de energielabelklasse is even zwaar als de eis in de Regeling groenprojecten 2016. De reden om de eis zoveel mogelijk gelijk te houden is dat renovatie van gebouwen grote milieuwinst oplevert en om die reden gestimuleerd moet worden. In de regeling uit 2016 werd zeer beperkt gebruik gemaakt van deze categorie.

5.4 Renovatie woning door derden

Naast de eigenaar-bewoner kan ook een onderneming het initiatief voor de renovatie nemen, de uitvoering organiseren en deze financieren. Een voorbeeld hiervan is wanneer een energieleverend bedrijf de renovatie uitvoert. Indien de onderneming voorfinanciert en bijvoorbeeld de betaling middels een periodieke rekening plaatsvindt dan kan de leverancier van de dienst voor het nog openstaande deel van het voorgefinancierde project gebruik maken van de Regeling groenprojecten 2022. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

De omvang van de groenlening kan niet meer bedragen dan het nog niet door de eigenaar van de woning betaalde deel van de kosten. Ook verhuurders kunnen gebruik maken van renovatie onder deze categorie.

Zie ook de toelichting bij categorie 5.3.

5.5 Nieuwbouw utiliteitsgebouwen

De meeste kantoren en andere utiliteitsgebouwen worden gebouwd volgens de eisen van het Bouwbesluit 2012. Slechts op beperkte schaal komen gebouwen tot stand met hogere ambities op het gebied van duurzaamheid. Dit soort initiatieven wil deze regeling ondersteunen. De gebouwen moeten dan wel voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de bijlage Maatregelen duurzame utiliteitsgebouwen 2022. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de gehele categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

Utiliteitsgebouwen zijn gebouwen waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een energieprestatie-eis is vastgelegd, met uitzondering van woningen. Gebouwen of gebouwdelen met een andere gebruiksfunctie zoals industriefunctie, bijvoorbeeld bedrijfshallen, vallen niet onder deze categorie, maar kunnen, indien aan de betreffende vereisten wordt voldaan, wel onder categorie 5.7 vallen.

Er zijn voor energieprestatie twee ambitieniveaus benoemd. De basis vormt het niveau met een primair fossiel energiegebruik van ten hoogste 0 (BENG 2 = 0). Voor zover het gebouwen betreft die niet als hoofdfunctie kantoor hebben, gelden andere eisen ten aanzien van energieprestatie. Voor deze gebouwen is het vaak moeilijker om aan de eis BENG 2=0 te voldoen. Daarom is voor die gebouwen een niveau toegevoegd, waarbij de energieprestatie tenminste 50 procent beter is dan de eis die wordt gesteld in het Bouwbesluit 2012. Aangezien de technische mogelijkheden steeds beter worden, wordt deze eis per 1-1-2024 aangescherpt naar tenminste 70% beter. Uiteraard is het projectvermogen per eenheid in dit geval lager.

Naast energieprestatie is de milieuprestatie van gebouwen van toenemend belang. Maatregelen ter verbetering van de energieprestatie zorgen vaak voor een verslechtering van de milieuprestatie door de extra toepassing van (milieubelastende) materialen. Daarom is gekozen om varianten op te nemen waarbij het ambitieniveau gericht is op milieuprestatie of duurzaam bouwen certificaten waar diverse duurzame eisen zijn geïntegreerd. In geval van de milieuprestatie is de eis duidelijk beter dan de eis uit het Bouwbesluit 2012.

In geval van duurzaam bouwen certificaten wordt een hoog niveau gevraagd. Aangezien deze certificaten duurzaamheid het meest integraal toetsen, zullen daarvoor de meeste extra kosten gemaakt moeten worden. Deze variant kent daarom het hoogste projectvermogen. Voor maatschappelijk vastgoed liggen energie-eisen lager en zijn de bouwkosten hoger. Het is dus duurder om aan de eisen te voldoen. Dit rechtvaardigt een hoger projectvermogen voor deze categorie gebouwen.

5.6 Renovatie utiliteitsbouw

Renovatie van utiliteitsgebouwen is relatief kostbaar. Mede daarom wordt vaak voor nieuwbouw gekozen. Dat is vanuit oogpunt van duurzaamheid onwenselijk: nieuwbouw betekent immers ruimtebeslag elders, en ook minder hergebruik en een minder lange levensduur van materialen. Dit maakt renovatie van utiliteitsgebouwen feitelijk per definitie duurzamer dan nieuwbouw. Bovendien kan met renovatie van utiliteitsgebouwen veel energie bespaard kan worden. De energieprestatie of het algehele duurzaamheidsniveau van veel bestaande utiliteitsgebouwen kan door renovatie met moderne technieken met sprongen omhoog gaan. Dit soort initiatieven wil de regeling ondersteunen.

Voor het verbeteren van de energieprestatie zijn verschillende niveaus gedefinieerd. Hoe hoger de ambitie, hoe hoger het projectvermogen. Voor utiliteitsgebouwen met een kantoorfunctie geldt dat deze vanaf 01-01-2023 minimaal een energielabelklasse C moeten hebben. Aangezien het ambitieniveau van de Regeling duidelijk hoger ligt dan de wettelijke eis, is voor het verkrijgen van een groenverklaring minimaal een energielabelklasse A vereist. Hoewel de labelklasse verplichting niet voor andere gebruiksfuncties geldt, blijkt uit onderzoek dat het bereiken van een labelklasse A, naast de milieuwinst, een terugverdientijd kent die vergelijkbaar is met een lagere energielabelklasse. Daarom is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende gebruiksfuncties.

Omdat de kosten voor het realiseren van dezelfde prestatie in een Rijks- of gemeentemonument, of in het geval van maatschappelijk vastgoed hoger zijn, wordt het projectvermogen voor dit type gebouwen hoger vastgesteld.

Aan deze categorie is de mogelijkheid toegevoegd om ook op basis van een keurmerk een groenverklaring te verkrijgen. Aangezien daar meer integrale eisen aan gesteld worden, is het bijbehorende projectvermogen gelijkgesteld aan de zwaarste energiecategorie. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de gehele categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

5.7 Nieuwbouw met industriefunctie

Voor industriebouw gelden geen directe eisen voor energieprestatie en milieuprestatie. Toch is wel een grote verduurzamingopgave voor dit type gebouwen. Om die reden is gekozen voor het toepassen van de aangegeven keurmerken voor duurzaam bouwen. Deze kennen een integrale milieueis, waardoor is geborgd dat gebouwen die aan deze eis (de zwaarste van de verschillende keurmerken) voldoen een uitstekende bijdrage aan de milieudoelen leveren. Aangezien er sprake is van een integrale eis in plaats van een enkelvoudige energie-eis, is het projectvermogen gesteld op € 600,–/m2. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de gehele categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

5.8 Renovatie met industriefunctie

Voor industriebouw gelden geen directe eisen voor energieprestatie en milieuprestatie. Toch is wel een grote verduurzamingopgave voor dit type gebouwen. Om die reden is gekozen voor het toepassen van de aangegeven keurmerken voor duurzaam bouwen. Deze kennen een integrale milieueis, waardoor is geborgd dat gebouwen die aan deze eis (de zwaarste van de verschillende keurmerken) voldoen een uitstekende bijdrage aan de milieudoelen leveren. Aangezien er sprake is van een integrale eis in plaats van een enkelvoudige energie-eis, is het projectvermogen gesteld op € 450,–/m2. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de gehele categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of facturen.

6.1 Niet-railgebonden duurzame voertuigen

De categorie is bedoeld voor het stimuleren van een versnelde marktintroductie van schone en duurzame technologieën voor personenvervoer en goederenvervoer. Bij personenvervoer betreft het alleen voertuigen die bestemd zijn voor vervoer van meer dan acht passagiers en voertuigen waarvoor in het kentekenregister de vermelding ‘taxi’ is opgenomen, die zijn voorzien van negen zitplaatsen of een inrichting voor het vervoer van rolstoelgebruikers in hun rolstoel die voldoet aan de Code Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers (VVR).

Uitsluitend emissieloze aandrijfsystemen (elektrisch en waterstof) komen in aanmerking voor een groenverklaring onder deze subcategorie.

De projecten zijn beperkt tot vervoer over de openbare weg of bedrijfsterreinen in de open lucht. In het geval van bedrijfsterreinen in de open lucht kan worden gedacht aan havens en vliegvelden. Vervoer in veilinghallen en schuren is bijvoorbeeld uitgesloten.

Voertuigcategorieën zijn specifiek benoemd en zijn beschreven in verordening (EU) Nr. 2018/858, artikel 4.

6.2 Duurzame binnenvaartschepen

Deze categorie betreft duurzame binnenvaartschepen die zijn bestemd voor het transport van goederen of personen. Combinaties van genoemde systemen of brandstoffen zijn mogelijk, terwijl combinaties met niet genoemde systemen of brandstoffen niet in aanmerking komen.

In het geval van motoren waarbij LNG of CNG wordt gebruikt, kan een deel van de methaan houdende brandstof onverbrand in de uitlaatgassen terecht komen. Methaan is een belangrijk broeikasgas. Indien de uitstoot van methaan hoog is kan de bijdrage daarvan aan het broeikaseffect zo hoog zijn dat de reductie van uitstoot van de broeikasgassen door de alternatieve brandstofkeuze verloren kan gaan. Daarom wordt voor gasmotoren als eis gesteld dat aangetoond wordt dat de bijdrage van de methaanuitstoot aan het broeikaseffect lager is dan de reductie van het broeikaseffect door de brandstofkeuze. Daarvoor wordt de eis gesteld dat de methaanslip maximaal 3 gram per kWh bedraagt. Bij de berekening van deze effecten wordt de bijdrage van de methaanslip berekend met een Global Warming Potential factor (GWP-factor) van 34. Dat wil zeggen dat 1 kilo methaanemissie gelijk wordt gesteld aan de emissie van 34 kilo koolstofdioxide.

Schepen hebben ten opzichte van voertuigen voor wegtransport een veel langere levensduur. De gebruikte technologie kan dan in de praktijk zowel qua technologie als qua milieu-impact oud zijn. Het installeren van energiezuinige en milieuvriendelijke systemen zoals beschreven in deze categorie strekt er dan ook toe om de milieu-impact van bestaande vaartuigen te reduceren (retrofit). Van de dual-fuel motoren is bepaald dat deze niet meer passen bij het gewenste ambitieniveau van de regeling.

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing

6.3 Mobiele werktuigen

Ook voor mobiele werktuigen is er een grote opgave om deze te verduurzamen. Het gaat dan vooral om werktuigen die in de open lucht gebruikt worden. Voor gebruik binnen (bijvoorbeeld bij veilingen en distributiecentra) is elektrisch al veel meer gangbaar. Die zijn daarom uitgesloten. Onder een zelfrijdend mobiel werktuig wordt een mobiel werktuig verstaan dat werkzaamheden kan verrichten zonder bestuurder. Onder een heftruck wordt geen meeneemheftruck verstaan. Een mobiel werktuig met een vaste bestuurders(zit)plaats is bijvoorbeeld een dozer, graafmachine, laadschop, landbouwmachine, landbouwtrekker of bosbouwtrekker.

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Artikel 14, derde lid, onderdeel a van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening is van toepassing wanneer het gaat om met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven.

6.4 Laad- en tankinfrastructuur

Ook emissieloze voer- vaar- en werktuigen moeten worden opgeladen of bijgetankt. Hier is een specifieke infrastructuur voor nodig met laad- of tankstations die er nu in de meeste gevallen nog niet is. Dit geeft een drempel om tot de aanschaf van deze machines over te gaan. Met het opnemen van deze infrastructuur in de regeling, wordt deze drempel minder hoog. Door beperkingen op het gebied van staatsteun is het alleen mogelijk om private infrastructuur (voor eigen voer- vaar- en werktuigen) onder de regeling te brengen

6.5 Voorzieningen voor elektrisch varen

Schepen die aan de wal liggen gebruiken vrijwel altijd hun motor om stroom op te wekken. Zolang dit geen emissieloze motoren zijn, geeft dit extra vervuiling. Met de juiste walstoomvoorzieningen kan gebruik gemaakt worden van (schone) stroom, wat een aanzienlijke milieuwinst oplevert.

Elektrische binnenvaartschepen liggen zo weinig mogelijk stil. Er is een systeem ontwikkeld om opgeladen accu’s aan boord te laden en die te wisselen als ze leeg zijn. Ook emissieloze vaarwerktuigen moeten worden opgeladen of bijgetankt. Hier is een specifieke infrastructuur voor nodig met laad- of tankstations die er nu in de meeste gevallen nog niet is. Dit geeft een drempel om tot de aanschaf van deze machines over te gaan. Met het opnemen van deze infrastructuur in de regeling, wordt deze drempel minder hoog. Door beperkingen op het gebied van staatsteun is het alleen mogelijk om private infrastructuur (voor eigen voer- vaar- en werktuigen) onder de regeling te brengen.

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

6.6 Mobiele aggregaten

Vanuit de aanpak stikstofproblematiek, klimaatakkoord en het schone lucht akkoord wordt gewerkt aan emissiereductie in de bouw middels afspraken in de routekaart schoon en emissieloos bouwen. Daarbij gaat het zowel om burgerlijke- en utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw. Voor de stroomvoorziening van mobiele machines en bouwlogistiek voertuigen zal in veel gevallen gebruik moeten worden gemaakt van mobiele aggregaten. Met emissieloze aggregaten kan veel milieuwinst gehaald worden ten opzichte van de huidige, veelal diesel aggregaten.

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

6.7 Gekoeld transport

Gekoeld transport is vervuilend omdat aan de ene kant de koeling wordt gevoed door de (diesel) motor van de vrachtauto en aan de andere kant omdat er koelmiddelen worden toegepast die broeikasgassen bevatten. Door het aanschaffen en installeren van genoemd koelsysteem kan een aanzienlijke milieuwinst behaald worden.

Het projectvermogen is beperkt tot de kosten voor de aanschaf van het koelsysteem. Dat betekent dat de kosten van bijvoorbeeld de aanhanger of bakopbouw niet tot het projectvermogen horen.

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

7.1 Retentiegebied

Deze categorie heeft betrekking op het inrichten van gebieden in verband met de afvoer van regenwater. Het kan daarbij gaan om het voorkomen van wateroverlast (retentie) of het langer vasthouden van water om tekorten te voorkomen (opslag). Vaak zal er sprake zijn van een combinatie van beide functies. Retentie voorkomt schade als gevolg van extreme regenval. Opslag van water vermindert onttrekking van grondwater en voorkomt verdroging. In deze categorie is geen sprake van opslag voor direct gebruik, maar van het langer vasthouden van water ten behoeve van het grondwaterpeil. Dergelijke natte gebieden (met een natuurcomponent) hebben een positief effect op de biodiversiteit. Daarbij blijft gelden dat opslag ten behoeve van toepassing in land- en tuinbouw gangbaar is en dus niet onder de regeling valt.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

7.2 Gebouw- en terreingebonden waterberging

Deze categorie beoogt om retentie van water te realiseren en zo wateroverlast te beperken bij hevige regenval. Onder gebouw-gebonden wordt verstaan dat de opslag gerealiseerd wordt op, in of onder een gebouw. Parkeergarages worden niet gezien als een gebouw-gebonden waterberging. De opvang van regenwater kan ook op het terrein, dat hoort bij het gebouw plaatsvinden. Daarbij kan gedacht worden aan middelen als wadi’s of infiltratiekratten. Nuttige toepassing van het gebufferde regenwater in bedrijfsprocessen is toegestaan, mits een dergelijke toepassing niet het hoofddoel is van het project.

Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

7.3 Innovatieve koeling van gebouwen

Klimaatverandering heeft tot gevolg dat het koelen van gebouwen in de zomer steeds belangrijker wordt. Traditionele methodes kosten vaak veel energie en er worden regelmatig stoffen gebruikt die schadelijk zijn voor het milieu. Ontwikkeling van technieken die koeling energiezuiniger en milieuvriendelijker maken is noodzakelijk. De voorkeur gaat uit naar technieken die voorkomen dat het gebouw opwarmt en koeling nodig is. Bijvoorbeeld zonweringmogelijkheden als een systeem in glas dat aanslaat bij bepaalde temperaturen en weert of reflecteert en materialen die van ‘aard’ kunnen veranderen, zodat ze verkoelend ingezet kunnen worden bij x temperatuur (phase changing materials). Bij afvoeren van warmte kan gedacht worden aan nieuwe ventilatie methodieken en systemen, zowel in gebouw alsook techniek, bijvoorbeeld windvangers. Als het voorgaande niet mogelijk is, kan ook gedacht worden aan innovaties in bewateringssystemen en innovatieve koelingssystemen, zoals verneveling of ventilatie over watersystemen. Milieuvriendelijke koelmiddelen zijn middelen met een lage Global Warming Potential (GWP).

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

7.4 Vegetatiedaken

Vegetatiedaken zijn platte of licht hellende daken die permanent begroeid zijn. Deze daken hebben een beperkte wateropslagcapaciteit maar kunnen in de zomer een belangrijke bijdrage leveren aan het verkoelen van het bouwwerk. Door de verdamping en de isolerende werking van een vegetatiedak wordt een verkoelend effect verkregen. Een groene gevel is een systeem langs een (buiten)gevel van een pand dat permanent begroeid is.

Deze voorzieningen hebben meerdere effecten. De belangrijkste zijn verkoeling door verdamping en isolerende werking. Bovendien dempen ze de dag en nacht schommelingen van de temperaturen en hebben ze een positief effect op de luchtkwaliteit en de biodiversiteit. Door de toevoeging van voorzieningen ter bevordering van de biodiversiteit, kunnen ook zaken als nestkasten voor vogels, vleermuizen en insecten worden meegenomen.

Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

7.5 Verhogen grondwater veenweidegebieden

Het Interbestuurlijk programma Veenweide is gestart om de emissie van broeikasgassen in veenweidegebieden te verminderen. Deze maatregelen kunnen door ondernemers worden genomen. Voor de investeringen in dit kader kan een groenverklaring worden afgegeven. Onder greppelinfiltratie valt een pomp op zonnepanelen die zorgt voor continu water in de greppel en verbetering van de greppel tot een effectieve maatvoering.

Natte teelt is landgebruik onder natte omstandigheden, waarbij de grondwaterstand boven of rond het maaiveld staat. Bij natte teelten gaat het bijvoorbeeld om pompen op zonnepanelen om de sloten op een hoger peil te brengen en te houden (20 cm tot 0 cm onder maaiveld), stuwtjes in de sloten aanbrengen, maar ook aan aanpassingen van het perceel bij het aanplanten van de gewassen en oogst- en verwerkingstechnieken om de gewassen te kunnen oogsten en verwerken tot verkoopbare producten. Voorbeeld is de cranberryteelt in de Krimpenerwaard.

Ook het plantmateriaal (voor zover meerjarig) en de planttechnieken zijn dan investeringen, want bijvoorbeeld voor cranberry zijn dat behoorlijke investeringen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

De Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst, Marnix L.A. van Rij


X Noot
1

Beleidsevaluatie Regeling groenprojecten 2010–2017: eindrapport, 28 oktober 2019, zie: Beleidsevaluatie Regeling groenprojecten 2010–2017 eindrapport | Rapport | Rijksoverheid.nl

X Noot
2

Kamerstukken II, 2019/20, 30 196, nr. 709.

X Noot
3

Stb. 2020, 340.

X Noot
4

Regeling groenprojecten buitenland 2002, Stcrt. 2002, samen met Stcrt. 2002, 33 en Regeling groenprojecten Nederlandse Antillen en Aruba 2002, Stcrt. 2002, samen met Stcrt. 2002, 33.

X Noot
5

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
6

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014 L 193).

X Noot
7

Verordening (EU) Nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 396).

X Noot
9

Kamerstukken 2020/21, 35 334 nr. 126.

X Noot
10

Kamerstukken 2021/22, 35 334 nr. 129.

X Noot
11

Kamerstukken 2021/22, 35 334, nr. 163.

X Noot
13

Circulair sturen op hoogwaardig hergebruik van toegepaste en toe te

passen materialen, RoyalHaskoning DHV, 13 april 2018.

Naar boven