BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2
Projectcategorie 1: Natuur
Categorie 1.1: Natuur en landschap
Projectomschrijving: projecten gericht op de ontwikkeling en instandhouding
van natuur- en landschappelijke waarden, in overeenstemming met de
gemeentelijke omgevingsvisie.
Projectvermogen: Een groenverklaring wordt niet afgegeven op een aanvraag
in deze categorie als artikel 53 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening
van toepassing is en de steun meer bedraagt dan € 1.000.000 per onderneming.
Als artikel 29 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening van toepassing is,
wordt een aanvraag in deze categorie niet afgegeven indien het
bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per
investeringsproject.
Projectcategorie 2: Duurzame landbouw
Categorie 2.1: Biologisch landbouw
Subcategorie 2.1.1: Produceren of verwerken van biologische
landbouwproducten
Projectomschrijving: produceren of verwerken van biologische
landbouwproducten overeenkomstig het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 of het
Besluit dierlijke producten.
Projectvermogen: voor zover de aanvraag betrekking heeft op de verwerving
van grond, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag dat is
gemoeid met de verwerving van grond, voor zover dit het bedrag dat voortvloeit
uit de toepassing van artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening overschrijdt en tot een maximum dat op grond van
de de-minimisverordening landbouw is toegestaan. Een groenverklaring in deze
categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer
bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 2.1.2: Deelname aan de kwaliteitsregeling
Projectomschrijving: projecten gericht op deelname van producenten van
landbouwproducten aan de kwaliteitsregeling in de zin van Verordening (EG) nr.
834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de
etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG)
nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189).
Projectvermogen: voor een groenverklaring komt een bedrag in aanmerking dat
is gebaseerd op de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling
waarvoor steun wordt verleend toe te treden en de jaarlijkse bijdrage voor
deelname aan die kwaliteitsregeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten
van de controles die nodig zijn om te verifiëren of het productdossier wordt
nageleefd. Een aanvraag voor een groenverklaring in deze subcategorie wordt
niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 3.000
per jaar per onderneming.
Categorie 2.2: Duurzame land- en tuinbouw
Subcategorie 2.2.1: Duurzame melkveehouderij
Projectomschrijving: projecten gericht op een duurzame melkveehouderij, die
is voorzien van een certificaat A conform het van toepassing zijnde
certificatieschema van de Maatlat Duurzame Veehouderij, onderdeel MDV –
melkveestallen (rundvee) op het moment van indiening van de aanvraag.
Projectvermogen: het projectvermogen is gemaximeerd tot € 1.000.000 per
stal. Een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven indien het
bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per
investeringsproject.
Subcategorie 2.2.2: Omschakelprogramma
Projectomschrijving:
-
1. Projecten die volgen uit een goedgekeurd bedrijfsplan vanuit het
Investeringsfonds Duurzame Landbouw (IDL).
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: Het projectvermogen is beperkt tot de kosten van de
investering die niet vanuit het IDL worden gefinancierd. Een groenverklaring in
deze categorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer
bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 2.2.3: Zilte teelt
Projectomschrijving: akkerbouwproductie van teelten op zilte grond, waarbij
het gewas is geselecteerd en aangepast aan het zoutgehalte in de grond en het
grondwater.
Projectvermogen: een aanvraag voor een groenverklaring in deze subcategorie
wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan
€ 500.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 2.2.4: Monomestvergister
Projectomschrijving:
-
1. Het terugdringen van broeikasgasemissies in mest, door het in gebruik nemen
van een monomestvergister voor de productie van warmte, elektriciteit en warmte
of hernieuwbaar gas.
-
2. De input bestaat uitsluitend uit dierlijke mest en bevat geen
co-producten.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 2.2.5: Voedselbossen
Projectomschrijving:
-
1. De aanleg van een voedselbos dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
a. beslaat een aaneengesloten oppervlak van minimaal 0,5 hectare;
-
b. bevat op termijn dominantie van kruinbomen met eetbare functie,
gecombineerd met minimaal drie andere vegetatielagen, dat wordt aangetoond aan
de hand van een beplantingsplan;
-
c. bevat geen teelt van eenjarige gewassen of veehouderij binnen het
betreffende perceel; en
-
d. er wordt afgezien van bemesting en de mestruimte voor het betreffende
oppervlak wordt ingeleverd.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven
indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per
onderneming per investeringsproject.
Categorie 2.3: Glastuinbouw
Subcategorie 2.3.1: Groen Label Kas
Projectomschrijving: projecten gericht op het bedrijfsmatig telen van
gewassen in een Groen Label Kas, met niveau A, conform het van toepassing
zijnde certificatieschema Groen Label Kas op het moment van indiening van de
aanvraag, mits er geen voorzieningen aanwezig zijn voor het zonder nuttig
hergebruik wegkoelen van opgewekte warmte.
Projectvermogen: het projectvermogen is gemaximeerd op € 100,– per
vierkante meter kasoppervlak, exclusief de kosten voor zelf opgewekte of zelf
gewonnen energie als bedoeld in de categorie 4.1. Een groenverklaring in deze
subcategorie wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer
bedraagt dan € 500.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 2.3.2: LED-verlichting in glastuinbouw
Project omschrijving:
-
1. Verwijderen van SON-T verlichting en het volledig vervangen daarvan door
full spectrum LED-verlichting met een equivalent lichtopbrengst in bestaande
kassen.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een aanvraag voor een groenverklaring in deze subcategorie
wordt niet afgegeven indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan
€ 500.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 2.4 Eiwittransitie
Subcategorie 2.4.1: Productiesysteem voor algen, kroos of (zee)wieren
Projectomschrijving:
-
1. Een productiesysteem bestemd voor het produceren van algen, kroos of
(zee)wieren, waarbij:
-
a. de geproduceerde algen, kroos of (zee)wieren worden ingezet voor humane
voedingsproducten, diervoeders of als biostimulant;
-
b. de terugverdientijd van het productiesysteem vijf jaar of meer bedraagt,
uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele
baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte
van niet investeren in een productiesysteem voor algen, kroos of
(zee)wieren.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 2.4.2: Insectenkweeksysteem
Project omschrijving:
-
1. Insectenkweeksysteem bestemd voor het kweken van insecten:
-
2. Het voedsel voor de insecten bestaat niet uit vis of bestanddelen van
vis.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een groenverklaring in deze categorie wordt niet afgegeven
indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per
onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 2.4.3: Bioraffinagesysteem
Projectomschrijving:
-
1. Bioraffinagesysteem bestemd voor het raffineren van vers, groen
bladmateriaal waarbij eiwitten worden gewonnen ter vervanging van eiwitten uit
derde landen in voedsel en voeder (feed en food) toepassingen.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Projectcategorie 3: Circulaire economie
Categorie 3: Algemene eisen circulaire economie
Projectomschrijving:
-
1. Voor de subcategorieën in deze projectcategorie geldt:
-
a. dat de som van de milieubalans van de keten de hoogst mogelijke is voor de
betreffende Nederlandse sector;
-
b. dat er geen schadelijke emissies optreden vanuit de product- en
grondstoffencyclus naar het milieu en dat alle grondstoffen voldoen aan het ‘do
no significant harm’ (DNSH) principe;
-
c. dat er geen circulaire risico’s optreden;
-
d. dat hout en mest niet beschouwd worden als grondstof;
-
e. dat CO2 wordt beschouwd als grondstof voor zover deze wordt
ingezet voor de kunststofproductie uit afgevangen CO2 of
CO2 uit de atmosfeer;
-
f. dat een investering die landbouw betreft niet in aanmerking komt voor een
groenverklaring, met uitzondering van de subcategorieën ‘Productieapparatuur
voor grondstoffen of producten op basis van biomassa’ en ‘Nieuwe en innovatieve
recyclingapparatuur’;
-
g. dat een investering primair gericht op energiebesparing,
brandstofproductie, duurzame energie, andere energievoorzieningen of
energietoepassingen of automatisering gericht op een besparing van
arbeidskosten niet in aanmerking komt voor een groenverklaring, tenzij het
produceren van brandstoffen expliciet wordt genoemd in de projectomschrijving
van de projectcategorie;
-
h. dat een investering die een gebouw of een voorziening voor het beschermen
van apparatuur tegen weersinvloeden betreft, niet in aanmerking komt voor een
groenverklaring.
-
2. Voor projecten binnen deze projectcategorie die zien op recycling en
hergebruik van afval wordt alleen een groenverklaring afgegeven indien voldaan
is aan de eisen uit artikel 47 van de Algemene
groepsvrijstellingsverordening.
-
3. Voor projecten binnen deze projectcategorie, met uitzondering van de
projecten, bedoeld het tweede lid wordt alleen een groenverklaring afgegeven
indien voldaan is aan de eisen uit artikel 36 van de Algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze Categorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per project.
Categorie 3.1: Biobased
Subcategorie 3.1.1: Productieapparatuur voor grondstoffen of producten op
basis van biomassa
Projectomschrijving: in gebruik nemen van productieapparatuur voor
grondstoffen of producten op basis van biomassa bestemd voor het verwerken van
duurzame biomassa tot biomassagrondstoffen of (onderdelen van) een product
waarin biomassagrondstoffen zijn toegepast, mits het geen gangbare toepassing
is, en waarbij:
-
a. de biomassa(grondstof) geen mest of biobased plastic is;
-
b. het aandeel duurzame biomassa op gewichtsbasis significant toeneemt ten
opzichte van het gangbare aandeel;
-
c. de grondstof of het product geen energie- of voedingsmiddeltoepassing
krijgt;
-
d. het restproduct al dan niet een energie- of voedingsmiddeltoepassing
krijgt;
-
e. wordt voldaan aan de eisen uit categorie 3.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.1.2: Productieapparatuur voor (producten van) biobased
plastics
Projectomschrijving:
-
1. In gebruik nemen van productieapparatuur voor:
het verwerken van duurzame biomassa tot biobased plastics of het produceren
van (onderdelen van) producten met als grondstof biobased plastics gemaakt van
duurzame biomassa, waarbij geldt dat:
-
a. het gaat om plastics die de recycling van reguliere plastics niet
verstoren;
-
b. het gaat om plastics die hoogwaardig te recyclen zijn of biologisch
afbreekbare plastics die bewust een tijdelijke functie hebben van enkele jaren
in bodem of water;
-
c. het gaat om plastics zijn die voldoen aan de eisen gesteld in EN 14995 en
onder de toegepaste condities biodegradeerbaar zijn;
-
d. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
2. Een groenverklaring niet wordt afgeven voor een project waarvoor reeds voor
de inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is
aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze
regeling een groenverklaring wordt aangevraagd;
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 3.2: Grondstofbesparing
Subcategorie 3.2.1: Grondstof besparende productieapparatuur
Projectomschrijving:
-
1. Nieuwe en innovatieve technologie voor grondstof besparende
productieapparatuur bestemd voor het verminderen van het gebruik van
grondstoffen tijdens productieprocessen door het toepassen van een nieuwe en
innovatieve technologie, waarbij:
-
a. het gaat om een voor Nederland nieuw werkingsprincipe;
-
b. de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling of hergebruik;
-
c. de vermindering niet primair watergebruik betreft;
-
d. het niet gaat om het gebruik van 3D-printers;
-
e. wordt aangetoond dat onderzoek en testen hebben plaatsgevonden; en
-
f. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.2.2: Grondstof besparende industriële apparatuur
Project omschrijving:
-
1. Grondstof besparende industriële apparatuur bestemd voor het verminderen
van het gebruik van grondstoffen door het gebruik van industriële apparatuur,
niet zijnde productieapparatuur, waarbij:
-
a. de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling;
-
b. de vermindering niet primair watergebruik betreft;
-
c. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.2.3: Productieapparatuur voor duurzamere producten met
terugnamegarantie
Projectomschrijving:
-
1. Productieapparatuur voor het produceren van producten:
-
a. die vergeleken met gangbare producten met dezelfde functie beter
gerepareerd, hergebruikt of gerecycled kunnen worden;
-
b. door de producent aan het einde van de levensduur gegarandeerd worden
ingenomen om (gedeeltelijk) te worden hergebruikt of gerecycled tot
grondstoffen voor nieuwe producten;
-
c. voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 3.3: Levensduurverlenging
Subcategorie 3.3.1: Productieapparatuur voor refurbishment of
hergebruik
Project omschrijving:
-
1. Productieapparatuur voor refurbishment of hergebruik, waarbij:
-
a. de geproduceerde producten over de gehele levensduur ten hoogste een
milieubelasting hebben die gelijk is aan die van producten met dezelfde functie
gemaakt van primaire grondstoffen en nieuwe onderdelen;
-
b. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.3.2: Apparatuur of voorziening voor demontage ten behoeve
van hergebruik of recycling
Project omschrijving:
-
1. Al dan niet geautomatiseerde of gerobotiseerde apparatuur of voorzieningen
voor demontage ten behoeve van hergebruik of recycling, met uitzondering van
standaard handgereedschap waarbij:
-
a. onderdelen van de producten worden voorbereid voor hergebruik, of
-
b. materialen uit de producten geschikt worden gemaakt voor recycling tot
grondstoffen; en
-
c. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.3.3: Apparatuur of voorziening voor het opnieuw gebruiken
van verpakkingen
Projectomschrijving:
-
1. Apparatuur of voorzieningen die technisch noodzakelijk zijn om verpakkingen
opnieuw te gebruiken, met uitzondering van gebouwen, vervoersmiddelen en
interne transportmiddelen, met al dan niet de volgende onderdelen:
-
2. Het project voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 3.4: Recycling
Subcategorie 3.4.1: Nieuwe en innovatieve recyclingapparatuur
Projectomschrijving: innovatieve recyclingapparatuur voor het verwerken van
afval tot grondstof, met uitzondering van investeringen in mobiele werktuigen
en apparatuur voor productie op basis van de teruggewonnen grondstoffen,
bestemd voor het terugbrengen van afval tot een grondstof, niet zijnde het
chemisch verwerken van afval, door het toepassen van een nieuwe en innovatieve
technologie, waarbij:
-
a. het verwerken van de betreffende afvalstroom tot grondstof niet gangbaar
is, of
-
b. het verwerken van de betreffende afvalstroom tot grondstof wel gangbaar is,
maar hoogwaardiger gerecycled wordt dan gangbaar; en
-
c. het gaat om een voor Nederland nieuw werkingsprincipe;
-
d. geen sprake is van het verwerken van afvalwater of biomassa-afvalstromen
met uitzondering van katoenafval;
-
e. de bewerking, in geval van de verwerking van gemengde stromen, niet leidt
tot te storten stromen;
-
f. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.4.2: Verwerkingsapparatuur voor gerecyclede
grondstoffen
Project omschrijving: apparatuur voor het verwerken van gerecycled
materiaal tot een product, met uitzondering van mobiele werktuigen, bestemd
voor het verwerken van gerecyclede grondstoffen, niet zijnde
biomassagrondstoffen, met uitzondering van katoenafval, in (onderdelen van) een
product, waarbij:
-
a. het percentage gerecycled materiaal in het product op gewichtsbasis
toeneemt met ten minste vijf procentpunt ten opzichte van het aandeel dat in de
bestaande situatie wordt toegepast, als gerecycled materiaal in het product
niet gangbaar is;
-
b. de hoeveelheid primaire grondstoffen in het product afneemt;
-
c. het product in de afvalfase ten minste even recyclebaar is als gangbaar is
voor vergelijkbare producten;
-
d. wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.4.3: Scheidingsapparatuur voor afval
Projectomschrijving: scheidingsapparatuur voor afval bestemd voor het
scheiden van gemengde afvalstromen in deelstromen, met het oog op de
voorbereiding voor hergebruik of recycling, met uitzondering van mobiele
werktuigen, waarbij:
-
a. de bewerking niet leidt tot een toename van de hoeveelheid te storten
afval;
-
b. de bewerking ertoe leidt dat ten opzichte van gangbare verwerking van deze
afvalstromen meer grondstoffen worden teruggewonnen, of meer hoogwaardige
grondstoffen worden teruggewonnen;
-
c. het project voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 3.4.4: Apparatuur voor het chemisch verwerken van
afvalstoffen
Projectomschrijving:
-
1. Apparatuur voor het chemisch verwerken van afvalstoffen en terugwinnen van
grond- of brandstoffen, met uitzondering van voorzieningen voor het opwekken
van energie, met al dan niet de volgende onderdelen:
-
a. apparatuur voor het opwaarderen (stabiliseren) van pyrolyse-olie tot
grondstof;
-
b. een rookgasreinigingssysteem;
-
c. een CO2-afvanginstallatie;
-
d. apparatuur voor het ter vernietiging afscheiden van (potentiële) zeer
zorgwekkende stoffen, genoemd in artikel 1.3c van de Activiteitenregeling
milieubeheer;
-
e. een afvalvoorbewerkingsinstallatie.
-
2. Indien bij de gevallen onder het eerste lid, sprake is van een (deel)stroom
waarvoor mechanische recycling redelijkerwijs mogelijk is, is de chemische
verwerking van deze (deel)stroom milieuvriendelijker dan mechanische recycling
van de (deel)stromen, hetgeen wordt aangetoond door middel van een
levenscyclusanalyse (LCA), uitgevoerd conform bijlage 9 van het Landelijk
Afvalbeheerplan (LAP3) of de opvolger van dit plan.
-
3. Het project voldoet aan de voorwaarden genoemd in Categorie 3.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 3.5: Overig circulair
Projectomschrijving: een project dat naar aard, toepassing en gebruik niet
overeenkomt met een projectomschrijving in de subcategorieën als bedoeld in
deze projectcategorie, dat wel voldoet aan de voorwaarden uit Categorie 3,
algemene eisen circulaire economie.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Projectcategorie 4: Duurzame energie
Categorie 4.1: Opwekken van duurzame energie
Subcategorie 4.1.1: Windturbines
Project omschrijving: opwekken van elektrische energie door middel van een
nieuwe windturbine waarbij het project aan de volgende voorwaarden
voldoet:
-
a. de windturbine voldoet aan de eisen opgenomen in de Europese
veiligheidsnormen ‘IEC 61400-1, Ed. 3’ of ‘IEC 61400-22’ of er is een
omgevingsvergunning voor het project afgegeven;
-
b. het project voldoet aan minimaal een voorschrift uit Tabel 1;
-
c. met ingang van 1-1-2023 voldoet het project aan minimaal twee van de
voorschriften gesteld in Tabel 1, waarvan minimaal een technisch
voorschrift;
-
d. met ingang van 1-1-2024 voldoet het project aan voorschrift zes gesteld in
Tabel 1 en aan minimaal twee andere voorschriften uit Tabel 1, waarvan minimaal
een technisch voorschrift.
Tabel 1: Maatregelen duurzame windturbineprojecten
|
Voorschriften
|
Toelichting
|
Hoe te testen
|
1
|
Omgeving: Beperken vogel/vleermuis-sterfte
|
Toepassing van maatregelen waarmee vogel en vleermuissterfte beperkt wordt,
zoals radardetectiesystemen.
|
Aantonen aanwezigheid
|
2
|
Omgeving: Combinatie met opslagtechnieken
|
In het ontwerp van het project wordt gebruik gemaakt van
opslagtechnieken.
|
Aantonen design, minimaal 1MW of 20% van totaal elektrisch vermogen van het
windpark
|
3
|
Technisch: Gebruik SF6 gas uitsluiten
|
Het gebruik van SF6 broeikasgas uit te sluiten. Er zijn duurzame
alternatieven.
|
Aantonen/productblad
|
4
|
Technisch:
Verminderen gebruik zeldzame aardmetalen
|
Gebruik zeldzame aardmetalen bijvoorbeeld in permanente mageneten zoals
neodymium, terbium, dysprosium, en praseodymium worden:
– significant in verbruik verminderd; of
– zo in het design worden verwerkt dat het na levensduur te scheiden of
hoogwaardig te recyclen valt.
|
Aantonen design
(circulair design)
|
5
|
Technisch: Circulaire rotorbladen toepassen
|
De rotorbladen zijn zo geproduceerd dat bij het verwerken van het blad het
composiet gescheiden kan worden na levensduur van de turbine.
|
Aantonen design
(circulair design)
|
6
|
Technisch:
Circulaire ontwerp
|
In het ontwerp van het project wordt gebruik gemaakt van een significant
aandeel van gerecyclede materialen van een of meer van de onderstaande
aspecten;
– bekabeling
– fundatie
– toren
– nacelle
– bladen
|
Aantonen design
(Re-application of materials)
|
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 4.1.2: Fotovoltaïsche cellen
Projectomschrijving:
-
1. Opwekken van elektrische energie met behulp van fotovoltaïsche cellen,
waarbij:
-
a. de energieopbrengst van de zonnepanelen, uitgedrukt in kWh/kWp en berekend
volgens IEC 61853-3 voor elk van de drie referentie-EU-klimaatzones, door de
fabrikant is opgegeven;
-
b. de importeur van de zonnepanelen geregistreerd is in het Nationaal (W)EEE
Register;
-
c. de zonnepanelen een vermogensgarantie hebben van minimaal 84% van het
initiële vermogen na 25 jaar; en
-
d. de zonnepanelen een productgarantie hebben van ten minste 12 jaar.
-
2. Met ingang van 1-1-2024 gelden in plaats van de voorwaarden uit het eerste
lid, onderdelen c en d, de volgende voorwaarden:
-
a. de platen waartussen de cellen zijn verwerkt, zijn zodanig demontabel dat
de cellen en de platen separaat kunnen worden gerecycled;
-
b. het PV-paneel wordt geleverd inclusief materialenpaspoort volgens
Uitvoeringsprogramma Circulaire Maakindustrie (UPCM) leidraad
materialenpaspoort v1.
-
3. Indien het project een grondopstelling betreft, worden op basis van
aanvullend onderzoek naar het bevorderen van biodiversiteit, concrete
maatregelen genomen om de eventuele nadelige gevolgen voor de biodiversiteit te
mitigeren dan wel de biodiversiteit significant te bevorderen.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 4.1.3: Zonnecollectoren
Projectomschrijving: gebruik van thermische zonne-energie door middel van
zonnecollectoren, eventueel in combinatie met een warmtepomp als bedoeld in
subcategorie 4.1.4.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie: 4.1.4 Warmteopwekkers
Projectomschrijving:
-
1. Aanschaf en installatie van een elektrisch gedreven warmtepomp, bestemd
voor het verwarmen van bedrijfsgebouwen of het (collectief) verwarmen van
woningen, die voldoet aan de specificaties uit Tabel 2.
Tabel 2
type
|
seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming SCOP bij
stookseizoen
‘A’ = gemiddeld, gemeten conform NEN-EN 14825:2018
|
Warmtepomp
|
|
Brine/water
|
≥ 4,5 (ηs,h ≥ 310%)
|
Directe uitwisseling in de bodemwarmtewisselaar
|
≥ 5,0 (ηs,h ≥ 344%)
|
Water/water
|
≥ 5,0 (ηs,h ≥ 344%)
|
Brine/lucht
|
≥ 3,0 (ηs,h ≥ 207%)
|
Water/lucht
|
≥4,5 (ηs,h ≥ 310%)
|
type
|
seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming SCOP voor de
buitenunit, bij nominaal thermisch vermogen en een stookseizoen
‘A’ = gemiddeld, gemeten conform NEN-EN 14825:2018
|
Warmtepomp luchtgerelateerd
|
|
Lucht/water
|
≥ 4,3 (ηs,h ≥ 297%)
|
lucht/water en lucht (gecombineerd)
|
≥ 4,3 (ηs,h ≥ 297%)
|
Lucht/lucht met een nominaal thermisch verwarmingsvermogen van ≤12kW
|
≥ 4,4 (ηs,h ≥ 303%)
|
lucht/lucht met een nominaal thermisch vermogen >12 kW
|
≥ 4,0 (ηs,h ≥ 276%)
|
lucht/water met directe uitwisseling in de luchtwarmtewisselaar
|
≥ 3,3 (ηs,h ≥ 228%)
|
Projectvermogen:
Binnen het project vallen, voor zover van toepassing, de kosten voor
bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (ijs)buffer, restwarmte-opslagvat en
een aansluiting op het verwarmingsnet.
Een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven voor projecten
binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan € 15.000.000 per
onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 4.1.5: Waterkracht
Projectomschrijving: opwekken van elektrische energie uit water of
waterkracht, mits de waterkrachtinstallatie voldoet aan Richtlijn 2000/60/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van
een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Pb EG
2000, L 327) en voor zover het project is voorzien van maatregelen ter
bescherming van de biodiversiteit, en met uitzondering van het opwekken van
energie met behulp van stoomturbines.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven
voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan
€ 15.000.000 per onderneming per project.
Subcategorie 4.1.6: Aardwarmte
Projectomschrijving: winnen van aardwarmte.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven
voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan
€ 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 4.1.7: Geavanceerde duurzame brandstoffenproductie
Projectomschrijving: de productie van:
-
a. biobrandstoffen uit reststoffen als bedoeld in Annex IX, deel A van de
Richtlijn hernieuwbare energie vervoer;
-
b. hernieuwbare brandstoffen van niet biogene oorsprong die voldoen aan de
duurzaamheidseisen van die richtlijn en eventueel aanvullende eisen van het
nationale Integrale Duurzaamheidskader Biogrondstoffen.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven
voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan
€ 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 4.1.8: Biogasopwaardeerinstallatie
Project omschrijving: realiseren van een biogasopwaardeerinstallatie,
bestemd voor het produceren van gas van aardgasnetkwaliteit, waarbij
uitsluitend uit biomassa of uit mest verkregen gassen als energie-input dienen,
met uitzondering van installaties die worden gebruikt voor de productie van
biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen of waarvoor een leverings- of
bijmengverplichting geldt.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven
voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt dan
€ 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Subcategorie 4.1.9: Innovatieve energieopwekking
Projectomschrijving:
-
1. Energieopwekkingstechnieken die niet of zeer gering gangbaar zijn,
waarbij:
-
a. het project duidelijke milieuwinst biedt;
-
b. het project is gesitueerd op een plek waar geen andere energieopwekking
mogelijk is;
-
c. het project een aantoonbare grote meerwaarde heeft met betrekking tot
milieuwinst of energieopwekking ten opzichte van andere projecten.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven indien het project niet voldoet
aan de voorwaarden uit artikel 41 van de Algemene
groepsvrijstellingsverordening.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 4.2: Opslag en distributie van duurzame energie
Subcategorie 4.2.1: Opslag duurzame energie
Projectomschrijving:
-
1. Grootschalige opslag of conversie naar andere energiedragers of producten
van duurzaam opgewekte energie en elektriciteit door:
-
a. accu voor opslag van duurzaam opgewekte elektriciteit;
-
b. langdurige opslag van duurzaam geproduceerde warmte met een temperatuur van
ten minste 40 graden Celsius;
-
c. stationaire opslag van overtollige elektrische energie door het automatisch
in- of uitschakelen afhankelijk van een elektrische deelmarkt;
-
d. conversie van overtollige duurzaam opgewekte elektriciteit naar waterstof,
niet ten behoeve van productiefaciliteit van grondstoffen (power to gas);
-
e. conversie van overtollige duurzaam opgewekte elektriciteit naar warmte met
een elektrisch vermogen groter of gelijk aan 100 kWe;
-
f. het opslaan van warmte of koude in de bodem met grondwater als opslagmedium
voor het koelen of verwarmen van bedrijfsgebouwen of processen of het
collectief koelen of verwarmen van woningen.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 4.2.2: Warmte -en koude distributie
Projectomschrijving:
-
1. Aanleggen van warmtedistributienetten en het bouwen van bijstookketels en
warmtebuffers, ten behoeve van warmtebenutting, waarbij de warmte voor
tenminste 80% afkomstig is van één of een combinatie van de volgende
bronnen:
-
a. warmte-kracht-koppeling gevoed door biomassa of groen gas;
-
b. hernieuwbare energiebronnen;
-
c. restwarmte uit processen;
-
d. power to heat.
-
2. Aanleggen van koudedistributienetten waarbij de koude voor tenminste 80%
afkomstig is van één of een combinatie van warmte uit een van de volgende
bronnen:
-
a. hernieuwbare energiebronnen;
-
b. restwarmte uit processen;
-
c. oppervlakte water;
-
d. warmte- koudeopslag (WKO).
-
3. De aansluiting op het verwarmingsnet en het verwarmingsnet zelf komen niet
in aanmerking voor een groenverklaring.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten als bedoeld in deze subcategorie indien de steun meer
bedraagt dan € 20.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 4.3: Efficiënt gebruiken van energie
Subcategorie 4.3.1: Procesintensificatie
Projectomschrijving:
-
1. Aanschaffen en in gebruik nemen van innovatieve apparatuur,
procestechnieken en proces ontwikkelingsmethoden die, in vergelijking tot
conventionele processen, resulteren in substantiële energiebesparing in de
industrie.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 4.3.2: Koelen en vriezen
Projectomschrijving:
-
1. Energiezuinig koelen of vriezen van ruimten of processen tot maximaal +
16°C, bestaande uit een subkritische koel-of vriesinstallatie op basis van een
halogeenvrij koudemiddel, met:
-
a. ten minste één frequentiegeregelde of elektronisch toerengeregelde
compressor;
-
b. een luchtgekoelde, watergekoelde of verdampingscondensor, ontworpen op
maximaal 10 K temperatuurverschil tussen condensatietemperatuur en
omgevingstemperatuur, met een specifiek opgenomen vermogen van de condensor van
maximaal 21 W per kW condensorvermogen;
-
c. een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13°C
buitenluchttemperatuur;
-
d. een elektronische expansieregeling (bij een direct expansiesysteem);
-
e. verdamper, exclusief koeltunnel;
-
f. (eventueel) adiabatische voorkoelblokken (pads) bij een luchtgekoelde
condensor;
-
g. (eventueel) het koudenet met CO2 als koudedrager.
-
2. Energiezuinig koelen of vriezen van ruimten of processen tot maximaal +
16°C, bestaande uit een koel- of vriesinstallatie met uitsluitend
CO2 als koudemiddel, met:
-
a. ten minste één frequentiegeregelde of elektronisch toerengeregelde
compressor;
-
b. een lucht- of watergekoelde gaskoeler, ontworpen op maximaal 2 K
temperatuurverschil tussen gaskoeleruittredetemperatuur en omgevingstemperatuur
bij een persdruk van 84 bar(a), met een specifiek opgenomen vermogen van de
gaskoeler van maximaal 14 W per kW gaskoelervermogen;
-
c. een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13°C
buitenluchttemperatuur;
-
d. een elektronische expansieregeling;
-
e. verdamper, exclusief koel- en/of vriestunnel en koel- en/of
vriescellen;
-
f. (eventueel) adiabatische voorkoelblokken (pads) bij een luchtgekoelde
gaskoeler;
-
g. (eventueel) de aangesloten koel- en/of vriesmeubelen.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
subcategorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Subcategorie 4.3.3: Nuttig gebruik van restenergie
Projectomschrijving: uitkoppelen bij de bron en het transporteren van
afvalwarmte en – koude voor het verwarmen van gebouwen of processen.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Projectcategorie 5: Duurzaam bouwen
Categorie 5.1: Nieuwbouw woningen
Projectomschrijving:
-
1. Realiseren van nieuw te bouwen woningen, waarbij, indien hout wordt
toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout,
waarvan:
-
a. het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2
gebruiksoppervlak per jaar niet hoger is dan 0;
-
b. in geval van woongebouwen, het primair fossiel energiegebruik in kWh per
m2 gebruiksoppervlak per jaar niet hoger is dan 50% van het vereiste
dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012, waarbij met ingang van 1-1-2024
geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2
gebruiksoppervlak per jaar niet hoger is dan 30% van het vereiste dat geldt op
grond van het Bouwbesluit 2012; of
-
c. de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) niet hoger is dan 60% van het vereiste
dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in
categorie 5.1, eerste lid, onderdeel c, waarvoor reeds voor de inwerkingtreding
van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en
waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een
groenverklaring wordt aangevraagd.
Projectvermogen: voor een project in deze categorie, genoemd in onderdeel a
en onderdeel c, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag van
€ 150.000 per woning. Een project in deze categorie, genoemd in onderdeel b,
komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag van € 75.000 per
woning.
Categorie 5.2: Herbestemming
Subcategorie 5.2.1: Herbestemming tot woningen
Projectomschrijving: door herbestemming van gebouwen zonder woonfunctie
realiseren van nieuwe woningen, waarbij, indien hout wordt toegepast,
uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarvan de
energielabelklasse na de herbestemming energielabelklasse A of beter is.
Projectvermogen: voor een groenverklaring komt in aanmerking een bedrag van
€ 1.250 per vierkante meter bruto vloeroppervlak van het gedeelte van een pand
met woonbestemming, tot een maximum van € 125.000 per gerealiseerde
woning.
Subcategorie 5.2.2: Herbestemming monumenten tot woningen
Projectomschrijving: door herbestemming van gebouwen zonder woonfunctie en
met de status van Rijks- of Gemeentemonument realiseren van nieuwe woningen,
waarbij, indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van
duurzaam geproduceerd hout en waarvan de energielabelklasse na herbestemming
energieklasse B of beter is.
Projectvermogen: voor een groenverklaring komt in aanmerking een bedrag van
€ 1.250 per vierkante meter bruto vloeroppervlak van het gedeelte van een pand
met woonbestemming, tot een maximum van € 125.000 per gerealiseerde
woning.
Categorie 5.3: Renovatie woningen door eigenaar-bewoner
Projectomschrijving: renoveren van bestaande woningen door de
eigenaar-bewoner, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik
wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarbij energiebesparende
maatregelen worden toegepast, die leiden tot een verbetering van de
energielabelklasse van de woning:
-
a. met ten minste twee energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;
-
b. met ten minste vier energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;
-
c. met ten minste vijf energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
de woningen na renovatie energielabelklasse A of beter is; of
-
d. tot energielabelklasse A++++.
Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de
volgende tabel van toepassing:
Bij een verbeteringsniveau van de energie-index zoals opgenomen onder
|
komt per woning een bedrag in aanmerking van maximaal
|
in het geval van een Rijks- of Gemeentemonument komt een bedrag in
aanmerking van maximaal
|
categorie 5.3, onderdeel a
|
€ 25.000
|
€ 45.000
|
categorie 5.3, onderdeel b
|
€ 50.000
|
€ 70.000
|
categorie 5.3, onderdeel c
|
€ 75.000
|
€ 100.000
|
categorie 5.3, onderdeel d
|
€ 100.000
|
€ 150.000
|
Categorie 5.4: Renovatie woningen door derden
Projectomschrijving: renoveren van bestaande woningen door anderen dan de
eigenaar-bewoner, waarbij indien hout wordt toegepast, uitsluitend gebruik
wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en waarbij energiebesparende
maatregelen worden toegepast, die leiden tot een verbetering van de
energielabelklasse van de woning:
-
a. met ten minste twee energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;
-
b. met ten minste vier energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
de woningen na renovatie energielabelklasse B of beter is;
-
c. met ten minste vijf energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
de woningen na renovatie energielabelklasse A of beter is; of
-
d. tot energielabelklasse A++++.
Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de
volgende tabel van toepassing:
Bij een verbeteringsniveau van de energie-index zoals opgenomen onder
|
komt per woning een bedrag in aanmerking van maximaal
|
in het geval van een Rijks- of Gemeentemonument komt een bedrag in
aanmerking van maximaal
|
categorie 5.4, onderdeel a
|
€ 25.000
|
€ 45.000
|
categorie 5.4, onderdeel b
|
€ 50.000
|
€ 70.000
|
categorie 5.4, onderdeel c
|
€ 75.000
|
€ 100.000
|
categorie 5.4, onderdeel d
|
€ 100.000
|
€ 150.000
|
Categorie 5.5: Nieuwbouw utiliteitsgebouwen
Projectomschrijving:
-
1. Realiseren van een nieuw te bouwen utiliteitsgebouw, waarbij indien hout
wordt toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd
hout en waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een energieprestatie-eis is opgenomen
en waarbij geldt dat:
-
a. het primair fossiel energiegebruik in kWh per m2
gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) niet hoger is dan nul;
-
b. bij utiliteitsbouw met een functie anders dan kantoor het primair fossiel
energiegebruik in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2)
niet hoger is dan 50% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit
2012;
-
c. met ingang van 1-1-2024 het primair fossiel energiegebruik in kWh per
m2 gebruiksoppervlak per jaar, bedoeld in onderdeel b, niet hoger is
dan 30% van het vereiste dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012;
-
d. in geval van kantoren groter dan 100 m2, de MilieuPrestatie
Gebouwen (MPG) niet hoger is dan 60% van het vereiste dat geldt op grond van
het Bouwbesluit 2012; of
-
e. het nieuw te bouwen utiliteitsgebouw voldoet aan:
-
1°. het niveau ‘Outstanding’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten
(BREEAM-NL Nieuwbouw 2020) van de Dutch Green Building Council, waarbij voor de
volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op
‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’,
-
2°. de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,5
voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en
Toekomstwaarde, of;
-
3°. het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (LEED
BD+C, versie 4.1) van de U.S. Green Building Council, dat blijkt uit een
uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum, door een LEED Accredited
Professional, opgesteld statusrapport met formulieren uit LEED-Online waaruit
blijkt hoe de volgende creditscores in het ontwerp zijn opgenomen: SS credit 1
(SA) en 2 (SD-PoRH) samen ten minste 2 punten, EA credit 2 (OEP) ten minste 10
punten, MR credit 2 (BPDO-EPD) tot en met 4 (PBT.SR-M) samen ten minste 4
punten.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in
Categorie 5.5, eerste lid, onderdeel d of onderdeel e, waarvoor reeds voor de
inwerkingtreding van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is
aangevangen en waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze
regeling een groenverklaring wordt aangevraagd.
Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de
volgende tabel van toepassing:
Als voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen onder
|
komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in aanmerking van
maximaal
|
in het geval van maatschappelijk vastgoed, komt per vierkante meter bruto
vloeroppervlak een bedrag in aanmerking een bedrag van maximaal
|
Categorie 5.5, onderdeel a
|
€ 1.000
|
€ 1.300
|
Categorie 5.5, onderdelen b en c
|
€ 600
|
€ 800
|
Categorie 5.5, onderdeel d
|
€ 1.000
|
€ 1.300
|
Categorie 5.5, onderdeel e
|
€ 1.500
|
€ 1.800
|
Categorie: 5.6 Renovatie utiliteitsgebouwen
Projectomschrijving:
-
1. Renoveren van bestaande utiliteitsgebouwen, waarbij indien hout wordt
toegepast, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van duurzaam geproduceerd hout en
waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een energieprestatie-eis is opgenomen en
waarbij de energielabelklasse na renovatie is verbeterd:
-
a. met ten minste twee energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
het gebouw na renovatie energielabelklasse A of beter is;
-
b. met ten minste vier energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
het gebouw na renovatie energielabelklasse A of beter is;
-
c. met ten minste zes energielabelklassen, waarbij de energielabelklasse van
het gebouw na renovatie energielabelklasse A of beter is;
-
d. tot energielabelklasse A+++++; of
-
e. het gerenoveerde utiliteitsgebouw voldoet aan:
-
1°. het niveau ‘Outstanding’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten
(BREEAM-NL-Nieuwbouw en Renovatie 2014) van de Dutch Green Building Council
wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde
score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45%
op ‘Materialen’;
-
2°. de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,5
voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en
Toekomstwaarde; of
-
3°. het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (LEED
BD+C, versie 4.1) van de U.S. Green Building Council wordt behaald, hetgeen
blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum, door een LEED
Accredited Professional, opgesteld statusrapport met formulieren uit
LEED-Online waaruit blijkt hoe de volgende creditscores in het ontwerp zijn
opgenomen: SS credit 1 (SA) en 2 (SD-PoRH) samen ten minste 2 punten, EA credit
2 (OEP) ten minste 10 punten, MR credit 2 (BPDO-EPD) tot en met 4 (PBT.SR-M)
samen ten minste 4 punten.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in
categorie 5.6, eerste lid, onderdeel e, waarvoor reeds voor de inwerkingtreding
van deze regeling met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en
waarvoor binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling een
groenverklaring wordt aangevraagd.
Projectvermogen: op een project als bedoeld in deze categorie is de
volgende tabel van toepassing:
Als voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen onder
|
komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in aanmerking van
maximaal
|
in het geval van een Rijks- of Gemeentemonument of maatschappelijk
vastgoed, komt per vierkante meter bruto vloeroppervlak een bedrag in
aanmerking een bedrag van maximaal
|
Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel a
|
€ 300
|
€ 450
|
Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel b
|
€ 450
|
€ 600
|
Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel c
|
€ 600
|
€ 750
|
Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel d
|
€ 750
|
€ 1.000
|
Categorie 5.6, eerste lid, onderdeel e
|
€ 750
|
€ 1.000
|
Categorie 5.7: Nieuwbouw gebouwen met industriefunctie
Projectvermogen: een project als bedoeld in deze categorie, komt voor een
groenverklaring in aanmerking een bedrag van ten hoogste € 600 per vierkante
meter bruto vloeroppervlak voor projecten die voldoen aan de eisen zoals
bedoeld in deze categorie.
Categorie 5.8: Renovatie gebouwen met industriefunctie
Projectvermogen: een project als bedoeld in deze categorie, komt voor een
groenverklaring in aanmerking maximaal € 450 per vierkante meter bruto
vloeroppervlak.
Projectcategorie 6: Duurzame mobiliteit
Categorie 6.1: Niet-railgebonden duurzame voertuigen
Projectomschrijving:
-
1. Aanschaf van niet-railgebonden duurzame voertuigen voor vervoer van
personen of goederen over de openbare weg of op bedrijfsterreinen in de open
lucht, met uitsluitend een elektrisch of brandstofcelaandrijvingssysteem,
waarbij de elektrische energie voor de aandrijving wordt geleverd door een
accupakket dat geen lood bevat of een brandstofcel.
-
2. De voertuigen, genoemd in het eerste lid, vallen onder categorie M of N van
verordening (EU) Nr. 2018/858, met uitzondering van personenauto’s, geschikt
voor personenvervoer van niet meer dan acht passagiers (voertuigcategorie
M1).
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 6.2: Duurzame binnenvaartschepen
Project omschrijving: aanschaf van duurzame binnenvaartschepen die voorzien
zijn van een dieselelektrisch, batterijelektrisch of brandstofcelsysteem voor
de voortstuwing, of uitsluitend varen op waterstof, (bio-)LNG of (bio-)CNG of
een combinatie van voornoemde technieken of brandstoffen, met dien verstande
dat bij gebruik van (bio-)LNG of (bio-)CNG als brandstof wordt aangetoond dat
de methaanslip niet hoger is dan 3 gram per kWh.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 6.3: Mobiele werktuigen
Projectomschrijving:
-
1. Aanschaf van mobiele werktuigen die bestemd zijn voor het verrichten van
werkzaamheden op land in de open lucht met uitsluitend een elektrisch of
brandstofcelaandrijfsysteem, zelfrijdend of door tenminste één persoon in, op
of naast het voertuig bestuurd, waarbij de elektrische energie voor de
aandrijving wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat of een
brandstofcel.
-
2. De mobiele werktuigen, genoemd in het eerste lid zijn geen hoogwerkers,
pallet-, reach- of heftrucks met een hefvermogen van minder dan 5 ton.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: wanneer het gaat om met de primaire landbouwproductie
verband houdende investeringen in materiële of immateriële activa op
landbouwbedrijven wordt een aanvraag in deze categorie niet afgegeven indien
het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 500.000 per onderneming per
investeringsproject.
Categorie 6.4: Laad- en tankinfrastructuur
Projectomschrijving:
-
1. Waterstofafleverstations voor voertuigen, vaartuigen of mobiele werktuigen,
bestemd voor het afleveren van waterstof als motorbrandstof voor uitsluitend
eigen voer- of vaartuigen.
-
2. Oplaadpunten voor elektrische voertuigen, vaartuigen of mobiele werktuigen,
bestemd voor het elektrisch laden en al dan niet ontladen van uitsluitend eigen
voer- of vaartuigen.
-
3. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 6.5: Voorzieningen voor elektrisch varen
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 6.6: Mobiele aggregaten
Projectomschrijving:
-
1. Aanschaf van mobiele aggregaten voor de stroomvoorziening op de bouwplaats
of bij evenementen, met uitsluitend een elektrisch of brandstofcelsysteem,
waarbij de elektrische energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood
bevat of brandstofcel.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: geen bijzonderheden
Categorie 6.7: Gekoeld transport
Projectomschrijving:
-
1. Cryogeen gekoeld vervoeren van goederen met een aanhanger, bakwagenopbouw,
bestelauto, oplegger of (zee)container, waarbij de goederen worden gekoeld door
een gesloten koelsysteem dat:
-
a. wordt aangedreven door een elektromotor met een loodvrij accupakket voor
opslag van energie, waarbij de accu wordt opgeladen vanuit het
elektriciteitsnet (plug-in); en
-
b. uitsluitend werkt op basis van een natuurlijk, halogeenvrij koudemiddel of
CO2.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: het projectvermogen is beperkt tot de kosten voor de
aanschaf van het koelsysteem.
Projectcategorie 7: Klimaatadaptatie
Categorie 7.1: Retentiegebied
Projectomschrijving: aanleg en inrichting of herinrichting van gebieden om
wateroverlast op regionaal of lokaal niveau te voorkomen mits de gebieden een
natuurcomponent kennen.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven
voor projecten binnen deze categorie indien de steun meer bedraagt dan
€ 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 7.2: Gebouw- en terreingebonden waterberging
Projectomschrijving:
-
1. Aanleg of inrichting van waterberging in stedelijk gebied waarmee ter
plekke gevallen regenwater wordt opgevangen in het gebouw of op het terrein bij
het gebouw, waarbij het opgevangen regenwater:
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven
voor projecten binnen deze categorie indien de steun meer bedraagt dan
€ 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 7.3: Innovatieve koeling van gebouwen
Projectomschrijving:
-
1. Innovatieve technieken voor de koeling van gebouwen gericht op:
-
a. het voorkomen van de noodzaak tot mechanische koeling van het gebouw;
-
b. het afvoeren van warmte uit het gebouw; of
-
c. het met een grotere energie efficiëntie koelen van het gebouw met
milieuvriendelijkere koelmiddelen dan gangbaar.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze categorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 7.4: Vegetatiedaken
Projectomschrijving: aanleg van vegetatiedaken of groene gevels in
stedelijk gebied, al dan niet in combinatie met voorzieningen ter bevordering
van de biodiversiteit.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
Categorie 7.5: Verhogen grondwater in veenweidegebieden
Projectomschrijving:
-
1. Verhogen van de grondwaterstand in veenweidegebieden door middel van:
-
a. aanleggen van waterinfiltratiesystemen;
-
b. aanpassen van delen van percelen en bijbehorend watersysteem door
greppelinfiltratie; of
-
c. inrichten van percelen en het bijbehorende watersysteem om deze geschikt te
maken voor natte teelten.
-
2. Een groenverklaring wordt niet afgegeven voor projecten als bedoeld in deze
categorie waarvoor reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling met de
uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen en waarvoor binnen zes maanden
na inwerkingtreding van deze regeling een groenverklaring wordt
aangevraagd.
Projectvermogen: een groenverklaring wordt in ieder geval niet afgegeven op
aanvragen voor projecten binnen deze subcategorie indien de steun meer bedraagt
dan € 15.000.000 per onderneming per investeringsproject.
TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
De uitdagingen op het gebied van duurzaamheid zijn groot. Zo heeft
Nederland als doel om in 2050 volledig circulair te zijn. Om beleidsdoelen te
realiseren rond duurzame economische ontwikkeling en de transitie naar een
klimaatneutrale en circulaire economie is het gewenst dat er technische en
economische innovaties worden gerealiseerd.
Het is niet vanzelfsprekend dat ondernemers kiezen voor duurzame
innovatieve investeringen. Dat komt omdat deze investeringen een ongunstig
risico-rendementsprofiel hebben ten opzichte van gangbare investeringen, onder
andere als gevolg van de relatief hoge investeringslasten en het lagere
verwachte rendement. Hoewel de aandacht voor duurzame financieringen bij banken
de afgelopen jaren is toegenomen, is het niet vanzelfsprekend dat banken deze
projecten met een ongunstig risico-rendementsprofiel zullen financieren. Omdat
sprake is van marktfalen zet de overheid instrumenten in om ondernemers toch te
laten kiezen voor de beleidsmatig gewenste investeringen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Aanleiding van de Regeling groenprojecten 2022 is de evaluatie Regeling
groenprojecten 2010–20171 en de kabinetsreactie hierop van 22 april 20202. Hierin kondigt het kabinet aan zich te zullen inzetten om de regeling
te actualiseren. Inzet hierbij is om projectcategorieën aan te scherpen
aansluitend bij beleidsprioriteiten en marktontwikkelingen op het gebied van
innovatie. Ook wordt beoogd om de financieringsruimte voor innovatieve duurzame
projecten met bovenwettelijke milieuwinst te vergroten, de regeling
toegankelijker te maken voor de financiering van circulaire projecten en de
regeling beheersbaar te houden.
Sinds de invoering van de regeling in 1994 zijn regelmatig aanpassingen
doorgevoerd. De regeling is opnieuw vastgesteld in 2016. Actualisatie van de
regeling is een uitgebreid proces omdat er zeer verschillende stakeholders bij
betrokken zijn en rekening moet worden gehouden met de wensen van alle
betrokken partijen bij de regeling. Voor alle projectcategorieën is bezien of
aanscherping gewenst is dan wel of nieuwe categorieën moesten worden
toegevoegd. Daarnaast moeten elementen als samenhang met andere instrumenten,
zoals de subsidie Stimulering duurzame energieproductie en
klimaattransitie3, in acht worden genomen en zijn de staatssteunregels van de Europese
Commissie van invloed op de mogelijkheden.
De regeling is uitsluitend bedoeld voor het bevorderen van financiering van
innovatieve projecten met bovenwettelijke positieve milieueffecten. Het idee
achter de regeling is dat de toepassing van de technologie of van de
handelwijze nieuw moet zijn, dan wel een lage marktpenetratie moet hebben.
Binnen deze acceleratiefase speelt de regeling een aanjaagfunctie voor
voorhoedeprojecten die in een latere fase aanscherping van normen mogelijk
kunnen maken, bijvoorbeeld door te laten zien dat toepassing van innovatieve
technieken in de praktijk daadwerkelijk mogelijk is.
Actualisatie van de regeling is regelmatig gewenst omdat zaken als de stand
der techniek en beleidsprioriteiten veranderen. Ook dienen nieuwe kansen zich
aan en worden incidenteel suggesties voor aanpassing voorgesteld. Omdat
reguliere projecten door ervaring, voorbeeldwerking en regelgeving een steeds
hoger rendement realiseren, betekent dit voor de regeling dat de eisen aan
projecten die in aanmerking komen voor de regeling ook steeds hoger moeten en
kunnen worden gesteld. De regeling is zo opgezet dat deze, door aanpassingen te
doen, kan blijven bijdragen aan de veranderende beleidsdoelstellingen.
Het toepassingsgebied van deze steunmaatregel zijn nieuwe en dus
risicovolle, thans nog niet gangbare technieken of werkwijzen, die een hoog
beschermingsniveau voor het milieu opleveren dat boven de wettelijke normen
ligt en waarvan de introductie van de toepassing op belemmeringen van
financieel-economische aard stuit.
Onder nieuwe en nog niet gangbare technieken of werkwijzen worden
technieken en werkwijzen begrepen die minder dan vijf tot tien procent
toepassing hebben en die dus verkeren tussen de fase van ontwikkeling en zeer
beperkte toepassing. Onder een hoog beschermingsniveau dat boven de wettelijke
normen ligt, wordt begrepen, een beschermingsniveau dat ligt boven dat van
alternatieven (als die beschikbaar zijn) en dat tevens ligt boven het
beschermingsniveau dat op grond van nationale en Europese wettelijke
verplichtingen bij een dergelijke activiteit gerealiseerd moet worden en dus
niet juridisch afdwingbaar zijn. Onder innovatieve technieken of werkwijzen,
waarbij voor de marktintroductie belemmeringen van financieel-economische aard
optreden, worden innovaties verstaan waarbij de belemmeringen bestaan uit hoge
investeringslasten, een laag rendement en een hoog risico. Daarom zijn
projecten waarbij die technieken of werkwijzen worden gebruikt onder
marktomstandigheden niet of moeizaam te financieren. Om te garanderen dat de
projecten innovatief zijn en verder gaan dan nationale en Europese wettelijke
verplichtingen, wordt de omschrijving van projecten waarin geïnvesteerd kan
worden regelmatig geactualiseerd.
Bij elke projectcategorie zijn specifieke criteria opgenomen waaraan een
project moet voldoen om in aanmerking te komen voor een groenverklaring.
Daarmee wordt geborgd dat de regeling beperkt is tot bovenwettelijke en nog
niet gangbare technieken met een hoog beschermingsniveau voor het milieu.
Voor een aantal categorieën zijn de eisen gekoppeld aan normen en criteria
die veranderen in de loop van de tijd, zoals regels uit het Bouwbesluit 2012,
Maatlat Duurzame Veehouderij stallen en Groen Label Kassen. Daarom zijn deze
categorieën steeds innovatief en is het marktaandeel laag. Een aantal
categorieën betreft milieuproblemen waarbij nog veel innovaties mogelijk en
noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld circulaire economie, duurzame mobiliteit en
duurzame landbouw. Bij een aantal categorieën is de techniek minder innovatief,
is het marktaandeel laag en de risico’s relatief hoog, zoals bij biologische
landbouw en aardwarmte.
De regeling richt zich op de financiers die innovatieve duurzame
investeringen mogelijk moeten maken. Specifiek zijn groenfondsen (bank of
beleggingsinstelling) bij de regeling betrokken om:
-
1) spaargeld (of beleggingen) aan te trekken voor groene projecten op de
vermogensmarkt (groene spaarders en beleggers), en
-
2) als financiers van groenprojecten voor ondernemers, bij de
financieringsbeslissing van innovatieve duurzame projecten.
De Rijksoverheid is betrokken om bijdragen aan beleidsdoelstellingen op het
gebied van duurzaamheid en innovatie te borgen en voorgestelde wijzigingen aan
te laten sluiten binnen de kaders van EU en nationale wet- en regelgeving. De
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, in opdracht van IenW belast met de
uitvoering van de regeling), is specifiek betrokken bij de inhoudelijke
toetsing van door groenfondsen aangevraagde groenverklaringen, vooral ten
aanzien van milieuwinst en innovatie.
De regeling is opgezet als marktinstrument waarbij groenfondsen innovatieve
duurzame investeringen mogelijk moeten maken, aansluitend bij het
kredietverleningsproces van die financiers en bijdragend aan beleidsdoelen van
de overheid. Voor de regeling wordt dan ook gebruik gemaakt van de expertise
van de financiële sector. Dit maakt de regeling tot een uniek en efficiënt
instrument.
Twee soortgelijke regelingen zijn van kracht voor het buitenland en voor
het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden.4
Monitoring en evaluatie
Aan de hand van afgegeven groenverklaringen monitort RVO per
projectcategorie voor welke volumes (aantal en projectvermogen) projecten een
groenverklaring krijgen. Daarbij wordt, waar mogelijk, ook de milieuwinst
gemonitord. Hiertoe zijn de maatstaven voor het meten van milieuwinst die sinds
2002 worden gebruikt geactualiseerd. Hiermee wordt beoogt de doelen beter aan
te laten sluiten bij de meest pregnante en urgente milieuproblemen in Nederland
en bij internationale beleidsafspraken, met een passende berekeningswijze van
de milieuwinst.
De regeling wordt elke vijf jaar uitgebreid geëvalueerd. In deze evaluatie
wordt onder andere de effectiviteit en doelmatigheid van de regeling
beoordeeld. Hierbij is van belang dat de regeling inhoudelijk actueel is en
begrotingstechnisch beheersbaar. Tegelijkertijd wordt gestreefd naar
duidelijkheid en eenvoud in de regeling en naar een bestendig karakter daarvan.
Dat projecten een langere doorlooptijd hebben en banken verplichtingen aangaan
voor langere tijd – vaak tien jaar- speelt ook een rol. De regeling kent een
horizonbepaling van vijf jaar. De ontwikkeling van het projectvermogen wordt
jaarlijks met het Ministerie van Financiën en de banken gemonitord. Mocht
daartoe aanleiding zijn, bijvoorbeeld wanneer ontwikkelingen anders lopen dan
verwacht of ingeschat, kan op basis van deze monitoring besloten worden
categorieën en voorwaarden in de regeling tussentijds aan te passen.
3. Werking van de regeling
De faciliteiten voor spaarders en beleggers in groene beleggingen in de Wet
inkomstenbelasting 2001 bestaan uit een gemaximeerde vrijstelling in box III en
daarnaast een heffingskorting.
Het oogmerk van de Regeling groenprojecten 2022 is het ondersteunen van de
groene spaarzin van de burger, ten behoeve van projecten die op grond van deze
regeling kunnen worden aangemerkt als zogenaamde groenprojecten. Artikel 5.14
van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt wat groene beleggingen zijn. De
faciliteit vormt een stimulans om projecten tot ontwikkeling te brengen, die op
zichzelf beschouwd een positief rendement behalen, maar doordat dit rendement
lager ligt dan het marktrendement voor beleggers op dit moment niet interessant
zijn.
Groene instellingen
Slechts bepaalde financiële instellingen kunnen deelnemen aan de regeling.
Een bank of een beleggingsinstelling kan worden aangewezen als ‘groene
instelling’. In de eerste plaats zullen op grond van artikel 5.14, tweede lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001, het doel en de feitelijke werkzaamheden van
de instelling hoofdzakelijk (voor ten minste 70 procent van het ingelegde
vermogen) moeten bestaan in het deelnemen in projecten die in het belang zijn
van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos. Deze projecten
worden bijvoorbeeld gehouden door een exploitatiemaatschappij. De deelneming
van de groene instelling kan bestaan in het verstrekken van een lening aan of
het verwerven van aandelen in deze exploitatiemaatschappij. De door de Minister
van Financiën aan te wijzen instellingen moeten banken of
beleggingsinstellingen zijn, die voldoen aan de eisen die geformuleerd zijn in
artikel 5.14, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit betekent dat
ze dienen te voldoen aan regels van toezicht. De aangewezen instellingen moeten
hoofdzakelijk kredieten verstrekken ten behoeve van of hoofdzakelijk vermogen
beleggen in projecten waarvan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in
overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister
voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
schriftelijk heeft verklaard dat deze in het belang zijn van de bescherming van
het milieu, waaronder natuur en bos.
Groene projecten
De Regeling groenprojecten 2022 geeft enerzijds een algemene omschrijving
van projecten waarvoor per individueel geval een groenverklaring kan worden
afgegeven, waarmee voor belanghebbenden duidelijk wordt welke projecten in
beginsel voor een groenverklaring in aanmerking komen. In alle gevallen vindt
een individuele beoordeling plaats. De regeling stelt anderzijds nadere regels
aan de aanwijzing van projecten, die in het belang zijn van de bescherming van
het milieu, waaronder natuur en bos. Deze regels hebben onder meer betrekking
op het verkrijgen van een groenverklaring voor de in deze regeling genoemde
projecten.
De groenverklaring wordt op aanvraag afgegeven door de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën
en na overleg met de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voorts zijn regels opgenomen die
betrekking hebben op de intrekking van een verklaring, de afbakening van de
groenprojecten, de definiëring van het projectvermogen en enkele
administratieve procedures. Kort samengevat zal de procedure inzake het
erkennen van groene projecten als volgt verlopen. De bank of
beleggingsinstelling zal, afhankelijk van de aard van het project, bij de RVO
een verklaring moeten aanvragen waarin wordt vastgelegd dat het desbetreffende
project in het belang is van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en
bos. Er wordt binnen acht weken na indiening een besluit genomen op de
aanvraag. In dit besluit wordt vastgelegd of een project voor een verklaring in
aanmerking komt en indien dat het geval is, welke nadere voorschriften in deze
verklaring zullen worden opgenomen. Indien op enig moment blijkt dat een
project niet (langer) voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in de
verklaring, kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het besluit nemen
om de verklaring in te trekken. Op dit besluit zijn de regels in de Algemene
wet bestuursrecht van toepassing.
Indien de instelling de aangevraagde groenverklaring verkrijgt, kan het
bedrag dat als lening ten behoeve van het desbetreffende project wordt
verstrekt, of kunnen de aandelen die zijn verworven in de
exploitatiemaatschappij die belegt in het desbetreffende project, onder de
werkingssfeer van artikel 5.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vallen.
Als de instelling die de verklaring heeft aangevraagd het niet eens is met
het besluit van de Minister, kan zij daartegen bezwaar maken conform de in de
Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure. Dit betekent dat een bezwaar
binnen zes weken bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat moet worden
ingediend, en dat – indien de instelling het niet eens is met de uitspraak op
het bezwaarschrift – een eventueel beroep binnen zes weken na de uitspraak op
het bezwaarschrift moet worden aangetekend bij de rechtbank binnen het
rechtsgebied waarin de instelling haar vestigingsplaats heeft binnen
Nederland.
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1, de definitiebepaling,
wordt de totstandkoming van het projectvermogen uitgelegd. Belangrijk is dat
het projectvermogen jaarlijks zal verminderen aangezien er wordt afgeschreven
op de investering en het kapitaalbeslag daardoor daalt. Gedurende de looptijd
van de verklaring zal dus afgelost moeten worden op de lening. Ook als er
onderdelen deel uit maken van een verklaring waarop normaal niet wordt
afgeschreven (met name grond), dient er op de gehele lening te worden afgelost.
Aflossingsvrije groenfinanciering is derhalve niet toegestaan. Echter, in het
geval een eigen woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire lening
met langere looptijd dan de verklaring, mag de lening aan het eind van de
looptijd worden afgelost, mits de lening nooit meer bedraagt dan het resterende
projectvermogen.
4. Verhouding tot hoger recht, Europees rechtelijke aspecten
Het voordeel dat op basis van deze regeling kan worden verkregen, is in
veel gevallen aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In de voorliggende
Regeling groenprojecten 2022 is een integrale herziening doorgevoerd, waardoor
de regeling weer volledig actueel is, aansluit bij de beleidsprioriteiten en
verenigbaar is met de Europese staatssteunregels.
Omdat op deze regeling de Algemene Groepsvrijstellingsverordening5, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening6 en de Vrijstellingsverordening staatssteun en visserij7 van toepassing zijn, is er sprake van geoorloofde staatssteun.
Steunregelingen zijn verenigbaar met de interne markt, in de zin van artikel
107, tweede en derde lid, van het VWEU en zijn vrijgesteld van een
aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU mits die steun
voldoet aan alle voorschriften zoals gesteld in hoofdstuk I van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening of
wel de Vrijstellingsverordening staatssteun en visserij en aan de in hoofdstuk
III van deze verordeningen vastgestelde voorschriften. Met een kennisgeving op
basis van artikel 11 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, artikel 9
van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en artikel 11 van de Visserij
Groepsvrijstellingsverordening is de Europese Commissie op de hoogte gesteld
van deze regeling.
In de Regeling groenprojecten 2022 zijn vereisten opgenomen om te voldoen
aan hetgeen is bepaald in hoofdstuk I van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening, hoofdstuk I van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening en hoofdstuk I van de Visserij
Groepsvrijstellingsverordening. De steun voor ondernemingen die actief zijn in
de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet
van landbouwproducten zal, gelet op de vereisten in de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening, worden beperkt tot kleine, middelgrote en
micro-ondernemingen (kmo’s). In een beperkt aantal gevallen zijn bedrijven die
actief zijn in de primaire landbouwproductie uitgesloten.
De Regeling Groenprojecten 2022 beperkt het verlenen van steun aan
ondernemingen in moeilijkheden en ondernemingen waartegen er een bevel tot
terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie,
waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verleend.
Tevens is er een bepaling in de regeling opgenomen om cumulatie van staatssteun
te voorkomen. Zo wordt de berekening van de maximale steunbedragen bij de
beoordeling van projecten gecorrigeerd indien hetzelfde project ook steun
ontvangt op basis van andere regelingen. Bij de Regeling groenprojecten 2022
gebeurt dat bij afgifte van een groenverklaring. Bovengenoemde bepalingen
worden in het artikelsgewijze deel onder artikel 5 nader toegelicht.
Voor inwerkingtreding van de Regeling groenprojecten 2022 is voor elke
projectcategorie geverifieerd dat de steun via de onderhavige steunmaatregel
(en eventueel andere cumulerende regelingen) niet boven de maximaal toegestane
steunintensiteiten van de toepasselijke Europese staatssteunregels uitkomt. De
regeling maximeert voor een aantal projectcategorieën de hoogte van het
projectvermogen per categorie dat voor financiering in aanmerking kan komen. Om
aan de transparantieverplichtingen uit de groepsvrijstellingsverordeningen te
voldoen is in artikel 8 van de Regeling groenprojecten 2022 voorzien.
Tevens wordt geborgd dat aan de voorschriften van de toepasselijke
bepalingen uit hoofdstuk III van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening,
Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en de Visserij
Groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan.
Voor zover er bij de projectcategorieën sprake is van staatssteun wordt in
het kader van deze regeling veelal gebruik gemaakt van artikel 36, tweede lid,
onderdelen a en b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Daarin is
vastgelegd dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt indien
het een begunstigde in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende
niveau van milieubescherming te verhogen, door verder te gaan dan de geldende
Unienormen, of bij ontstentenis van Unienormen, het uit zijn activiteiten
voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.
Indien één van de andere bepalingen uit de Vrijstellingsverordeningen van
toepassing is op een projectcategorie, is dit opgenomen in de toelichting bij
de projectcategorie. Voor zover niet al geborgd door de beperking van het
grootste deel van de regeling tot de investeringen in vaste activa, zijn in
voorkomende gevallen bepaalde investeringen uitgesloten.
Indien projecten niet voldoen aan de toepasselijke voorschriften gesteld in
de Algemene groepsvrijstellingsverordening dan wel de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening of de Visserij Groepsvrijstellingsverordening,
wordt, gelet op artikel 5, eerste lid, onderdeel d, geen groenverklaring
afgegeven.
Aanvragen voor een groenverklaring die zijn ingediend binnen zes maanden na
inwerkingtreding van deze regeling en die nieuw zijn ten opzichte van de
Regeling groenprojecten 2016 en waarvoor de werkzaamheden al zijn aangevangen
voor de inwerkingtredingsdatum van deze regeling worden geweigerd. Met deze
bepaling wordt het stimulerend effect van deze regeling gewaarborgd en
invulling gegeven aan artikel 6, vierde lid, onderdeel b, van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening.
5. Gevolgen, financieel, regeldruk, administratieve lasten en
consultatie
Gevolgen
Met de Regeling groenprojecten 2022 wordt beoogt de financiële sector te
stimuleren om innovatieve duurzame projecten, aansluitend bij
beleidsdoelstellingen, te financieren. Daarbij wordt beoogd de betrokkenheid
van burgers bij dergelijke projecten te vergroten door middelen beschikbaar te
stellen voor de financiering van deze projecten.
De regeling verruimt mogelijkheden voor financiering van innovatieve
projecten, met de toevoeging van circa 28 nieuwe (sub)categorieën op een totaal
van circa 90 (sub)categorieën. Daarbij brengt dit voorstel een duidelijker
thematische focus aan binnen de regeling, met een bundeling van 11 naar 7
hoofdcategorieën. De hoofdthema’s zijn: natuur, duurzame landbouw, circulaire
economie, duurzame energie, duurzaam bouwen, duurzame mobiliteit en
klimaatadaptatie. Hiermee worden mogelijkheden verruimd, met name voor
projecten op het gebied van de circulaire economie, verduurzaming van de
landbouw en duurzame mobiliteit. Hiermee komt de regeling meer in balans, wat
bijdraagt aan de doelmatigheid van de regeling. Aansluitend bij de
verduurzamingsambities blijven de categorieën duurzame energie en duurzaam
bouwen naar verwachting de grootste wat betreft aanvragen en
projectvermogen.
Regeldruk
Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en
bedrijven.
Naar aanleiding van de beleidsevaluatie Regeling groenprojecten die op
22 april 2020 met de Kamer is gedeeld is onderzocht op welke wijze de
administratieve lasten van de regeling kunnen worden verminderd. Aanbevolen
werd te onderzoeken of verlaging van de administratieve lasten mogelijk is door
bijvoorbeeld verdere digitalisering van het aanvraagproces en vervanging van de
bankvergunning door een alternatieve controle. Op basis van deze aanbevelingen
is in 2021 het aanvraagproces van groenverklaringen voor banken onder de
lopende regeling verder gedigitaliseerd en vereenvoudigd. Dit gedigitaliseerd
en vereenvoudigd aanvraagproces zal ook voor onderhavige gewijzigde regeling
van toepassing blijven. De implicaties van een wijziging van de
bankenvergunning moet nog verder worden onderzocht en staat los van de
wijziging van de regeling.
Door het Adviescollege toetsing regeldruk is advies over de regeling
uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies is in deze toelichting extra
aandacht bestaand aan de onderwerpen ‘administratieve lasten’ en
‘uitvoering’.
Administratieve lasten
Op grond van artikel 3 kan een groenverklaring worden aangevraagd door en
worden afgegeven aan een groenfonds, die voornemens is in belangrijke mate bij
te dragen aan het verstrekken van kredieten ten behoeve van het project dan wel
het direct of indirect beleggen van vermogen in het project. Bij het indienen
van een aanvraag maken de bank en beleggingsinstelling gebruik van een
aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld. Daarbij wordt waar mogelijk
gebruik gemaakt van gegevens die de ondernemer al beschikbaar heeft in verband
met bijvoorbeeld de financiering of de vergunningsverlening. Daarbij zijn
gebruikers van de regeling betrokken bij het opstellen van nieuwe categorieën.
De administratieve lasten van het indienen van een aanvraag worden op die
manier zo klein mogelijk gehouden. De regeling brengt geen verzwaring of
verhoging van de administratieve lasten verbonden aan de indiening van
aanvragen met zich mee.
Uitvoering
RVO voert de regeling in opdracht van de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat uit. De banken en beleggingsinstellingen zijn de aanvrager van
groenverklaringen. Zij dienen aanvragen in voor projecten die financierbaar
zijn en waarvan zij verwachten dat die in aanmerking komen voor een
groenverklaring. Daarmee zijn zij tevens een belangrijke partner in de
uitvoering. Zowel RVO als de banken en beleggingsinstellingen zijn nauw
betrokken geweest bij de actualisatie van de regeling. Hoewel bij het opstellen
van de regeling de inhoud voorop stond, is steeds getracht om de uitvoering,
met inachtneming van de wet- en regelgeving, zo efficiënt mogelijk te houden.
Uitvoeringsaspecten zijn daarmee voortdurend in beeld geweest. De aard van de
regeling – het bevorderen van financiering van duurzame, innovatieve projecten
met bovenwettelijke milieuwinst – maakt het echter onvermijdelijk dat de
toetsing van projecten in veel gevallen maatwerk is.
Financiële gevolgen
De regeling is een open-einde regeling. Dit wil zeggen dat de regeling niet
automatisch wordt gestopt als er meer aanvragen komen dan verwacht. Periodieke
bijstelling zorgt dat de regeling begrotingstechnisch beheersbaar blijft. Het
sturingsmechanisme voor deze budgettaire beheersing is de ex-ante budgetraming
van de verwachte ontwikkeling van uitstaande projectvermogen waarbij vijf jaar
vooruit wordt gekeken. Het budgettaire kader is bepaald op basis van het
maximaal uitstaande projectvermogen van banken. Voor de beheersbaarheid van de
regeling, kan in uitzonderlijke gevallen en met toestemming van de minister een
groenverklaring worden verleend boven het gestelde maximum per aanvraag.
Consultatie
De regelingstekst is van 5 oktober tot en met 2 november 2021 in
internetconsultatie gebracht. Er zijn 33 reacties ontvangen. Naast tevredenheid
over de uitbreiding van projectcategorieën, is met name gereageerd op de
categorieën duurzaam bouwen en duurzame energie. De aanbevelingen die zijn
ontvangen hebben geleid tot technische wijzigingen in vier subcategorieën.
Tevens zijn een aantal verschrijvingen aangepast.
In de categorie 4.1.1. is de voorwaarde beperking overlast
obstakelverlichting verwijderd aangezien deze in 2022 verplicht wordt en
daarmee niet meer bovenwettelijk zal zijn. In subcategorie 4.1.2. is de
innamegarantie van PV panelen door de producent aan het einde van de levensduur
komen te vervallen aangezien dit al wordt ondervangen door onderdeel 1b bij
deze subcategorie, namelijk de voorwaarde dat de importeur geregistreerd is in
het Nationaal (W)EEE Register. Daarnaast is de term energie-index uit artikel 1
verwijderd evenals de bijlage bij subcategorie 5.5 en tabel 4 bij subcategorie
5.6 waarvan de inhoud al gedeeltelijk in lid 1 staat en overige delen geen
meerwaarde hadden of al gebruikelijk waren.
Overige verzoeken tot aanpassing sloten onvoldoende aan bij de doelstelling
van de regeling, namelijk dat uitsluitend de financiering wordt gestimuleerd
van duurzame innovatieve projecten met bovenwettelijke positieve milieuwinst.
In andere gevallen waren deze niet realiseerbaar binnen de gestelde financiële
kaders. Daarnaast zijn enkele technische voorstellen niet overgenomen, zoals
bij duurzaam bouwen, duurzame energie en circulaire economie omdat deze
beperkingen met zich meebrengen waardoor deze onvoldoende meerwaarde
opleverden.
Notificatie
In deze regeling is sprake van technische specificaties, die vergezeld gaan
van fiscale maatregelen die van invloed zijn op het gebruik van producten
projecten doordat zij naleving van technische specificaties aanmoedigen. De
regeling valt dan ook onder de omschrijving van artikel 1, eerste lid,
onderdeel f, tweede alinea, punt iii, van Richtlijn 2015/1535/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een
informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels
betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015,
L 241). Om te voldoen aan artikel 5, eerste lid, van de genoemde richtlijn, is
de ontwerpregeling op 4 april 2022 (notificatienummer 2022/0185/NL) gemeld aan
de Europese Commissie. Uit artikel 7, vierde lid, van de genoemde richtlijn
vloeit voort dat deze regeling na notificatie zonder uitstel in werking kan
treden.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 juni 2022.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 – Definitiebepaling
bestaand project
Het begrip bestaand project is opgenomen omdat in beginsel alleen ‘nieuwe’
projecten in aanmerking komen. Voor de meeste projectcategorieën kan aan de
hand van de start van de werkzaamheden worden bepaald of een project nieuw of
bestaand is. Over het algemeen wordt een project geacht reeds te bestaan indien
meer dan zes maanden voor de datum waarop de aanvraag voor een groenverklaring
is ingediend, is begonnen met de werkzaamheden. Projecten die niet langer nieuw
zijn, en dus ook zonder stimulering vanuit de regeling op dat moment tot stand
zouden zijn gekomen worden op grond van deze regeling niet gestimuleerd. Met de
termijn van zes maanden wordt het risico op ‘freeriders’ laag gehouden.
Voor de projecten genoemd in Categorie 1 Natuur, is er niet altijd sprake
van werkzaamheden. Deze projecten moeten worden aangewezen door een bevoegde
instantie. Uitsluitend nieuw projecten komen in aanmerking voor een
groenverklaring. Voor vaststelling of er sprake is van een bestaand project is
de datum van belang waarop het project de aanwijzing kreeg zoals aangegeven in
categorie 1. De aanwijzing wordt bijvoorbeeld verkregen door het besluit tot
opstellen van een subsidieregeling en subsidieverordening en niet door de
uitbetaling van de subsidie. Projecten waarbij de aanwijzing gerelateerd is aan
het afsluiten van een overeenkomst of het verkrijgen van een subsidie, en
waarbij de overeenkomst werd afgesloten of de subsidie werd toegekend vóór de
genoemde periode van zes maanden worden aangemerkt als een bestaand
project.
Renovatieprojecten (als bedoeld in Categorie: 5.3) van woningen door een
eigenaar-bewoner vormen een uitzondering op de regel. In deze gevallen moet een
aanvraag zijn ingediend binnen acht maanden nadat de hypotheekakte werd
gepasseerd dan wel de leenovereenkomst werd gesloten.
biomassa
Voor de definitie van biomassa wordt verwezen naar definitie die hiervoor
gebruikt wordt in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
bruto-subsidie-equivalent
Ook voor de definitie van bruto-subsidie-equivalent wordt aangehaakt bij de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening. De bruto-subsidie-equivalent betreft
het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de
begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere
heffingen.
duurzaam geproduceerd hout
Er bestaan veel verschillende certificaten voor hout, onder andere op het
terrein van duurzaamheid. Afhankelijk van het certificaat wordt duurzaamheid op
een andere manier ingevuld. Voor toepassing van de Regeling groenprojecten 2022
is duurzaam geproduceerd hout, hout dat voldoet aan de inkoopcriteria voor
duurzaam hout die in juni 2008 zijn vastgesteld door de Nederlandse regering,
de zogenaamde Dutch Procurement Criteria for Timber, ofwel de TPAC-criteria.
Deze criteria bevatten principes en vereisten voor duurzaam bosbeheer, de
handelsketen en het ontwikkelen, toepassen en beheren van certificatiesystemen.
Een onafhankelijke commissie TPAC (Timber Procurement Assessment Committee)
beoordeelt of bestaande certificaten aan deze criteria voldoen. TPAC toetst nog
andere certificaten op de criteria, zodat de lijst met certificaten in de
toekomst nog kan worden uitgebreid. Het FSC- en PEFC-keurmerk zijn op dit
moment door de Nederlandse overheid geaccepteerd als bewijs voor duurzaam
geproduceerd hout. Onder het PEFC-keurmerk vallen verschillende keurmerken. Het
MTCS-keurmerk, dat onderdeel is van het PEFC-keurmerk heeft van de Nederlandse
regering een voorlopige goedkeuring van twee jaar gekregen.8 Deze goedkeuring is op 2 juni 2014 ingegaan. Op
http://www.tpac.smk.nl/ is een actueel overzicht
beschikbaar omtrent welke certificaten reeds aan de Nederlandse eisen
voldoen.
eigenaar-bewoner
De definitie van eigenaar-bewoner is opgenomen omdat voor bepaalde
categorieën in de regeling andere aanvragers worden uitgesloten.
Groen Label Kas
De definitie van Groen Label Kas geeft aan dat er sprake moet zijn van een
bedrijfsmatige activiteit. Dit wil zeggen dat hobbykassen buiten de werking van
de regeling blijven. De tuinbouwkas moet in technische uitvoering
overeenstemmen met een Groen Label Kas die op grond van artikel 3.31 of artikel
3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister is
aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu.
In het certificatieschema Groen Label Kas, certificaat A zijn criteria en eisen
geformuleerd om te voldoen aan de eisen van de Regeling groenprojecten 2016.
Dit certificatieschema is in te zien op de website van Stichting Milieukeur
(www.smk.nl).
landbouwsector
Voor de definitie van landbouwsector wordt aangesloten bij de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening. Onder landbouwsector wordt in dit kader
verstaan: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie,
de verwerking en de afzet van landbouwproducten.
Maatlat Duurzame Veehouderij
De omschrijving van duurzame melkveehouderij beperkt de regeling tot het
houden van melkkoeien. Schapen, geiten en andere dieren die melk kunnen leveren
worden daarmee uitgesloten. Door middel van de verwijzing naar artikel 3.31 en
artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt verwezen
naar de omschrijving en technische uitvoering van de Duurzame Melkveestal die
is opgenomen op de Milieulijst bij de Aanwijzingsregeling willekeurige
afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009. De omschrijving
en technische uitvoering zijn vastgelegd in het certificatiesysteem van de
Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur – melkveestallen, certificaat
A.
Maatschappelijk vastgoed
Gaat om vastgoed voor scholen, kinderopvang, cultuur, sport, zorg, welzijn
en overige maatschappelijke dienstverlening, waaronder die van politie,
brandweer, gemeente en provincie. Vastgoed dat door privaat gefinancierde
partijen wordt gebruikt, denk aan kerken, particuliere scholen en
gemeenschapshuizen, is buiten beschouwing gelaten, evenals de kantoren die
gebruikt worden door de Rijksoverheid.
natuur- en landschappelijke waarden
Deze definitie is opgenomen vanwege de koppeling aan art. 53 AGVV en art.
29 LGVV waarin wordt bepaald dat steun alleen is toegestaan voor natuurlijk
erfgoed dat formeel is aangewezen.
project
Een project is gedefinieerd als een technisch, functioneel en in de tijd
samenhangend geheel van activa en werkzaamheden. Door deze definitie op te
nemen wordt enerzijds voorkomen dat op zichzelf losstaande activiteiten worden
samengevoegd om onder de regeling te kunnen vallen en wordt anderzijds
voorkomen dat projecten in delen worden opgeknipt om meer dan de bedoeling is
van de regeling gebruik te kunnen maken. De voorliggende regeling ziet slechts
op projecten die gelegen zijn in Nederland.
projectbeheerder
In de regeling is een definitie van projectbeheerder opgenomen, omdat aan
de projectbeheerder bepaalde verplichtingen zijn opgelegd in het kader van de
regeling. De projectbeheerder is degene voor wiens rekening en risico het
project wordt ontwikkeld en in stand wordt gehouden. Dit betreft degene die het
economisch eigendom heeft over het project. Bij erfpacht van een onroerende
zaak voor natuur en (biologische) landbouw kan een uitzondering van toepassing
zijn. In principe is de erfpachter de projectbeheerder, mits de erfpachter ten
minste enig risico van waardeverandering draagt. Pas als de erfpachter en de
eigenaar samen van mening zijn dat de inhoud van de erfpachtovereenkomst
zodanig is dat het economisch risico voor de eigenaar komt zal de eigenaar als
projectbeheerder worden aangewezen. Dit dient schriftelijk vastgelegd te worden
en ondertekend te zijn door beide partijen.
projectvermogen
Een definitie van projectvermogen is opgenomen om de omvang van het belegde
vermogen in groenprojecten af te bakenen. Hiermee wordt voorkomen dat kredieten
of beleggingen worden verstrekt voor projectonderdelen die als
milieuvriendelijk worden gepresenteerd, zonder dat in het geheel te zijn. De
definitie van projectvermogen volgens deze regeling kan afwijken van de
definitie van projectvermogen in andere regelingen.
Het projectvermogen in projecten die in het belang zijn van de bescherming
van het milieu, waaronder natuur en bos, betreft het vermogen dat nodig is om
het project te financieren. Dat wil zeggen het rechtstreeks voor het project
benodigde eigen en/of vreemd vermogen ter financiering van de vaste activa en
de werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen, voor zover dit vermogen
noodzakelijk is voor – en uitsluitend dienstbaar is aan de totstandbrenging van
het project. Het projectvermogen zal grotendeels bestaan uit
aanschaffingskosten van bedrijfsmiddelen. Indien bedrijfsmiddelen niet worden
verworven maar zelf worden geproduceerd, worden de voortbrengingskosten tot de
vaste activa, en dus tot het projectvermogen gerekend. De kosten van
werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen kunnen ook bij het projectvermogen
horen. Hiermee wordt voorkomen dat er een verschil ontstaat tussen het
projectvermogen bij projecten waarbij de ondernemer vaste activa koopt bij
leverancier A en deze door ondernemer B laat plaatsten, en projecten waarbij
één leverancier de vaste activa levert en de werkzaamheden om deze te plaatsen
in de aanschafprijs heeft verdisconteerd. Adviesdiensten worden niet beschouwd
als werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen en komen dus niet in
aanmerking voor een verklaring.
Het projectvermogen bestaat uit investeringen die noodzakelijk zijn voor –
en uitsluitend dienstbaar zijn aan – het project. Dit betekent dat de
investeringen direct bij moeten dragen aan het milieudoel. Zo is de aankoop van
grond voor nieuwe natuur een wezenlijk onderdeel van het project en het
natuurdoel: zonder grond geen natuur. Bij veel andere categorieën is het
project veel minder plaatsgebonden en draagt de aankoop van grond niet direct
bij aan het milieudoel. Dit geldt bijvoorbeeld voor bouwprojecten of
zonneparken. In die gevallen horen de kosten voor de grondaankoop niet bij het
projectvermogen.
Vanzelfsprekend kan het projectvermogen alleen bestaan uit de
investeringskosten van die delen van een project, die voldoen aan de vereisten
van de betreffende categorie. Een kassencomplex dat slechts voor een deel van
het complex aan de eisen van een Groen Label Kas voldoet, kan dus slechts voor
dat deel tot het projectvermogen worden gerekend.
Kosten die gemaakt worden in het kader van een project, maar niet
uitsluitend dienstbaar zijn aan dat project, horen ook niet bij het
projectvermogen. Een voorbeeld hiervan is het vervangen van een dakbedekking
bij het plaatsen van zonnepanelen op een bestaand dak. Het uitvoeren van
dakversterking waarvan uit een sterkteberekening blijkt dat die noodzakelijk is
om het zonnestroomsysteem te kunnen plaatsen, hoort weer wel bij het
projectvermogen. Die dakversterking is immers uitsluitend dienstbaar aan het
project.
Het projectvermogen mag nooit meer bedragen dan het totaal van de lasten
dat op de projecteigenaar drukt. Bij de bepaling van het projectvermogen dient
dan ook rekening te worden gehouden met projectgebonden subsidies. Indien
bijvoorbeeld een investeringssubsidie wordt verkregen, impliceert dit een
vermindering van het projectvermogen. Het betekent immers een vermindering van
het benodigde vermogen.
Bij de projecten die betrekking hebben op de ontwikkeling van nieuwe
natuur- of landschappelijke waarden, kan nog van belang zijn dat er van
overheidswege een vergoeding wordt verkregen voor de waardedaling van de
gronden. Uit de definitie van het begrip projectvermogen in de onderhavige
regeling volgt dat bij de vaststelling van het projectvermogen een eventuele
subsidie in mindering moet worden gebracht. Deze subsidie dient in mindering te
worden gebracht op het moment van uitbetaling van deze subsidie. Indien de
bijdrage over een langere periode jaarlijks wordt uitbetaald zal het eventuele
projectvermogen ook jaarlijks dalen. Bij projecten in de projectcategorie 1.
Natuur kunnen alle werkelijke kosten voor het realiseren van het project worden
opgevoerd, zoals aanschafkosten grond, inrichting van het terrein en
beplanting. De grondkosten van de betreffende projecten zijn slechts relevant
indien daadwerkelijke aankoop van gronden plaatsvindt en de grond een
permanente natuurbestemming krijgt. Opstallen vallen nooit onder het
projectvermogen aangezien ze voor deze regeling geacht worden niet bij te
dragen aan de natuur- of landschapsontwikkeling.
Bij verbeteringen van een project kan alleen het vermogen dat nodig is voor
de financiering van de verbeteringskosten die moeten worden gemaakt als
projectvermogen worden aangemerkt. De waarde van de zaken waarin of waaraan de
verbetering plaatsvindt, zoals de waarde van de grond in zijn oorspronkelijke
staat, dient derhalve voor de berekening van het projectvermogen buiten
beschouwing te worden gelaten. In aanvulling op het bovenstaande kan ook grond
die reeds in eigendom is deels in aanmerking komen voor het projectvermogen. In
dat geval wordt de waardedaling van de grond tot het projectvermogen gerekend,
voor zover deze het gevolg is van de bestemmingswijziging van de grond.
recycling
Recycling heeft in het kader van de Regeling groenprojecten 2022 een meer
specifieke betekenis dan in het normale spraakgebruik. Hiervoor wordt
aangesloten bij de definitie die wordt gebruikt in de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening. In dit kader betreft recycling elke nuttige
toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten,
materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel.
Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet
energieterugwinning, noch het opwerken tot materialen die bestemd zijn om te
worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
utiliteitsgebouw
Een omschrijving van utiliteitsgebouw is opgenomen, omdat een deel van de
regeling beperkt is tot die gebouwen waarvoor een energieprestatie eis van
kracht is vanuit het Bouwbesluit 2012.
verbeterproject
De nadruk op nieuwe projecten betekent niet dat reeds bestaande projecten
volledig zijn uitgesloten van de regeling. Een verbetering van een bestaand
gebied of goed kan ook als ‘groenproject’ worden aangemerkt. Het ‘groenproject’
bestaat dan alleen uit de verbetering. De waarde of de verwerving van het
bestaande deel van het project kan dan niet onder de regeling vallen. Onder
verbetering moet worden verstaan: een wezenlijke verandering, waardoor het
complex naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat welke het
project aanmerkelijk waardevoller maakt voor natuur of milieu.
Verbeteringskosten zullen in het algemeen worden geactiveerd, waarmee zij zich
onderscheiden van onderhoudskosten die rechtstreeks ten laste van de
exploitatie worden gebracht. Onderhoudswerkzaamheden kunnen dan ook op zichzelf
nooit een project vormen.
woning
Belangrijk element in de omschrijving van woning is dat de woning
voortdurend als hoofdverblijf ter beschikking staat. Hierdoor worden
vakantiewoningen en logiesverblijven uitgesloten van de regeling. Daarnaast
wordt geëist dat de woning per wooneenheid over een eigen toegang, en een eigen
toilet en badvoorzieningen beschikt, en dat er een mogelijkheid moet zijn een
volwaardig kooktoestel aan te sluiten. Deze laatste eis is opgenomen om
onzelfstandige woonverblijfsruimten in de utiliteitssector zoals de
bejaardenzorg en de gezondheidszorg, die veelal niet over deze voorzieningen
beschikken, uit te sluiten van een deel van de regeling.
Artikel 3 – Aanvraag
In artikel 3 is de aanvraag voor het verkrijgen van een groenverklaring
geregeld. De aanvraag kan plaatsvinden door banken of door
beleggingsinstellingen die als groene instellingen zijn aangewezen conform de
Wet inkomstenbelasting 2001.
De aanvraag voor een groenverklaring wordt gedaan middels het daartoe
bestemde formulier. Daarin moet een gespecificeerde beschrijving van het
project zijn opgenomen, waarin onder meer wordt aangegeven: de ligging en de
oppervlakte van het project, de huidige en de beoogde toestand van het project,
de daarvoor benodigde activa en werkzaamheden, de datum waarop met het project
een aanvang is of vermoedelijk zal worden genomen, de datum waarop het project
vermoedelijk zal worden voltooid, een tijdsplanning van de te verrichten
werkzaamheden, de looptijd van het project en de naam, omvang en het adres van
de projectbeheerder. Uit de projectbeschrijving moet de milieuverdienste van
het project uiteraard duidelijk naar voren komen. Ook zijn diverse financiële
gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van het project. Zo zal inzicht
moeten worden gegeven in eventuele investerings- en exploitatie kostenramingen,
overzicht van het geprognosticeerde projectvermogen en -rendement, subsidies en
dergelijke.
Voor de diverse projecten kan project-specifieke informatie benodigd zijn.
Zo kan bij sommige projecten een topografische kaart worden verlangd. Voor de
projecten op het gebied van de biologische landbouw moet bovendien een
bedrijfsaansluitingsbevestiging, dan wel een bedrijfsaansluitingscertificaat
bij de aanvraag zijn gevoegd. Voor projecten die bestaan uit de verwerking van
die producten moet een procesregistratiebevestiging, dan wel een
procesregistratiecertificaat zijn bijgevoegd. In het aanvraagformulier wordt
aangegeven welke van de bovenstaande gegevens bij de aanvraag worden gevoegd.
Tevens kan een accountantsverklaring worden gevraagd teneinde de juistheid of
aannemelijkheid van de gegevens vast te stellen.
Artikel 4 – Beslissing op de aanvraag
Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met
de Minister voor Klimaat en Energie, binnen acht weken beslist op de aanvraag.
Deze termijn geldt uitsluitend voor complete aanvragen waarbij geen aanvullende
informatie nodig is voor de beoordeling van het project. Als de beoordeling
tijdelijk gestaakt moet worden omdat gewacht wordt op aanvullende informatie,
wordt deze tijd bij de genoemde termijn opgeteld.
Artikel 4, derde lid, geeft aan dat een afschrift van de groenverklaring
wordt gezonden aan de projectbeheerder. De originele groenverklaring wordt aan
de aanvrager gestuurd, zijnde de bank of beleggingsinstelling als genoemd in
artikel 3, eerste lid. De groenverklaring heeft betrekking op het project,
zodat de groenverklaring ook geldig blijft als de projectbeheerder het project
bijvoorbeeld verkoopt.
Artikel 5 – Afwijzingsgronden
In artikel 5 is bepaald in welke situaties er geen groenverklaring wordt
afgegeven voor projecten. Dit geldt in de eerste plaats voor bestaande
projecten. Hiermee wordt beoogd de regeling in beginsel te beperken tot
‘nieuwe’ projecten zoals reeds is aangegeven in de toelichting bij artikel
1.
Een groenverklaring wordt niet afgegeven indien er voor het betreffende
project reeds een groenverklaring is verstrekt. Er kan slechts één verklaring
per project van toepassing zijn. Hierbij wordt vooral gedacht aan woningen of
andere gebouwen die, om te voldoen aan de energieprestatie-eis voorzien moeten
zijn van een energiebesparende optie als een warmtepomp, of die zelf energie
opwekken met zonnepanelen. De ene investering is daarmee een voorwaarde om aan
de eisen van een andere categorie te kunnen voldoen. Een investeerder moet in
een dergelijke situatie kiezen onder welke categorie de aanvraag wordt
ingediend. Als er geen sprake is van een aanvraag onder categorie 5, is het wel
mogelijk dat er op één locatie twee projecten worden gerealiseerd, bijvoorbeeld
zowel zonnepanelen als zonnecollectoren. In dat geval is er sprake van twee
projecten. In het geval van een Groen Label Kas wordt een warmtepomp met
bodemopslag of een aardwarmteproject expliciet als apart project gezien
waarvoor aanvullend een verklaring kan worden aangevraagd.
Geen verklaring wordt afgegeven voor projecten waarvan het projectvermogen
minder bedraagt dan € 25.000. Alhoewel de aangewezen instellingen wellicht niet
in kleine projecten zullen deelnemen, wordt met deze bepaling voorkomen dat
onverhoeds veel kleine projecten worden aangemeld. Dit zou leiden tot
onevenredig hoge uitvoeringskosten.
Voor ieder project geldt dat het structureel zelf enig eigen rendement
genereert. Bij de beoordeling van de vraag of een project enig eigen rendement
genereert geldt het uitgangspunt dat de Wet inkomstenbelasting 2001 ertoe
strekt de totstandkoming van milieu-, bos- en natuurprojecten te stimuleren die
door een beperkt economisch rendement dan wel door een relatief hoog risico
niet of onvoldoende worden gerealiseerd. Dit soort matig tot slecht renderende
projecten dient in aanmerking te kunnen komen voor (goedkope)
kapitaalverschaffing van groene instellingen. Het is evenwel niet de bedoeling
van de regeling om een goedkope financiering te verschaffen voor blijvend
verliesgevende projecten waarvan de baten niet in evenwichtige verhouding staan
tot de kosten en waarbij de opbrengsten structureel achterblijven bij de kosten
van het project.
Een project heeft structureel enig eigen rendement indien de directe
opbrengsten – bijvoorbeeld entreegelden, ledengelden, waardemutaties van het
project, verkoopopbrengsten- de gezamenlijke kosten van het project
overtreffen. Overheidssubsidies kunnen ook worden aangemerkt als (groene)
opbrengsten van een project. Sponsorgelden en andere betalingen om niet van
derden vormen geen (groene) opbrengsten die in de rendementsberekening mogen
worden meegenomen. Het is immers niet de bedoeling van de wetgever geweest om
gelden die door deze ‘sponsors’ ten laste van de winst kunnen worden gebracht
als onbelaste groene voordelen bij de particuliere belegger te laten opkomen.
Projecten die met inachtneming van voormelde overheidssubsidies niet uit de
‘rode cijfers’ komen, voldoen niet aan de rendementseis die in de Regeling
groenprojecten 2022 is neergelegd en kunnen derhalve niet als groenproject
worden aangewezen.
Daarnaast geldt met betrekking tot alle projecten de eis dat het rendement
(eventueel met inbegrip van overheidssubsidie) niet zodanig hoog mag zijn dat
redelijkerwijs kan worden verwacht dat ook zonder de fiscale faciliteit
realisatie van het project waarschijnlijk is. Bij de beoordeling van de
projecten aan dit criterium zal niet alleen het economische rendement
maatgevend zijn maar zal deze worden getoetst in relatie tot het economische en
technische risico. Hierbij wordt aangesloten bij normrendementen die worden
gehanteerd bij andere regelingen van de Nederlandse overheid, zoals
bijvoorbeeld bij de SDE+ (voor de opwekking van duurzame energie) en de
Warmtewet (voor warmtedistributieprojecten).
Op aanvragen voor een groenverklaring die worden gedaan door een
onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge
een eerder besluit van de Europese Commissie, waarin steun onrechtmatig en
onverenigbaar met de interne markt is verleend of een onderneming die is
aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden zoals gedefinieerd in artikel
2, aanhef en punt 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en artikel
2, punt 14, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening is de
weigeringsgrond van artikel 15, eerste lid, onderdeel n respectievelijk
onderdeel o, van toepassing. Dergelijke ondernemingen kunnen niet in aanmerking
komen voor een groenverklaring.
De opsomming van redenen waarom een verklaring kan worden geweigerd is niet
limitatief. In de regeling wordt aan de Minister de bevoegdheid verleend om een
verklaring af te geven. Ook andere redenen (bijvoorbeeld het milieubelang) dan
de specifiek genoemde kunnen voor de Minister aanleiding vormen een verklaring
te weigeren.
Artikel 6 – vereisten
In artikel 6 is bepaald welke verschillende condities van toepassing zijn
op een groenverklaring.
Artikel 6, eerste lid, bepaalt dat de verklaring ten hoogste geldt voor de
levensduur van een project. De projectbeheerder dient de levensduur van het
project aannemelijk te maken en tevens aannemelijk te maken dat het project
gedurende die levensduur overeenkomstig de in de aanvraag voor een verklaring
aangegeven beschrijving blijft bijdragen aan natuur en milieu. Indien
hieromtrent twijfels bestaan, dan wel mogelijk zijn, wordt een kortere looptijd
van de verklaring gehanteerd. Er wordt hierbij uitgegaan van de economische
levensduur van het project.
Bij projecten waarbij het voldoen aan de projectomschrijving afhankelijk is
van een status, een subsidie, een overeenkomst, of een ander tijdelijk element,
wordt de levensduur van het project geacht maximaal gelijk te zijn aan de duur
van de status, subsidie, overeenkomst, of de lengte van het tijdgebonden
element tenzij deze langer zijn dan de daadwerkelijke levensduur van het
project.
Een groenverklaring geldt in elk geval nooit langer dan tien jaar. Als
uitzondering hierop geldt dat voor projecten die zijn gericht op deelname aan
de kwaliteitsregeling in de zin van Verordening (EG) nr. 834/200714 door
producenten van landbouwproducten (subcategorie 2.1.2) een groenverklaring voor
maximaal 5 jaar wordt afgegeven.
In artikel 6, tweede lid, is bepaald dat een groenverklaring maximaal negen
maanden na afgifte van die groenverklaring in werking kan treden. Omdat de
faciliteit van toepassing is op projecten met een beperkt rendement, is het
voor de projectbeheerder van eminent belang in een vroeg stadium zekerheid te
hebben omtrent de financiering. Deze zekerheid kan worden verkregen door middel
van een groenverklaring. In het verleden impliceerde het ontvangen van de
groenverklaring evenwel dat de looptijd van de groenverklaring dan eveneens
aanving op een moment dat de projectbeheerder nog niet mocht financieren omdat
het project nog niet was gerealiseerd. Hierdoor ging een deel van de periode
met lage rente verloren. Door de loskoppeling van de afgiftedatum en de datum
van inwerkingtreden van de groenverklaring kan de projectbeheerder in een vroeg
stadium zekerheid worden verschaft. In de praktijk wordt de aanvrager de
mogelijkheid gegeven een datum aan te geven waarop hij wenst dat de
groenverklaring gelding krijgt. De uitvoerende instanties zullen trachten
zoveel mogelijk hier rekening mee te houden. De groenverklaring vermeldt de
aard van het project, het projectvermogen en de voorschriften die aan de
uitvoering van het project zijn verbonden.
In artikel 6, vierde lid, wordt bepaald dat de groenverklaring voor een
project van de categorie Natuur vervalt als niet binnen twee jaar na afgifte
van de groenverklaring een aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden wordt
gemaakt. Een langere periode is niet gewenst, omdat een te lange periode kan
leiden tot een technische veroudering van de oorspronkelijke projectopzet of er
inmiddels een wijziging in milieuprioriteiten kan zijn opgetreden. In de
groenverklaring kunnen aanvullende voorschriften worden opgenomen, zoals
bijvoorbeeld voorschriften inzake de uitvoering, verslaglegging en
dergelijke.
Artikel 7 – projectvermogen
In artikel 7 wordt bepaald dat het projectvermogen bij alle projecten wordt
beperkt tot een maximum van € 75.000.000. Deze bepaling heeft meerdere
achtergronden. Zo heeft de regeling belang bij een evenwichtige ontwikkeling
van vraag en aanbod van middelen. Voorts kan het onwenselijk zijn dat voor één
of enkele projecten een relatief groot beslag op de middelen wordt gelegd. Het
is bovendien beleidsmatig wenselijk een evenwichtige verdeling der middelen
over diverse projectcategorieën te realiseren. Met dit in het achterhoofd is
het tweede lid opgenomen, dat de Minister de ruimte biedt om een hoger
projectvermogen toe te staan vanwege het uitzonderlijke karakter van het
project.
Artikel 8 – transparantieverplichting
In artikel 8 is de bevoegdheid voor de Minister neergelegd om de in bijlage
III van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening genoemde gegevens te
publiceren van begunstigden die een financieel voordeel behalen van meer dan
€ 500.000. Indien het een project betreft waarop de Landbouwgroepsvrijstelling
van toepassing is, dan worden de in bijlage III van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening genoemde gegevens gepubliceerd wanneer de
begunstigden in de primaire landbouwproductie een financieel voordeel behalen
van meer dan € 60.000. Deze bepaling geeft uiting aan de
transparantieverplichting die op grond van artikel 9 van zowel de Algemene als
de Landbouw Groepsvrijstelling geldt.
Artikel 9 – intrekken van de groenverklaring
In artikel 9 is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister
voor Klimaat en Energie de groenverklaring kan intrekken, indien zich
bijvoorbeeld de onder het eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde
situaties voordoen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan alvorens een
besluit wordt genomen, degene die het verzoek tot afgifte van de verklaring
heeft gedaan in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken.
Een besluit tot intrekking kan eventueel terugwerkende kracht hebben tot het
moment waarop niet meer werd voldaan aan de vereisten. Het besluit tot
intrekking wordt verzonden aan de bank of beleggingsinstelling die destijds de
verklaring heeft aangevraagd. Tevens zal een afschrift van het
intrekkingsbesluit worden verzonden aan de projectbeheerder en aan de
inspecteur. Hierdoor is de projectbeheerder in staat eventuele overige
kapitaalverschaffers op de hoogte te brengen van het besluit.
Artikel 10 – meldplicht
Artikel 10 bepaalt dat een wijziging in de uitvoering van het project moet
worden gemeld. Onder wijziging worden onder meer begrepen veranderde
omstandigheden die voor de toetsing aan de vereisten van de regeling of de
belastingheffing van belang zijn. De verplichting tot rapportage van
wijzigingen in het project berust slechts op de bank of beleggingsinstellingen
indien ze voor het verschafte kapitaal gebruik maken van de
groenbeleggingsfaciliteit. De meldplicht geldt niet voor de bank of
beleggingsinstelling die de verklaring heeft aangevraagd, maar voor de
instelling welke daadwerkelijk kapitaal verschaft voor een project.
Artikel 11 – toepasselijkheid Awr
Ten behoeve van de beoordeling en controle van een project wordt ten
aanzien van de bank of beleggingsinstelling en de projectbeheerder Hoofdstuk
VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van
overeenkomstige toepassing verklaard. Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin
onder meer de plicht tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen, het
verstrekken van inzage in boeken en andere bescheiden, alsmede het verlenen van
toegang tot gebouwen en grond, zijn opgenomen. Daarbij gelden de aldaar jegens
de inspecteur opgelegde verplichtingen mede jegens de door de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat aangewezen personen.
Artikel 12 – gelijkwaardigheid
In artikel 12 is een formulering opgenomen die het vrije verkeer van
goederen en diensten bevordert. Indien de projectbeheerder ten aanzien van de
technische eisen die gesteld worden in de regeling gebruik maakt van
gelijkwaardige meetvoorschriften, tests, normen, verklaringen of certificaten,
dan worden deze gelijk gesteld aan de in de regeling opgenomen
meetvoorschriften, tests, verklaringen of certificaten. Het is aan de
projectbeheerder om aan te tonen dat er sprake is van gelijkwaardige eisen of
een gelijkwaardig niveau.
Artikel 15 – inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 juni 2022. Daarmee wordt afgeweken van
de procedures van het kabinetsbeleid voor de vaste verandermomenten. Hiervoor
is gekozen omdat het nadelen voor de doelgroep voorkomt. De doelgroep is niet
gebaat bij een latere inwerkingtreding van deze regeling omdat zij reeds
begonnen zijn met het voorbereiden van aanvragen middels de nieuwe
regeling.
Toelichting bij de bijlage, behorend bij artikel 2
1.1 Natuur en landschap
Het samenvoegen van bestaande subcategorieën binnen de projectcategorie
Natuur maakt de Regeling eenvoudiger en breder toepasbaar: alle privaat
gefinancierde investeringen, voor zover die onder de staatssteun vrijstellingen
passen, die betrekking hebben op aanleg of verbetering van natuur en landschap
komen in aanmerking voor een groenverklaring. De Regeling is blijkens de
wettelijke grondslag beperkt tot projecten ter bescherming van het milieu,
waaronder natuur en bos. Dit betekent dat elementen die geen directe betrekking
hebben op de verbetering van de natuur- en landschappelijke waarden niet onder
de werking van de regeling vallen. Zo heeft de regeling geen betrekking op
opstallen.
In het ‘Uitvoeringsprogramma Natuur’ (IPO en LNV 2020) is aangegeven dat
landelijk, zowel binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN),
investeringen in natuur- en landschappelijke waarden noodzakelijk zijn.
Investeringen moeten uiteraard wel in overeenstemming zijn met de
omgevingsvisie van de gemeente. Het betreft hier ook landschappelijke
beplantingen en beplantingen die niet onder de categorie ‘Bos’ vallen. Ook
investeringen in waterbeheersing of vistrappen, die herstel van natuurwaarden
tot doel hebben, vallen hieronder.
Op grond van artikel 53 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening is
steun voor natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of
indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is
erkend als cultuur- of natuurerfgoed toegestaan. Voor een groenverklaring komen
alleen die projecten in aanmerking die de natuur- en landschappelijke waarden
ontwikkelen of in stand houden bij formeel erkend natuurerfgoed, zoals:
-
• Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Wet
natuurbescherming.
-
• Nationale Parken of gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk
Nederland.
-
• Binnen de begrenzing van de Nationale Landschappen, met uitzondering van
opstallen.
-
• Decentraal aangewezen gebieden.
-
• Opengestelde landgoederen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van opstallen.
Steun voor investeringen voor de instandhouding van op het landbouwbedrijf
gelegen cultureel en natuurlijk erfgoed is op grond van artikel 29 van de
Landbouw Groepsvrijstellingsverordening toegestaan als het door de bevoegde
autoriteit als natuurlijk of cultureel erfgoed formeel is erkend.
2.1.1 Produceren of verwerken van biologische
landbouwproducten
Het begrip biologische productiemethode is gedefinieerd in het
Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en het Besluit dierlijke producten. Verwerking
van producten uit de biologische landbouw komt ook in aanmerking voor een
groenverklaring. Onder verwerking wordt verstaan een betekenisvolle verandering
van het product, waardoor het product beter of tegen een hogere prijs verkocht
kan worden. Alleen projecten uitgevoerd door kleine, middelgrote en
micro-ondernemingen in de zin van Bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 702/2014
van de Commissie van 25 juni 2014 komen in aanmerking voor een groenverklaring.
Deze categorie is zowel van toepassing op bedrijven die al aan alle voor de
biologische productiemethode geldende vereisten voldoen, maar ook op bedrijven
die zich hebben aangemeld en in het proces van omschakeling zitten.
Bij projecten in deze projectcategorie worden de investeringen in vaste
activa tot het projectvermogen gerekend.
Voor de projecten in deze categorie is artikel 14, derde lid, onderdeel a,
van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing indien het
plantaardige biologische landbouw betreft, of artikel 14, derde lid, onderdeel
b, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening indien er sprake is van
dierlijke biologische landbouw. Betreffen de activiteiten de verwerking van
landbouwproducten, dan is artikel 17 van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
2.1.2 Deelname aan kwaliteitsregeling
Voor producenten van landbouwproducten die zich hebben aangemeld om te gaan
voldoen aan de eisen die aan de biologische landbouw worden gesteld, maar
waarbij geen sprake is van investeringen in vaste activa, is het toch mogelijk
een groenverklaring te krijgen. De groenverklaring is dan afgeleid van de vaste
kosten die met de deelname aan de kwaliteitsregeling gepaard gaat en is
gemaximeerd in tijd en omvang. Op deze de projecten is artikel 20 van de
Landbouw Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
2.2.1 Duurzame melkveehouderij
Om invulling te geven aan de bovenwettelijke verduurzaming is de Maatlat
Duurzame Veehouderij(MDV) ontwikkeld. Hierdoor worden bij nieuwbouw en
verbouwing van stallen innovaties uitgelokt. De MDV is een lijst met criteria
die in overleg met maatschappelijke partners is opgesteld. De criteria worden
door de overheid gebruikt bij het definiëren van stallen die in aanmerking
komen voor stimulering via de Regeling. De eisen liggen op terreinen als
ammoniakuitstoot, dierwelzijn en diergezondheid, fijnstof, geur, mest en
mineralen, energie, natuur en landschap. Ze hebben dus een bredere werking dan
de directe stal en betreffen de integrale bedrijfsvoering van het
melkveebedrijf.
Het projectvermogen heeft betrekking op de investeringslasten voor de stal
die gebruikt worden voor de huisvesting van de melkkoeien. Hier wordt onder een
stal een bouwwerk verstaan waarin melkvee gehuisvest is. Ruimtes waarin de
melkkoeien zijn gehuisvest die onderling gescheiden zijn (door muren of door
ruimtes met andere bestemmingen) doch binnen één bouwwerk liggen, worden als
één stal gerekend. Kosten voor ruimten waarin dieren worden gehuisvest,
stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen,
ammoniakemissiereducerende systemen, mestafvoer en -opslag kunnen worden
opgevoerd. Daarnaast worden ook de kosten voor de melkinrichting inclusief de
verschillende energiebesparende systemen (bijvoorbeeld een voorkoeler of
warmtewisselaar) meegerekend tot het projectvermogen. Kosten voor andere
investeringen zoals voor opslagruimtes, werktuigen of levende have zelf kunnen
geen deel uitmaken van het projectvermogen.
Voor de projecten in deze categorie wordt gebruikt gemaakt van artikel 14,
derde lid, onderdeel a en b, van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening.
2.2.2 Omschakelprogramma
In de Kamerbrieven van 18 november 20209, 26 januari 202110 en 13 juli 202111 is aangegeven hoe het Omschakelprogramma kan bijdragen aan een
stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Naast stikstofreductie kan er sprake zijn van reductie van gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen, emissiereductie van broeikasgassen, emissiereductie
nitraat, vergroting biodiversiteit, versterking duurzaam bodembeheer, circulair
veevoergebruik en verbetering dierenwelzijn/diergezondheid.
De regeling kan een bijdrage leveren in de financiering van duurzame
projecten in de daadwerkelijk omschakeling door agrarische ondernemers,
aanvullend op het investeringsfonds (IDL).
Het investeringsfonds(IDL) kan een bijdrage leveren in de financiering van
investeringen in de daadwerkelijke omschakeling door agrarische ondernemers.
Het investeringsfonds gaat op basis van goedgekeurde bedrijfsplannen
achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) verstrekken aan agrarische
ondernemers die willen omschakelen. Omdat de achtergestelde lening banken meer
zekerheid biedt wordt het voor hen aantrekkelijker om toch investeringen in
verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren,
te (mede)financieren. Een groenverklaring voor het door de bank te financieren
deel van de investering, kan een aanvullende stimulans zowel voor de bank als
voor de agrariër zijn.
Op deze projecten is artikel 14, derde lid, onderdeel a van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
2.2.3 Zilte teelt
Door stijging van de zeespiegel neemt de verzilting van het grondwater
langs de kust maar ook verder landinwaarts toe. Hiertegen zijn vrijwel geen
maatregelen te nemen die een economisch en technisch realistisch perspectief
hebben. Een innovatieve oplossing ligt in het gebruik van teelten van
akkerbouwproducten die een hoge tolerantiegraad hebben tegen zout water en op
zilte bodems tot een goede opbrengst kunnen komen. De verdere ontwikkeling van
deze teelten is van belang voor de Nederlandse landbouw, maar kan eveneens
bijdragen aan de ontwikkeling van landbouw in andere gebieden waar schaarste
heerst aan zoet water maar voldoende zoutwater beschikbaar is. Verder kunnen
zoetwatervoorraden in bepaalde gebieden op deze wijze bewaard worden voor
menselijke consumptie.
Voor deze projecten is artikel 14, derde lid, onderdeel a, van de Landbouw
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
2.2.4 Monomestvergister
Monomestvergisters kunnen een belangrijke bijdrage leveren in het reduceren
van de uitstoot van vooral broeikasgassen in mest (vooral rundvee en varkens).
Daarnaast is, als neveneffect, ook sprake van ammoniakreductie. De input bestaat uitsluitend
uit dierlijke mest en bevat geen
co-producten.
Voor deze projecten, die gericht zijn op de productie van energie uit
hernieuwbare energiebronnen, is artikel 41 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
2.2.5 Voedselbossen
Voedselbossen zijn onderdeel van het beleid op het gebied van agroforestry.
In de LNV-visie, het Klimaatakkoord en de Bossenstrategie wordt agroforestry
benoemd als nieuwe vorm van landbouw die bij kan dragen aan verschillende
maatschappelijke opgaven. De ambitie is om het areaal agroforestry uit te
breiden (zie Bossenstrategie voor ambities). De termijn in onderdeel b, wordt
getoetst aan de hand van een beplantingsplan, waarin kruinbomen een voldoende
groot aandeel moeten hebben. Onder andere vegetatielagen wordt bijvoorbeeld
verstaan: struiken, secundaire bomen, klimmers of kruidachtigen.
Op de projecten binnen deze subcategorie is artikel 14, derde lid,
onderdeel a en b, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening van
toepassing.
2.3.1 Groen label kas
De overheid streeft naar integrale verduurzaming van de Nederlandse
glastuinbouwsector. Om invulling te geven aan de bovenwettelijke verduurzaming
is het certificatieschema Groen Label Kas ontwikkeld. Hierdoor worden bij
nieuwbouw en verbouwing van kassen innovaties gestimuleerd.
Een Groen Label Kas (GLK) is een tuinbouwkas met een lagere milieubelasting
dan wettelijk vereist is. Deze draagt bij aan verduurzaming van de
glastuinbouw. Een GLK voldoet aan strenge eisen op het gebied van
luchtvervuiling, energiebesparing, lichtdoorlatendheid en lichthinder. De GLK
is een certificatiesysteem dat in overleg met maatschappelijke partners is
opgesteld. De eisen hebben een bredere werking dan de directe kas en betreffen
de integrale bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf. De eisen worden
regelmatig geëvalueerd en bijgesteld.
Een GLK komt in aanmerking voor een groenverklaring indien de kas voldoet
aan de eisen die gelden voor kassen onder het certificatieschema Groen Label
Kas – niveau A. Binnen het certificatieschema kunnen met bovenwettelijke
keuzemaatregelen punten worden gehaald. Daarnaast zijn eisen gesteld die moeten
garanderen dat de warmte van een warmtekrachtkoppeling optimaal benut wordt.
Indien de warmte niet nuttig wordt aangewend, is het energetische rendement van
de installatie immers onvoldoende hoog om investeringen in een dergelijk
systeem te stimuleren.
Voor de opgewekte/gewonnen duurzame energie geldt in principe dat de
ondernemer de investering volledig zelf heeft gedaan. Voor zover daar in het
kader van dit project kosten voor gemaakt worden, kunnen die apart worden
opgevoerd. De uitzondering is als er gebruik wordt gemaakt van energie uit een
aardwarmte bron (subcategorie 4.1.6). In dat geval is het voldoende als de
ondernemer onderdeel is van het collectief dat de investering doet waarvan de
warmte wordt afgenomen.
Indien een tuinder de intentie heeft een GLK te realiseren, zal de
certificerende instantie een voorlopige uitspraak moeten doen op basis van het
ontwerp en een voorlopig certificaat afgeven. Met dit certificaat waarin de
milieuprestatie wordt vermeld kan een bank of beleggingsinstelling een
groenverklaring aanvragen. Indien deze verklaring is afgegeven, kan de tuinder
voor financiering vanuit een groenfonds in aanmerking komen. Bij oplevering van
de kas dient de certificerende instantie een opleveringstoets uit te voeren
waaruit moet blijken dat de kas daadwerkelijk aan de gestelde eisen voldoet.
Het aanleveren van de opleveringsverklaring wordt als voorschrift in de
groenverklaring opgenomen. Voorts dient door de certificerende instantie een
periodieke korte verificatie van een aantal voorzieningen in de kas plaats te
vinden.
Het projectvermogen bestaat alleen uit investeringen in vaste activa die
technisch noodzakelijk zijn en uitsluitend dienstbaar zijn aan de kas als
teeltruimte. Dit zijn investeringen die betrekking hebben op de kas, haar
onderdelen en de teel technische en klimaat technische inrichting (inclusief
het ketelhuis voor zover dit uitsluitend dienstbaar is aan het teeltproces).
Gewaskosten, grondkosten, kantoor, kantine, koelcellen en kosten voor onderhoud
horen niet bij het projectvermogen. Ook voorzieningen die betrekking hebben op
de oogst- en na-oogsthandeling van producten horen niet tot het
projectvermogen, omdat zij geen betrekking hebben op het teeltproces en niet
zijn aan te merken als Groen Label Kas als omschreven in deze regeling. Ook
(interne) transportmiddelen worden niet tot het projectvermogen gerekend.
Voor de projecten in deze categorie wordt gebruikt gemaakt van artikel 14,
derde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening indien
het plantaardige biologische landbouw betreft, of artikel 14, derde lid,
onderdeel b, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening indien er sprake is
van dierlijke biologische landbouw.
2.3.2 LED verlichting in de glastuinbouw
Het toepassen van energiezuinige verlichting is een belangrijkste stap in
het kader van een verdere verduurzaming van de glastuinbouw sector en
versnelling van de transitie naar een klimaat neutrale sector. Door het
vervangen van SONT-verlichting (de algemeen toegepaste assimilatieverlichting
in kassen) door energiezuiniger full spectrum LED-verlichting, kan ongeveer 35%
van de energiebehoefte worden gereduceerd. Bij gelijktijdige omzetting naar
gelijkstroom kunnen nog enkele procenten reductie behaald worden. Er wordt geen
groenverklaring afgegeven voor LED-verlichting in combinatie met SON-T. De kans
is dan aanwezig dat er meer elektriciteit wordt gebruikt dan alleen SON-T
(zogenaamd rebound-effect).
Op projecten binnen deze categorie is artikel 14, derde lid, onderdeel a,
van de Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing.
2.4.1 Productiesysteem voor algen, kroos of
(zee)wieren
Om in de behoefte aan plantaardig eiwit te voorzien, wil Nederland minder
afhankelijk worden van de import van eiwitrijke gewassen als soja, en meer
zelfvoorzienend worden. Daartoe is in 2020 een Nationale Eiwitstrategie
(NES)gepresenteerd om de productie van plantaardige eiwitten en de benutting
van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten. De NES heeft als
doel om de komende 5 tot 10 jaar de zelfvoorzieningsgraad van nieuwe en
plantaardige eiwitten te vergroten, op een duurzame manier die bijdraagt aan de
gezondheid van mens, dier en natuurlijke omgeving.
Eén van de manieren om aan de doelen van de NES te voldoen is de kweek van
algen, kroos of (zee)wieren.
Een project kan bestaan uit een productiesysteem en al dan niet de volgende
onderdelen: apparatuur voor recirculatie van de voedingsoplossing en apparatuur
voor het invoeden van CO2 uit afgassen en met uitzondering van
gebouwen. Voorbeelden van humane voedingsproducten en diervoeders zijn
vleesvervangers, veevoer, petfood en visvoer. Biostimulanten helpen de plant om
voedingstoffen efficiënt te gebruiken of beter bestand te zijn tegen abiotische
stress en zijn gereguleerd in de Europese Meststoffenverordening.
Op projecten binnen deze categorie is artikel 31 van de Visserij
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
2.4.2 Insectenkweeksysteem
Een innovatieve eiwitbron met een groot potentieel betreft insecten. In de
NES is beschreven dat insecteneiwit een belangrijk deel van de dierlijke
eiwitten in diervoeder en in menselijke voeding kan vervangen. Insecten brengen
de voedselketen meer in balans en kunnen daarmee een natuurlijke schakel voor
de ontwikkeling van de kringlooplandbouw zijn. Een project kan bestaan uit een
kweeksysteem voor insecten, met uitzondering van gebouwen. Voorbeelden van
humane voedingsproducten en diervoeders zijn vleesvervangers, veevoer, petfood
en visvoer.
Zowel de kweek van de insectensoort als het voedsel waarop de insecten
worden gekweekt moeten wettelijk zijn toegestaan. Kweek van insecten op voedsel
dat (deels) bestaat uit vis komt niet in aanmerking vanwege het niet-duurzame
karakter van dit voedsel. Onder het kweken van insecten wordt ook de opfok van
insecten verstaan. Zowel ‘breeding’ als ‘rearing’ van insecten komt in
aanmerking.
Op projecten binnen deze categorie is artikel 14 van de
Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing.
2.4.3 Bioraffinagesysteem
Een bioraffinagesysteem draagt (net als subcategorien2.4.1 en 2.4.2) bij
aan de doelen uit de NES. Met bioraffinage wordt beoogd het opsplitsen van
vers, groen bladmateriaal in verschillende componenten zoals eiwitten,
mineralenconcentraat, voedingssuikersmet het doel deze componenten efficiënter
te benutten en beschikbaar te maken voor voedsel en voeder (‘food- en feed’)
toepassingen. Voorbeelden van humane voedingsproducten en diervoeders zijn
vleesvervangers, veevoer, petfood en visvoer. Een project kan bijvoorbeeld
bestaan uit apparatuur voor de raffinage van vers groen bladmateriaal zoals
grassen, vlinderbloemigen, bietenloof. Op projecten binnen deze categorie is
artikel 17 van de Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing.
3. Algemene eisen circulaire economie
Deze regeling beoogt een bijdrage te leveren aan de transitie naar een
klimaat-neutrale en circulaire economie. In deze circulaire economie bestaat
geen afval en worden grondstoffen steeds opnieuw gebruikt. In projectcategorie
3 van de bijlage van deze regeling zijn categorieën opgenomen die bijdragen aan
dit streven. Aanvragen binnen deze categorieën dienen, naast de eisen uit de
specifieke projectcategorie, ook te voldoen aan de algemene eisen uit Categorie
3.
De som van de milieubalans uit onderdeel a, houdt in dat een innovatie
ergens anders in de keten niet de milieuwinst weer teniet doet. Dit is vaak
vastgelegd in LCA’s door onafhankelijke partijen; deze wordt (bij twijfel)
opgevraagd bij de beoordeling.
Onderdeel b houdt in dat het circulaire product geen schade mag toedoen aan
de overige EU-doelstellingen:
-
1. Klimaatmitigatie;
-
2. Klimaatadaptatie;
-
3. Bescherming van water- en mariene bronnen;
-
4. Voorkomen en controleren van vervuiling;
-
5. Bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen.
Concreet betekent dit onder andere dat van alle stoffen die in het product
zitten, bekend moet zijn welk effect zij op het milieu hebben.12
Circulaire risico als bedoeld in onderdeel c, zijn de risico’s beschreven
in het rapport Circulair sturen op hoogwaardig hergebruik van toegepaste en toe
te passen materialen.13
Onderdeel e, ziet op recente experimenten waar afgevangen CO2
wordt gebruikt als grondstof voor kunststof. Dat is nieuw t.o.v. de beperkte
huidige mogelijkheden (geen grote schaal). Kunststofproductie is een prioriteit
inzake CE, en gebruikt veel (~8%) aardgas/olie van het totaal. CO2
wordt alleen beschouwd als grondstof als het 1) wordt afgevangen uit industrie,
met uitzondering van afvalverbrandingsinstallaties, of de atmosfeer en 2)
vervolgens gebruikt wordt bij de kunststofproductie sector.
Onderdeel g, bepaalt dat om in aanmerking te komen voor een groenverklaring
een project hoofdzakelijk of primair circulair moet zijn. Er moet primair
grondstof worden bespaard. Dus het doel van het project kan niet ergens anders
liggen (energie, brandstof, arbeidskosten). De enige uitzondering is als in een
subcategorie specifiek vermeld staat dat het om brandstoffen gaat (recycling of
apparatuur voor de chemische verwerking van afvalstoffen).
Indien de projecten genoemd in deze categorie zien op recycling en
hergebruik van afval van derden, dan is artikel 47 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Dat houdt in dat een aanvraag
alleen wordt verleend voor de recycling en het hergebruik van door andere
ondernemingen geproduceerd afval. Vereist wordt dat het gerecycleerde of
hergebruikte materiaal anders bij het afval zou belanden of op een minder
milieuvriendelijke wijze worden verwerkt. De steun bevrijdt vervuilers niet
indirect van lasten die zij volgens het Unierecht moeten dragen, of van lasten
die als normale ondernemingskosten dienen te worden beschouwd. Bovendien doet
de investering niet uitsluitend de vraag naar het te recycleren materiaal
toenemen zonder dat de inzameling van dat materiaal toeneemt. Tevens gaat de
investering verder dan de huidige stand van de techniek. De aanvrager dient aan
te tonen dat wordt voldaan aan deze eisen.
Voor zover er bij deze projectcategorieën sprake is van staatssteun wordt
bij de overige artikelen gebruik gemaakt van artikel 36, tweede lid, onderdelen
a en b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Daarin is vastgelegd
dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt indien het een
begunstigde in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van
milieubescherming te verhogen, door verder te gaan dan de geldende Unienormen,
of bij ontstentenis van Unienormen, het uit zijn activiteiten voortvloeiende
niveau van milieubescherming te verhogen. De aanvrager dient aan te tonen dat
wordt voldaan aan deze eisen.
3.1.1 Productieapparatuur voor grondstoffen of
producten op basis van biomassa
Deze code betreft bijvoorbeeld raffinage van biomassastromen (zoals gras),
biochemie of toepassing van natuurlijke vezels, mits het geen gangbare
toepassing is. De teelt van biomassa komt in deze categorie niet in aanmerking.
Onder voedingsmiddelen worden zowel humane als dierlijke voeding verstaan. Van
duurzame biomassa is in ieder geval sprake als de biomassa binnen de
voorwaarden van NTA 8080 is geproduceerd. Onder duurzame biomassa worden ook
biomassarest- en afvalstromen verstaan.
3.1.2 Productieapparatuur voor (producten van)
biobased plastics
Deze categorie heeft als doel het voorkomen of verminderen van het gebruik
van plastics van fossiele brandstoffen. Het betreft bijvoorbeeld raffinage van
biomassastromen. Het opwaarderen (stabiliseren) van pyrolyse-olie op basis van
biomassa, om deze geschikt te maken voor het bijmengen in een petrochemische
kraakinstallatie als vervanger van fossiele nafta, komt niet in aanmerking
onder deze categorie. De teelt van biomassa komt in deze categorie niet in
aanmerking. Van duurzame biomassa is in ieder geval sprake als de biomassa
binnen de voorwaarden van NTA 8080 is geproduceerd. Onder duurzame biomassa
worden ook biomassarest- en afvalstromen verstaan. Van het verstoren van de
recycling van reguliere plastics kan bijvoorbeeld sprake zijn als biobased
plastics in samenstelling niet gelijk zijn aan plastics van fossiele
grondstoffen en daardoor de kwaliteit van recyclaat negatief beïnvloeden.
3.2.1 Grondstof besparende
productieapparatuur
Minder gebruik van grondstoffen is een belangrijke pijler van de circulaire
economie. Grondstoffen die niet gebruikt worden, hoeven immers ook niet
gewonnen of geproduceerd te worden. Onder een innovatieve technologie wordt
verstaan een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en nog
niet bewezen technologie, die een risico op technologische of industriële
mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande
technologie. Aangetoond moet kunnen worden dat onderzoek en testen zijn gedaan
(R&D); alleen engineering volstaat niet.
Voorbeelden van apparatuur voor vermindering van het verbruik van
grondstoffen zijn investeringen in kringloopsluiting, afvalpreventie, het
verwaarden van reststromen en procesintensificatie (zoals micro- en spinning
disc reactoren).
3.2.2 Grondstof besparende industriële
apparatuur
Minder gebruik van grondstoffen is een belangrijke pijler van de circulaire
economie. Grondstoffen die niet gebruikt worden, hoeven immers ook niet
gewonnen of geproduceerd te worden.
3.2.3 Productieapparatuur voor duurzame producten
(met terugnamegarantie)
Producten die beter te repareren, herbruikbaar of recyclebaar zijn, dragen
bij aan een lager gebruik van grondstoffen. Door de eis te stellen dat de
producent het product aan het eind van de levensduur weer inneemt en verwerkt,
wordt deze gestimuleerd om een product aan te bieden die aan het eind van de
levensduur makkelijk en verantwoord te verwerken is.
3.3.1 Productieapparatuur voor refurbishment of
hergebruik
3.3.2 Apparatuur of voorziening voor demontage ten
behoeve van hergebruik of recycling
Onder deze categorie past apparatuur die gebruikt wordt om bijvoorbeeld
vangrails te demonteren of geautomatiseerd elektronische apparatuur (mobiele
telefoons) of zonnepanelen voor te bereiden voor recycling.
3.3.3 Apparatuur of voorziening voor het opnieuw
gebruiken van verpakkingen
Deze subcategorie betreft bijvoorbeeld het opnieuw gebruiken van
voedselverpakking van afhaalhoreca, of verpakkingen in winkels of van
bezorgservices.
De apparatuur is bestemd voor het inzamelen, sorteren, inspecteren,
reinigen, of hervullen van gebruikte verpakkingen als compleet product om deze
opnieuw te kunnen gebruiken.
3.4.1 Nieuwe en innovatieve
recyclingapparatuur
Onder een innovatieve technologie wordt verstaan een ten opzichte van de
huidige stand van de techniek nieuwe en nog niet bewezen technologie die een
risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen
optimalisatie is van een bestaande technologie. Aangetoond moet kunnen worden
dat onderzoek en testen zijn gedaan (R&D); alleen engineering volstaat
niet. Belangrijkste criterium voor deze recycling is een hogere kwaliteit van
het recyclaat, bijvoorbeeld door het dichter benaderen van virgin-kwaliteit.
Een hogere marktprijs kan een indicatie zijn voor hogere kwaliteit. Andere
criteria zijn een groter aantal cycli waarin de grondstof in de keten kan
blijven, beter rendement bij zelfde hoogwaardige kwaliteit, en minder
milieuschade bij het recyclen (inclusief energieverbruik). Dit ten opzichte van
de huidige stand van de techniek. Deze categorie betreft bijvoorbeeld
onderdelen van recyclinginstallaties voor kunststoffen, bouwstoffen en
dergelijke, scheidingsinstallaties (zoals inductiescheiding, toepassen
visiontechnologie, magnetische dichtheidsscheiding, dubbele vacuümfiltratie
voor extrusie van kunststofgranulaat en XRF-technologie) of
recyclinginstallaties voor lithiumaccu’s.
3.4.2 Verwerkingsapparatuur voor gerecyclede
grondstoffen
Geen toelichting
3.4.3 Scheidingsapparatuur voor afval
Deze categorie betreft bijvoorbeeld apparatuur zoals inductiescheiding,
toepassen visiontechnologie, magnetische dichtheidsscheiding en
XRF-technologie.
3.4.4 Apparatuur voor het chemisch verwerken van
afvalstoffen
Voorbeelden van chemische verwerking zijn onder andere pyrolyse, vergassen,
solvolyse, Solvent-based Purification (SBP), en superkritische
(water)vergassing. Ook het opwaarderen (stabiliseren) van pyrolyse-olie tot
grondstof afkomstig uit de chemische verwerking, om deze geschikt te maken voor
het bijmengen in een petrochemische kraakinstallatie als vervanger van fossiele
nafta, komt onder deze categorie in aanmerking.
Onder mechanische recycling wordt een proces verstaan waarbij afvalstoffen
tot grondstof worden verwerkt door middel van bijvoorbeeld sorteren, verkleinen
(malen of versnipperen), wassen, agglomereren en extruderen, waarbij het afval
dat redelijkerwijs geschikt gemaakt kan worden voor recycling daadwerkelijk
wordt afgescheiden en gerecycled en een zo klein mogelijk residu wordt
verbrand.
Onder afvalstoffen waarvoor mechanische recycling niet mogelijk is en welke
redelijkerwijs ook niet geschikt te maken zijn voor mechanische recycling
worden afvalstoffen verstaan waarvoor recycling, gezien de aard of
samenstelling, technisch niet mogelijk is of waarvoor de recycling zo duur is
dat de kosten voor afgifte van deze partijen aan de poort van de verwerker door
de ontdoener meer zouden bedragen dan € 205 per ton. Hiermee is mechanische
recycling, uit zakelijk oogpunt, geen geloofwaardig alternatief.
Het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) wordt naar verwachting per 1 januari
2024 vervangen. Daarom is opgenomen dat voldaan moet worden aan het LAP óf aan
haar opvolger. Naar alle waarschijnlijkheid wordt dit het Circulair
Materialenplan.
3.5 Overig circulair
De circulaire economie is erg divers. Het kan voorkomen dat er projecten
zijn die niet binnen één van de beschreven categorieën vallen, maar wel dermate
innovatief en duurzaam zijn, dat ze toch voor een groenverklaring in aanmerking
komen. Voor deze projecten is categorie 3.5 opgesteld. De projecten moeten op
het vlak van circulariteit en duurzaamheid een duidelijke meerwaarde bieden ten
opzichte van de gangbare praktijk, voldoen aan de eisen die zijn beschreven in
categorie 3, algemene eisen circulaire economie en uiteraard voldoen aan de
staatssteunregels.
4.1.1 Windturbines
De projecten in deze categorie zijn gericht op het opwekken van elektrische
energie door middel van windturbines. Om innovatievere windturbines te
stimuleren is gekozen om naast een IEC certificaat ook een omgevingsvergunning
goed te keuren. Juist innovatieve windmolens hebben immers (nog) niet altijd
een dergelijk certificaat.
In Tabel 1 staan een aantal maatregelen die sommige schadelijke
neveneffecten van het plaatsen van windturbines kunnen minimaliseren. Om voor
een groenverklaring in aanmerking te komen, moet een project aan maatregelen
voldoen. Er zijn maatregelen opgenomen met betrekking overlastbeperking voor de
omgeving (maatregel 1, 2 & 3) en maatregelen voor duurzaam materiaalgebruik
(maatregel 4, 5, 6 & 7). Om verdere innovatie te stimuleren ontwikkelt het
aantal en type van maatregelen zich in de tijd.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.1.2 Fotovoltaïsche cellen
Deze categorie betreft projecten die gericht zijn op de directe omzetting
van zonlicht in elektriciteit met behulp van fotovoltaïsche cellen
(zonnepanelen). De gestelde voorwaarden hebben in eerste instantie voornamelijk
betrekking op de kwaliteit van de panelen en op de keten. In de praktijk blijkt
dat niet alle importeurs geregistreerd zijn. Met de opname in het Nationaal
(W)EEE register wordt toegezien op de inzameling en recycling van oude
panelen.
De verwachting is dat de komende jaren een ontwikkeling richting circulaire
panelen goed op gang komt. Daarom worden met ingang van 1 januari 2024 enkele
van de voorwaarden vervangen door voorwaarden gericht op circulariteit.
In geval van een grondopstelling is een onderzoek naar de gevolgen van de
aanleg voor de biodiversiteit nodig, dat is uitgevoerd door een daarvoor
geschikte partij. De maatregelen moeten in voldoende mate de negatieve gevolgen
van de aanleg mitigeren. Voorbeelden van biodiversiteitsinvesteringen bij
grondopstellingen, als bedoeld in het derde lid, zijn:
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.1.3 Zonnecollectoren
Dit betreft projecten gericht op actieve benutting van zonne-energie door
de directe omzetting van zonlicht in warmte met behulp van vloeistof- of
gascollectoren. Het onderdeel is zowel van toepassing op systemen met afgedekte
als met niet-afgedekte vloeistofcollectoren waarbij ook de bijbehorende
energieopslagsystemen tot het project worden gerekend. Ook duurzame
energiesystemen met zonnecollectoren waarbij warmtepompen ingezet worden voor
de bereiding van warm tapwater en voor ruimteverwarming komen in aanmerking
voor groenfinanciering. De pompen worden toegepast voor het opwaarderen van
laagwaardige warmte naar hoogwaardige warmte op een zodanige wijze dat de
hoogwaardige warmte nuttig wordt aangewend.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.1.4 Warmteopwekkers
De projecten in deze categorie zijn gericht op het opwaarderen van
laagwaardige warmte met behulp van warmtepompen. Het onderliggende
thermodynamische principe van een warmtepomp maakt het mogelijk in betreffende
situaties onbruikbare laagwaardige warmte naar een bruikbaar niveau te brengen.
Alleen kwalitatief goede warmtepompen kunnen in aanmerking komen. Een
installatie die altijd geregeld wordt op de koelvraag of dient als
luchtontvochtiger wordt niet als warmtepomp beoordeeld. In het
warmtepompsysteem kunnen ruimteverwarming en warm tapwaterbereiding
gecombineerd zijn. Het kan wel een koelinstallatie zijn. Luchtkanalen komen
niet in aanmerking.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 38 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.1.5 Waterkracht
Deze categorie betreft het tot stand brengen van installaties voor de
winning van energie uit water of waterkracht. Het gaat daarbij om alle
mogelijke opties, bijvoorbeeld golf- en getijde-energie en energie die wordt
opgewekt door het verschil tussen zoet en zout water. Installaties voor het
winnen van energie uit water, en dan met name waterkrachtcentrales in rivieren,
kunnen zonder aanvullende beschermende maatregelen een negatief effect hebben
op de biodiversiteit (vooral op de visstand). Om in aanmerking te komen voor
een groenverklaring moeten bij een dergelijke installatie maatregelen getroffen
zijn voor bescherming van de biodiversiteit, zoals het plaatsen van vistrappen.
De kosten voor deze maatregelen kunnen bij het projectvermogen worden
geteld.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.1.6 Aardwarmte
Deze categorie betreft de winning van aardwarmte. In de aardlagen heersen
hoge temperaturen. De daar aanwezige warmte kan nuttig worden aangewend,
bijvoorbeeld voor verwarming van tuinbouwkassen of woningen. Onder het
projectvermogen vallen de kosten voor de boring en de eventuele
transportleidingen van het aardwarmtepunt naar het distributiepunt, centrale
bijstookvoorzieningen en warmtebuffers. Voorzieningen voor
warmteafgiftesystemen bij de afnemers van aardwarmte vallen buiten het
project.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.1.7 Geavanceerde duurzame
brandstoffenproductie
Deze categorie betreft projecten die bijdragen aan geavanceerde duurzame
brandstoffen. Waar het biobrandstoffen betreft, zijn deze gedefinieerd in de
Renewable Energy Directive (RED), zijnde alle biobrandstoffen geproduceerd uit
grondstoffen die genoemd zijn in bijlage IX en voldoen aan de duurzaamheideisen
van die richtlijn. Momenteel wordt de vervoersdoelstelling uit de RED22
nationaal geïmplementeerd in een herziening van de Jaarverplichting Energie
Vervoer die per 2022 in werking treedt.
Bijlage IX bestaat uit een A en een B deel, in Nederland wordt deel A
meestal aangeduid als geavanceerd, en is zo ook geïnterpreteerd in het
Klimaatakkoord en de Kabinetsbrief Biogrondstoffen.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Investeringssteun voor
de productie van biobrandstoffen is van de aanmeldingsverplichting alleen
vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de
productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van
voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor
biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties
voor geavanceerde biobrandstoffen, vrijgesteld op grond van dit artikel mits
die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de
nieuwe capaciteit.
De steun wordt uitsluitend voor nieuwe installaties toegekend. Er wordt
geen steun toegekend of uitgekeerd nadat de installatie in bedrijf is gekomen
en de steun is onafhankelijk van de productie.
4.1.8 Biogasopwaardeerinstallatie
Deze categorie betreft projecten die gericht zijn op de productie van
energiedragers uit biomassa. Het betreft installaties voor het opwaarderen van
biogas via monomestvergisting of allesvergisting tot aardgaskwaliteit voor
levering aan het aardgasnet. Voor de projecten die gericht zijn op de productie
van energiedragers uit biomassa is artikel 41 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 41 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Investeringssteun voor
de productie van biobrandstoffen is van de aanmeldingsverplichting alleen
vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de
productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van
voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor
biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties
voor geavanceerde biobrandstoffen, vrijgesteld op grond van dit artikel mits
die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de
nieuwe capaciteit.
De steun wordt uitsluitend voor nieuwe installaties toegekend. Er wordt
geen steun toegekend of uitgekeerd nadat de installatie in bedrijf is gekomen
en de steun is onafhankelijk van de productie.
4.1.9 Innovatieve energieopwekking
Deze subcategorie betreft alternatieve technieken voor het opwekken van
duurzame energie die niet in de andere subcategorieën van dit onderdeel passen,
zoals bijvoorbeeld reuze vliegers (ook onder water). Dergelijke projecten hebben
een grote milieuwinst per project. Dit draagt bij aan besparing van
CO2 en gebruik van land of water waar eerder geen energiewinning
mogelijk was, of enkel energiewinning van mindere kwaliteit. Voor het project
dient, indien van toepassing, een omgevingsvergunning te zijn afgegeven. De
projecten zijn niet onder te brengen in gangbare duurzame
energieopwekkingsprojectcategorieën en vallen niet binnen de SDE-regeling.
Met deze subcategorie wordt innovatie binnen energieopwekking gestimuleerd
gericht op een brede categorie projecten. Artikel 41 Algemene
groepsvrijstelling fungeert dan ook als een ondergrens, de projecten moeten in
ieder geval aan de eisen uit dat artikel voldoen voor een groenverklaring.
4.2.1 Opslag van duurzame energie
Uitbreiding van mogelijkheden om duurzaam opgewekte energie voor langere
tijd op te slaan is essentieel voor de energietransitie. Onder deze categorie
vallen projecten die op verschillende wijze de duurzaam opgewekte energie
kunnen opslaan. Bij de productie van waterstof uit hernieuwbare energie door
middel van elektrolyse is sprake van groene waterstof. Het kan ook gaan om
energieopslag of conversie naar andere moleculaire energiedragers. Daarnaast
vallen ook off-grid projecten, waarbij op grote schaal energie direct wordt
geconverteerd naar een moleculaire energiedrager onder deze categorie, indien
deze het energiesysteem ontlasten.
Op de projecten binnen deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.2.2 Warmte- en koudedistributie
In subcategorie 4.2.2 zijn de onderdelen e en f van artikel 8 van de
Regeling groenprojecten 2016 samengevoegd, waarbij de eisen zijn
geactualiseerd. De reden van het samenvoegen is dat er veel overlap is tussen
warmte- en koudedistributie en een onderscheid dus niet nodig is en dit de
uitvoering kan vereenvoudigen. Een distributienet is een leidingnet voor de
uitkoppeling van de warmte- en koudetransportleiding ten behoeve van een lokale
verdeling naar de eindgebruikers.
De projecten in deze categorie zijn gericht op het aanleggen van warmte- of
koudedistributienetten met als doel het nuttig toepassen van restwarmte of van
duurzame warmte of koude. In deze categorie wordt bevorderd dat
transportleidingen naar andere afnemers worden aangelegd.
Bij de productie van elektriciteit en in de industrie komt in processen
veel warmte vrij. Vaak kan die warmte in de eigen installatie niet nuttig
worden toegepast, zodat deze wordt weggekoeld. In veel gevallen is er wel
behoefte aan deze warmte bij andere afnemers. Hernieuwbare koude is afkomstig
uit zee of uit diepe meren en plassen of is restwarmte die wordt omgezet naar
koude met een absorptiekoelmachine. De absorptiekoelmachine maakt overigens
geen deel uit van het projectvermogen.
Ook warmte die afkomstig is uit een aardwarmteproject kan ingevoegd worden
op het warmtenetwerk. In dat geval betreft het uiteraard geen restwarmte.
Om te voorkomen dat een distributienet niet in aanmerking komt voor een
groenverklaring als er ook een bron wordt aangesloten die niet genoemd is als
warmtebron, is de eis opgenomen dat tenminste 80 procent afkomstig moet zijn
van zeer duurzame bronnen. Zowel bij warmte als koude is deze bedoeld voor
levering aan andere gebruikers dan de producent van de koude.
Op de projectcategorieën is artikel 46 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
4.3.1 Procesintensificatie
Procesintensificatie kan op korte termijn een belangrijke bijdrage leveren
aan het verminderen van de CO2 uitstoot van de industrie. De toe te
passen innovatieve apparatuur en processen leveren een significante
energiebesparing ten opzichte van vergelijkbare apparatuur en processen. In
deze categorie gaat het specifiek om energiebesparing. Er is ook een variant
die betrekking heeft op grondstoffenbesparing. Deze is uitgewerkt in categorie
3.2.
Op deze projectcategorie is artikel 38 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. In het derde lid van artikel 38
van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening staat hoe de in aanmerking
komende kosten worden vastgesteld. De in aanmerking komende kosten zijn de
bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau van
energie-efficiëntie te behalen.
4.3.2 Koelen en vriezen
Bij het koelen en vriezen van producten is een grote milieuwinst te
behalen. Aan de ene kant is er winst in energiegebruik door een energiezuinige
installatie toe te passen. Aan de ander kant kan er ook door het gebruik van
koelmiddelen zonder broeikasgassen een bijdrage aan de klimaatdoelen geleverd
worden. Het gaat vaak over grote industriële installaties met een grote
milieuwinst. Waar het gaat om nieuwbouw van koel- en vrieshuizen kan mogelijk
van categorie 5.8, nieuwbouw met industriefunctie, gebruik gemaakt worden.
Op deze projectcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing
4.3.3 Nuttig gebruik van restenergie
Dit is een aanpassing en uitbreiding van onderdeel b van artikel 8 van de
Regeling groenprojecten 2016. Hierdoor komt een veel bredere toepassing van het
gebruik van restwarmte in aanmerking voor een groenverklaring. Essentieel voor
de milieuprestatie is de nuttige toepassing van een groot deel van de warmte.
Dit in tegenstelling tot systemen waarbij de warmte zonder nuttig gebruik wordt
weg gekoeld. Afvalwarmte is onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct
in industriële of stroomopwekkingsinstallaties wordt opgewekt, die ongebruikt
terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings-
of -koelingssysteem. Gebruik van restenergie uit afvalverbrandingsinstallaties
is uitgesloten.
Op deze projectcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing
Projectcategorie 5: Duurzaam bouwen
Op de subcategorieën binnen projectcategorie 5, is artikel 36 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing
5.1 Nieuwbouwwoningen
De projecten in deze categorie zijn gericht op het realiseren van duurzame
nieuwbouwwoningen. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in
de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond
door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
Nieuwbouwwoningen moeten aan eisen voldoen op grond van het Bouwbesluit
2012. De Regeling groenprojecten wil nieuwbouwwoningen belonen waarbij op het
gebied van duurzaamheid prestaties worden gehaald die duidelijk boven de eisen
van het Bouwbesluit 2012 uitgaan. De criteria zijn zo gekozen dat ze een
ambitieus duurzaamheidsniveau garanderen en eenvoudig te controleren zijn. Er
zijn twee ambitieniveaus voor de energieprestatie. Woningen met een primair
fossiel energiegebruik van 0 komen in aanmerking voor een groenverklaring. In
geval van woongebouwen (appartementen) is dit ambitieniveau vaak te hoog.
Daarom is voor dit type woningen een mogelijkheid toegevoegd voor een
groenverklaring als aan 50% van de eis in het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.
Uiteraard is het projectvermogen per woning in dat geval lager.
Naast energieprestatie is de milieuprestatie van gebouwen van toenemend
belang. Maatregelen ter verbetering van de energieprestatie zorgen vaak voor
een verslechtering van de milieuprestatie door de extra toepassing van
(milieubelastende) materialen. Daarom is gekozen om een variant op te nemen
waarbij het ambitieniveau gericht is op een milieuprestatie die duidelijk beter
is dan de eis in het Bouwbesluit 2012. Hier is gekozen voor een eis die een
percentage is van de eis in het Bouwbesluit 2012. Als de eis in het Bouwbesluit
2012 wijzigt, wijzigt de eis voor een groenverklaring automatisch mee.
5.2.1 Herbestemming tot woningen
De projecten in deze categorie zijn gericht op het realiseren van nieuwe
woningen door herbestemming van gebouwen die geen woonfunctie hebben. Dit zijn
bijvoorbeeld (leegstaande) kantoorpanden, scholen of fabrieken. Herbestemming
van panden tot woningen is per definitie duurzaam. Sloop wordt voorkomen en van
een groot deel van de gebruikte materialen wordt de levensduur verlengd.
Daarnaast wordt door herbestemming nieuwbouw elders voorkomen en is een gevolg
van herbestemming vaak opwaardering van een compleet gebied. De structurele
leegstand van kantoren is aanzienlijk. Uit de praktijk blijkt dat een
significant deel daarvan succesvol te transformeren is tot woningen.
Ondersteuning van deze projecten via deze regeling is vanuit overwegingen van
duurzaamheid gewenst.
Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen
duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel
van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
Hoewel herbestemming per definitie duurzaam is, zijn er toch eisen aan de
energieprestatie van de nieuw ontwikkelde woningen. Voor een groenverklaring
komen uitsluitend die projecten in aanmerking, waarvan de woningen na
herbestemming een energielabelklasse A of beter hebben. Deze eis is gelijk aan
of in kleine mate strenger dan de oude eis. De onderbouwing hiervoor is dat
herbestemming van gebouwen bovenmatig gestimuleerd moet blijven worden.
Aangezien de bouwkosten in de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen zijn is een
verhoging van het projectvermogen met 25% gerechtvaardigd. De eis die in de Regeling
groenprojecten 2016 bestond met betrekking tot
geluid vervalt.
De groenverklaring kan alleen worden aangevraagd voor de vierkante meters
bruto vloeroppervlak waarop na herbestemming een woonbestemming rust. Voor
delen van een pand waarop geen woonfunctie gaat rusten kan eventueel aanvullend
een groenverklaring worden aangevraagd voor zeer duurzame renovatie van
utiliteitsgebouwen, mits uiteraard aan de eisen van die categorie wordt
voldaan.
5.2.2 Herbestemming van monumenten tot
woningen
Deze categorie betreft het herbestemmen van Rijks- en gemeentelijke
monumenten. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de
woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door
middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
Om deze monumenten te behouden, is herbestemming tot woningen vaak een
voorwaarde. Omdat met name de buitenmuren en de gevels vaak maar beperkt
gewijzigd mogen worden vanwege het monumentale karakter, is een
energieprestatie die gelijk is aan het niveau voor niet-monumentale gebouwen
vaak niet mogelijk. Daarom is voor deze categorie de eis gesteld dat de
energielabelklasse van de woningen na herbestemming een klasse B of beter is.
Zie ook de toelichting bij subcategorie 5.2.1.
5.3 Renovatie woningen door
eigenaar-bewoner
Door renovatie van bestaande woningvoorraad is veel winst te behalen op het
gebied van duurzaamheid. Deze categorie richt zich specifiek op woningrenovatie
door de eigenaar die tevens bewoner is van de woning. Bij de opzet van de eisen
in deze subcategorie is tevens gekozen voor een maximale vrijheid voor de
eigenaar. Hij kan afhankelijk van zijn wensen een zeer hoog ambitieniveau
realiseren waarbij dan ook een maximale bijdrage wordt verkregen.
Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de woningen
duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel
van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
Omdat de kosten voor het realiseren van dezelfde prestatie in een Rijks- of
gemeentemonument hoger zijn, wordt het projectvermogen voor monumenten hoger
vastgesteld. De eis voor een verbetering van de energielabelklasse is even
zwaar als de eis in de Regeling groenprojecten 2016. De reden om de eis zoveel
mogelijk gelijk te houden is dat renovatie van gebouwen grote milieuwinst
oplevert en om die reden gestimuleerd moet worden. In de regeling uit 2016 werd
zeer beperkt gebruik gemaakt van deze categorie.
5.4 Renovatie woning door derden
Naast de eigenaar-bewoner kan ook een onderneming het initiatief voor de
renovatie nemen, de uitvoering organiseren en deze financieren. Een voorbeeld
hiervan is wanneer een energieleverend bedrijf de renovatie uitvoert. Indien de
onderneming voorfinanciert en bijvoorbeeld de betaling middels een periodieke
rekening plaatsvindt dan kan de leverancier van de dienst voor het nog
openstaande deel van het voorgefinancierde project gebruik maken van de
Regeling groenprojecten 2022. Om voor een groenverklaring in aanmerking te
komen moet in de woningen duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden
aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met
afleverbewijzen of facturen.
De omvang van de groenlening kan niet meer bedragen dan het nog niet door
de eigenaar van de woning betaalde deel van de kosten. Ook verhuurders kunnen gebruik
maken van renovatie onder deze
categorie.
Zie ook de toelichting bij categorie 5.3.
5.5 Nieuwbouw utiliteitsgebouwen
De meeste kantoren en andere utiliteitsgebouwen worden gebouwd volgens de
eisen van het Bouwbesluit 2012. Slechts op beperkte schaal komen gebouwen tot
stand met hogere ambities op het gebied van duurzaamheid. Dit soort
initiatieven wil deze regeling ondersteunen. De gebouwen moeten dan wel voldoen
aan de eisen zoals opgenomen in de bijlage Maatregelen duurzame
utiliteitsgebouwen 2022. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen
moet in de gehele categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten
worden aangetoond door middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met
afleverbewijzen of facturen.
Utiliteitsgebouwen zijn gebouwen waarvoor in het Bouwbesluit 2012 een
energieprestatie-eis is vastgelegd, met uitzondering van woningen. Gebouwen of
gebouwdelen met een andere gebruiksfunctie zoals industriefunctie, bijvoorbeeld
bedrijfshallen, vallen niet onder deze categorie, maar kunnen, indien aan de
betreffende vereisten wordt voldaan, wel onder categorie 5.7 vallen.
Er zijn voor energieprestatie twee ambitieniveaus benoemd. De basis vormt
het niveau met een primair fossiel energiegebruik van ten hoogste 0 (BENG 2 =
0). Voor zover het gebouwen betreft die niet als hoofdfunctie kantoor hebben,
gelden andere eisen ten aanzien van energieprestatie. Voor deze gebouwen is het
vaak moeilijker om aan de eis BENG 2=0 te voldoen. Daarom is voor die gebouwen
een niveau toegevoegd, waarbij de energieprestatie tenminste 50 procent beter
is dan de eis die wordt gesteld in het Bouwbesluit 2012. Aangezien de
technische mogelijkheden steeds beter worden, wordt deze eis per 1-1-2024
aangescherpt naar tenminste 70% beter. Uiteraard is het projectvermogen per
eenheid in dit geval lager.
Naast energieprestatie is de milieuprestatie van gebouwen van toenemend
belang. Maatregelen ter verbetering van de energieprestatie zorgen vaak voor
een verslechtering van de milieuprestatie door de extra toepassing van
(milieubelastende) materialen. Daarom is gekozen om varianten op te nemen
waarbij het ambitieniveau gericht is op milieuprestatie of duurzaam bouwen
certificaten waar diverse duurzame eisen zijn geïntegreerd. In geval van de
milieuprestatie is de eis duidelijk beter dan de eis uit het Bouwbesluit
2012.
In geval van duurzaam bouwen certificaten wordt een hoog niveau gevraagd.
Aangezien deze certificaten duurzaamheid het meest integraal toetsen, zullen
daarvoor de meeste extra kosten gemaakt moeten worden. Deze variant kent daarom
het hoogste projectvermogen. Voor maatschappelijk vastgoed liggen energie-eisen
lager en zijn de bouwkosten hoger. Het is dus duurder om aan de eisen te
voldoen. Dit rechtvaardigt een hoger projectvermogen voor deze categorie
gebouwen.
5.6 Renovatie utiliteitsbouw
Renovatie van utiliteitsgebouwen is relatief kostbaar. Mede daarom wordt
vaak voor nieuwbouw gekozen. Dat is vanuit oogpunt van duurzaamheid
onwenselijk: nieuwbouw betekent immers ruimtebeslag elders, en ook minder
hergebruik en een minder lange levensduur van materialen. Dit maakt renovatie
van utiliteitsgebouwen feitelijk per definitie duurzamer dan nieuwbouw.
Bovendien kan met renovatie van utiliteitsgebouwen veel energie bespaard kan
worden. De energieprestatie of het algehele duurzaamheidsniveau van veel
bestaande utiliteitsgebouwen kan door renovatie met moderne technieken met
sprongen omhoog gaan. Dit soort initiatieven wil de regeling ondersteunen.
Voor het verbeteren van de energieprestatie zijn verschillende niveaus
gedefinieerd. Hoe hoger de ambitie, hoe hoger het projectvermogen. Voor
utiliteitsgebouwen met een kantoorfunctie geldt dat deze vanaf 01-01-2023
minimaal een energielabelklasse C moeten hebben. Aangezien het ambitieniveau
van de Regeling duidelijk hoger ligt dan de wettelijke eis, is voor het
verkrijgen van een groenverklaring minimaal een energielabelklasse A vereist.
Hoewel de labelklasse verplichting niet voor andere gebruiksfuncties geldt,
blijkt uit onderzoek dat het bereiken van een labelklasse A, naast de
milieuwinst, een terugverdientijd kent die vergelijkbaar is met een lagere
energielabelklasse. Daarom is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende
gebruiksfuncties.
Omdat de kosten voor het realiseren van dezelfde prestatie in een Rijks- of
gemeentemonument, of in het geval van maatschappelijk vastgoed hoger zijn,
wordt het projectvermogen voor dit type gebouwen hoger vastgesteld.
Aan deze categorie is de mogelijkheid toegevoegd om ook op basis van een
keurmerk een groenverklaring te verkrijgen. Aangezien daar meer integrale eisen
aan gesteld worden, is het bijbehorende projectvermogen gelijkgesteld aan de
zwaarste energiecategorie. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet
in de gehele
categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door
middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
5.7 Nieuwbouw met industriefunctie
Voor industriebouw gelden geen directe eisen voor energieprestatie en
milieuprestatie. Toch is wel een grote verduurzamingopgave voor dit type
gebouwen. Om die reden is gekozen voor het toepassen van de aangegeven
keurmerken voor duurzaam bouwen. Deze kennen een integrale milieueis, waardoor
is geborgd dat gebouwen die aan deze eis (de zwaarste van de verschillende
keurmerken) voldoen een uitstekende bijdrage aan de milieudoelen leveren.
Aangezien er sprake is van een integrale eis in plaats van een enkelvoudige
energie-eis, is het projectvermogen gesteld op € 600,–/m2. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de gehele
categorie duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door
middel van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
5.8 Renovatie met industriefunctie
Voor industriebouw gelden geen directe eisen voor energieprestatie en
milieuprestatie. Toch is wel een grote verduurzamingopgave voor dit type
gebouwen. Om die reden is gekozen voor het toepassen van de aangegeven
keurmerken voor duurzaam bouwen. Deze kennen een integrale milieueis, waardoor
is geborgd dat gebouwen die aan deze eis (de zwaarste van de verschillende
keurmerken) voldoen een uitstekende bijdrage aan de milieudoelen leveren.
Aangezien er sprake is van een integrale eis in plaats van een enkelvoudige
energie-eis, is het projectvermogen gesteld op € 450,–/m2.
Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen moet in de gehele categorie
duurzaam hout worden toegepast. Dit zal moeten worden aangetoond door middel
van certificaten, in veel gevallen aangevuld met afleverbewijzen of
facturen.
6.1 Niet-railgebonden duurzame
voertuigen
De categorie is bedoeld voor het stimuleren van een versnelde
marktintroductie van schone en duurzame technologieën voor personenvervoer en
goederenvervoer. Bij personenvervoer betreft het alleen voertuigen die bestemd
zijn voor vervoer van meer dan acht passagiers en voertuigen waarvoor in het
kentekenregister de vermelding ‘taxi’ is opgenomen, die zijn voorzien van negen
zitplaatsen of een inrichting voor het vervoer van rolstoelgebruikers in hun
rolstoel die voldoet aan de Code Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers (VVR).
Uitsluitend emissieloze aandrijfsystemen (elektrisch en waterstof) komen in
aanmerking voor een groenverklaring onder deze subcategorie.
De projecten zijn beperkt tot vervoer over de openbare weg of
bedrijfsterreinen in de open lucht. In het geval van bedrijfsterreinen in de
open lucht kan worden gedacht aan havens en vliegvelden. Vervoer in
veilinghallen en schuren is bijvoorbeeld uitgesloten.
Voertuigcategorieën zijn specifiek benoemd en zijn beschreven in
verordening (EU) Nr. 2018/858, artikel 4.
6.2 Duurzame binnenvaartschepen
Deze categorie betreft duurzame binnenvaartschepen die zijn bestemd voor
het transport van goederen of personen. Combinaties van genoemde systemen of
brandstoffen zijn mogelijk, terwijl combinaties met niet genoemde systemen of
brandstoffen niet in aanmerking komen.
In het geval van motoren waarbij LNG of CNG wordt gebruikt, kan een deel
van de methaan houdende brandstof onverbrand in de uitlaatgassen terecht komen.
Methaan is een belangrijk broeikasgas. Indien de uitstoot van methaan hoog is
kan de bijdrage daarvan aan het broeikaseffect zo hoog zijn dat de reductie van
uitstoot van de broeikasgassen door de alternatieve brandstofkeuze verloren kan
gaan. Daarom wordt voor gasmotoren als eis gesteld dat aangetoond wordt dat de
bijdrage van de methaanuitstoot aan het broeikaseffect lager is dan de reductie
van het broeikaseffect door de brandstofkeuze. Daarvoor wordt de eis gesteld
dat de methaanslip maximaal 3 gram per kWh bedraagt. Bij de berekening van deze
effecten wordt de bijdrage van de methaanslip berekend met een Global Warming
Potential factor (GWP-factor) van 34. Dat wil zeggen dat 1 kilo methaanemissie
gelijk wordt gesteld aan de emissie van 34 kilo koolstofdioxide.
Schepen hebben ten opzichte van voertuigen voor wegtransport een veel
langere levensduur. De gebruikte technologie kan dan in de praktijk zowel qua
technologie als qua milieu-impact oud zijn. Het installeren van energiezuinige
en milieuvriendelijke systemen zoals beschreven in deze categorie strekt er dan
ook toe om de milieu-impact van bestaande vaartuigen te reduceren (retrofit).
Van de dual-fuel motoren is bepaald dat deze niet meer passen bij het gewenste
ambitieniveau van de regeling.
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing
6.3 Mobiele werktuigen
Ook voor mobiele werktuigen is er een grote opgave om deze te verduurzamen.
Het gaat dan vooral om werktuigen die in de open lucht gebruikt worden. Voor
gebruik binnen (bijvoorbeeld bij veilingen en distributiecentra) is elektrisch
al veel meer gangbaar. Die zijn daarom uitgesloten. Onder een zelfrijdend
mobiel werktuig wordt een mobiel werktuig verstaan dat werkzaamheden kan
verrichten zonder bestuurder. Onder een heftruck wordt geen meeneemheftruck
verstaan. Een mobiel werktuig met een vaste bestuurders(zit)plaats is
bijvoorbeeld een dozer, graafmachine, laadschop, landbouwmachine,
landbouwtrekker of bosbouwtrekker.
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing. Artikel 14, derde lid, onderdeel
a van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening is van toepassing wanneer het
gaat om met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in
materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven.
6.4 Laad- en tankinfrastructuur
Ook emissieloze voer- vaar- en werktuigen moeten worden opgeladen of
bijgetankt. Hier is een specifieke infrastructuur voor nodig met laad- of
tankstations die er nu in de meeste gevallen nog niet is. Dit geeft een drempel
om tot de aanschaf van deze machines over te gaan. Met het opnemen van deze
infrastructuur in de regeling, wordt deze drempel minder hoog. Door beperkingen
op het gebied van staatsteun is het alleen mogelijk om private infrastructuur
(voor eigen voer- vaar- en werktuigen) onder de regeling te brengen
6.5 Voorzieningen voor elektrisch varen
Schepen die aan de wal liggen gebruiken vrijwel altijd hun motor om stroom
op te wekken. Zolang dit geen emissieloze motoren zijn, geeft dit extra
vervuiling. Met de juiste walstoomvoorzieningen kan gebruik gemaakt worden van
(schone) stroom, wat een aanzienlijke milieuwinst oplevert.
Elektrische binnenvaartschepen liggen zo weinig mogelijk stil. Er is een
systeem ontwikkeld om opgeladen accu’s aan boord te laden en die te wisselen
als ze leeg zijn. Ook emissieloze vaarwerktuigen moeten worden opgeladen of
bijgetankt. Hier is een specifieke infrastructuur voor nodig met laad- of
tankstations die er nu in de meeste gevallen nog niet is. Dit geeft een drempel
om tot de aanschaf van deze machines over te gaan. Met het opnemen van deze
infrastructuur in de regeling, wordt deze drempel minder hoog. Door beperkingen
op het gebied van staatsteun is het alleen mogelijk om private infrastructuur
(voor eigen voer- vaar- en werktuigen) onder de regeling te brengen.
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
6.6 Mobiele aggregaten
Vanuit de aanpak stikstofproblematiek, klimaatakkoord en het schone lucht
akkoord wordt gewerkt aan emissiereductie in de bouw middels afspraken in de
routekaart schoon en emissieloos bouwen. Daarbij gaat het zowel om burgerlijke-
en utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw. Voor de stroomvoorziening
van mobiele machines en bouwlogistiek voertuigen zal in veel gevallen gebruik
moeten worden gemaakt van mobiele aggregaten. Met emissieloze aggregaten kan
veel milieuwinst gehaald worden ten opzichte van de huidige, veelal diesel
aggregaten.
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
6.7 Gekoeld transport
Gekoeld transport is vervuilend omdat aan de ene kant de koeling wordt
gevoed door de (diesel) motor van de vrachtauto en aan de andere kant omdat er
koelmiddelen worden toegepast die broeikasgassen bevatten. Door het aanschaffen
en installeren van genoemd koelsysteem kan een aanzienlijke milieuwinst behaald
worden.
Het projectvermogen is beperkt tot de kosten voor de aanschaf van het
koelsysteem. Dat betekent dat de kosten van bijvoorbeeld de aanhanger of
bakopbouw niet tot het projectvermogen horen.
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
7.1 Retentiegebied
Deze categorie heeft betrekking op het inrichten van gebieden in verband
met de afvoer van regenwater. Het kan daarbij gaan om het voorkomen van
wateroverlast (retentie) of het langer vasthouden van water om tekorten te
voorkomen (opslag). Vaak zal er sprake zijn van een combinatie van beide
functies. Retentie voorkomt schade als gevolg van extreme regenval. Opslag van
water vermindert onttrekking van grondwater en voorkomt verdroging. In deze
categorie is geen sprake van opslag voor direct gebruik, maar van het langer
vasthouden van water ten behoeve van het grondwaterpeil. Dergelijke natte
gebieden (met een natuurcomponent) hebben een positief effect op de
biodiversiteit. Daarbij blijft gelden dat opslag ten behoeve van toepassing in
land- en tuinbouw gangbaar is en dus niet onder de regeling valt.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 36 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
7.2 Gebouw- en terreingebonden
waterberging
Deze categorie beoogt om retentie van water te realiseren en zo
wateroverlast te beperken bij hevige regenval. Onder gebouw-gebonden wordt
verstaan dat de opslag gerealiseerd wordt op, in of onder een gebouw.
Parkeergarages worden niet gezien als een gebouw-gebonden waterberging. De
opvang van regenwater kan ook op het terrein, dat hoort bij het gebouw
plaatsvinden. Daarbij kan gedacht worden aan middelen als wadi’s of
infiltratiekratten. Nuttige toepassing van het gebufferde regenwater in
bedrijfsprocessen is toegestaan, mits een dergelijke toepassing niet het
hoofddoel is van het project.
Op de projectcategorieën binnen deze subcategorie is artikel 36 van de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
7.3 Innovatieve koeling van gebouwen
Klimaatverandering heeft tot gevolg dat het koelen van gebouwen in de zomer
steeds belangrijker wordt. Traditionele methodes kosten vaak veel energie en er
worden regelmatig stoffen gebruikt die schadelijk zijn voor het milieu.
Ontwikkeling van technieken die koeling energiezuiniger en milieuvriendelijker
maken is noodzakelijk. De voorkeur gaat uit naar technieken die voorkomen dat
het gebouw opwarmt en koeling nodig is. Bijvoorbeeld zonweringmogelijkheden als
een systeem in glas dat aanslaat bij bepaalde temperaturen en weert of
reflecteert en materialen die van ‘aard’ kunnen veranderen, zodat ze verkoelend
ingezet kunnen worden bij x temperatuur (phase changing materials). Bij
afvoeren van warmte kan gedacht worden aan nieuwe ventilatie methodieken en
systemen, zowel in gebouw alsook techniek, bijvoorbeeld windvangers. Als het
voorgaande niet mogelijk is, kan ook gedacht worden aan innovaties in
bewateringssystemen en innovatieve koelingssystemen, zoals verneveling of
ventilatie over watersystemen. Milieuvriendelijke koelmiddelen zijn middelen
met een lage Global Warming Potential (GWP).
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
7.4 Vegetatiedaken
Vegetatiedaken zijn platte of licht hellende daken die permanent begroeid
zijn. Deze daken hebben een beperkte wateropslagcapaciteit maar kunnen in de
zomer een belangrijke bijdrage leveren aan het verkoelen van het bouwwerk. Door
de verdamping en de isolerende werking van een vegetatiedak wordt een
verkoelend effect verkregen. Een groene gevel is een systeem langs een
(buiten)gevel van een pand dat permanent begroeid is.
Deze voorzieningen hebben meerdere effecten. De belangrijkste zijn
verkoeling door verdamping en isolerende werking. Bovendien dempen ze de dag en
nacht schommelingen van de temperaturen en hebben ze een positief effect op de
luchtkwaliteit en de biodiversiteit. Door de toevoeging van voorzieningen ter
bevordering van de biodiversiteit, kunnen ook zaken als nestkasten voor vogels,
vleermuizen en insecten worden meegenomen.
Op deze subcategorie is artikel 36 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
7.5 Verhogen grondwater
veenweidegebieden
Het Interbestuurlijk programma Veenweide is gestart om de emissie van
broeikasgassen in veenweidegebieden te verminderen. Deze maatregelen kunnen
door ondernemers worden genomen. Voor de investeringen in dit kader kan een
groenverklaring worden afgegeven. Onder greppelinfiltratie valt een pomp op
zonnepanelen die zorgt voor continu water in de greppel en verbetering van de
greppel tot een effectieve maatvoering.
Natte teelt is landgebruik onder natte omstandigheden, waarbij de
grondwaterstand boven of rond het maaiveld staat. Bij natte teelten gaat het
bijvoorbeeld om pompen op zonnepanelen om de sloten op een hoger peil te
brengen en te houden (20 cm tot 0 cm onder maaiveld), stuwtjes in de sloten
aanbrengen, maar ook aan aanpassingen van het perceel bij het aanplanten van de
gewassen en oogst- en verwerkingstechnieken om de gewassen te kunnen oogsten en
verwerken tot verkoopbare producten. Voorbeeld is de cranberryteelt in de
Krimpenerwaard.
Ook het plantmateriaal (voor zover meerjarig) en de planttechnieken zijn
dan investeringen, want bijvoorbeeld voor cranberry zijn dat behoorlijke
investeringen.
De Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
De Staatssecretaris van
Fiscaliteit en Belastingdienst,
Marnix L.A. van Rij