Regeling groenprojecten buitenland 2002

21 december 2001

DGM/SB2001137299

Directoraat-Generaal Milieubeheer Directie Strategie en Bestuur Afdeling Economie en Technologie

De Staatssecretaris van Financiën, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 5.14, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Artikel 1

1. Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 5.14, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de verklaringen als genoemd in artikel 5.14, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor projecten welke gelegen zijn in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden.

2. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. project: een niet binnen het Koninkrijk der Nederlanden gelegen technisch, functioneel en in tijd samenhangend geheel van activa;

b. bestaand project: een project dat een jaar voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een verklaring wordt ingediend reeds bestaat, dan wel een project waarvoor een jaar voor die dag reeds een begin met de uitvoering der fysieke werkzaamheden is gemaakt;

c. projectbeheerder: degene voor wiens rekening en risico het project wordt ontwikkeld en in stand wordt gehouden;

d. projectvermogen: het vermogen dat nodig is voor de financiering van vaste activa en de landgebruiksrechten die noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan de uitvoering van een project. Het projectvermogen wordt voor een project van een projecttype dat is opgenomen in de publicatie: Normgetallen Groen Beleggen Buitenland (Publicatiereeks Groen Beleggen Buitenland 1), gelijk gesteld aan het in die publicatie genoemde bedrag;

e. verklaring: schriftelijk besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarin wordt verklaard dat een project in het belang is van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos;

f. accountantsverklaring: verklaring afgegeven door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent;

g. Joint-implementationproject: een project als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de United Nations Framework Convention on Climate Change, als bevestigd in het Kyoto protocol van de United Nations Framework Convention on Climate Change;

h. de ministers: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Economische Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Artikel 2

1. Een verklaring kan, met uitzondering van verklaringen ten behoeve van Joint-implementationprojecten, slechts worden afgegeven ten behoeve van projecten die gelegen zijn in een land dat geen lid is van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en waarvan de welvaart en ontwikkeling een zodanig niveau heeft dat naar het oordeel van de ministers het land niet in staat wordt geacht het project, in relatie tot het projectrendement, en de projectkosten, met eigen middelen te realiseren.

2. Een verklaring kan slechts worden afgegeven ten behoeve van projecten gelegen in een land waar de ontwikkeling en de stand van het milieu zulks naar het oordeel van de ministers rechtvaardigen.

Artikel 3

Een verklaring kan slechts worden afgegeven voor projecten die naar het oordeel van de ministers:

a. in hoge mate in het belang zijn van het milieu, waaronder begrepen natuur en bos;

b. nog niet gangbaar zijn in het desbetreffende land of in de desbetreffende regio van het land;

c. geen zwaarwegende negatieve effecten hebben op het milieu, waaronder begrepen grondstofgebruik en natuur, in de desbetreffende regio of elders;

d. redelijkerwijs uit de beste technische mogelijkheden bestaan of de optimale deugdelijkheid en duurzaamheid bezitten;

e. in overeenstemming zijn met het Nederlandse internationale milieubeleid.

Artikel 4

Een verklaring kan slechts worden afgegeven ten behoeve van projecten die naar het oordeel van de ministers:

a. met participatie van de lokale bevolking tot stand komen en de sociaal-economische situatie van de armen verbeteren;

b. inpasbaar zijn in de lokale infrastructuur, het lokale milieu, de lokale natuur en het lokale milieubeleid;

c. de beschikking hebben over voldoende lokale kennis of over op korte termijn beschikbaar te maken lokale kennis voor uitvoering en instandhouding van het project;

d. lokaal mogelijk een demonstratie karakter hebben en aldaar mogelijk navolging kunnen vinden;

e. in overeenstemming zijn met het Nederlandse buitenlandse en ontwikkelingsbeleid.

Artikel 5

Een verklaring wordt niet afgegeven op aanvragen voor:

a. een bestaand project;

b. een project waarvan het projectvermogen minder bedraagt dan € 22.689;

c. een project waarvan niet aannemelijk is dat het enig eigen rendement heeft;

d. een project waarvan het te verwachten economisch rendement in verhouding tot het risico en het milieubelang zodanig is dat het zonder toepassing van deze faciliteit tot stand zou kunnen komen.

Artikel 6

1. Een verklaring kan slechts worden aangevraagd door en afgegeven aan:

a. een kredietinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, of

b. een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

2. De aanvraag voor een verklaring dient te worden ingediend bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

3. Een verklaring kan slechts worden afgegeven indien de aanvraag is geschied met gebruikmaking van een formulier dat door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op aanvraag beschikbaar wordt gesteld.

4. Een verklaring kan slechts worden afgegeven indien de nadere gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het project binnen de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te stellen periode worden verstrekt.

5. Een verklaring wordt slechts afgegeven indien na een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gedaan verzoek een accountantsverklaring wordt overgelegd waaruit de juistheid of de aannemelijkheid van de in de aanvraag vermelde gegevens of overige relevante gegevens blijkt.

6. Voor projecten waarvoor reeds eerder een verklaring is afgegeven, kan een nieuwe aanvraag eerst drie jaar voor de afloop van de geldende verklaring worden ingediend.

Artikel 7

Een verklaring kan slechts afgegeven worden indien de projectbeheerder bij het indienen van een aanvraag voor een verklaring schriftelijk verklaart dat:

a. hij gedurende de looptijd van de verklaring inzake het project te allen tijde aan daartoe door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen personen toegang verleent tot het project en tot de op het project betrekking hebbende financiële, technische en organisatorische gegevens;

b. hij volstrekte medewerking verleent aan deze personen bij hun taakuitoefening en hen behulpzaam zal zijn;

c. hij onverwijld deze personen om niet afschriften verstrekt van de documenten die betrekking hebben op het project;

d. hij op verzoek van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een accountantsverklaring overlegt met betrekking tot de door deze minister aan te geven aspecten;

e. hij voldoet aan de voorwaarden die opgenomen zijn in de verklaring;

f. hij de vermogenstoestand van het project afzonderlijk, op eenduidige wijze en naar waarheid administreert;

g. hij onverwijld de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in kennis stelt van wijzigingen in de uitvoering of de toestand van het project waardoor dit afwijkt van het project waarvoor de verklaring is afgegeven;

h. hij er mee instemt dat de bepalingen van artikel 9 bij de aldaar genoemde omstandigheden worden toegepast;

i. hij er mee instemt dat op de zaken aangaande aanvraag, afgifte, intrekking en toepassing van de verklaring en de controle hierop uitsluitend Nederlands recht van toepassing is.

Artikel 8

Een verklaring kan slechts worden afgegeven indien de kredietinstelling en de beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, bij de indiening van een aanvraag verklaart dat zij indien door haar wordt overgegaan tot kapitaalverschaffing:

a. bij de uitvoering der regeling jegens de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen personen de verplichtingen in acht neemt die in Hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn genoemd ten opzichte van de inspecteur;

b. bij wijziging van de uitvoering van het project waarvoor een verklaring is afgegeven daarvan onverwijld melding doet aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

c. erop toeziet dat de vermogenstoestand van het project door de projectbeheerder afzonderlijk wordt geadministreerd op een zodanige wijze dat te allen tijde uit boeken en andere bescheiden de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens duidelijk blijken;

d. hij instemt met de toepassing van de bepalingen van artikel 9 bij de aldaar genoemde omstandigheden.

Artikel 9

1. Aan een verklaring kunnen voorwaarden worden verbonden.

2. De verklaring kan worden ingetrokken indien deze voorwaarden niet worden nageleefd.

3. De verklaring kan worden ingetrokken indien de voorwaarden in de verklaring, als bedoeld in artikel 7 en artikel 8, niet worden nageleefd.

4. De verklaring wordt met terugwerkende kracht ingetrokken indien de ter zake verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest.

5. De verklaring kan worden ingetrokken indien de kapitaalverschaffer een ander is dan degene die de aanvraag heeft ingediend tenzij de kapitaalverschaffer schriftelijk verklaart te handelen overeenkomstig de bepalingen in artikel 8.

6. De verklaring kan worden ingetrokken indien de projectbeheerder een ander is dan de projectbeheerder op wiens naam de verklaring is afgegeven tenzij de nieuwe projectbeheerder verklaart te handelen overeenkomstig de bepalingen in artikel 7.

Artikel 10

1. De verklaring kan maximaal negen maanden na afgifte van de verklaring in werking treden en wordt voor geen langere periode dan voor verwachtte levensduur van het project en de duur van ten hoogste tien jaren afgegeven.

2. De verklaring kan slechts worden afgegeven voor een bedrag van ten hoogste € 9.075.604 per project.

3. De verklaring vermeldt de aard van het project, het projectvermogen, de kredietinstelling of de beleggingsinstelling op wiens aanvraag de verklaring wordt afgegeven, de naam van de projectbeheerder, de voorwaarden die op de verklaring van toepassing zijn en de periode waarvoor de verklaring geldt.

4. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslist in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Economische Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op een aanvraag binnen acht weken na de indiening ervan.

5. Een afschrift van de verklaring wordt gezonden aan de projectbeheerder en aan de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Amsterdam.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Artikel 12

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling groenprojecten buitenland 2002.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 december 2001.
De Staatssecretaris van Financiën,W. Bos.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J.P. Pronk.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Op initiatief van de toenmalige leden van de Tweede Kamer Vermeend, Melkert en Van der Vaart is de wet van 24 juni 1994 tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 met het oog op het bevorderen van beleggingen en investeringen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos (Stb. 1994, 497), tot stand gekomen. Deze wet bood de basis voor Groen beleggen in Nederland. Het oogmerk van de faciliteit voor Groen beleggen is, om projecten die kunnen worden aangewezen als zogenoemd groenproject te ondersteunen. De uitvoering der regeling voorzover die betrekking heeft op projecten binnen Nederland, geschiedt conform de bepalingen in de Regeling groenprojecten.

De ervaringen met de toepassing van Regeling groenprojecten waren gunstig. Daarom is in 1997 het initiatief genomen de toepassing van Groen Beleggen te verbreden tot projecten in ontwikkelingslanden en landen in Centraal en Oost-Europa.

Op grond van de Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Stb. 731, 1997) werd de mogelijkheid gegeven dat ook bepaalde projecten in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden onder deze faciliteit te brengen.

Destijds zijn de beleidsregels inzake de afgifte van groenverklaringen voor projecten buiten het Koninkrijk neergelegd in een besluit van 21 augustus 1998. De wijzigingen in het belastingstelsel per 1 januari 2001 hebben de formele systematiek voor de afgifte van de groenverklaringen voor buitenlandse projecten gewijzigd. Was er onder het oude stelsel sprake van een bevoegdheid die uitgewerkt werd in beleidsregels dan is er onder het nieuwe stelsel sprake van een ministeriële regeling waarin deze uitwerking geschiedt. Deze formele wijziging maakt een integrale publicatie van de regeling noodzakelijk.

In de Notitie Verdonkergroenen Regeling Groenprojecten van 31 juli 2001 aan de Kamer is aangegeven langs welke lijnen een verdere invulling van de faciliteit Groen beleggen vorm zou worden gegeven. Thans worden de voorstellen ten aanzien van Groen beleggen in het buitenland geïmplementeerd. Eveneens is er ruimte gegeven voor projecten van een grotere omvang, zijn de aanpassingen ten gevolge van de invoering van de Euro doorgevoerd en zijn er enkele administratieve vereenvoudigingen opgenomen.

Deze regeling geeft aan op welke wijze en onder welke voorwaarden de desbetreffende projecten kunnen worden aangewezen. De voorwaarden en procedurele aspecten stemmen waar mogelijk overeen met die welke gelden voor de projecten in Nederland zij het dat de specifieke problematiek die samenhangt met de buitenlandse projecten geleid heeft tot een aantal aanpassingen ten opzichte van de toepassing van Groen Beleggen voor Nederlandse projecten. Ook noopt de specifieke problematiek met een veelheid van bijzondere situaties, die bovendien niet steeds voorzienbaar zijn, tot het toepassen van een grotere discretionaire bevoegdheid bij de selectie van de projecten. Daarnaast bevat de regeling tevens een aantal bepalingen die voortkomen uit de specifieke controleproblematiek die samenhangt met de buitenlandse projecten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 is een aantal definities opgenomen. Een project is gedefinieerd als een samenhangend geheel van activa. De samenhang heeft betrekking op de technische aspecten, de functionele aspecten en de tijd waarin de realisatie plaats vindt. Voorts beperkt de regeling zich tot projecten die buiten het Koninkrijk der Nederlanden zijn gelegen.

De definitie van het project samen met de definitie van het projectvermogen geven weer op welke vermogenscomponenten de regeling betrekking heeft. In tegenstelling tot de regeling die betrekking heeft op het binnenland is voor buitenlandse projecten het voordeel beperkt tot het vermogen dat nodig is voor het verrichten van investeringen in vaste activa. Het vermogen dat dient voor de financiering van vlottende activa en voor de onderhoudskosten die gemaakt worden voor de instandhouding van het project worden niet gerekend tot het projectvermogen. Dit verschil tussen de regelingen in het binnenland en die in het buitenland heeft een aantal achtergronden. Relevant hierbij zijn onder meer de controletechnische aspecten. Hierbij valt niet alleen aan de betrouwbaarheid van de controles te denken maar tevens aan de eenvoud en de kostenbeperking bij de uitvoering.

Het projectvermogen heeft slechts betrekking op de lasten die op de projectbeheerder drukken. Dit betekent dat investeringssubsidies vanuit Nederlandse middelen of vanuit middelen van anderen die de investeringslasten verlagen in mindering op het projectvermogen worden gebracht. Tevens impliceert dit ook dat afschrijvingen in mindering op het projectvermogen moeten worden gebracht.

Het begrip bestaand project is opgenomen omdat slechts `nieuwe' projecten in aanmerking komen voor de regeling. Alleen die projecten betekenen een extra bijdrage voor het milieu of voor de natuur. Hierdoor wordt voorkomen dat reeds bestaande projecten alleen al door eigendomsoverdracht onder de regeling zouden vallen. Dit strookt niet met de doelstelling van de regeling. Dat het nieuwe projecten dienen te zijn leidt ertoe dat alleen onderhoudskosten nimmer een project kunnen vormen. Bestaand wordt gemeten aan de uitvoering der fysieke werkzaamheden. Fysieke werkzaamheden zijn handelingen die gericht zijn op een betekenisvolle verandering van de bestaande situatie. Hierbij kan als voorbeeld worden genoemd grondwerkzaamheden.

Een verbetering van een bestaand project kan wel als groenproject worden aangewezen zij het dat dit in de praktijk veelal in een beperkt aantal gevallen zal geschieden, omdat ook deze projecten getoetst zullen worden op de waarde van de verbetering zelf en niet op de waarde van het integrale project. Een groenverklaring zal in een geval van een verbeteringsproject slechts betrekking kunnen hebben op de vaste activa waaruit de verbetering bestaat en niet op de reeds aanwezige vaste activa. Verbeteringslasten die rechtstreeks ten laste van de exploitatie worden gebracht en niet geactiveerd worden zullen niet tot het projectvermogen worden gerekend. Deze lasten worden gezien als onderhoudslasten. Ook ander onderhoud wordt niet als verbetering beschouwd. Verbetering wordt in dit verband gezien als een wezenlijke verandering waarbij het complex naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat waardoor het waardevoller wordt op het gebied van natuur of milieu.

Tenslotte blijven bij verbeteringsprojecten grondkosten buiten beschouwing en deze kosten kunnen niet tot het nieuwe vaste activacomplex gerekend worden.

De projectbeheerder is degene voor wiens rekening en risico het project tot stand wordt gebracht en in stand wordt gehouden. Aan hem wordt een eventuele groenlening verstrekt en op hem berusten primair de verplichtingen die genoemd worden in de groenverklaring en in deze regeling.

De definitie van het projectvermogen wijkt zoals reeds eerder aangegeven af van die welke gehanteerd wordt voor de binnenlandse projecten. Het doel van de definitie is een afbakening te geven aan de omvang van het belegde vermogen waarvan de voordelen niet onder de heffing der inkomstenbelasting vallen. Deze afbakening is nodig om te voorkomen dat kredieten worden verschaft voor projecten of delen ervan die als groen worden gepresenteerd zonder dat de kredieten daadwerkelijk voor deze groene projecten of groene onderdelen daarvan zijn bestemd. Onder projectvermogen wordt verstaan het vermogen dat nodig is om de vaste activa in het project te financieren. Als zodanig worden aangemerkt het rechtstreeks benodigde eigen of vreemd vermogen ter financiering van de vaste activa die noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan de ontwikkeling en de instandhouding van het project. Onder het benodigde vaste activacomplex worden begrepen grond en andere bedrijfsmiddelen. Vlottende activa zoals benodigd werkkapitaal vallen buiten de gehanteerde definitie van projectvermogen. Een uitzondering kan slechts worden gemaakt voor pachtkosten voor het verkrijgen van gebruiksrechten van gronden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. De kosten van de rechten (pachtkosten) kunnen onderdeel uitmaken van het projectvermogen gedurende de periode dat door de aard van het project (zoals aanloop periodes in bosbouw en dergelijke) dit zelf nog geen middelen genereert om deze kosten te kunnen dekken vanuit het project. De kosten voor de pacht kunnen verder slechts onderdeel vormen van het projectvermogen indien het een project betreft waarbij de grond gebruikt wordt voor het voortbrengen van een product of voor bos- en natuurprojecten. Voorts is relevant dat het projectvermogen slechts die kosten bevat die op het project drukken. Dit impliceert dat projectgebonden subsidies in mindering moeten worden gebracht op het projectvermogen. Als bijvoorbeeld een investeringssubsidie wordt verkregen dan dient het projectvermogen te worden verlaagd. Dit geldt niet indien er sprake is van subsidiëring voor buiten het projectvermogen gelegen kosten zoals exploitatiesubsidies. Tenslotte zij gemeld dat de definitie van het projectvermogen tot gevolg heeft dat zaken die het vermogensbeslag van het project neerwaarts beïnvloeden (zoals afschrijvingen) in de loop der tijd in mindering op het projectvermogen moeten worden gebracht. Dit betekent voor de praktijk dat de aflossing gelijke tred met de waardedaling van het project zal moeten houden tenzij het geleende kapitaal lager is dan het toepasbare projectvermogen. Het in de verklaring genoemde projectvermogen is derhalve geen constante waarde.

Voor verbeteringsprojecten geldt dat de waarde van de reeds aanwezige zaken voor de berekening van het projectvermogen buiten beschouwing worden gelaten. Dit heeft tot gevolg dat de kosten voor grond bij verbeteringen buiten het projectvermogen blijft.

Voor bepaalde groepen van investeringen wordt afgezien van een specifieke vaststelling van het projectvermogen op basis van een detailanalyse van de kosten per situatie. Bij die investeringen wordt gebruik gemaakt van een projectvermogen dat vastgesteld wordt op grond van normbedragen die afhankelijk zijn van de capaciteit van de desbetreffende installaties. Dit is om uitvoeringstechnische redenen geschied en bovendien ter bevordering van de rechtszekerheid. De projectbeheerder weet vooraf wat hij kan verwachten. Voor alle partijen betekent het een sterke vereenvoudiging van procedures bij de vaststelling van het projectvermogen van deze projecten. Het betreft hier projecten waarvan de kosten slechts in beperkte mate afhankelijk zijn van de lokale omstandigheden zodat deze vereenvoudigde opzet over het algemeen niet tot onevenwichtigheid leidt. Voorlopig zal worden begonnen deze richtgetallen voor gebonden projectvermogens te publiceren voor projecten die betrekking hebben op zonne-energie (fotovoltaïsch) en windenergie. Als meer ervaring met het systeem is opgedaan kunnen ook voor andere soorten projecten richtgetallen worden ingevoerd.

Artikel 2

In dit artikel wordt aangegeven in welke landen de regeling toepassing vindt en welke criteria hiervoor gelden. Op grond van artikel 26, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 dient het ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden te betreffen.

In het eerste lid wordt aangegeven dat de regeling bedoeld is voor landen die geen of onvoldoende middelen hebben om de betreffende projecten te realiseren. Als algemeen uitgangspunt is gekozen dat de landen die deel uitmaken van de Organisatie voor Economische samenwerking en Ontwikkeling (OESO) worden gezien als landen die zelf in staat worden geacht de projecten te realiseren. Voor de zogenoemde Joint-implementationprojecten is hiervoor een uitzondering gemaakt. Voor de beoordeling of een land zelf in staat wordt geacht middelen ter beschikking te kunnen stellen zijn onder meer van belang de welvaart, de economische, de milieutechnische, en de sociale ontwikkeling van het land. Hierbij spelen tevens zaken als het projectrendement en de kosten in economische zin een rol. Deze toetsing kan opleveren dat een project in het ene land wel in aanmerking kan komen maar in het andere land niet.

De faciliteit kan van toepassing zijn op vele verschillende soorten projecten. Een bijzondere positie hierbij hebben de zogenoemde Joint-implementationprojecten. Deze projecten leveren een bijdrage aan de vermindering van de klimaatverandering. Niet alle denkbare Joint-implementationprojecten zullen echter onder de werking van de faciliteit worden gebracht. Zo zijn er projecten die hun aard minder in het kader van de onderhavige regeling passen. Het verkrijgen van een Joint-implementationstatus betekent derhalve nog niet dat de afgifte van een Groenverklaring als het ware een automatisme is. Er zal integraal moeten worden getoetst of het project eveneens voldoet aan het ambitieniveau dat in de diverse bepalingen (zoals bijvoorbeeld neergelegd in artikel 3) van de regeling is vastgelegd.

De Joint-implementationprojecten zijn gelegen in de landen in Centraal- en Oost-Europa en vormen de enige projecten in die landen die onder de faciliteit vallen. De zogenoemde Clean Development Mechanism (CDM) projecten die in ontwikkelingslanden zijn gelegen en bijdragen aan de klimaatproblematiek kunnen eveneens onder de faciliteit vallen mits aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.

Het tweede lid geeft aan dat niet alleen de economische ontwikkeling relevant is voor de beoordeling of een project in aanmerking komt voor een verklaring maar dat tevens de milieusituatie in het land waarin een eventueel project gesitueerd wordt relevant is.

Alhoewel het in deze een individuele beoordeling betreft van de situatie wordt toch getracht zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen vooraf. Daarom worden landen waarvoor de ministers een aanvraag kansrijk achten genoemd in een specifieke publicatie. In die landen mag de aanvrager van de verklaring er redelijkerwijs van uit gaan dat aan de voorwaarden ten aanzien van artikel 2 voldaan is. Het voordeel van deze publicatie is dat meer zekerheid kan worden verschaft waardoor kan worden bewerkstelligd dat verwervingskosten worden beperkt. Uit overleg met de Groenfondsen is gebleken dat een dergelijke opzet wenselijk is.

Artikel 3

In tegenstelling tot de regeling die voor Nederland geldt worden in de voorliggende regeling geen specifieke projecten genoemd die aangewezen zullen worden. Gelet op de specifieke situaties per regio is afgezien van een dergelijke opsomming. De categorieën van projecten die in Nederland gelden zijn niet automatisch toepasbaar in het buitenland. De eisen aan projecten buiten het Koninkrijk liggen op een hoger niveau. Voorts is niet gekozen voor een beperkte limitatieve opsomming van projecten maar voor een open geformuleerde verzameling. Hiermee wordt voorkomen dat beperkingen worden opgelegd die onwenselijk zijn of dat een verplichting tot afgifte van een verklaring kan ontstaan voor projecten met een beperkt milieu rendement. Daarom is gekozen voor een opzet waarbij per project een toetsing plaats heeft.

Naast de voorwaarden die gerelateerd zijn aan het land waar het project is gelegen zullen er ook specifieke eisen gelden met betrekking tot de milieu aspecten van het project. De aard der regeling houdt in dat het hoogwaardige milieuprojecten moet betreffen. Onder milieuprojecten worden tevens begrepen milieutechnologische projecten, energiebesparingsprojecten, duurzame energieprojecten, natuurbeschermingsprojecten en natuurontwikkelingsprojecten, biologische landbouw, duurzaam bosbeheer en dergelijke.

Bij de selectie van de projecten gelden onder meer de volgende criteria:

- Het gaat primair om hoogwaardige projecten. Dit wil zeggen dat er sprake moet zijn van een onomstreden en aanmerkelijke bijdrage aan de verbetering van het milieu. De oplossing dient absoluut hoogwaardig te zijn. Een voorwaarde is tevens dat de projecten integraal en direct een groen karakter hebben.

- Een van de criteria is dat het nog niet gangbare projecten dienen te zijn. Onder gangbare projecten worden verstaan die projecten die reeds regelmatig worden toegepast in het betreffende land. Voor grotere landen kan het gangbaarheidscriterium getoetst worden in de desbetreffende regio van het land.

- Bij de beoordeling van de milieueffecten van de projecten wordt niet alleen de milieuverdienste van het project beoordeeld maar wordt tevens gelet op de eventueel te verwachten negatieve effecten op de natuur, het milieu, de biodiversiteit of het grondstoffengebruik. Hierbij komen projecten die belangrijke negatieve neveneffecten hebben niet voor een verklaring in aanmerking. Zo zal een kleine waterkrachtcentrale buiten de regeling worden gelaten (zelfs als deze gelegen is een kansrijk land als aangegeven in de toelichting bij artikel 2) indien er belangrijke natuurschade optreedt. Ook kunnen milieuprojecten worden afgewezen indien deze projecten gebruik maken van relatief grote hoeveelheden energie of andere belangrijke grondstoffen.

- De projecten dienen relatief hoogwaardig te zijn. In onderdeel d wordt de toetsingsgrond genoemd aangaande de milieuverdienste, technische opzet en deugdelijkheid. Een project kan worden afgewezen indien een niet optimale oplossing wordt gekozen. Als voorbeelden kunnen projecten met een laag milieu- of energierendement worden genoemd. Andere voorbeelden zijn projecten die niet hoogwaardig zijn omdat men niet uitgaat van de mogelijkheden tot preventie of oplossingen kiest waarbij milieuverontreiniging in een ander milieucompartiment wordt gebracht. Een project wordt dus duidelijk beoordeeld in zijn lokale context.

- De projecten dienen voorts in overeenstemming te zijn met het Nederlandse internationale milieubeleid.

Tenslotte kan worden opgemerkt dat projecten met speciale effecten de voorkeur zullen hebben. Hierbij valt onder meer te denken aan projecten met een voorbeeld functie.

Ten aanzien van energie projecten geldt dat de voorkeur uitgaat naar projecten betreffende duurzame energiebronnen zoals zonne-energie, windenergie, kleinschalige waterkracht, biomassa en dergelijke.

Bij milieuprojecten speelt de aard van de lokale omstandigheden een belangrijke rol. De voorkeur gaat uit naar projecten op het gebied van recycling, preventie etc. Ook bij natuur- en bos(bouw)projecten zullen de lokale omstandigheden de waarde van de projecten beïnvloeden. Het zal vrijwel geen gewone projecten betreffen maar mogelijk projecten waarbij herinplant, natuurherstel, lokale biodiversiteit en duurzaamheid een rol spelen. Ten aanzien van biologische landbouw en bosbouw geldt als een van de voorwaarden dat slechts projecten met een goede certificering in aanmerking kunnen komen. Tevens wordt hierbij gelet worden op de eventuele voorbeeldfunctie van het project.

De publicatie waarin de landen worden opgenomen waar een project relatief kansrijk is kan worden aangevuld met gegevens over de projecten. In de publicatie worden tevens een aantal soorten projecten genoemd waarvoor de ministers achten dat (in combinatie met de landenlijst) wordt voldaan aan milieutechnische projecteisen. Door de beide lijsten te combineren wordt een opsomming gegeven van landen met voor die landen projecten met een vrijwel zekere honoreringskans voor het project. Het spreekt vanzelf dat ook voor die projecten nog aan de andere voorwaarden van deze regeling zal moeten worden voldaan. In de eerste publicatie betreft het Joint-implementationprojecten in Centraal- en Oost-Europa en duurzame energie in een groep ontwikkelingslanden. De publicatie is een leidraad voor vrijwel zekere projecten. De opsomming is noch qua landen noch qua projecten limitatief. Projecten in andere landen of andere projecten zullen evenwel steeds afzonderlijk op hun integrale merites getoetst worden.

Ter verduidelijking zij gesteld dat naast de Joint-implementationprojecten de kans dat andere projecten in Centraal en Oost Europa onder de regeling worden gebracht beperkt is. De landen in die regio die in een overgang zijn naar een markteconomie, zijn namelijk relatief welvarend in vergelijking met ontwikkelingslanden.

Artikel 4

Omdat de projecten gesitueerd zijn in landen waar de omstandigheden sterk afwijken van die in Nederland worden sociale en lokale criteria voor de toetsing gehanteerd. In tal van deze landen is er slechts een beperkt instrumentarium beschikbaar om de lokale bevolking te beschermen en hen ontwikkelingskansen te geven. Dit geld met name voor de armen onder de bevolking. Toepassing van de regeling moet per saldo de lokale bevolking kansen geven. Naarmate die kansen groter zijn zal een project meer passen in de doelstellingen van de regeling. Verder is relevant dat de lokale infrastructuur zodanig is dat het project inpasbaar is. Hetzelfde geld voor de inpasbaarheid in het lokale milieu en de lokale natuur. Tenslotte mag het project niet botsen met het lokale milieubeleid. Indien een land bijvoorbeeld streeft naar een vergaande recycling van een type object dan kan het onwenselijk zijn dat vanuit Nederland een project in verbranding wordt bevorderd.

Van belang is niet alleen of een project tot stand kan komen maar ook of een project in stand kan blijven. Het is daarom essentieel dat het project zodanig is dat er voldoende lokale kennis aanwezig is om het project succesvol te laten voortbestaan. Indien deze kennis niet aanwezig is dan moet aannemelijk worden gemaakt dat deze kennis op korte termijn beschikbaar wordt gemaakt. Voor de beoordeling is bovendien van belang dat een project een voorbeeldfunctie kan hebben. Een eenmalig project dat nimmer zal worden nagevolgd is voor de regeling nauwelijks interessant en zal derhalve slechts een geringe kans hebben op een groenverklaring. Een project dat in een gebied de aanzet tot een bredere ontwikkeling kan geven is daarentegen kansrijker. Tenslotte zij aangegeven dat een project in overeenstemming moet zijn met het Nederlands buitenlandse beleid waaronder het ontwikkelingsbeleid. Dit kan betekenen dat bijvoorbeeld projecten die gelegen zijn in landen die op grond van een besluit van een internationale organisatie geboycot worden, worden uitgesloten. Hetzelfde kan echter ook betekenen dat projecten gelegen in landen waar Nederland een zwaartepunt van zijn ontwikkelingssamenwerking heeft een grotere kans op een groenverklaring hebben. Ook kan deze bepaling tot gevolg hebben dat voor een milieuproject dat strijdig is met de armoede- en genderdoelstellingen van het Nederlandse beleid geen verklaring wordt afgegeven.

Artikel 5

In onderdeel a wordt aangegeven dat voor een bestaand project geen verklaring wordt afgegeven. Zoals reeds eerder aangegeven vormt dit een tijdsmatige afbakening van de projecten waardoor alleen nieuwe projecten voor een verklaring in aanmerking kunnen komen.

Zoals ook aan de orde is geweest tijdens de parlementaire behandeling van de Wet van 24 juni 1994 tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 met het oog op het bevorderen van beleggingen en investeringen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos (Stb. 1994, 497), geldt voor ieder project dat het structureel zelf enig eigen rendement moet genereren. Deze voorwaarde die geldt voor projecten in Nederland is ook van toepassing op projecten in het buitenland. Bij de beoordeling van de vraag of een project enig eigen rendement genereert geldt het uitgangspunt dat de wet ertoe strekt de totstandkoming van milieu-, bos- en natuurprojecten te stimuleren die door een beperkt economisch rendement dan wel door een relatief hoog risico niet of onvoldoende worden gerealiseerd. Dit soort matig tot slecht renderende projecten dienen in aanmerking te kunnen komen voor (goedkope) kapitaalverschaffing van groene instellingen. Het is evenwel niet de bedoeling van de regeling om een goedkope financiering te verschaffen voor blijvend verliesgevende projecten waarvan de baten niet in evenwichtige verhouding staan tot de kosten en waarbij de opbrengsten structureel achterblijven bij de kosten van het project.

Een project heeft structureel enig eigen rendement indien de directe opbrengsten de gezamenlijke kosten van het project overtreffen. Het ontmoet daarbij geen bezwaar dat overheidssubsidies zoals bijdragen in het kader van ontwikkelingssamenwerking ook worden aangemerkt als opbrengsten van een project.

Naast de vorenvermelde voorwaarde dat ieder project structureel een minimum rendement dient te behalen, geldt eveneens met betrekking tot alle projecten de eis dat het rendement niet zodanig hoog mag zijn dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat ook zonder de fiscale faciliteit realisatie van het project mogelijk is. Bij de beoordeling van de projecten aan dit criterium is niet alleen het economische rendement maatgevend doch wordt een en ander mede getoetst in relatie tot het economische risico en de milieuverdienste.

Tenslotte wordt nog de voorwaarde gesteld dat de projecten een minimum projectvermogen moeten hebben van € 22.689. Deze voorwaarde die tevens voor in Nederland gelegen projecten geldt, heeft als achtergrond te voorkomen dat de uitvoeringslasten onevenredig hoog worden in relatie tot de effecten die men van het afgeven van een verklaring mag verwachten.

Artikel 6

In artikel 6 is de aanvraagprocedure voor het verkrijgen van een verklaring geregeld. De aanvraag kan plaatsvinden door een kredietinstelling die is ingeschreven in het register bedoeld in de Wet toezicht kredietwezen 1992 of door een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register bedoeld in de Wet toezicht beleggingsinstellingen. In beide gevallen wordt de groep van potentiële indieners beperkt tot die instellingen die ingeschreven zijn in de wettelijke registers. Voor de aanvraag is een modelformulier ontwikkeld, dat op aanvraag beschikbaar wordt gesteld. In het formulier wordt aangegeven welke gegevens bij de aanvraag moeten zijn gevoegd. Het betreft een gespecificeerde beschrijving van het project, waarin onder meer wordt aangegeven: de activiteiten, de doelstellingen, de ligging, de huidige en de beoogde toestand van het project, de daarvoor benodigde activa en werkzaamheden, de relevante lokale omstandigheden, de datum waarop met het project een aanvang is of vermoedelijk zal worden genomen, de datum waarop het project vermoedelijk zal worden voltooid, een tijdsplanning van de te verrichten werkzaamheden, de looptijd van het project en de naam en het adres van de projectbeheerder. Ook zijn verschillende financiële gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van het project. Zo dient inzicht te worden gegeven in eventuele investerings- en exploitatieramingen, alsmede een overzicht moeten worden verstrekt van het geprognosticeerde projectvermogen, investeringssubsidies en dergelijke. Indien hier behoefte aan bestaat kan een accountantsverklaring worden gevraagd teneinde de juistheid of aannemelijkheid van de gegevens vast te stellen.

Een ander belangrijk gegeven is de looptijd van het project zijnde de duur van het project, bijvoorbeeld de periode tot de datum waarop de activa buiten bedrijf worden gesteld.

Voor de verschillende projecten kan projectspecifieke informatie benodigd zijn. Daarom is het wenselijk dat zo nodig eventueel aanvullende gegevens beschikbaar worden gesteld.

Een verklaring wordt afgegeven voor een bepaalde periode. Indien het project ook na de datum van afloop van de verklaring doorloopt kan een nieuwe verklaring worden aangevraagd. De Minister zal het project dan toetsen op grond van de dan geldende inzichten en voorwaarden. De vervolgaanvraag kan eerst worden ingediend vanaf drie jaar voor het aflopen van de geldende verklaring. Hierdoor kan ruimschoots op tijd zekerheid worden verkregen over de financiële toekomst van het project voor zover die door de regeling wordt bepaald.

Artikel 7

In de regeling zoals die geldt voor in Nederland gelegen projecten zijn verschillende voorwaarden gesteld ter zaken van de controleaspecten. Voor een deel liggen de bevoegdheden voor de controle ook buiten de regeling zelf namelijk in het geheel van het fiscale regels. Zoals reeds bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Nota naar Aanleiding van het Eindverslag, Kamerstukken, 25 689, 1999) ter sprake is geweest zullen voor de projecten die gelegen zijn in het buitenland aanvullende controlemogelijkheden worden ingebouwd. Ter aanvulling van de bevoegdheden die geboden worden op grond van de fiscale regels wordt ook een aantal controlebevoegdheden geregeld in de vorm van een verklaring die een civielrechtelijk karakter heeft. De noodzaak van deze methode wordt ingegeven doordat de inhoud van de controlebevoegdheden in andere landen niet op een eenduidige wijze geregeld is maar afhangt van de inhoud van verschillende verdragen. De weg die thans gekozen wordt schept voldoende duidelijkheid voor de projectbeheerder, voor de groenfondsen en voor de overheid. Door gebruik te maken van een verklaring waarin de projectbeheerder verklaart in te stemmen met de verschillende voorwaarden kan een systeem van controle worden opgezet dat voldoende wordt geacht voor een goede uitvoering van de regeling. De verklaring dient er toe om in gevallen waarin dit nodig wordt geacht de bevoegdheid te geven zodat daadwerkelijk tot toepassing van de controle kan worden over gegaan indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven. De eerste groep voorwaarden heeft betrekking op het fysiek waarnemen en controleren van de projecten. Daarnaast zijn er voorwaarden die het mogelijk moeten maken dat de relevante bescheiden beschikbaar komen voor toetsing en controle. Een van de belangrijkste voorwaarden is dat de projectbeheerder akkoord gaat met toepassing van Nederlands recht. Dit voorkomt onduidelijkheid over het eventueel toe te passen recht. Het totaal der controlevoorwaarden stemt in grote lijnen overeen met de voorwaarden die ook voor in Nederland gelegen projecten gelden.

De bevoegdheid om een accountantsverklaring te vragen zal zeker niet als standaard worden toegepast. Mede gelet op de kosten die met deze voorwaarde kunnen samenhangen zal deze slechts worden toegepast indien dit naar het oordeel van de Minister daadwerkelijk gewenst is voor een goede controle.

Artikel 8

Naast de voorwaarden die van toepassing zijn op de projectbeheerder is er ook een aantal voorwaarden waar het groenfonds aan moet voldoen. Ook deze voorwaarden worden afgedwongen door middel van een verklaring. Alhoewel hier de vorm van een verklaring is gekozen is er geen wezenlijk verschil met de voorwaarden die voor Nederlandse projecten gelden.

Een van de voorwaarden is dat wijzigingen in het project gemeld moeten worden. Onder wijzigingen worden hier niet slechts technische modificaties verstaan. Wijzigingen in de zin als hier bedoeld omvatten onder meer veranderde omstandigheden die voor de toetsing aan de voorwaarden van de regeling, de voorwaarden in de verklaring of de belastingheffing van belang zijn. De voorwaarden gelden slechts indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot kredietverschaffing in het kader van de fiscale faciliteit.

Artikel 9

In artikel 9 wordt weergegeven dat aan een verklaring voorwaarden kunnen worden verbonden. Het niet naleven van deze voorwaarden kan leiden tot de situatie dat de verklaring wordt ingetrokken vanaf het moment waarop de voorwaarden niet meer worden nageleefd. Het project verliest dan zijn `groenstatus'. Indien er bij de gegevensverstrekking bij het doen van de aanvraag onjuiste of onduidelijke of onvolledige informatie is verstrekt dan wordt de verklaring geacht niet te zijn afgegeven. Deze situatie zal zich alleen in uitzonderlijke omstandigheden voordoen.

Een verklaring wordt afgegeven aan een groenfonds. De projectbeheerder ontvangt tevens een afschrift van de verklaring. Hij is voor de lening niet gebonden aan het groenfonds dat de aanvraag heeft ingediend. Eventueel kan hij een lening afsluiten bij een concurrerend groenfonds. Dit laatste is echter alleen mogelijk als het kapitaal verschaffende groenfonds bereid is te verklaren dat het de verplichtingen die opgenomen zijn onder artikel 8 zal naleven.

Indien het project wordt vervreemd en overgaat naar een andere projectbeheerder doet zich eenzelfde situatie voor. De overname van de verklaring is alleen mogelijk als de nieuwe beheerder heeft verklaard de verplichtingen van de vorige projectbeheerder op zich te nemen.

Artikel 10

De verklaring heeft een beperkte looptijd. Normaliter zal deze overeenstemmen met de levensduur van het project tenzij het project een levensduur heeft van meer dan tien jaar. In die gevallen wordt de verklaring beperkt tot tien jaren. De bepaling laat evenwel de mogelijkheid onverlet dat een verklaring voor een kortere periode wordt afgegeven dan tien jaren of voor de economische levensduur van het project teneinde een inperking van het financiële effect van de verklaring te reguleren. Dit houdt in, om een voorbeeld te noemen, dat een verklaring voor een periode van twee jaren kan worden afgegeven ongeacht of de duur van het project twee, acht of tien jaren is. Op deze wijze kan door het afgeven van een verklaring met een beperkte geldigheidsduur het financiële effect worden afgestemd op de beleidsmatige prioriteit of de te verwachten economische positie in relatie tot de milieuverdienste van het project.

De projectbeheerder heeft er vaak belang bij om vóór de investeringsbeslissing zekerheid te hebben over de financiering van het project. Het is daarom van belang dat hij voorafgaande aan deze beslissing kan beschikken over duidelijkheid over de eventuele Groenverklaring. Daarom is de mogelijkheid gegeven dat de datum waarop de werking van de Groenverklaring een aanvang neemt los wordt gekoppeld van de datum van afgifte van de verklaring.

Op grond van de bepaling in het tweede lid van artikel 10 is het maximale bedrag waarvoor een verklaring wordt afgegeven, gesteld op € 9.07.604. Indien er een aanvraag ingediend wordt voor een project van een grotere omvang dan wordt, als aan de voorwaarden wordt voldaan, toch de verklaring gelimiteerd tot het bedrag als genoemd in het tweede lid. De achtergrond van deze beperking is gelegen in budgettaire overwegingen. Indien grote projecten integraal voor het totaal der vaste activa onder de regeling zouden worden gebracht dan zou een beperkt aantal van dergelijke projecten een te groot deel van het beschikbare budget kunnen beslaan.

Aan de verklaringen zullen voorwaarden worden verbonden. Deze voorwaarden kunnen onder meer betrekking hebben op de verslaglegging of op het aflossingsritme.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. Bos.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L.J. Brinkhorst.

Naar boven