Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2021, 8325 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2021, 8325 | Adviezen Raad van State |
2021-0000002901
Directie Financiële Markten
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) (Implementatiebesluit kapitaalvereisten 2020)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 december 2020, nr. 2020002504, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 januari 2021, nr. W06.20.0451/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan.
Bij Kabinetsmissive van 8 december 2020, no.2020002504, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) (Implementatiebesluit kapitaalvereisten 2020), met nota van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de inwerkingtredingsbepaling en bijbehorende toelichting aan te passen met het oog op een spoedige inwerkingtreding. Daarnaast zijn enige ondergeschikte tekstuele wijzigingen in de toelichting aangebracht.
Ik bied U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra.
No. W06.20.0451/III
’s-Gravenhage, 6 januari 2021
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 8 december 2020, no.2020002504, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) (Implementatiebesluit kapitaalvereisten 2020), met nota van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 4 december 2020, 2020-0000233831, directie Financiële Markten;
Gelet op Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) en de artikelen 1:81, eerste lid, 3:62ba, tweede en zesde lid, 3:280b, derde lid en 3:280c, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 januari 2021, nr. W06.20.0451/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 13 januari 2021, 2021-0000002901, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de kapitaalbuffer’ vervangen door ‘de kapitaalbuffer, de hefboomratiobuffer’.
2. In het tweede lid wordt ‘de kapitaalbuffer’ vervangen door ‘de kapitaalbuffer en de hefboomratiobuffer’.
B
Het opschrift van hoofdstuk 10a komt te luiden:
C
Aan het opschrift van paragraaf 10a.2 wordt de zinsnede ‘en hefboomratiobuffer’ toegevoegd.
D
Artikel 105g komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 77 van de verordening kapitaalvereisten kan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62b, tweede lid, of artikel 3:62ba, tweede lid, van de wet, in afwijking van die artikelen de bedoelde uitkeringen, toekenningen of betalingen doen, ter grootte van ten hoogste het maximaal uitkeerbare bedrag, berekend overeenkomstig artikel 141, vierde lid, respectievelijk artikel 141 ter, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.
2. Van het voornemen tot het doen van een uitkering, toekenning of betaling als bedoeld in het eerste lid geeft de bank of beleggingsonderneming kennis aan de Nederlandsche Bank, onder overlegging van de gegevens, bedoeld in artikel 141, achtste lid, respectievelijk artikel 141 ter, achtste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
E
Artikel 105h komt te luiden:
F
Artikel 105i, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘artikel 3:62a, derde lid, aanhef en onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3:62a, vierde lid, en artikel 3:62ba, vijfde lid’.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. een plan en tijdpad om het toetsingsvermogen te vergroten opdat de onderneming voldoet aan de ingevolge artikel 3:62a, eerste lid, van de wet op de onderneming toepasselijke kapitaalbuffer en indien van toepassing, de op de onderneming toepasselijke hefboomratiobuffer, als bedoeld in artikel 3:62ba, eerste lid, van de wet.
Het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
B
Artikel 3 vervalt.
C
Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De gegevens, bedoeld in artikel 3:280b, derde lid, van de wet zijn:
a. een opgave van de naam, het adres, het emailadres en het telefoonnummer van de holding;
b. een opgave van de rechtsvorm, de statutaire zetel en statutaire naam van de holding en een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de holding;
c. indien de holding is ingeschreven in het handelsregister, een opgave van het nummer van inschrijving;
d. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:273a, eerste lid, onderdeel a, van de wet is bepaald met betrekking tot de interne regelingen en een verdeling van de taken binnen de groep;
e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:273a, eerste lid, onderdeel b, van de wet is bepaald met betrekking tot de organisatiestructuur van de groep;
f. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:273a, tweede lid, van de wet is bepaald met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van de holding bepaalt;
g. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan artikel 3:100, eerste lid, aanhef en onderdeel a tot en met f, van de wet indien de aanvraag een holding betreft die een gekwalificeerde deelneming in een bank houdt of voornemens is te houden; en
h. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikelen 3:271 en 3:272 van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid en betrouwbaarheid van de personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn:
a. een beschrijving van de organisatiestructuur en de verdeling van taken binnen de groep waarvan de holding deel uitmaakt waarmee de naleving van de prudentiële vereisten op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis wordt geborgd, waaronder begrepen de verdeling van taken tussen de dochterinstellingen; en
b. een beschrijving van het beleid waarmee de naleving van de prudentiële vereisten op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis binnen de groep wordt geborgd en gehandhaafd en waarmee conflicten binnen de groep worden voorkomen of beheerst.
3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, zijn:
a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de groep waarvan de holding deel uitmaakt, waaruit de locatie en het type activiteiten van alle entiteiten in de groep en de positie en de rol van de holding naar voren komt; en
b. een beschrijving van de zeggenschapsstructuur binnen de groep.
4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn:
a. een opgave van de omvang van de gekwalificeerde deelneming;
b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of de betrouwbaarheid van de aanvrager of de houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de bank zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of medebepalen; en
c. bescheiden waaruit de financiële positie van de aanvrager of houder van de verklaring van geen bezwaar blijken.
5. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, zijn:
a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoonnummer en de functie;
b. een curriculum vitae;
c. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;
d. een opgave van referenten;
e. voor de beoordeling van de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen, een opgave van de relevante diploma’s; en
f. voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen, gegevens met betrekking tot antecedenten, bedoeld in bijlage A, behorend bij artikel 6 van het Besluit prudentiële regels Wft.
6. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing indien de holding reeds beschikt over een of meerdere verklaringen van geen bezwaar voor de gekwalificeerde deelneming in de bank tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling van de gegevens als bedoeld in dat onderdeel.
7. Het eerste lid, onderdeel h, met betrekking tot artikel 3:271 van de wet is niet van toepassing indien de beoordeling een persoon betreft wiens geschiktheid als persoon die het dagelijks beleid van die holding bepaald voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling van de gegevens als bedoeld in dat onderdeel.
8. Het eerste lid, onderdeel h, met betrekking tot artikel 3:272 van de wet is niet van toepassing indien de beoordeling een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid van de wet.
9. De Nederlandsche Bank kan in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, andere gegevens van de holding, bedoeld in artikel 3:280a van de wet, verlangen indien die gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag om goedkeuring, bedoeld in artikel 3:280b van de wet.
1. De gegevens, bedoeld in artikel 3:280c, tweede lid, van de wet zijn:
a. een opgave van de naam, het adres, het emailadres en het telefoonnummer van de holding;
b. een opgave van de rechtsvorm, de statutaire zetel en statutaire naam van de holding en een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de holding;
c. indien de holding is ingeschreven in het handelsregister, een opgave van het nummer van inschrijving;
d. een beschrijving van de activiteiten van de holding;
e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan vaststellen dat de holding niet is aangewezen als een af te wikkelen entiteit in een van de af te wikkelen groepen van de groep waarvan de holding deel uitmaakt als bedoeld in artikel 3:280c, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
f. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan vaststellen dat de holding geen bestuurs-, operationele of financiële beslissingen neemt die invloed hebben op de groep of op de dochterondernemingen van de groep indien dat banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of financiële instellingen zijn; en
g. een opgave van de naam, het adres, het emailadres en het telefoonnummer van de bank, als bedoeld in artikel 3:280c, eerste lid, van de wet die deel uitmaakt van dezelfde groep als de holding die verantwoordelijk is voor de naleving van de vereisten die gelden op geconsolideerde basis binnen de groep.
2. De Nederlandsche Bank kan in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, andere gegevens van de holding bedoeld in artikel 3:280c van de wet verlangen indien die gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag om ontheffing van goedkeuring bedoeld in dat artikel.
Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:
A
De opsomming van artikelen uit het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
1. De volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorie vervallen:
3:57, eerste, tweede, vierde en zesde lid
3:57, vijfde lid
3:62a, derde lid
3:62a, vierde lid
2. In de numerieke volgorde worden de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:
3:57, eerste, tweede, vierde tot en met zesde lid |
3 |
3:111a, zesde lid |
2 |
3:273a |
3 |
3:273b |
3 |
3:273c |
3 |
3:273d |
3 |
3:280a |
3 |
3:280g |
3 |
3:306 |
2 |
3. In de numerieke volgorde worden de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:
3:62ba, eerste, tweede en zesde lid |
3 |
3:62ba, vierde en vijfde lid |
2 |
B
De opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:
1. De volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorie vervallen:
101
105g, eerste en derde lid
113, tweede lid
2. In de numerieke volgorde wordt het volgende artikelnummer met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:
105g |
2 |
3. In de numerieke volgorde wordt het volgende artikelnummer met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:
23aa |
2 |
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen I en III, onderdeel A, subonderdeel 3, en onderdeel B, subonderdeel 3.
2. Artikel III, onderdeel B, subonderdeel 3, treedt in werking met ingang van 28 juni 2021.
3. De artikelen I en III, onderdeel A, subonderdeel 3, treden in werking met ingang van 1 januari 2022.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Financiën,
Dit besluit dient, tezamen met de Implementatiewet kapitaalvereisten 2020 (hierna: Implementatiewet), het implementatiebesluit ter wijziging van de kapitaalbuffers en uitvoering van de wijzigingsverordening kapitaalvereisten1 en de Implementatieregeling kapitaalvereisten 2020, ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150). Richtlijn (EU) 2019/878 wordt verder aangeduid als de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten of wijzigingsrichtlijn, en Richtlijn 2013/36/EU als de richtlijn kapitaalvereisten. De implementatiedeadline van de wijzigingsrichtlijn is 28 december 2020.
Dit besluit implementeert de elementen van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten waarvoor de Implementatiewet aanleiding geeft of de grondslag bevat. Het streven is erop gericht het grootste gedeelte van dit besluit in werking te laten treden op het moment waarop de Implementatiewet in werking zal treden of zo snel mogelijk daarna. Een uitzondering hierop zijn de bepalingen met betrekking tot de wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft inzake de hefboomratiobuffer (artikel I) waarvoor in navolging van het bepaalde in de wijzigingsrichtlijn een latere inwerkingtredingdatum geldt en de wijzigingen van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector die betrekking hebben op artikelen die later in werking treden. Het eerdergenoemde implementatiebesluit ter wijziging van de kapitaalbuffers bevat de wijzigingen van lagere regelgeving als gevolg van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten waarvoor de Wft reeds voldoende grondslag biedt.
Dit besluit wijzigt het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft (Bptfg) en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs). Het besluit heeft betrekking op banken, beleggingsondernemingen en financiële holdings en gemengde financiële holdings waarvoor het goedkeuringsvereiste uit artikel 3:280a Wft geldt. Voor beleggingsondernemingen zal in de loop van 2021 een nieuw prudentieel kader worden geïntroduceerd ter implementatie van de richtlijn IFD (Investment Firm Directive) en verordening IFR (Investment Firm Regulation)2 waardoor alleen zeer grote beleggingsondernemingen (meer dan 15 miljard aan activa) vanaf dat moment nog onder het regime van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten en dus onder dit besluit vallen (voor verdere toelichting hieromtrent zij verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet).
Voor een beschrijving van de regeldrukkosten van de implementatie van de wijzigingsrichtlijn zij verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) is gevraagd om een formeel advies uit te brengen over dit besluit maar heeft daarvan afgezien aangezien dit besluit implementatie van EU-recht betreft met weinig tot geen ruimte voor nationale keuzes.
In Nederland zijn de taken en bevoegdheden op grond van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten belegd bij de Nederlandsche Bank (DNB) met uitzondering van de taken en bevoegdheden die op grond van de verordening bankentoezicht3 zijn toebedeeld aan de Europese Centrale Bank (verder ECB). Zie voor een uitvoerige beschrijving van de bevoegdheidsverdeling van de taken die zijn opgenomen in de Implementatiewet en die worden uitgewerkt in dit besluit, het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet, paragraaf 2 en 4, onderdeel b). Dit besluit is volgens huidig inzicht van DNB uitvoerbaar en handhaafbaar en heeft geen noemenswaardige gevolgen voor hun werkwijze of begroting. Het besluit heeft geen financiële gevolgen voor het Rijk.
In paragraaf 3 worden de hoofdlijnen van dit besluit beschreven. In paragraaf 4 worden de consultatiereacties besproken. Voor de volledige transponeringstabel van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de Implementatiewet. Deze nota van toelichting bevat als bijlage een verkorte versie daarvan met de artikelen uit de wijzigingsrichtlijn die hebben geleid tot aanpassingen in de verschillende besluiten.
De wijzigingsverordening kapitaalvereisten verplicht met ingang van 1 januari 20234 mondiaal systeemrelevante (groep van) banken (G-SIIs5) een hefboomratiobuffer aan te houden. Hoewel deze verplichting direct volgt uit de verordening (en dus geen implementatie behoeft) is in de richtlijn kapitaalvereisten een nieuw artikel (artikel 141 ter) ingevoegd dat beperkingen oplegt aan het maximaal uitkeerbare bedrag als er niet aan deze hefboomratiobuffer wordt voldaan. Dit artikel is met de Implementatiewet geïmplementeerd in artikel 3:62ba Wft. De uitwerking van dit artikel vindt plaats in dit besluit (in artikelen 105g, 105h en 105i Bpr).
De nieuwe hefboomratiobuffer (leverage ratio buffer) geldt voor G-SIIs pas vanaf 1 januari 2023. Deze buffer komt bovenop de leverage ratio, een bindende risico-ongewogen (pijler 1) minimum kapitaaleis van 3% waaraan alle banken per 28 juni 2021 moeten voldoen. De hefboomratiobuffer bedraagt 50% van de risicogewogen G-SII buffer.
In het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft (verder: Bptfg) wordt uitwerking gegeven aan de artikelen 3:280b, derde lid, en 3:280c, tweede lid, die met de Implementatiewet worden toegevoegd aan de Wft. Deze artikelen regelen de goedkeuring en de ontheffing van financiële en gemengde financiële holdings die aan het goedkeuringsvereiste van artikel 3:280a Wft moeten voldoen. In het Bptfg worden de gegevens opgesomd die moeten worden aangeleverd ter verkrijging van een goedkeuring of ontheffing van goedkeuring.
In de Implementatiewet zijn een aantal wijzigingen aangebracht in de Bijlage bij de artikel 1:80 van de Wft. In het Bbbfs wordt met dit besluit voor deze artikelen voorzien in een maximale boetehoogte.
Een voorontwerp van dit besluit is van 6 oktober 2020 tot 3 november 2020 openbaar geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl. Daarbij is een openbare reactie ontvangen van de Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB). De reactie van de NVB valt uiteen in een algemene opmerking en een aantal artikelsgewijze opmerkingen. Allereerst zal de algemene opmerking worden besproken, waarna de artikelsgewijze opmerkingen volgen.
De NVB herhaalt een opmerking uit haar consultatiereactie met betrekking tot de Implementatiewet waarin zij vraagt om verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling tussen DNB en de ECB op artikelniveau. Die opmerking is geadresseerd door in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet uiteen te zetten dat het Single Supervisory Mechanism (SSM), in het leven geroepen als reactie op de bankencrisis, tot gevolg heeft dat de Europese Centrale Bank (ECB) rechtstreeks toezicht houdt op de significante banken in de Eurozone en welke gevolgen dat heeft voor de bevoegdheidsverdeling tussen de ECB en DNB bij de goedkeuringsbevoegdheid met betrekking tot (gemengde) financiële holdings. Daarbij is beschreven dat de verordening bankentoezicht regelt dat de ECB gebruik kan maken van het nationale recht van de lidstaten waarin die significante banken gezeteld zijn (in Nederland met gebruikmaking van de koppelbepaling van artikel 3:1a Wft). DNB is de bevoegde prudentiële toezichtautoriteit ten aanzien van de minder significante banken. De verordening bankentoezicht is daarnaast bepalend voor de vraag welke bevoegdheden ten aanzien van de significante banken aan de ECB zijn toebedeeld. De keuze omtrent bevoegdheidsverdeling is dus door de Europese wetgever gemaakt op het niveau van de verordening bankentoezicht. Voor een uitgebreide toelichting hieromtrent en de doorwerking van die keuze in de Wft zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet verordening bankentoezicht.6
Voor de vraag van de NVB waarom in het voorgestelde artikel 3:280a Wft gebruik is gemaakt van de term ‘goedkeuring’ in plaats van de term ‘vergunning’ en wat het verschil in terminologie rechtvaardigt zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot de wijziging van de titel van afdeling 3.6.2. Wft bij de Implementatiewet. Voor de vraag waar de goedkeuring op is gericht zij verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet (paragraaf 4b). De veranderingen met betrekking tot het doorlopend toezicht op (gemengde) financiële holdings, waar de NVB naar vraagt zijn beschreven in het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting met betrekking tot de artikelen 3:273a tot en met 3:273d Wft bij de Implementatiewet.
Voorts betwijfelt de NVB de noodzaak om gegevens in het kader van de goedkeuring op grond van het voorgestelde artikel 4.01 Bptfg aan te leveren indien deze gegevens reeds in een eerder stadium op grond van de artikelen 3:95 jo. 3:100 Wft zijn verstrekt. De noodzaak daartoe blijkt echter uit het nieuwe artikel 21 bis, tweede en derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten. De beoordeling omtrent de goedkeuring van een holding omvat de beoordeling van gegevens die mogelijk in ander verband reeds eerder zijn verstrekt. Om te zorgen dat zo min mogelijk gegevens opnieuw verstrekt hoeven worden is in artikel 4.01, zesde lid, Bptfg geregeld dat gegevens niet hoeven te worden aangeleverd indien een holding reeds beschikt over een of meerdere verklaringen van geen bezwaar voor de gekwalificeerde deelneming in de bank en DNB van oordeel is dat er geen aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling op basis van recente gegevens. Voorts is in artikel 4.01, achtste lid Bptfg bepaald dat gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen niet hoeven te worden verstrekt indien hun betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij een wijziging in relevante feiten of omstandigheden aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. Dit in navolging van het bepaalde in artikel 3:9, tweede lid, Wft. Deze twee leden voorzien in zekere zin dus in een ‘overgangsregeling’ waar de NVB om vraagt. Naar aanleiding van de consultatiereactie van de NVB is een dergelijke bepaling ook toegevoegd met betrekking tot de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen (in het zevende lid van artikel 4.01 Bptfg). Als de geschiktheid van een dagelijkse beleidsbepaler van de holding waarvoor de goedkeuring wordt aangevraagd reeds is vastgesteld, hoeven die gegevens niet te worden aangeleverd, tenzij DNB bepaalt dat er aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling. Een reden voor een nieuwe beoordeling kan bijvoorbeeld zijn dat sinds het verlenen van een verklaring van geen bezwaar de financiële positie van de holding kan zijn gewijzigd. Aanleiding voor het opnieuw beoordelen van de betrouwbaarheid of de geschiktheid van de dagelijks beleidsbepaler kan zijn dat een dagelijks beleidsbepaler van de holding is veroordeeld voor een strafbaar feit of een andere functie heeft gekregen binnen de holding.
De stelling van de NVB dat toezichthouders ten aanzien van de holdings die zijn onderworpen aan het goedkeuringsvereiste reeds beschikken over alle gegevens die zijn opgesomd in art. 4.01 Bptfg is niet juist. Deze gegevens, die heel specifiek zijn omschreven in de richtlijn, zijn nodig om een beoordeling te kunnen maken omtrent de naleving van de geconsolideerde vereisten op geconsolideerde basis op het niveau van de holding. Het goedkeuringsvereiste is in het leven geroepen omdat de instellingen waarover de holding zeggenschap uitoefent niet altijd in staat zijn te voldoen aan deze vereisten. Voor een overgangsregime met als uitgangspunt een marginale check laat de richtlijn geen ruimte.
Tot slot vraagt de NVB om bevestiging van het beeld dat door implementatie van artikel 75, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten in de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft (Rtgs) geconcludeerd kan worden dat dat artikel geen nieuwe rapportage of ad hoc verplichtingen voor de sector in het leven roept. Artikel 75, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten is gericht tot de bevoegde autoriteiten. Om die reden is gekozen voor implementatie in het Rtgs. De algemene rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen en rapportage verplichtingen voor de sector volgen uit de verordening kapitaalvereisten.
Berekeningen met betrekking tot de hefboomratiobuffer, moeten net als berekeningen met betrekking tot het minimumbedrag aan eigen vermogen, de solvabiliteit, de kapitaalbuffer en de liquiditeit voor zover niet anders bepaald plaatsvinden op grond van de jaarrekeningstandaard van het Burgerlijk Wetboek of IFRS.
De opschriften van hoofdstuk 10a en paragraaf 10a.2 van het Bpr worden gewijzigd zodat daaruit naar voren komt dat daarin ook bepalingen omtrent de hefboomratiobuffer zijn opgenomen.
Artikel 105g wordt opnieuw vastgesteld zodat het naast de uitwerking van artikel 3:62b met betrekking tot de kapitaalbuffer (dat de implementatie vormt van artikel 141 van de richtlijn kapitaalvereisten) tevens uitwerking geeft aan artikel 3:62ba met betrekking tot de hefboomratiobuffer (dat de implementatie vormt van artikel 141 ter van de richtlijn kapitaalvereisten) van de wet. Uitwerking van zowel de kapitaalbuffer als de hefboomratiobuffer in hetzelfde artikel ligt voor de hand omdat de uit te werken vereisten gelijkluidend zijn. Indien een bank een tekort heeft in haar hefboomratiobuffer, is het haar op grond van artikel 3:62ba van de wet in beginsel niet toegestaan om de in dat artikel bedoelde uitkeringen of uitbetalingen te doen, net zoals dat is bepaald voor de kapitaalbuffer in artikel 3:62b. In artikel 105g, eerste lid, wordt net zoals voor de kapitaalbuffer een uitzondering van dat verbod gegeven voor de hefboomratiobuffer. Een uitkering of uitbetaling mag plaatsvinden tot ten hoogste het maximaal uitkeerbare bedrag, bedoeld in artikel 141 ter, tweede lid, van de richtlijn. Dit bedrag dient te worden berekend overeenkomstig artikel 141 ter, vierde lid, van de richtlijn. In het tweede lid is bepaald dat een bank die voornemens is een uitkering, toekenning of betaling als bedoeld in artikel 3:62ba Wft te doen, DNB van dat voornemen in kennis moet stellen, net zoals dat is bepaald ten aanzien van een uitkering, toekenning of betaling als bedoeld in artikel 3:62b Wft. Daarbij zij opgemerkt dat kennisgeving alleen niet voldoende is als de uitkering of uitbetaling een handeling vormt, leidend tot een vermindering van het eigen vermogen, als bedoeld in artikel 77 van de verordening. In dat geval is (net zoals is bepaald voor de kapitaalbuffer, op grond van artikel 3:62b Wft) de voorafgaande toestemming van DNB vereist (zoals volgt uit artikel 3:62ba Wft). In alle gevallen dient de bank de gegevens, bedoeld in artikel 141 ter, achtste lid, van de richtlijn te overleggen. Het gaat dan om gegevens over het aanwezige kapitaal, de winst, het maximaal uitkeerbare bedrag en de uitkeerbare winst en de beoogde bestemming daarvan. Daarom is tweede lid van artikel 105g aangevuld met de kennisgeving op grond van artikel 3:62ba Wft.
Indien een bank waarvoor de hefboomratiobuffer geldt, op enig moment niet voldoet aan deze buffer, moet zij op grond van artikel 3:62ba, vierde lid, Wft DNB direct in kennis stellen net zoals dat op grond van artikel 3:62a, derde lid, Wft moet indien niet voldaan wordt aan de kapitaalbuffer. De kennisgeving inzake de kapitaalbuffer is opgenomen in artikel 105h Bpr. Dat artikel is aangevuld met de kennisgeving inzake de hefboomratiobuffer. Ingevolge artikel 105h Bpr moet de kennisgeving een berekening te bevatten van het maximaal uitkeerbare bedrag (op grond van artikel 141 ter, tweede lid, van de richtlijn). Ook is de verouderde verwijzing naar artikel 3:62a, derde lid, aanhef en onderdeel a, aangepast zodat alleen nog verwezen wordt naar artikel 3:62a, derde lid Wft.
In artikel 105i Bpr is het kapitaalconserveringsplan uitgewerkt waaraan in artikel 3:62a, vierde lid Wft wordt gerefereerd. Deze uitwerking wordt aangevuld met de situatie dat een kapitaalconserveringsplan wordt opgesteld op grond van artikel 3:62ba Wft indien niet wordt voldaan aan de hefboomratiobuffer. Een kapitaalconserveringsplan moet worden ingediend bij de toezichthouder in beginsel binnen vijf werkdagen na de kennisgeving van de situatie waarin de betrokken onderneming niet langer voldoet aan de ingevolge artikel 3:62ba, eerste lid, van de wet, op haar toepasselijke vereisten. De toezichthouder beoordeelt het ingediende plan, dat vervolgens deel gaat uitmaken van de bestaande toezichtsverhouding tussen DNB en de onderneming. Indien DNB van oordeel is dat het op grond van het plan niet aannemelijk is dat de hefboomratiobuffer op adequate wijze wordt hersteld, legt zij de betrokken onderneming een verplichting op, zoals bepaald in artikel 3:62ba, zevende lid, tweede volzin, van de wet.
Het opschrift van hoofdstuk 2 van het Bptfg wordt gewijzigd zodat uit het opschrift naar voren komt dat het ook betrekking heeft op het geconsolideerd toezicht op financiële holdings en gemengde financiële holdings. Dit omdat het goedkeuringsvereiste van artikel 3:280a Wft, waarvan de uitwerking wordt opgenomen in dit hoofdstuk, als instrument binnen het prudentiële toezicht op geconsolideerde basis gekenschetst wordt.
Verder is de vermelding van artikel 3:270, tweede lid, uit het opschrift verwijderd. Deze delegatiegrondslag van artikel 3 Bptfg is reeds met de implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten komen te vervallen.7 Artikel 3 Bptfg kan daarom ook vervallen.
In artikel 4.01 zijn de gegevens opgenomen die door een financiële holding of gemengde financiële holding moeten worden aangeleverd bij de aanvraag van een goedkeuring als bedoeld in artikel 3:280b. Het gaat om algemene gegevens zoals de contactgegevens en gegevens omtrent de rechtsvorm en de zetel. Daarnaast moeten gegevens worden aangeleverd op basis waarvan de DNB kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten die gelden voor een goedkeuring en die zijn opgesomd in artikel 3:280b, eerste lid. Er zijn drie nieuwe vereisten opgenomen in de Wft die gelden voor goedgekeurde holdings. Dat zijn de vereisten opgenomen in artikel 3:273a. Voor de uitwerking van deze vereisten is zo veel mogelijk aangesloten bij de tekst van de richtlijn (artikel 21 bis, tweede en derde lid). De overige vereisten voor goedkeuring gelden op basis van de Wft reeds voor alle (gemengde) financiële holdings, zoals de vereisten bedoeld in de artikelen 3:271, 3:272 en 3:100, eerste lid (indien de holding een deelneming in een bank houdt). Voor de uitwerking van de gegevens die nodig zijn om deze vereisten te beoordelen is daarom aangesloten bij de uitwerking die reeds aan die artikelen is gegeven in het Besluit prudentieel toezicht Wft. Om te zorgen dat zo min mogelijk gegevens dubbel verstrekt hoeven worden is in artikel 4.01, zesde lid Bptfg geregeld dat gegevens niet nogmaals hoeven te worden aangeleverd indien een holding reeds beschikt over een of meerdere verklaringen van geen bezwaar voor de gekwalificeerde deelneming in de bank en DNB van oordeel is dat er geen aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling op basis van recente gegevens. Voorts is in artikel 4.01, zevende lid Bptfg bepaald dat gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen niet opnieuw hoeven te worden verstrekt indien hun geschiktheid als dagelijks beleidsbepaler van de holding voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld tenzij DNB besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling. Ook is in artikel 4.01, achtste lid bepaald dat gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de personen die het dagelijks beleid van de holding bepalen niet opnieuw hoeven te worden verstrekt indien hun betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij een wijziging in relevante feiten of omstandigheden aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. Dit in navolging van het bepaalde in artikel 3:9, tweede lid, Wft. In het negende lid is gezien het bepaalde in artikel 21 bis, tweede lid, onderdeel e, van de richtlijn kapitaalvereisten geregeld dat DNB naast de genoemde gegevens ook andere gegevens kan uitvragen indien dat nodig voor de beoordeling van de aanvraag om goedkeuring.
In artikel 4.02 zijn de gegevens opgenomen die door een financiële holding of gemengde financiële holding moeten worden aangeleverd bij de aanvraag van een ontheffing van goedkeuring als bedoeld in artikel 3:280c. Deze gegevens volgen uit het bepaalde in artikel 21 bis, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten waarin de ontheffing van goedkeuring is neergelegd. In het tweede lid is gezien het bepaalde in artikel 21 bis, tweede lid, onderdeel e, van de richtlijn kapitaalvereisten bepaald dat DNB naast de genoemde gegevens ook andere gegevens kan uitvragen indien dat nodig voor de beoordeling van de aanvraag om ontheffing van goedkeuring.
De wijzigingen in het Bbbfs bij onderdeel A, subonderdeel 1, zijn technische wijzigingen. Voor artikel 3:57 volstaat een vermelding van het gehele artikel met uitzondering van het derde lid (die wordt opgenomen onder 2) in plaats van alle leden afzonderlijk. De vermelding van het derde en vierde lid van artikel 3:62a, kan één maal vervallen omdat de vermelding van deze artikelleden dubbel voorkomt.
In onderdeel A, subonderdeel 2, zijn de met de Implementatiewet in de Wft opgenomen artikelen 3:62ba, 3:111a, zesde lid, 3:273a, 3:273b, 3:273c, 3:273d, 3:280a, 3:280g en 3:306 toegevoegd aan de opsomming en voorzien van een boetecategorie. Voor de overige artikelen is met uitzondering van artikel 3:306 gekozen voor de derde categorie, gezien het bepaalde in de artikelen 66 en 67 van de richtlijn kapitaalvereisten. Aan artikel 66, eerste lid, is met de wijzigingsrichtlijn een onderdeel e) toegevoegd. Daarin is bepaald dat het in strijd met artikel 21 bis geen verzoek om goedkeuring indienen (overtreding van artikel 3:280a) of elke andere schending van de vereisten bedoeld in dat artikel (overtreding van artikel 3:273a, 3:273b, 3:273c en 3:280g) in ieder geval moet kunnen leiden tot de sancties bedoeld in het tweede lid van artikel 66. In de Wft is dat het geval indien de gedraging kan worden bestraft met een boete van de derde categorie. In dat geval is het verzwaarde regime van toepassing. Voor artikel 3:273d, dat de implementatie vormt van artikel 67, eerste lid, onderdeel q, van de richtlijn kapitaalvereisten geldt tevens (gezien het bepaalde in artikel 67, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten) dat op overtreding van het artikel voorzien moet worden in boetecategorie 3 zodat het verzwaarde regime van toepassing is. Voor overtreding van het bepaalde in artikel 3:306 is gekozen voor een boete van de tweede categorie.
In onderdeel A, subonderdeel 3, zijn de boetenhoogten vastgesteld voor overtreding van de verschillende leden van artikel 3:62ba. Dat artikel wordt van toepassing op 1 januari 2023. Daarom zijn deze wijzigingen in een separaat subonderdeel opgenomen.
In onderdeel B, subonderdeel 1, komen twee artikelen (artikel 101 en 113, tweede lid) die reeds eerder zijn vervallen in het Bpr te vervallen in de opsomming. Daarnaast komt de vermelding van artikel 105, eerste en derde lid, te vervallen, omdat het derde lid geen onderdeel meer uitmaakt van het Bpr. Deze wijziging hangt samen met subonderdeel 2 waarin artikel 105g zonder vermelding van afzonderlijke leden toegevoegd wordt aan de opsomming. De boetehoogte blijft boetecategorie 2.
Onderdeel B, subonderdeel 3, voegt het nieuwe artikel 23aa toe dat regelt dat DNB een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten kan verplichten de gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten te gebruiken voor het beoordelen van de renterisico’s. Gekozen is voor een separaat subonderdeel omdat dat artikel pas op 28 juni 2021 van toepassing wordt. Gekozen is voor een boete van de tweede categorie bij overtreding van dit artikel. Daarbij is aangesloten bij vergelijkbare artikelen omtrent risico’s (artikelen 23a en 23b Bpr).
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van de artikelen I en III, onderdeel A, subonderdeel 3, die betrekking hebben op de hefboomratiobuffer en artikel III, onderdeel B, subonderdeel 3, met betrekking tot de gestandaardiseerde methode. Voor deze onderdelen met betrekking tot de hefboomratiobuffer is voorzien in inwerkingtreding op het moment dat artikel 3:62ba Wft van toepassing wordt, te weten op 1 januari 2022. Voor het onderdeel, met betrekking tot de gestandaardiseerde methode die pas van toepassing wordt op 28 juni 2021, is gekozen voor inwerkingtreding per die datum.
Met het voorgaande wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en invoeringstermijnen voor wetgeving. Dit wordt gedaan met een beroep op de mogelijkheid om af te wijken voor implementatie van bindende EU-rechtshandelingen.
De Minister van Financiën,
Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft (Bptfg)
Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs)
Besluit prudentiële regels Wft (Bpr)
Gewijzigde bepaling richtlijn kapitaalvereisten |
Bepaling in implementatie regeling en doelregeling |
Beleidsruimte |
Motivering |
---|---|---|---|
21 bis, tweede lid |
Artikel II, onderdeel B Artikel 4.01 Bptfg |
Nee |
|
21 bis, derde lid |
Artikel II, onderdeel B Artikel 4.01 Bptfg |
Nee |
|
21 bis, vierde lid |
Artikel II, onderdeel B Artikel 4.02 Bptfg |
Nee |
|
Artikel 66, eerste lid, onderdeel c |
Artikel III, onderdeel A, 2° Artikel 10 Bbbfs |
Nee |
|
Artikel 67, eerste lid, onderdeel q |
Artikel III, onderdeel A, 2° Artikel 10 Bbbfs |
Nee |
|
141 ter, derde lid |
Artikel I, onderdeel D Artikel 105g, eerste lid Bpr |
Nee |
|
141 ter, vierde tot en met zesde lid |
Artikel I, onderdeel D Artikel 105g, eerste lid Bpr |
Nee |
dynamische verwijzing naar artikel 141 ter, vierde lid |
141 ter, zevende lid |
Artikel I, onderdeel D Artikel 105g, tweede lid Bpr |
Nee |
|
141 ter, achtste lid |
Artikel I, onderdeel D Artikel 105g, tweede lid |
Nee |
dynamische verwijzing naar artikel 141 ter, achtste lid |
141 ter, negende lid |
Artikel I, onderdeel E Artikel 105h Bpr |
Nee |
|
142 |
Artikel I, onderdeel F, artikel 105i Bpr |
Nee |
Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PbEU 2019, L 314) en verordening (EU) nr. 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PbEU 2019, L 314).
Zie Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287) en de Uitvoeringswet verordening bankentoezicht.
Hoewel de wijzigingsverordening zelf 1 januari 2022 als toepassingsdatum bevat, is de toepassing van deze hefboomratiobuffer met een jaar uitgesteld tot 1 januari 2023 op grond van de ‘CRR quick-fix’. De bepalingen omtrent de hefboomratiobuffer in de richtlijn kapitaalvereisten zijn niet uitgesteld met een jaar en treden in werking op 1-1-2022. Dit sorteert echter geen effect totdat de hefboomratiobuffer in de verordening in werking treedt. Zie verder Kamerstukken II 2019/20, 21501-07, nr. 1705.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-8325.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.