Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2020, 498 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2020, 498 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 13 juli 2020, 2020-0000126392, directie Financiële Markten;
Gelet op Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2019, L 150), Richtlijn 2019/878/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) en de artikelen 1:79, eerste lid, onderdeel b, 1:80, eerste lid, onderdeel b, 1:81, 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 3:57, tweede lid, 3:62a, eerste en vijfde lid, 3:72, vijfde lid, en 3:259, derde en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 oktober 2020, nr. W06.20.0267/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 19 november 2020, 2020-0000224982, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 23a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Nederlandsche Bank kan een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten verplichten de gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten te gebruiken indien zij van oordeel is dat de interne systemen die de bank of beleggingsonderneming heeft voor de beoordeling van renterisico’s als bedoeld in dat artikellid niet adequaat zijn.
2. De Nederlandsche Bank kan een kleine en niet-complexe instelling, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 145 van de verordening kapitaalvereisten, verplichten de gestandaardiseerde methode te gebruiken indien zij van oordeel is dat de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten niet adequaat is voor het ondervangen van renterisico’s als bedoeld in dat artikellid.
B
In artikel 23d, vijfde lid, en artikel 23e, eerste lid, wordt «eerste lid» vervangen door «eerste lid, onderdeel 41,».
C
Artikel 61 komt te luiden:
D
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vereiste omvang van de kapitaalbuffer, bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet, bedraagt de som van de omvang van de volgende componenten, voor zover van toepassing:
a. een kapitaalconserveringsbuffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 1, van de richtlijn kapitaalvereisten, zijnde de minimaal vereiste omvang van de kapitaalbuffer;
b. een contracyclische kapitaalbuffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 2, van de richtlijn kapitaalvereisten, in verband met risico’s die voortvloeien uit de kredietcyclus, als bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel a, van de wet;
c. een systeemrelevantiebuffer bestaande uit een MSI-buffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 3, of een ASI-buffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 4, van de richtlijn kapitaalvereisten, in verband met het risico dat de financiële onderneming vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel, als bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel b, van de wet;
d. een systeemrisicobuffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 5, van de richtlijn kapitaalvereisten, in verband met risico’s die voortvloeien uit macroprudentiële of systeemrisico’s als bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en niet afdoende worden gedekt door de contracyclische kapitaalbuffer of systeemrelevantiebuffer.
2. In het derde lid wordt «veertiende tot en met zeventiende lid» vervangen door «veertiende en vijftiende lid».
3. Het vierde lid vervalt.
E
Artikel 105b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «de contracyclischebufferpercentages» vervangen door «de contracyclische bufferpercentages, bedoeld in artikel 128, onderdeel 7, van de richtlijn kapitaalvereisten,».
2. In het tweede en derde lid wordt «contracyclischebufferpercentage» vervangen door «contracyclische bufferpercentage».
3. In het vierde lid wordt «contracyclischebufferpercentages» vervangen door «contracyclische bufferpercentages».
F
Artikel 105c komt te luiden:
1. De Nederlandsche Bank beoordeelt met inachtneming van artikel 131 van de richtlijn kapitaalvereisten of banken en beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet, alsmede groepen onder leiding van een Nederlandse EU-moederbank, Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse financiële EU-moederholdings, Nederlandse gemengde financiële EU-moederholdings, Nederlandse financiële moederholdings en Nederlandse gemengde financiële moederholdings mondiaal systeemrelevant of anderszins systeemrelevant zijn.
2. De beoordeling ingevolge het eerste lid van de anderszins systeemrelevantie geschiedt in ieder geval aan de hand van de volgende criteria:
a. de omvang van de onderneming;
b. de verwevenheid van de activiteiten, de activa, de passiva of de zeggenschap van de onderneming met andere financiële ondernemingen of andere partijen die hoofdzakelijk actief zijn op de financiële markten;
c. de mate van vervangbaarheid van de dienstverlening van de onderneming;
d. de belemmeringen die bestaan ten aanzien van de afwikkelbaarheid van de onderneming;
e. de mate waarin een gedraging van de onderneming of van een derde ten aanzien van de onderneming op de financiële markten kan leiden tot gedragingen van andere partijen die actief zijn op de financiële markten;
f. de complexiteit van de onderneming, met inbegrip van complexiteit in verband met grensoverschrijdende activiteiten.
3. De Nederlandsche Bank stelt voor de banken, beleggingsondernemingen en groepen die op grond van het eerste lid als mondiaal systeemrelevant danwel anderszins systeemrelevant zijn aangemerkt de vereiste omvang van de MSI-buffer danwel ASI-buffer vast met inachtneming van artikel 131 van de richtlijn kapitaalvereisten. Indien de Nederlandsche Bank een groep onder leiding van een Nederlandse financiële EU-moederholding, Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding, Nederlandse financiële moederholding of Nederlandse gemengde financiële moederholding als systeemrelevant heeft aangemerkt, is de systeemrelevantiebuffer van toepassing op de banken en beleggingsondernemingen die dochteronderneming van die holding zijn, op basis van de geconsolideerde financiële positie van de holding.
4. De Nederlandsche Bank voert de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, ten minste jaarlijks uit. Onze Minister kan de Nederlandsche Bank op ieder moment verzoeken een beoordeling uit te voeren.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde criteria. Tevens kunnen bij ministeriële regeling aanvullende criteria worden vastgesteld in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel.
6. De Nederlandsche Bank stelt ten minste dertig dagen voordat zij een besluit tot vaststelling van een MSI-buffer of ASI-buffer als bedoeld in het derde lid neemt, Onze Minister op de hoogte van haar voornemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het voornemen tot wijziging of intrekking van een zodanig besluit. De verplichting tot kennisgeving aan Onze Minister is niet van toepassing indien de Europese Centrale Bank de bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, uitoefent.
G
Artikel 105d komt te vervallen.
H
Aan artikel 105f worden vier leden toegevoegd, luidende:
3. Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, beschikt over voldoende kapitaal dat naar aard, omvang en samenstelling noodzakelijk is om zowel te voldoen aan de kapitaalbuffer, als aan elk van de in artikel 92, eerste lid, onderdeel a tot en met c, van de verordening kapitaalvereisten genoemde kapitaalratio’s en aan de hogere eisen van solvabiliteit opgelegd op grond van artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a, ter ondervanging van andere risico's dan het risico van buitensporige hefboomwerking.
4. Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de in artikel 92, eerste lid, onderdeel a tot en met c, van de verordening kapitaalvereisten genoemde kapitaalratio’s of de hogere eisen van solvabiliteit en liquiditeit opgelegd op basis van 3:111a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, ter ondervanging van andere risico’s dan het risico van buitensporige hefboomwerking, of ter dekking van de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 3:111aa, eerste lid, van de wet, medegedeelde richtsnoeren voor het ondervangen van andere risico's dan het risico van buitensporige hefboomwerking.
5. Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van een van de componenten van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van een van de andere componenten van de kapitaalbuffer.
6. Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de risicogebaseerde onderdelen van de vereisten uit de artikelen 92 bis en 92 ter van de verordening kapitaalvereisten en de artikelen 45 quater en 45 quinquies van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
I
In artikel 105h wordt «derde lid, aanhef en onderdeel a» vervangen door «derde lid».
J
In artikel 105i, eerste lid, aanhef, wordt «derde lid, aanhef en onderdeel b» vervangen door «vierde lid».
K
Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De door een bank, als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, of 3:82, eerste lid, van de wet of door een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, of 3:86, eerste lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend:
a. gegevens betreffende rapportageverplichtingen ingevolge de verordening kapitaalvereisten;
b. gegevens ten behoeve van het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de wet, betreffende de aangehouden deposito’s die worden gegarandeerd uit hoofde van het depositogarantiestelsel;
2. In het zesde lid wordt «onderdelen c en d» vervangen door «onderdeel b»
3. Na het tiende lid wordt een elfde lid ingevoegd, luidende:
11. De door een bank als bedoeld in artikel 3:82, eerste lid, van de wet met betrekking tot het bijkantoor te verstrekken informatie omvat uitsluitend de gegevens:
a. genoemd in artikel 47, eerste lid bis, onderdeel a tot en met g, van de richtlijn kapitaalvereisten;
b. andere door de Nederlandsche Bank voor toezichtdoeleinden benodigde periodieke informatie als bedoeld in artikel 47, eerste lid bis, onderdeel h, van de richtlijn kapitaalvereisten.
L
In artikel 131, tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 130, eerste lid, onderdeel c en zesde lid» vervangen door «artikel 415 van de verordening kapitaalvereisten».
M
In artikel 134, eerste lid, onderdeel j, subonderdeel 4°, vervalt «, bedoeld in artikel 429 van de verordening kapitaalvereisten».
In het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt, in artikel 29.16, eerste lid «artikel 130, eerste lid, onderdeel d» vervangen door «artikel 130, eerste lid, onderdeel b».
Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:
A
In bijlage 1 wordt het onderdeel met betrekking tot Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten) als volgt gewijzigd:
1. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 1. Algemene bepalingen wordt «14, eerste en tweede lid» vervangen door «14» en «18, eerste lid» vervangen door «18, eerste, tweede en zevende lid».
2. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 3. Kapitaalvereisten wordt «135» vervangen door «135, eerste lid» en «164, eerste tot en met vijfde lid» vervangen door «164, eerste tot en met vierde lid, zevende en tiende lid» en in de numerieke volgorde wordt «283, vijfde en zesde lid,» ingevoegd.
3. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 4. Grote risicoblootstellingen wordt «390, 392» vervangen door «390, eerste tot en met zevende lid» en «403» vervangen door «403, eerste tot en met derde lid».
4. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 10. Overgangsbepalingen, verslagen, toetsingen en wijzigingen wordt «Artikelen 465, 467 tot en met 481, 492» vervangen door «Artikelen 471, 478, 492, vierde lid».
B
In bijlage 2 wordt het onderdeel met betrekking tot Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten) als volgt gewijzigd:
1. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 1. Algemene bepalingen na Boetecategorie 2 wordt «14, eerste en tweede lid» vervangen door «14» en «18, eerste lid» vervangen door «18, eerste, tweede en zevende lid».
2. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 3. Kapitaalvereisten na Boetecategorie 2wordt «135» vervangen door «135, eerste lid» en «164, eerste tot en met vijfde lid» vervangen door «164, eerste tot en met vierde lid, zevende en tiende lid» en wordt in de numerieke volgorde «283, vijfde en zesde lid» ingevoegd.
3. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 4. Grote risicoblootstellingen na Boetecategorie 2 wordt «390, 392» vervangen door «390, eerste tot en met zevende lid» en na Boetecategorie 3 wordt «403» vervangen door «403, eerste tot en met derde lid».
4. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 10. Overgangsbepalingen, verslagen, toetsingen en wijzigingen na Boetecategorie 2 wordt «artikelen 467 tot en met 481 en 492» vervangen door «artikelen 471, 478 en 492, vierde lid» en na Boetecategorie 3 vervalt «465, ».
Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:
A
In bijlage 1 wordt het onderdeel met betrekking tot Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten) als volgt gewijzigd:
1. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 3. Kapitaalvereisten vervalt «99, eerste, tweede en vierde lid, 101, eerste tot en met derde lid, « en in de numerieke volgorde wordt «273 bis, 273 ter,» ingevoegd.
2. Aan de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 6. Liquiditeit wordt «427 en 428» vervangen door «427, 428, 428 bis, 428 ter, 428 nonies en 428 sextricies».
3. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 7 bis wordt «430, eerste lid, onderdeel b» vervangen door «430, eerste tot en met derde lid, 430 bis, eerste en tweede lid».
4. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 8. Openbaarmaking door instellingen wordt «Artikelen 431 tot en met 440, 442, 444 tot en met 449, 450, 451, eerste lid, 452, 453, 454 en 455» vervangen door «Artikelen 431 tot en met 434, 435 tot en met 455».
5. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 10. Overgangsbepalingen, verslagen, toetsingen en wijzigingen wordt «499 en 500» vervangen door «499, 500, 501 en 501 bis, eerste tot en met derde lid».
B
In bijlage 2 wordt het onderdeel met betrekking tot Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten) wordt als volgt gewijzigd:
1. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 3. Kapitaalvereisten na Boetecategorie 2 wordt «244, eerste tot en met vierde en zesde lid, 245, eerste tot en met vierde en zesde lid» vervangen door «244, eerste tot en met vierde lid, 245, eerste tot en met vierde lid», wordt in de numerieke volgorde «273 bis, 273 ter,» ingevoegd en na Boetecategorie 3 vervalt «99, eerste, tweede en vierde lid, 101, eerste tot en met derde lid, ».
2. Aan de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 6. Liquiditeit na Boetecategorie 3 wordt «415, eerste en tweede lid, en 416» vervangen door «415, eerste en tweede lid, 416, 428 bis, 428 ter, 428 nonies en 428 sextricies».
3. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 7 bis na Boetecategorie 3wordt «430, eerste lid, onderdeel b» vervangen door «430, eerste tot en met derde lid, 430 bis, eerste en tweede lid».
4. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 8. Openbaarmaking door instellingen na Boetecategorie 2 wordt «artikelen 432 tot en met 440, 442, 444 tot en met 450, 452, 453, 454 en 455.» vervangen door «artikelen 432 tot en met 434, 435 tot en met 450, 452 tot en met 455.» en na Boetecategorie 3 wordt «451, eerste lid» vervangen door «451».
5. In de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 10. Overgangsbepalingen, verslagen, toetsingen en wijzigingen na Boetecategorie 3 wordt «499 en 500» vervangen door «499, 500, 501 en 501 bis, eerste tot en met derde lid».
Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:
A
In bijlage 1 wordt in het onderdeel met betrekking tot Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten) in de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 3. Kapitaalvereisten in de numerieke volgorde «104 bis, eerste tot en met vierde lid» ingevoegd.
B
In bijlage 2 wordt in het onderdeel met betrekking tot Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten) in de opsomming van artikelen onder de aanduiding Deel 3. Kapitaalvereisten na Boetecategorie 2 in de numerieke volgorde «104 bis, eerste tot en met vierde lid» ingevoegd.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 24 november 2020
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
Uitgegeven de vierde december 2020
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit dient, tezamen met de in voorbereiding zijnde Implementatiewet kapitaalvereisten 2020 (hierna: Implementatiewet), het tevens nog in voorbereiding zijnde Implementatiebesluit kapitaalvereisten 20201 en een Implementatieregeling kapitaalvereisten 2020 ter implementatie van Richtlijn 2019/878/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150). De Richtlijn 2019/878/EU wordt verder aangeduid als de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten, of wijzigingsrichtlijn en de Richtlijn 2013/36/EU als de richtlijn kapitaalvereisten. Het besluit dient daarnaast (samen met het al eerder in werking getreden Besluit uitvoering van de TLAC-norm en rapportage van het FRTB-kader2) ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2019, L 150). De Verordening 2019/876 wordt verder aangeduid als de wijzigingsverordening kapitaalvereisten en de Verordening 575/2013 als de verordening kapitaalvereisten. De implementatiedeadline van de wijzigingsrichtlijn is 28 december 2020.
In dit besluit zijn de wijzigingen als gevolg van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten en de wijzigingsverordening kapitaalvereisten opgenomen waarvoor de Wet financieel toezicht reeds voldoende grondslag biedt. Dit besluit wijzigt het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft en het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten. Het streven is erop gericht de wijzigingen van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft en het Besluit prudentiële regels Wft in grotendeels in werking te laten treden op 29 december 2020. Dat is de datum waarop (het grootste gedeelte van) de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten toegepast moet worden. Voor de overige wijzigingen van het Besluit prudentiële regels Wft, geldt in navolging van het bepaalde in de wijzigingsrichtlijn een latere inwerkingtredingdatum indien dat volgt uit de wijzigingsrichtlijn artikel 2, eerste lid. Voor de wijzigingen die worden aangebracht in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten geldt als inwerkingtredingsdatum de datum waarop de verschillende artikelen van de wijzigingsverordening van toepassing worden (overeenkomstig artikel 3 van de wijzigingsverordening). Het grootste gedeelte treedt in werking op 28 juni 2021. Een aantal artikelen van de wijzigingsverordening is reeds van toepassing geworden op 27 juni 2019. In de mogelijkheid tot handhaving van die artikelen is reeds voorzien door het Besluit uitvoering van de TLAC-norm en rapportage van het FRTB-kader.
Dit besluit heeft betrekking op banken, beleggingsondernemingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings. Voor beleggingsondernemingen zal in 2021 een nieuw prudentieel kader worden geïntroduceerd op grond van de richtlijn IFD (Investment Firm Directive)3 en verordening IFR (Investment Firm Regulation)4 waardoor alleen zeer grote beleggingsondernemingen (met in beginsel meer dan 15 miljard euro aan activa) vanaf dat moment nog onder het regime van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten en dus onder dit besluit vallen (voor verdere toelichting hieromtrent zij verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de implementatiewet kapitaalvereisten 2020).5
In paragraaf 2 worden de belangrijkste wijzigingen in dit besluit besproken. In paragraaf 3 komen de consultatiereacties aan de orde. Voor een beschrijving van de regeldrukkosten, de uitvoering en handhavingsconsequenties en de financiële gevolgen wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet kapitaalvereisten 2020 waarin een integrale beschrijving is gegeven van de regeldrukgevolgen en uitvoerings- en handhavingsconsequenties van de wijzigingsrichtlijn.6 Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) is gevraagd om een formeel advies uit te brengen maar heeft daarvan afgezien gezien het feit dat dit besluit implementatie van EU-recht betreft met weinig tot geen ruimte voor nationale keuzes.
In hoofdstuk II worden artikelsgewijs de wijzigingen besproken. Voor de volledige transponeringstabel van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten zij verwezen naar de memorie van toelichting van de Implementatiewet kapitaalvereisten 2020. Deze nota van toelichting bevat een verkorte versie daarvan met de artikelen uit de wijzigingsrichtlijn die zijn aangepast in het Besluit prudentiële regels Wft. Daarnaast is voorzien in een transponeringstabel voor de wijzigingsverordening kapitaalvereisten.
De wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten brengt verschillende wijzigingen aan in de artikelen die gaan over de kapitaalbuffers, de staten en de methode van berekening van risico’s en die zijn geïmplementeerd in het Besluit prudentiële regels Wft (hierna: Bpr). De belangrijkste wijzigingen worden hieronder beschreven:
– Artikel 128 van de richtlijn kapitaalvereisten verduidelijkt dat tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden om te voldoen aan verschillende elementen van de kapitaalbuffer niet tevens gebruikt kan worden ter dekking van de kapitaalratio’s uit artikel 92 van de verordening. Deze wijziging is geïmplementeerd in artikel 105f Bpr.
– Artikel 131, tweede lid bis, van de richtlijn kapitaalvereisten, bevat een alternatieve methode van berekening voor de beoordeling van de mondiaal systeemrelevantie van banken en beleggingsondernemingen. Deze alternatieve methode neemt grensoverschrijdende blootstellingen binnen de Bankenunie niet mee in de weging. De toezichthouder moet de berekening volgens de alternatieve methode uitvoeren maar mag voor de beoordeling en bepaling van de toepasselijke buffer de standaard methode (blijven) hanteren. Deze wijziging is geïmplementeerd in artikel 105c Bpr.
– Artikel 131, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, verhoogt de maximale systeemrelevantiebuffer die anderszins relevante banken en beleggingsondernemingen opgelegd kan worden van ten hoogste 2% naar ten hoogste 3% van hun risicogewogen activa. Voor een hogere systeemrelevantiebuffer dan 3%, is toestemming van de Europese Commissie nodig. Deze wijziging is geïmplementeerd in artikel 105c Bpr.
– Artikel 131, vijftiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten regelt dat aan de systeemrelevantiebuffer en systeemrisicobuffer cumulatief moet worden voldaan en niet alleen aan de hoogste buffer van de twee. Voor een hogere kapitaalbuffer dan 5% is toestemming van de Europese Commissie nodig. Indien er zowel een systeemrelevantiebuffer voor mondiaal systeemrelevante banken en beleggingsondernemingen is opgelegd alsmede een systeemrelevantiebuffer voor anderszins relevante banken of beleggingsondernemingen geldt ingevolge artikel 131, veertiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten nog steeds alleen de hoogste buffer. Deze wijziging is geïmplementeerd in artikel 105c Bpr.
– Artikel 133 van de richtlijn kapitaalvereisten, regelt dat de systeemrisicobuffer kan worden opgelegd ter dekking van risico’s in relatie tot alle blootstellingen in een land en/of specifieke sectorale blootstellingen (of een subsector van die sectorale blootstellingen), waarmee deze buffer een hogere flexibiliteit krijgt. Dit betekent ook dat de systeemrisicobuffer zelfstandig al de hiervoor beschreven grens van 5% waarbij toestemming van de Europese Commissie noodzakelijk is, kan bereiken als er bijvoorbeeld zowel een kapitaalbuffer op alle blootstellingen, als op een sector en subsector gelegd wordt. De wijzigingen van de systeemrisicobuffer worden geïmplementeerd in een toezichthoudersregeling van de Nederlandsche Bank op grond van de delegatiegrondslag in artikel 105e van het Bpr.7
– Artikel 47, eerste lid bis, van de richtlijn kapitaalvereisten dat gaat over de staten die door financiële ondernemingen periodiek verstrekt worden aan de toezichthouder is aangepast met betrekking tot de gegevens die moeten worden verstrekt door bijkantoren van niet-EU banken. Deze wijziging is geïmplementeerd in artikel 130 Bpr.
– Artikel 84 van de richtlijn kapitaalvereisten, dat gaat over renterisico’s buiten de handelsportefeuille (die op grond van art. 3:17, eerste lid Wft en artikelen 23 en 23a Bpr berekend moeten worden door banken en beleggingsondernemingen). Dit artikel is uitgebreid met een nieuw risico (het risico voorvloeiend uit potentiele veranderingen in kredietspreads) en de mogelijkheid om banken of beleggingsondernemingen te verplichten de gestandaardiseerde of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode te gebruiken voor het beoordelen van het renterisico voortvloeiend uit niet-handelsactiviteiten. Deze wijziging is geïmplementeerd in artikel 23aa Bpr (zie onderdeel A).
De wijziging in dit besluit betreft slechts een aanpassing van een verwijzing veroorzaakt door een aanpassing in artikel 130 van het Bpr.
De wijzigingen als gevolg van de wijzigingsverordening kapitaalvereisten zijn doorgevoerd in de bijlagen van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten, in het onderdeel met betrekking tot de Verordening (EU) nr. 575/2013 (Kapitaalvereisten). Dit zodat de Nederlandsche Bank die in dat besluit voor de verordening kapitaalvereisten reeds is aangewezen als bevoegde autoriteit, ook bij overtreding van de nieuwe en gewijzigde artikelen een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan opleggen. Daarnaast zijn vervallen artikelen en artikelonderdelen uit de opsomming verwijderd (bijvoorbeeld overgangsbepalingen uit de verordening kapitaalvereisten die zijn uitgewerkt sinds de vaststelling in 2013). Bij het bepalen van de boetecategorie die passend is bij overtreding van een artikel uit de verordening is rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding en aangesloten bij de boetecategorie die passend is geacht voor overtreding van vergelijkbare bepalingen uit de verordening, waarbij voor de artikelen die de kern van het regime bevatten, boetecategorie 3 passend is geacht en voor artikelen met wijzen van berekeningen, boetecategorie 2.8 Bij de vormgeving van de wijzigingsopdrachten is rekening gehouden met de momenten waarop de verschillende onderdelen van de verordening van toepassing worden.
Een voorontwerp van dit besluit is van 29 mei 2020 tot 26 juni 2020 openbaar geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl. Daarbij is een openbare reactie de Nederlandse Vereniging voor Banken (hierna: NVB). Deze reactie wordt hieronder besproken.
De reactie van de NVB valt uiteen in drie algemene opmerkingen, en drie artikelsgewijze opmerkingen. Allereerst zullen de algemene opmerkingen worden besproken, waarna de artikelsgewijze opmerkingen volgen.
Allereerst verzoekt de NVB de toezichthouders voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit in overleg te treden met de sector. Dit verzoek zal door de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) worden geadresseerd. Voorts verzoekt de NVB om een overzicht op te nemen van de exacte wetgeving en lagere wetgeving om zodoende een compleet overzicht te krijgen van het implementatietraject van de wijzigingsrichtlijn en verordening. Zoals is beschreven in de inleiding van deze toelichting zal het implementatietraject bestaan uit één implementatiewet, twee implementatiebesluiten en een implementatieregeling. Voor een uitvoerige beschrijving en een compleet overzicht van het implementatietraject zij verwezen naar de toelichting van de Implementatiewet kapitaalvereisten 2020 (paragraaf 2, Wijze van implementeren, is toegevoegd n.a.v. een gelijkluidend verzoek van de NVB tijdens de consultatie van het wetsvoorstel Implementatiewet kapitaalvereisten 2020). De inwerkingtreding is voorzien op 29 december 2020 aangezien op die datum het grootste gedeelte van de wijzigingsrichtlijn van toepassing wordt. De wijzigingsverordening, die zelfstandig werkt, wordt (grotendeels) van toepassing op 28 juni 2021. Met betrekking tot de vraag van de NVB in hoeverre technische aanpassingen zijn doorgevoerd die strekken tot verduidelijking of vereenvoudiging n.a.v. de toezegging van Onze Minister in het kader van de verkenning naar een herziening van de Wft kan worden gemeld dat m.u.v. zeer evidente verschrijvingen in artikelen die vanwege de implementatie toch al wijziging behoefden geen aanpassingen zijn doorgevoerd die het bestek van deze implementatie te buiten gaan. Dit aangezien in implementatieregelingen geen andere regels worden opgenomen dan voor die implementatie strikt noodzakelijk.
Voorts heeft de NVB opmerkingen geplaatst bij Artikel I, onderdelen F, G en K. De NVB meent dat de «vertaling» van de CRD terminologie naar de terminologie van artikel 105c Bpr (maar ook de Wft op dit punt) lastig is nu er verschillende termen naast elkaar worden gebruikt en vraag om nadere toelichting. Indien de NVB met deze reactie doelt op de definities van de verschillende typen holdings, zij verwezen naar de definitiebepalingen en de toelichting daarbij in het wetsvoorstel Implementatiewet kapitaalvereisten 2020. De kern daar is dat de definities zijn overgenomen m.u.v. de term «lidstaat» waarvoor de term «Nederlandse» in de plaats is gekomen. Indien de NVB doelt op de termen «MSI», «ASI» en de Engelse termen «G-SII» en «O-SII» zij verwezen naar de toelichting van artikel 105c Bpr, waarin de Engelse termen gezien de reactie van de NVB zijn verwijderd. De termen «MSI» en «ASI» zijn overgenomen uit de Nederlandse versie van de richtlijn kapitaalvereisten, zodat deze geheel aansluiten daarop.
Verder vraagt de NVB om verduidelijking over hoe, waar en wanneer de Regeling systeemrelevantie banken en beleggingsondernemingen zal vervallen. De regeling zal worden ingetrokken in de Implementatieregeling kapitaalvereisten 2020, met een inwerkingtreding op hetzelfde moment als artikel 105c, tweede lid, onderdeel f, Bpr. Dit is toegevoegd aan de toelichting bij dit artikel.
Tot slot vraagt de NVB gezien de toevoeging van artikel 130, onderdeel c, Bpr om toelichting omtrent de wettelijke grondslag van de verschillende (eerdere) uitvragen door DNB en de Europese Centrale Bank (hierna: ECB). DNB kan op basis van artikel 1:74 Wft te allen tijde ten behoeve van de uitoefening van een taak ingevolge deze wet van een ieder inlichtingen vorderen. De ECB heeft dergelijke bevoegdheden op grond van de verordening bankentoezicht (artikel 10).9 Voorts kan DNB voor het toezicht op de naleving van de Wft periodieke uitvragen aan, onder meer, banken doen met behulp van de zogenoemde staten zoals geregeld in artikel 3:72 Wft en 130 Bpr (m.b.t. gegevens die verstrekt moeten worden op grond van de verordening kapitaalvereisten en gegevens met betrekking tot het depositogarantiestelsel). Dit gaat om gestandaardiseerde periodieke rapportages («staten»), al dan niet via voorgeschreven «templates». De toevoeging van artikel 130, eerste lid, onderdeel c, Bpr is na advies van de Raad van State komen te vervallen.
Artikel 23aa is nieuw ingevoegd ter implementatie van twee nieuwe toezichthouderdiscreties in artikel 84, derde en vierde lid, van de richtlijn. Dat artikel gaat over renterisico voortvloeiend uit niet-handelsactiviteiten, één van de risico’s die door banken en belegginsondernemingen in de zin van de verordening voldoende beheerst moeten worden op grond van artikel 3:17, eerste lid Wft en de artikelen 23, tweede lid en 23a Bpr.
Het nieuw toegevoegde artikel 23aa maakt het mogelijk voor de Nederlandsche Bank om enerzijds te bepalen dat een bank of beleggingsonderneming gebruik moet maken van de gestandaardiseerde methode indien het interne model niet voldoet om de renterisico’s zoals beschreven in artikel 84, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten voldoende in kaart te brengen.
Anderzijds is voorzien in de mogelijkheid om van kleine en niet-complexe instellingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 145, van de verordening kapitaalvereisten te verlangen dat zij de gestandaardiseerde methode gebruiken als de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode naar het oordeel van de Nederlandsche Bank niet adequaat is.
De (vereenvoudigde) gestandaardiseerde methode wordt uitgewerkt door de European Banking Authority (EBA) in een technische reguleringsnorm die door de Europese Commissie zal worden vastgesteld als gedelegeerde handeling volgens het vaste systeem uit de EBA-verordening 1093/2010.
Deze wijziging betreft een verduidelijking van de verwijzing naar de verordening kapitaalvereisten. De definitie van consoliderend toezichthouder is te vinden in artikel 4, eerste lid, onderdeel 41, van de verordening. Door deze wijziging is de precieze vindplaats toegevoegd, in zowel artikel 23d, vijfde lid, als artikel 23e, eerste lid.
Artikel 61 kan worden vereenvoudigd met de komst van de wijzigingsverordening kapitaalvereisten. Deel 7 van deze verordening is gewijd aan de hefboomratio. De dynamische verwijzingen in artikel 61 behoeven aanpassing aangezien deze artikelen van de verordening die daarin worden genoemd met de komst van de wijzigingsverordening kapitaalvereisten aangepast zijn. Volstaan kan worden met een dynamische verwijzing naar deel zeven van de verordening kapitaalvereisten voor de berekening van de minimumomvang van het toetsingsvermogen van een kredietunie. Deze wijziging zal inwerkingtreden op 28 juni 2021.
Het eerste wijzigingsonderdeel past het eerste lid van artikel 105 aan, door dynamische verwijzingen op te nemen naar de verschillende kapitaalbuffers zoals deze gedefinieerd zijn in artikel 128 van de richtlijn kapitaalvereisten. Door het opnemen van de verwijzing wordt duidelijk dat de buffers zowel individueel als op gesubconsolideerde en/of geconsolideerde basis opgelegd kunnen worden aangezien dat volgt uit de artikelen waarnaar wordt verwezen (zie artikel 128 jo. de artikelen 129, 130, 131 en 133). Artikel 128 van de richtlijn kapitaalvereisten hanteert aparte definities voor de systeemrelevantie van mondiaal systeemrelevante banken en beleggingsondernemingen (MSI-buffer) en voor anderszins systeemrelevante banken en beleggingsondernemingen (ASI-buffer), en gelijknamige buffers (afhankelijk van de systeemrelevantie is er dan sprake van een MSI-buffer of ASI-buffer), die met de huidige wijziging zijn doorgevoerd in het Bpr. Dit in plaats van de term systeemrelevantiebuffer die werd gebruikt als aan een entiteit met een mondiale systeemrelevantie of een anderszins systeemrelevantie een buffer werd opgelegd. Daarnaast is de beschrijving van de systeemrisicobuffer aangepast. Voorheen werd deze buffer gebruikt in verband met risico’s die voortvloeien uit niet-cyclsiche langetermijnrisico’s of niet-macroprudentiële langetermijnrisico’s, Met de wijzigingsrichtlijn is dit veranderd in risico’s die voortvloeien uit macroprudentiële of systeemrisico’s en niet afdoende gedekt worden door de contracyclische kapitaalbuffer of een systeemrelevantiebuffer. Ook artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel c, van de Wft, zal gezien het voorgaande worden aangepast.
Het tweede wijzigingsonderdeel ziet op een wijziging van het derde lid waarin de verwijzing naar artikel 131, veertiende tot en met zeventiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten is aangepast. De wijzigingsrichtlijn laat de leden zestien en zeventien van artikel 131 vervallen, zodat deze ook moeten komen te vervallen in de verwijzing in artikel 105 Bpr, derde lid.
Het derde wijzigingsonderdeel laat het vierde lid van artikel 105 vervallen. Dit lid regelt de gefaseerde inwerkingtreding van de kapitaalconserveringsbuffer en systeemrelevantiebuffer van 2015 tot en met 2018, zodat dit lid is uitgewerkt.
Net als in artikel 105 is in 105b een dynamische verwijzing naar de richtlijn kapitaalvereisten voor de definitie van het contracyclische bufferpercentage opgenomen in het eerste lid.
Daarnaast is er in alle leden een tekstuele aanpassing doorgevoerd.
Artikel 105c is opnieuw vastgesteld en artikel 105d is komen te vervallen.
In het eerste lid van het nieuwe artikel 105c is een dynamische verwijzing opgenomen naar artikel 131 van de richtlijn kapitaalvereisten zodat de Nederlandsche Bank bij de beoordeling de uitgangspunten betrekt die gelden voor een MSI of ASI waarmee een deel van het eerste lid van artikel 105d kan komen te vervallen. Voorts is gezien het nieuwe eerste lid van artikel 131 van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten bepaald dat DNB beoordeelt of groepen onder leiding van een Nederlandse EU-moederbank, Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse financiële EU-moederholdings, Nederlandse gemengde financiële EU-moederholdings, Nederlandse financiële moederholdings en Nederlandse gemengde financiële moederholdings mondiaal systeemrelevant of anderszins systeemrelevant zijn.
Het tweede lid van artikel 105c bevat de opsomming van criteria die DNB in ieder geval gebruikt bij de beoordeling of een bank, beleggingsonderneming of een groep onder leiding van een entiteit genoemd in het eerste lid (nieuw) anderszins relevant is. Zij gebruikt daarvoor tevens het door de EBA opgestelde richtsnoer met betrekking tot deze beoordeling.10 Nieuw is onderdeel f, dat is toegevoegd waardoor de Regeling systeemrelevantie banken en beleggingsondernemingen Wft11, die hetzelfde regelt, kan worden ingetrokken. Dit zal gebeuren in de Implementatieregeling kapitaalvereisten 2020 die later dit jaar gepubliceerd wordt.
Het derde lid bepaalt dat DNB voor de in het eerste lid genoemde en beoordeelde entiteiten een MSI-buffer danwel een ASI-buffer vaststelt, en op welk niveau (op individueel, gesubconsolideerd, of geconsolideerd niveau) dit gebeurd. Ook hier is bepaald dat DNB artikel 131 van de richtlijn in acht neemt zodat daarmee het bepaalde in artikel 105d, eerste en tweede lid kan komen te vervallen.
Het derde en vierde lid van artikel 105c zijn verplaatst naar het vierde en vijfde lid. De inhoud is hetzelfde gebleven.
Het nieuwe zesde lid van artikel 105c komt inhoudelijk overeen met het derde lid van artikel 105d.
Aan artikel 105f worden vier nieuwe leden toegevoegd omtrent het aan te houden kapitaal waarmee wordt voldaan aan de kapitaalbuffers.
Artikel 105f, derde lid, dient ter implementatie van artikel 141 bis van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten. Artikel 141 bis bevat een aantal bepalingen die uitwerken wanneer een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten niet voldoet aan de totale kapitaalbuffer. Op basis van dit artikel voldoet een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten aan de kapitaalbuffer indien genoeg tier 1-kernkapitaal aangehouden wordt om zowel te voldoen aan a) de kapitaalbuffer zelf als aan b) de kapitaalratio’s uit artikel 92, eerste lid, onderdelen a tot en met c, alsmede aan eventuele opgelegde pijler 2-vereisten op grond van artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a, van de Wft om andere risico’s dan het risico van buitensporige hefboomwerking te dekken.
Het nieuwe vierde tot en met zesde lid vormt de implementatie van de nieuw toegevoegde alinea’s aan artikel 128 van de richtlijn kapitaalvereisten.
In artikel 105f, vierde lid is opgenomen dat het kapitaal dat aangehouden wordt om te voldoen aan de kapitaalbuffers niet gebruikt mag worden om te voldoen aan de kapitaalratio’s uit artikel 92 van de verordening kapitaalvereisten, aan de hogere solvabiliteit of liquiditeit opgelegd op grond van artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a, of om te voldoen aan een pijler 2-richtsnoer op grond van artikel 3:111aa, eerste lid.
In artikel 105f, vijfde lid is opgenomen dat het kapitaal dat aangehouden wordt om te voldoen aan één component van de kapitaalbuffer niet gebruikt kan worden om te voldoen aan een andere component van de kapitaalbuffer.
In artikel 105f, zesde lid is opgenomen dat het kapitaal dat aangehouden wordt om de kapitaalbuffers te dekken niet gebruikt kan worden om te voldoen aan de risicogebaseerde onderdelen uit artikelen 92 bis en 92 ter van de verordening kapitaalvereisten of uit artikelen 45 quater en 45 quinquies van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken.
De wijzigingen van de artikelen 105h en i herstellen een incorrecte verwijzing naar bepalingen uit artikel 3:62a Wft.
Artikel 130 bevat de informatie over de staten die aldaar genoemde financiële ondernemingen periodiek moeten verstrekken aan de desbetreffende toezichthouder.
De eerste wijzigingsopdracht stelt het eerste lid opnieuw vast. Voor banken die vallen onder artikel 3:82 Wft is voorzien in een nieuw lid, zodat deze verwijzing in de aanhef kan vervallen (het nieuwe elfde lid van artikel 130, zie wijzigingsopdracht 3). De verwijzingen in de onderdelen a tot en met c naar verschillende artikelen uit de verordening kapitaalvereisten met rapportageverplichtingen zijn vervangen door een verwijzing naar de verordening waarin alle rapportageverplichtingen worden opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 7 bis. Omdat dit hoofdstuk nog niet geheel van toepassing zal zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit (de rapportageverplichtingen volgen voor van toepassing wording het moment waarop het vereiste waarover gerapporteerd wordt, van toepassing wordt, zie artikel 3 van de verordening kapitaalvereisten) is gekozen voor een generieke verwijzing naar de rapportageverplichtingen ingevolge de verordening kapitaalvereisten. Dit zodat ook eventuele toekomstige wijzigingen van de rapportageverplichtingen in de verordening kapitaalvereisten hiermee geborgd zijn. Onderdeel b (nieuw) bevat de informatie betreffende het depositogarantiestelsel, die reeds was opgenomen onder onderdeel d.
De tweede wijzigingsopdracht past het zesde lid aan vanwege de wijzigingen in het eerste lid. Daarnaast vervalt de verwijzing naar de liquiditeitsvereisten aangezien deze voor bijkantoren van EU-banken zijn uitgewerkt. In de richtlijn kapitaalvereisten was hiervoor overgangsrecht opgenomen (artikelen 151, 152 en 156) dat met het aannemen van de Liquidity Coverage Requirement (LCR) gedelegeerde verordening 2015/6112 en het volledig inwerkingtreden van dit vereiste begin januari 2018 overbodig is geworden.
De derde wijzigingsopdracht voorziet in een eigenstandig artikel voor de rapportage van bijkantoren van niet-EU banken. Deze bijkantoren moeten op basis van het nieuwe artikel 47, eerste lid bis, van de richtlijn kapitaalvereisten, minstens één keer per jaar informatie verstrekken aan de toezichthouder. In de Wft valt een bijkantoor van een niet-EU bank onder artikel 3:82. In het nieuwe lid wordt verwezen naar de informatie uit artikel 47, onderdelen a tot en met g van de richtlijn kapitaalvereisten, waarin informatie is beschreven die bijkantoren van niet-EU banken moeten rapporteren. Omdat in artikel 47, eerste lid bis, onderdeel h, van de richtlijn kapitaalvereisten staat dat de bevoegde autoriteit de mogelijkheid heeft om daarnaast andere informatie op te vragen die noodzakelijk wordt geacht voor een allesomvattende monitoring van de activiteiten van het bijkantoor, is voorzien in onderdeel b deze bevoegdheid is opgenomen voor de Nederlandsche Bank.
Deze wijziging past een verwijzing naar artikel 130, eerste lid, onderdeel c, en het zesde lid aan door te verwijzen naar de liquiditeitsvereistenrapportageverplichting uit de verordening kapitaalvereisten.
Deze wijziging ziet op het feit dat de hefboomratio met de wijzigingsverordening is toegevoegd aan artikel 92, eerste lid, onderdeel d, van de verordening kapitaalvereisten.
Deze wijziging in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft past een verwijzing aan vanwege de wijziging van artikel 130, eerste lid, van het Bpr.
Met artikel III wordt voorzien in de wijzigingen van de bijlagen van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten die noodzakelijk zijn als gevolg van de wijzigingen van de verordening kapitaalvereisten die op 28 december 2020 van toepassing worden (zie artikel 3 van de wijzigingsverordening). De wijzigingen onder onderdeel A zien op de aanpassingen van bijlage 1 van het besluit. Die bijlage bevat de artikelen waarvoor bij overtreding een last onder dwangsom kan worden opgelegd. De wijzigingen onder onderdeel B zien op de aanpassing van bijlage 2 van het besluit. Die bijlage bevat de artikelen waarvoor bij overtreding een boete kan worden opgelegd en waarbij is tevens voorzien in een aanduiding van boetecategorie die de maximale boetehoogte bepaalt. De wijzigingen in onderdelen A en B komen grotendeels overeen en worden om die reden gezamenlijk toegelicht.
In de wijzigingsonderdelen 1 is de aanduiding van twee artikelen onder deel 1 in bijlage 1 en 2 aangepast. Artikel 14 kan in zijn geheel opgenomen worden nu het derde lid is vervallen. Artikel 18 is in de wijzigingsverordening uitgebreid en heeft nu aanvullende leden waarvoor voorzien moet worden in de handhaving. Voor de boetecategorie is aangesloten bij die van de overige leden van het artikel.
In wijzigingsonderdelen 2 is de aanduiding van de artikelen 135 en 164 onder deel 3 in bijlagen 1 en 2 aangepast. De wijzigingsverordening wijzigt de leden van die artikelen. Voor de boetecategorie is aangesloten bij die van de overige leden van de artikelen.
Voorts is artikel 283, vijfde en zesde lid, van de verordening kapitaalvereisten alsnog beboetbaar gesteld zodat overtreding van het goedkeuringsvereiste en de notificatieplicht kunnen worden gehandhaafd. Voor overtreding van deze vereisten is de tweede boetecategorie passend geacht.
In de wijzigingsonderdelen 3 is de aanduiding van artikel 392 vervallen onder deel 4 in bijlage 1 en 2 aangezien dit een definitieartikel betreft waarbij handhaving niet aan de orde is. Voor de artikelen 390 en 403 geldt dat de leden die zich richten tot EBA uit de opsomming zijn vervallen.
In de vierde wijzigingsonderdelen zijn een aantal uitgewerkte overgangsbepalingen onder deel 10 in bijlage 1 en 2 vervallen.
Met artikel IV wordt voorzien in de wijzigingen van de bijlagen van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten die noodzakelijk zijn als gevolg van de wijzigingen van de verordening kapitaalvereisten die op 28 juni 2021 van toepassing worden (zie artikel 3 van de wijzigingsverordening). De wijzigingen onder onderdeel A zien net als bij artikel III op de aanpassingen van Bijlage 1 van het besluit. Die bijlage bevat de artikelen waarvoor bij overtreding een last onder dwangsom kan worden opgelegd. De wijzigingen onder onderdeel B zien net als bij artikel III op de aanpassing van Bijlage 2 van het besluit. Die bijlage bevat de artikelen waarvoor bij overtreding een boete kan worden opgelegd en waarbij is tevens voorzien in een aanduiding van de boetecategorie die de maximale boetehoogte bepaalt. De wijzigingen in onderdelen A en B komen grotendeels overeen en worden om die reden gezamenlijk toegelicht.
In wijzigingsonderdelen 1 zijn de wijzigingen opgenomen van de opsomming onder deel 3 in bijlage 1 en 2. Zo zijn in de opsommingen de artikelen 99 en 101 vervallen. Dit zijn rapportageverplichtingen die nu opgenomen zijn in het nieuwe hoofdstuk zeven bis van de verordening kapitaalvereisten. De aanpassing van de aanduiding van de artikelen 244 en 245 op bijlage 2 is noodzakelijk vanwege wijzigingen die de securitisatieverordening heeft aangebracht in de verordening kapitaalvereisten waardoor het vijfde en het zesde lid van genoemde artikelen gericht zijn aan de EBA en dus kunnen vervallen. De aanduiding op bijlage 1 van deze artikelen behoeft geen wijziging. Daarnaast zijn twee nieuwe artikelen toegevoegd, te weten artikel 273 bis dat de voorwaarden bevat voor het gebruik van vereenvoudigde methoden voor blootstellingswaardeberekeningen, en artikel 273 ter dat een notificatieverplichting bevat. Overtreding van beide artikelen moet kunnen worden gehandhaafd. Voor de boetecategorie is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen zodat boetecategorie 2 passend is geacht.
In wijzigingsonderdelen 2 is een aantal artikelen toegevoegd aan de opsomming onder deel 6 in bijlage 1 en 2. Dit vanwege de nieuw ingevoerde nettostabielefinancieringsratio. Voor de boetecategorie is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen en is boetecategorie 3 passend geacht.
In wijzigingsonderdelen 3 is een aantal artikelen toegevoegd aan de opsomming onder deel 7 bis met betrekking tot rapportageverplichtingen. Voor de boetecategorie is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen zodat boetecategorie 3 passend is geacht.
In wijzigingsonderdelen 4 zijn enkele artikelen toegevoegd aan de opsomming onder deel 6 door instellingen van bijlage 1 en 2. De toegevoegde artikelen betreffen nieuwe openbaarmakingsverplichtingen die gehandhaafd moeten kunnen worden. Voor de boetecategorie is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen omtrent openbaarmaking zodat boetecategorie 2 passend is geacht.
In wijzigingsonderdelen 5 zijn enkele artikelen toegevoegd aan de opsomming onder deel 10 van bijlage 1 en 2. Toegevoegd zijn de artikelen 501 en 501 bis, eerste tot en met derde id. Deze artikelen bevatten nieuw overgangsrecht dat gehandhaafd moet kunnen worden. Voor de boetecategorie is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen zodat boetecategorie 3 passend is geacht.
De wijziging onder Artikel V betreft de toevoeging van artikel 104 bis, eerste tot en met vierde lid aan de bijlages 1 en 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten die in werking zal treden op 28 juni 2023. In artikel 104 bis worden eisen gesteld aan banken en beleggingsondernemingen bij het herindelen van een positie. Op grond van dit artikel dient een bank of beleggingsonderneming over duidelijk omschreven beleidslijnen te beschikken en behoeft een herindeling goedkeuring van de toezichthouder. Daarom is gekozen voor een boetecategorie 2.
Dit besluit treedt grotendeels in werking op 29 december 2020. Dat is de datum met ingang waarvan de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten door de lidstaten toegepast moet worden. Artikel I, onderdelen A, C en M en artikel IV treden in werking op 28 juni 2021. Artikel V treedt in werking op 28 juni 2023. Dit volgt uit artikel 3 van de wijzigingsverordening en artikel 2 van de wijzigingsrichtlijn.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
CRD-V |
Implementatie |
Beleidsruimte |
Toelichting |
---|---|---|---|
Art. 47, eerste lid bis |
Art. 130, elfde lid |
geen |
Artikel I, onderdeel K |
Art. 84, eerste lid |
Volgt reeds uit art. 3:17, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel c Wft en art. 23a Bpr |
geen |
Artikel I, onderdeel A |
Art. 84, tweede lid |
Volgt reeds uit art. 3:17, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel c Wft en art. 23a Bpr |
geen |
Artikel I, onderdeel A |
Art. 84, derde lid |
Art. 23aa Bpr, eerste lid |
geen |
Artikel I, onderdeel A |
Art. 84, vierde lid |
Art. 23aa Bpr, tweede lid |
geen |
Artikel I, onderdeel A |
Art. 128, eerste lid, eerste alinea |
Volgt reeds uit art. 105 Bpr |
geen |
Artikel I, onderdeel D en E |
Art. 128, eerste lid, tweede tot en met vierde alinea |
Art. 105f, vierde tot en met zesde lid Bpr |
geen |
Artikel I, onderdeel H |
Art. 131, eerste tot en met vijftiende lid |
Artt. 105 en 105c Bpr |
geen |
Artikel I, onderdeel D, F en G |
Art. 131, achttiende lid |
Bepaling gericht tot EBA en de Europese Commissie |
– |
– |
Art. 133 |
Volgt reeds uit dynamische verwijzing in 105e Bpr |
geen |
– |
Art. 134 |
Volgt reeds uit dynamische verwijzing 105e Bpr |
geen |
– |
Art. 136, derde en zevende lid |
Volgt reeds uit 105b |
geen |
– |
Art. 141, eerste tot en met zesde lid |
Volgt reeds uit artt. 3:62a, 3:62b en art. 105, 105g, 105h, 105i Bpr. |
geen |
– |
Art. 141 bis |
Art. 105f, derde lid |
geen |
Artikel I, onderdeel H |
CRR-II |
Implementatie |
Beleidsruimte |
Toelichting |
---|---|---|---|
Art. 14, 18 |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel III, onderdeel A en B |
Art. 92 |
Art. 134 Bpr |
Geen |
Artikel I, onderdeel M |
Art. 99 t/m 101 |
Art. 130 Bpr, Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel I, onderdeel K en Artikel IV, onderdeel A en B |
Art. 104 bis |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel V, onderdeel A en B |
Art. 135, 164, 283 |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel III, onderdeel A en B |
Art. 273 bis, 273 ter |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel IV, onderdeel A en B |
Art. 390, 392, 403 |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel III, onderdeel A en B |
Art. 427 t/m 428 sextricies |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel IV, onderdeel A en B |
Art. 429 |
Art. 61 Bpr |
Geen |
Artikel I, onderdeel C |
Art. 430 t/m 430 bis |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel IV, onderdeel A en B |
Art. 431 t/m 455 |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel IV, onderdeel A en B |
Art. 465 t/m 492 |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel III, onderdeel A en B |
Art. 499 t/m 501 bis |
Bijlage 1 en 2 BUEUVo |
Geen |
Artikel IV, onderdeel A en B |
Het Besluit kapitaalvereisten 2020 wordt als separaat besluit in procedure gebracht aangezien daarin de wijzigingen als gevolg van de wijzigingsrichtlijn kapitaalvereisten zijn opgenomen waarvoor de Implementatiewet grondslag biedt. Het Besluit kapitaalvereisten 2020 zal tegelijk met de implementatiewet in werking treden.
Besluit van 10 december 2019 tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2019/876 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 (kapitaalvereisten), de uitvoering van Verordening (EU) nr. 260/2012 (betaaldiensten) en tot wijziging van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in verband met de uitvoering van Richtlijn 2014/49/EU (depositogarantiestelsel) (uitvoering van de TLAC-norm en rapportage van het FRTB-kader)(Stb. 2019, 409).
Richtlijn 2019/2034/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PbEU 2019, L 314).
Verordening (EU) nr. 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PbEU 2019, L 314).
Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287).
EBA Guidelines on the criteria to determine the conditions of application of Article 131(3) of Directive 2013/36/EU (CRD) in relation to the assessment of other systemically important institutions (O-SIIs), EBA/GL/2014/10. Dit richtsnoer is ook opgenomen in de Beleidsregel toepassing Europese toezichthoudende autoriteiten Wft 2019 van DNB.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PbEU 2015, L 11).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2020-498.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.