Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 december 2021, nummer WBN 2021/9, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederland, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf ‘algemeen’ wordt aan de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegevoegd voorafgaand aan artikel 1 en komt te luiden:

Algemeen

In de RWN wordt in sommige artikelen gesproken over ‘Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’. In andere artikelen is dat vervangen door ‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’. In beide gevallen wordt het Koninkrijk als geheel bedoeld. Dat geldt ook voor soortgelijke terminologie in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

B

Paragraaf 1/6-1-f Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien getrouwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip ’meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij op enig moment in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging gedurende een jaar of langer toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland heeft. Uit artikel 1, eerste lid, onder g, RWN, volgt dat het bij toelating altijd moet gaan om toelating als vreemdeling. En uit artikel 1, eerste lid, onder e, RWN volgt dat een vreemdeling niet (ook) Nederlander kan zijn. Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ houdt in dat de optant in het bezit moet zijn van een verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter. Voor een nadere uitleg van dit begrip en de wijze waarop kan worden beoordeeld of aan dit vereiste wordt voldaan, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN én artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. De optant moet zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aantonen. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen daarom geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint een nieuwe termijn van een jaar te lopen. Of wordt voldaan aan het vereiste van een jaar onafgebroken toelating, zal de burgemeester in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in de BRP. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van gegevens uit de vreemdelingenadministratie (zo nodig in combinatie met het verblijfsdocument). In deze situatie zal de burgemeester de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd als de burgemeester niet of in onvoldoende mate beschikt over de benodigde gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in de BRP en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling, moet een bericht omtrent toelating worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend of verkregen, omdat hij na de totstandkoming van de naturalisatie of de optie niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e RWN);

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking door Onze Minister omdat hij dit Nederlanderschap vóór 1 april 2003 heeft verkregen door naturalisatie die berust op een door hem gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de naturalisatie relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). De intrekking van het Nederlanderschap van een persoon op grond van artikel 14, eerste lid, RWN werkt niet verder terug dan tot 1 april 2003 (artikel II, eerste lid, RRWN). Op grond van artikel II, tweede lid, RRWN wordt deze persoon voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten en kan dus op grond van dat artikellid niet opteren. Een persoon van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN ná 1 april 2003 is ingetrokken, wordt – de intrekking heeft terugwerkende kracht tot het moment van verkrijging – eveneens geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten. Ook die persoon kan niet opteren op grond van het onderhavige artikellid;

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN;

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

C

Paragraaf 2.2.5.1/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

In beginsel moet de optant een geldig buitenlands reisdocument overleggen inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met de identificatie maar ook om de nationaliteit van de optant te kunnen ‘vaststellen’ en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de gegevens in overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Daarnaast is kennis over de actuele nationaliteit van de vreemdeling die krachtens artikel 6, lid 1, onder e RWN opteert voor het Nederlanderschap noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of deze optant na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit.

Asielgerechtigden en/of staatlozen

Als hij niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een (Nederlands) vluchtelingenpaspoort óf een (Nederlands) vreemdelingenpaspoort overleggen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die de aantekening ‘Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]’ bevat. Personen die internationale bescherming genieten zijn personen die als asielgerechtigden zijn toegelaten in een andere lidstaat en daarna in Nederland in het bezit zijn gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders.

De reden waarom van asielgerechtigden niet mag worden vereist een geldig paspoort te tonen is dat deze personen niet naar de overheid van hun land van herkomst mogen worden verwezen voor het overleggen van buitenlandse bewijsstukken (als de optant toch in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan wordt een kopie daarvan aan het optiedossier toegevoegd).

Wel moet vaststaan dat verzoeker daadwerkelijk een asielvergunning heeft in een ander EU-land. De verzoeker moet dit zelf aantonen. De documenten moeten voor zover mogelijk gelegaliseerd of van een apostille voorzien zijn. Bij documenten die zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans moet de verzoeker bovendien een vertaling door een beëdigd vertaler overleggen. De vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij asielgerechtigden en/of staatlozen

Asielgerechtigden en/of staatlozen wordt in beginsel geen vrijstelling verleend voor het overleggen van documenten, als er sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende asielvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de asielgerechtigde optant heeft ná de datum van de verleende asielvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling plaatsgevonden waarbij de autoriteiten van het land waarvan de optant de nationaliteit bezit, betrokken waren;

  • de asielgerechtigde optant is ná de datum van de verleende asielvergunning vrijwillig naar het land van herkomst gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • de asielgerechtigde optant is geboren in een ander land dan het land waarvan hij de nationaliteit heeft en waaruit hij is gevlucht. Een geboorteregistratiebewijs/geboorteakte mag in dat geval verlangd worden, als dat is opgemaakt.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een optant toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen, ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Reguliere vreemdelingen (ook staatlozen)

Is de optant houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (zo nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevat de voorwaarde dat de optieverzoeker ‘gegevens omtrent zijn nationaliteit verstrekt’. Om die reden is het niet strikt noodzakelijk dat het aantonen van het bezit van de vreemde nationaliteit altijd geschiedt aan de hand van een geldig buitenlands paspoort. Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.

Oproep voor buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat optanten stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het afleggen van de optieverklaring niet ouder is dan een jaar.

Bezit van een in Nederland afgegeven vreemdelingenpaspoort

Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid BVVN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.

Overzicht van de verschillende wijzen van inschrijving in de BRP en het buitenlands paspoort.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.15 Wet BRP

Als de nationaliteit van de optant met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.15 Wet BRP, moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring in beginsel een geldig buitenlands reisdocument van het land van de betreffende nationaliteit overleggen.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.17 Wet BRP

Als de nationaliteit van de optant met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.17 Wet BRP, dan staat de bij de IND opgegeven nationaliteit in de BRP. In dat geval moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring in beginsel een geldig buitenlands reisdocument van het land van de betreffende nationaliteit overleggen.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de BRP

Als de optant met nationaliteit ‘onbekend’ in de BRP is opgenomen, in overeenstemming met artikel 2.15 Wet BRP of de voorganger daarvan, artikel 43 Wet GBA, moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen (paragraaf 2.2.5.1).

Reis naar land van herkomst

Aan het vereiste om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen wordt in eerste instantie niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker de reis naar het land waarvan hij onderdaan is, bezwaarlijk vindt. De reden waarom de optant de reis bezwaarlijk acht, zal door de optant moeten worden opgegeven en zo nodig worden bewezen met bewijsstukken. Dit wordt dan meegewogen bij de beoordeling of toepassing van het vereiste onredelijk is.

Minderjarige medeoptanten

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de optieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) opteren (op grond van artikel 6, lid 8 RWN), en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het optiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande geldt ook voor een kind dat niet is mee-geopteerd met de ouder maar dat zelfstandig een verzoek om naturalisatie doet op grond van art. 11, vierde lid RWN. Het kind dat zelfstandig een naturalisatieverzoek wil indienen maar dat reeds meerderjarig is, valt niet onder de vrijstelling (art. 11-5).

D

Paragraaf 2.2.5.5/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het afleggen van een optieverklaring zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Betrokkene staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De optant, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte, toont dat op de volgende wijze aan. De optant legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het optiedossier gevoegd. De burgemeester beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij het afleggen van de optieverklaring in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.

Voorbeeld 2 bewijsnood

De optant heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te kunnen tonen bij zijn optieverklaring. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft de optant geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de gemeente over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het afleggen van haar optieverklaring overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

Tot 1 augustus 2023 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen.

De reden hiervoor is dat uit het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021 gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een te instabiele situatie, waardoor het verkrijgen van documenten niet gevergd kan worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Als de optant bij het afleggen van een optieverklaring stelt etnisch Armeen te zijn kan de gemeente via de Ketenservice telefoonlijn van de IND hierover navraag doen. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Optanten, met een reguliere verblijfsvergunning, afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatloze optanten met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, die in de BRP zijn opgenomen als staatloos, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker volgens de BRP staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker het betreffende document niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

Optant die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 1 november 2021 is de optant, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van:

  • het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en

  • het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.

Om hiervoor in aanmerking te komen, moet betrokkene sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.

De optant die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij optanten met een regulier verblijfsrecht

In beginsel wordt geen vrijstelling van het overleggen van documenten verleend aan optanten met een regulier verblijfsrecht als blijkt dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de optant ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de optant ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een optant toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen hoewel één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierboven staande beleidsregels.

E

Paragraaf 2.9.1/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN komt te luiden:

paragraaf 2.9.1. De burgemeester beslist

De beslissing op het bezwaarschrift wordt genomen door de burgemeester. De optant of zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt zonodig in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De hoofdstukken 6 en 7 Awb zijn van toepassing.

Beslistermijn bezwaar

Het bestuursorgaan moet op het bezwaarschrift beslissen binnen zes weken na het verstrijken van de bezwaartermijn (artikel 7:10, eerste lid, Awb). Ingevolge artikel 7:10, derde lid, Awb kan de beslistermijn éénmaal met ten hoogste zes weken verdaagd worden.

De beslistermijn op een bezwaarschrift tegen een optieweigering eindigt in het geval van een positieve beslissing op het moment dat de optant de bekendmaking in ontvangst heeft genomen (in beginsel) op een naturalisatieceremonie.

Als de burgemeester niet binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing kan nemen op het bezwaarschrift en/of het besluit niet kan uitreiken op de ceremonie, kan de burgemeester wellicht één van de in artikel 4:15 Awb of artikel 7:10 Awb genoemde opschortingsgronden gebruiken om de beslistermijn op te schorten. Als niet binnen de wettelijke beslistermijn op bezwaar een ceremonie kan worden gehouden, maar er is wel binnen deze termijn een beslissing op bezwaar genomen, kan de burgemeester om de beslistermijn van het bezwaar op te schorten artikel 7:10, vierde lid en onder c Awb toepassen (naleving wettelijke procedurevoorschriften, hiermee wordt gedoeld op de uitreikingstermijn van artikel 60a lid 7 BVVN).

Bezwaar opschortingsmogelijkheden

Grondslag

Opschortingsgronden

a. Art. 4:15, eerste lid, sub b, Awb

Informatie gevraagd aan een buitenlandse instantie

b. Art. 4:15, tweede lid, sub b, Awb

Vertraging toe te rekenen aan de aanvrager

c. Art. 4:15, tweede lid, sub c, Awb

Overmacht

d. Art. 7:10, derde lid, Awb

Verdaging met zes weken

e. Art. 7:10, vierde lid, sub c, Awb

Naleving wettelijke procedurevoorschriften

Ad a: het moet hier gaan om een buitenlandse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen buitenlandse instantie. Als aan de Minister van Buitenlandse Zaken wordt verzocht om bijvoorbeeld een ambtsbericht, is deze opschorting niet van toepassing. Deze opschortingsgrond is wel van toepassing als de burgemeester door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie opvraagt aan de autoriteiten van een ander land (bijvoorbeeld verificatie van een brondocument).

Ad b: de beslistermijn wordt opgeschort om redenen die toe te rekenen zijn aan de optant. Dat de beslistermijn op deze grond is opgeschort, kan ook achteraf worden geconstateerd. Als voorbeelden kunnen worden gegeven:

  • de optant stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten nadere gegevens;

  • de optant vraagt (om welke redenen dan ook) uitstel van bijvoorbeeld een hoorzitting en er bestaat aanleiding om dit verzoek te honoreren;

  • de optant heeft gevraagd om uitstel voor een nader onderzoek;

  • de optant stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn informatie die aanleiding is voor nader onderzoek;

  • de optant heeft stukken naar het verkeerde bestuursorgaan gestuurd;

  • de optant verstrekt bij het verzoek onjuiste informatie of houdt informatie achter die van belang kan zijn voor de besluitvorming, waardoor vervolgens een nader onderzoek moet worden gedaan.

Ad c: van overmacht zal niet vaak sprake zijn. Het gaat in ieder geval om een onmogelijkheid om te beslissen die wordt veroorzaakt door abnormale en onvoorziene omstandigheden die buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen: bij bijvoorbeeld brand, overstromingen of in geval van oorlog.

Als overmacht wordt in ieder geval niet aangemerkt:

  • het niet tijdig ter beschikking komen van informatie van een ander bestuursorgaan;

  • reguliere capaciteitsproblemen.

Ad d: de mogelijkheid tot schriftelijke verdaging met zes weken behoeft geen nadere motivering.

Ad e: een voorbeeld van het naleven van een wettelijk voorschrift in de optieprocedure (alleen in de bezwaarfase) is het afwachten van een naturalisatieceremonie.

Ingebrekestelling en dwangsom

Als na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op bezwaar (dus de termijn van 12 weken na de dag waarop de primaire beslissing bekend is gemaakt of 18 weken als een externe bezwaarcommissie is ingesteld) nog geen beslissing is genomen, kan de optant de burgemeester in gebreke stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 4:17 Awb). Indien twee weken zijn verstreken na de dag waarop de optant de burgemeester in gebreke heeft gesteld en er is nog geen besluit genomen, dan gaat van rechtswege de automatische dwangsom lopen (artikel 4:17 t/m artikel 4:20 Awb). De dwangsom loopt tot aan de dag waarop de burgemeester de optant schriftelijk informeert over de beslissing op bezwaar.1 Voorts kan de optant gelijktijdig beroep instellen bij de rechter tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12 Awb).

F

Paragraaf 2.2/6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2 Weigering van de optiebevestiging wegens meervoudige huwelijken

Op 1 januari 2012 is de Wet Conflictenrecht Huwelijk (WCH) vervallen. Vanaf die datum is artikel 10:27 BW tot en met artikel 10:53 BW van toepassing.

Optanten worden door de RWN impliciet geacht ingeburgerd te zijn; daarom stelt de wet niet expliciet aan hen een aanvullend inburgeringsvereiste. Wel mag van een optant des te meer worden verwacht dat zijn persoonlijke situatie in overeenstemming is met de Nederlandse openbare orde. Op het moment dat hij het Nederlanderschap verkrijgt, is de Nederlandse rechtssfeer volledig op hem van toepassing. Daarmee komt een einde aan de noodzaak van erkenning van een huwelijk dat naar Nederlands recht niet zou bestaan. Het is in strijd met de openbare orde om met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden te zijn. Iemand die met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden is, kan derhalve het Nederlanderschap niet verkrijgen. Er is dan sprake van gevaar voor de civielrechtelijke openbare orde.

De Nederlandse openbare orde verzet zich tegen het polygaam getrouwd zijn van Nederlanders. Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW. Dit artikel bepaalt dat een persoon slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden kan zijn. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:29 BW. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen. De Nederlandse openbare orde verzet zich daarmee tevens tegen het bestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap zou verkrijgen.

In geval van het bestaan van meervoudige huwelijken (polygaam getrouwd) is de persoonlijke situatie van de optant niet in overeenstemming met de Nederlandse civielrechtelijke openbare orde en wordt op die grond de optiebevestiging geweigerd.

De vraag of een optant mogelijk polygaam getrouwd is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een mogelijke indicatie van de mogelijkheid van polygamie: bijlage 1 bij dit artikellid.

Erkenning van echtscheiding

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht echtscheiding (WCE) vervallen. Vanaf die datum is artikel 10:54 tot en met artikel 10:59 BW van toepassing.

Artikel 10:58 BW geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Nederland slechts dan als rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, dus: eerst dan naar Nederlands recht kan worden erkend, als de verstoting onherroepelijk is. Bovendien moet de vrouw met de verstoting (uitdrukkelijk of stilzwijgend) hebben ingestemd of zich bij de verstoting hebben neergelegd. Dit kan blijken uit bijvoorbeeld een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote is hertrouwd of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is, kan ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw worden overgelegd. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht echtscheiding worden analoog behandeld.

Verstoting

Als de optant de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de burgemeester aan de hand van de gegevens in de BRP nagaan of sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de BRP blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Nederlands recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van optant om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenoot heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting. De burgemeester zal bij het afleggen van een optieverklaring aan een optant als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de BRP zijn opgenomen. Als dat het geval is, zal aan de hand van de door optant overgelegde documenten moeten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Nederlands recht erkende wijze.

Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een optieverklaring kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de BRP van buitenlandse verstotingsakten. Het blijkt namelijk dat bij de inschrijving in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie (GBA) van eenzijdige verstotingen van vóór 10 april 1981 (inwerkingtreding van de tot 1 januari 2012 geldende WCE) veelal is nagelaten na te gaan of de vrouw met de verstoting heeft ingestemd dan wel zich daarbij heeft neergelegd. De omstandigheid dat een verstoting van vóór 10 april 1981 in de BRP staat ingeschreven als ontbinding van een huwelijk levert dan ook geen bewijs op dat de verstoting rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving alsnog aan de betrokken persoon wordt tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo’n lange tijd nog een bewijs van de berusting van de vrouw te verkrijgen. De burgemeester moet steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van de door het IPR gestelde criteria toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid volgens artikel 10:58 BW van een eenzijdige verstoting

Een ontbinding van het huwelijk die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen wordt in Nederland erkend als:

  • 1. er, conform het nationale recht van één van de echtgenoten, een verstotingsakte is opgemaakt in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door het consulaat van het land van herkomst in Nederland. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen heeft; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank (Marokko); én

  • 3. de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting of zich erbij heeft neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om opneming van de verstotingsakte in de BRP gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte – of een ander officieel document – hertrouwd (Let op! Een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • na de verstoting zijn uit de vrouw natuurlijke kinderen geboren, wat blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw moet zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen van verstotingsakten wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlands rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 6, tweede lid RWN, paragraaf 2.2.5.5).

BIJLAGE 1
Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 januari 2022)
 

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

     

x

   

Algerije

x

     

x

   

Bahrein

x

     

x

   

Bangladesh

x

     

x

   

Benin

x

         

x

Botswana

x

         

x

Brunei

 

x

   

x

   

Burkina Faso

x

     

x

   

Centraal Afrikaanse Republiek

x

         

x

China

   

x

   

x

 

Congo (Brazzaville)

x

         

x

Djibouti

x

       

x

 

Egypte

 

x

   

x

   

Equatoriaal Guinea

x

         

x

Eritrea

 

x

     

x

 

Ethiopië

x

       

x

 

Gabon

x

         

x

Gambia

 

x

   

x

   

Ghana

x

     

x

   

Guinee (Conakry)

x

         

x

Guinee Bissau

x

         

x

India

 

x

   

x

   

Indonesië

x

       

x

 

Irak

x

     

x

   

Iran

 

x

   

x

   

Israël

 

x

   

x

   

Ivoorkust

x

         

x

Jemen

 

x

   

x

   

Jordanië

 

x

   

x

   

Kameroen

x

         

x

Kenia

x

         

x

Koeweit

x

     

x

   

Libanon

 

x

   

x

   

Liberia

x

         

x

Libië

x

     

x

   

Maleisië

 

x

   

x

   

Malediven

x

     

x

   

Mali

x

       

x

 

Marokko

x

     

x

   

Mauritanië

x

     

x

   

Mongolië

   

x

   

x

 

Myanmar

   

x

   

x

 

Niger

x

     

x

   

Nigeria

x

     

x

   

Oeganda

x

     

x

   

Oman

x

     

x

   

Pakistan

x

     

x

   

Palestijnse gebieden (West-bank en Gaza)

 

x

   

x

   

Qatar

x

     

x

   

Rusland

x

       

x

 

Saudi-Arabië

x

     

x

   

Senegal

x

     

x

   

Sierra Leone

x

         

x

Singapore

x

     

x

   

Soedan

 

x

   

x

   

Somalië

x

     

x

   

Sri Lanka

 

x

   

x

   

Suriname

   

x

     

x

Syrië

 

x

   

x

   

Tanzania

x

     

x

   

Togo

x

         

x

Tsjaad

x

     

x

   

Tunesië

   

x

   

x

 

Turkije

   

x

   

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

     

x

   

Zambia

x

         

x

Zuid-Afrika

x

         

x

Zuid-Soedan

x

         

x

G

6-5 Toelichting ad artikel 6, vijfde lid, HRWN komt te luiden:

Zij beslist binnen dertien weken na de inontvangstneming van de verklaring; deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

De burgemeester moet binnen dertien weken na ontvangst van de optieverklaring beslissen of een bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap kan worden afgegeven of niet. De termijn van dertien weken begint pas te lopen na ontvangst van de verschuldigde optiegelden of de beslissing tot gehele ontheffing van die betaling en na verstrekking, onderscheidenlijk overlegging van de verzochte aanvullende gegevens of documenten, nodig voor de beoordeling van de optieverklaring. Als het onderzoek na dertien weken niet is afgerond, kan de termijn eenmaal worden verlengd met ten hoogste dertien weken. De optant wordt van de verlenging van de termijn op de hoogte gebracht. Als na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn (dus de termijn van 13 weken of 26 weken, als de termijn is verlengd) nog geen beslissing is genomen, betekent dit niet dat het Nederlanderschap dan stilzwijgend is bevestigd.

Ingebrekestelling en dwangsom

Wel kan de optant na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn de burgemeester in gebreke stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 4:17 Awb). Als twee weken zijn verstreken na de dag waarop de optant de burgemeester in gebreke heeft gesteld en er is nog geen besluit genomen, dan gaat van rechtswege de automatische dwangsom lopen (artikel 4:17 t/m artikel 4:20 Awb). De dwangsom loopt tot aan de dag waarop de burgemeester de optant schriftelijk informeert over de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap bekend gemaakt zal worden of tot aan de dag waarop de burgemeester de optant schriftelijk informeert dat de bevestiging van de optieverklaring wordt geweigerd.2 Voorts kan de optant gelijktijdig beroep instellen bij de rechter tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12 Awb).

De beslistermijn van een optieverklaring eindigt in het geval van een positieve beslissing op het moment dat de optant de bekendmaking in ontvangst heeft genomen (in beginsel) op een naturalisatieceremonie.

Eerste aanleg opschortingsmogelijkheden Grondslag

Opschortingsgronden

a. Art. 4:15, eerste lid, sub b, Awb

Informatie gevraagd aan een buitenlandse instantie

b. Art. 4:15, tweede lid, sub a, Awb

Schriftelijke instemming uitstel beslistermijn

c. Art. 4:15, tweede lid, sub b, Awb

Vertraging toe te rekenen aan de aanvrager

d. Art. 4:15, tweede lid, sub c, Awb

Overmacht

Ad a: het moet hier gaan om een buitenlandse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen buitenlandse instantie. Als aan de Minister van Buitenlandse Zaken wordt verzocht om bijvoorbeeld een ambtsbericht, is deze opschorting niet van toepassing. Deze opschortingsgrond is wel van toepassing als de burgemeester door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie opvraagt aan de autoriteiten van een ander land (bijvoorbeeld verificatie van een brondocument).

Ad b: de wet schrijft een schriftelijke instemming voor. In het dossier moet dus een stuk voorkomen waaruit blijkt dat de optant schriftelijk heeft ingestemd met uitstel van de beslistermijn.

Ad c: de beslistermijn wordt opgeschort om redenen die toe te rekenen zijn aan de optant. Dat de beslistermijn op deze grond is opgeschort, kan ook achteraf worden geconstateerd. Als voorbeelden kunnen worden gegeven:

  • de optant stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten nadere gegevens;

  • de optant vraagt (om welke redenen dan ook) uitstel van bijvoorbeeld een hoorzitting en er bestaat aanleiding om dit verzoek te honoreren;

  • de optant heeft gevraagd om uitstel van een nader onderzoek;

  • de optant stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn informatie die aanleiding is voor nader onderzoek;

  • de optant heeft stukken naar het verkeerde bestuursorgaan gestuurd;

  • de optant verstrekt bij het verzoek onjuiste informatie of houdt informatie achter die van belang kan zijn voor de besluitvorming, waardoor vervolgens een nader onderzoek moet worden gedaan.

Ad d: van overmacht zal niet vaak sprake zijn. Het gaat in ieder geval om een onmogelijkheid om te beslissen die wordt veroorzaakt door abnormale en onvoorziene omstandigheden die buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen: bij bijvoorbeeld brand, overstromingen of in geval van oorlog.

Als overmacht wordt in ieder geval niet worden aangemerkt:

  • het niet tijdig ter beschikking komen van informatie van een ander bestuursorgaan;

  • reguliere capaciteitsproblemen.

H

6a-1 Toelichting ad artikel 6a, eerste lid, HRWN komt te luiden:

6a-1. Toelichting ad artikel 6a, eerste lid

De in artikel 6, derde lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

Een vreemdeling die een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onder e, RWN aflegt (vanaf het vierde levensjaar toelating en hoofdverblijf in een land van het Koninkrijk), moet in beginsel afstand doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Dit is alleen anders als het doen van afstand redelijkerwijs niet van hem verlangd kan worden. Daarnaast zijn er categorieën optanten waarop het vereiste van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet van toepassing is (zie artikel 6a, tweede lid, RWN).

Gronden om geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te vragen of te hoeven doen.

Een optant die in beginsel afstandsplichtig is, hoeft als één van de onderstaande situaties zich voordoet toch geen afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:

  • 1. de optant die door verkrijging van het Nederlanderschap zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;

  • 2. de optant die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;

  • 3. de optant die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij Nederlander is geworden. Na de verkrijging van het Nederlanderschap dient de optant wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 4. de optant die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 5. de optant die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 6. de optant die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;

  • 7. de optant van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • 8. de optant die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 9. de optant die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;

  • 10. de optant die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen, sinds de Ranov-vergunning het hoofdverblijf in Nederland heeft gehad en op wiens optieverklaring op of na 1 juni 2021 is beslist;

  • 11. de optant die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol;

  • 12. de optant die is geboren in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van de optieverklaring;

  • 13. de optant die is gehuwd met een Nederlander;

  • 14. de optant die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is erkend als vluchteling.

Voor de toelichtingen wordt verwezen naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 3. Zie tevens artikel 6 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap.

Een optant die in de BRP is ingeschreven als staatloze en daarom wordt aangemerkt als staatloze in de zin van de RWN (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN), kan logischerwijs geen afstand doen. Hij wordt immers door geen enkele staat als onderdaan beschouwd. Dit geldt niet voor een optant die in de BRP is ingeschreven als zijnde van onbekende nationaliteit, omdat zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN). Hij zal in de meeste gevallen immers wel in het bezit zijn van een nationaliteit. Pas als deze optant aan de hand van de daarvoor geldende regels (artikel 2.15 Wet BRP) in de BRP wordt opgenomen als zijnde staatloos, kan worden aangenomen dat hij geen afstand van een nationaliteit kan doen.

I

Paragraaf 3.5.1/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een voorwaarde voor de naturalisatie.

Asielgerechtigden en/of staatlozen

Als de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een (Nederlands) vluchtelingenpaspoort óf een (Nederlands) vreemdelingenpaspoort overleggen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die de aantekening ‘Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]’ bevat. Personen die internationale bescherming genieten zijn personen die als asielgerechtigden zijn toegelaten in een andere lidstaat en daarna in Nederland in het bezit zijn gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders.

De reden waarom van asielgerechtigden niet mag worden vereist een geldig paspoort te tonen is dat deze personen niet naar de overheid van hun land van herkomst mogen worden verwezen voor het overleggen van buitenlandse bewijsstukken. (Als de verzoeker toch in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan wordt een kopie daarvan aan het naturalisatiedossier toegevoegd.)

Wel moet vaststaan dat verzoeker daadwerkelijk een asielvergunning heeft in een ander EU-land. De verzoeker moet dit zelf aantonen. De documenten moeten voor zover mogelijk gelegaliseerd of van een apostille voorzien zijn. Bij documenten die zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans moet de verzoeker bovendien een vertaling door een beëdigd vertaler overleggen. De vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij asielgerechtigden en/of staatlozen

Asielgerechtigden en/of staatlozen wordt in beginsel geen vrijstelling verleend voor het overleggen van documenten, als er sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende asielvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de asielgerechtigde verzoeker heeft ná de datum van de verleende asielvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling plaatsgevonden waarbij de autoriteiten van het land waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit, betrokken waren;

  • de asielgerechtigde verzoeker is ná de datum van de verleende asielvergunning vrijwillig naar het land van herkomst gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • de asielgerechtigde verzoeker is geboren in een ander land dan het land waarvan hij de nationaliteit heeft en waaruit hij is gevlucht. Een geboorteregistratiebewijs/geboorteakte mag in dat geval verlangd worden, als dat is opgemaakt.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een verzoeker toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen, ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Reguliere vreemdelingen (ook staatlozen)

Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (zo nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevat de voorwaarde dat de verzoeker om naturalisatie ‘gegevens omtrent zijn nationaliteit verstrekt’. Om die reden is het niet strikt noodzakelijk dat het aantonen van het bezit van de vreemde nationaliteit altijd geschiedt aan de hand van een geldig buitenlands paspoort. Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.

Oproep voor buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat verzoekers om naturalisatie stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan een jaar.

Bezit van een in Nederland afgegeven vreemdelingenpaspoort

Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid BVVN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.

Overzicht van de verschillende wijzen van inschrijving in de BRP en het buitenlands paspoort.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.15 Wet BRP

Als de nationaliteit van de verzoeker met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.15 Wet BRP, moet de verzoeker bij het indienen van het verzoek om naturalisatie in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.17 Wet BRP

Als de nationaliteit van de verzoeker met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.17 Wet BRP, dan staat de bij de IND opgegeven nationaliteit in de BRP. In dat geval moet de verzoeker bij het indienen van het naturalisatieverzoek in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de BRP

Als de verzoeker met nationaliteit ‘onbekend’ in de BRP is opgenomen, in overeenstemming met artikel 2.15 Wet BRP of de voorganger daarvan, artikel 43 Wet GBA, moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen (paragraaf 3.5.1).

Reis naar land van herkomst

Aan het vereiste om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen wordt in eerste instantie niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker de reis naar het land waarvan hij onderdaan is, bezwaarlijk vindt. De reden waarom de verzoeker de reis bezwaarlijk acht, zal door de verzoeker moeten worden opgegeven en zo nodig worden bewezen met bewijsstukken. Dit wordt dan meegewogen bij de beoordeling of toepassing van het vereiste onredelijk is.

Minderjarigen voor wie medenaturalisatie wordt gevraagd

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de naturalisatieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) naturaliseren, en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande betreft medenaturalisatie in de zin van art. 11, eerste, tweede, derde en zevende lid RWN. Na-naturalisatie van het minderjarige kind, zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, valt ook onder de vrijstelling.

Het kind dat zelfstandig een naturalisatieverzoek doet maar meerderjarig is, valt niet onder de vrijstelling (art. 11-5).

J

Paragraaf 3.5.5/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Betrokkene staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.

Voorbeeld 2 bewijsnood

Verzoeker heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te tonen bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de IND over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het indienen van het verzoek om naturalisatie overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

Tot 1 augustus 2023 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De reden hiervoor is dat uit het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021 gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een te instabiele situatie, waardoor het verkrijgen van documenten niet gevergd kan worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Bij het in ontvangstnemen van het naturalisatieverzoek beoordeelt de gemeente niet of de verzoeker daadwerkelijk etnisch Armeniër is. Bij het behandelen van het naturalisatieverzoek zal de IND aan de hand van het vreemdelingenrechtelijke dossier onderzoeken of de verzoeker etnisch Armeens is en afkomstig uit Azerbeidzjan. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is, volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Reguliere verzoekers afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De verzoeker die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Reguliere verzoekers afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatlozen met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, van wie is vastgesteld dat zij als staatloos moeten worden aangemerkt, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker vastgesteld staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker de betreffende documenten niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

Verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht vrijgesteld van:

  • het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en

  • het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.

Om hiervoor in aanmerking te komen, moet de verzoeker sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.

De verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij verzoekers met een regulier verblijfsrecht

In beginsel wordt geen vrijstelling van het overleggen van documenten verleend bij verzoekers met een regulier verblijfsrecht als blijkt dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de verzoeker ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de verzoeker ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een verzoeker toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.

K

Paragraaf 3.6.1/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.6.1. Bevoegdheid burgemeester

Op grond van artikel 33, eerste tot en met derde lid, BVVN neemt de burgemeester verzoeken om naturalisatie in ontvangst van de volgende personen:

Ingezetenen volgens de BRP

De hoofdregel: verzoeken om naturalisatie moeten worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de verzoeker als ingezetene is ingeschreven in de BRP. Het feit dat het verzoek om naturalisatie mede betrekking kan hebben op minderjarigen die hun hoofdverblijf hebben buiten deze gemeente, doet hier niet aan af.

Vreemdelingen met een bijzondere status

Deze personen zijn vreemdelingen die weliswaar hun hoofdverblijf hebben in een gemeente maar die vanwege hun bijzondere status niet als ingezetene staan ingeschreven in de BRP. Dit gaat in het bijzonder om personen die deel uitmaken van diplomatieke zendingen of consulaire posten of die behoren tot het administratieve of technische personeel van die posten, en hun gezinsleden. Ook voor militairen van buitenlandse bases geldt dat zij niet als ingezetene worden ingeschreven in de BRP van hun hoofdverblijf. Daarnaast kunnen er nog andere, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, categorieën vreemdelingen zijn, die op dezelfde wijze worden behandeld. Deze vreemdelingen dienen hun verzoek om naturalisatie in bij de burgemeester van de gemeente van hun hoofdverblijf. Er zij overigens op gewezen dat in het algemeen bezwaar bestaat tegen het verblijf voor onbepaalde tijd van de hier bedoelde vreemdelingen (zie de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Passanten

Dit zijn personen die nergens ter wereld hun hoofdverblijf hebben omdat zij per voer- of vaartuig steeds van verblijfplaats veranderen. Omdat deze personen geen hoofdverblijf binnen het Koninkrijk hebben in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en sub c, RWN, gaat het hier uitsluitend overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, tweede lid, RWN om de volgende personen:

  • oud-Nederlanders; of

  • vreemdelingen getrouwd met of een geregistreerd partnerschap hebben met een Nederlander; of

  • vreemdelingen die tijdens de meerderjarigheid binnen het Koninkrijk zijn geadopteerd door een Nederlander.

Verwacht mag worden dat passanten slechts sporadisch verzoeken om naturalisatie indienen.

Verzoeken van andere personen dan hierboven genoemd worden niet door de burgemeester in ontvangst genomen (artikel 33, vijfde lid, BVVN). Zo mogelijk deelt de burgemeester aan de verzoeker mee bij welke andere gemeente of Nederlandse diplomatieke en consulaire post in het buitenland het verzoek in persoon kan worden ingediend.

Nadat de burgemeester een verzoek om naturalisatie in ontvangst heeft genomen, wordt daarop een datum van ontvangst en een dienststempel geplaatst (artikel 33, zesde lid, BVVN), waarna een kopie van het verzoek, als bewijs van inontvangstneming, aan de verzoeker wordt meegegeven (artikel 33, vierde lid, BVVN).

L

Paragraaf 3.11/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN komt te luiden:

paragraaf 3.11. Bezwaar

Een beslissing tot buitenbehandelingstelling, aanhouding of afwijzing van een verzoek om naturalisatie of tot afwijzing van een verzoek om medeverlening, is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen deze beslissingen kan een bezwaarschrift worden ingediend. De hoofdstukken 6 en 7 Awb zijn dan van toepassing. Ook in onder andere de volgende gevallen kan bezwaar worden ingediend:

  • Als betrokkene het niet eens is met het besluit tot verlening van het Nederlanderschap, bijvoorbeeld omdat hij bezwaar heeft tegen de bij het besluit (niet) vastgestelde of gewijzigde naam. Op een dergelijk bezwaarschrift (te verzenden aan de IND) wordt beslist door de Kroon. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt het besluit voorgedragen bij Zijne Majesteit de Koning voor herziening. De herziening werkt terug tot de datum van het oorspronkelijke naturalisatiebesluit.

  • Als betrokkene het niet eens is met het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap (wegens het niet nakomen van de afstandsplicht). Op het bezwaarschrift (te verzenden aan de IND) wordt beslist door Onze Minister. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt het besluit tot intrekking herroepen en wordt betrokkene geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.

  • Als betrokkene het niet eens is met de intrekking van het Nederlanderschap wegens fraude.

Een informatieve brief, waarin het beleid nader wordt toegelicht, is géén besluit in de zin van de Awb. Een bezwaarschrift gericht tegen een informatieve brief wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan een bezwaarschrift gericht tegen de bijlage bij de bekendmaking van het naturalisatiebesluit, waarin de naturalisandus wordt gewezen op de afstandsplicht.

Wordt een bezwaarschrift gegrond verklaard, dan zijn de volgende situaties te onderscheiden:

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen buitenbehandelingstelling van een verzoek om naturalisatie wordt het verzoek alsnog in behandeling genomen en volgt een beslissing in eerste aanleg.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen aanhouding van een verzoek om naturalisatie zal ófwel de verzoeker alsnog worden voorgedragen voor verlening van het Nederlanderschap, ófwel wordt het verzoek afgewezen.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen afwijzing van een verzoek om naturalisatie wordt de verzoeker alsnog voorgedragen voor verlening van het Nederlanderschap, mits hij op het moment van de beslissing in bezwaar voldoet aan alle voorwaarden voor naturalisatie.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een verzoek om medeverlening wordt het besluit waarbij de minderjarige werd afgewezen, herzien. Dit heeft tot gevolg dat, achteraf bezien, het kind geacht moet worden tegelijk met zijn ouder het Nederlanderschap te hebben verkregen.

In afwijking van de hoofdregel dat een beslissing op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten, omstandigheden en geldende regelgeving op het moment van de beslissing op bezwaar (ex nunc-toetsing), wordt een bezwaarschrift tegen afwijzing van een verzoek om medeverlening beoordeeld naar de feiten, omstandigheden en regelgeving ten tijde van de beslissing in eerste aanleg (ex tunc-toetsing). Dit vloeit voort uit het feit dat medeverlening aan de minderjarige is gekoppeld aan de situatie op de dag waarop aan de ouder het Nederlanderschap werd verleend. Om alsnog vanaf die dag Nederlander te kunnen worden, moet de minderjarige dus op die datum hebben voldaan aan alle vereisten voor medeverlening.

Let op! Het kan dus niet zo zijn dat een minderjarige hangende de bezwaarprocedure alsnog gaat voldoen aan de voorwaarden voor medeverlening. Dat zou immers betekenen dat de minderjarige het Nederlanderschap verwerft op een datum, waarop hij nog niet voldeed aan de vereisten voor medeverlening van het Nederlanderschap.

Beslistermijn bezwaar

Het bestuursorgaan moet op grond van artikel 7:10, derde lid, Awb binnen zes weken na het verstrijken van de bezwaartermijn op het bezwaarschrift beslissen. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, Awb kan de beslistermijn éénmaal met ten hoogste zes verdaagd worden.

De beslistermijn op een bezwaarschrift tegen een naturalisatieweigering eindigt in het geval van een positieve beslissing op het moment dat de verzoeker de bekendmaking in ontvangst heeft genomen (in beginsel) op een naturalisatieceremonie. Als de IND niet binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing kan nemen op het bezwaarschrift, dan zal de IND een in artikel 4:15 Awb of artikel 7:10 Awb genoemde opschortingsgrond toepassen om de beslistermijn op te schorten. Als niet binnen de wettelijke beslistermijn op bezwaar een ceremonie kan worden gehouden, dan zal de IND om de beslistermijn van het bezwaar op te schorten artikel 7:10, vierde lid en onder c Awb toepassen (naleving wettelijke procedurevoorschriften, hiermee wordt gedoeld op de uitreikingstermijn van artikel 60b lid 2 BVVN). Hiervoor zal de IND in overleg treden met de gemeente die het besluit moet uitreiken.

Opschortingsmogelijkheden

Grondslag

Opschortingsgronden

a. Art. 4:15, eerste lid, sub b, Awb

Informatie gevraagd aan een buitenlandse instantie

b. Art. 4:15, tweede lid, sub b, Awb

Vertraging toe te rekenen aan de aanvrager

c. Art. 4:15, tweede lid, sub c, Awb

Overmacht

d. Art. 7:10, derde lid, Awb

Verdaging met zes weken

e. Art. 7:10, vierde lid, sub c, Awb

Naleving wettelijke procedurevoorschriften

Ad a

Het moet hier gaan om een buitenlandse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen buitenlandse instantie. Als aan de Minister van Buitenlandse Zaken wordt verzocht om bijvoorbeeld een ambtsbericht, is deze opschorting niet van toepassing. Deze opschortingsgrond is wel van toepassing als de IND door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie opvraagt aan de autoriteiten van een ander land (bijvoorbeeld verificatie van een brondocument).

Ad b

De beslistermijn wordt opgeschort om redenen die toe te rekenen zijn aan de verzoeker. Dat de beslistermijn op deze grond is opgeschort, kan ook achteraf worden geconstateerd. Als voorbeelden kunnen worden gegeven:

  • de verzoeker stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten nadere gegevens;

  • de verzoeker vraagt (om welke redenen dan ook) uitstel van bijvoorbeeld een hoorzitting en er bestaat aanleiding om dit verzoek te honoreren;

  • de verzoeker heeft gevraagd om uitstel van een nader onderzoek;

  • de verzoeker stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn informatie die aanleiding is voor nader onderzoek;

  • de verzoeker heeft stukken naar het verkeerde bestuursorgaan gestuurd;

  • de verzoeker verstrekt bij het verzoek onjuiste informatie of houdt informatie achter die van belang kan zijn voor de besluitvorming, waardoor vervolgens een nader onderzoek moet worden gedaan.

Ad c

Van overmacht zal niet vaak sprake zijn. Het gaat in ieder geval om een onmogelijkheid om te beslissen die wordt veroorzaakt door abnormale en onvoorziene omstandigheden die buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen: bij bijvoorbeeld brand, overstromingen of in geval van oorlog.

Als overmacht wordt in ieder geval niet aangemerkt:

  • het niet tijdig ter beschikking komen van informatie van een ander bestuursorgaan;

  • reguliere capaciteitsproblemen.

Ad d

De mogelijkheid tot schriftelijke verdaging met zes weken in de bezwaarfase behoeft geen nadere motivering.

Ad e

Een voorbeeld van het naleven van een wettelijk voorschrift in de naturalisatieprocedure (alleen in de bezwaarfase) is het afwachten van een naturalisatieceremonie.

Ingebrekestelling en dwangsom

Als na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op bezwaar (dus de termijn van 12 weken na de dag waarop de primaire beslissing bekend is gemaakt) nog geen beslissing is genomen, kan de verzoeker de IND in gebreke stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 4:17 Awb). Indien twee weken zijn verstreken na de dag waarop de verzoeker de IND in gebreke heeft gesteld en er is nog geen besluit genomen, dan gaat van rechtswege de automatische dwangsom lopen (artikel 4:17 t/m artikel 4:20 Awb). De dwangsom is verschuldigd tot en met de dag waarop de IND verzoeker informeert over de bekendmaking van de beslissing op bezwaar3. Voorts kan de verzoeker gelijktijdig beroep instellen bij de rechter wegens het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12 Awb).

M

8-1-d Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d HRWN komt te luiden:

8-1-d, toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d

Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen.

Paragraaf 1. Algemeen
Paragraaf 1.1. Inleiding

Het begrip inburgering is tweeledig: enerzijds moet de verzoeker beschikken over kennis van de Nederlandse taal en van de staatsinrichting en maatschappij en anderzijds moet hij zich hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. De eisen ten aanzien van inburgering zijn door de jaren heen geregeld gewijzigd. Hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste wijzigingen. Paragraaf 1 wordt afgesloten met een actueel overzicht van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen).

Paragraaf 1.1.1. Historie

Situatie tot 1 januari 2013

Op 1 april 2003 is de naturalisatietoets geïntroduceerd voor de verzoeker die wil naturaliseren. Sinds 1 april 2007 geldt dat een verzoeker de naturalisatietoets heeft behaald, als hij het inburgeringsexamen als bedoeld in het toenmalige artikel 7, tweede lid van de Wet inburgering heeft behaald. In sommige gevallen kan de verzoeker in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets.

Situatie vanaf 1 januari 2013

Op 1 januari 2013 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets. De examenonderdelen Elektronisch Praktijkexamen (EPE) en het decentraal praktijkexamen zijn komen te vervallen. Het examen bevat vanaf dat moment de volgende onderdelen: de vaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven in de Nederlandse taal op niveau A2. Het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) bleef bestaan.

Verzoekers die op 1 januari 2013 al de nodige inspanningen hadden gedaan om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 kregen tot 1 januari 2015 de tijd om dit inburgeringsexamen af te maken. Deze verzoekers konden er ook voor kiezen om het inburgeringsexamen, zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde, af te leggen.

De gemeentelijke taken met betrekking tot de uitvoering van de Wet inburgering zijn op 1 januari 2013 overgegaan naar de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert deze taken uit. Het gaat hier om handhaving van de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtige vreemdelingen die op of na 1 januari 2013 rechtmatig verblijf krijgen in Nederland. De gemeente bleef de handhaving verzorgen van inburgeringsplichtige vreemdelingen die voor 1 januari 2013 al rechtmatig verblijf hadden in Nederland.

Situatie vanaf 1 januari 2015

Op 1 januari 2015 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets.

Aan het inburgeringsexamen is aan het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving op 1 januari 2015 het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt toegevoegd. Voor meer toelichting op dit examenonderdeel, zie Stb. 2014, 404.

Voor vrijstelling van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zie paragraaf 2.2.3.

Situatie vanaf 1 oktober 2017

Op 1 oktober 2017 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets.

Aan het inburgeringsexamen is op 1 oktober 2017 het examenonderdeel participatieverklaringstraject toegevoegd. Door middel van het participatieverklaringstraject maken inburgeringsplichtigen (vreemdelingen op wie de Wet inburgering van toepassing is) nader kennis met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Voor meer toelichting op dit examenonderdeel, zie Stcrt. 2017, 55853.

Voor vrijstelling van het onderdeel participatieverklaringstraject zie paragraaf 2.2.3.

Situatie vanaf 1 juli 2018

Per 1 juli 2018 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In de Regeling zijn wijzigingen opgenomen met betrekking tot de examenpogingen, die een verzoeker moet hebben gedaan als bewijs dat hij aantoonbaar voldoende inspanningen heeft verricht om het inburgeringsexamen te halen. Ook is opgenomen dat een alfabetiseringscursus mee kan tellen bij het aantal benodigde uren dat een verzoeker moet hebben deelgenomen aan een inburgeringscursus. Deze wijzigingen worden verder toegelicht in paragraaf 2.3.4.

Situatie vanaf 28 mei 2019

Per 28 mei 2019 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In artikel 4, achtste lid, onder c, Regeling naturalisatietoets Nederland is een gedeeltelijke vrijstelling opgenomen, voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (zie verder paragraaf 2.2.1 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN).

Situatie vanaf 1 oktober 2020

Per 1 oktober 2020 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In artikel 4, achtste lid, onder c, Regeling naturalisatietoets Nederland is een gedeeltelijke vrijstelling opgenomen, voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (zie verder paragraaf 2.2.3 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).

Overgangssituatie op 1 januari 2022 in verband met nieuwe Wet inburgering 2021

Op 1 januari 2022 treedt de nieuwe Wet inburgering 2021 in werking. Deze heeft als doel alle nieuwe inwoners van Nederland met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken en schrijven op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving.

Het Besluit naturalisatietoets, zoals dat luidt sinds 1 januari 2013, blijft met ingang van 1 januari 2022 echter nog bepalend bij het beoordelen van de vraag of in het kader van een naturalisatieverzoek is voldaan aan het vereiste van de naturalisatietoets.

Dit betekent voorlopig dat ook na 1 januari 2022 een voor of na deze datum ingediend naturalisatieverzoek wordt ingewilligd (als ook aan de andere voorwaarden is voldaan) als de naturalisatieverzoeker een inburgeringsdiploma heeft, dat aantoont dat hij een taalbeheersing op niveau A2 heeft in de Nederlandse taal. Ook de andere vrijstellende documenten, die vermeld zijn in artikel 3 Besluit naturalisatietoets (zoals dat luidt sinds 1 januari 2013), blijven voorlopig gelden als vrijstelling van de naturalisatietoets.

Omdat ook de Regeling naturalisatietoets Nederland, zoals deze luidt sinds 1 oktober 2020, nog steeds van kracht is, blijven de in die regeling genoemde documenten voor een gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets, voor een medische of andere ontheffing (zoals bijvoorbeeld wegens ‘aantoonbaar geleverde inspanningen’) van kracht op de manier zoals zij waren vóór 1 januari 2022. De instantie als bedoeld in artikel 5 lid 1 Regeling naturalisatietoets Nederland die adviseert over het bestaan van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap, blijft Argonaut.

De grondslag voor het stellen van de voorwaarde dat de verzoeker om naturalisatie aantoont dat hij als ingeburgerd kan worden beschouwd, ligt in artikel 8, eerste lid en onder d RWN. Daaraan is voor verzoekers die woonachtig zijn in Europees Nederland of buiten het Koninkrijk invulling gegeven in het Besluit naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederland en de Handleiding. Deze wettelijke bepalingen en beleidsregels blijven voorlopig van kracht.

Dat op 1 januari 2022 de nieuwe Wet inburgering 2021 in werking is getreden, waar het Besluit naturalisatietoets 2013 (nog) niet naar verwijst, staat daar niet aan in de weg.

Op dit moment is een aanpassingsbesluit voor het Besluit naturalisatietoets in procedure, dat ervoor zorgt dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 het Besluit naturalisatietoets verwijst naar de vervallen Wet inburgering uit 2013. Het aanpassingsbesluit bevat geen verwijzing naar de nieuwe Wet inburgering 2021. Dit gebeurt omdat de verkenning naar de wijze waarop de naturalisatietoets in de toekomst wordt vormgegeven, nog niet gereed is.

Paragraaf 1.1.2. Het inburgeringsexamen

Het inburgeringsexamen kent vanaf 1 oktober 2017 de volgende onderdelen

  • 1. Het participatieverklaringstraject als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022 (alleen verplicht voor vreemdelingen op wie de Wet inburgering van toepassing is);

  • 2. Mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal:

    • a. leesvaardigheid;

    • b. luistervaardigheid;

    • c. schrijfvaardigheid;

    • d. spreekvaardigheid; en

  • 3. Kennis van de Nederlandse samenleving (KNS):

    • a. kennis van de Nederlandse maatschappij;

    • b. oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Paragraaf 1.1.3. Inburgeringsplichtigen en niet-inburgeringsplichtigen

Als de vreemdeling ooit op grond van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022, inburgeringsplichtig is geweest en hij heeft in dat kader met succes het inburgeringsexamen behaald, dan legt hij in zijn naturalisatieprocedure dat inburgeringsdiploma over. Als de vreemdeling ooit vrijgesteld of ontheven is van de inburgeringsplicht door een vrijstellend document te overleggen of een ontheffingsbeschikking te krijgen, dan zal het vrijstellend document of de ontheffingsbeschikking in veel gevallen ook voldoende zijn in de naturalisatieprocedure. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt uiteengezet wanneer dit het geval is. Let op! Niet alle vrijstellingen en ontheffingen die op grond van de onderscheidenlijke versies van de Wet inburgering door de gemeente of DUO zijn verleend gelden ook voor in de naturalisatieprocedure.

Ook een verzoeker om naturalisatie die nooit inburgeringsplichtig is geweest, moet in zijn naturalisatieprocedure in beginsel de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) behalen en het inburgeringsdiploma overleggen.

Paragraaf 2. Procedure
Paragraaf 2.1. Inleiding

De burgemeester heeft in twee fasen een rol ten aanzien van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen), namelijk in de voorlichtingsfase en in de aanvraagfase.

Paragraaf 2.1.1. De voorlichtingsfase

Aan de indiening van het verzoek om naturalisatie gaat een voorlichtingsfase vooraf, waarin de burgemeester de aspirant-verzoeker zal informeren over de naturalisatietoets. In dit stadium hoeft de aspirant-verzoeker nog geen verzoek om naturalisatie in te dienen en dus ook geen naturalisatiegelden te voldoen. De burgemeester legt dan ook geen dossier aan, totdat daadwerkelijk een verzoek om naturalisatie wordt ingediend. In de regel gebeurt dit pas nadat de betrokkene het inburgeringsexamen heeft afgelegd en het bijbehorende inburgeringsdiploma kan overleggen. De burgemeester verstrekt tijdens de voorlichtingsfase een brochure en informatie over het inburgeringsexamen.

In het geval de verzoeker nog niet beschikt over een inburgeringsdiploma, of een document op basis waarvan vrijstelling of ontheffing van het inburgeringsexamen mogelijk is, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO. De burgemeester adviseert de verzoeker om daarbij aan DUO kenbaar te maken dat hij in het kader van naturalisatie een inburgeringsexamen wenst af te leggen en dat hij niet in het kader van de Wet inburgering het examen wenst af te leggen. Als bewijs van slagen ontvangt de verzoeker een inburgeringsdiploma. Dit inburgeringsdiploma legt de verzoeker over in het kader van zijn naturalisatieverzoek. Zie artikel 5, eerste lid, BNT.

Paragraaf 2.1.2. De aanvraagfase

Als de verzoeker een inburgeringsdiploma heeft, dan legt hij dat over ten behoeve van zijn naturalisatieverzoek. Of hij toont een ander document waarmee hij volledige of gedeeltelijke vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets heeft.

Voor indiening van het naturalisatieverzoek beoordeelt de burgemeester of het overgelegde document origineel is en of de personalia overeenkomen met die van de verzoeker. Vervolgens beoordeelt de burgemeester of de verzoeker met het document voldoet aan de voorwaarden voor de naturalisatietoets.

De burgemeester ontraadt de betrokkene een verzoek in te dienen als hij twijfelt aan de echtheid van het overgelegde document of de juistheid van de personalia. De burgemeester deelt de betrokkene in dat geval mee dat hij het document en de gegevens nader zal onderzoeken.

Bij twijfel kan DUO om advies worden gevraagd. Dit kan ook bij diploma’s die zijn verkregen/afgegeven buiten Europees Nederland.

Als de burgemeester onmiddellijk vaststelt dat het overgelegde document niet origineel is, de personalia niet overeenkomen met die van verzoeker, of de gegevens op het document niet juist zijn, ontraadt de burgemeester de betrokkene een verzoek in te dienen.

Inburgeringsdiploma

Als de vreemdeling een inburgeringsdiploma overlegt, dient te worden opgelet dat sprake is van een behaald taalniveau A2 voor alle taalonderdelen. Een inburgeringsdiploma met een lager taalniveau dan A2 is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit naturalisatietoets namelijk niet vrijstellend.

Als de burgermeester twijfelt of iemand daadwerkelijk het inburgeringsdiploma heeft behaald, kan de burgermeester hiervan een aantekening maken op het adviesblad.

(Gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing

Als de verzoeker in het bezit is van een ontheffing of een (gedeeltelijke) vrijstelling op grond van de Wet inburgering, onderzoekt de burgemeester of deze vrijstelling of ontheffing ook geldig is in de naturalisatieprocedure. Van belang is dat de ontheffing of vrijstelling geldig is op grond van het Besluit naturalisatietoets of de Regeling naturalisatietoets in combinatie met hetgeen is vermeld in paragraaf 1.1.1 over de overgangssituatie vanaf 1 januari 2022 in verband met de Wet inburgering 2021.

Ook een verzoeker om naturalisatie die nooit inburgeringsplichtig is geweest, kan in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing.

De regels over (gedeeltelijke) vrijstelling en ontheffing kan de burgemeester raadplegen in het Besluit naturalisatietoets en de Regeling naturalisatietoets Nederland. De toelichting op deze regels is hieronder beschreven in paragraaf 2.2 (vrijstelling) en paragraaf 2.3 (ontheffing).

Als de burgemeester van oordeel is dat de verzoeker in aanmerking komt voor een gedeeltelijke vrijstelling, onderzoekt de burgemeester of de verzoeker de overige benodigde examenonderdelen (zie paragraaf 2.2.3) reeds heeft behaald. Bij twijfel of de verzoeker een examenonderdeel heeft behaald, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO om daarvan een bewijsmiddel te verkrijgen.

Als blijkt dat een examenonderdeel niet behaald is, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO om het onderdeel alsnog te behalen. De burgemeester adviseert de verzoeker om DUO daarbij te wijzen op de gedeeltelijke vrijstelling, waarvoor hij in aanmerking wenst te komen. Als de verzoeker de overige benodigde examenonderdelen heeft behaald en dit kan aantonen met de in paragraaf 2.2.3 genoemde benodigde documenten, kan de verzoeker zich opnieuw wenden tot de burgemeester.

In het geval dat de verzoeker slechts een (niet gewaarmerkte) kopie van een in paragraaf 2.2 genoemd benodigd document kan overleggen, komt hij alleen in aanmerking voor (gedeeltelijke) vrijstelling als hij een recente verklaring van de leiding van het betrokken onderwijsinstituut overlegt, waaruit blijkt dat de kopie overeenstemt met het door dat instituut afgegeven originele getuigschrift of diploma.

Bij twijfel over een overgelegde verklaring als hiervoor bedoeld neemt de burgemeester – voordat het naturalisatieverzoek wordt ingediend – ter verificatie contact op met het instituut dat de verklaring heeft afgegeven.

Als de burgermeester vaststelt dat de gegevens juist zijn en het document echt is, kan het verzoek tot naturalisatie worden ingediend en wordt de kopie van het document en de begeleidende verklaring van het desbetreffende instituut in het dossier gevoegd.

Geen inburgeringsdiploma, vrijstelling of ontheffing

Als de verzoeker niet voor vrijstelling of ontheffing in aanmerking komt (of daarover moet nog nader onderzoek plaatsvinden), noch het inburgeringsdiploma op het juiste taalniveau kan overleggen, adviseert de burgemeester de verzoeker te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten alsnog kunnen worden verstrekt.

Staat hij er toch op een verzoek in te dienen, dan wordt zijn verzoek in ontvangst genomen. De burgemeester stelt zijn bevindingen op in een advies en stuurt het advies met een kopie van eventueel overgelegde documenten mee in het dossier aan de IND. In dit geval wordt de verzoeker door de burgemeester erop gewezen dat zijn verzoek om naturalisatie door de IND kan worden afgewezen, en dat hij de betaalde naturalisatiegelden niet terug krijgt. Geadviseerd wordt dat de burgemeester de verzoeker een verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’ laat ondertekenen. Deze verklaring is opgenomen in de Handleiding RWN als model 2.21.

In behandeling nemen naturalisatieverzoek

Als de burgemeester van oordeel is dat het dossier compleet is, het overgelegde document origineel is, de inhoud klopt en de personalia juist zijn, neemt hij de stukken in ontvangst. Het verzoek wordt op dit moment in behandeling genomen. De burgemeester maakt een kopie van het document en voegt die kopie met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier. Het origineel geeft hij terug aan de verzoeker. Hij stelt een advies op waarin hij de IND onderbouwd meedeelt dat de verzoeker naar zijn oordeel voldoet aan de voorwaarden van de naturalisatietoets. In dat advies betrekt de burgemeester ook de eventuele visie van DUO hierover. Vervolgens stuurt de burgemeester het advies met de kopie van het overgelegde document/de overgelegde documenten mee in het dossier aan de IND.

Paragraaf 2.2. Vrijstelling van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen)
Paragraaf 2.2.1. Inleiding

Het is mogelijk om volledige vrijstelling van de naturalisatietoets te krijgen of om een gedeeltelijke vrijstelling voor specifieke onderdelen van de naturalisatietoets te krijgen. De voorwaarden worden in de volgende twee paragrafen beschreven. De algemene procedure is hierboven in paragraaf 2.1.2 beschreven.

Paragraaf 2.2.2. Volledige vrijstelling van de naturalisatietoets

De verzoeker kan een beroep doen op een volledige vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 BNT. Volledige vrijstelling betekent dat de verzoeker geen van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) hoeft af te leggen. Hij moet aantonen dat hij behoort tot een van de volgende categorieën vrijgestelde personen:

  • 1. Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en op grond daarvan als voldoende ingeburgerd worden beschouwd.

  • 2. Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker moet in dat geval overleggen het originele:

    • getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;

    • diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd.

    Bij twijfel of het diploma origineel is, kan de burgemeester de verzoeker vragen een gewaarmerkte kopie van het diplomaregister bij DUO op te vragen en te overleggen. Overigens is uit het diplomaregister niet te herleiden in welke taal de opleiding gevolgd is.

    Het onderwijs tijdens de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet in het Nederlands zijn geweest. Iedere onderwijsinstelling heeft in zijn opleidingenprogramma bepaald in welke taal het onderwijs van een opleiding zal worden gegeven.

    In het hoger onderwijs wordt bij een diploma ook een diplomasupplement aan de student uitgereikt, waaruit blijkt in welke taal het onderwijs is gevolgd. Indien de verzoeker een dergelijk diplomasupplement kan overleggen, waaruit blijkt dat het onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd, kan dit als bewijsmiddel geaccepteerd worden. Als op het diplomasupplement bij ‘language of instruction’ zowel de Nederlandse taal als een andere taal staat, kan dit niet geaccepteerd worden voor de naturalisatietoets. Op het diplomasupplement mag enkel bij ‘language of instruction’ de Nederlandse taal staan.

    Als een diplomasupplement ontbreekt en er is twijfel over de Nederlandstaligheid van de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet de verzoeker een verklaring van de onderwijsinstelling overleggen, waarin staat in welke taal het onderwijs is geweest. Bij een Engelstalige (of anderstalige) omschrijving op het diploma of getuigschrift van de opleiding bestaat altijd die twijfel.

    Bij de beoordeling of het onderwijs in de Nederlandse taal gevolgd is, is het geen vereiste dat het vak Nederlands als examenvak gevolgd is. Het vak Nederlands hoeft ook niet gevolgd te zijn tijdens de opleiding.

    Anderstalig onderwijs, zoals Engelstalig onderwijs met weliswaar een vak Nederlands, geeft geen vrijstelling van de naturalisatietoets, met uitzondering van de buitenlandse diploma’s en getuigschriften zoals hieronder genoemd onder punt 13 en 14.

  • 3. Degene die in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I of II.

  • 4. Degene die in het bezit is van een Certificaat Inburgering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers (WIN-certificaat) en de bijbehorende verklaring van het ROC. Het WIN-certificaat is alleen vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:

    • a. De vier taalonderdelen

      Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.

    • b. Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie

    Voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie moet de verzoeker niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) hebben behaald. Dit dient te blijken uit de bijbehorende ROC-verklaring. Als geen niveau is vermeld, dan is het scoringspercentage op de ROC-verklaring doorslaggevend:

    • 80% of hoger bij ROC-verklaringen vanaf 1 september 2001 en

    • 85% of hoger bij ROC-verklaringen t/m 31 augustus 2001.

  • 5. Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. Uit deze beschikking blijkt dat ten aanzien van de verzoeker is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk was geworden dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, al in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven. Let op! Degene die beschikt over een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers, waaruit blijkt dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven, is niet vrijgesteld van de naturalisatietoets. Zie voor achtergrondinformatie Stb. 2002, 197.

  • 6. Degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij in het bezit is van een originele beschikking inhoudende dat de vaststelling van het inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten.

  • 7. Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. In deze beschikking is vastgesteld dat de verzoeker wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen. (In paragraaf 2.3.2 staan andere beschikkingen die voor personen met psychische of lichamelijke beperkingen tot een ontheffing leiden van de naturalisatietoets.)

  • 8. Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2013 of een diploma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g (of tot 1 oktober 2017 verstrekt op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wet inburgering). De verzoeker is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets alleen vrijgesteld van de naturalisatietoets, onder de voorwaarde dat het behaalde taalniveau A2 is. Daarom moet altijd worden opgelet dat bij het overgelegde diploma sprake is van een behaald taalniveau A2. In het bijzonder moet worden opgelet bij inburgeringsdiploma’s van voor 1 januari 2015.

  • 9. Degene die in het bezit is van het document dat wordt uitgereikt nadat de Korte Vrijstellingstoets, bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering met goed gevolg is afgelegd, zoals die tot 1 januari 2013 gold. Hieruit moet blijken dat de verzoeker niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen heeft gehaald.

  • 10. Degene die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven. De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Het volstaat als wordt vastgesteld dat de verzoeker in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar aantoonbaar in Europees Nederland heeft gewoond. De verzoeker kan dit aantonen door een afschrift uit de BRP of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Als de verzoeker niet beschikt over een afschrift, kan de verzoeker de burgermeester vragen de gemeentelijke administratie te raadplegen.

    Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de verzoeker die bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Ook is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.

  • 11. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 12. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 13. Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.

  • 14. Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education (IGCSE Certificaat) of International Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald. Bij het IGCSE Certificaat betekent de waardering A t/m G een voldoende voor het vak Nederlands. De vermelding Ungraded betekent een onvoldoende voor het vak Nederlands.

  • 15. Degene die in het bezit is van het certificaat Naturalisatietoets als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat verzoeker is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid (Stb. 2007, 15).

De verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de documenten en, indien van toepassing, voor de vertalingen, legalisatie of apostille van de stukken. Als de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dan moet de verzoeker zelf ervoor zorgen dat de stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler, bij voorkeur in het Nederlands. Deze vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document. De op dit moment geldige legalisatiecirculaire is van toepassing.

Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt de verzoeker bij zijn verzoek om naturalisatie het gevraagde document en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, de cijferlijst waaruit dit blijkt.

Paragraaf 2.2.3. Gedeeltelijke vrijstelling

De verzoeker kan een beroep doen op de gedeeltelijke vrijstellingsgronden als genoemd in artikel 4 van de Regeling naturalisatietoets Nederland. Als de verzoeker voor gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen in aanmerking wil komen moet hij het volgende overleggen dan wel aan de volgende voorwaarden voldoen:

1. Certificaat Oudkomers (vrijstelling van vier taalvaardigheden)

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij de volgende documenten overlegt:

  • het certificaat oudkomers (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende verklaring van de onderwijsinstelling.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het certificaat oudkomers (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende verklaring van de onderwijsinstelling; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.

2. Certificaat Naturalisatietoets (deel I), zoals die luidde tot 1 april 2007)

De verzoeker is vrijgesteld van het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) als hij de volgende documenten overlegt:

  • het certificaat Naturalisatietoets waaruit blijkt dat deel I is behaald;

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de onderdelen ten aanzien van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal met goed gevolg hebben afgelegd.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het certificaat Naturalisatietoets waaruit blijkt dat deel I is behaald; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde; of

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2).

3. Certificaat Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat), maatschappij oriëntatie

De verzoeker is vrijgesteld van het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) als hij de volgende documenten overlegt:

  • het WIN-certificaat met voldoende niveau voor maatschappij oriëntatie KSE-niveau 2 (tot 1 september 2001 ten minste 85%, na 31 augustus 2001 ten minste 80%) met de bijbehorende ROC-verklaring. De datum van deze verklaring is bepalend voor de vaststelling van het percentage.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de onderdelen ten aanzien van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het WIN-certificaat met voldoende niveau voor maatschappij oriëntatie KSE-niveau 2;

  • de bijbehorende ROC-verklaring; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (TGN) van het inburgeringsexamen zoals dat luidde in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013; of

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2).

4. Certificaat Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat), taalonderdelen

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij de volgende documenten overlegt:

  • het WIN-certificaat (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende ROC-verklaring.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het WIN-certificaat (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende ROC-verklaring; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.

5. Verklaring Educatie van het ROC, taalonderdelen

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij het volgende document overlegt:

  • een Verklaring Educatie ROC (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2).

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • de verklaring educatie van het ROC (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.

Verklaringen die zijn afgegeven zonder dat de deelnemers zijn getoetst. Deze verklaringen worden veelal ‘bewijzen van deelname’ genoemd.

Bij twijfel of het document tot vrijstelling leidt, kan de burgemeester in eerste instantie de eventueel beschikbare eigen registratie van afgegeven Verklaringen educatie raadplegen, of DUO raadplegen. DUO geeft een advies af op basis van de modelverklaringen die door de ROC’s aan DUO zijn geleverd en die zijn opgenomen in het door DUO beheerde modellenboek. De burgemeester verwijst een verzoeker die niet over een origineel document beschikt, of een document toont dat niet alle benodigde gegevens ter beoordeling bevat, naar het ROC dat de verklaring heeft afgegeven, om een document te verkrijgen dat aan de gestelde eisen voldoet.

De verklaring moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

  • a. de naam van het document;

  • b. de naam en handtekening van de verantwoordelijke van het ROC;

  • c. de echtheidskenmerken, zoals een logo of een stempel, van het ROC;

  • d. de naam en geboortedatum van de deelnemer aan het NT2-taaltraject die overeenkomen met de naam en geboortedatum zoals vermeld op zijn identiteitsdocument;

  • e. de behaalde taalniveaus uitgesplitst naar de vier taalvaardigheden Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken (alle taalonderdelen ten minste niveau 2);

  • f. de datum waarop de toetsresultaten zijn behaald.

Ad a.

De meeste ROC’s noemen de Verklaring educatie een ‘schoolverklaring’, ‘certificaat’ of ‘diploma’. Daarnaast komen benamingen voor als ‘niveauoverzicht NT2’ of ‘scorelijst NT2’, ‘(toets)rapport’, ‘verklaring leerresultaten’, of ‘verklaring Trajecttoets/niveauR-toets’.

Ad f.

Alleen als alle toetsonderdelen voor 1 januari 2007 zijn behaald kan er gedeeltelijke vrijstelling worden verleend.

6. Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (CNaVT)

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (TGN) als hij één van de volgende documenten overlegt:

  • 1. het Certificaat Maatschappelijk Informeel (ERK-niveau A2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Toeristische en Informele Taalvaardigheid);

  • 2. het Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen niveau A2 (dit certificaat wordt sinds 2016 niet meer verstrekt);

  • 3. het Certificaat Maatschappelijk Formeel (ERK-niveau B1, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid);

  • 4. het Certificaat Zakelijk Professioneel (ERK-niveau B2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Professionele Taalvaardigheid);

  • 5. het Certificaat Educatief Startbekwaam (ERK-niveau B2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs);

  • 6. het Certificaat Educatief Professioneel (ERK-niveau C1, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid).

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • één van de hiervoor genoemde certificaten Nederlands als Vreemde taal; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS;

  • het participatieverklaringstraject (alleen van toepassing op een

  • inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht is gestart op of na 1 oktober 2017).

7. Onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (artikel 4, lid 8, Regeling naturalisatietoets Nederland)

Van het afleggen van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is vrijgesteld:

  • a. de verzoeker die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt;

  • b. de verzoeker die zich voor 1 januari 2015 bij DUO heeft aangemeld voor de naturalisatietoets of een onderdeel van die toets en van wie DUO voor 1 februari 2015 het verschuldigde examengeld heeft ontvangen;

  • c. de verzoeker die in een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het verzoek tot vrijstelling:

    • in tenminste zes maanden minimaal 48 uur per maand werkzaamheden in loondienst heeft verricht (geldig vanaf 28 mei 2019);

    • winst uit onderneming, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, had die ten minste gelijk was aan (L / 40) * 48 * 6, waarbij L staat voor het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet (geldig vanaf 1 oktober 2020); of

    • in ten minste zes maanden bijstand ontving op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (geldig vanaf 1 oktober 2020).

De onder 2° vermelde rekentool is gebaseerd op het gewijzigde artikel 2.4a Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2022. Deze wijziging en rekentool is verwerkt in artikel 4, achtste lid, onder c, RNT. In deze formule is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag als uitgangspunt genomen. De letter L staat voor WML-weekloon. Het getal 40 staat voor een werkweek van 40-uur; het getal 48 voor het aantal uren per maand en het getal 6 voor het aantal maanden.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de overige onderdelen van het inburgeringsexamen met goed gevolg afleggen (mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, Kennis van de Nederlandse maatschappij en het participatieverklaringstraject).

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022; of

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2); en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNM;

  • het participatieverklaringstraject (alleen van toepassing op een inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht is gestart op of na 1 oktober 2017).

Ad a:

De leeftijd van de naturalisatieverzoeker op de datum van de beslissing op het naturalisatieverzoek is bepalend voor het zijn vrijgesteld of niet. Op het moment van indiening van het naturalisatieverzoek hoeft de verzoeker dus nog niet pensioengerechtigd te zijn.

Ad b:

Om in aanmerking te komen hiervoor moet de verzoeker:

  • i. zich voor 1 januari 2015 hebben aangemeld voor het hele examen of een onderdeel daarvan; en

  • ii. moet DUO voor 1 februari 2015 het verschuldigde examengeld hebben ontvangen.

Voorbeeld van ii:

De Japanse Sonia woont sinds 2004 in Nederland en heeft sindsdien een reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Zij is niet inburgeringsplichtig en valt dus niet onder de Wet inburgering. Om te naturaliseren moet zij het inburgeringsexamen/naturalisatietoets halen. In 2008 heeft zij de toenmalige Toets Gesproken Nederlands gedaan. Die heeft zij toen niet gehaald. Als zij zich in 2015 weer aanmeldt voor het inburgeringsexamen, heeft zij niet de verplichting om het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ af te leggen. Haar aanmelding in 2015 wordt gezien als voortzetting van het examen waaraan zij in 2008 is begonnen.

Ad c:

Het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ is een verplicht onderdeel van de naturalisatietoets. Een verzoeker, die niet voldoet aan de voorwaarden voor dit onderdeel (en ook niet voldoet aan een van de deelvrijstellingen onder a of b) heeft van DUO geen inburgeringsdiploma ontvangen.

DUO toetst vanaf 28 mei 2019 of een verzoeker in aanmerking komt voor een vrijstelling voor het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ op grond van subonderdeel c 1°. Vanaf 1 oktober 2020 toetst DUO ook of een verzoeker in aanmerking komt voor een vrijstelling voor het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ op grond van subonderdeel c 2° en 3°. Indien dit het geval is ontvangt de verzoeker een inburgeringsdiploma, als hij aan de overige voorwaarden voor het inburgeringsexamen voldoet.

Indien een verzoeker bij de burgemeester of bij de IND aangeeft dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’, dan wordt de verzoeker doorverwezen naar DUO. Door DUO wordt dan getoetst of de verzoeker in aanmerking komt voor de deelvrijstelling en of verzoeker in het bezit gesteld kan worden van een inburgeringsdiploma.

8. Onderdeel participatieverklaringstraject

Van het afleggen van het onderdeel participatieverklaringstraject is vrijgesteld:

  • a. de niet-inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker. In het kader van de naturalisatieprocedure overlegt de verzoeker het inburgeringsdiploma of het daarmee gelijkgestelde diploma of de stukken waaruit een gedeeltelijke vrijstelling blijkt aangevuld met de andere noodzakelijke stukken (zie de nrs. 1–6).

  • b. de inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht uiterlijk is gestart op 30 september 2017. Deze verzoeker heeft op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets, de naturalisatietoets behaald, als hij het inburgeringsexamen met goed gevolg heeft afgelegd. Deze verzoeker zal een inburgeringsexamen hebben behaald zonder het onderdeel participatieverklaringstraject, dat immers is ingevoerd voor personen van wie de inburgeringsplicht op of na 1 oktober 2017 is gestart. In het kader van de naturalisatieprocedure overlegt de verzoeker het inburgeringsdiploma of daarmee gelijkgestelde diploma of de stukken waaruit een gedeeltelijke vrijstelling blijkt aangevuld met de andere noodzakelijke stukken (zie de nrs. 1–6).

Paragraaf 2.3. Ontheffing van het inburgeringsexamen
Paragraaf 2.3.1. Inleiding

Een verzoeker die aantoont dat hij wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap redelijkerwijs niet in staat is de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) te behalen, is op grond van artikel 4 van het Besluit Naturalisatietoets van het examen ontheven. Dit geldt ook voor de verzoeker die ondanks geleverde inspanningen niet in staat is de naturalisatietoets te behalen.

Paragraaf 2.3.2. Psychische of lichamelijke belemmering

Als de verzoeker een ernstige psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap heeft en het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar op de gebruikelijke wijze of met aangepaste examenomstandigheden kan behalen, is hij ontheven van het examen. De verzoeker wordt altijd voor het gehele examen ontheven. Artikel 5 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.

De verzoeker moet zelf aantonen dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. De verzoeker kan dit aantonen met de volgende documenten:

  • 1. een medisch advies, niet ouder dan zes maanden, van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen medisch adviseur (model 2.27); of

  • 2. een beschikking van DUO, namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin staat dat de verzoeker door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Voor gewezen inburgeringsplichtigen die op of na 1 januari 2013 en uiterlijk 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden betreft de wettelijke grondslag voor deze beschikking artikel 6, eerste lid onder a, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017. Voor gewezen inburgeringsplichtigen die op of na 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden betreft de grondslag voor deze beschikking artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022. De beschikking mag niet ouder zijn dan drie jaar.

  • 3. een beschikking van het college van B&W op medische gronden, niet ouder dan drie jaar, op grond van artikel 6, eerste lid, Wet inburgering zoals deze luidde tot 1 januari 2013.

Let op. Ook de verzoeker die in het bezit is van een beschikking van het college van B&W als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers voldoet aan de voorwaarden van de naturalisatietoets. In tegenstelling tot bovengenoemde documenten geldt er geen geldigheidsduur voor dit document. Voor meer informatie zie paragraaf 2.2.2.

Bij twijfel over de echtheid van de beschikkingen kan de burgermeester dit op het adviesblad aantekenen, waarna de IND DUO kan raadplegen of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) kan raadplegen.

Ad 1 Medisch advies inburgeringsexamen

Voor het medisch advies moet de verzoeker terecht bij een organisatie die door DUO (krachtens mandaat verleend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) is gecontracteerd voor het uitbrengen van de medische adviezen als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2022.

Deze medisch adviseur stelt vast of er een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap is waardoor de verzoeker het examen binnen een termijn van vijf jaar al dan niet kan behalen. Ook kan de medisch adviseur vaststellen dat het examen wel kan worden behaald, zij het met een aanpassing van de examenomstandigheden of met lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject.

De medisch adviseur stelt een advies op conform het ‘Protocol Medische Advisering Inburgeringsexamen’ dat een bijlage is bij artikel 2.4, derde lid van de Regeling inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022. Het advies wordt door de medisch adviseur rechtstreeks naar de verzoeker gestuurd. Het medisch advies is als model 2.27 opgenomen in de Handleiding RWN. In het advies moeten de volgende gegevens ingevuld zijn:

  • de persoonlijke gegevens van de verzoeker;

  • de naam van de medische adviseur;

  • de onderzoeksactiviteiten;

  • de probleemanalyse;

  • de conclusie en het advies.

Het medisch advies mag bij het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder dan zes maanden zijn. De gemeente kan zonder nadere inhoudelijke controle afgaan op het medisch advies, en op het adviesblad naturalisatie bij ‘inburgering’ aantekenen dat ontheffing van het examen wordt geadviseerd. Mocht het advies niet conform het advies (model 2.27) of onvolledig zijn, dan adviseert de burgemeester de verzoeker een nieuw advies te krijgen. Wenst de verzoeker toch een verzoek om naturalisatie in te dienen, onder overlegging van een medisch advies dat onvolledig of onduidelijk is, dan wordt op het adviesblad naturalisatie bij inburgering ‘niet akkoord’ aangetekend.

Mocht er bij de IND twijfel bestaan over de echtheid van het medisch advies dan kan contact worden gezocht met de door DUO aangewezen medisch adviseur. De IND zal het advies aan de medisch adviseur toesturen, waarna de medisch adviseur de echtheid kan vaststellen. Als het advies niet echt blijkt, is de verzoeker niet ontheven van het inburgeringsexamen.

Mochten er vragen zijn ten aanzien van de inhoud van het afgegeven medisch advies, dan neemt de IND contact op met de medisch adviseur.

Het medisch advies is hoofdzakelijk bedoeld voor vreemdelingen op wie de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2022, nooit van toepassing is geweest, zoals kennismigranten, Europese burgers en Turkse burgers. Het medisch advies kan ook van toepassing zijn voor gewezen inburgeringsplichtigen die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht, maar die ten behoeve van een naturalisatieverzoek nog (onderdelen van) het inburgeringsexamen dienen te behalen. Als bij deze vreemdelingen ter voorbereiding op hun naturalisatieverzoek sprake is van medische omstandigheden, waardoor zij binnen vijf jaar niet in staat zijn het inburgeringsexamen te behalen, dan geldt voor hen ook het uitgangspunt dat zij op basis van het medisch advies ontheven kunnen worden. Dit geldt ook voor personen waarvan de documenten genoemd onder 2 en 3 inmiddels ouder zijn dan de vereiste drie jaar. Aangezien hun medische situatie inmiddels ten positieve veranderd kan zijn, zullen zij met een nieuw medisch advies aan moeten tonen dat zij niet in staat zijn vanaf dat moment binnen vijf jaar het examen te behalen.

Voor meer informatie, zie www.ind.nl/Paginas/Inburgering-in-Nederland.aspx.

Ad 2 Beschikking DUO namens Minister SZW

Als de verzoeker inburgeringsplichtig is geweest, is het mogelijk dat hij door DUO is ontheven van de inburgeringsplicht wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap. Deze beschikking geeft ook ontheffing van de naturalisatietoets op voorwaarde dat deze op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar.

Zoals onder punt 2 beschreven bestaan er voor twee verschillende cohorten gewezen inburgeringsplichtigen twee verschillende wettelijke grondslagen van deze beschikking.

Ad 3 Een beschikking van het college van B&W

Als de verzoeker inburgeringsplichtig is geweest conform de Wet inburgering, zoals die luidde op 31 december 2012, is het mogelijk dat de verzoeker door het college van burgemeester en wethouders op medische gronden is ontheven van de inburgeringsplicht. Deze beschikking geeft ook ontheffing voor het inburgeringsexamen in het kader van de naturalisatieprocedure op voorwaarde dat deze op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar. Deze beschikking kan overigens dateren van na 31 december 2012, omdat inburgeringsplichtigen die vielen onder de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 nog na deze datum de tijd kregen om te voldoen aan de inburgeringsplicht.

Paragraaf 2.3.3. Ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen

Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.

Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:

  • 1. De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.

  • 2. De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.

  • 3. De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.

Tot 1 juli 2013 gold dat voor ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen het haalbaarheidsonderzoek bij het ROC Amsterdam moest worden afgelegd en de Toets Gesproken Nederlands (TGN) moest worden gehaald. De door het ROC Amsterdam in dit kader opgestelde adviezen konden tot vijf jaar na hun afgiftedatum nog worden ingediend in een naturalisatieverzoek. Voor meer informatie hierover zie de Handleiding RWN zoals deze gold tot 1 juli 2013.

Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft geen recht op ontheffing van de naturalisatietoets.

Bij twijfel over de echtheid van de beschikking of het advies van DUO, of bij twijfel of het participatieverklaringstraject is afgerond, kan DUO of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) geraadpleegd worden.

Paragraaf 2.3.4. Toetscriteria aantoonbaar geleverde inspanningen

Artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland geeft uitwerking aan de toetscriteria. DUO geeft in ieder geval, op verzoek van de betrokkene, een advies af aan de vreemdeling die:

  • a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;

  • b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

In verband met het uitbreiden van het inburgeringsexamen op 1 oktober 2017 met het participatieverklaringstraject is in de Regeling naturalisatietoets Nederland verduidelijkt dat de adviesprocedure bij DUO niet kan worden gevolgd door vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.

Paragraaf 2.3.5. Procedure advies ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen

Voor het aanvragen van een advies van DUO inzake ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen moet de betrokkene gebruik maken van het formulier dat te verkrijgen is via www.inburgeren.nl of www.ind.nl. Op het formulier kruist de betrokkene aan of hij een beroep doet op mogelijkheid a, b of c als genoemd in paragraaf 2.3.4. De betrokkene stuurt aan DUO de verklaring van de cursusinstelling(en) met het Blik op Werk Keurmerk, waaruit blijkt dat hij met voldoende inzet de onder ad a, ad b of ad c genoemde vereiste minimale uren heeft deelgenomen. Voor cursusinstellingen met het Blik op Werk Keurmerk: zie www.blikopwerk.nl/inburgeren.

De betrokkene hoeft de minimale uren cursus niet bij één en dezelfde cursusinstelling te hebben gevolgd.

DUO beoordeelt de aanvraag en stelt een advies op. Aan de beoordeling van de ontheffingsgrond bij DUO (het advies) zijn geen kosten verbonden.

Als de betrokkene in aanmerking wil komen voor mogelijkheid b of c, als genoemd in paragraaf 2.3.4, dan moet hij een door DUO afgenomen toets van het leervermogen afleggen. Voor het afleggen van de toets zijn kosten verbonden die de betrokkene zelf aan DUO moet betalen. De kosten voor deze toets bedragen € 150,– (artikel 6, vijfde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland). Voor informatie over de toets van het leervermogen, zie www.inburgeren.nl.

Als de betrokkene naar het oordeel van DUO niet voldoet aan de toetscriteria, dan krijgt hij een negatief advies. De aangeleverde documenten worden door DUO tegelijkertijd met het advies aan de betrokkene teruggestuurd. Als de betrokkene een positief advies krijgt van DUO, dan moet hij dit advies overleggen bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek.

Paragraaf 3. Opneming in de Nederlandse samenleving
Paragraaf 3.1. Inleiding

Naast het in zijn bezit hebben van een door de wet bepaalde mate van kennis van de Nederlandse taal, staatsinrichting en maatschappij dient de verzoeker die in aanmerking wil komen voor naturalisatie zich te hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. Deze voorwaarde wordt onder andere getoetst aan de hand van een monogaam huwelijk.

Paragraaf 3.2. Polygamie

Over polygamie (of bigamie) kan worden opgemerkt dat er sprake is van opneming in de Nederlandse samenleving wanneer verzoeker zijn situatie in overeenstemming heeft gebracht met de in Nederland geldende rechtsbeginselen, waaronder dat van monogamie.

Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW en artikel 1:69 BW. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een persoon slechts met één andere persoon kan zijn getrouwd en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:28 BW. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen.

De Nederlandse openbare orde verzet zich dan ook tegen het voortbestaan of het aangaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap heeft verkregen. Onder inburgering valt dus ook dat verzoeker slechts met één persoon door het huwelijk verbonden kan zijn.

Als een verzoeker zich niet wenst te conformeren aan de in Nederland geldende fundamentele rechtsbeginselen, is hij in wezen feitelijk niet voldoende ingeburgerd. Bovendien is zijn situatie dan niet in overeenstemming met de Nederlandse civielrechtelijke openbare (rechts)orde (zie bij artikel 6 en 9 RWN).

De vraag of een verzoeker monogaam is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een indicatie van de mogelijkheid van polygamie en verstoting: Bijlage 1 bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid, RWN.

Artikel 10:58 BW geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Nederland slechts dan als een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, eerst dan naar Nederlands recht kan worden erkend, als de verstoting onherroepelijk is en de vrouw hiermee (uitdrukkelijk of stilzwijgend) heeft ingestemd of zich erbij heeft neergelegd, door middel van bijvoorbeeld een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote is hertrouwd of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is, dient uiteraard ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van de artikelen 10:27 tot en met 10:53 BW worden analoog behandeld.

Als de verzoeker de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de burgemeester aan de hand van de gegevens in de BRP nagaan of er sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de BRP blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Nederlands recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van de verzoeker om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenoot heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting. De burgemeester zal bij de indiening van het verzoek aan een verzoeker als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de BRP zijn opgenomen (zie model 2.1 HRWN). Als dat het geval is, moet aan de hand van de door de verzoeker overgelegde documenten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Nederlands recht erkende wijze.

Paragraaf 3.3. Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een verzoek om naturalisatie kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de BRP van buitenlandse verstotingsakten. Het blijkt namelijk dat bij de inschrijving in de toenmalige GBA (de voorganger van de BRP) van eenzijdige verstotingen van vóór 10 april 1981 (inwerkingtreding van de tot 1 januari 2012 geldende WCE) veelal is nagelaten na te gaan of de vrouw met de verstoting heeft ingestemd dan wel zich daarbij heeft neergelegd. De omstandigheid dat een verstoting van vóór 10 april 1981 in de BRP staat ingeschreven als ontbinding van een huwelijk levert dan ook geen bewijs op dat de verstoting rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving alsnog aan de betrokken persoon wordt tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo lange tijd nog een bewijs van de berusting van de vrouw te verkrijgen.

Om een adequate afhandeling van verzoeken tot naturalisatie te bevorderen, moeten de ambtenaren van de BRP steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van de door het IPR gestelde criteria toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid volgens artikel 10:58 BW van een eenzijdige verstoting

Een ontbinding van het huwelijk die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen wordt in Nederland erkend als:

  • 1. er conform het nationale recht van één van de echtgenoten, een verstotingsakte is opgemaakt in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door het consulaat van het land van herkomst in Nederland. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen heeft; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank (Marokko); én

  • 3. de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting of zich erbij heeft neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de BRP gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte -of een ander officieel document -hertrouwd (Let op! Een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • uit de vrouw zijn na de verstoting natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw moet zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlands rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 7 RWN, paragraaf 3.5.4).

paragraaf 3.4. Weigering tot opneming in de Nederlandse samenleving

Inburgering veronderstelt in algemene zin een zekere aanvaarding van de Nederlandse samenleving.

Inburgering wordt met name getoetst aan de hand van de naturalisatietoets en het vereiste van een monogaam huwelijk. Als verzoeker aan deze voorwaarden voldoet, wordt in beginsel aangenomen dat hij de Nederlandse rechtsorde in algemene zin heeft aanvaard.

Echter, indien duidelijk blijkt dat verzoeker zich buiten deze vereisten om opzettelijk afzijdig houdt van -of afzet tegen -alles wat Nederlands is of op Nederland betrekking heeft, of bijvoorbeeld weigert zijn kinderen naar school te laten gaan, zal hij niet kunnen worden beschouwd als te zijn opgenomen in de Nederlandse samenleving en zal zijn verzoek om naturalisatie worden afgewezen. Gedacht wordt hier bijvoorbeeld ook aan het doen van uitlatingen die zich richten tegen de democratische rechtsorde of oproepen tot feitelijk handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving, of die een gevaar opleveren voor de goede betrekkingen van Nederland met andere mogendheden. Er moeten in het geval van weigering tot opneming dus omstandigheden zijn die blijk geven van onvoldoende inburgering van contra-indicaties als het ware.

N

9-4 Toelichting ad artikel 9, vierde lid, HRWN komt te luiden:

Op het verzoek wordt beslist binnen één jaar na de betaling van het verschuldigde recht, bedoeld in artikel 13 of na de beslissing tot algehele ontheffing van die betaling, dan wel na de ontvangst van de gevraagde aanvulling van het verzoek, noodzakelijk voor de beoordeling daarvan. De beslissing kan ten hoogste tweemaal zes maanden worden aangehouden.

In dit artikellid wordt bepaald dat de beslistermijn van één jaar eerst begint te lopen vanaf het moment dat verzoeker aan zijn verplichtingen voor het indienen van het verzoek heeft voldaan.

Ingevolge artikel 34, tweede lid, BVVN wordt, alvorens het verzoek om naturalisatie in behandeling wordt genomen, door de burgemeester onderzocht of de verzoeker naturalisatiegelden is verschuldigd op grond van het Besluit optie- en naturalisatiegelden.

Er wordt naar gestreefd dat de naturalisatiegelden gelijktijdig met het indienen van het verzoek worden voldaan. Indien de verzoeker de verschuldigde naturalisatiegelden niet voldoet op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie, bijvoorbeeld omdat hij in aanmerking wenst te komen voor een verzoek om ontheffing van de betaling heeft ingediend, dan stelt de burgemeester hem in de gelegenheid de ontbrekende documenten alsnog in te leveren binnen zes weken na de indiening van het verzoek (zie de toelichting bij artikel 7 en artikel 13 RWN).

Het onderhavige artikellid bepaalt dat de beslistermijn van een jaar eerst aanvangt nadat de naturalisatiegelden zijn voldaan dan wel nadat is beslist op een eventueel verzoek om ontheffing van betaling.

In artikel 31 BVVN en artikel 34 BVVN wordt aangegeven welke gegevens een verzoeker bij het indienen van het verzoek dient te verstrekken. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. De burgemeester onderzoekt of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie (zie artikel 36 BVVN). Indien de verzoeker niet alle gevraagde documenten overlegt op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie, stelt de burgemeester de verzoeker in de gelegenheid om de ontbrekende stukken alsnog in te leveren binnen zes weken na de indiening van het verzoek. De burgemeester deelt dit aan de verzoeker mee op het moment van de indiening van het verzoek. Eerst nadat alle voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijke stukken door de burgemeester zijn ontvangen, vangt de beslistermijn van een jaar aan.

Uit de stukken die door de burgemeester aan de IND worden gestuurd, moet blijken op welk tijdstip de naturalisatiegelden zijn betaald, op welk tijdstip eventueel ontheffing van betaling is verleend dan wel op welk tijdstip de (aanvullende) stukken, noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek, door de verzoeker zijn overgelegd. Indien uit het advies van de burgemeester niet of niet duidelijk blijkt dat verzoeker om aanvulling van de stukken is verzocht, stelt de IND de verzoeker alsnog een redelijke termijn om de ontbrekende stukken te overleggen. In deze situatie vangt de beslistermijn van een jaar aan op het moment dat de aanvullende stukken door de IND zijn ontvangen, zie ook de toelichting bij artikel 7 RWN, paragraaf 3.7.3.

In onderhavige artikellid wordt voorts bepaald dat de beslissing ten hoogste twee maal zes maanden kan worden aangehouden. Een aanhouding geeft de IND de gelegenheid om in voorkomende gevallen – bijvoorbeeld om nader onderzoek te doen – het nemen van een beslissing op het verzoek om naturalisatie uit te stellen.

Ingebrekestelling en dwangsom

Wanneer de IND niet binnen een jaar beslist op het naturalisatieverzoek en die beslissing ook niet – met medeweten van verzoeker – is aangehouden, dan kan de verzoeker na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn de IND in gebreke stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 4:17 Awb). Indien twee weken zijn verstreken na de dag waarop de verzoeker de IND in gebreke heeft gesteld en er is nog geen besluit genomen, dan gaat van rechtswege de automatische dwangsom lopen (artikel 4:17 t/m artikel 4:20 Awb). De dwangsom loopt tot aan de dag waarop de IND verzoeker informeert over de ondertekening van het koninklijk besluit (KB) of tot aan de dag waarop de IND verzoeker een afwijzend besluit toestuurt.4 Voorts kan de verzoeker gelijktijdig beroep instellen bij de rechter wegens het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12 Awb).

De beslistermijn van een naturalisatieverzoek eindigt in het geval van een positieve beslissing op het moment dat de verzoeker de bekendmaking in ontvangst heeft genomen (in beginsel) op een naturalisatieceremonie. Als de IND niet binnen de wettelijke beslistermijn op het naturalisatieverzoek kan beslissen of er kan binnen deze termijn geen ceremonie worden gehouden, dan zal de IND een in artikel 4:15 Awb genoemde opschortingsgrond toepassen om de beslistermijn op te schorten.

Opschortingsmogelijkheden in eerste aanleg

Grondslag

Opschortingsgronden

a. Art. 4:15, eerste lid, sub b, Awb

Informatie gevraagd aan een buitenlandse instantie

b. Art. 4:15, tweede lid, sub a, Awb

Schriftelijke instemming uitstel beslistermijn

c. Art. 4:15, tweede lid, sub b, Awb

Vertraging toe te rekenen aan de aanvrager

d. Art. 4:15, tweede lid, sub c, Awb

Overmacht

Ad a: het moet hier gaan om een buitenlandse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen buitenlandse instantie. Als aan de Minister van Buitenlandse Zaken wordt verzocht om bijvoorbeeld een ambtsbericht, is deze opschorting niet van toepassing. Deze opschortingsgrond is wel van toepassing als de IND door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie opvraagt aan de autoriteiten van een ander land (bijvoorbeeld verificatie van een brondocument).

Ad b: De wet schrijft een schriftelijke instemming voor. In het dossier moet een stuk voorkomen waaruit blijkt dat de verzoeker schriftelijk heeft ingestemd met uitstel van de beslistermijn.

Ad c: de beslistermijn wordt opgeschort om redenen die toe te rekenen zijn aan de verzoeker. Dat de beslistermijn op deze grond is opgeschort, kan ook achteraf worden geconstateerd. Als voorbeelden kunnen worden gegeven:

  • de verzoeker stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten nadere gegevens;

  • de verzoeker vraagt (om welke redenen dan ook) uitstel van bijvoorbeeld een hoorzitting en er bestaat aanleiding om dit verzoek te honoreren;

  • de verzoeker heeft gevraagd om uitstel van een nader onderzoek;

  • de verzoeker stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn informatie die aanleiding is voor onderzoek;

  • de verzoeker heeft stukken naar het verkeerde bestuursorgaan gestuurd;

  • de verzoeker verstrekt bij het verzoek onjuiste informatie of houdt informatie achter die van belang kan zijn voor de besluitvorming, waardoor vervolgens een nader onderzoek moet worden gedaan.

Ad d: van overmacht zal niet vaak sprake zijn. Het gaat in ieder geval om een onmogelijkheid om te beslissen die wordt veroorzaakt door abnormale en onvoorziene omstandigheden die buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen: bij bijvoorbeeld brand, overstromingen of in geval van oorlog.

Als overmacht wordt in ieder geval niet aangemerkt:

  • het niet tijdig ter beschikking komen van informatie van een ander bestuursorgaan;

  • reguliere capaciteitsproblemen.

O

Paragraaf 2.2/10 Toelichting ad artikel 10, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2. Humanitaire redenen

  • het pleegkind dat niet deelt in de verkrijging van het Nederlanderschap door of niet deelt in de verlening van het Nederlanderschap aan de pleegouder(s) waardoor het kind ten opzichte van de eigen kinderen van de pleegouder(s), die wel meedelen, in een uitzonderingspositie komt te verkeren. De uitzonderingspositie ontstaat dus als gevolg van het feit dat de pleegouder(s) en diens eigen kinderen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen door optie of naturalisatie en het pleegkind als enige ‘buiten de boot’ valt.

    Met pleegkind wordt hier bedoeld een buitenlands pleegkind dat in een pleeggezin (dus niet in een verzorgingsinrichting) wordt verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de pleegouder of pleegouders feitelijk de plaats van de ouders innemen. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kind dat in het gezin van een familielid, zoals een grootouder, een oom of tante, een oudere broer of zus, een neef of nicht wordt verzorgd en opgevoed. Het kind kan ook met het oog op adoptie in dat gezin verblijven. Er moet sprake zijn van een bestendige relatie tussen pleegkind en pleegouder(s). Naar analogie van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN is in dit kader dan ook noodzakelijk dat het pleegkind ten minste drie jaren vóór het indienen van het verzoek om naturalisatie krachtens een Nederlandse rechterlijke beslissing onder het gezag van (één van) de pleegouder(s) is komen te staan en dat het pleegkind na het instellen van het gezag ononderbroken door de pleegouder(s) is verzorgd en opgevoed. Pleegkinderen, die een bestendige relatie hebben met hun pleegouder(s) maar onder het gezag staan van een voogdij-instelling, zoals bijv. Stichting NIDOS, worden in dit verband gelijkgesteld aan kinderen die onder het gezag staan van (één van) de pleegouder(s). De voogdij (het gezag) moet dan wel berusten bij de rechtspersoon, die de minderjarige heeft geplaatst in het gezin dat (of bij de alleenstaande die) voornemens is een verzoek om naturalisatie in te dienen. De voogdij-instelling kan t.b.v. het pleegkind een separaat artikel 10 verzoek indienen, dat wel in samenhang met dat van de pleegouder(s) (niet-voogden) zal worden beoordeeld.

    Aan het pleegkind zal het Nederlanderschap slechts worden verleend als ook wordt voldaan aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die zouden gelden in de situatie dat het pleegkind een eigen kind van de pleegouder zou zijn (artikel 6, achtste lid, RWN en artikel 11, tweede en derde lid, RWN). Die voorwaarden gelden immers ook voor de eigen kinderen van de pleegouder. Onder de voorwaarden die de Rijkswet in de artikelen 6 en 11 stelt, valt tevens de voorwaarde dat sprake is van het gelijktijdig en gezamenlijk indienen van het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s), ingediend mede ten behoeve van de eigen kinderen, en het naturalisatieverzoek van het pleegkind.

    Let op! Het enkele feit dat het pleegkind praktische problemen ondervindt bij het niet hebben van een Nederlands paspoort, is onvoldoende voor toepassing van artikel 10 RWN.

  • tijdens de optie/naturalisatieprocedure overlijdt de ouder (of overlijden de ouders) die een optieverklaring heeft (hebben) afgelegd dan wel om naturalisatie heeft (hebben) verzocht en daarvoor ook in aanmerking zou(den) zijn gekomen, waardoor het kind niet meer kan delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Het kind moet voldoen aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die bij leven van de ouder(s) hadden gegolden.

ARTIKEL II

De Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland wordt als volgt gewijzigd:

P

Paragraaf 2.2.5/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid RWN, komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5. (Overige) over te leggen documenten

De Minister van Buitenlandse Zaken die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van originele, zo nodig gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BVVN.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die ondersteund worden door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens verstrekt kunnen worden. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagde documenten af te leggen, dan dient de Minister van Buitenlandse Zaken de verklaring in ontvangst te nemen.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN).

Overigens kan, ook als een optant is vrijgesteld van het documentatievereiste (zie paragraaf 2.2.5.2 bij artikel 6, derde lid, RWN van deze Circulaire Buitenland), gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit een reden vormen voor afwijzing.

Een optant kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Q

Paragraaf 3.5.5/7 Toelichting ad artikel 7 RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.5. (overige) over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie dient zoveel mogelijk te worden ondersteund door overgelegde originele, zonodig gelegaliseerde/van apostille voorziene (bewijs)stukken. De Minister van Buitenlandse Zaken kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BVVN). Volledigheid van de stukken is ook in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek de naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de verzoeker een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken dient hem te worden geadviseerd te wachten met indiening van het verzoek tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er echter op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan dient de Minister van Buitenlandse Zaken het verzoek in ontvangst te nemen. De Minister van Buitenlandse Zaken kan in dit geval verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21a HRWN (verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’).

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die verzoekt om het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN).

Overigens kan, ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentatievereiste (zie paragraaf 3.5.6 bij artikel 7, eerste lid, RWN van de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland), gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit een reden vormen voor afwijzing.

Een verzoeker kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

R

Paragraaf 2/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2. Toelichting bij procedure inburgeringsexamen en (gedeeltelijke) vrijstellingen (artikel 8.1.d)

Voor een gedetailleerde beschrijving van de voorwaarden en procedure behorende bij onderhavig artikellid wordt hier in eerste instantie verwezen naar de toelichting onder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d van de Handleiding voor Nederland, waaronder ook de informatie over de Wet inburgering 2021, die per 1 januari 2022 in werking treedt en de gevolgen daarvan voor de naturalisatieprocedures op het gebied van de naturalisatietoets. In beginsel biedt deze toelichting de Minister van Buitenlandse Zaken voldoende houvast om dit artikellid toe te passen.

Enkele procedurele stappen verschillen echter met de situatie in Nederland zoals de wijze waarop het inburgeringsexamen wordt afgenomen en de manier waarop een ontheffingsadvies aan de verzoeker wordt gegeven.

Voor dit onderdeel van de Handleiding voor de diplomatieke of consulaire post wordt deze procedure nader beschreven.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2022, met uitzondering van de onderdelen F, M, en Q, die in werking treden met ingang van 1 januari 2022.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 december 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wet- en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

A

In de uitvoering worden soms vragen gesteld over het verschil in terminologie in de RWN met betrekking tot de vermelding van ‘Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’ en van het ‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’.

In de RWN is nog niet op alle plekken de juiste terminologie doorgevoerd om het gehele Koninkrijk aan te duiden (‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’).

Om eventuele verwarring en verdere vragen te voorkomen is in een nieuwe algemene paragraaf voorafgaand aan de toelichting op artikel 1 uitleg gegeven over het gebruik van deze terminologie.

B

In paragraaf 1 bij de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f HRWN is de start van de termijn van toelating verduidelijkt. De termijn start bij de toelating als vreemdeling en niet bij verblijf als Nederlander. Dat betekent, dat als een optant naast een vreemde nationaliteit ook beschikt over de Nederlandse nationaliteit er niet gesproken kan worden van een termijn van toelating vanwege het bezit van de Nederlandse nationaliteit.

C, D, I, J

In de paragrafen 2.2.5.1 bij de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN en 3.5.1 bij de toelichting op artikel 7, RWN is verduidelijkt in welke gevallen een optant of verzoeker om naturalisatie in beginsel geen vrijstelling wordt verleend van het overleggen van de benodigde documenten. Het betreft een verduidelijking, omdat het een vastlegging is van een bestendige uitvoeringspraktijk, die analoog aan de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing van DNA-onderzoek) staande praktijk is. De tekst voor optanten/verzoekers met een regulier verblijfsrecht is hier op aangepast. Voor asielgerechtigden en/of staatlozen is de tekst nu separaat toegevoegd, maar gold voor de wijziging ook al.

E, G, L, N

Op 1 april 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland (LEE 20/2884; niet gepubliceerd) in een naturalisatieverzoek waarin de beslistermijn was overschreden, geoordeeld dat een door de IND te betalen dwangsom doorloopt tot aan de dag waarop de IND de verzoeker heeft geïnformeerd over de ondertekening van het koninklijk besluit (KB) en niet tot aan de dag waarop het KB is ondertekend. De rechter verwijst naar de ratio achter de wet Dwangsom en komt tot de conclusie dat verzoeker op de dag van ondertekening van het KB nog in rechtsonzekerheid verkeerde. Deze onzekerheid is pas weggenomen met de verzending van de kennisgeving over de ondertekening van het KB.

Nu er niet in hoger beroep is gegaan, staat de uitspraak in rechte vast. In voorkomende gevallen is dus een dwangsom verschuldigd tot de dag waarop de IND de verzoeker informeert over het KB of verzoeker een afwijzend besluit toestuurt.

Er is vanuit juridisch oogpunt voor gekozen de uitspraak op te nemen als voetnoot in de tekst van de HRWN, ondanks het feit dat deze uitspraak niet gepubliceerd is. In de voetnoot is aangegeven dat het om een ongepubliceerde uitspraak gaat. De IND kan deze uitspraak indien nodig geanonimiseerd overleggen in procedures bij de rechtbank.

Deze uitspraak is van overeenkomstige toepassing bij optie. Dan geldt het moment waarop de optant geïnformeerd wordt over de wijze waarop de verkrijging van het Nederlanderschap door de burgemeester bekend gemaakt zal worden of de dag waarop de optant geïnformeerd wordt dat de optieverklaring wordt geweigerd.

Met deze wijziging wordt deze uitspraak voor zowel naturalisatie als optie verankerd in de HRWN. Paragraaf 2.9.1 bij de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN, de toelichting op artikel 6 vijfde lid, RWN, paragraaf 3.11 bij de toelichting op artikel 7 RWN, en de toelichting artikel 9, vierde lid RWN zijn hierop aangepast.

Ten slotte is in de genoemde paragrafen een aantal verouderde toelichtingen die verwijzen naar de inwerkingtreding van de wet Dwangsom in 2009, geschrapt en is een taalfout gecorrigeerd.

F, M, R

De IND heeft op basis van openbare bronnen onderzoek gedaan naar het voorkomen van polygamie en verstoting in diverse landen. Op basis van dit onderzoek is de lijst per 1 januari 2022 aangepast voor de landen: Benin, Eritrea, Ethiopië, Equatoriaal Guinee, Guinee (Conakry), India, Iran, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Myanmar, Niger, Palestijnse gebieden, Rusland, Syrië, Tsjaad en Zambia. Bovendien is Togo aan de tabel toegevoegd. Het vermelden op de lijst geeft mogelijke indicaties voor het voorkomen van polygamie en verstoting. De tekst van paragraaf 2.2 bij artikel 6, vierde lid, RWN en de tabel in de bijlage (Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is) zijn hierop aangepast.

Verder is de bijlage bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN komen te vervallen, omdat deze ook al is opgenomen als bijlage bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

In de tekst van paragraaf 3.3 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN is een verwijzing gemaakt naar de bijlage bij paragraaf 2.2 op de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

Verder is hoofdstuk 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN gewijzigd omdat op 1 januari 2022 de Wet inburgering 2021 in werking treedt. Deze heeft als doel alle nieuwe inwoners van Nederland met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken en schrijven op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving.

Het Besluit naturalisatietoets, zoals dat luidt sinds 1 januari 2013, blijft na 1 januari 2022 echter nog bepalend bij het beoordelen van de vraag of in het kader van een naturalisatieverzoek is voldaan aan het vereiste van de naturalisatietoets. Het is immers het vigerende Besluit naturalisatietoets.

Vreemdelingen die willen naturaliseren kunnen in ieder geval nog in 2022 met hun inburgeringsdiploma op taalbeheersingsniveau A2 in aanmerking komen voor naturalisatie. Niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die willen naturaliseren mogen in de overgangssituatie het inburgeringsexamen van de Wet inburgering 2013 afleggen of kunnen een ontheffing of vrijstelling krijgen.

Op dit moment is een aanpassingsbesluit voor het Besluit naturalisatietoets in procedure, dat ervoor zorgt dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 het Besluit naturalisatietoets verwijst naar de vervallen Wet inburgering uit 2013. Het aanpassingsbesluit bevat geen verwijzing naar de nieuwe Wet inburgering 2021. Dit gebeurt omdat de verkenning naar de wijze waarop de naturalisatietoets in de toekomst wordt vormgegeven, nog niet gereed is.

Ten slotte is er een redactionele wijziging doorgevoerd.

H

In de toelichting op artikel 6a, eerste lid, HRWN is een wijziging van redactionele aard doorgevoerd.

K

Per abuis is het woord GBA blijven staan in het kopje van paragraaf 3.6.1 bij de toelichting op artikel 7 HRWN. Deze is immers vervangen door de BRP. Met deze wijziging is GBA geschrapt.

O

In de praktijk is gebleken dat er wel eens verwarring bestaat over de vraag of het naturalisatieverzoek van de pleegouder enkel gelijktijdig ingediend moet worden met het pleegkind en dat het niet uitmaakt, wanneer het naturalisatieverzoek van de eigen kinderen wordt ingediend. Voorwaarde is in deze situatie altijd geweest dat het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) mede is ingediend ten behoeve van de minderjarige eigen kinderen én dat het naturalisatieverzoek van pleegkind gelijktijdig en gezamenlijk is ingediend.

Om deze mogelijke verwarring te voorkomen is aan paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 10, RWN de zinsnede toegevoegd dat het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) ingediend moet zijn mede ten behoeve van de eigen kinderen.

Artikel II

P, Q

De bestaande regel dat een optieverklaring of een naturalisatieverzoek bij gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens of nationaliteit kan worden afgewezen, waarnaar bijvoorbeeld door de Staatssecretaris in haar brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 2021 (kenmerk 3306851) wordt verwezen, was nog niet eerder opgenomen in de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland en wordt nu volledigheidshalve opgenomen in paragraaf 2.2.5 van de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland bij de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN en paragraaf 3.5.5 van de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland bij de toelichting op artikel 7 RWN.

R

Zie toelichting onder F, M, R bij artikelsgewijze toelichting onder artikel I.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2021 (LEE 20/2884) (niet gepubliceerd).

X Noot
2

Zie uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2021 (LEE 20/2884) (niet gepubliceerd).

X Noot
3

Zie ook uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2021 (LEE 20/2884) (niet gepubliceerd).

X Noot
4

Zie uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2021 (LEE 20/2884) (niet gepubliceerd).

Naar boven