Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2021, 35131 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2021, 35131 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 1, eerste lid, onderdeel o, tweede en derde lid, 2, tweede, derde, vierde, vijfde lid en zevende lid, 3, eerste lid, onderdelen a, c en d, tweede lid, onderdelen a en c, derde lid, onderdelen a, c en d, vierde en zesde lid, 6, derde lid, 7, eerste lid, 8, 10, eerste en derde lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 15, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 25, 27, eerste en derde lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 32, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 42, 43a, eerste en derde lid, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 48, derde, vierde, vijfde en zevende lid, 55c, 55e, eerste en derde lid, 55f, eerste lid, 55g, eerste lid, 55i, vierde lid, 55j, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 56, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 57, eerste lid, onderdeel b, 59, tweede en derde lid, 61, eerste, derde en vierde lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van de nummers 400, 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom ten minste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;
beschermingszone als bedoeld in appendix B bij bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit stimulering duurzame energieproductie, zoals dit luidde op 31 oktober 2020;
mengsel van gassen dat is geproduceerd door vergassing van biomassa en dat geen nadere bewerking tot methaan heeft ondergaan;
coëfficiënt van prestatie uitgedrukt in de hoeveelheid afgegeven warmte aan de condensorzijde per hoeveelheid opgenomen elektriciteit;
combinatie van naast elkaar liggende diepboringen die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;
biobrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel 33, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) en geproduceerd uit grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij die richtlijn;
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, niet zijnde een bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn;
installatie waarin brandstof wordt verstookt waarbij de verbrandingswarmte met een warmtewisselaar wordt overgedragen aan een vloeistof;
biologische afbraakreacties van uitsluitend vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren;
Minister van Economische Zaken en Klimaat;
aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie moet zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
uitkomst van de deling van het nominaal elektrisch vermogen en;
a. de som van het nominaal elektrisch vermogen en nominaal warmtevermogen in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een verbrandingsmotor; en
b. het nominaal warmtevermogen van de ketel in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een stoomturbine of een organische rankinecyclus;
maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte of hernieuwbaar gas en dat door de leverancier wordt gegarandeerd bij continu gebruik, waarbij in het geval van geothermische productie-installaties het nominaal vermogen moet zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;
Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;
nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;
nuttig aangewende koolstofdioxide als bedoeld in artikel 1 van de algemene uitvoeringsregeling;
nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte als bedoeld in artikel 1 van de algemene uitvoeringsregeling;
primaire waterkering als bedoeld in appendix B bij bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
onvermijdelijke thermische energie die als bijproduct in de bedrijfsvoering van een onderneming wordt opgewekt en die zonder nuttige aanwending ongebruikt terecht zou komen in lucht of water en die op het moment van indienen van de aanvraag niet nuttig wordt aangewend;
richtlijn nr. (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328);
code, opgenomen in de Standaard Bedrijfs Indeling 2008, Versie 2018, Update 2021;
warmtelevering aan een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, waarbij door een producent de warmte voor ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen van gebouwen wordt geleverd;
omzetting van vaste of vloeibare biomassa door:
a. verbranding;
b. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder a in het geval de producten daarvan vervolgens worden verbrand; of
c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
verschil in waterpeil voor en achter een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door waterkracht waarbij het nominaal vermogen wordt benut;
stadsverwarming of ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen in een gebouw, niet zijnde een kas, waarbij de producent de warmte rechtstreeks levert aan dat gebouw;
voorliggende waterkeringen als genoemd in de paragrafen 5.2.4 tot en met 5.7.4 van bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
waterstaatswerk als bedoeld in appendix B bij bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
harde zeewering en zachte zeewering van Maasvlakte 2 als bedoeld in bijlage 1 bij de concessie aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. te Rotterdam, bij Koninklijk Besluit van 23 mei 2008, nr. 08.001524.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 5.000.000.000 voor het verlenen van subsidies die worden aangevraagd in de periode van 5 oktober 2021, 09:00 uur, tot 11 november 2021, 17:00 uur, voor:
a. de productie van hernieuwbare elektriciteit op grond van artikel 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, of 23, eerste lid;
b. de productie van hernieuwbaar gas op grond van artikel 25, 27, 29, eerste lid, 31 of 33;
c. de productie van hernieuwbare warmte of al dan niet gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van artikel 35, eerste lid, 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, 55, 57, eerste lid, 59, eerste lid, of 61; of
d. de vermindering van broeikasgas op grond van artikel 63, 65, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 73, eerste lid, 75, eerste lid, 77, eerste lid, 79, eerste lid, 81, eerste lid, 83, eerste lid, of 85, eerste lid.
2. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
1. De maximale vermindering van broeikasgas in kg die in aanmerking komt voor subsidies voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide op grond van artikel 83, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, bedraagt, gerekend voor de hele looptijd van die subsidies:
a. 70.500.000.000 kg voor de koolstofdioxide afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 35.2, 35.3 of 38: en
b. 45.000.000.000 kg voor de koolstofdioxide afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 35.1; of voor de koolstofdioxide afkomstig van economische activiteiten met SBI-code 35.1 die vrijkomt bij de verbranding van een bijproduct afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 35.2, 35.3 of 38.
2. Indien bij een subsidie als bedoeld in het eerste lid, de koolstofdioxide deels afkomstig is als bijproduct van een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en deels van een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt alle koolstofdioxide toegerekend:
a. aan de maximale vermindering van broeikasgas in kg, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b; en vervolgens
b. aan de maximale vermindering van broeikasgas, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3. De maximale vermindering van broeikasgas die in aanmerking komt voor subsidies voor de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof op grond van artikel 81, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, komt overeen met 7.400.000.000 kWh, gerekend voor de hele looptijd van de subsidies.
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:
a. geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie kan worden overgelegd met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld;
b. geen gedoogplichtbeschikking op grond van artikel 2, vijfde lid, of 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht voor de beoogde locatie voor het plaatsen van de productie-installatie kan worden overgelegd;
c. de subsidie-aanvrager voor de investering in de productie-installatie beschikt over een verklaring van de minister dat sprake is van energie-investeringen op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
d. voor dezelfde productie-installatie reeds subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking.
1. Een subsidie als bedoeld in de artikelen 83, eerste lid, onderdelen e tot met n, en 85, eerste lid, onderdelen a, b, c, en f tot en met m, of een subsidie van meer dan € 400.000.000,- wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:
a. binnen twee weken na afgifte van de betreffende beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;
b. de subsidieontvanger heeft binnen vier weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening aangetoond dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsovereenkomst is afgegeven.
2. Voor het opstellen van de uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 1 opgenomen model.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998.
4. Indien voor dezelfde periode, of gedeeltelijk voor dezelfde periode, meer beschikkingen zijn afgegeven voor dezelfde productie-installatie en dezelfde soort hernieuwbare energie, worden voor de toepassing van het eerste lid bij elkaar opgeteld de subsidies die de subsidieontvanger ontvangt, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van het besluit of het Besluit SDE, van die beschikkingen waarvan de periode waarover subsidie wordt verstrekt, nog niet is aangevangen.
1. Als te renoveren productie-installaties waarvoor subsidie kan worden verstrekt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 11, onderdeel c.
2. Als productie-installaties die als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas door biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 27;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 39; en
c. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 43 en 57, eerste lid.
3. Als productie-installaties waarvoor subsidie wordt verstrekt indien deze geheel of deels bestaat uit gebruikte materialen als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29, eerste lid, 31 en 33;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 49, eerste lid, 51 eerste lid, 53, eerste lid, 55, 57, eerste lid en 61, onderdeel f;
c. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 77, eerste lid;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in artikel 83, eerste lid; en
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 85, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, en 21, eerste lid. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
2. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikel 23, eerste lid. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt. Bij de benutting van de opgetelde kWh, bedoeld in artikel 15, vierde lid van het besluit, wordt de productie verdeeld in een deel netlevering en een deel niet-netlevering op basis van de verhouding tussen de geproduceerde energie die aan het net geleverd is en de energie die niet aan het net geleverd is in het voorgaande jaar.
3. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29, eerste lid, 31 en 33. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35, eerste lid, 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, 55 en 57, eerste lid, 59, eerste lid en 61.
5. Voor de productie-installaties, bedoeld in het vierde lid, wordt het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het besluit, gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
6. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 55j, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 63, 65, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 75, eerste lid, en 77, eerste lid;
b. productie-installaties waarmee geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 81, eerste lid;
c. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in artikel 83, eerste lid; en
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 85, eerste lid.
7. Voor de productie-installatie, bedoeld in het zesde lid, wordt het verschil in kg verminderde broeikasgas dat bij het aantal kg verminderde broeikasgas van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 55j, vierde lid, van het besluit, gemaximeerd op 25% van het aantal kg verminderde broeikasgas dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
8. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 55j, derde lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 73, eerste lid; en
b. productie-installaties waarmee waterstof wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 79, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29, eerste lid, 31 en 33.
2. Als productie-installaties waarvoor de producent kan aantonen dat hij hernieuwbaar gas heeft geproduceerd waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, als bedoeld in artikel 32, zevende lid, van het besluit worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37, 39 en 41, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het besluit worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt als bedoeld in de artikelen 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, en 23, eerste lid.
2. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het besluit worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37, onderdelen b, d en f, 39, onderdelen b en d, 41, eerste lid, onderdeel b, 43, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, 55 en 57, eerste lid.
Als productie-installaties waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in artikel 56, tweede lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid en 21, eerste lid;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25 en 27;
c. productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37 en 39;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in artikel 83, eerste lid; en
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 85, eerste lid.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële of kinetische energie van stromend water, dat niet specifiek voor de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter;
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter; of
c. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, die ingrijpend zijn gerenoveerd en waarbij ten minste de turbines nieuw zijn.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie:
a. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in de artikelen 17, 19 en 21;
b. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
c. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 31 december 2019, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie:
a. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie;
b. met een tiphoogte kleiner dan of gelijk aan 150 meter;
c. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
d. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 31 december 2019, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Op de locatie van de productie-installatie is sprake van een hoogterestrictie bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving waardoor de windturbine een tiphoogte heeft van kleiner dan of gelijk aan 150 meter.
4. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van een aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie:
a. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie;
b. die is opgericht binnen het waterstaatswerk of een beschermingszone van een voorliggende waterkering, dan wel binnen het waterstaatswerk of de zeewaartsgerichte beschermingszone van een primaire waterkering grenzend aan de Noordzee, de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Dollard of de Eems, dan wel in de harde zeewering of zachte zeewering van Maasvlakte 2;
c. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
d. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 31 december 2019, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie:
a. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie;
b. waarvan de fundering volledig in het water van een meer van minimaal één vierkante kilometer staat, waarbij het hart van de fundering op een afstand van ten minste 25 meter van de waterkant staat; en
c. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.
2. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A:
a. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen op of aan een gebouw zijn aangebracht;
b. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen, niet met een gebouw verbonden, op land staan of op water drijven;
c. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen op of aan een gebouw zijn aangebracht;
d. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen, niet met een gebouw verbonden, op land staan;
e. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen, niet met een gebouw verbonden, op land staan, en automatisch met de stand van de zon meebewegen door middel van een zonvolgsysteem;
f. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen op water drijven; of
g. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen op water drijven en automatisch met de stand van de zon meebewegen door middel van een zonvolgsysteem.
2. Voor de werking van dit artikel wordt onder gebouw tevens verstaan een aan de grond gebonden overkapping ten behoeve van het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a en b, binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel c, binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen d, e, f en g, binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
5. Artikel 3, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a en b.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een productie-installatie met een vermogen groter dan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is; of
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een productie-installatie met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 25, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met een productie-installatie waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen; of
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 27, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. Een subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib:
a. waarbij er verbeteringen zijn uitgevoerd in het productieproces waarna er per ton slib sprake is van ten minste 25% meer biogasproductie ten opzichte van voor de verbetering; en
b. waarbij ten minste de installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de aanvullende productie van biogas nieuw zijn.
2. De installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de aanvullende productie, worden niet in gebruik genomen voor de subsidie is aangevraagd.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer hij minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in de productie-installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 31, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in de productie-installatie met een totaal nominaal thermisch uitgangsvermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas, niet zijnde biosyngas, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas door middel van vergassing, waarbij ten minste de vergasser nieuw is, uit:
a. biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2017; of
b. biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2017, met uitzondering van B-Hout als bedoeld in nummers 100, 150, 170 t/m 179 van de NTA 8003: 2017.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 33, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte overige biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie die uitsluitend voorziet in de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, en waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren waarbij de transparante isolerende laag, niet zijnde beglazing van kassen of fotovoltaïsche zonnepanelen, een geïntegreerd geheel vormt met de collector, met een totaal thermisch vermogen:
a. groter dan of gelijk aan 140 kWth en kleiner dan 1 MWth; of
b. groter dan of gelijk aan 1 MWth.
2. Het vermogen in kWth van de productie-installatie wordt berekend door de apertuuroppervlakte in vierkante meter te vermenigvuldigen met een factor 0,7.
3. De subsidie wordt niet verstrekt indien reeds op basis van artikel 4.5.2. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies subsidie is verstrekt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 35, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
d. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 400 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
e. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is; of
f. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 37, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen; of
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 39, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/200.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij er verbeteringen zijn uitgevoerd in het productieproces waarna er per ton slib sprake is van ten minste 25% meer biogasproductie ten opzichte van voor de verbetering:
a. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarbij ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie nieuw zijn; of
b. waarmee hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, waarbij ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie nieuw zijn.
2. De installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie worden niet in gebruik genomen voor de subsidie is aangevraagd.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer de producent minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/200.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 512, 514, 517, 518, 543, 545, 550 tot en met 579, 587, 594, 595 en 800 tot en met 809 van de NTA 8003: 2017, met een brander in een ketel.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 43, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2017 in een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MWth en kleiner dan 5 MWth waarbij ten minste de ketel nieuw is.
2. Een productie-installatie met een vermogen kleiner dan 1 MWth stoot per normaal kubieke meter minder dan 15 milligram stof, minder dan 275 milligram stikstofoxiden en minder dan 60 milligram zwaveldioxiden uit.
3. Een productie-installatie met een groter dan of gelijk aan 1 MWth stoot per normaal kubieke meter minder dan 5 milligram stof, minder dan 145 milligram stikstofoxiden, minder dan 60 milligram zwaveldioxiden en minder dan 5 milligram ammoniak bij toepassing van selectieve katalytische reductie of minder dan 10 milligram ammoniak bij toepassing van selectieve niet-katalytische reductie.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 45, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003: 2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2017, met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MWth, waarbij ten minste de ketel nieuw is en waarbij het aantal subsidiabele vollasturen:
a. ten hoogste 4.500 vollasturen per jaar bedraagt;
b. ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt;
c. ten hoogste 5.500 vollasturen per jaar bedraagt;
d. ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt;
e. ten hoogste 6.500 vollasturen per jaar bedraagt;
f. ten hoogste 7.000 vollasturen per jaar bedraagt;
g. ten hoogste 7.500 vollasturen per jaar bedraagt;
h. ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt; of
i. ten hoogste 8.500 vollasturen per jaar bedraagt.
2. De productie-installatie stoot per normaal kubieke meter minder dan 5 milligram stof, minder dan 100 milligram stikstofoxiden, minder dan 60 milligram zwaveldioxiden en minder dan 5 milligram ammoniak uit.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 47, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003: 2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2017, met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MWth, waarbij ten minste de ketel nieuw is.
2. De productie-installatie stoot per normaal kubieke meter minder dan 5 milligram stof, minder dan 100 milligram stikstofoxiden, minder dan 60 milligram zwaveldioxiden en minder dan 5 milligram ammoniak uit.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 49, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003: 2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets, in een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 10 MWth, waarbij ten minste de ketel nieuw is waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017, van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017, worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in onderdelen a en b.
2. De productie-installatiestoot per normaal kubieke meter minder dan 5 milligram stof, minder dan 100 milligram stikstofoxiden, minder dan 60 milligram zwaveldioxiden en minder dan 5 milligram ammoniak uit.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 51, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
5. De subsidieontvanger levert de warmte uitsluitend ten behoeve van de verwarming van gebouwde omgeving.
6. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
7. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets, in een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MWth, waarbij ten minste de stoomketel nieuw is waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017, van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017, worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in onderdelen a en b.
2. De productie-installatiestoot per normaal kubieke meter minder dan 5 milligram stof, minder dan 100 milligram stikstofoxiden, minder dan 60 milligram zwaveldioxiden en minder dan 5 milligram ammoniak uit.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 53, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, door middel van verbranding van houtpellets, met een brander in een ketel, een oven of een fornuis met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MWth waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017, van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017, worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in onderdelen a en b.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 55, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2017, met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 5 MWth, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen.
2. De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde biogeen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 57, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
5. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003: 2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte die vrijkomt bij het composteren van uitsluitend biomassa als bedoeld in nummer 256 van de NTA 8003: 2017 in een gesloten ruimte onder geconditioneerde omstandigheden, met een vermogen van ten minste 500 kWth.
2. De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde biogeen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie met een vermogen tot 20 MW, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter;
b. een productie-installatie met een vermogen van ten minste 20 MW, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter;
c. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor verwarming van gebouwde omgeving;
d. een productie-installatie met een vermogen tot 20 MW, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van ten minste 1.500 meter;
e. een productie-installatie met een vermogen van ten minste 20 MW, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van tenminste 1.500 meter;
f. een productie-installatie als bedoeld in de onderdelen a, b, d of e, waarvoor op het moment van aanvragen reeds een subsidie is verleend op grond van het besluit of het Besluit SDE, die wordt uitgebreid met ten minste één aanvullende put met een diepte van ten minste 1.500 meter; of
g. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 4.000 meter.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 61, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 54, binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte, die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth; of
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte onttrokken uit drinkwater of oppervlaktewater die niet wordt gebruikt voor koudelevering, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd door middel van een warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, met een seizoensopslag van warmte en waarbij het aantal subsidiabele vollasturen:
a. ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt en de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving;
b. ten hoogste 3.500 vollasturen per jaar bedraagt en de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving; of
c. ten hoogste 3.500 vollasturen per jaar bedraagt.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte onttrokken uit afvalwater door middel van een warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.
2. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, levert uitsluitend warmte aan gebouwde omgeving en wordt niet gebruikt voor koudelevering.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte uit zonne-energie die integraal onderdeel uitmaakt van een nieuwe tuinbouwkas.
2. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid:
a. maakt gebruik van een optisch en zonvolgend systeem waarbij zonlicht wordt geconcentreerd op collectorbuizen met een thermisch vermogen dat ten minste vier keer het nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp bedraagt;
b. heeft een seizoensopslag van warmte;
c. wordt niet gebruikt voor koudelevering; en
d. maakt gebruik van een warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 5,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie die voorziet in de productie van warmte uit zonne-energie en buitenluchtwarmte door middel van zonnecollectoren die warmte en stroom produceren, waarbij de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving.
2. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, maakt gebruik van een water-water-warmtepomp van minimaal 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 3.0, waarbij de oppervlakte aan fotovoltaïsch-thermische panelen minimaal 1,2 m2 per kWth aan vermogen van de warmtepomp bedraagt.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van elektriciteit in een ketel.
2. De productie-installatie heeft een nominaal thermisch vermogen van ten minste 5 MWth, waarbij de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
3. Het vermogen van de aansluiting op het elektriciteitsnet is ten minste even groot als het vermogen van de elektroboiler.
4. Het vermogen van de elektroboiler is niet groter dan het thermisch vermogen van de op de locatie aanwezige boilers die gestookt worden op fossiele brandstoffen en het maximale thermische vermogen dat zij gelijktijdig kunnen leveren.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van:
a. een gesloten warmtepomp of compressiewarmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth; of
b. een open warmtepomp of mechanische damprecompressie-installatie met een COP-waarde van ten minste 2,3 en ten hoogste 12,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.
2. De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing en levert geen koude.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee restwarmte wordt uitgekoppeld met een thermisch vermogen van ten minste 2 MWth en naar een andere locatie wordt getransporteerd waar deze warmte nuttig wordt aangewend en waarbij ten minste de warmtewisselaar bij de uitkoppeling nieuw is, waarbij transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding:
a. met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding per MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van ≥ 0,20 en < 0,30;
b. met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding per MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van ≥ 0,30 en < 0,40;
c. met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding per MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van ≥ 0,40 en < 0,50;
d. met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding per MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van ≥ 0,50; of
e. waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een nieuwe warmtepomp met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 3,0.
2. De levering van stoom wordt uitgesloten van subsidie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van waterstof geproduceerd door een productie-installatie die waterstof produceert met behulp van elektrolyse met een nominale capaciteit van ten minste 500 kW.
2. De productie-installatie is in staat om, terwijl deze gereed is voor gebruik, minder dan 1% elektriciteit te verbruiken van het maximale vermogen van de productie-installatie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van geavanceerde hernieuwbare brandstof, die in Nederland worden geleverd aan wegvoertuigen of binnenvaartschepen en wordt ingeboekt in het register hernieuwbare energie vervoer, bedoeld in paragraaf 9.7.5 van de Wet milieubeheer, en die wordt geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. bioethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 t/m 179 van de NTA 8003: 2017;
b. bioLNG wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting;
c. bioLNG wordt geproduceerd door middel van allesvergisting, of
d. diesel- en benzinevervangers worden geproduceerd uit gehydrogeneerde pyrolyse-olie uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 t/m 179 van de NTA 8003: 2017.
2. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, maakt uitsluitend gebruik van grondstoffen bedoeld in deel A van bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.
3. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en d, maakt uitsluitend gebruik van vaste grondstoffen bedoeld onder o) met uitzondering van zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie, en q) van deel A van Bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 81, eerste lid, onderdelen a en d, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 81, eerste lid, onderdelen b en c, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een vergunninghouder als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer, in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de compressor nieuw is;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de compressor nieuw is;
c. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide;
d. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
e. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn.
f. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat bij een op het moment van indienen bestaand verbrandingsproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, waarbij de producent valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
h. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, waarbij de producent niet valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
i. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide, waarbij de producent valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
j. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide, waarbij de producent niet valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
k. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
l. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
m. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een nieuw verbrandingsproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
n. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een nieuw verbrandingsproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c, f, g, h, i, j, k, l of m.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel b, g, j of m.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt of doet gebruiken ter vermindering van broeikasgas door middel van nuttig aangewende koolstofdioxide en:
a. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
b. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
c. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide, de compressor en de transportleiding nieuw zijn;
d. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
e. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de compressor en de transportleiding nieuw zijn;
f. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
g. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw productieproces, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
h. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw productieproces, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide, de compressor en de transportleiding nieuw zijn;
i. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een verbrandingsproces in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
j. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een verbrandingsproces in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
k. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een verbrandingsproces in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide, de compressor en de transportleiding nieuw zijn;
l. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een verbrandingsproces gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie, gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide nieuw is; of
m. de afvang van koolstofdioxide die ontstaat door een verbrandingsproces gebeurt in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie, gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c, f, g, h, i, j, k, l of m, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 83, aanhef en onderdeel a.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, g, j of m, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 83, aanhef en onderdeel c.
1. Voor de fase, genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel, wordt:
a. de periode waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn, vastgesteld van de datum, genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel tot de datum, genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel van de daarop volgende fase; de vierde fase sluit op 11 november 2021, 17:00 uur;
b. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 27, eerste lid, 43a, eerste lid, en 55e, eerste lid, van het besluit, per respectieve fase vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
---|---|---|
fase |
periode openstelling |
fasebedrag in euro/1.000 kg broeikasgas |
1 |
Van 5 oktober 2021, 9:00 uur tot 11 oktober 2021, 17:00 uur |
60 |
2 |
Van 11 oktober 2021, 17:00 uur tot 25 oktober 2021, 17:00 uur |
80 |
3 |
Van 25 oktober 2021, 17:00 uur tot 8 november 2021 17:00 uur |
115 |
4 |
8 november 2021 17:00 uur tot 11 november 2021 17:00 uur |
300 |
2. Voor de fase 1 tot en met 4, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van het fasebedrag, genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid, het omgerekende fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, artikel 27, eerste lid en 43a, eerste lid en 55e, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking en vermindering van broeikasgas, vastgesteld op het respectievelijk in de derde, vierde, vijfde en zesde kolom van onderstaande tabellen genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Fasebedrag in euro/kWh |
|||
Fase 1 |
Fase 2 |
Fase 3 |
Fase 4 |
||
Artikel 11, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,0579 |
0,0622 |
0,0697 |
0,1097 |
Artikel 11, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,0579 |
0,0622 |
0,0697 |
0,1097 |
Artikel 11, onderdeel c |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,0579 |
0,0622 |
0,0697 |
0,0975 |
Artikel 13 |
Osmose |
0,0579 |
0,0622 |
0,0697 |
0,1097 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1⁰ |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0390 |
0,0390 |
0,0390 |
0,0390 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2⁰ |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0406 |
0,0406 |
0,0406 |
0,0406 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3⁰ |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0435 |
0,0435 |
0,0435 |
0,0435 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4⁰ |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0439 |
0,0475 |
0,0475 |
0,0475 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5⁰ |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0501 |
0,0501 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6⁰ |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0543 |
0,0543 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1⁰ |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0439 |
0,0444 |
0,0444 |
0,0444 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2⁰ |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0439 |
0,0467 |
0,0467 |
0,0467 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3⁰ |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0505 |
0,0505 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4⁰ |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0550 |
0,0550 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5⁰ |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0557 |
0,0583 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 6⁰ |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0557 |
0,0627 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1⁰ |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0424 |
0,0424 |
0,0424 |
0,0424 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2⁰ |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0439 |
0,0442 |
0,0442 |
0,0442 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3⁰ |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0439 |
0,0472 |
0,0472 |
0,0472 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4⁰ |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0514 |
0,0514 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5⁰ |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0548 |
0,0548 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 6⁰ |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0439 |
0,0482 |
0,0557 |
0,0592 |
Artikel 21, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km2 |
0,0439 |
0,0482 |
0,0557 |
0,0590 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden |
0,0704 |
0,0724 |
0,0724 |
0,0724 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land of drijvend op water |
0,0660 |
0,0685 |
0,0685 |
0,0685 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden |
0,0588 |
0,0631 |
0,0655 |
0,0655 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d |
Zon-PV ≥ 1 MWp, op land |
0,0503 |
0,0546 |
0,0590 |
0,0590 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel e |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water |
0,0503 |
0,0546 |
0,0621 |
0,0693 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel f |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op land |
0,0503 |
0,0546 |
0,0590 |
0,0590 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel g |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0503 |
0,0546 |
0,0621 |
0,0693 |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0313 |
0,0349 |
0,0413 |
0,0661 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 400 kW, gas |
0,0404 |
0,0472 |
0,0589 |
0,0722 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting ≤ 400 kW, gas |
0,0404 |
0,0472 |
0,0589 |
0,0930 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0313 |
0,0349 |
0,0413 |
0,0575 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas |
0,0313 |
0,0349 |
0,0413 |
0,0543 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0404 |
0,0472 |
0,0589 |
0,0794 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas |
0,0404 |
0,0472 |
0,0589 |
0,0722 |
Artikel 29, eerste lid |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0313 |
0,0349 |
0,0413 |
0,0752 |
Artikel 31 |
RWZI bestaande slibgisting (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0313 |
0,0319 |
0,0319 |
0,0319 |
Artikel 33, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0313 |
0,0349 |
0,0413 |
0,0680 |
Artikel 33, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0313 |
0,0349 |
0,0413 |
0,0752 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0495 |
0,0540 |
0,0619 |
0,0938 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0443 |
0,0488 |
0,0567 |
0,0800 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0443 |
0,0488 |
0,0567 |
0,0624 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0508 |
0,0552 |
0,0629 |
0,0696 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 400 kW |
0,0534 |
0,0610 |
0,0674 |
0,0674 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 400 kW |
0,0602 |
0,0677 |
0,0789 |
0,0789 |
Artikel 37, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte ≤ 400 kW |
0,0534 |
0,0610 |
0,0743 |
0,1061 |
Artikel 37, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0833 |
0,0908 |
0,1039 |
0,1310 |
Artikel 39, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, warmte |
0,0443 |
0,0488 |
0,0534 |
0,0534 |
Artikel 39, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking |
0,0508 |
0,0552 |
0,0589 |
0,0589 |
Artikel 39, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur, warmte ≤ 400 kW |
0,0534 |
0,0610 |
0,0743 |
0,0764 |
Artikel 39, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0833 |
0,0908 |
0,0959 |
0,0959 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0443 |
0,0488 |
0,0567 |
0,0682 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0545 |
0,0589 |
0,0666 |
0,0932 |
Artikel 43 |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,0443 |
0,0488 |
0,0567 |
0,0665 |
Artikel 45, eerste lid |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0443 |
0,0488 |
0,0567 |
0,0586 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0508 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0499 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0491 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0484 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0478 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0473 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0469 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0465 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0339 |
0,0384 |
0,0462 |
0,0462 |
Artikel 49, eerste lid |
Grote ketel op B-hout |
0,0277 |
0,0277 |
0,0277 |
0,0277 |
Artikel 51, eerste lid |
Grote ketel op houtpellets voor gebouwde omgeving |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0687 |
Artikel 53, eerste lid |
Grote stoomketel op houtpellets |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0664 |
Artikel 55 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0412 |
0,0457 |
0,0519 |
0,0519 |
Artikel 57, eerste lid |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0339 |
0,0352 |
0,0352 |
0,0352 |
Artikel 59, eerste lid |
Composteringsinstallatie champost |
0,0443 |
0,0461 |
0,0461 |
0,0461 |
Artikel 61, onderdelen a en d |
Diepe geothermie < 20MWth, basislast |
0,0333 |
0,0376 |
0,0452 |
0,0518 |
Artikel 61, onderdelen b en e |
Diepe geothermie ≥ 20MWth, basislast |
0,0332 |
0,0375 |
0,0451 |
0,0455 |
Artikel 61, onderdeel c |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0329 |
0,0371 |
0,0445 |
0,0833 |
Artikel 61, onderdeel f |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0331 |
0,0331 |
0,0331 |
0,0331 |
Artikel 61, onderdeel g |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0333 |
0,0376 |
0,0451 |
0,0694 |
Artikel 63, onderdeel a |
Ondiepe geothermie, basislast |
0,0408 |
0,0441 |
0,0500 |
0,0705 |
Artikel 63, onderdeel b |
Ondiepe geothermie voor verwarming gebouwde omgeving |
0,0408 |
0,0441 |
0,0500 |
0,0810 |
Artikel 65, onderdeel a |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0296 |
0,0327 |
0,0381 |
0,0667 |
Artikel 65, onderdeel b |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0452 |
0,0483 |
0,0537 |
0,0823 |
Artikel 65, onderdeel c |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, directe toepassing |
0,0306 |
0,0341 |
0,0401 |
0,0584 |
Artikel 67, eerste lid |
Thermische energie uit afvalwater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0301 |
0,0334 |
0,0391 |
0,0678 |
Artikel 69, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0310 |
0,0346 |
0,0408 |
0,0738 |
Artikel 71, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0442 |
0,0442 |
0,0442 |
0,0442 |
Artikel 73, eerste lid |
Elektroboiler |
0,0339 |
0,0384 |
0,0463 |
0,0492 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel a |
Industriële warmtepomp (gesloten) |
0,0302 |
0,0334 |
0,0365 |
0,0365 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel b |
Industriële warmtepomp (open) |
0,0320 |
0,0359 |
0,0360 |
0,0360 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0188 |
0,0188 |
0,0188 |
0,0188 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0238 |
0,0238 |
0,0238 |
0,0238 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel c |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,40 en < 0,50 km/MWth |
0,0287 |
0,0287 |
0,0287 |
0,0287 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel d |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,50 km/MWth |
0,0322 |
0,0337 |
0,0337 |
0,0337 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel e |
Restwarmtebenutting (met warmtepomp) |
0,0283 |
0,0309 |
0,0356 |
0,0391 |
Artikel 79, eerste lid |
Waterstof uit elektrolyse |
0,0463 |
0,0509 |
0,0589 |
0,1013 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,0931 |
0,0991 |
0,1096 |
0,1222 |
Artikel 81 eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit monomestvergisting |
0,0469 |
0,0547 |
0,0683 |
0,0880 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit allesvergisting |
0,0375 |
0,0421 |
0,0503 |
0,0814 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit hydropyrolyse-olie uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,0890 |
0,0939 |
0,1027 |
0,1106 |
Artikel regeling |
Categorie |
Fasebedrag in euro/1.000 kg CO2 |
|||
---|---|---|---|---|---|
Fase 1 |
Fase 2 |
Fase 3 |
Fase 4 |
||
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gedeeltelijke opslag, gasvormig transport |
98,2454 |
98,2454 |
98,2454 |
98,2454 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gasvormig transport |
61,5061 |
61,5061 |
61,5061 |
61,5061 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gedeeltelijke opslag, vloeibaar transport |
71,6077 |
71,6077 |
71,6077 |
71,6077 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
91,7963 |
91,7963 |
91,7963 |
91,7963 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
93,3886 |
97,7752 |
97,7752 |
97,7752 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
92,9091 |
110,5785 |
124,7259 |
124,7259 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
88,5477 |
104,7633 |
130,2545 |
130,2545 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, niet-ETS-bedrijf |
48,6468 |
64,8624 |
93,2397 |
130,2545 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel i |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
88,0682 |
104,1239 |
132,2215 |
156,5234 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel j |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, niet-ETS-bedrijf |
48,1673 |
64,2230 |
92,3206 |
156,5234 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel k |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
89,7870 |
89,7870 |
89,7870 |
89,7870 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel l |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
93,2752 |
111,0667 |
114,6757 |
114,6757 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel m |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
89,4969 |
106,0289 |
114,2829 |
114,2829 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel n |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
89,0174 |
105,3895 |
134,0408 |
138,8041 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
74,1442 |
74,1442 |
74,1442 |
74,1442 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
104,8245 |
122,4961 |
133,3971 |
133,3971 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,3040 |
123,1355 |
127,0015 |
127,0015 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d |
CCU – Bijkomende CO2-afvang bij bestaande installatie, vloeibaar transport |
84,2550 |
84,2550 |
84,2550 |
84,2550 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e |
CCU – Bijkomende CO2-afvang bij bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
63,1832 |
63,1832 |
63,1832 |
63,1832 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
67,7699 |
67,7699 |
67,7699 |
67,7699 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
105,1784 |
122,9680 |
127,0228 |
127,0228 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel h |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
105,6579 |
120,6271 |
120,6271 |
120,6271 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel i |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
100,4563 |
116,6719 |
142,2112 |
142,2112 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel j |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, vloeibaar transport |
99,9768 |
116,0325 |
144,1301 |
201,4640 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel k |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
100,4563 |
116,6719 |
145,0492 |
195,0684 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel l |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassa-installatie tuinbouw, gasvormig |
62,5419 |
62,5419 |
62,5419 |
62,5419 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel m |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassa-installatie tuinbouw, vloeibaar |
100,1971 |
104,9962 |
104,9962 |
104,9962 |
3. In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde en zesde kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, 23, eerste lid, 25, 27, 29, eerste lid, 31, 33, 35, eerste lid, 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, 55, 57, eerste lid, 59, eerste lid, 61, 63, 65, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 73 eerste lid, 75, eerste lid, 77, eerste lid, 79, eerste lid, en 81, eerste lid, het fasebedrag in euro per kWh in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
4. In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde of zesde kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 83, eerste lid en 85, eerste lid, het fasebedrag in euro per 1.000 kg broeikasgas in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per 1.000 kg broeikasgas lager is dan het fasebedrag, genoemd in de respectievelijke derde, vierde, vijfde of zesde kolom van de tabel in het tweede lid,dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
1. Het rangschikkingsbedrag, bedoeld voor de vergelijking van de fasebedragen op grond van artikel 58, tweede lid, van het besluit, wordt berekend volgens de formule in het tweede lid en voor de uitdrukking in euro per 1.000 kg vermindering van broeikasgas vermenigvuldigd met de factor 1.000 en afgerond op drie decimalen.
2. De formule voor de berekening van het rangschikkingsbedrag luidt:
a. voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit: het quotiënt van het verschil tussen het fasebedrag waarvoor de aanvrager de aanvraag heeft ingediend en de langetermijnenergieprijs als vastgesteld in de derde kolom van de in dit lid opgenomen tabel, en de omrekenfactor vastgesteld in de vierde kolom van de in dit lid opgenomen tabel;
b. voor productie-installaties voor vermindering van broeikasgas: het quotiënt van het verschil tussen het fasebedrag waarvoor de aanvrager de aanvraag heeft ingediend en het langetermijnbroeikasgasbedrag als vastgesteld in de derde kolom van de in dit lid opgenomen tabel, en de omrekenfactor vastgesteld in de vierde kolom van de in dit lid opgenomen tabel.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Langetermijn energieprijs of langetermijn broeikasgasbedrag in euro/kWh |
Omrekenfactor in kg CO2/kWh |
Artikel 11, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,0449 |
0,2160 |
Artikel 11, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,0449 |
0,2160 |
Artikel 11, onderdeel c |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,0449 |
0,2160 |
Artikel 13 |
Osmose |
0,0449 |
0,2160 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 21, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km2 |
0,0309 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden |
0,0574 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land of drijvend op water |
0,0530 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden |
0,0458 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d |
Zon-PV ≥ 1 MWp, op land |
0,0373 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel e |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water |
0,0373 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel f |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op land |
0,0373 |
0,2160 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel g |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0373 |
0,2160 |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 400 kW, gas |
0,0203 |
0,3358 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting ≤ 400 kW, gas |
0,0203 |
0,3358 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0203 |
0,3358 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas |
0,0203 |
0,3358 |
Artikel 29, eerste lid |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 31 |
RWZI bestaande slibgisting (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 33, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 33, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0203 |
0,1830 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0359 |
0,2260 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0375 |
0,2212 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 400 kW |
0,0307 |
0,3788 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 400 kW |
0,0378 |
0,3738 |
Artikel 37, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte ≤ 400 kW |
0,0307 |
0,3788 |
Artikel 37, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0609 |
0,3738 |
Artikel 39, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, warmte |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 39, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking |
0,0375 |
0,2212 |
Artikel 39, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur, warmte ≤ 400 kW |
0,0307 |
0,3788 |
Artikel 39, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0609 |
0,3738 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0413 |
0,2200 |
Artikel 43 |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 45, eerste lid |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 49, eerste lid |
Grote ketel op B-hout |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 51, eerste lid |
Grote ketel op houtpellets voor gebouwde omgeving |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 53, eerste lid |
Grote stoomketel op houtpellets |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 55 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0276 |
0,2260 |
Artikel 57, eerste lid |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 59, eerste lid |
Composteringsinstallatie champost |
0,0307 |
0,2260 |
Artikel 61, onderdelen a en d |
Diepe geothermie < 20MWth, basislast |
0,0203 |
0,2163 |
Artikel 61, onderdelen b en e |
Diepe geothermie ≥ 20MWth, basislast |
0,0203 |
0,2153 |
Artikel 61, onderdeel c |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0203 |
0,2101 |
Artikel 61, onderdeel f |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0203 |
0,2163 |
Artikel 61, onderdeel g |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0203 |
0,2159 |
Artikel 63, onderdeel a |
Ondiepe geothermie, basislast |
0,0307 |
0,1676 |
Artikel 63, onderdeel b |
Ondiepe geothermie voor verwarming gebouwde omgeving |
0,0307 |
0,1676 |
Artikel 65, onderdeel a |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0203 |
0,1545 |
Artikel 65, onderdeel b |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0359 |
0,1545 |
Artikel 65, onderdeel c |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, directe toepassing |
0,0203 |
0,1720 |
Artikel 67, eerste lid |
Thermische energie uit afvalwater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0203 |
0,1632 |
Artikel 69, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0203 |
0,1785 |
Artikel 71, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0359 |
0,1941 |
Artikel 73, eerste lid |
Elektroboiler |
0,0203 |
0,2260 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel a |
Industriële warmtepomp (gesloten) |
0,0203 |
0,1643 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel b |
Industriële warmtepomp (open) |
0,0203 |
0,1951 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0203 |
0,2011 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0203 |
0,2003 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel c |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,40 en < 0,50 km/MWth |
0,0203 |
0,1995 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel d |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,50 km/MWth |
0,0203 |
0,1987 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel e |
Restwarmtebenutting (met warmtepomp) |
0,0203 |
0,1329 |
Artikel 79, eerste lid |
Waterstof uit elektrolyse |
0,0326 |
0,2290 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,0750 |
0,3012 |
Artikel 81 eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit monomestvergisting |
0,0235 |
0,3894 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit allesvergisting |
0,0235 |
0,2328 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit hydropyrolyse-olie uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,0740 |
0,2493 |
Artikel regeling |
Categorie |
Langetermijn broeikasgasbedrag in euro/1.000 kg CO2 |
Emissiefactor in kg CO2/1.000 kg CO2 |
---|---|---|---|
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gedeeltelijke opslag, gasvormig transport |
39,9009 |
973,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gasvormig transport |
39,9009 |
973,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gedeeltelijke opslag, vloeibaar transport |
39,9009 |
965,0080 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
39,9009 |
965,0080 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
39,9009 |
891,4620 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
39,9009 |
883,4700 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
39,9009 |
810,7800 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, niet-ETS-bedrijf |
0,0000 |
810,7800 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel i |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
39,9009 |
802,7880 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel j |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, niet-ETS-bedrijf |
0,0000 |
802,7880 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel k |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
39,9009 |
897,5640 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel l |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
39,9009 |
889,5720 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel m |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
39,9009 |
826,6000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel n |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
39,9009 |
818,6080 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
51,8095 |
891,5750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
51,8095 |
883,5830 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
51,8095 |
891,5750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d |
CCU – Bijkomende CO2-afvang bij bestaande installatie, vloeibaar transport |
51,8095 |
883,5830 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e |
CCU – Bijkomende CO2-afvang bij bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
51,8095 |
918,5750 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
51,8095 |
897,4736 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
51,8095 |
889,4816 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel h |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
51,8095 |
897,4736 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel i |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
51,8095 |
810,7800 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel j |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, vloeibaar transport |
51,8095 |
802,7880 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel k |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
51,8095 |
810,7800 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel l |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassa-installatie tuinbouw, gasvormig |
51,8095 |
839,9014 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel m |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassa-installatie tuinbouw, vloeibaar |
51,8095 |
806,4600 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de derde kolom genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van het besluit vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2021 vastgesteld op:
1°. voor de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, het in de zesde kolom genoemde bedrag;
2°. voor de waarde van de garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, het in de zevende kolom genoemde bedrag; en
3° voor de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basiselektriciteits-prijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie elektriciteitsprijs in 2.021 euro/kWh |
Voorlopige correctie waarde garanties van oorsprong in 2.021 euro/kWh |
Artikel 11, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,1097 |
3700 |
0,0299 |
0,0312 |
0,0000 |
Artikel 11, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,1097 |
5700 |
0,0299 |
0,0312 |
0,0000 |
Artikel 11, onderdeel c |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,0975 |
2600 |
0,0299 |
0,0312 |
0,0000 |
Artikel 13 |
Osmose |
0,1097 |
8000 |
0,0299 |
0,0312 |
0,0000 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0390 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0406 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0435 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0475 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0501 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0543 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0444 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0467 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0505 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0550 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0583 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0627 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0424 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0442 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0472 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0514 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0548 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0592 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 21, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km2 |
0,0590 |
P50 |
0,0206 |
0,0284 |
0,0040 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden |
0,0724 |
900 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0672 |
Niet-netlevering: 0,0706 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land of drijvend op water |
0,0685 |
950 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0672 |
Niet-netlevering: 0,0706 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden |
0,0655 |
900 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0578 |
Niet-netlevering: 0,0612 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d |
Zon-PV ≥ 1 MWp, op land |
0,0590 |
950 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0578 |
Niet-netlevering: 0,0612 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel e |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water |
0,0693 |
950 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0578 |
Niet-netlevering: 0,0612 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel f |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op land |
0,0590 |
1045 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0578 |
Niet-netlevering: 0,0612 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel g |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0693 |
1190 |
Netlevering: 0,0238 |
Netlevering: 0,0272 |
Netlevering: 0,0040 |
Niet-netlevering: 0,0578 |
Niet-netlevering: 0,0612 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbaar gas het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 32, vijfde lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. voor de productie van hernieuwbaar gas de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2021 vastgesteld op:
1°. voor de energieprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
2°. voor de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basisenergieprijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie energieprijs in 2.021 euro/kWh |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0661 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 400 kW, gas |
0,0722 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting ≤ 400 kW, gas |
0,0930 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0575 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas |
0,0543 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0794 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas |
0,0722 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 29, eerste lid |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0752 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 31 |
RWZI bestaande slibgisting (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0319 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 33, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0680 |
7500 |
0,0135 |
0,0147 |
Artikel 33, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0752 |
7500 |
0,0135 |
0,0147 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2021 vastgesteld op:
1°. voor de energie- of elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, of 47, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
2°. voor de correcties, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van het besluit op € 0 per kWh; en
3°. voor de correcties, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel c, van het besluit het in de zevende kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basisenergieprijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie energieprijs in 2021 in euro/kWh |
Andere correctie in 2021 in euro/kWh |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0938 |
600 |
0,0275 |
0,0290 |
0,0054 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0800 |
600 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0624 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0696 |
7622 |
0,0260 |
0,0274 |
0,0028 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 400 kW |
0,0674 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 400 kW |
0,0789 |
7353 |
0,0261 |
0,0275 |
0,0027 |
Artikel 37, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte ≤ 400 kW |
0,1061 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 37, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,1310 |
6374 |
0,0492 |
0,0506 |
0,0027 |
Artikel 39, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, warmte |
0,0534 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 39, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking |
0,0589 |
7622 |
0,0260 |
0,0274 |
0,0028 |
Artikel 39, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur, warmte ≤ 400 kW |
0,0764 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 39, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0959 |
6374 |
0,0492 |
0,0506 |
0,0027 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0682 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0932 |
5729 |
0,0290 |
0,0303 |
0,0021 |
Artikel 43 |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,0665 |
7000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 45, eerste lid |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0586 |
3000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0508 |
4500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0499 |
5000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0491 |
5500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0484 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0478 |
6500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0473 |
7000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0469 |
7500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0465 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 47, eerste lid, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0462 |
8500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 49, eerste lid |
Grote ketel op B-hout |
0,0277 |
7500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 51, eerste lid |
Grote ketel op houtpellets voor gebouwde omgeving |
0,0687 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 53, eerste lid |
Grote stoomketel op houtpellets |
0,0664 |
8500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 55 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0519 |
3000 |
0,0201 |
0,0214 |
0,0054 |
Artikel 57, eerste lid |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0352 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 59, eerste lid |
Composteringsinstallatie champost |
0,0461 |
5200 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
Artikel 61, onderdelen a en d |
Diepe geothermie < 20MWth, basislast |
0,0518 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 61, onderdelen b en e |
Diepe geothermie ≥ 20MWth, basislast |
0,0455 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 61, onderdeel c |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0833 |
3500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 61, onderdeel f |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0331 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
Artikel 61, onderdeel g |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0694 |
7000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
1. Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie voor de vermindering van broeikasgas, bedoeld in artikel 55f, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de vermindering van broeikasgas het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 55j, vijfde lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. het basisbroeikasgasbedrag, bedoeld in artikel 55g, eerste lid, van het besluit, voor de vermindering van broeikasgas, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2021 vastgesteld op:
1°. voor de prijs van het primaire product, bedoeld in artikel 55i, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
2°. voor de correcties, bedoeld in artikel 55i, eerste lid, onderdeel c, van het besluit op € 0 per kWh; en
3°. voor de correcties, bedoeld in artikel 55i, eerste lid, onderdeel b, van het besluit het in de zevende kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basisbroeikasgasbedrag in euro/kWh |
Voorlopige correctie productprijs in 2021 in euro/kWh |
Voorlopige correctie ETS in 2021 in euro/kWh |
Voorlopige correctie overige correcties in 2021 in euro/kWh |
Artikel 63, onderdeel a |
Ondiepe geothermie, basislast |
0,0705 |
6000 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 63, onderdeel b |
Ondiepe geothermie voor verwarming gebouwde omgeving |
0,0810 |
3500 |
0,0223 |
0,0238 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 65, onderdeel a |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0667 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 65, onderdeel b |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0823 |
3500 |
0,0275 |
0,0290 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 65, onderdeel c |
Thermische energie uit drink- of oppervlaktewater, directe toepassing |
0,0584 |
3500 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 67, eerste lid |
Thermische energie uit afvalwater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0678 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 69, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0738 |
3850 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 71, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0442 |
3500 |
0,0275 |
0,0290 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 73, eerste lid |
Elektroboiler |
0,0492 |
3000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel a |
Industriële warmtepomp (gesloten) |
0,0365 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel b |
Industriële warmtepomp (open) |
0,0360 |
8000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0188 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0238 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel c |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,40 en < 0,50 km/MWth |
0,0287 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel d |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,50 km/MWth |
0,0337 |
6000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel e |
Restwarmtebenutting (met warmtepomp) |
0,0391 |
7000 |
0,0135 |
0,0147 |
0,0054 |
0,0000 |
Artikel 79, eerste lid |
Waterstof uit elektrolyse |
0,1013 |
3000 |
0,0242 |
0,0257 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,1222 |
8000 |
0,0500 |
0,0577 |
0,0000 |
0,0936 |
Artikel 81 eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit monomestvergisting |
0,0880 |
8000 |
0,0167 |
0,0179 |
0,0000 |
0,0936 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bioLNG uit allesvergisting |
0,0814 |
8000 |
0,0167 |
0,0179 |
0,0000 |
0,0936 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit hydropyrolyse-olie uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,1106 |
7500 |
0,0493 |
0,0576 |
0,0000 |
0,0936 |
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/1.000 kg CO2 |
Vollasturen |
Basisbroeikasgasbedrag in euro/1.000 kg CO2 |
Voorlopige correctie productprijs in 2021 in euro/1.000 kg CO2 |
Voorlopige correctie ETS in 2021 in euro/1.000 kg CO2 |
Voorlopige correctie overige correcties in 2021 in euro/1.000 kg CO2 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 83, eerste lid, onderdeel a |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gedeeltelijke opslag, gasvormig transport |
98,2454 |
4000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel b |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gasvormig transport |
61,5061 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel c |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, gedeeltelijke opslag, vloeibaar transport |
71,6077 |
4000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel d |
CCS – Bestaande CO2-afvang bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
91,7963 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel e |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
97,7752 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel f |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
124,7259 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel g |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
130,2545 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel h |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, niet-ETS-bedrijf |
130,2545 |
8000 |
0,0000 |
0,0000 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel i |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
156,5234 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel j |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, niet-ETS-bedrijf |
156,5234 |
8000 |
0,0000 |
0,0000 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel k |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
89,7870 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel l |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
114,6757 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel m |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
114,2829 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 83, eerste lid, onderdeel n |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
138,8041 |
8000 |
26,6006 |
0,0000 |
26,6006 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
74,1442 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport |
133,3971 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
127,0015 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d |
CCU – Bijkomende CO2-afvang bij bestaande installatie, vloeibaar transport |
84,2550 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e |
CCU – Bijkomende CO2-afvang bij bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
63,1832 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
67,7699 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport |
127,0228 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel h |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
120,6271 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel i |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, gasvormig transport, bestaande transportleiding |
142,2112 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel j |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, vloeibaar transport |
201,4640 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel k |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij AVI, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
195,0684 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel l |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassa-installatie tuinbouw, gasvormig |
62,5419 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel m |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande biomassa-installatie tuinbouw, vloeibaar |
104,9962 |
4000 |
34,5397 |
38,9761 |
0,0000 |
0,0000 |
2. De feitelijke productie van een productie-installatie als bedoeld in de artikelen 73, eerste lid, en 79, eerste lid, die in aanmerking komt voor subsidie, bedraagt ten hoogste 5000 vollasturen, tenzij de productie bij het respectievelijke aantal vollasturen, in de onderstaande tabel lager is in een bepaald kalanderjaar, dan geldt dat maximum aantal vollasturen.
Jaar |
Vollasturen elektroboiler |
Vollasturen waterstof uit elektrolyse |
---|---|---|
2021 |
4.000 |
2.940 |
2022 |
4.090 |
2.530 |
2023 |
3.540 |
2.390 |
2024 |
4.910 |
|
2025 |
4.930 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 7 juli 2021
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, D. Yeşilgöz-Zegerius
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat; en
2. ............, gevestigd te..... (hierna te noemen: Ondernemer);.....
(hierna te samen ook te noemen: Partijen);
overwegen:
a. de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft blijkens een beschikking met kenmerk....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend voor de afvang en opslag van koolstofdioxide / voor de afvang en gebruik van koolstofdioxide van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie.
b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;
c. de Minister van Economische Zaken en Klimaat beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.
Partijen komen daartoe het volgende overeen:
De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.
De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken nadat de Beschikking is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33, 49 en 55k van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.
1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.
2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.
1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33, 49 en 55k van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.
3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
4. Indien komt vast te staan dat de ondernemer de productie-installatie niet in gebruik zal nemen, dan is de Staat gerechtigd het gehele bedrag van de bankgarantie te innen. De Beschikking kan op deze grond worden ingetrokken.
5. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.
1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.
2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.
1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.
2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.
3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.
4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie en klimaattransitie Staat/.....’.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend
te.....
Ondernemer
te ’s-Gravenhage op.....
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
DE ONDERGETEKENDE,
....., gevestigd te....., hierna te noemen de ‘Bank’,
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
A. ......, gevestigd te....., (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;
B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen vier weken nadat een beschikking van de Minister van Economische Zaken en Klimaat met kenmerk.....is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot €.....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;
C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.
VERKLAART ALS VOLGT
1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van €.....,–.
2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de uitvoeringsovereenkomst.
3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.
4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.
5. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.
6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.
7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres:.....
Getekend te
op
De Bank
Gemeentenaam |
Provincie |
Windcategorie |
---|---|---|
Ameland |
Friesland |
≥ 8,5 m/s |
Den Helder |
Noord-Holland |
≥ 8,5 m/s |
Schiermonnikoog |
Friesland |
≥ 8,5 m/s |
Terschelling |
Friesland |
≥ 8,5 m/s |
Texel |
Noord-Holland |
≥ 8,5 m/s |
Vlieland |
Friesland |
≥ 8,5 m/s |
Bergen (NH.) |
Noord-Holland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Het Hogeland |
Groningen |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Harlingen |
Friesland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Hollands Kroon |
Noord-Holland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Noordeast-Fryslân |
Friesland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Rotterdam Maasvlakte (wijk 23 buurt 8) |
Zuid-Holland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Schagen |
Noord-Holland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Súdwest-Fryslân |
Friesland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Waadhoeke |
Friesland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Zandvoort |
Noord-Holland |
≥ 8,0 en < 8,5 m/s |
Achtkarspelen |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Alkmaar |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Appingedam |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Beemster |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Beverwijk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Bloemendaal |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Castricum |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Dantumadiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
De Fryske Marren |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Delfzijl |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Drechterland |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Edam-Volendam |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Enkhuizen |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Goeree-Overflakkee |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heemskerk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heerenveen |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heerhugowaard |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heiloo |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Hillegom |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Hoorn |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Katwijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Koggenland |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Langedijk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Leeuwarden |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Lisse |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Loppersum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Medemblik |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noord-Beveland |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noordoostpolder |
Flevoland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noordwijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Oldambt |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |