Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met technische en redactionele wijzigingen

Nader Rapport

23 november 2020

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met technische en redactionele wijzigingen

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 9 oktober 2020, no. 2020002064, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 11 november 2020, no. W.12.20.0362III, bied ik U hierbij aan.

De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.

Bij Kabinetsmissive van 9 oktober 2020, no. 2020002064, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met technische en redactionele wijzigingen, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerpbesluit aan te vullen met een paar kleine wijzigingen van het Besluit SUWI. Met de wijziging van artikel 5.12 en bijbehorende bijlage I wordt een omissie hersteld. Artikel 2.3 wordt aangevuld met een grondslag om binnen de wettelijk gegeven mogelijkheid bij ministeriële regeling tijdelijk nadere regels te stellen over de samenwerking.

Verder zijn nog enige kleine redactionele correcties aangebracht in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting.

Ik bied U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees.

Advies Raad van State

No. W12.20.0362/III

’s-Gravenhage, 11 november 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 9 oktober 2020, no.2020002064, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met technische en redactionele wijzigingen, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met technische en redactionele wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 oktober 2020, nr. 2020-0000130041;

Gelet op artikel 89 van de Grondwet, artikel 74, zesde lid, van de Participatiewet, artikel 4:2b, vijfde lid, van de Wet arbeid en zorg, artikelen 54, twaalfde lid, 64, vijfde lid, en 73, vijfde, zesde en zevende lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikelen 668, zesde lid, en 673, tiende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 27, tiende lid, van de Werkloosheidswet, artikel 45, zesde lid van de Ziektewet, artikel 29, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 90 derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 47, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikelen 2:68, derde lid en 3:39, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 14, zesde lid, van de Toeslagenwet, artikel 17b, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikel 38, zesde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikelen 7, vijfde, zesde en achtste lid, 7a, vierde lid, 14, tweede lid, 17b, zesde lid, en 18, zevende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikelen 27, eerste lid, 38, eerste, derde en zevende lid, en 38a, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 18pa, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 19g, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 29b, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 8:8, derde lid, van de Arbeidstijdenwet en 15b, derde lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen],

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I BESLUIT TIJDELIJKE TEGEMOETKOMING KO

Na artikel 8 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a Financiering en verantwoording financiering SVB
  • 1. Het Rijk voorziet in de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan dit besluit en de krachtens dit besluit door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te treffen regeling.

  • 2. De SVB beheert afzonderlijk de middelen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, van de Regeling Wfsv voorschotten op de rijksbijdrage op basis van de door de SVB geraamde kosten van:

    • a. de tegemoetkomingen, met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van de maand; en

    • b. de uitvoering, met als valutadatum de vijftiende dag van de maand.

  • 4. Onze Minister kan, na overleg met de SVB, van de in het derde lid, onderdelen a en b, bedoelde data afwijken.

  • 5. De SVB brengt aan Onze Minister inhoudelijk en financieel verslag uit over de uitvoering van dit besluit en de krachtens dit besluit getroffen regeling overeenkomstig artikel 49, eerste en derde tot en met vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de krachtens die bepaling geldende regels.

  • 6. Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent Onze Minister de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten met betrekking tot het betreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

ARTIKEL II BESLUIT PARTICIPATIEWET

Het Besluit Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel l, vervalt, onder verlettering van de onderdelen m tot en met p tot l tot en met o.

B

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a Berekening in aanmerking komende netto lasten
  • 1. Voor de toepassing van artikel 10 worden de in aanmerking komende netto lasten berekend door de netto lasten op grond van de wet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 te verminderen met de bedragen die blijkens het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden, als fout of onzeker zijn aangemerkt.

  • 2. Indien de lasten op grond van de wet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 groter zijn dan € 1.000.000, worden de netto lasten in afwijking van het eerste lid verminderd met de bedragen die als fout en onzeker zijn aangemerkt en meer bedragen dan € 125.000, of, als dat meer is, 1 procent van de lasten op grond van de wet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Het tweede lid, voor zover dat betrekking heeft op de verklaring dat externe maatregelen zijn getroffen om tot verdere tekortreductie te komen, is niet van toepassing op het college van een gemeente met minder dan 5.000 inwoners.

2. In het zesde lid wordt ‘artikel 1, onderdeel l’ vervangen door ‘artikel 9a’.

ARTIKEL III BESLUIT SUWI

Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 5.4 en 5.5 komen te luiden:

Artikel 5.4. Gegevensverstrekking aan de Inspectie SZW

Het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administraties voor de taken, bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Wet SUWI kosteloos aan Onze Minister gegevens te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet op de loonvorming en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.

Artikel 5.5. Gebruik elektronische voorzieningen voor gegevensverkeer opsporing en toezicht
  • 1. Voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 54 en 72 van de Wet SUWI en 5.4, eerste lid, aan Onze Minister en de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 85, tweede lid, van de Wet SUWI, maken het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders gebruik van de elektronische voorzieningen als bedoeld in paragraaf 5.6, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van of het toezicht op de naleving van de in artikel 5.4 genoemde wetten, respectievelijk voor de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij de Wet SUWI of enige andere wet.

  • 2. Het verstrekken van gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 73, zevende en achtste lid, van de Wet SUWI aan het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders, vindt plaats met gebruik van de elektronische voorzieningen.

B

In artikel 5.18a, derde lid, wordt achter ‘artikel 65’ ingevoegd ‘, eerste lid,’.

ARTIKEL IV BESLUIT UITVOERING KINDERBIJSLAG

Hoofdstuk 2 van het Besluit uitvoering kinderbijslag vervalt.

ARTIKEL V MAATREGELENBESLUIT SOCIALEZEKERHEIDSWETTEN

In artikel 4, onderdeel f, van het Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten wordt ‘artikel 65, eerste zin, van de Wet WIA’ vervangen door ‘artikel 65, eerste lid, eerste zin, van de Wet WIA’ .

ARTIKEL VI DAGLOONBESLUIT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel o, wordt ‘het dagloon, bedoeld in 3:13, tweede lid, van de Wazo‘ vervangen door ‘het dagloon, bedoeld in 3:13, tweede lid, en 4:2b, vierde lid, van de Wazo‘.

B

In artikel 12a wordt onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de werknemer, bedoeld in artikel 4:2b, eerste lid, van de Wazo.

C

In artikel 12b, eerste lid, wordt ‘waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 van de Wazo is ontstaan’ vervangen door ‘waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan’.

D

In artikel 12c, eerste lid, aanhef, wordt ‘waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan’ vervangen door ‘waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan’.

E

In artikel 12d, tweede lid, wordt ‘waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan’ vervangen door ‘waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan’.

F

Artikel 12e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, vierde en zevende lid, wordt ‘waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan’ telkens vervangen door ‘waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan’.

2. In het vijfde lid wordt ‘waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan’ vervangen door ‘waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan’ en wordt ‘de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan’ vervangen door ‘de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan’.

G

In artikel 23 wordt ‘of de WAO’ vervangen door ‘, de WAO of de WAZO’.

ARTIKEL VII BESLUIT WFSV

In artikel 2.10 wordt het bij Besluit van 17 april 2019, houdende wijziging van het Besluit Wfsv in verband met enkele wijzigingen in de differentiatiesystematiek van de premie voor de Werkhervattingskas en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Verzamelwet SZW 2019 (Stb. 2019, 166) ingevoegde derde lid vernummerd tot tweede lid.

ARTIKEL VIII BESLUIT MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG

Artikel 6b van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘;’ worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • d. de naam en vestigingsplaats van de betreffende normadressaat;

  • e. het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is; en

  • f. de sector of branche waarin deze normadressaat zijn economische activiteiten verricht.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

ARTIKEL IX BESLUIT UITVOERING WET ARBEID VREEMDELINGEN

Artikel 4g van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘;’ worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • d. de naam en vestigingsplaats van de betreffende normadressaat;

  • e. het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is; en

  • f. de sector of branche waarin deze normadressaat zijn economische activiteiten verricht.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

ARTIKEL X BESLUIT ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIARS

Artikel 3a:2 van het Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘;’ worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • d. de naam en vestigingsplaats van de betreffende normadressaat;

  • e. het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is; en

  • f. de sector of branche waarin deze normadressaat zijn economische activiteiten verricht.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

ARTIKEL XI BESLUIT VAN 16 DECEMBER 2015, HOUDENDE AANPASSING VAN HET BESLUIT MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG, HET BESLUIT UITVOERING WET ARBEID VREEMDELINGEN, HET ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBESLUIT, HET ARBEIDSTIJDENBESLUIT EN HET BESLUIT ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS IN VERBAND MET HET OPENBAAR MAKEN VAN INSPECTIEGEGEVENS (STB. 2015, 532)

Het Besluit van 16 december 2015, houdende Aanpassing van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit en het Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs in verband met het openbaar maken van inspectiegegevens (Stb. 2015, 532), wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel III wordt artikel 9.22b als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘;’ worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • d. de naam en vestigingsplaats van de betreffende normadressaat;

  • e. het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is; en

  • f. de sector of branche waarin deze normadressaat zijn economische activiteiten verricht.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

B

In artikel IV wordt artikel 7:6 als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘;’ worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • d. de naam en vestigingsplaats van de betreffende normadressaat;

  • e. het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is; en

  • f. de sector of branche waarin deze normadressaat zijn economische activiteiten verricht.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

ARTIKEL XII INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van de in de volgende leden genoemde onderdelen.

  • 2. Artikel I treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2020.

  • 3. De artikelen III en V treden in werking met ingang van 1 juli 2021.

  • 4. Artikel VI treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemene toelichting

Dit verzamelbesluit omvat een aantal wijzigingen op het beleidsterrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betreft vooral technische en redactionele wijzigingen. Deze dienen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

De door het UWV in de uitvoerings- en handhavingstoets gemaakte (redactionele) opmerkingen zijn daar waar mogelijk verwerkt in de artikelen en nota van toelichting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Besluit Tijdelijke tegoemoetkomingsregeling KO

De SVB is een van de uitvoerders van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO. Voor de uitvoering van de in die regeling genoemde taken en die vanwege de ministeriële regeling die op de tegemoetkomingsregeling is gebaseerd1, ontvangt de SVB een rijksbijdrage. Deze bepaling bevat een formalisering van de financieringsprocedure en bijbehorende verantwoording.

De uitbetaling van de tegemoetkoming aan ouders door de SVB concentreert zich rond een paar momenten: op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (juli 2020), op grond van de ministeriële regeling (oktober 2020) en naar aanleiding van gegrond bezwaar en beroep voor beide regelingen. Het Rijk voorziet in de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan de regelingen en sluit voor de bevoorschotting aan bij de reguliere financieringsmomenten van de SVB, rekening houdend met voornoemde uitbetalingen. Hoewel de uitvoering van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO en de daarop gebaseerde ministeriële regeling los staat van andere taken die de SVB als ZBO uitvoert, is voor de verantwoording wel zoveel als mogelijk aangesloten bij de reguliere werkwijzen. Om die reden zal de SVB een inhoudelijk en financieel verslag uitbrengen over de periode van 16 maart tot en met 31 december 2020 en voorzien van een accountantsverklaring. Indien na deze periode nog betalingen plaatsvinden, zal de SVB hierover een verantwoordingsrapportage opstellen. Er is afgezien van een verplichting tot tussentijdse rapportage over de uitgegeven middelen vanwege de korte duur dat de regelingen van kracht zijn.

Artikel I werkt terug tot en met 1 juni 2020.

Artikel II Besluit Participatiewet

Dit artikel wijzigt het Besluit Participatiewet, met betrekking tot de vangnetuitkering. Het gaat om de manier waarop wordt omgegaan met onrechtmatige bestedingen (onderdelen A en B) en een versoepeling van de regelgeving voor gemeenten met minder dan 5.000 inwoners (onderdeel C).

Onderdelen A en B

Gemeenten ontvangen op grond van de Participatiewet budget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Gemeenten ontvangen dit geld via een specifieke uitkering, die is genaamd ‘de gebundelde uitkering’. Gemeenten die een tekort hebben op dit budget kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een vangnetuitkering (met eigen risicodrempel en getrapte vergoeding). Op grond van het Besluit Participatiewet worden onrechtmatige bestedingen (fouten en onzekerheden), die zijn gerapporteerd door de accountant, in mindering gebracht op de netto lasten van een gemeente.

Voorheen gold ingevolge artikel 1, onderdeel l, van het Besluit Participatiewet een absolute ondergrens waarbij onrechtmatige bestedingen gerapporteerd moesten worden. Dat onderdeel verwees naar de bedragen die blijkens het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet, als fout of onzeker worden aangemerkt. Dat is uitgewerkt in artikel 5 van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (Bado). De accountant rapporteert de onrechtmatige bestedingen per specifieke uitkering met een rapporteringstolerantie gebaseerd op de lasten van de specifieke uitkering. De ondergrens van te melden bevindingen is:

  • a. € 12.500 indien de lasten kleiner dan of gelijk aan € 125.000 zijn;

  • b. 10% indien de lasten groter dan € 125.000 en kleiner dan of gelijk aan € 1.000.000 zijn;

  • c. € 125.000 indien de lasten groter dan € 1.000.000 zijn.

Het bedrag dat resteert wordt gehanteerd voor de beoordeling op het recht op een vangnetuitkering, en – indien dit het geval is – de vaststelling van de hoogte van de vangnetuitkering. De rapporteringstolerantie uit het Bado blijft als zodanig van kracht en relevant voor de vermelding van de hoogte van het bedrag aan onrechtmatigheden in verband met de Participatiewet.

De omvang van de gebundelde uitkering is veel groter ten opzichte van andere specifieke uitkeringen. De meeste gemeenten hebben lasten die hoger zijn dan € 1.000.000, waardoor voor hen de ondergrens van € 125.000 geldt. Deze ondergrens is absoluut en is naar verhouding dus strenger voor grotere gemeenten. Voor de vangnetuitkering is het wenselijk om gemeenten op een meer evenredige manier, naar hoogte van lasten, af te rekenen op onrechtmatige bestedingen. Daarom wordt een percentuele ondergrens gehanteerd, naast een absolute ondergrens. Dat betekent dat de ondergrens voor gemeenten met lasten van meer dan € 1.000.000 onrechtmatige bestedingen € 125.000 bedraagt, of, als dat hoger is, 1 procent van de lasten van de gebundelde uitkering. Voor gemeenten met lasten lager dan of gelijk aan € 1.000.000 (staffel a en b) blijft de regel ongewijzigd. Dit regelt het nieuwe artikel 9a van het Besluit Participatiewet. Voorheen was dit geregeld via het begrip ‘in aanmerking komende netto lasten’ in artikel 1, onderdeel l. Dat onderdeel is ingetrokken. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de rapporteringstoleranties uit het Besluit accountantscontrole decentrale overheden niet wijzigen, maar dat de ondergrens op een andere wijze wordt berekend op basis van de gegevens die opgenomen zijn in het verslag van bevindingen.

Rekenvoorbeeld voor een gemeente met lasten van € 50.000.000: in de huidige systematiek geldt voor deze gemeente een absolute grens van 125.000 euro, dat komt voor deze gemeente overeen met een percentage van 125.000/50.000.000 = 0,25 procent. In de nieuwe systematiek gaat voor deze gemeente gelden dat onrechtmatige bestedingen pas in ogenschouw worden genomen als deze uitkomen boven de € 125.000 euro en boven de 1 procent (€ 500.000). Daarmee wordt het percentage hoger (grens van 1% i.p.v. 0,25%) en vergelijkbaar met kleine gemeenten.

Naar verwachting heeft deze aanpassing uiterst beperkte herverdeeleffecten. De aanpassing is voorgesteld door en afgestemd met gemeenten.

Onderdeel C

In het kader van de vangnetuitkering wordt onderscheid gemaakt tussen gemeenten met een eenmalig tekort en met een aanhoudend tekort. Indien een college een vangnetuitkering aanvraagt en in de twee voorafgaande jaren aan deze gemeente geen vangnetuitkering is verleend, is sprake van een eenmalig tekort; als in één (of twee) van die jaren wel een vangnetuitkering is verleend, is sprake van een aanhoudend tekort. Het college dient in dat laatste geval te verklaren dat zij interne en externe maatregelen heeft getroffen om tot verdere tekortreductie te komen (artikel 10, tweede lid, Besluit Participatiewet). Met externe maatregel wordt bedoeld: een maatregel die is getroffen naar aanleiding van externe consultatie. Een uitgebreide definitie van externe maatregelen staat in het aanvraagformulier voor de vangnetuitkering, dat online beschikbaar is.

Gebleken is dat de voorwaarde voor een externe maatregel niet proportioneel is voor gemeenten met minder dan 5.000 inwoners. Het gaat om Ameland, Rozendaal, Schiermonnikoog, Terschelling en Vlieland. In deze gemeenten is de schaalgrootte van de gemeentelijke uitvoering klein. De vangnetaanvraag voor deze gemeenten wordt daarom zo eenvoudig mogelijk gehouden. Voor deze gemeenten is daarom met het nieuwe derde lid van artikel 10 een uitzondering gemaakt op het tweede lid. Dit betekent voor deze gemeenten het volgende. Indien de gemeente een vangnetuitkering wil aanvragen en er sprake is van een aanhoudend tekort, doet het college een aanvraag zoals beschreven in artikel 10, eerste lid. Deze uitzondering zal gelden voor de vangnetuitkering over 2020 en verdere jaren.

Het aanvraagformulier voor gemeenten met een aanhoudend tekort is iets uitgebreider dan voor gemeenten met een eenmalig tekort. Ongeacht het type tekort (eenmalig tekort of aanhoudend tekort), kunnen deze zeer kleine gemeenten gebruik maken van het formulier voor gemeenten met een eenmalig tekort.

Artikel III Besluit SUWI
A

In artikel 5.4 zijn vooral redactionele wijzigingen aangebracht.

Ten eerste is de aanduiding van ‘de door Onze Minister aangewezen ambtenaren’ verkort tot ‘Onze Minister’. Op grond van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 zijn de desbetreffende toezichts- en uitvoeringstaken gemandateerd aan de aangewezen ambtenaren van de Inspectie SZW. Welke ambtenaren concreet zijn aangewezen als belast met het toezicht op de naleving van de diverse wetten in het SZW-domein volgt uit de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving. Ook uit het vervolg van artikel 5.4 blijkt duidelijk dat het gaat om toezichts- en uitvoeringstaken van de Inspectie SZW en de bevoegdheid om daarvoor persoonsgegevens te verwerken.

Ten tweede is de zinsnede ‘het bepaalde bij of krachtens’ toegevoegd, om te verduidelijken dat ook de onderliggende regelgeving van de genoemde wetten bij deze gegevensverwerkingsbevoegdheid is betrokken.

Ten derde is de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie toegevoegd aan de wetten waarvoor de noodzakelijke gegevens aan de Inspectie SZW kunnen worden verstrekt. Daarmee wordt verduidelijkt dat ook de ambtenaren die uitvoeringstaken verrichten in het kader van het verbindingsbureau, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die wet, beschikken over de gegevensverwerkingsbevoegdheden op grond van de artikelen 5.4 en 5.5 van dit besluit.

Ook artikel 5.5 over het gebruik van de elektronische voorzieningen in het kader van toezicht en opsporing is opnieuw vastgesteld. In het eerste lid zijn enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd die verband houden met de wijziging van artikel 5.4.

Voorts bestond enige onduidelijkheid over de bevoegdheden van de Inspectie SZW ten aanzien van het gebruik van de GeVS in verband met signalen over zwarte uitkeringsfraude. Zo was het eerste lid er niet volstrekt duidelijk in dat de ambtenaren van de Inspectie SZW bevoegd zijn om via Suwinet de polisadministratie te raadplegen bij de uitoefening van de eigen wettelijke taken en, in het geval van een vermoeden of de constatering van zwarte uitkeringsfraude, of zij bevoegd zijn de uitvoerende instanties hierover in te lichten. Met deze wijziging wordt absoluut zeker gesteld dat Suwinet door de aangewezen ambtenaren van de Inspectie SZW kan worden ingezet voor het verder verstrekken aan gemeenten van gegevens uit de polisadministratie, waarover de ambtenaren van de Inspectie SZW bij de uitoefening van hun toezichtstaak op het beleidsterrein van arbeidsmarktfraude komen te beschikken. Benadrukt wordt dat deze bevoegdheden uitsluitend zien op de eigen wettelijke bevoegdheden, en dat de Inspectie SZW geen toezichtstaken van het UWV, de SVB of colleges van burgemeester en wethouders zullen overnemen. Een inspecteur die in het kader van zijn arbeidsmarktfraudetaak stuit op signalen van zwarte uitkeringsfraude mag deze dus doorgeven aan de betrokken instantie; hij is echter niet bevoegd om een tijdens een arbeidsmarktfraudecontrole aangetroffen persoon zonder aanleiding te controleren op uitkeringsfraude.

In het tweede lid is ten eerste de verwijzing naar artikel 73, zesde lid, van de Wet SUWI gecorrigeerd. Een eerdere vernummering van artikel 73, zesde lid, naar het achtste lid, was niet tevens verwerkt in het Besluit SUWI, wat bij dezen is hersteld. Hiermee wordt onder meer verduidelijkt dat gegevens over uitkeringsgerechtigdheid en premieplichtigheid van tijdens arbeidsmartktfraudecontroles aangetroffen werkende personen verstrekt kunnen worden aan het UWV, de SVB en gemeenten, voor zover deze instanties die gegevens nodig hebben voor een goede uitvoering van hun wettelijke taken.

Ten tweede is toegevoegd dat de GeVS, waaronder begrepen Suwinet, kan worden aangewend voor de gegevensverstrekkingen op grond van het zevende lid van artikel 73 Wet SUWI. Dit ziet op de verstrekking van gegevens door het UWV, de SVB of Onze Minister aan andere bestuursorganen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van aan die andere bestuursorganen opgedragen taken. Voor zover zowel de verstrekkende als de ontvangende instantie is aangesloten op de elektronische voorzieningen, is het wenselijk dat daarvan ook zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt. Dit uitgangspunt geldt onverkort met betrekking tot gegevens over zwarte uitkeringsfraude.

Ten derde maakt artikel 73, zevende lid, het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor het door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 85, tweede lid, van de Wet SUWI verwerken van gegevens bij de uitvoering van hun taak, die verder verwerkt worden door toezichthouders. Ook voor de gegevensuitwisseling tussen de verschillende onderdelen van de Inspectie SZW, waaronder de Directie Opsporing, is van belang dat zo veel mogelijk van Suwinet gebruik wordt gemaakt, zodat deze uitwisseling op een met voldoende waarborgen omklede wijze plaatsvindt.

B

Als gevolg van de Wet van ... tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV (Stb. ...) dient in artikel 5.18a, derde lid, verwezen te worden naar artikel 65, eerste lid, in plaats van artikel 65. Met deze wijziging wordt dit hersteld. Inwerkingtreding geschiedt op verzoek van het UWV per 1 juli 2021.

Artikel IV Besluit uitvoering kinderbijslag

Op 18 november 2019 heeft de Tweede Kamer een amendement aangenomen op het Verzamelwetsvoorstel SZW 20202. Dit amendement ziet erop dat de uitzonderingspositie bij de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor ouders met kinderen die in het hoger onderwijs studeren en recht op studiefinanciering hebben, wordt opgeheven. Dit geldt ook voor ouders met kinderen van 16 en 17 jaar die een salaris of stagevergoeding boven de bijverdiengrens ontvangen. Vanaf 1 januari 2020 hebben de inkomsten van 16- en 17-jarigen geen invloed meer op de kinderbijslag. Dat betekent dat ook de nadere regels met betrekking tot het inkomen van het kind kunnen vervallen. Dat regelt dit artikel.

Artikel V Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten

Als gevolg van de wet van PM tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV dient in artikel 4, onderdeel f, verwezen te worden naar artikel 65, eerste lid, in plaats van artikel 65. Met deze wijziging wordt dit hersteld Inwerkingtreding geschiedt op verzoek van het UWV per 1 juli 2021.

Artikel VI Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

Met het Besluit van 2 december 2019 (Stb. 2019, 463) tot wijziging van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de invoering van het aanvullend geboorteverlof en een andere berekeningswijze van het WW-dagloon in het geval van ziekte in de referteperiode zijn een aantal technische wijzigingen van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen niet meegenomen. In de Wet arbeid en zorg (Wazo) is ten aanzien van het aanvullend geboorteverlof een ‘hoofdregel’ voor de vaststelling van het dagloon opgenomen, namelijk 1/261 deel van het loon, genoten in het voorgaande jaar bij de werkgever waar het verlof wordt opgenomen. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen geeft vervolgens een nadere uitwerking. Abusievelijk is niet geregeld dat de dagloonbepalingen van de Ziektewet en de Wazo ook van toepassing zijn op het aanvullend geboorteverlof. Artikel 23 is aangepast op verzoek van het UWV.

Het UWV past de regels voor de dagloonbepalingen voor het aanvullend geboorteverlof al zo toe, zoals in dit besluit wordt geregeld. De wijziging zal om die reden terugwerken tot 1 juli 2020, zijnde de datum van invoering van de Wet invoering extra geboorteverlof. Zie ook artikel XII.

Artikel VII Wijziging Besluit Wfsv

Met de deze wijziging van artikel 2.10 van het Besluit Wfsv door middel van het Besluit van 17 april 2019, houdende wijziging van het Besluit Wfsv in verband met enkele wijzigingen in de differentiatiesystematiek van de premie voor de Werkhervattingskas en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Verzamelwet SZW 2019 (Stb. 2019, 66) is per abuis een lid met een verkeerde aanduiding ingevoegd. Derhalve kent artikel 2.10 Besluit Wfsv nu tweemaal een derde lid. Met deze wijziging wordt dit hersteld.

Artikelen VIII tot en met XI Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Onder de vigerende wetgeving konden de gegevens van de betrokkene met betrekking tot de naam, de vestigingsplaats, het nummer zoals geregistreerd in het handelsregister en de sector waarin de economische activiteiten worden verricht openbaar worden gemaakt indien het onderzoek plaatsvond bij een betrokkene die is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. Bij de totstandkoming van de wetgeving bestond namelijk de vrees dat de toezichthoudende instantie niet in alle gevallen een tot de betrokkene herleidbaar identificerend nummer zou kunnen vaststellen, terwijl zij wel gehouden zou zijn om de gegevens openbaar te maken. Dit werd toen onaanvaardbaar geacht.

Door de koppeling met het handelsregister werd onderscheid gemaakt tussen Nederlandse en buitenlandse ondernemingen. In beginsel geldt de verplichting tot inschrijving in het handelsregister voor buitenlandse ondernemingen alleen voor Nederlandse vestigingen van buitenlandse ondernemingen en voor ondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stellen in Nederland.

Inmiddels is met de invoering van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie voor buitenlandse bedrijven die in Nederland een dienst komen verrichten, een meldingsplicht ingevoerd. Onderdeel van die meldingsplicht is dat men verplicht is om het registratienummer waaronder het bedrijf is ingeschreven in het handelsregister in het land van vestiging of in Nederland te vermelden. Langs deze weg zal het voor de handhavende instantie in vrijwel alle gevallen mogelijk zijn om tot openbaarmaking over te gaan.

Met de aanpassing van de artikelen 6b van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, 4g van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, 9.22b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, 7:6 van het Arbeidstijdenbesluit en 3a:2. van het Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs, is het onderscheid tussen Nederlandse en buitenlandse ondernemingen dan ook weggenomen.

De openbaarmaking voor wat betreft het nummer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, betreft nu het registratienummer waaronder de betrokkene staat ingeschreven in het handelsregister of buitenlands register, dan wel een tot hem herleidbare unieke code. Een buitenlands register kan onder andere inhouden een met het handelsregister vergelijkbaar register, een financieel register of een belastingregister. Is er geen buitenlands register aanwezig, dan kan een unieke code worden openbaargemaakt, zoals een documentnummer van een oprichtingsakte.

Artikel XII Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het besluit per 1 januari 2021. Voor zover sprake is van een andere datum van inwerkingtreding, is dat aangegeven in de toelichting op de afzonderlijke artikelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juni 2020, 2020-0000077412, houdende nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (Stcrt. 2020, 31675).

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 35 275, nr. 10.

Naar boven