TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
1.1. Hoofdlijnen
Deze regeling voorziet in een aanvraag- en veilingprocedure voor de verdeling van
vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte in de zogenoemde laag 7 van band
III ten behoeve van commerciële digitale radio-omroep.
1.2. Digitale radio (DAB+)
Sinds 2009 stimuleert de overheid digitalisering van de (ether)radio met het oog op
doelmatig gebruik van schaars spectrum. Hiertoe zijn – eerst in 2011 en later nogmaals
in 2017 – de vergunningen voor analoge commerciële radio (zowel landelijk als niet-landelijk)
verlengd onder de voorwaarde dat partijen investeren in digitale etherradio. Door
middel van de zogenaamde koppeling kregen partijen ook de beschikking over een vergunning
voor digitale radio (DAB+). Met de verlengde vergunningen werden vergunninghouders
onder andere verplicht het programma dat men analoog verspreidt óók digitaal aan te
bieden (de zogenoemde simulcastverplichting).
De digitale DAB+ standaard biedt de luisteraar verschillende voordelen ten opzichte
van de analoge FM: de luisteraar kan een hogere geluidskwaliteit en additionele diensten
(zoals informatie over de muziek) worden geboden. Digitalisering strekt er tevens
toe dat de beschikbare frequentieruimte intensiever gebruikt kan worden. Hierdoor
kan het beschikbare spectrum efficiënter worden ingericht. Er passen meer zenders
in minder spectrum, waardoor er ook meer aanbod kan komen. Daarnaast zullen de investeringen
in digitalisering voor de vergunninghouders op termijn leiden tot lagere exploitatiekosten
doordat de kosten voor het uitzenden gedeeld kunnen worden met andere partijen. Al
met al biedt digitalisering verschillende voordelen ten opzichte van analoge radio:
een betere kwaliteit, een groter bereik en de mogelijkheid tot het genereren van meer
aanbod. Digitalisering kan derhalve zorgen voor een doelmatiger gebruik van schaars
spectrum.
In de afgelopen jaren is het aanbod van digitale etherradio gestaag gegroeid. Er zijn
op dit moment in Nederland meerdere, landelijk dekkende, frequentielagen beschikbaar
voor digitale radio. Laag 7 is een nieuwe laag, die is bedoeld voor (nieuwe) commerciële
partijen die landelijk digitaal willen uitzenden of voor bestaande partijen die hun
mogelijkheden om landelijk digitaal uit te zenden willen uitbreiden. In eerste instantie
bestond deze laag uit vijf verschillende deelgebieden (vergelijkbaar met de huidige
laag 4). In aanloop naar de voorgenomen verdeling van deze laag heeft de sector de
vraag gesteld of het DAB+ spectrum niet anders ingedeeld kan worden en of laag 7 niet
omgevormd kan worden tot een laag met één landelijke frequentie – een zogenoemd single frequency
network (SFN). In vervolg hierop is – mede op verzoek van de Tweede Kamer – een Taskforce
(her)indeling digitaal spectrum opgericht (hierna: de Taskforce).1 In deze Taskforce waren alle partijen die op dat moment gebruik maakten van digitaal
spectrum (inclusief de PMSE-sector) vertegenwoordigd. Ook de lokale publieke omroepsector
was vertegenwoordigd.
1.2. Taskforce indeling digitaal spectrum
Doel van de Taskforce was om – conform de wens van de Tweede Kamer – in overleg met
de sector tot breed gedragen verbetervoorstellen te komen ten aanzien van de indeling
van het spectrum voor digitale radio. Met een efficiëntere indeling van het spectrum
wordt beoogd de uitrol en het gebruik van digitale radio in Nederland verder te bevorderen.
De Taskforce heeft, onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, diverse scenario’s
voor een efficiëntere indeling van het digitale radiospectrum uitgewerkt en besproken.
In maart 2019 heeft de Taskforce een gezamenlijke voorkeur uitgesproken voor scenario
2a, omdat dit scenario het meest recht doet aan alle betrokken belangen en de doorontwikkeling
van de digitalisering van radio. Scenario 2a heeft als belangrijkste kenmerk dat de
landelijke vergunninghouder MTVNL enerzijds, en de regionale publieke omroepen en
niet-landelijke commerciële radiostations (hiertoe behoort ook de laatste hoogvermogen
middengolfvergunninghouder) anderzijds, grosso modo van frequentielagen wisselen, waarbij de laag van MTVNL (laag 3) wordt omgevormd
tot een (grotendeels) Single Frequency Network (SFN), en dat de regionale partijen
(laag 4) een nieuw ingedeelde regionale laag krijgen. Laag 7 wordt in dit scenario
omgevormd tot een landelijke SFN-laag, bestemd voor landelijke commerciële omroep.
De wijzigingen zullen gefaseerd worden uitgevoerd. De Tweede Kamer is per brief van
1 april 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de Taskforce.2
1.3. Kenmerken laag 7
Nu de werkzaamheden van de Taskforce zijn afgerond en laag 7 is omgevormd tot een
landelijke SFN-laag, kan deze laag beschikbaar worden gesteld aan de markt. Het is
de laatste (landelijk dekkende) frequentielaag in band III die beschikbaar is om uit
te geven voor digitale radio en daarmee vormt deze laag in zekere zin het (voorlopige)
sluitstuk van de uitgifte van de frequentielagen voor digitale radio- omroep.
Het gaat concreet om een landelijk dekkende laag in band III (174 MHz-230 MHz), frequentieblok
9C. De laag is in zijn geheel beschikbaar3 en wordt opgedeeld in twaalf vergunningen waarmee een bitrate van 96 kb/s mogelijk
is.4 Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van de sector om vergunningen te verdelen
met een hogere bitrate, waardoor een betere geluidskwaliteit mogelijk is, dan wel
er meer mogelijkheden zijn om extra informatie met het radiosignaal mee te sturen.
Zoals eerder is aangegeven, is deze laag bedoeld voor commerciële partijen die landelijk
digitaal wensen uit te zenden.5 De vergunningen worden uitgegeven zonder koppeling aan analoog spectrum en zijn daardoor
beschikbaar voor iedere commerciële partij die landelijk digitaal wil uitzenden en
beschikt over een toestemming van het Commissariaat voor de Media als bedoeld in artikel
3.1 van de Mediawet 2008. Het beschikbaar stellen van deze laag betekent een flinke
uitbreiding van de beschikbare digitale frequentiecapaciteit voor commerciële radio-omroep.
1.4. Looptijd vergunningen laag 7
De vergunningen in laag 7 worden verleend voor een periode van 12 jaar. Artikel 3.17,
eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat vergunningen worden verleend voor
een bij die vergunning te bepalen termijn die gerelateerd is aan de betrokken dienstverlening,
het met de vergunningverlening nagestreefde doel en die rekening houdt met een passende
periode die nodig is voor de afschrijving van investeringen.
Het betreft hier digitaal spectrum dat – anders dan bijvoorbeeld de lagen 2 en 4 –
niet gekoppeld met een analoge FM-vergunning wordt uitgegeven. Anders dan bij de uitgifte
van gekoppeld digitaal spectrum kan bij de uitgifte van de beschikbare vergunningen
in laag 7 het verdienmodel van de analoge vergunning dus niet mede in ogenschouw genomen
worden.
Een belangrijk doel van de uitgifte van vergunningen voor digitale radio is dat luisteraars
uiteindelijk de overstap maken van de analoge FM-radio naar digitale radio. Hiervoor
dient geïnvesteerd te worden in de uitrol van DAB+ netwerken, terwijl de waarde van
DAB+ op dit moment nog relatief laag is, vanwege de lagere reclame-inkomsten als gevolg
van de nu nog lagere luisteraantallen. Verwacht wordt echter dat de FM op termijn
afschakelt en vervangen zal worden door digitale technieken. Op langere termijn wordt
daarmee verwacht dat de reclame-inkomsten via DAB+ zullen stijgen en het exploiteren
van het netwerk meer rendabel zal worden. Daardoor is een lange afschrijftermijn op
zijn plaats en is gekozen voor een vergunningsduur van 12 jaar.
2. Keuze voor veiling en veilingmodel
2.1. Keuze voor het verdeelinstrument ‘veiling’
Schaarste speelt een rol bij de verdeling van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte
waarvan naar alle waarschijnlijkheid de vraag naar de betreffende frequentieruimte
het aanbod zal overtreffen. Dat kan betekenen dat er meer marktpartijen zijn met belangstelling
voor de betreffende vergunningen dan dat er beschikbare vergunningen zijn. Er is dan
sprake van absolute schaarste. Het kan ook betekenen dat één of meer marktpartijen
onderling verschillende interesses hebben in verschillende hoeveelheden frequentieruimte.
Dan is er sprake van relatieve schaarste.
Bij de verdeling van schaarse vergunningen is het op grond van Europese richtlijnen
noodzakelijk dat partijen in een open en transparant proces gelijke kansen krijgen
op toegang tot het spectrum.6In de Nota Frequentiebeleid 2016 is aangegeven dat bij de uitgifte van schaarse vergunningen
– absoluut en relatief – voor iedere toepassing (dus ook omroep) – een veiling het
aangewezen verdeelinstrument is.7 Een veiling bewerkstelligt dat vergunningen terecht komen bij die marktpartijen die
uiteindelijk de meeste waarde weten te realiseren met deze commercieel te benutten
frequentieruimte. Daarmee bevordert de veiling de mededinging, zoals de Europese richtlijnen
de lidstaten opdragen.
2.2. Veilingdoelstellingen
De keuze voor het veilingmodel is bepaald aan de hand van een aantal doelstellingen.
In volgorde van prioriteit zijn de doelstellingen voor deze veiling als volgt: efficiënte
allocatie, eenvoud, een realistische veilingopbrengst en transparantie.
De belangrijkste doelstelling van deze veiling is om laag 7 in zijn geheel te verdelen
(alle 12 vergunningen), waarbij de vergunningen naar die partijen gaan die daarmee
de meeste economische waarde weten te generen (efficiënte allocatie). Dit draagt bij aan efficiënt spectrumgebruik en bevordering van de digitalisering.
Daarnaast geldt – en dat is kenmerkend voor de multiplextechniek van digitale radio
via DAB+ – dat hoe meer vergunningen er bij een uitgifte verdeeld worden, des te meer
partijen kunnen bijdragen aan de kosten voor de distributie van laag 7, en des te
lager de gemiddelde kosten per radiostation.8
De verwachte potentiële deelnemers – ook de grotere – hebben relatief weinig ervaring
met een veiling van frequenties. Voor een zo gelijk mogelijk speelveld en een goed
verloop van de veiling met onervaren deelnemers wordt eenvoud eveneens belangrijk gevonden. Dit behelst in ieder geval de begrijpelijkheid van
de veilingregels alsook het kunnen bepalen van de meest optimale biedstrategie. Dit
betekent ook dat het voor deelnemers mogelijk moet zijn om aan de veiling deel te
nemen zonder dat zij een veilingadviseur hoeven in te schakelen.
Onder een realistische veilingopbrengst wordt hier verstaan een opbrengst die de marktwaarde van de te verlenen vergunningen
weerspiegelt. De vergunningen moeten dus enerzijds niet voor een te laag bedrag van
de hand gaan. Anderzijds moet ook voorkomen worden dat bieders overbieden, bijvoorbeeld als gevolg van een winner’s curse of als gevolg van een verkeerde inschatting van het aantal verkochte vergunningen.
Het gaat er uitdrukkelijk niet om een maximale opbrengst uit deze veiling te halen.
Een realistische veilingopbrengst heeft daarnaast als doel dat de winnaars van de
veiling een prikkel krijgen om hun gedane investering (het verkrijgen van de vergunning)
te gelde te maken. Naast de ingebruiknameverplichting zorgt dit ervoor dat frequenties
niet onbenut blijven en dat aldus efficiënt gebruik wordt gemaakt van het spectrum.
Tot slot is van belang dat het proces van de veiling – voor, gedurende en achteraf
– zo transparant als mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de overige veilingdoelstellingen.
2.3. Keuze voor een discrete klokveiling met exitbiedingen
Op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) heeft
onderzoeksbureau Auctiometrix onderzocht welke veilingmodellen geschikt zijn voor
het veilen van de vergunningen in laag 7. In maart 2020 heeft Auctiometrix hiertoe
een advies uitgebracht.9 Auctiometrix komt in haar advies tot de conclusie dat in een veiling waarin radiopartijen
zelfstandig bieden op één of meer vergunningen (het zgn. omroepenmodel) er vier geschikte
veilingmodellen zijn die in principe allen aan de veilingdoelstellingen voldoen: de
discrete klokveiling met exitbiedingen, de continue klokveiling, de simultane meerrondenveiling
(SMRA) en de hybride SMRA-klokveiling. Er zijn slechts kleine verschillen tussen deze
vier veilingmodellen, aldus Auctiometrix. Uiteindelijk is gekozen voor de discrete
klokveiling met exitbiedingen. Hieronder wordt deze keuze toegelicht. In paragraaf
3.4 wordt de praktische werking van een dergelijke veiling beschreven.
Er zijn in deze veiling 12 identieke vergunningen beschikbaar. In alle vier de veilingmodellen
worden alle 12 vergunningen gegarandeerd verdeeld (de belangrijkste veilingdoelstelling)
als aan het begin van de veiling de totale vraag meer dan 12 vergunningen bedraagt.
Op grond van dit aspect is er dus geen verschil. Er is echter wel een (klein) verschil
voor wat betreft het zogenoemde aggregatierisico.10 Dit risico treedt alleen op als bieders schaalvoordelen kennen bij het verkrijgen
van meerdere vergunningen. In de twee klokveilingen lopen de bieders geen aggregatierisico,
omdat in deze twee modellen de bieders een bod uitbrengen op een (zelf gekozen) pakket
(aantal) van één of meerdere vergunningen.
In de hybride SMRA-klokveiling lopen de bieders wel een aggregatierisico, omdat per
ronde één bieder slechts een deel van zijn gewenste aantal vergunningen toegewezen
kan krijgen.11 De eenheidsprijs kan op een gegeven moment voor een bieder met een toegewezen subset
te hoog worden om zijn volledige vraag te kunnen bieden tegen de hogere eenheidsprijs.
Indien deze bieder schaalvoordelen kent (en daarmee een aggregatierisico heeft), dan
zou het kunnen zijn dat deze bieder een te hoge eenheidsprijs geboden heeft voor de
toegewezen subset. Indien de veiling eindigt terwijl deze bieder winnaar wordt van
deze subset, dan zou het dus zo kunnen zijn dat deze bieder een totaalprijs moet betalen
die uitstijgt boven zijn waardering voor deze subset. Op basis van dit argument zijn
de klokveilingen net iets positiever beoordeeld dan de hybride SMRA-klokveiling. De
SMRA kent een nog iets groter aggregatierisico dan de hybride SMRA-klokveiling. Immers,
in de SMRA, anders dan in de hybride SMRA-klokveiling, wordt in elke ronde het aggregatierisico
niet tot ten hoogste één bieder beperkt. Om deze reden scoort de SMRA op dit criterium
het minst.
Auctiometrix is tot slot van mening dat de continue klokveiling net iets beter scoort
dan de discrete klokveiling met exitbiedingen. De reden is dat het licht strategisch
aspect, dat bij de discrete klokveiling met exitbiedingen speelt, in de praktijk tot
een klein efficiëntieverlies kan leiden. Partijen kunnen namelijk een verschillende
afweging maken tussen winkans en de grootte van de overvraag.
De continue klokveiling acht Auctiometrix het eenvoudigst, omdat bieders slechts bij
stijgende prijzen hun aantallen hoeven terug te schroeven. De discrete klokveiling
is iets ingewikkelder, omdat in dit veilingmodel bieders ook exitbiedingen moeten opgeven op het moment dat zij hun vraag terugschroeven en de prijs die winnaars
uiteindelijk moeten betalen mogelijk iets ingewikkelder te doorgronden is voor onervaren
deelnemers. Deze eenheidsprijs kan namelijk gelijk zijn aan de laatste rondeprijs,
maar ook aan een exitbod dat of door de bieder zelf is uitgebracht of door een andere
bieder. Bovendien kan bij het opgeven van de exitbiedingen ook een licht strategisch
aspect spelen.
Hoewel de hybride SMRA-klokveiling ook relatief eenvoudig is, denkt Auctiometrix dat
dit veilingmodel voor onervaren deelnemers strategisch toch iets lastiger is dan de
klokveilingen, met name omdat het in dit veilingmodel voor ‘voorlopige’ winnaars niet
direct duidelijk is of het optimaal is hun voorlopig winnende biedingen direct in
de volgende ronde te verhogen of te wachten totdat zij geen voorlopig winnende bieders
meer zijn. De SMRA is in principe ook eenvoudig, echter het verschillend labelen van
identieke vergunningen kan vragen oproepen.
Vanwege het open-bod karakter van het biedproces leiden alle vier de veilingmodellen
tot een realistische veilingopbrengst. Voldoende informatie komt tijdens de veiling
vrij zodat bieders niet ten prooi (hoeven te) vallen aan de winner’s curse. Als een geschikte reserveringsprijs wordt gesteld, dan kan de veilingopbrengst ook
niet te laag uitvallen, aldus Auctiometrix.
Alle vier de veilingmodellen zijn even transparant. Het proces van de veiling – voor,
gedurende en achteraf – is namelijk steeds navolgbaar.
Auctiometrix spreekt in haar advies een lichte voorkeur uit voor de continue klokveiling.
In haar advies heeft Auctiometix echter niet gekeken naar de praktische uitvoerbaarheid
van de veiling uitgaande van een veilingsysteem waarbij iedere deelnemer vanuit zijn
eigen kantoor deelneemt aan de veiling. Daarom is aan Dotecon – de leverancier van
de veilingsoftware – gevraagd om aanvullend te adviseren over de praktische uitvoerbaarheid
van de veiling. De continue klokveiling stuit naar het oordeel van Dotecon, vanwege
de strikte tijdreferentie die hiervoor benodigd is, op een aantal praktische uitvoeringsproblemen.
Dientengevolge is voor deze veiling gekozen voor de discrete klokveiling met exitbiedingen,
die door de exitbiedingen weliswaar iets ingewikkelder is, maar niet op praktische
uitvoeringsproblemen stuit.
3. Aanvraagprocedure en veilingregels
3.1. De aanvraagfase
Voor het gebruik van frequentieruimte is op grond van artikel 3.13, eerste lid, van
de Telecommunicatiewet een vergunning vereist. Om een vergunning te kunnen verkrijgen,
dient allereerst een aanvraag te worden ingediend. Iedere aanvrager dient één aanvraag
in. Ter uitvoering van artikel 8 van het Frequentiebesluit 2013 (hierna ook: het Frequentiebesluit)
geeft deze regeling aan op welke wijze een aanvraag voor een vergunning voor digitale
radio-omroep moet worden ingediend en welke gegevens daarbij moeten worden overgelegd.
In de regeling is tevens, gelet op artikel 9 van het Frequentiebesluit, vastgelegd
aan welke eisen een aanvrager moet voldoen om tot de veiling te worden toegelaten
(de toelatingseisen). Daarnaast strekt deze regeling tot uitvoering van artikel 10
van het Frequentiebesluit, op grond waarvan bij ministeriële regeling in het kader
van de behandeling van een aanvraag voor een vergunning regels worden gesteld omtrent
de wijze waarop de veiling plaatsvindt.
Ingevolge deze regeling en bijbehorend model voor de aanvraag vragen geïnteresseerde
partijen geen specifieke nader te benoemen vergunningen aan, maar vermelden zij het
totaal aantal vergunningen binnen laag 7 dat zij wensen te verwerven. Dit houdt verband
met het gekozen veilingmodel. In totaal zijn er 12 gelijke vergunningen beschikbaar.
Partijen worden wel beperkt in het maximum aantal vergunningen dat zij kunnen aanvragen
(zie paragraaf 3.4 en 4.1 en verder).
Een aanvraag kan gedurende vier weken worden ingediend. Ingevolge artikel 3 van deze
regeling gaat de aanvraagprocedure van start op dinsdag 19 januari 2021 en eindigt
op maandag 15 februari 2021. De aanvraag wordt ingediend per aangetekende post dan
wel door middel van persoonlijke overhandiging.
Een aanvrager dient ten hoogste één aanvraag in waarin hij maximaal vier vergunningen
kan aanvragen.
3.2 Vaststellen noodzaak tot veilen
Met toepassing van artikel 12 wordt nagegaan of de te verlenen vergunningen kunnen
worden verleend zonder toepassing van de veiling. Het totaal aantal aangevraagde vergunningen
van alle aanvragers is daarbij het uitgangspunt. In het geval er meer vergunningen
zijn aangevraagd dan het aantal vergunningen dat in laag 7 beschikbaar is (namelijk
twaalf), worden de vergunningen geveild.
Er is geen noodzaak tot veilen indien het aantal aangevraagde vergunningen gelijk
is aan of kleiner dan twaalf. In dit geval worden de vergunningen conform artikel
3.10, tweede lid, van de Telecommunicatiewet verleend zonder toepassing van de veilingprocedure.
Daar hoeft dan geen prijs voor te worden betaald.
3.3 Reserveprijs
De reserveprijs is de startprijs voor de veiling van de vergunningen. Een reserveprijs
dient twee doelen.12 Allereerst is deze bedoeld om niet-serieuze bieders te weren die bijvoorbeeld enkel
geïnteresseerd zijn om deel te nemen aan de veiling uit speculatie-overwegingen of
om de prijs op te drijven. Ten tweede dient een reserveprijs om bij te dragen aan
een sneller verloop van de veiling. De reserveprijs is niet bedoeld om een realistische
veilingopbrengst te bewerkstelligen of de marktwaarde te weerspiegelen. De reserveprijs
moet ook niet op dat niveau worden gesteld, maar juist lager. Het is immers het veilingproces
dat moet leiden tot een realistische veilingopbrengst.
EZK heeft SEO Economisch Onderzoek (hierna: SEO) gevraagd om te adviseren wat een
redelijke reserveprijs zou kunnen zijn. In mei 2020 heeft SEO hiertoe – in samenwerking
met het Instituut voor Informatierecht (IViR) – een rapport opgeleverd.13SEO geeft aan dat voor de veiling van laag 7 een reserveprijs wenselijk is die low but non-trivial is om niet-serieuze aanvragers te weren, zonder serieuze bieders af te schrikken.
Op basis van een tentatieve kasstroomanalyse adviseert SEO om een reserveprijs te
hanteren van ten hoogste € 50 duizend per vergunning. Dit advies is overgenomen. Dit
betekent dat de startprijs van de veiling (de prijs van een vergunning in de eerste
ronde) € 50 duizend bedraagt.
SEO geeft aan dat wanneer het streven is om een ‘realistische’ reserveprijs vast te
stellen, vaak een reserveprijs wordt gehanteerd van 20 tot 60 procent van de geschatte
waarde van het spectrum. Om het risico dat het spectrum door een te hoge reserveprijs
onverdeeld blijft verder te reduceren, is een reserveprijs aan de onderkant van die
bandbreedte (20-30 procent van de geschatte waarde) raadzamer. Ook kan gekozen worden
voor een low but non-trivial reserveprijs,
die niet direct in relatie staat tot de waarde en puur tot doel heeft niet-serieuze
bieders te weren. Het weren van niet-serieuze bieders is niet alleen bevorderlijk
voor de veiling, maar ook in het belang van alle toekomstige vergunninghouders, omdat
ze een samenwerkingsovereenkomst moeten sluiten voor de distributie, en daardoor gebaat
zijn bij de continuïteit van de andere partijen die een vergunning verwerven.
Een internationale benchmark levert onvoldoende houvast voor een waardering van de
vergunningen in laag 7, aldus SEO. Ook in Nederland zijn geen bruikbare marktwaarderingen
van het DAB+ spectrum beschikbaar. Wordt gekeken naar het luistertijdaandeel van de
potentiële gegadigden voor de vergunningen, dan blijkt dat zo’n 90 procent van de
markt reeds voorzien is van DAB+ spectrum in andere Kavels: laag 1 (NPO, 12C), laag
2 (VCR, 11C) en laag 4 (de bovenregionale kavel). Het lijkt daarom niet realistisch
om te veronderstellen dat het luistertijdaandeel van de stations op laag 7 samen voor
het einde van de looptijd boven 8 procent uitkomt, aldus SEO.
Op basis van een aantal aannames is een zeer tentatieve kasstroomberekening gemaakt
van de exploitatiewaarde van de twaalf vergunningen samen. Deze komt op ongeveer € 21,1
miljoen in het meest gunstige scenario (uitgaande van start van de vergunning en betaaldatum
op 1 januari 2021), tot € 4,4 miljoen in een minder gunstig scenario. Per vergunning
komt dat gemiddeld dus uit op € 0,4 tot 1,8 miljoen. Een reserveprijs van 20-30 procent
daarvan zou komen op € 80 tot 500 duizend.
Echter, de genoemde waarden zijn het resultaat van een aantal aannames die eerder
optimistisch dan pessimistisch zijn, en de uitgifte zal plaatsvinden op een moment
waarop de sector harde klappen van de coronacrisis te verduren heeft gehad. Bovendien
geldt de waarde voor de gemiddelde vergunning en is uitgegaan van een kandidaat die
reeds een station heeft en dus geen programmakosten hoeft te maken. De vooruitzichten
van de twaalfde gegadigde zullen beduidend minder gunstig zijn dan dat gemiddelde
en een echte nieuwkomer zal meer kosten moeten maken dan verondersteld. Uitgaande
van een station dat start met een luistertijdaandeel van 0,1 procent en toegroeit
naar 0,4 procent, resteert een waarde van iets meer dan € 0,3 miljoen. Een reserveprijs
van 20-30 procent daarvan komt uit op € 60 duizend tot € 80 duizend.
Gegeven de vele onzekerheden in de berekening wordt daarom een reserveprijs geadviseerd
die daar nog iets onder ligt: te weten ten hoogste € 50 duizend. Het is niet aannemelijk
dat een serieuze bieder (een die reeds een station exploiteert of een echte nieuwkomer),
die belangstelling heeft voor de vergunning ingeval die zonder reserveprijs zou worden
uitgegeven, een dergelijke reserveprijs
als belemmerend zal ervaren. Het gaat bij deze hoogte van de reserveprijs om de helft
van de geschatte jaarlijks exploitatiekosten van DAB+ distributie. Dit impliceert
dat een dergelijke reserveprijs als low but non-trivial kan worden gezien en voldoet aan de doelstelling om niet-serieuze aanvragers te weren
zonder serieuze bieders af te schrikken.
3.4. De veilingfase
Indien is vast komen te staan dat er sprake is van schaarste – in de aanvraagfase
zijn meer vergunningen aangevraagd dan beschikbaar zijn (meer dan twaalf derhalve)
– dan worden de vergunningen in laag 7 verdeeld middels een veiling. Zoals in paragraaf
2.3 is toegelicht, is gekozen voor de discrete klokveiling met exitbiedingen. Dit
model werkt in de praktijk als volgt.
In de aanvraagfase heeft een partij aangegeven hoeveel vergunningen hij maximaal wenst
te verwerven. Partijen worden hierbij beperkt door de gebruiksbeperking zoals vastgelegd
in de (gewijzigde) Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële radio-omroep.
Op grond van deze regeling kan een partij maximaal vier van de twaalf beschikbare
vergunningen in laag 7 aanvragen (zie paragraaf 4.1 en verder). Vraagt een partij
meer vergunningen aan dan is toegestaan op grond van de (gewijzigde) Tijdelijke regeling
gebruiksbeperking commerciële radio-omroep, dan zal zijn aanvraag voor de te veel
aangevraagde vergunningen worden afgewezen. De (eventuele) ‘overvraag’ telt ook niet
mee bij het bepalen van de schaarste in de zin van artikel 12 van deze regeling.
Een partij die wordt toegelaten tot de veiling gaat de eerste ronde van de veiling
in met het aantal aangevraagde vergunningen waarvoor hij is toegelaten tot de veiling
(maximaal vier derhalve). Dit aantal is tevens zijn vraag in de eerste ronde van de
veiling. De prijs is voor alle vergunningen gelijk. In de eerste ronde is die prijs
gelijk aan de reserveprijs: € 50.000,– per vergunning (zie paragraaf 3.3). In de eerste
ronde kan een veilingdeelnemer zijn vraag nog niet verlagen.
In de tweede (en volgende) ronde dient een veilingdeelnemer via het elektronisch veilingsysteem
steeds bevestigen of hij het gevraagde aantal vergunningen tegen de desbetreffende
rondeprijs (per vergunning) wil verwerven, dan wel dat hij het aantal vergunningen
tegen die prijs wenst te verlagen. Dit is zijn bod. Een bod in de zin van deze veiling betreft dus altijd het aantal vergunningen dat een deelnemer wenst te verwerven tegen de geldende rondeprijs per
vergunning.
Een belangrijk kenmerk van dit veilingmodel is dat een deelnemer zijn bod (vraag)
ten opzichte van een vorige ronde alleen kan handhaven of verlagen. Hij kan zijn bod
nooit verhogen.
Is de totale vraag van alle deelnemers samen na een bepaalde ronde nog hoger dan het
totaal aantal beschikbare vergunningen (twaalf) dan gaat de veiling door naar een
volgende ronde, enzovoort. Bij iedere ronde wordt de prijs (met discrete stappen)
verhoogd door de veilingmeester.
Exitbod
Indien een veilingdeelnemer zijn bod (het aantal gevraagde vergunningen) wil verlagen
met één (of meer) vergunningen, bijvoorbeeld omdat hij de rondeprijs te hoog vindt
oplopen, dan geeft hij dit vóór het verlopen van de rondetijd aan in het elektronisch
veilingsysteem.
Op het moment dat hij zijn bod verlaagt, brengt hij tevens een zogenoemd exitbod uit
voor iedere vergunning waarmee hij zijn vraag verlaagt. In tegenstelling tot het reguliere
bod (een aantal vergunningen) is het exitbod een bedrag in hele euro’s nauwkeurig, dat ten minste gelijk is aan de voorgaande rondeprijs
en lager is dan de (geldende) rondeprijs. Het exitbod is daarbij ten minste één euro
lager dan de geldende rondeprijs (die prijs was voor de veilingdeelnemer immers te
hoog) en mag niet lager zijn dan de vorige rondeprijs (die prijs was voor hem immers
nog acceptabel).
Bij een verlaging van zijn vraag met meer dan één vergunning, moet de veilingdeelnemer
voor iedere verlaging een separaat exitbod indienen. Stel: een deelnemer verlaagt
binnen een ronde zijn bod van vier naar twee vergunningen, dan brengt hij twee afzonderlijke
exitbiedingen uit.
De exitbiedingen zijn bedoeld om te kunnen bepalen welke veilingdeelnemers de vergunningen
verwerven die ‘overblijven’ als na de laatste ronde de totale vraag van alle veilingdeelnemers
tezamen onder de twaalf uitkomt. De overblijvende vergunning(en) gaan dan naar de
deelnemer(s) met het hoogste exitbod of de hoogste exitbiedingen. Zoals in paragraaf
2.2 is toegelicht, is de belangrijkste doelstelling van deze veiling dat laag 7 in
zijn geheel wordt verdeeld (efficiënte allocatie). Met het instrument van de exitbiedingen
wordt hier invulling aan gegeven.
Nadat een veilingdeelnemer zijn aantal gevraagde vergunningen heeft verlaagd, kan
hij het aantal gevraagde vergunningen niet meer verhogen. Zodra een deelnemer zijn
vraag verlaagt naar nul betekent dit praktisch gezien dat hij niet meer deelneemt
aan de veiling.14
Einde veiling
De veiling eindigt als het totaal aantal gevraagde vergunningen van alle deelnemers
tezamen na een bepaalde ronde gelijk of lager is dan het aantal vergunningen dat geveild
wordt (gelijk of lager dan twaalf).
Indien het totaal aantal gevraagde vergunningen van alle deelnemers in de laatste
ronde gelijk is aan het aantal vergunningen dat geveild wordt, dan winnen alle deelnemers
het aantal vergunningen gelijk aan hun vraag in die laatste ronde. Zij betalen daarvoor
per vergunning het bedrag gelijk aan de rondeprijs in die laatste ronde. Alle vergunningen
kennen dus dezelfde prijs.
Indien het aantal gevraagde vergunningen in de laatste ronde lager is dan het aantal
vergunningen dat geveild wordt (lager dan twaalf, bijvoorbeeld elf, tien of minder)
dan winnen alle deelnemers die een bod hebben uitgebracht in de laatste ronde het
aantal vergunningen gelijk aan hun gevraagde aantal in die laatste ronde. De resterende
vergunning of vergunningen wordt of worden gewonnen door de deelnemer of deelnemers
met het hoogste exitbod of de hoogste exitbiedingen.
Als er voor de laatste te vergeven vergunning(en) meerdere exitbiedingen zijn die
(in hele euro’s) exact gelijk zijn aan elkaar dan wordt middels loting bepaald welke
deelnemer of deelnemers die vergunning(en) verkrijgt of verkrijgen. De loting wordt
automatisch uitgevoerd door het elektronisch veilingsysteem.
Indien er in deze veiling vergunningen worden toegewezen middels een exitbod of exitbiedingen
dan betalen alle veilingdeelnemers uiteindelijk per vergunning de prijs van het laagste
winnende exitbod. Bij die prijs komen vraag en aanbod van deze veiling met elkaar
in balans en daarmee wordt bepaald welke waarde de markt uiteindelijk toekent aan
een vergunning in DAB+ laag 7.
3.5. Na de veilingfase
Na de veiling maakt de minister aan alle deelnemers bekend wie de winnende deelnemers
zijn, hoeveel vergunningen zij elk hebben gewonnen en welke prijs de winnende deelnemers
per vergunning betalen. Daarna zal de minister overgaan tot vergunningverlening.
Binnen twaalf weken na vergunningverlening dienen partijen een zogenoemde samenwerkingsovereenkomst
te sluiten en in te dienen bij de minister. Binnen negen maanden na vergunningverlening
dienen partijen hun frequentiecapaciteit voor het eerst in gebruik te nemen. Uiterlijk
binnen een jaar na vergunningverlening dienen partijen te voldoen aan de (eerste)
dekkingseis zoals opgenomen in de vergunning.
4. Eigendomsbeperkingen
4.1 Inleiding
Op verzoek van EZK heeft de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) een advies
uitgebracht over de voorgenomen veiling van laag 7.15 Het advies richt zich op de vraag of er voorzieningen getroffen moeten worden in
de veiling van laag 7 ter waarborging of stimulering van de mededinging. De ACM beantwoordt
deze vraag bevestigend.
De ACM heeft ter voorbereiding van het onderhavige advies meerdere marktpartijen,
waaronder radio-omroepen, een netwerkdistributeur en een netwerkoperator geïnterviewd
om (meer) informatie te vergaren over het radiolandschap in het algemeen, de concurrentiesituatie,
de verwachtingen van marktpartijen ten aanzien van de veiling en de (noodzakelijkheid
van) eventuele te nemen maatregelen bij de veiling. De ACM baseert haar advies mede
op de informatie verkregen tijdens deze interviews.
De ACM geeft in haar advies allereerst een schets van het Nederlandse radiolandschap,
de verschillende distributievormen (zoals FM, DAB+, internet, satelliet en kabel)
en de verschillende spectrumlagen voor DAB+. Radio is een tweezijdig medium. Er is
namelijk sprake van twee groepen gebruikers die op een verschillende manier gebruik
maken van de radio: consumenten die naar de radio luisteren en bedrijven die op de
radio adverteren. Radiozenders leggen hierbij de link tussen beide groepen gebruikers.
4.2 Marktafbakening en concurrentieanalyse
Conform een eerder advies uit 201916 concludeert de ACM dat er sprake is van een aparte radioluistermarkt en een aparte radioadvertentiemarkt, die beiden een nationale geografische reikwijdte hebben.
Het luisteren via digitale kanalen (DAB+ en internet) behoort tot dezelfde relevante
productmarkt als het luisteren naar analoge (FM-)radio, omdat deze kanalen functionele
equivalenten van elkaar zijn, aldus de ACM. Het gebruik (luisteren naar radio) is
hetzelfde en de inhoud (radiozenders en programmering) die op FM wordt aangeboden
is ook via digitale kanalen beschikbaar, waarbij DAB+ en internetradio daarnaast extra
zenders bieden ten opzichte van FM. De ACM heeft nog beoordeeld of de radioluistermarkt
niet ruimer moet worden gedefinieerd en of (muziek-) streamingsdiensten niet ook tot
deze markt behoren. Naar de mening van de ACM is dit niet het geval. De ACM geeft
aan dat er een verschil is in functionaliteit en in prijs. Daarnaast is er slechts
sprake van een lichte verschuiving van het aantal radioluisterminuten naar het aantal
streamingminuten en was er een aanzienlijke overlap tussen radioluisteraars en muziekstreamers.
Ten aanzien van de radioadvertentiemarkt concludeert de ACM dat er sprake is van een
nationale markt voor radioadvertenties op landelijke en regionale radiozenders. De
ACM heeft eerder in het kader van haar advies uit 2019 onderzocht of de normalisation
"radio-a"radioadvertentiemarkt kon worden uitgebreid met televisie-, online, print-
en out-of-home-advertenties. Uit haar analyse van verschillen en overeenkomsten tussen
adverteren via de radio en adverteren via andere mediakanalen concludeerde zij dat
er sprake is van een afzonderlijke radioadvertentiemarkt, waartoe het adverteren via
andere mediakanalen niet behoort. Hierbij waren de belangrijkste argumenten het verschil
tussen radio en andere mediakanalen voor wat betreft functionaliteit, prijs en de
wijze van inkoop.
In haar concurrentieanalyse merkt de ACM op dat er op de radioluistermarkt en de radioadvertentiemarkt
sprake is van een bijzondere situatie. Frequentieruimte voor radio is een schaars
goed waarvoor hoge toetredingsdrempels gelden. Hierdoor wordt de concurrentiekracht
van een radio-omroep in belangrijke mate bepaald door het aantal frequentiekavels
dat een partij in zijn bezit heeft en is het aantal concurrenten (zeer) beperkt. Het
maximaal toegestane aantal FM-kavels waarover een landelijke commerciële omroep mag
beschikken (de gebruiksbeperking) is in 2016 uitgebreid van twee naar vier kavels.
In het advies uit 2019 heeft de ACM geoordeeld dat het bezit van vier van de negen
landelijke commerciële FM-kavels door één partij reeds aan de bovengrens zit van wat
vanuit mededingingsoogpunt wenselijk is. De ACM heeft het ministerie dan ook geadviseerd
het toegestane bezit niet verder te verruimen.
Daarnaast gelden voor een deel van de frequentieruimte voorschriften met betrekking
tot de inhoud (clausuleringen). Radiostations met geclausuleerde kavels zijn verplicht
zich aan bepaalde inhoudsvoorschriften te houden en zich (daardoor) te richten op
een meer specifieke doelgroep. Hierdoor kunnen zij doorgaans minder luisteraars aantrekken
dan ongeclausuleerde zenders die muziek kunnen aanbieden die een brede groep luisteraars
aanspreekt. Als gevolg van de clausuleringen is de concurrentiekracht van sommige
partijen op de markt dus beperkt ten opzichte van partijen die niet onderworpen zijn
aan inhoudsvoorschriften. Dit is goed te zien aan de luister- en advertentieaandelen
van de partijen die gebonden zijn aan een inhoudsbeperking: BNR, Radio Veronica, Sublime
en SLAM! en 100%NL, aldus de ACM.
Eerder in 2019 concludeerde de ACM al dat met name de drie (van de in totaal vier)
ongeclausuleerde vergunningen in het bezit van Talpa Radio ertoe hebben geleid dat
haar marktaandeel op de radioluistermarkt en het marktaandeel van One Media Sales
(OMS) – een gezamenlijke advertentieverkooporganisatie waar Talpa Radio deel van uitmaakt
– op de radioadvertentiemarkt zodanig hoog waren, dat ze konden duiden op een economische
machtspositie op beide markten. Gelet op het feit dat de marktaandelen in de tussentijd
niet significant zijn gewijzigd, constateert de ACM dat deze situatie anno 2020 onveranderd
is. Door de zeer hoge toetredingsdrempels gaat er niet of nauwelijks druk uit van
potentiële toetreders. Daarnaast ziet de ACM dat adverteerders doorgaans niet in staat
zijn tot het uitoefenen van voldoende compenserende afnemersmacht om voldoende tegenwicht
te bieden aan Talpa Radio en OMS.
4.3 eadviseerde maatregelen veiling laag 7
Uit het marktonderzoek van de ACM blijkt allereerst dat er ruime interesse voor het
spectrum is en dat het te veilen spectrum naar verwachting schaars is. Daarnaast ziet
het merendeel van de marktpartijen het als een reële mogelijkheid dat één of enkele
grote, kapitaalkrachtige partij(en) een groot deel van het spectrum of al het spectrum
zullen verwerven, waardoor er voor kleinere marktpartijen of nieuwe toetreders geen
spectrum overblijft. Dit kan volgens een marktpartij zelfs onderdeel zijn van een
strategie om andere radio-omroepen zo veel mogelijk van distributie uit te sluiten.
Eén marktpartij heeft aangegeven dat het ook kan gaan om een grote speler uit het
buitenland die middels het verwerven van veel spectrum op grote schaal de Nederlandse
markt kan betreden.
Een groot deel van de marktpartijen heeft aangegeven dat zij verwachten dat nieuwkomers
mee zullen bieden tijdens de veiling. Dit kunnen radiozenders zijn die momenteel al
middels doorgifteovereenkomsten van frequentieruimte actief zijn, maar ook regionale
zenders of radiozenders uit het buitenland. Op basis van de uitkomsten van het marktonderzoek
acht de ACM een scenario waarbij één of meer partijen het te veilen spectrum geheel
of grotendeels zullen verwerven realistisch. Op de radiomarkt zijn in ieder geval
twee kapitaalkrachtige partijen actief, die onderdeel uitmaken van een groter mediaconcern:
Talpa Radio en Q-Music (DPG Media). Daarnaast zijn er in het buitenland enkele kapitaalkrachtige
radiozenders. Kleinere radiozenders of nieuwkomers zullen tijdens een veiling naar
verwachting niet goed in staat zijn tegen dit soort partijen op te bieden.
De ACM acht het onwenselijk als een grote hoeveelheid van het DAB+ spectrum in handen
van een of twee partijen komt, omdat dit ten koste gaat van de diversiteit van het
luisteraanbod. Bovendien neemt in het algemeen de concurrentie op een markt af naarmate
deze meer geconcentreerd is. Om de genoemde scenario’s in de toekomst te voorkomen,
is de ACM van oordeel dat maatregelen tijdens de veiling noodzakelijk zijn.
Een maatregel waarbij voorrang wordt verleend aan bepaalde partijen, zoals een reservering
voor toetreders of een voorkeurspositie voor bepaalde partijen, is naar het oordeel
van de ACM in dit geval geen effectieve maatregel. Wanneer een klein deel van het
spectrum voor bepaalde partijen wordt bestemd, wordt daarmee niet voorkomen dat een
grote partij de rest van het spectrum verwerft. Wanneer daarentegen een groot deel
van het spectrum voor bepaalde partijen met een voorkeurspositie wordt bestemd, blijft
er mogelijk te weinig spectrum over voor andere marktpartijen, die graag extra DAB+
spectrum willen verwerven. Dat is volgens de ACM onwenselijk, ook omdat concurrentiedruk
niet alleen afkomstig kan zijn van nieuwkomers, maar ook van bestaande spelers. Naar
het oordeel van de ACM zou daarom geen specifiek onderscheid gemaakt moeten worden
tussen verschillende typen partijen, zoals nieuwkomers en partijen die al over DAB+
spectrum beschikken.
Een maatregel waarbij bepaalde marktpartijen worden uitgesloten van deelname aan de
veiling (op grond van artikel 3.18 van de Telecommunicatiewet) is naar het oordeel
van de ACM vanuit een mededingingsrechtelijk perspectief evenmin noodzakelijk en wenselijk.
Met de veiling van de beschikbare frequentieruimte in laag 7 komt er een grote hoeveelheid
nieuw spectrum beschikbaar. Het is nog niet duidelijk wat er op de langere termijn
met het bestaande DAB+ spectrum in laag 2 gaat gebeuren. Dit is het spectrum dat aan
de FM-vergunningen van de landelijke partijen is gekoppeld. Dit kan gevolgen hebben
voor het spectrumbezit van de verschillende partijen en hun posities op de markten
voor radio. Vanwege de onzekerheid die dit met zich meebrengt, acht de ACM het van
belang dat alle marktpartijen, ook de partijen die nu al een (grote) positie in laag
2 hebben, de mogelijkheid hebben om mee te bieden op het spectrum in laag 7.
Met een spectrumcap tot slot, wordt een beperking gesteld aan de hoeveelheid spectrum
die iedere marktpartij kan verwerven. Zoals vermeld acht de ACM het op basis van het
marktonderzoek aannemelijk dat een of meer partijen bij de veiling een grote hoeveelheid
DAB+ spectrum zal of zullen verwerven, als gevolg waarvan een economische machtspositie
kan ontstaan of een bestaande economische machtspositie kan worden versterkt. Het
ontstaan of een versterking van een eventuele machtspositie is op de radioluistermarkt
te meer waarschijnlijk, nu er sprake is van zeer hoge toetredingsdrempels waardoor
nieuwe toetreders maar zelden (enkel bij een veiling) de kans krijgen de markt te
betreden en concurrentiedruk uit te oefenen op de partij met de machtspositie. Met
een cap op het nieuw te verwerven DAB+ spectrum kan een mededingingsbeperkende spectrumconcentratie
worden voorkomen. Bovendien kan een spectrumcap zo worden ingericht dat de diversiteit
van het luisteraanbod wordt gewaarborgd. De ACM is van oordeel dat een spectrumcap
daarom in dit geval een geschikte maatregel is, maar ook noodzakelijk en passend om
een economische machtspositie te voorkomen.
4.4. Reikwijdte spectrumcap
Op dit moment heeft Talpa Radio met een bezit van vier van de negen landelijke commerciële
FM-/DAB+frequentievergunningen een marktaandeel van ruim 42 procent op de radioluistermarkt.
OMS, dat onder meer advertentieruimte op de Talpa-zenders verkoopt, heeft een aandeel
van meer dan 50 procent op de radioadvertentiemarkt. Zoals vermeld kunnen de huidige
marktaandelen van Talpa Radio op de radioluistermarkt en van OMS op de radioadvertentiemarkt
wijzen op het bestaan van een economische machtspositie op beide markten.
De spectrumcap is bedoeld om te voorkomen dat (mede) op basis van het DAB+ spectrumbezit
dat op de voorgenomen veiling kan worden verkregen in de toekomst een economische
machtspositie op deze markten ontstaat of verder wordt versterkt. Gelet op het feit
dat het huidige spectrumbezit van Talpa Radio al op de bovengrens ligt van wat de
ACM wenselijk acht, is de ACM van oordeel dat het aandeel van Talpa Radio op het te
veilen (voor commerciële zenders beschikbare) DAB+ spectrumbezit relatief gezien niet
groter mag worden, bijvoorbeeld door tijdens de veiling de helft (of meer) van het
nieuw beschikbare spectrum te kopen.
Overigens acht de ACM het eveneens onwenselijk dat een andere kapitaalkrachtige partij
(zoals Q-Music/DPG Media) een groot deel van het spectrum verwerft. Het spectrum in
laag 7 betreft de helft van de totaal beschikbare DAB+ ruimte voor landelijke commerciële
radio. Nu de andere helft van het DAB+ spectrum (het spectrum in laag 2) na 2022 mogelijk
opnieuw wordt verdeeld, bestaat de mogelijkheid dat marktposities van verschillende
radio-omroepen veranderen. Het is dan ook niet uitgesloten dat in de toekomst een
andere partij dan Talpa Radio op basis van het DAB+ spectrumbezit een grote en/of
dominante positie op de radioluister- en advertentiemarkten verwerft. Nu het spectrum
in laag 7 voor een lange periode (van 12 jaar) wordt uitgegeven, is de ACM van mening
dat ook met dit scenario rekening moet worden gehouden.
Daar komt bij dat marktpartijen hebben aangegeven de zorg te hebben dat één of twee
partijen bij de aankomende veiling al het spectrum zullen verwerven. Aangezien de
ACM dit ziet als een reëel risico, is de ACM van oordeel dat een radio-omroep niet
meer dan 40 procent van het te veilen DAB+ frequentiespectrum in laag 7 zou mogen
verwerven. Met een spectrumcap van 40 procent is er ruimte voor ten minste drie partijen
om een substantieel aandeel van het spectrum te verwerven tijdens de voorgenomen veiling.
Wanneer minimaal drie commerciële partijen zonder grote spectrumconcentraties met
elkaar kunnen concurreren, draagt dit naar het oordeel van de ACM bij aan een goed
functionerende markt. Door minimaal drie partijen in staat te stellen om spectrum
te verwerven, wordt ook de diversiteit van het luisteraanbod in de toekomst gewaarborgd.
Bij de komende veiling worden 12 vergunningen geveild van elk 96 kbit/s. Om op een
bezitaandeel van maximaal 40 procent uit te komen, zou iedere geïnteresseerde partij
maximaal 4,8 van de 12 vergunningen mogen verwerven. Aangezien het ministerie er niet
voor heeft gekozen om deelbare vergunningen aan te bieden, betekent dit in de praktijk
dat iedere geïnteresseerde partij op de veiling hooguit vier vergunningen van 96 kbit/s
kan verwerven, aldus de ACM.
Door van maximaal vier in plaats van vijf vergunningen per partij uit te gaan blijft
de ACM aan de veilige kant van het maximale bezitaandeel van 40 procent en wordt dit
aandeel niet overschreden. Dit draagt bij aan het voorkomen van een economische machtspositie,
zeker nu het bezitaandeel van Talpa Radio op dit moment reeds aan de bovengrens zit
van wat wenselijk is. Daarnaast acht de ACM het van belang om te voorkomen dat een
groot deel van het spectrum in handen van twee partijen komt. Wanneer het maximale
aantal vergunningen op vijf per partij zou worden gesteld, zou een situatie mogelijk
zijn waarin twee partijen vijf vergunningen verwerven en er nog maar twee vergunningen
over blijven voor andere partijen. Dit zou er alsnog in resulteren dat een groot deel
van het spectrum in handen komt van twee partijen, wat naar verwachting ten koste
zou gaan van de concurrentie op de radioluister- en advertentiemarkt en de diversiteit
van het luisteraanbod. De ACM is daarom van mening dat het maximale aantal vergunningen
dat een partij bij de veiling van frequentieruimte in laag 7 kan verkrijgen, op vier
vergunningen per partij moet worden vastgesteld.
Het bezit in laag 3 (van vergunninghouder MTVNL) hoeft naar het oordeel van de ACM
niet te worden meegewogen bij de op te leggen spectrumcap voor laag 7, omdat het gebruiken
van frequentieruimte in laag 3 via een doorgifteovereenkomst door radiozenders (op
dit moment) niet beschouwd wordt als een alternatief voor het zelf verkrijgen van
frequentieruimte in laag 7.
De ACM benadrukt dat de spectrumcap op het spectrum in laag 7 niet alleen tijdens
de aankomende veiling dient te gelden, maar over de gehele looptijd van de vergunningen
in laag 7. Op die manier kan ook in de periode na de veiling worden voorkomen dat
een partij over te veel van het DAB+ spectrum in laag 7 kan komen te beschikken, bijvoorbeeld
door middel van een overname van een andere radio-omroep of -zender. De spectrumcap
kan dan ook op de lange termijn (en hoogstwaarschijnlijk eveneens ten tijde van de
afschakeling van FM) voorkomen dat spectrumconcentraties ontstaan die de mededinging
kunnen beperken. Daardoor wordt de mededinging op de markten voor radio duurzaam gefaciliteerd.
4.5 Conclusie
De ACM adviseert het ministerie om tijdens de voorgenomen veiling van het DAB+ spectrum
in laag 7 een spectrumcap te hanteren van 40 procent, die erin resulteert dat iedere
aan de veiling deelnemende partij maximaal vier vergunningen van 96 kbit/s kan verwerven.
Dit advies is overgenomen. Genoemde spectrumcap zal worden opgenomen in de Tijdelijke
regeling gebruiksbeperking commerciële FM-radio-omroep, die daartoe met inwerkingtreding
van de onderhavige regeling is gewijzigd en Tijdelijke regeling gebruiksbeperking
commerciële radio-omroep is gaan heten. Deze Tijdelijke regeling zal op termijn worden
vervangen door een permanente regeling.
5. Consultatie
Een ontwerp van deze regeling is van 23 juli 2020 tot en met 17 september 2020 geconsulteerd
op internetconsultatie.nl. Hieronder wordt ingegaan op de binnengekomen reacties voor
zover zij betrekking hebben op deze regeling. Dit betekent dat op deze plaats niet
wordt ingegaan op reacties die betrekking hebben op het ontwerp-bekendmakingsbesluit
of op de ontwerp-vergunning voor laag 7.
Aard van het recht
Een respondent stelt dat uit artikel 1 van de regeling de aard van het recht dat met
de vergunning wordt verleend niet duidelijk blijkt, mede omdat de bijlage waarin de
contouren van het allotment worden gevisualiseerd niet bij de regeling zou zijn gevoegd.
Ook vraagt deze respondent waar in het Nationaal Frequentieplan is bepaald dat deze
frequenties zijn bestemd voor digitale landelijke radio-omroep.
Artikel 1 van de regeling verwijst bij de definitie van allotment 9C naar bijlage
I van de vergunning. De vergunning – inclusief bijlagen – maakte deel uit van de uniforme
openbare voorbereidingsprocedure van het ontwerp-bekendmakingsbesluit. Bijlage I van
de vergunning bevat een volledige technische omschrijving van het gebruiksrecht dat
met de vergunning aan de verkrijger wordt verleend. Het Nationaal Frequentieplan is
per 20 oktober 2020 gewijzigd.17 Nationale voetnoot HOL002A is daarbij aangepast, zodat de frequentieruimte in laag
7 bestemd is voor het reguliere gebruik als bedoeld in de frequentietabel van het
Nationaal Frequentieplan.
Verbondenheidstoets
Een respondent is van mening dat met de huidige verbondenheidstoets niet voldoende
waarborgen bestaan om te voorkomen dat onevenredig veel dab-vergunningen – desnoods
via stromannen – in één hand geraken. De toets op verbondenheid dient aangescherpt
te worden, aldus deze respondent.
De ACM heeft geadviseerd dat een partij maximaal vier vergunningen mag verkrijgen
in deze verdeling. Daarmee is het aantal vergunningen dat een aanvrager kan verkrijgen
dus gelimiteerd. Tijdens de aanvraagprocedure wordt getoetst of aanvragers ongeoorloofd
verbonden zijn met andere rechtspersonen. Om te kunnen waarborgen dat er geen ongeoorloofde
verbondenheid is tussen partijen, wordt getoetst of twee of meer rechtspersonen als
één rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Hiertoe dienen aanvragers verschillende
documenten aan te leveren. Deze worden door een notaris geverifieerd. Bij te weinig
informatie om eventuele verbondenheid goed te kunnen beoordelen kan de minister meer
informatie vorderen, op grond van artikel 18.7 van de Telecommunicatiewet. Partijen
zijn verplicht de gevorderde inlichtingen aan te leveren. De verbondenheidstoets is
dan ook met voldoende waarborgen omgeven zodat een aanvrager en de met hem verbonden
rechtspersonen maximaal 4 vergunningen kunnen verkrijgen.
Naast hetgeen de ACM heeft geadviseerd over het aantal vergunningen dat een partij
in deze verdeling mag verwerven, is het juridisch kader van belang om vast te stellen
wanneer er sprake is van een en dezelfde rechtspersoon. De regels die hierop van toepassing
zijn, zijn vastgelegd in de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële FM-radio-omroep
(die met inwerkingtreding van de onderhavige regeling overigens wordt gewijzigd in
Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële radio-omroep). Met de Tijdelijke
regeling zijn de voorschriften die golden krachtens de Mediawet 2008 met betrekking
tot de maximale hoeveelheid frequentieruimte die een commerciële media-instelling
maximaal kan gebruiken in de FM-band en de regels wanneer er sprake is van verbondenheid
tussen verschillende rechtspersonen tijdelijk overgenomen in een ministeriële regeling
op grond van de Telecommunicatiewet.
Naar verwachting zal er op korte termijn een nieuwe ministeriële regeling worden vastgesteld
die zal strekken tot vervanging van de Tijdelijke regeling. Op dit moment zijn er
geen indicaties dat in de Tijdelijke regeling onvoldoende waarborgen zijn opgenomen
om misbruik tegen te gaan.
Zekerheidsstelling
Een respondent geeft aan dat het goed zou zijn als er een instapbedrag als ‘borg’
wordt gehanteerd omdat hiermee wordt voorkomen dat er partijen aan de veiling deelnemen
die niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om daadwerkelijk bij te dragen aan de uitrol
van de multiplex. Een andere respondent vraagt wanneer de zekerheidsstelling van artikel
8 voldoen moet worden, aangezien dat niet expliciet uit de regeling zou blijken.
In artikel 8 van deze regeling wordt voorzien in zekerheidsstelling door middel van
een waarborgsom of een bankgarantie ter hoogte van € 50.000 per vergunning die een
aanvrager aanvraagt. In het derde lid van artikel 8 is opgenomen dat de waarborgsom
of bankgarantie uiterlijk op het tijdstip, genoemd in artikel 3, tweede lid, dient
te zijn ontvangen. Dit artikel is gekoppeld aan de uiterste datum en tijd waarop een
aanvraag kan worden ingediend. Een aanvrager dient de zekerheidsstelling dus te hebben
verstrekt uiterlijk voor het sluiten van de aanvraagperiode.
Schaarste onvoldoende onderzocht
Een respondent merkt op dat EZK en ACM het bestaan van schaarste onvoldoende hebben
onderzocht en onderbouwd. Daardoor kan volgens deze respondent niet zonder meer worden
gekozen voor uitgifte via een veiling. Deze respondent verwijst hierbij naar laag
3 die na de uitkomsten van de Taskforce herindeling digitaal spectrum (eveneens) wordt
omgevormd tot een landelijk SFN-netwerk en daarmee een volwaardig alternatief vormt
voor laag 7. Deze respondent pleit voor nader onderzoek waarbij de nieuwe toestand
van laag 3 wordt betrokken.
Zoals wordt aangegeven in paragraaf 2.1 van de toelichting speelt schaarste een rol
bij de verdeling van vergunningen waarvan naar alle waarschijnlijkheid de vraag het aanbod zal overtreffen. Dat kan betekenen dat er meer marktpartijen zijn
met belangstelling voor de betreffende vergunningen dan dat er vergunningen beschikbaar
zijn. Er is dan sprake van absolute schaarste. Het kan ook betekenen dat één of meer
marktpartijen onderling verschillende interesses hebben in verschillende hoeveelheden
frequentieruimte. Dan is er sprake van relatieve schaarste. In de Nota Frequentiebeleid
2016 is aangegeven dat voor de uitgifte van schaarse vergunningen – absoluut en relatief
– voor iedere toepassing (dus ook omroep) – een veiling het aangewezen verdeelinstrument
is.
In het kader van deze verdeling hoeft niet uitputtend onderzocht te worden of aangetoond
dat sprake is van absolute en/of relatieve schaarste. Voldoende is dat er aanwijzingen
van schaarste zijn. De onderzoeken van ACM en SEO bieden daar goede aanknopingspunten
voor die nog eens worden bevestigd in de (andere) reacties in het kader van deze consultatie.
De vraag of er daadwerkelijk sprake is van schaarste zal worden beantwoord in de aanvraagprocedure
die plaatsvindt voorafgaand aan de (mogelijke) feitelijke veiling. Worden er 12 of
minder vergunningen aangevraagd, dan zullen de vergunningen om niet worden verleend aan de aanvragers en vindt er geen veiling plaats. Worden er 13 of
meer vergunningen aangevraagd dan zal er een veiling worden gehouden. In die zin vindt
er in de aanvraagfase een toets op daadwerkelijke schaarste plaats (art. 12).
Dat laag 3 (van vergunninghouder MTVNL) een alternatief vormt voor partijen die digitaal
willen uitzenden wordt op deze plaats niet bestreden. Laag 3 was de afgelopen jaren
reeds – in wisselende mate – een alternatief voor partijen die (nog) niet beschikten
over eigen spectrum voor digitale radio in band III en zal dat ook na de verdeling
van laag 7 blijven. Wel is er een aantal verschillen in de kenmerken van beide lagen.
In laag 7 zullen radiopartijen de beschikking krijgen over een eigen vergunning en zijn zij niet afhankelijk van een doorgifteovereenkomst met een derde
partij (een service provider) zoals nu feitelijk het geval is in laag 3 bij MTVNL. Daarnaast is de looptijd van
de vergunningen van laag 7 langer (12 jaar) dan de vergunning van MTVNL (ook na de
verlenging van die vergunning tot medio 202818). Tot slot bevatten de vergunningen in laag 7 een gradueel zwaardere en snellere
ingebruiknameverplichting dan de vergunning van MTVNL waardoor er voor partijen die
daar belang aan hechten meer zekerheid is omtrent de snelheid en kwaliteit van de
netwerkontwikkeling. Aan de andere kant kan het business model van MTVNL voor klanten die dat wensen ook voordelen bieden. Het model biedt flexibiliteit:
men hoeft niet te wachten op, en mee te doen aan, een veiling. Met andere woorden,
partijen hebben de keuze tussen laag 7 en laag 3. Deze regeling gaat echter over de
verdeling van laag 7. Sectorpartijen hebben de afgelopen jaren herhaaldelijk aangedrongen
op een spoedige verdeling van laag 7. Dat standpunt is door respondenten in deze consultatie
herhaald.
Rechtsbescherming en vaststellen schaarste
Een respondent heeft ook nog gevraagd of de schaarste uitsluitend wordt bepaald op
basis van het aantal aanvragen en informeert naar de beschikbare rechtsbescherming
voor aanvragers die worden uitgesloten van deelname aan de verdelingsprocedure
Artikel 12 van deze regeling bepaalt dat indien het aantal vergunningen dat is aangevraagd
hoger is dan het aantal vergunningen dat op grond van artikel 2 beschikbaar is, de
verdeling plaatsvindt met toepassing van de hoofdstukken 5 en 6. In dat geval wordt
er dus geveild. Indien het aantal vergunningen dat is aangevraagd, gelijk is aan of
lager dan het aantal vergunningen dat op grond van artikel 2 beschikbaar is, dan volgt
uit artikel 13 van deze regeling dat de vergunningen om niet worden verleend aan de aanvragers. Hierbij worden de aanvragen die buiten behandeling
zijn gesteld niet meegeteld. Indien na zorgvuldige beoordeling wordt besloten een
aanvraag van een partij buiten behandeling te stellen of af te wijzen, dan kan die
partij tegen dat besluit rechtsmiddelen aanwenden.
Intrekken bod/aanvraag
Een respondent schrijft dat niet duidelijk is wat er gebeurt als blijkt dat er geen
schaarste is. De partijen die wel hebben ingeschreven zullen de vergunningen om niet verkrijgen, maar zij zullen de kosten voor de uitrol van het netwerk dan niet met
(voldoende) andere vergunninghouders kunnen delen waardoor de kosten toenemen. Kunnen
partijen in een dergelijk geval hun bod intrekken?
Vooropgesteld kan worden dat het belangrijkste uitgangspunt bij het ontwerpen van
deze veilingprocedure is om laag 7 in zijn geheel (alle 12 vergunningen) te verdelen
(zie paragraaf 2.2). Dit bevordert efficiënt spectrumgebruik maar daarnaast geldt
– en dat is kenmerkend voor de multiplextechniek van digitale radio via DAB+ – dat
hoe meer vergunningen er bij de uitgifte van een bepaalde laag verdeeld worden, des
te meer partijen kunnen bijdragen aan de distributiekosten van de multiplex, en des
te lager de gemiddelde kosten per vergunninghouder.
Voor aanvang van de veiling wordt op basis van de aanvragen vastgesteld of er daadwerkelijk
sprake is van schaarste (zie artikel 12). Indien wordt vastgesteld dat dat niet het
geval is, wordt het aantal vergunningen dat is aangevraagd op grond van artikel 13,
eerste lid van deze regeling om niet verleend aan de desbetreffende aanvrager(s). In dat geval vindt er dus geen (feitelijke)
veiling plaats. Aangezien biedingen alleen gedaan kunnen worden in een veiling, maar
deze in dit geval niet heeft plaatsgevonden, zijn er dus geen biedingen om in te trekken.
Wel is er in dit geval de mogelijkheid om een ingediende aanvraag in te trekken. Dit is mogelijk tot het moment dat de vergunning (om niet) is verleend.
In het geval er wel een veiling plaatsvindt is er de mogelijkheid om de aanvraag in
te trekken tot het moment dat de veiling daadwerkelijk van start gaat.
Ook is het (in theorie) mogelijk om, na vergunningverlening, een verzoek in te dienen tot intrekking van de vergunning. Hierbij
is wel van belang dat als dit gebeurt in het geval van een daadwerkelijke veiling
en deze veiling is geëindigd (en de winnaars bekend zijn), het bedrag behorende bij
het aantal gewonnen vergunningen verschuldigd blijft. Ook blijven de kosten verbonden
aan het verlenen van de vergunning in dat geval verschuldigd. Dit laatste is overigens
ook zo als de vergunning om niet wordt verleend.
Veilingmodel
Een aantal respondenten geeft aan zich in grote lijnen kunnen vinden in de opzet van
de veiling voor vergunningen in laag 7.
Een andere respondent geeft aan dat hier geen sprake is van een veiling op basis van
een prijs die vraag en aanbod reflecteert, maar van een getrapte afvalrace waarbij
biedingen niet zijn gebaseerd op een bedrag, maar op het aantal vergunningen dat wordt
gevraagd.
In deze veiling doet de deelnemer inderdaad geen bod uitgedrukt in geld, maar zijn bod is het aantal vergunningen dat hij wenst te verwerven (maximaal vier). De veilingmeester bepaalt
in de achtereenvolgende biedrondes wat de prijs per vergunning is (behalve in de eerste ronde, daar is sprake van een vooraf bekende (start)prijs
van € 50.000.- per vergunning). Alle vergunningen kennen dezelfde prijs en bij iedere
ronde wordt de prijs door veilingmeester verhoogd. De deelnemer geeft in iedere ronde
aan hoeveel vergunningen hij voor de geldende rondeprijs wil hebben, dat is dus zijn
bod.
Wordt de prijs hem te hoog dan kan de deelnemer hij zijn bod (het aantal gevraagde vergunningen) verlagen. Op het moment dat een deelnemer zijn
bod verlaagt, dient hij voor iedere vergunning die hij op dat moment niet meer wenst
te verwerven een zogenoemd exitbod in. Een exitbod luidt wel in geld (in hele euro’s).
Voor deze veiling is verder nog van belang dat een deelnemer zijn bod gedurende de
veiling alleen kan verlagen. Hij mag zijn bod niet meer tussentijds verhogen. Na verloop
van de biedingsrondes zal de totale vraag dalen. Wanneer er in totaal door alle deelnemers
tezamen 12 vergunningen (of minder) wordt geboden, eindigt de veiling.
Een andere respondent heeft aangegeven behoefte te hebben aan een nadere verduidelijking
op het gekozen veilingmodel, de praktische werking daarvan en de reden waarom zou
zijn afgeweken van het aanbevolen veilingmodel.
Hier kan het volgende over worden opgemerkt. Er is gekozen voor een relatief eenvoudig
veilingmodel waarbij geenszins is afweken van de ingewonnen adviezen. Auctiometrix
komt in haar advies tot de conclusie dat er meerdere geschikte veilingmodellen zijn
die in principe allen aan de veilingdoelstellingen voldoen. Er zijn slechts kleine
verschillen tussen deze modellen, aldus Auctiometrix. Auctiometrix spreekt – omwille
van de eenvoud – een lichte voorkeur uit voor de continue klokveiling. Zij heeft echter
niet gekeken naar de praktische uitvoerbaarheid van de veiling. Daarom is aan Dotecon
– de leverancier van de veilingsoftware – gevraagd om hier aanvullend over te adviseren.
Op basis van dit advies is uiteindelijk gekozen voor de discrete klokveiling met exitbiedingen
die door Auctiometrix eveneens geschikt wordt geacht (zie ook paragraaf 2.3).
Tot slot kunnen marktpartijen Agentschap Telecom benaderen om uitleg te krijgen over
de werking van het veilingmodel in de praktijk. Daarnaast zal er, indien na de aanvraagfase
blijkt dat er een veiling zal plaatsvinden, een informatiebijeenkomst/proefveiling
georganiseerd worden door Agentschap Telecom. Hierbij kunnen tot de veiling toegelaten
partijen oefenen met het inloggen en het doen van biedingen en exitbiedingen. Op deze
manier is er voor deelnemers aan de veiling voldoende tijd en ruimte om de zich de
praktische werking van de veiling eigen te maken en de veilingregels te doorgronden.
Rondeprijzen
Een respondent stelt dat uit de regeling niet blijkt hoe de veilingmeester het bedrag
voor de volgende veilingronde bepaalt.
Op grond van artikel 24, vierde lid, van deze regeling is de prijs in de eerste biedronde
€ 50.000,–. Het exacte prijsverloop van de tweede en daarop volgende biedrondes is
nog niet bekend. In het algemeen kan gesteld worden dat de veilingmeester een prijsverloop
zal hanteren, waarbij de prijstoename per ronde zo gekozen wordt dat een ordelijk
verloop van de veiling wordt bereikt en dat tegelijkertijd een geleidelijke afname
van de vraag verwacht mag worden. Bij het vaststellen van een rondeprijs wordt bovendien
gestreefd naar een balans tussen de duur van de veiling enerzijds en het voorkomen
van het vroegtijdig ‘afhaken’ van de deelnemers.
Geen overdracht gewonnen vergunningen
Een respondent stelt dat de vergunningen een persoonsgebonden karakter moeten krijgen
en dat overdracht alleen met instemming van de minister mag worden toegestaan. Alleen
zo kan volgens deze respondent voorkomen worden dat kapitaalkrachtige partijen afspraken
maken met andere partijen om hun gedrag tijdens de veiling te beïnvloeden, en om na
de veiling de frequenties weer te verhuren aan (die) andere partijen.
Hetgeen deze respondent inbrengt, is reeds gewaarborgd in de Telecommunicatiewet.
Op grond van artikel 3.20, eerste lid van de Telecommunicatiewet kan een vergunning
geheel of gedeeltelijk aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon worden
overgedragen met toestemming van de minister. Op grond van artikel 3.20, vijfde lid van de Telecommunicatiewet
dient de minister, voordat hij hierover een besluit neemt, de ACM in de gelegenheid
te stellen hem te adviseren over de overdracht, indien de overdracht de daadwerkelijke
mededinging op de markt in aanzienlijke mate zou kunnen beperken.
Tot slot staat in artikel 19 van deze regeling dat partijen zich dienen te onthouden
van afspraken die afbreuk kunnen doen aan een goed verloop van de veiling, de mededinging
in het kader van de veilingprocedure daaronder begrepen.
Spectrumcap
Op basis van het advies van de ACM voorziet deze regeling in een spectrumcap, die
erin resulteert dat iedere aan deze verdeling deelnemende partij maximaal vier vergunningen
in laag 7 kan verwerven. Deze bepaling heeft geleid tot diverse reacties.
Een respondent begrijpt niet waarom zittende radiopartijen die reeds sinds 2011 beschikken
over digitale frequenties in laag 2 en laag 4 – die zij bovendien gratis hebben gekregen
– aan deze veiling mee kunnen doen. De voorgestelde cap is alleen van toepassing op
laag 7 en geeft partijen die reeds over DAB+ vergunningen beschikken in andere lagen
een onevenredig voordeel om veel extra DAB+ ruimte te bemachtigen. Deze respondent
pleit voor een lagere cap die bovendien op de totale DAB+ capaciteit (en niet alleen
op laag 7) moet worden toegepast.
Andere partijen zijn van mening dat er maximaal twee vergunningen per deelnemende
partij verworven kunnen worden. Hiermee blijft een level playing field gewaarborgd.
Een andere respondent is van mening dat bepaalde partijen een voorrangspositie zouden
moeten krijgen binnen laag 7.
Tot slot is er een respondent die van mening is dat ook de mogelijkheid zou moeten
bestaan dat een groep of een samenwerkingsverband op de gehele multiplex zou kunnen
bieden. Binnen dit samenwerkingsverband is deze respondent dan bereid om de cap te
respecteren.
Uit het onderzoek van de ACM komt naar voren dat er ruime interesse voor het spectrum
in laag 7 is en dat het te veilen spectrum naar verwachting schaars is. Daarnaast
ziet het merendeel van de door de ACM bevraagde marktpartijen het als een reële mogelijkheid
dat één of enkele grote, kapitaalkrachtige partij(en) – al dan niet in een samenwerkingsverband
– een groot deel van het spectrum of al het spectrum zullen verwerven, waardoor er
voor kleinere marktpartijen of nieuwe toetreders geen spectrum overblijft. De ACM
acht dit een realistisch, maar onwenselijk scenario aangezien dit ten koste gaat van
de diversiteit van het luisteraanbod. Bovendien neemt in het algemeen de concurrentie
op een markt af naarmate deze meer geconcentreerd is. Om genoemde scenario’s te voorkomen,
is de ACM van oordeel dat maatregelen noodzakelijk zijn. ACM heeft geadviseerd om
een spectrumcap in te stellen, die er feitelijk in resulteert dat iedere aan deze
verdeling deelnemende partij maximaal vier vergunningen in laag 7 kan verwerven.
Een spectrumcap is een relatief zwaar middel om in te grijpen in een (vrije) markt.
Er dient terughoudend mee omgegaan te worden en een cap dient niet verder te gaan
dan strikt noodzakelijk. In dit geval is de cap bedoeld om te voorkomen dat één of
meer partijen een dermate grote hoeveelheid DAB+ spectrum verwerven, dat als gevolg
daarvan een economische machtspositie ontstaat of een bestaande economische machtspositie
wordt versterkt. Het ontstaan of een versterking van een eventuele machtspositie is
op de radioluistermarkt te meer waarschijnlijk, nu er sprake is van zeer hoge toetredingsdrempels
waardoor nieuwe toetreders maar zelden de kans krijgen om de markt te betreden en
concurrentiedruk uit te kunnen oefenen op de partij met de machtspositie. Met een
cap op het nieuw te verwerven DAB+ spectrum kan een mededingingsbeperkende spectrumconcentratie
worden voorkomen.
Een respondent pleit voor een cap ter hoogte van 15% op de totale (landelijke, commerciële)
DAB+ capaciteit en dus niet alleen op laag 7. Dit zou betekenen dat partijen die nu
reeds beschikken over DAB+ spectrum in laag 2 worden beperkt in het verwerven van
capaciteit in laag 7. Op grond van dit voorstel zouden de huidige vergunninghouders
in laag 2 slechts twee, één of zelfs helemaal geen vergunningen in laag 7 mogen verwerven.
Voor die laatste partij zou dit de facto betekenen dat zij wordt uitgesloten van deelname aan deze verdeling. Dat is – in
lijn met het advies van de ACM – vanuit een mededingingsrechtelijk perspectief geen
wenselijke en ook geen noodzakelijk situatie. Met de veiling van de beschikbare frequentieruimte
in laag 7 komt er een grote hoeveelheid nieuw spectrum beschikbaar. Het is op dit
moment nog niet duidelijk wat er op de langere termijn (na 2024/2025) met het bestaande
DAB+ spectrum in laag 2 gaat gebeuren. Dit kan gevolgen hebben voor het spectrumbezit
van de verschillende partijen en hun posities op de markten voor radio. Vanwege de
onzekerheid die dit met zich meebrengt, acht de ACM het van belang dat alle marktpartijen,
ook de partijen die nu reeds een (grote) positie in laag 2 hebben, de mogelijkheid
hebben om mee te bieden op het spectrum in laag 7. Het feit dat de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat – in reactie op een daartoe strekkende motie van
de Tweede Kamer – een tijdelijke (nood)verlenging heeft toegezegd van de bestaande
FM-vergunningen voor commerciële radiostations (en daarmee ook van de gekoppelde vergunningen
voor digitale radio in laag 2) voor een periode van twee jaar, eventueel oplopend
tot drie jaar, maakt voorgaande conclusie niet anders. De ACM heeft dit desgevraagd
bevestigd.
Een maatregel waarbij voorrang wordt verleend aan bepaalde partijen, zoals een reservering
voor toetreders of een voorkeurspositie voor bepaalde partijen, is evenmin een effectieve
maatregel, aldus ACM. Afgezien van de vraag welke criteria gehanteerd zouden moeten
worden om te bepalen voor welke partijen dit zou kunnen gelden, zou een voorrangspositie
sec niet voorkomen dat een grote partij de rest van het spectrum verwerft. Wanneer daarentegen
een te groot deel van het spectrum voor bepaalde partijen wordt gereserveerd, blijft
er mogelijk te weinig spectrum over voor andere marktpartijen, die graag extra DAB+
spectrum willen verwerven. Dat is volgens de ACM onwenselijk, ook omdat concurrentiedruk
niet alleen afkomstig kan zijn van nieuwkomers, maar ook van bestaande spelers. Naar
het oordeel van de ACM zou daarom geen specifiek onderscheid gemaakt moeten worden
tussen verschillende typen partijen, zoals nieuwkomers en partijen die al over DAB+
spectrum beschikken.
Timing
Diverse respondenten hebben opmerkingen gemaakt over de timing van de veiling, mede in verband met de coronacrisis. Een respondent kan zich weliswaar
vinden in de opzet van de veiling maar merkt op dat in de huidige corona-gerelateerde
marktomstandigheden het zelfs voor ervaren marktspelers moeilijk is om een inschatting
te maken van de economische waarde van deze nieuwe, digitale etherfrequentieruimte.
In het verleden zijn er meerdere partijen geweest die niet in staat zijn gebleken
om hun financiële dan wel programmatische biedingen gestand te doen. Dit heeft de
mededinging eerder geschaad dan gestimuleerd, aldus deze respondent.
Een andere respondent is van mening dat er gewacht moet worden met de veiling van
laag 7 totdat er duidelijkheid is over de mogelijke verlenging of herverdeling van
de landelijke FM- en DAB+ vergunningen (in laag 2) in 2022. Die duidelijkheid is in
alle opzichten en voor alle partijen een belangrijke factor bij de veiling van laag
7, aldus deze respondent.
Het coronavirus treft vele facetten van het maatschappelijk leven. Ook de (commerciële)
radio-sector ontkomt daar niet aan. De commerciële radio-omroepen zijn voor hun businessmodel
sterk afhankelijk van advertentie-inkomsten. Het eerste half jaar van 2020 heeft een
flinke daling van de radioreclamebestedingen laten zien ten opzichte van diezelfde
periode in 2019. Aan de andere kant heeft de coronacrisis wel geleid tot een toename
van de gemiddelde luistertijd. In het derde kwartaal van 2020 heeft de markt zich
enigszins kunnen herstellen. De gevolgen van een tweede golf van het coronavirus in
het vierde kwartaal van 2020 zijn op dit moment nog ongewis. Het is aan radiopartijen
om een inschatting te maken hoe de markt zich in komende jaren zal ontwikkelen en
welke waarde zij uiteindelijk toekennen aan deze vergunningen. Partijen kunnen de
huidige marktomstandigheden verdisconteren in hun biedingen. Van belang is ook dat
het hier gaat om een veiling van vergunningen met een relatief lange looptijd van
12 jaar. Deze lange vergunningsduur draagt er aan bij dat partijen de tijd hebben
om gedane investeringen terug te verdienen.
De reserveprijs en de eis om dit bedrag (per aangevraagde vergunning) voorafgaand
aan de veiling als waarborgsom te storten, dan wel hier een bankgarantie voor af te
geven, hebben (mede) tot doel niet-serieuze bieders zoveel mogelijk te weren uit deze
veiling.
Voor wat betreft de timing van de veiling is verder het volgende van belang. De uitgifte
van laag 7 is – net als de uitgifte van digitaal spectrum aan lokale partijen in laag
6 en de aanpassing van de vergunning van MTV-NL – een uitvloeisel van de werkzaamheden
van de Taskforce indeling digitaal spectrum welke tussen december 2017 en maart 2019
actief is geweest (zie ook par. 1.2). Met het uitgeven van deze laag wordt uitvoering
gegeven aan de uitkomsten van de Taskforce en wordt tegemoet gekomen aan de wens van
de sector om laag 7 om te vormen tot een laag met één landelijke frequentie. Daarnaast
zijn er zoals hierboven reeds werd aangegeven partijen die vragen om een spoedige
verdeling van laag 7.
Ten aanzien van de duidelijkheid over de mogelijke verlenging of herverdeling van
de landelijke FM- en DAB+ vergunningen (in laag 2) wordt tot slot verwezen naar de
motie die onlangs door de Tweede Kamer is aangenomen en waarin de regering wordt verzocht
om te komen tot een (tijdelijke) verlenging van de bestaande FM-licenties voor commerciële
radiostations,19 alsmede de reactie van de regering daarop.20
Alles overwegende is er mede vanwege het belang van de uitgifte van deze laag voor
gekozen om de verdeling van laag 7 doorgang te laten vinden, ondanks de coronacrisis.
Eerder is al besloten om het daadwerkelijke tijdstip van de veiling – die oorspronkelijk
gepland stond voor het vierde kwartaal van 2020 – met enige maanden uit te stellen.21 Dit heeft tot gevolg dat de veiling nu rond de zomer van 2021 zal plaatsvinden, met
een aanvraagperiode die zal starten in januari 2021.
6. Regeldruk
De aanvrager dient bij zijn aanvraag de nodige gegevens te overleggen. Deze gegevens
dienen ertoe om te toetsen of de aanvrager voldoet aan de in de regeling gestelde
eisen. Het verstrekken van deze gegevens brengt administratieve lasten voor de aanvrager
met zich mee. Een algemeen geldend uitgangspunt voor regelgeving is dat de uit regelgeving
voortvloeiende administratieve lasten voor het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk moeten
worden gehouden. Tegen deze achtergrond is de in deze regeling vastgelegde verdeel-procedure
zodanig vormgegeven dat voor de aanvragers een minimum aan administratieve lasten
resulteert, onder andere door in de bijlagen van deze regeling een modelvergunningaanvraag,
een modelbankgarantie en modelverklaringen ten behoeve van de aanvrager, bank en notaris
op te nemen.
Wat de zekerheidsstelling betreft wordt voorts opgemerkt dat de aanvrager deze kan
voldoen in de vorm van een waarborgsom of een bankgarantie. In het geval de aanvrager
voor de waarborgsom kiest, leidt dit niet tot een verzwaring van de administratieve
lasten. De kosten van een bankgarantie gelden daarentegen als administratieve last.
Voor zover een aanvrager dus kiest om de zekerheidstelling te voldoen in de vorm van
een bankgarantie, leidt dit tot een verzwaring van de administratieve lasten. De keuze
is aan de aanvrager. Hij heeft daarmee op dit punt zelf invloed op de administratieve
lasten die hij maakt.
Daarnaast kan, vooral door de keuze voor een veiling, de opstelling van een bedrijfsplan
achterwege blijven. Alleen indien daartoe een concrete aanleiding is, zal de aanvrager
worden verzocht aanvullende gegevens of bescheiden te overleggen.
Het is slechts mogelijk een zeer globale kwantificering van de administratieve lasten
te geven, aangezien dit afhankelijk is van het aantal aanvragen en van de wijze en
omvang van de zekerheidstelling. Voor de kwantificering is er van uitgegaan dat maximaal
circa tien belangstellenden een aanvraag zullen indienen voor het verkrijgen van één
of meerdere van de te veilen vergunningen. De totale administratieve lasten voor de
veiling van de vergunningen zijn naar verwachting maximaal circa € 25.000,–. Het gaat
hier om eenmalige administratieve lasten.
Het dossier is voorgelegd aan het Adviescollege Toezicht Regeldruk, maar is niet geselecteerd
voor formele advisering.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin deze regeling wordt gepubliceerd.
II. Artikelsgewijs
Dit deel voorziet in een beschrijving van en toelichting op de indeling van de regeling
en gaat, waar nodig, nader in op de werking en achtergrond van individuele artikelen.
Voor een beschrijving van en toelichting op de beleidsmatige achtergrond en keuzes
die ten grondslag liggen aan de verschillende artikelen wordt verwezen naar het algemeen
deel van deze toelichting.
Deze regeling is onderverdeeld in 7 hoofdstukken. Een aantal hoofdstukken is tevens
onderverdeeld in paragrafen. Met deze indeling is beoogd de leesbaarheid van de regeling
te vergroten, de verschillende fasen van het aanvraag- en veilingproces zo goed mogelijk
van elkaar te onderscheiden, en de voorschriften die voor een bepaalde fase (het meest)
relevant zijn zoveel mogelijk te bundelen. De belangrijkste hoofdstukken van deze
regeling zijn de hoofdstukken 2 (beschikbare vergunningen), 3 (de aanvraagfase), 4
(vaststelling eventuele schaarste en vergunningverlening bij afwezigheid van schaarste),
5 (de veilingfase), en 6 (vergunningverlening en afwijzing aanvragen na de veilingfase).
Artikel 1. Definities
Artikel 1 voorziet in enkele definities. Bijzonder voor deze veilingregeling is dat
de definitie van ‘bod’ afwijkt van hetgeen gebruikelijk is bij andere frequentieveilingen.
In deze veilingregeling bestaat het bod namelijk niet uit een bedrag, maar uit een
aantal (vergunningen). Dat hangt samen met de keuze voor de discrete klokveiling met
exitbiedingen, waarbij een deelnemer bij een bepaalde rondeprijs moet aangeven hoeveel
vergunningen hij voor die prijs wil verwerven. Voor een gedetailleerde beschrijving
van dit veilingmodel wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van het algemeen deel van deze
toelichting.
Artikel 9. Terugstorten van waarborgsom en teruggave bankgarantie aanvragen die niet
worden behandeld, zijn afgewezen of geweigerd
Op grond van artikel 8 is de aanvrager verplicht een waarborgsom of bankgarantie te
verstrekken. Artikel 9 bepaalt hoe en wanneer de minister de waarborgsom terugstort
of aan de bank die de bankgarantie heeft afgegeven mededeelt dat deze kan vervallen
voor aanvragen die zijn ingetrokken, niet worden behandeld, zijn afgewezen of zijn
geweigerd. Hierbij wordt opgemerkt dat een waarborgsom in beginsel wordt teruggestort
op hetzelfde bankrekeningnummer waarvan de waarborgsom ontvangen is.
Artikel 10. Verzuim en verzuimherstel
Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan
besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien, kort gezegd, de aanvrager zich
niet heeft gehouden aan de regels voor het in behandeling nemen van de aanvraag of
als de door de aanvrager verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de
beoordeling van de aanvraag. Een voorwaarde voor een besluit de aanvraag niet te behandelen
is wel dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het
bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
In artikel 10 van deze regeling zijn voorschriften gesteld voor dit soort situaties.
Indien de minister constateert dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden, krijgt
de aanvrager in beginsel de gelegenheid het verzuim te herstellen. Ten overvloede
wordt opgemerkt dat niet voor elk verzuim de mogelijkheid van verzuimherstel kan worden
geboden. Het is bijvoorbeeld evident dat een aanvrager wiens aanvraag te laat is ontvangen
niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld om alsnog te proberen zijn aanvraag
op tijd in te dienen. De voorwaarden ten aanzien waarvan de mogelijkheid van verzuimherstel
wordt geboden zijn limitatief in artikel 10 opgesomd.
Artikel 11. Afwijzing van de aanvraag
In het eerste lid van artikel 11 is bepaald wanneer de minister aanvragen geheel of
gedeeltelijk afwijst. De minister wijst de aanvraag volledig af, indien de aanvrager,
kort gezegd, niet voldoet aan de voorschriften om in aanmerking te komen voor een
vergunning of zijn aanvraag te laat heeft ingediend. De minister wijst een aanvraag
gedeeltelijk af, indien de aanvrager te veel vergunningen heeft aangevraagd, gelet
op het in de Tijdelijke regeling gebruiksbeperkingen commerciële radio-omroep is bepaald.
Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 3.4 en 4.1 en verder van het algemeen deel
en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 33 van deze regeling.
Het tweede lid van artikel 11 geeft de minister, in tegenstelling tot het eerste lid,
een discretionaire bevoegdheid om een aanvraag af te wijzen, als naar zijn oordeel
aannemelijk is dat de aanvrager afspraken heeft gemaakt of onderling afgestemde feitelijke
gedragingen heeft verricht die afbreuk doen of kunnen doen, of gedaan hebben of gedaan
kunnen hebben aan de mededinging in het kader van de veilingprocedure, of indien een
aanvrager niet voldoet aan een vordering als bedoeld in artikel 18.7, eerste lid,
van de wet.
Naar aanleiding van de door de aanvrager aangeleverde gegevens en bescheiden kan het
immers voorkomen dat de minister nadere informatie en/of documenten nodig heeft, om
de aanvraag te beoordelen. In dat geval kan de minister, gelet op het belang van de
voortgang van de veiling, inlichtingen vorderen bij de betreffende aanvrager. De aanvrager
is verplicht om zijn medewerking te verlenen aan deze vordering, voor zover dit redelijkerwijs
van de aanvrager kan worden verlangd. Artikel 11, tweede lid, onderdeel b, van deze
regeling, bepaalt dat indien de aanvrager niet binnen de gestelde termijn alle gevorderde
inlichtingen aanlevert, de minister de aanvraag kan afwijzen.
Ten overvloede wordt in dit kader opgemerkt dat de minister op grond van artikel 18.7,
eerste lid, van de wet, ook van andere partijen dan de aanvrager informatie kan vorderen
met betrekking tot de aanvrager Indien deze derde partij niet voldoet aan de vordering,
kan dit de aanvrager niet worden tegengeworpen. Tegen de derde partij staan de reguliere
handhavingsmiddelen ter beschikking.
Artikel 12. Vaststelling schaarste
Op grond van artikel 3.10, tweede lid, van de wet, vindt geen veiling plaats indien
het redelijkerwijs te verwachten is dat de voor verdeling beschikbare frequentieruimte
voldoende is om aan de vraag te voldoen. Daarom bevat artikel 12 een zogenoemde schaarstetoets.
Alleen als de totale vraag van de verschillende aanvragers hoger is dan 12 vergunningen
(bijvoorbeeld: 6 aanvragers die elk 3 vergunningen aanvragen), vindt een veiling plaats.
Indien de totale vraag gelijk is aan of lager is dan 12 vergunningen (bijvoorbeeld:
4 aanvragers die elk 3 vergunningen aanvragen), vindt geen veiling plaats, maar worden
de vergunningen direct aan deze aanvragers verleend op grond van artikel 13. Het aanbod
is dan immers voldoende om aan de vraag te voldoen.
Artikel 19. Verboden gedragingen
Artikel 19 bevat zogenoemde verboden gedragingen. Indien marktpartijen in de aanvraagfase
of daarna afspraken maken over hun deelname of biedgedrag of anderszins samenspannen
(collusie), heeft dat nadelige gevolgen voor derden en verhindert het de totstandkoming
van een realistische veilingopbrengst waardoor de meest efficiënte verdeling niet
tot stand komt. Hieronder worden in ieder geval verstaan afspraken of gedragingen
die leiden tot een, ten opzichte van de situatie ten tijde van de aanvraag van de
deelnemer, nieuwe verbonden rechtspersoon waaraan verlening van een vergunning in
strijd zou komen met artikel 5a van de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële
radio-omroep, of tot een zodanige wijziging van een bestaande verbonden rechtspersoon dat verlening van een vergunning in strijd zou komen met
artikel 5a van de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële radio-omroep.
Artikel 20. Uitsluiting aanvragers of deelnemers
Artikel 20 voorziet in bevoegdheden van de minister om aanvragers of deelnemers na
afloop van de aanvraagfase, maar vóór, tijdens of na de veiling uit te sluiten. In
dit kader wordt met name gewezen op het tweede lid van artikel 20, dat de minister
de bevoegdheid geeft om, in het zeer uitzonderlijke geval dat hij op basis van niet
eerder dan na afloop van de veiling hem bekend geworden feiten tot het oordeel zou komen dat een deelnemer in strijd
heeft gehandeld met artikel 19, eerste lid, de winnende biedingen van die deelnemer
ongeldig te verklaren. Dit leidt ertoe dat de aan de hand van die winnende biedingen
overeenkomstig artikel 29 verleende vergunningen worden ingetrokken. Op grond van
artikel 3.19, tweede lid, onder e, van de wet, worden vergunningen immers ingetrokken
wanneer de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen. De vergunningen
van deelnemers die niet betrokken zijn geweest bij de gedragingen in strijd met artikel
19, eerste lid, blijven uiteraard in stand.
Artikel 26. De veilingregels
Artikel 26 voorziet in de kern van de regels voor de veiling. Voor een gedetailleerde
beschrijving van het veilingmodel wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van het algemeen
deel van deze toelichting.
Artikel 34. Wijzigingen Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële FM-radio-omroep
Zoals toegelicht in paragraaf 3.4 en 4.1 en verder van het algemeen deel van deze
toelichting, voorziet deze regeling in een zogenoemde eigendoms- of gebruiksbeperking.
Dit betekent dat één rechtspersoon alsmede met die rechtspersoon verbonden rechtspersonen
tezamen niet meer dan een bepaalde hoeveelheid vergunningen kunnen verwerven.
Vóór de inwerkingtreding van deze regeling, voorzag de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking
commerciële FM-radio-omroep (hierna: de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking) al
in een dergelijke beperking ten aanzien van spectrum in de FM-frequentieband. Omwille
van de inzichtelijkheid, is ervoor gekozen de eigendoms- of gebruiksbeperking voor
DAB+ laag 7 ook in deze Tijdelijke regeling gebruiksbeperking op te nemen. Door die
toevoeging ziet de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking niet alleen meer op frequentieruimte
in de FM-frequentieband, maar ook op digitale radio-omroep (via DAB+). Dit is ook
uitgedrukt door middel van een wijziging van de citeertitel van de Tijdelijke regeling
gebruiksbeperking (het woord ‘FM-’ in de citeertitel komt te vervallen).
Ten overvloede wordt in dit kader gewezen op het voornemen de Tijdelijke regeling
te vervangen door een ‘permanente regeling’. Hiervoor heeft reeds een internetconsultatie
plaatsgevonden, maar dit heeft nog niet tot vaststelling geleid. Het voornemen is
om de gebruiksbeperking voor laag 7 uiteindelijk ook in de definitieve permanente
regeling op te nemen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, E.D. wiebes