ARTIKEL I
Bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder het kopje ‘Vogels’ wordt na de regel
Rosse stekelstaart
|
Oxyura jamaicensis
|
de volgende regel ingevoegd:
Treurmaina
|
Acridotheres tristis
|
2. Onder het kopje ‘Vissen’ wordt na de regel
Blauwband
|
Pseudorasbora parva
|
de volgende regel ingevoegd:
Zonnebaars
|
Lepomis gibbosus
|
3. Voor het kopje ‘Terestrische planten’ wordt een nieuw kopje ingevoegd, luidende:
4. Onder het kopje ‘platwormen’ (nieuw) wordt een nieuwe regel ingevoegd, luidende:
Nieuw-Zeelandse landplatworm
|
Arthurdendyus triangulatus
|
5. Het kopje ‘Terestrische planten’ wordt vervangen door ‘Terrestrische planten’.
6. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt de regel
Alligatorkruid
|
Alternanthera philoxeroides
|
vervangen door de regels:
Amerikaans bezemgras
|
Andropogon virginicus
|
Ballonrank
|
Cardiospermum grandiflorum
|
Chinese struikklaver
|
Lespedeza cuneata
|
7. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt voor de regel
Gewone gunnera
|
Gunnera tinctoria
|
de volgende regel ingevoegd:
Gestekelde duizendknoop
|
Persicaria perfoliata
|
8. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt na de regel
Gewone gunnera
|
Gunnera tinctoria
|
de regel
Gestekelde duizendknoop
|
Persicaria perfoliata
|
vervangen door de regels:
Hemelboom
|
Ailanthus altissima
|
Hoog pampagras
|
Cortaderia jubata
|
Japanse klimvaren
|
Lygodium japonicum
|
9. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) worden na de regel
Kudzu
|
Pueraria montana var. Lobata
|
de volgende regels ingevoegd:
Mesquite
|
Prosopis juliflora
|
Oosterse hop
|
Humulus scandens
|
10. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) worden na de regel
Reuzenberenklauw
|
Heracleum mantegazzianum
|
de volgende regels ingevoegd:
Roze rimpelgras
|
Ehrharta calycina
|
Schijnambrosia
|
Parthenium hysterophorus
|
11. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt na de regel
Struikaster
|
Baccharis halimifolia
|
de regel
Schijnambrosia
|
Parthenium hysterophorus
|
vervangen door de regels:
Talgboom
|
Triadica sebifera
|
Wilgacacia
|
Acacia saligna
|
12. Onder het kopje ‘Water- en oeverplanten’ worden voor de regel
Grote waternavel
|
Hydrocotyle ranunculoides
|
de volgende regels ingevoegd:
Alligatorkruid
|
Alternanthera philoxeroides
|
Grote vlotvaren
|
Salvinia molesta
|
13. Onder het kopje ‘Water- en oeverplanten’ wordt na de regel
Parelvederkruid
|
Myriophyllum aquaticum
|
de volgende regel ingevoegd:
Smalle theeplant
|
Gymnocoronis spilanthoides
|
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
1. Inleiding
Verordening (EU) nr. 1143/2014 (hierna: de exotenverordening) is in werking getreden
op 1 januari 20151. De exotenverordening strekt er toe om de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit
van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding in de Unie
van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen.
Behalve in enkele concrete verboden die de verspreiding van exoten moeten tegengaan2, voorziet de verordening in de verplichting voor lidstaten om uitroeiingsmaatregelen,
beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten
te treffen. De bepalingen van de verordening gelden ten aanzien van de soorten, opgenomen
op de door de Europese Commissie vastgestelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende
invasieve uitheemse soorten (hierna: de Unielijst) 3. De onderhavige regeling voorziet in een aanvulling van de in bijlage 10 bij de Regeling
natuurbescherming genoemde soorten. Deze aanvulling strekt er daarnaast toe om de
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen
en herstelmaatregelen, ten aanzien van de soorten waarmee bijlage 10 wordt aangevuld,
bij de provincies neer te leggen (artikel I).
2. Gedeputeerde Staten belast met uitvoering exotenverordening
Artikel 17 van de exotenverordening bepaalt dat de lidstaten uitroeiingsmaatregelen
nemen bij vroegtijdige detectie van een populatie van een invasieve uitheemse soort.
De uitroeiingsmaatregelen zijn gericht op de volledige en permanente verwijdering
van een populatie van een invasieve uitheemse soort. Artikel 19 van de exotenverordening
verplicht de lidstaten om, voor wijdverspreide invasieve uitheemse soorten die in
de Unielijst zijn opgenomen, beheersmaatregelen vast te stellen. De beheersmaatregelen
zijn gericht op het uitroeien, beheersen of indammen van een populatie van een invasieve
uitheemse soort. De tevens door de lidstaten te treffen herstelmaatregelen, genoemd
in artikel 20 van de exotenverordening, zijn gericht op het versterken van de veerkracht
van ecosystemen tegen invasieve exoten, herstel van de veroorzaakte schade en bevordering
van een betere staat van instandhouding van inheemse soorten en hun habitats in overeenstemming
met Richtlijn 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn)4 en Richtlijn 2009/147/EG (de Vogelrichtlijn)5.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is de bevoegde instantie om de
exotenverordening uit te voeren (artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming). Dit betekent
dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thans ook belast is met de
uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen. Artikel 3.38, tweede
lid, van de Wet natuurbescherming biedt evenwel de mogelijkheid om bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur gedeputeerde staten van de provincies te belasten met
de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen
ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten.
Aan de door artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geboden mogelijkheid
is invulling gegeven in artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming. Laatstgenoemd
artikel bepaalt dat gedeputeerde staten belast zijn met het nemen van maatregelen
ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten die worden genoemd op
de Unielijst. In overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies, en in
overeenstemming met de in het natuurpact6 gemaakte afspraken over exotenbestrijding, wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt
door in bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming soorten aan te wijzen waarvan
gedeputeerde staten van de provincies worden belast met de uitvoering van de hiervoor
genoemde maatregelen. In de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
van 22 februari 2018 en de aanvulling van 23 september 2019, houdende wijziging van
de Regeling natuurbescherming (aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve
uitheemse soorten)7 zijn uitsluitend soorten aangewezen die zijn opgenomen op de op 13 juli 2016 en op
12 juli 2017 in het Europees publicatieblad gepubliceerde Unielijst8. Met de provincies zijn thans afspraken gemaakt over de opname van de tweede aanvulling
van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1262 aan de Unielijst toegevoegde invasieve
uitheemse soorten in bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming. Hieraan wordt met
de onderhavige regeling invulling gegeven.
De soorten waarmee bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming wordt aangevuld, komen
overeen met de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1262 van 25 juli 2019 aan de Unielijst
toegevoegde invasieve uitheemse soorten. Een uitzondering hierop is de gestreepte
koraalmeerval. De gestreepte koraalmeerval wordt niet opgenomen in bijlage 10, omdat
het een mariene soort betreft die niet in provinciaal gebied kan voorkomen. De gestreepte
koraalmeerval kan zich bovendien niet in de Noordzee vestigen of handhaven.
In artikel 3.30a, tweede en derde lid, van de Regeling natuurbescherming is een verplichting
opgenomen voor gedeputeerde staten om elke zes jaar een rapportage uit te brengen
aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de genomen maatregelen
ten aanzien van de invasieve uitheemse dier- en plantensoorten die bij ministeriële
regeling zijn aangewezen. Deze rapportageverplichting betreft een beknopte terugmelding
van de uitgevoerde maatregelen en is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting
van artikel 24 van de exotenverordening voor de lidstaten om elke zes jaar de Europese
Commissie te rapporten over de bestrijding van invasieve uitheemse dier- en plantensoorten.
Het Rijk zal ook eigen instrumenten blijven inzetten om de vestiging van Unielijst-soorten
te voorkomen, zoals het instellen van handels- en bezitsverboden, inzet van douane
bij grenscontroles en het verrichten van landelijk onderzoek naar effectieve uitroeiings-
en beheersmaatregelen. Voorts houdt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
de verantwoordelijkheid voor het opzetten van een surveillancesysteem als bedoeld
in artikel 14 van de exotenverordening.
3. Lasten provincies
De kosten voor het uitroeien en beheersen van bij ministeriële regeling aangewezen
soorten zijn afhankelijk van de maatregelen die provincies zullen nemen. Deze kosten
verschillen per soort. Meerdere soorten van de Unielijst zijn al wijdverbreid in Nederland
aanwezig. Bij de aanpak van deze soorten zijn verschillende varianten denkbaar waarvan
de kosten sterk uiteen kunnen lopen. Provincies hebben verschillende mogelijkheden
om hun verantwoordelijkheid uit hoofde van de exotenverordening in te vullen. Zij
kunnen bijvoorbeeld inzetten op het stimuleren van samenwerking binnen hun grondgebied
of op communicatie binnen hun provincie. Bij invulling van de bestrijding van reeds
gevestigde soorten hebben provincies derhalve een grote mate van beleidsvrijheid.
De met de bestrijding van wijdverbreide soorten gemoeide kosten zijn om die reden
niet in te schatten. Bij soorten die zich nieuw vestigen geldt op grond van artikel
17 van de exotenverordening in beginsel een uitroeiingsplicht. Ook daarvoor lopen
de geschatte kosten per soort sterk uiteen. Van een aantal soorten is vastgesteld
dat deze zich niet in Nederland kunnen vestigen. Voor deze soorten zijn geen uitroeiingskosten
berekend.
De Nieuw-Zeelandse landplatworm is een soort die zich in de toekomst in Nederland
zou kunnen vestigen. Voor de Nieuw-Zeelandse landplatworm zijn op dit moment nog geen
effectieve en betaalbare bestrijdingsmethoden bekend, waardoor de kosten van uitroeiing
nu nog niet geschat kunnen worden. Zolang geen effectieve en betaalbare bestrijdingsmethoden
beschikbaar zijn, kan indien de soort zich in de toekomst nieuw vestigt in Nederland
een beroep worden gedaan op artikel 18 van de exotenverordening. Artikel 18 biedt
lidstaten de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de verplichting uitroeiingsmaatregelen
uit te voeren.
Op basis van rekenregels zoals de waarschijnlijkheid en frequentie van mogelijke vestiging
en de kosten van mogelijke uitroeiingsmaatregelen wordt geschat dat de kosten voor
eliminatie van zich nieuw vestigende soorten jaarlijks maximaal € 34.000,– per jaar
kunnen bedragen. De financiering van de uitvoering van de natuurwetgeving, waaronder
de bestrijding van invasieve uitheemse soorten, maakt onderdeel uit van de afspraken
in het Natuurpact van Rijk en provincies, in welk pact afspraken zijn gemaakt in aanvulling
op het Bestuursakkoord natuur9. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en provincies zijn in het
kader van de te treffen herstelmaatregelen stikstof (spoor 2) nog in overleg. Daar
waar invasieve uitheemse soorten het halen van de instandhoudingsdoelstellingen voor
stikstofgevoelige en overbelaste gebieden in de Natura-2000 gebieden die zijn aangewezen
ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de weg staan, kunnen
maatregelen worden meegenomen in de beheerplannen die de provincies opstellen in het
kader van natuurherstel.
Onderdeel van de afspraken tussen Rijk en provincies is dat wanneer de kosten voor
bestrijding van invasieve uitheemse soorten sterk stijgen en redelijkerwijs niet zijn
op te vangen, Rijk en provincies de consequenties daarvan met elkaar zullen bespreken.
In het licht van het voorgaande en artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet is het
van belang in beeld te hebben hoe de kosten voor de nieuwe taken zich ontwikkelen.
Hiertoe zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in ieder geval elke
drie jaar een beknopte financiële evaluatie van het gevoerde beleid opstellen, op
basis van gegevens van de provincies.
4. Vaste verandermomenten en invoeringstermijn
Het kabinetsbeleid is dat wet- en regelgeving in werking treedt op vaste verandermomenten
(1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober). Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken
in gevallen waarin Europese regelgeving onvoldoende ruimte biedt voor toepassing van
vaste inwerkingtredingdata. Artikel 19 van de exotenverordening verplicht lidstaten
om binnen 18 maanden nadat een invasieve uitheemse soort in de Unielijst is opgenomen,
te beschikken over doeltreffende beheersmaatregelen. Het aanwijzen van soorten ten
aanzien waarvan gedeputeerde staten belast zijn met de uitvoering van beheersmaatregelen
is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 19 van de exotenverordening.
Onderhavige wijzigingsregeling is direct relevant voor de provincies. Met de instemming
van gedeputeerde staten van de provincies is afgeweken van de invoeringstermijn van
minimaal drie maanden conform de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. In het voortraject
is intensief contact geweest met de provincies en deze zijn voorbereid op deze beheertaak.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten