Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 februari 2018, nr. WJZ/17141167, houdende wijziging van de Regeling natuurbescherming (aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën;

Gelet op artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming;

Gelet op artikel 3:5, tweede lid, van het Algemeen douanebesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.29 wordt ‘is aangewezen’ vervangen door ‘wordt aangewezen’.

B

Na artikel 3.30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.30a

  • 1. Als invasieve uitheemse dier- en plantensoorten als bedoeld in artikel 3.32, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming worden aangewezen de soorten, genoemd in bijlage 10.

  • 2. Gedeputeerde staten brengen uiterlijk op 1 juni 2019, en daarna telkens na zes jaar aan de Minister een rapportage uit over de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 3.32, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming, ten aanzien van de in bijlage 10 genoemde soorten.

  • 3. Deze rapportage bevat informatie voor het gehele provinciale grondgebied over:

    • a. de aard en de doeltreffendheid van de op grond van artikel 3.32, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming genomen maatregelen, alsmede de gevolgen van deze maatregelen voor niet-doelsoorten;

    • b. de maatregelen die zijn genomen om het publiek te informeren over de aanwezigheid van invasieve uitheemse soorten en over andere acties die burgers verzocht worden te ondernemen, en

    • c. indien beschikbaar, de kostprijs van de in de onderdelen a en b bedoelde maatregelen die zijn genomen om aan de Verordening invasieve uitheemse soorten te voldoen.

C

In de aanhef van artikel 3.31 wordt ‘dieren en planten van de in bijlage 10 aangewezen soorten’ vervangen door ‘dieren en planten van de in bijlage 11 aangewezen soorten’.

D

Bijlage 10 wordt vernummerd tot bijlage 11.

E

Na bijlage 9 wordt de volgende bijlage ingevoegd:

BIJLAGE 10 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.30A VAN DE REGELING NATUURBESCHERMING

NEDERLANDSE NAAM

WETENSCHAPPELIJKE NAAM

Zoogdieren

 

Amerikaanse voseekhoorn

Sciurus niger

Grijze eekhoorn

Sciurus carolinensis

Indische mangoeste

Herpestes javanicus

Muntjak

Muntiacus reevesi

Pallas’ eekhoorn

Callosciurus erythraeus

Rode neusbeer

Nasua nasua

Siberische grondeekhoorn

Tamias sibiricus

Wasbeer

Procyon lotor

Vogels

 

Heilige ibis

Threskiornis aethiopicus

Huiskraai

Corvus splendens

Rosse stekelstaart

Oxyura jamaicensis

Vissen

 

Amoergrondel

Percottus glenii

Blauwband

Pseudorasbora parva

Reptielen / amfibieën

 

Amerikaanse brulkikker

Rana catesbeiana

Lettersierschildpad

Trachemys scripta

Insecten

 

Aziatische hoornaar

Vespa velutina

Terestrische planten

 

Kudzu

Pueraria montana var. Lobata

Perzische berenklauw

Heracleum persicum

Sosnowsky’s berenklauw

Heracleum sosnowskyi

Struikaster

Baccharis halimifolia

Schijnambrosia

Parthenium hysterophorus

Gestekelde duizendknoop

Persicaria perfoliata

Water- en oeverplanten

 

Grote waternavel

Hydrocotyle ranunculoides

Kleine waterteunisbloem

Ludwigia peploides

Moeraslantaarn

Lysichiton americanus

Parelvederkruid

Myriophyllum aquaticum

Verspreidbladige waterpest

Lagarosiphon major

Waterhyacint

Eichhornia crassipes

Waterteunisbloem

Ludwigia grandiflora

Waterwaaier

Cabomba caroliniana

ARTIKEL II

De Algemene douaneregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden:

HOOFDSTUK 3. LANDBOUWPRODUCTEN.

B

Artikel 3:2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. De bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 6, derde, vierde en vijfde lid, 7, tweede, derde en vierde lid, 8, onderdelen c en g, 9, vierde lid, 10, tweede lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1237;.

2. In onderdeel e wordt ‘, en’ vervangen door een punt.

3. Onderdeel f vervalt.

C

In artikel 3:13, tweede lid, wordt ‘bedoeld in artikel 39, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU 2009, L 30)’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 32, zesde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, genoemd in het eerste lid’.

D

Afdeling 3.6 vervalt.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 februari 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Verordening (EU) nr. 1143/20141 (hierna: de exotenverordening) is in werking getreden op 1 januari 2015. De exotenverordening strekt er toe om de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding in de Unie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen.

Behalve in enkele concrete verboden die de verspreiding van exoten moeten tegengaan2, voorziet de verordening in de verplichting voor lidstaten om uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten te treffen.

De bepalingen van de verordening gelden ten aanzien van de soorten, opgenomen op de door de Europese Commissie vastgestelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (hierna: de Unielijst)3.

De onderhavige regeling voorziet in enkele wijzigingen van de Regeling natuurbescherming, die ertoe strekken de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van genoemde maatregelen ten aanzien van de in de nieuwe bijlage 10 bij de regeling genoemde soorten bij de provincies neer te leggen (artikel I, onderdelen B tot en met E). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen in de Regeling natuurbescherming en de Algemene douaneregeling door te voeren (artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdelen A tot en met D).

2. Uitvoering exotenverordening

Artikel 17 van de exotenverordening bepaalt dat de lidstaten uitroeiingsmaatregelen nemen bij vroegtijdige detectie van een populatie van een invasieve uitheemse soort. De uitroeiingsmaatregelen zijn gericht op de volledige en permanente verwijdering van een populatie van een invasieve uitheemse soort. Artikel 19 van de exotenverordening verplicht de lidstaten om, voor wijdverspreide invasieve uitheemse soorten die in de Unielijst zijn opgenomen, beheersmaatregelen vast te stellen. De beheersmaatregelen zijn gericht op het uitroeien, beheersen of indammen van een populatie van een invasieve uitheemse soort. De tevens door de lidstaten te treffen herstelmaatregelen, genoemd in artikel 20 van de exotenverordening, zijn gericht op het versterken van de veerkracht van ecosystemen tegen invasieve exoten, herstel van de veroorzaakte schade en bevordering van een betere staat van instandhouding van inheemse soorten en hun habitats in overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn)4 en Richtlijn 2009/147/EG (de Vogelrichtlijn)5.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is de bevoegde instantie om de exotenverordening uit te voeren (artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming). Dit betekent dat hij thans ook belast is met de uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen.

Artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming biedt evenwel de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gedeputeerde staten van de provincies te belasten met de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten6. Dit in het licht van de verantwoordelijkheid die gedeputeerde staten op grond van de Wet natuurbescherming al hebben op het vlak van populatiebeheer en schadebestrijding van andere in het wild levende dier- en plantensoorten. De provincies hebben de geëigende schaalgrootte voor de uitvoering en regionale invulling van het natuurbeleid, en hebben een regierol bij het gebiedsgerichte beleid. Zij kunnen op gebiedsniveau de relevante afwegingen maken voor het nemen van uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden, waardoor doelstellingen ten aanzien van de bestrijding van invasieve exoten doelmatig en doeltreffend kunnen worden gerealiseerd.

Aan de door artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geboden mogelijkheid is invulling gegeven in artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat gedeputeerde staten belast zijn met het nemen van maatregelen ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten die worden genoemd op de Unielijst.

Met instemming van gedeputeerde staten van de provincies, en in overeenstemming met de in het natuurpact7 gemaakte afspraken over exotenbestrijding, heb ik besloten om van deze mogelijkheid gebruik te maken en de soorten aan te wijzen ten aanzien waarvan gedeputeerde staten zijn belast met de uitvoering van uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen.

3. Invasieve uitheemse dier- en plantensoorten

Met onderhavige regeling wordt een nieuw artikel 3.30a aan de Regeling natuurbescherming toegevoegd, dat in het eerste lid, in samenhang met de eveneens toegevoegde nieuwe bijlage 10 bij de regeling, de soorten aanwijst ten aanzien waarvan gedeputeerde staten van de provincies worden belast met de uitvoering van de hiervoor genoemde maatregelen (artikel I, onderdelen B en E). De nieuwe bijlage 10 bevat uitsluitend dier- en plantensoorten die zijn opgenomen op de op 13 juli 2016 in het Europees publicatieblad gepubliceerde initiële Unielijst. Over de opname in bijlage 10 van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van 12 juli 2017 aan de Unielijst toegevoegde invasieve uitheemse soorten vindt nog overleg plaats met de provincies.

Enkele uitheemse rivierkreeften en de Chinese wolhandkrab staan op de initiële Unielijst van de Europese Commissie, maar niet op bijlage 10. Voor deze invasieve exoten geldt dat de bevissing van en handel in deze soorten een belangrijke beheersmaatregel vormen. Beide aspecten hangen samen met bevoegdheden van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van de Wet natuurbescherming en de Visserijwet 1963, waardoor het in de rede ligt dat hij een verantwoordelijkheid behoudt voor het nemen van beheersmaatregelen voor deze soorten.

De op de initiële Unielijst opgenomen beverrat is evenmin opgenomen in bijlage 10. Voor de beverrat geldt dat de waterschappen krachtens artikel 3.2a van de Waterwet gehouden zijn tot het zo goed mogelijk zorgdragen voor het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door beverratten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van beheersmaatregelen, uitroeiingsmaatregelen en herstelmaatregelen volgend uit de exotenverordening ten aanzien van de invasieve exoten die niet in bijlage 10 zijn opgenomen.

Deze Minister is en blijft bovendien het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing of vrijstelling van het bepaalde bij of krachtens paragraaf 3.7 van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming, overeenkomstig de voorwaarden en beperkingen die in voorkomend geval voortvloeien uit de exotenverordening. Hieronder vallen de ontheffingen van de in artikel 3.29 van de Regeling natuurbescherming aangewezen verbodsbepalingen die strekken tot bescherming van inheemse soorten, voor activiteiten die nodig zijn als onderdeel van uitroeiingsmaatregelen of beheersmaatregelen. Een voorbeeld hiervan is het verlenen van een ontheffing voor het in opvangcentrum houden van een in het wild gevangen exoot tot de natuurlijke dood van het desbetreffende dier.

4. Lasten provincies

De kosten voor eliminatie, beheer en herstel zijn afhankelijk van de maatregelen die provincies zullen nemen. Deze kosten verschillen per soort. Meerdere soorten van de Unielijst zijn al wijdverspreid in Nederland aanwezig. Bij de aanpak van deze soorten zijn verschillende varianten denkbaar waarvan de kosten sterk uiteen kunnen lopen. Zo worden een aantal watergebonden soorten door waterbeheerders bestreden uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor het hydrologisch en ecologisch functioneren van watersystemen. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Waterwet en Kaderrichtlijn Water. In aanvulling daarop hebben provincies verschillende mogelijkheden om hun verantwoordelijkheid uit hoofde van de exotenverordening in te vullen. Zij kunnen bijvoorbeeld inzetten op het stimuleren van samenwerking binnen hun grondgebied of op communicatie binnen hun provincie. Provincies kunnen kosten-baten afwegingen maken en de inzet van middelen afwegen binnen het totaalpakket aan natuurmaatregelen, gericht op het bereiken van de internationale natuuropgaven. Bij invulling van de bestrijding van reeds gevestigde soorten hebben zij derhalve een grote beleidsvrijheid.

Bij soorten die zich nieuw vestigen geldt in beginsel een uitroeiingsplicht. Ook daarvoor lopen de geschatte kosten per soort sterk uiteen. Op basis van rekenregels zoals de waarschijnlijkheid en frequentie van mogelijke vestiging en de kosten van mogelijke uitroeiingsmaatregelen wordt geschat dat de kosten voor eliminatie van zich nieuw vestigende soorten jaarlijks tussen de € 2.000 en de € 170.000 per jaar kunnen bedragen8.

De financiering van de uitvoering van de natuurwetgeving, waaronder de bestrijding van invasieve exoten, maakt onderdeel uit van de afspraken in het Natuurpact van Rijk en provincies, in welk pact afspraken zijn gemaakt in aanvulling op het Bestuursakkoord natuur9.

Onderdeel van de afspraken tussen Rijk en provincies is dat wanneer de kosten voor bestrijding van invasieve exoten sterk stijgen en redelijkerwijs niet zijn op te vangen, Rijk en provincies de consequenties daarvan met elkaar zullen bespreken. In het licht van het voorgaande en artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet is het van belang in beeld te hebben hoe de kosten voor de nieuwe taken zich ontwikkelen. Hiertoe zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vanaf 2019 in ieder geval elke drie jaar een beknopte financiële evaluatie van het gevoerde beleid opstellen, op basis van gegevens van de provincies.

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn bepalend voor de inhoud van het provinciaal natuurbeleid. In aanvulling hierop zal het Rijk eigen instrumenten inzetten om de vestiging van Unielijst-soorten te voorkomen, zoals het instellen van handels- en bezitsverboden, inzet van douane bij grenscontroles en het verrichten van landelijk onderzoek naar effectieve uitroeiings- en beheersmaatregelen. Voorts houdt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de verantwoordelijkheid voor het opzetten van een surveillancesysteem als bedoeld in artikel 14 van de exotenverordening.

5. Rapportage Europese Commissie

Het Besluit natuurbescherming biedt in artikel 3.32, derde lid, de mogelijkheid om nadere regels te stellen over de te gebruiken methoden bij eliminatie, de rangschikking naar prioriteit van beheersmaatregelen, de aard van de beheers- en herstelmaatregelen en de gegevens die gedeputeerden aan Onze Minister verstrekken over de uitvoering van maatregelen. Gezien de decentralisatie afspraken ligt het evenwel niet in de rede om op dit moment nadere regels te stellen over de wijze waarop de provincies invulling zouden moeten geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van prioritering of aard van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen.

In artikel 3.30a, tweede en derde lid, van de regeling is wel een verplichting opgenomen voor gedeputeerde staten om uiterlijk op 1 juni 2019, en daarna elke zes jaar, een rapportage uit te brengen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de genomen maatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse dier- en plantensoorten. Deze rapportageverplichting betreft een beknopte terugmelding van de uitgevoerde maatregelen en is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 24 van de exotenverordening voor de lidstaten om uiterlijk op 1 juni 2019, en daarna elke zes jaar de Europese Commissie te rapporten over de bestrijding van invasieve uitheemse dier- en plantensoorten.

6. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 3.29 van de regeling te wijzigen ten behoeve van consistente formulering (artikel I, onderdeel A).

In artikel 3:2 van de Algemene douaneregeling zijn de verwijzingen naar Verordening 376/2008 en Verordening 507/2008 vervangen door een verwijzing naar Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1237 (artikel II, onderdeel B). In artikel 3:13, tweede lid, is de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 73/2009 vervangen door een verwijzing naar Verordening (EU) nr. 1307/2013 (artikel II, onderdeel C).

In de artikelen 4.7, 4.8 en 4.9 van de Wet natuurbescherming wordt onder meer uitvoering gegeven aan de FLEGT-verordening. Voor de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming werd op grond van de Algemene douanewet uitvoering gegeven aan deze verordening. De Algemene douaneregeling is daarmee overbodig geworden. Onderhavige regeling schrapt om die reden de desbetreffende afdeling (Afdeling 3.6; artikelen 3:33 en 3:34) uit de Algemene douaneregeling (artikel II, onderdeel D). Het opschrift van hoofdstuk 3 wordt gewijzigd om tot uitdrukking te brengen dat hoofdstuk 3 niet meer ziet op de FLEGT-verordening (artikel II, onderdeel A).

7. Vaste verandermomenten

Het kabinetsbeleid is dat ministeriële regelingen in werking treden op vaste verandermomenten. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken in gevallen waarin Europese regelgeving onvoldoende ruimte biedt voor toepassing van vaste inwerkingtredingdata. Artikel 19 van de exotenverordening verplicht lidstaten om binnen 18 maanden nadat een invasieve uitheemse soort in de Unielijst is opgenomen te beschikken over doeltreffende beheersmaatregelen ten aanzien van de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten waarvan de lidstaten hebben vastgesteld dat ze wijdverspreid zijn op hun grondgebied. Het aanwijzen van soorten ten aanzien waarvan gedeputeerde staten belast zijn met de uitvoering van beheersmaatregelen is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 19 van de exotenverordening.

Onderhavige wijzigingsregeling is direct relevant voor de provincies. Met de instemming van gedeputeerde staten van de provincies is afgeweken van de invoeringstermijn van minimaal drie maanden conform de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. In het voortraject is intensief contact geweest met de provincies en deze zijn voorbereid op deze beheertaak.

De wijziging van artikel 3.29 van de Regeling natuurbescherming en de wijzigingen van de Algemene douaneregeling (artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdelen A tot en met D) zijn noodzakelijk voor het uitvoeren van technische reparaties en behelzen geen inhoudelijke wijzigingen. Uitstel tot het volgende vaste verandermoment 1 april 2018 is niet wenselijk. Het is van belang dat de reparaties zo snel mogelijk in werking treden.

Aan onderhavige wijzigingsregeling is terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 verleend. Hiervoor is gekozen omdat de provincies op grond van afspraken tussen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en gedeputeerde staten reeds sinds 1 januari 2018 beheersmaatregelen ten aanzien van de op de initiële Unielijst opgenomen invasieve uitheemse soorten treffen ter uitvoering van artikel 19 van de exotenverordening, vooruitlopend op de publicatie van onderhavige regeling. Het verlenen van terugwerkende kracht aan de wijzigingsregeling is tevens afgestemd met de Minister van Financiën voor de technische reparaties van de Algemene douaneregeling. De terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk, omdat er geen sprake is van benadeling van belanghebbenden.

8. Regeldruk

De bestrijding van invasieve exoten van de Unielijst is een verplichting die rechtstreeks volgt uit Europese regelgeving. De overdracht van taken naar provincies heeft geen gevolgen voor de aard en omvang van de maatregelen die genomen moeten worden. Voor de soorten van de Unielijst die niet in het Nederlandse milieu voorkomen, zullen de maatregelen zich in eerste instantie kunnen beperken tot voorlichting en een vorm van toezicht op de naleving van de exotenverordening. De vorm van toezicht hangt af van het al dan niet handelen in en in bezit hebben van de soort in Nederland. Wanneer een soort in het Nederlandse milieu voorkomt zullen de provincies eliminatie- en beheersplannen moeten opstellen met bijbehorende acties welke meer lasten met zich brengen. Deze lasten vloeien rechtstreeks voort uit bepalingen van de exotenverordening en zijn dus geen gevolg van nationale bepalingen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317).

X Noot
2

Artikel 7 van de exotenverordening.

X Noot
3

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 189) en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van de Commissie van 12 juli 2017 tot actualisering van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (PbEU 2017, L 182).

X Noot
4

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L206).

X Noot
5

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L20).

X Noot
6

Artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming.

X Noot
7

Kamerstukken II 2013–2014, 33 348, nr. 5, blz. 44/45.

X Noot
8

de Hoop, L., van der Loop, J.M.M., van Kleef, H.H. & Leuven, R.S.E.W., 2017. Kostenraming voor de uitvoering van beheersplannen voor 28 Unielijstsoorten in Nederland. Nederlands Expertise Centrum voor Exoten (NEC-E), Radboud Universiteit en Stichting Bargerveen.

X Noot
9

Het geheel aan afspraken uit het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur d.d. 20 september 2011, de aanvullende afspraken d.d. 7 december 2011 en de uitvoeringsafspraken d.d. 8 februari 2012 wordt nader geduid als het «bestuursakkoord natuur». Zie ook TK 30 825 nr. 107 (incl. bijlage), TK 30 825 nr. 143 (incl. bijlage), en TK 30 825 nr. 153 (incl. bijlagen).

Naar boven