TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Op grond van deze subsidieregeling kan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media (hierna: de minister) subsidie verstrekken voor de uitvoering van de convenanten
met als doel het terugdringen van het lerarentekort in het primair onderwijs in de
gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (hierna: de G5). Concreet
betekent dit dat meer leraren instromen op scholen in de G5, dat meer leraren behouden
blijven en dat andere organisatievormen de werkdruk van leraren verminderen.
De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt zijn nader uitgewerkt in afzonderlijke
convenanten, die met de verschillende gemeenten gesloten zijn (zie vindplaats in artikelsgewijze
toelichting). Aan elk convenant wordt bovendien deelgenomen door bevoegde gezagsorganen
(verder: (school)besturen) uit de betreffende gemeenten, lerarenopleidingen, de minister,
en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze subsidieregeling draagt
bij aan de uitvoering van de afspraken uit de convenanten.
2. Aanleiding
Het lerarentekort is op veel scholen voor primair onderwijs een groeiend probleem.
Dat geldt zowel voor scholen voor (speciaal) basisonderwijs als het (voortgezet) speciaal
onderwijs. De arbeidsmarktramingen laten bovendien zien dat de verwachte tekorten
de komende jaren verder toenemen. Het is een prioriteit voor het kabinet om de tekorten
aan te pakken samen met besturen, scholen, opleidingen en gemeenten. De aanpak bevat
maatregelen om de instroom van leraren te verhogen, leraren te behouden en anders
te werken op scholen. Deze maatregelen hebben effect, maar in een aantal regio’s is
dit op korte termijn niet voldoende.
De omvang van de tekorten verschilt per regio en zijn het grootst in de G5. In deze
gemeenten hebben schoolbesturen en gemeenten de noodklok geluid voor de tekorten in
het primair onderwijs. Zij geven aan dat er noodmaatregelen nodig zijn om de continuïteit,
kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs aan hun leerlingen te kunnen borgen
en hebben hiervoor noodplannen opgesteld. Voor de uitvoering van (een deel van) deze
plannen stelt het kabinet in 2020 € 17,7 en in 2021, 2022 en 2023 € 21 miljoen beschikbaar,
zoals in deze subsidieregeling beschreven. Per gemeente is een convenant opgesteld
met afspraken over de precieze inzet van de middelen.
3. Convenanten
Per gemeente is een convenant opgesteld met afspraken over de inzet van de middelen,
de boogde resultaten, monitoring en evaluatie. De convenanten zijn getekend door de
betrokken schoolbesturen, de betrokken lerarenopleidingen, de gemeente, de minister,
en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De afspraken in de convenanten vloeien voort uit de noodplannen zoals de besturen
en gemeenten die hebben gemaakt. Net zoals de noodplannen bevatten de convenanten
de volgende randvoorwaarden:
-
• 85 tot 90% van de scholen, met in totaal>90% van de leerlingen, is betrokken;
-
• de schoolbesturen hebben onderling solidariteitsafspraken gemaakt;
-
• de plannen zijn afgestemd met de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden van de
schoolbesturen.
4. Subsidieregeling
Op grond van de subsidieregeling kan de minister subsidie verstrekken voor de uitvoering
van de maatregelen die zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de convenanten
en de bijhorende resultaten.
De subsidieregeling kent een looptijd van vier jaar: 1 augustus 2020 tot en met 31 juli
2024.
Per gemeente kan één subsidieaanvraag door een penvoerder (een schoolbestuur) worden
ingediend. Het kabinet wil de collectiviteit en solidariteit benadrukken door besturen
niet individueel middelen te geven, maar gezamenlijk. Daarnaast zorgt één penvoerder
er voor dat de regeling efficiënt uitgevoerd kan worden. Het aanvragende bestuur ontvangt
de middelen en is eindverantwoordelijk voor de inzet en de verantwoording van de middelen.
De penvoerder maakt hierover afspraken met alle andere besturen die deelnemen aan
het convenant, de gemeente en de betrokken lerarenopleidingen.
De aanvraagperiode start met ingang van de dag na publicatie van de regeling en loopt
door tot en met 17 augustus 2020. De subsidie wordt voor vier jaar verstrekt, waarbij
de subsidie in jaarlijkse delen wordt uitbetaald.
Andere regelingen voor de uitwerking van de noodplannen aanpak personeelstekort PO
voor de G5
Deze subsidieregeling is niet de enige regeling waar de G5 gebruik van kan maken om
het tekort tegen te gaan. Naast deze regeling zijn er nog twee regelingen specifiek
voor de G5. Beide regelingen worden in de overwegingen van de convenanten benoemd.
Via de Beleidsregel andere dag- en weekindeling G5 kunnen scholen vier schooljaren
vanaf 2020–2021 – wanneer het nodig is – gebruik maken van extra wettelijke ruimte
voor een andere dag- en weekindeling. In totaal mogen scholen maximaal 22 uur per
maand (één dag in de week) een andere professional het onderwijs laten geven. Schoolbesturen
die gebruik willen maken van deze ruimte moeten een aanvraag indienen bij OCW. Scholen
melden zich vervolgens aan bij een onderzoeksbureau wanneer zij gebruik maken van
deze ruimte. Daarnaast krijgt de G5 via de Subsidieregeling zij-instroom PO G5 €9
miljoen subsidie per jaar voor de verbetering van de zij-instroom van nieuwe leraren.
Dit is ook onderdeel van de noodplannen die in de G5 zijn opgesteld.
5. Uitvoering van de regeling
De subsidieregeling wordt uitgevoerd door Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen
(DUS-I). DUS-I stelt een format beschikbaar waarmee door de penvoerders de subsidie
kan worden aangevraagd.
6. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op
subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn
algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen van subsidieontvangers.
Meldingsplicht
De meldingsplicht voor subsidieontvangers vloeit voort uit artikel 5.7 van de Kaderregeling.
Subsidieontvangers moeten direct schriftelijk aan de minister melden indien:
-
a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet,
niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,
-
b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen
zal worden voldaan, of
-
c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn
voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.
De melding wordt voorzien van een toelichting en de relevante stukken worden meegestuurd.
De melding wordt bij DUS-I gedaan.
Meewerken aan onderzoek en evaluatie
Het is verplicht om mee te werken aan het monitorings- en evaluatieonderzoek. Het
onderzoek bestaat uit twee onderdelen: (I) een brede kwantitatieve monitor en (II)
een aanvullende kwantitatieve en een kwalitatieve zelfevaluatie door de besturen per
stad.
De brede kwantitatieve monitor wordt centraal georganiseerd door het ministerie. De
monitor geeft jaarlijks een beeld van de ontwikkelingen in de tekorten (o.a. ramingen
CentERdata en eigen inventarisatie steden), de instroom (o.a. instroom in de opleidingen
en aantal zij-instromers), behoud (o.a. uitval en ziekteverzuim) en anders werken
(o.a. aantal onderwijsondersteunend personeel en aantallen besturen en scholen die
gebruik maken van de beleidsregel andere dag- en weekindeling).
De zelfevaluatie door de besturen per stad bevat in ieder geval een reflectie op de
ontwikkeling van de tekorten in de stad, op de voortgang van de gemaakte afspraken
in het convenant en de resultaten, hoe tevreden besturen, opleidingen en gemeente
hiermee zijn en of de gekozen maatregelen worden voortgezet of aanpassing nodig is
(voor zowel de maatregelen in 3.1 als 4.4). De zelfevaluaties worden vanaf 2021 jaarlijks
uiterlijk 1 oktober opgeleverd.
Na twee jaar zal een tussenevaluatie door het onderzoeksbureau worden opgeleverd.
Deze biedt aanknopingspunten om de uitvoering waar nodig bij te stellen. Op basis
van de eindevaluatie, na circa 3,5 jaar, kan besloten worden over de inzet van de
structurele middelen na het vierde jaar.
Bovenstaand onderzoek zal aansluiten op de andere onderzoeken die gedaan worden naar
onderdelen van de noodplannen. Zo laat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
specifiek onderzoek doen naar het experiment andere dag- en weekindeling en de subsidieregeling
zij-instroom.
De kennis die wordt opgedaan en de resultaten die worden gerealiseerd met de inzet
van deze middelen in de G5 zal ook worden vertaald naar de rest van het land waar
het lerarentekort ook toeneemt.
7. Regeldruk
Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving.
Het uitgangspunt is de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden. Mede
daarom is er voor gekozen om één schoolbestuur per gemeente de subsidie te laten aanvragen.
In totaal worden dus maar vijf aanvragen verwacht. Het aanvraagproces wordt zo ingericht
dat het zo min mogelijk administratieve lasten creëert. De eisen die aan de aanvraag
worden gesteld kunnen beperkt blijven, omdat voor de doelen en resultaten kan worden
verwezen naar de opgestelde convenanten. Besturen kunnen direct een aanvraag voor
vier jaar indienen.
Besturen moeten meewerken aan het monitorings- en evaluatieonderzoek. Voor de verantwoording
is gekozen voor een zo licht mogelijke verantwoording over de verstrekte subsidie.
Volstaan wordt met verantwoording in de jaarrekening op grond van de Regeling jaarverslaglegging
met model G, onderdeel 1 door het aanvragende schoolbestuur.
8. Financiële gevolgen
Eén schoolbestuur per gemeente kan als penvoerder de subsidieaanvraag indienen om
het budget te krijgen dat voor de uitvoering van het convenant voor de desbetreffende
gemeente is vastgesteld. Dit budget moet worden besteed aan de activiteiten zoals
beschreven in artikel 3, eerste lid, van het convenant. De penvoerder is verantwoordelijk
voor de algehele uitvoering en verantwoording van de middelen, onderling maken de
schoolbesturen afspraken over de verantwoording aan de penvoerder van de inzet van
de middelen.
Per gemeente is een subsidieplafond vastgesteld. Het maximale budget van € 21 miljoen
per jaar (2020: € 17,7 miljoen, 2021/2022/2023: € 21 miljoen per kalenderjaar) is
verdeeld over de besturen in de vijf gemeenten. De verdeling is gebaseerd op:
-
• het aantal leerlingen in het primair onderwijs in de stad
-
• het percentage tekort volgens de arbeidsmarkramingen van CentERdata; en
-
• het bedrag dat nodig is om de noodplannen uit te voeren volgens de opstellers van
de plannen.
Maximaal bedragen per gemeente in miljoenen
Gemeente
|
Maximaal beschikbaar bedrag voor de schooljaren 2020–2021 tot en met 2023–2024
|
Minimaal vereiste bedrag aan cofinanciering bij het aanvragen van het maximale subsidiebedrag
voor de schooljaren 2020–2021 tot en met 2023–2024
|
Amsterdam
|
€ 27.288.844
|
€ 13.644.422
|
Rotterdam
|
€ 21.874.526
|
€ 10.937.263
|
Den Haag
|
€ 16.205.436
|
€ 8.102.718
|
Utrecht
|
€ 9.137.553
|
€ 4.568.777
|
Almere
|
€ 6.193.633
|
€ 3.096.817
|
Het bedrag dat de penvoerder krijgt wordt dus hoger naarmate de gemeente in vergelijking
met de andere steden meer leerlingen heeft, een groter tekort heeft en meer geld nodig
heeft om het noodplan uit te voeren. Op deze manier wordt een link gelegd met de middelen
die in de noodplannen worden gevraagd en wordt tegelijkertijd rekening gehouden met
de contextverschillen tussen de steden, namelijk het aantal leerlingen en de omvang
van de tekorten.
OCW stelt cofinanciering door besturen en gemeente als voorwaarde. Cofinanciering
kan geschieden in de vorm van financiële middelen maar bijvoorbeeld ook in de vorm
van de inzet van personeel. De cofinanciering bedraagt een derde van het totaal van
de subsidiabele kosten. Bijvoorbeeld: Amsterdam krijgt gedurende de looptijd van de
regeling €27.288.844 subsidie van OCW. Het totaal aan subsidiabele kosten bedraagt
dan €40.933.266. De cofinanciering vanuit de besturen en gemeente is dus over vier
schooljaren minimaal €13.644.422. In de convenanten zijn afspraken gemaakt over de
besteding van de cofinanciering. De inzet van de cofinanciering moet ook in de begroting
worden opgenomen.
De activiteiten zijn subsidiabel vanaf 1 augustus 2020.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
De convenanten zijn gepubliceerd in de Staatscourant:
Artikel 2
Er wordt gekozen voor het laagste regime van verantwoorden vanwege de administratieve
lasten die schoolbesturen al genoeg hebben. Dit wordt als verantwoord gezien daar
de subsidie wordt gemonitord door het onderzoeksbureau en de activiteiten in het convenant
zijn vastgelegd.
Dit is mogelijk op grond van artikel 1.6 van de Kaderregeling.
Artikel 3
Het eerste lid verwijst naar de convenanten waarin de te subsidiëren activiteiten
en beoogde resultaten zijn opgenomen.
In het vijfde lid wordt geregeld dat activiteiten die vanuit andere subsidies worden
bekostigd niet dubbel mogen worden gesubsidieerd. Het gaat om subsidies die door het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn verstrekt. Dit geldt bijvoorbeeld
voor activiteiten in het kader van de Subsidieregeling zij-instroom PO G5. Er mag
wel subsidie worden aangevraagd voor aanvullende activiteiten rondom zij-instroom
die niet uit een reeds verleende subsidie kunnen worden bekostigd.
Artikel 5
Het derde lid bepaalt dat de aanvrager verantwoordelijk is voor alle aan de subsidie
verbonden verplichtingen, ongeacht welke van de samenwerkende partijen feitelijk is
belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.
Artikel 6
Het tweede lid regelt dat de aanvraag bestaat uit een begroting en een samenwerkingsovereenkomst.
De convenanten zoals bedoeld bij artikel 1 worden beschouwd als het activiteitenplan
zoals beschreven in de Kaderregeling. Er hoeft dus niet nog een apart activiteitenplan
te worden ingediend.
Het tweede lid stelt eisen aan de begroting. Zo is artikel 3.5 van de Kaderregeling
van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de begroting sluitend moet zijn en
dat in de begroting:
-
• per activiteit een overzicht wordt gegeven van de geraamde kosten en opbrengsten van
de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt
aangevraagd;
-
• de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting worden voorzien.
De opgenomen bedragen worden onderbouwd door een p*q of door offertes voor bijvoorbeeld
aanschaf materialen of inhuur derden. Het uurtarief moet herleidbaar zijn. Dit betekent
dat bij alle posten aangegeven moet worden voor hoeveel uur en voor welk tarief kosten
worden opgevoerd.
In aanvulling op art. 3.5 moet ook een toelichting op de cofinanciering worden opgenomen.
Het vierde lid van artikel 6 stelt eisen aan de samenwerkingsovereenkomst, die ten
doel hebben om een goede samenwerking te borgen tussen de partijen die deelnemen aan
de uitvoering van het convenant.
De samenwerkingsovereenkomst bevat ten minste: a) een beschrijving van de wijze waarop
elk van de partijen bijdraagt aan de activiteiten, b) van de wijze waarop de besluitvorming
plaatsvindt en c) hoe eventueel resterende middelen na afloop van de subsidie worden
verdeeld. OCW schrijft geen format voor de samenwerkingsovereenkomst voor, omdat het
aan de partijen zelf is wat en hoe ze de zaken willen regelen. Alleen de minimale
eisen zijn in deze regeling opgenomen.
Verder wordt bepaald dat partijen d) verklaren dat de aanvrager gemachtigd is om hen
in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
Dit houdt in dat de aanvrager namens alle partijen een melding kan doen of bezwaar
kan indienen. Dit komt de snelheid ten goede en past ook bij de verantwoordelijkheid
die de aanvrager draagt als subsidieontvanger. Bovendien moeten de partijen in de
samenwerkingsovereenkomst e) verklaren dat zij meewerken aan een monitor- en evaluatieonderzoek
en dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de aanvrager
van de besteding van de subsidie op verzoek aan de aanvrager verstrekken. Dit is bepaald
zodat de aanvrager kan voldoen aan de subsidieverplichtingen. De aanvrager dient bijvoorbeeld
al de activiteiten te kunnen verantwoorden, ook die die zijn uitgevoerd door de andere
partijen in de samenwerking.
Artikel 7
Het tweede lid regelt de maximale subsidiebedragen die per jaar uitbetaald worden.
Het eerste jaar is het bedrag lager dan in de jaren erna.
Gemeente
|
2020 (maximaal)
|
2021, 2022 respectievelijk 2023 (maximaal)
|
Amsterdam
|
€ 5.985.286
|
€ 7.101.186
|
Rotterdam
|
€ 4.797.758
|
€ 5.692.256
|
Den Haag
|
€ 3.554.352
|
€ 4.217.028
|
Utrecht
|
€ 2.004.147
|
€ 2.377.802
|
Almere
|
€ 1.358.455
|
€ 1.611.726
|
In het derde lid wordt geregeld dat de subsidie jaarlijks in september wordt uitbetaald.
De middelen kunnen gedurende de gehele looptijd van de subsidie worden besteed. Dat
is tot en met juli 2024.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob