TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
De subsidiemodule seed capital technostarters, opgenomen in titel 3.10 van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES), ziet erop dat de Nederlandse risicokapitaalmarkt
gestimuleerd en gemobiliseerd wordt om investeringen te doen in beginnende ondernemingen
in Nederland die technisch of creatief innovatief van aard zijn (zogenoemde ‘technostarters’).
Hiertoe wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister)
een lening verstrekt aan investeringsfondsen (startersfondsen en seed business angel
fondsen) die participaties verkrijgen in technostarters. Om het gebruik van dit instrument
te bevorderen, wordt de risicorendementsverhouding verbeterd door het hanteren van
gunstige terugbetalingsverhoudingen voor de inkomsten uit investeringen in technostarters.
Bij het verstrekken van een lening wordt een geldleningsovereenkomst gesloten tussen
het startersfonds onderscheidenlijk het seed business angel fonds en de Staat. In
deze overeenkomst is het nodige bepaald over het verdere verloop van de subsidierelatie,
zoals de wijze waarop uitbetalingen voor concrete participaties plaatsvinden, de vaststelling
van de hoofdsom na afloop van de fondsperiode en de wijze van terugbetaling. Voor
zowel startersfondsen als seed business angel fondsen is een model geldleningsovereenkomst
als bijlage bij de subsidiemodule gevoegd (bijlagen 3.10.1 en 3.10.2).
Met onderhavige wijzigingsregeling wordt een beperkt aantal inhoudelijke wijzigingen
doorgevoerd in de subsidiemodule seed capital technostarters. Het betreft ten eerste
een verhoging van het maximale subsidiebedrag voor startersfondsen, van € 6 miljoen
naar € 10 miljoen. Door een groter bedrag beschikbaar te stellen is de verwachting
dat het startersfonds gedurende de looptijd van het fonds gemiddeld grotere bedragen
kan investeren in de technostarters dan wanneer er € 6 miljoen beschikbaar gesteld
wordt. Om grotere investeringen ook daadwerkelijk mogelijk te maken, is tevens de
gemiddelde maximale totale verkrijgingsprijs gedurende de investeringsperiode verhoogd
van € 1,2 miljoen naar € 2 miljoen. Deze verhoging van het maximum subsidiebedrag
is ook zo aangekondigd in het MKB-actieplan (Kamerstukken II 2017/18, 32 637, nr. 316) en de Kamerbrief over de Evaluatie van het risicokapitaalinstrumentarium (Kamerstukken
II 2018/19, 32 637, nr. 344). Ook na de verhoging blijft de ontwikkelingsfase van de technostarters waarin geïnvesteerd
wordt door het startersfonds, onverminderd van belang bij de beoordeling van de fondsplannen.
Dit wordt meegenomen bij de rangschikking van de startersfondsen onder het rangschikkingscriterium
opgenomen onder artikel 3.10.8, eerste lid, onderdeel b (waarbij wordt gekeken naar
de mate waarin het fondsplan bijdraagt aan de opbouw van succesvolle ondernemingen
door technostartersvennootschappen), in die zin dat investeren in een vroegere fase
van ondernemingen onder dit rangschikkingscriterium een plus oplevert ten opzichte
van fondsen die in een latere fase investeren.
Bij de komende tenders zal tevens worden gemonitord of er ook na de verhoging een
evenwichtige balans blijft bestaan tussen kleinere en grotere startersfondsen die
gehonoreerd worden en de ondernemingen waarin geïnvesteerd wordt.
Daarnaast is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de afwijzingsgronden, waaronder
een nieuwe afwijzingsgrond ter verduidelijking van de voorwaarden waaronder vervolginvesteringen
mogen plaatsvinden. Eveneens is toegevoegd dat de termijn waarbinnen een overeenkomst
met een startersfonds of een seed business angel fonds moet zijn gesloten, die acht
weken bedraagt op grond van artikel 30, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale
EZ-subsidies (hierna: het besluit), met maximaal acht weken verlengd kan worden, indien
dit naar oordeel van de minister redelijkerwijs geoorloofd is. In sommige gevallen
blijkt namelijk een langere termijn nodig om alle benodigde stukken voor de overeenkomst
rond te krijgen.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal kleinere aanpassingen
en verduidelijkingen in de subsidiemodule en de bijbehorende model geldleningsovereenkomsten
door te voeren, en een aantal verschrijvingen te herstellen.
2. Staatssteun
De subsidie die op grond van deze titel wordt verstrekt, is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Deze staatssteun is echter geoorloofd op grond van artikel 21 (risicofinancieringssteun)
van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) als bedoeld in artikel 1.1 van
de RNES. De subsidiemodule seed capital technostarters voldoet aan de voorwaarden
van artikel 21 en hoofdstuk I van de AGVV. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om
de voorwaarden uit de AGVV voor vervolginvesteringen te verduidelijken en nader uit
te werken in de regeling. De subsidiemodule zal ter kennisneming aan de Europese Commissie
gezonden worden, conform artikel 11, onder a, van de AGVV.
3. Regeldruk
Met deze wijzigingsregeling wijzigt de regeldruk voor zowel startersfondsen (opgenomen
in Stcrt. 2017, 70884) als seed business angel fondsen (opgenomen in Stcrt. 2017, 36700) niet. Het gaat hier voornamelijk om kleine aanpassingen, verduidelijkingen en herstel
van verschrijvingen. Verder hebben de wijzigingen betrekking op het wijzigen van het
maximale subsidiebedrag en gemiddelde investeringsbedrag voor een startersfonds, een
aantal aanpassingen in de afwijzingsgronden, alsmede het creëren van een mogelijkheid
om de termijn voor het sluiten van de overeenkomst te verlengen. Ook deze wijzigingen
hebben geen gevolgen voor de regeldruk.
II. Artikelen
Artikel I, onderdelen A, J, onder 1, en K, onder 2 (artikel 3.10.1, eerste lid, artikel
1 van bijlage 3.10.1 en artikel 1 van bijlage 3.10.2)
Met deze onderdelen wordt een aantal wijzigingen aangebracht in de begripsbepalingen,
opgenomen in de subsidiemodule en de beide model geldleningsovereenkomsten (voor startersfondsen
opgenomen in bijlage 3.10.1 en voor seed business angel fondsen in bijlage 3.10.2
bij de RNES).
Ten eerste wordt in de subsidiemodule en de model geldleningsovereenkomsten de begripsbepaling
‘risicokapitaal’ toegevoegd. Dit begrip komt een aantal keer voor. Ter verduidelijking
is nu opgenomen dat dit risicokapitaal betreft als bedoeld in artikel 21, vierde lid,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit zijn onder meer aandelen en achtergestelde
leningen.
In de geldleningsovereenkomsten worden daarnaast de begripsbepalingen ‘algemene groepsvrijstellingsverordening’
en ‘bestuurder’ ingevoegd. De begripsbepaling algemene groepsvrijstellingsverordening
is van belang vanwege de bepaling over vervolginvesteringen. In de subsidiemodule
hoeft deze begripsbepaling niet opgenomen te worden, omdat deze begripsbepaling al
in de algemene begripsbepalingen van de RNES (artikel 1.1) opgenomen is. Het begrip
bestuurder komt alleen in de geldleningsovereenkomsten voor. Ter verduidelijking is
nu in de begripsbepalingen opgenomen dat het daarbij gaat om een bestuurder van het
startersfonds onderscheidenlijk het seed business angel fonds zoals ingeschreven in
het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De technostarter waarin het startersfonds of het seed business angel fonds investeert,
moet ten tijde van de initiële investering door het fonds in die technostartstarter
minder dan zeven jaar actief zijn op de markt. Het startersfonds of het seed business
angel fonds kan na de initiële investering nog vervolginvesteringen doen in de desbetreffende
technostarter. De begripsomschrijving van ‘technostarter’ in de subsidiemodule en
de model geldleningsovereenkomsten is aangepast om te zorgen dat het startersfonds
onderscheidenlijk het seed business angel fonds wel een vervolginvestering mag doen in die technostarter, ook wanneer deze ten tijde van de vervolginvestering
langer dan zeven jaar actief is. Uiteraard kan een vervolginvestering alleen onder
de voorwaarden voor vervolginvesteringen van de algemene groepsvrijstellingsverordening
(opgenomen in de artikelen 3.10.7, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 12°, en 3.10.12g,
eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 10°, en in artikel 5, zesde lid, van beide model
geldleningsovereenkomsten). Daarnaast is in de begripsomschrijving van technostarter
de verwijzing naar de definitie van kleine en middelgrote onderneming (kmo) geüpdatet
naar de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele onvolkomenheden in de begripsbepalingen
aan te passen, en om in artikel 1 van de model geldleningsovereenkomsten de aanduidingen
voor de onderdelen te laten vervallen.
Artikel I, onderdelen B, C, onder 2, subonderdeel a, F, onder 2, subonderdeel a, I,
J, onder 4, subonderdeel a, en K, onder 6, subonderdeel a, onder 3° (de artikelen
3.10.4, 3.10.7, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3°, 3.10.12g, eerste lid, onderdeel
c, subonderdeel 3°, en 3.10.13b, onderdeel c, artikel 5, eerste lid, onderdeel c,
van bijlage 3.10.1 en artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van bijlage 3.10.2)
Zoals reeds toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting, is het wenselijk
om grotere starterfondsen te kunnen honoreren. Met dit onderdeel wordt daarom het
maximale bedrag van de geldlening voor startersfondsen per 1 januari 2020 verhoogd
van € 6 miljoen naar € 10 miljoen (artikel 3.10.4, zie onderdeel B, onder 3). Om grotere
investeringen ook daadwerkelijk mogelijk te maken, is tevens de gemiddelde totale
verkrijgingsprijs verhoogd van € 1,2 miljoen naar € 2 miljoen (artikel 3.10.7, eerste
lid, onderdeel c, subonderdeel 3°). Deze aanpassing is tevens verwerkt in de model
geldleningsovereenkomst, opgenomen in bijlage 3.10.1 (artikel 5, eerste lid, onderdeel
c, van bijlage 3.10.1). Daarnaast is een correctie aangebracht in de bepaling van
de geldleningsovereenkomst. Daarin stond per abuis dat het maximum voor de gemiddelde
totale verkrijgingsprijs voor de fondsperiode gold, terwijl dit de investeringsperiode
moet zijn. Ook de bepaling met betrekking tot de seed business angel fondsen is op
dit laatste punt aangepast (artikel 3.10.12g, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel
3°, en artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van bijlage 3.10.2).
Voor de klimaat en energie tender die werd opengesteld per 1 oktober 2019, was, in
afwijking van de reguliere seed capital en vooruitlopend op bovengenoemde wijziging
die per 1 januari 2020 in werking treedt (zie artikel II), ook al € 10 miljoen beschikbaar
gesteld per fonds in plaats van € 6 miljoen per fonds (Stcrt. 2019, 39208). Bij een latere, technische wijziging van de RNES, die op 26 oktober 2019 in werking
is getreden, zijn het artikel in de seed capital subsidiemodule over het maximale
subsidiepercentage en het artikel over het maximale subsidiebedrag samengevoegd (Stcrt. 2019, 58479). Hierbij is per abuis de bepaling over het hogere maximale subsidiebedrag voor de
klimaat en energie tender, komen te vervallen. Met onderdeel B, onder 1 en 2, wordt
deze bepaling weer toegevoegd. Deze bepaling treedt, in afwijking van de rest van
de regeling, in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant en
krijgt terugwerkende kracht (zie artikel II). De bepalingen van de klimaat en energie
tender vervallen, gelet op artikel 3.10.13b (vervalbepaling klimaat en energie technostarter),
weer per 1 januari 2020. Met onderdeel I wordt de verwijzing naar de bepaling over
het hogere maximale subsidiebedrag voor de klimaat en energie tender aangepast naar
het nieuwe artikelnummer (artikel 3.10.4 in plaats van artikel 3.10.5).
Artikel I, onderdelen C, onder 1, onder 2, subonderdelen b en c, F, onder 1 en 2,
subonderdelen b en c, J, onder 4, subonderdelen b en d, en K, onder 6, subonderdelen
c en e (de artikelen 3.10.7, eerste lid, onderdelen a en c, subonderdelen 11° en 12°
(nieuw), en 3.10.12g, eerste lid, onderdelen a en c, subonderdelen 9° en 10° (nieuw),
artikel 5, vierde en zesde lid (nieuw) van bijlage 3.10.1 en artikel 5, vierde en
zesde lid (nieuw) van bijlage 3.10.2)
Ten eerste wordt met deze wijzigingen de afwijzingsgrond, opgenomen in de artikelen
3.10.7, eerste lid, onderdeel a, en 3.10.12g, eerste lid, onderdeel a, voor aanvragen
van startersfondsen onderscheidenlijk seed business angel fondsen, aangepast. De financier
moet niet alleen ten minste 50 procent van het investeringsbudget zelf financieren,
maar ook alle beheerskosten zelf dragen. Daarom is aan de bepaling toegevoegd dat
een aanvraag niet alleen kan worden afgewezen als het onvoldoende aannemelijk is dat
de financier gedurende de fondsperiode daadwerkelijk beschikt over de middelen die
de financier aan het investeringsbudget bijdraagt, maar ook als onvoldoende aannemelijk
is dat de financier beschikt over de middelen die nodig zijn om de beheerskosten te
betalen.
Daarnaast is een afwijzingsgrond toegevoegd om de voorwaarden voor vervolginvesteringen
(artikel 3.10.7, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 12° (nieuw), en artikel 3.10.12g,
eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 10˚ (nieuw)) te verduidelijken en nader uit
te werken. Deze aanpassing is tevens doorgevoerd in de model geldleningsovereenkomsten
(artikel 5, zesde lid (nieuw), van bijlage 3.10.1 en artikel 5, zesde lid (nieuw),
van bijlage 3.10.2). Ten eerste dient voldaan te zijn aan de voorwaarden uit artikel
21, zesde lid, van de AGVV, te weten:
-
– Het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, negende lid, van
de AGVV mag niet worden overschreden voor de betreffende technostarter. Dit betekent
dat, inclusief de vervolginvestering, het totale bedrag dat de technostarter aan risicofinanciering
heeft ontvangen niet hoger mag zijn dan het maximum, opgenomen in de AGVV, te weten
€ 15 miljoen.
-
– In de mogelijkheid van vervolginvesteringen moet voorzien zijn in het oorspronkelijke
ondernemingsplan van de desbetreffende technostarter.
-
– De technostarter mag niet verbonden zijn geraakt aan een andere onderneming dan het
startersfonds onderscheidenlijk seed business angel fonds of een onafhankelijke particuliere
investeerder die in het kader van artikel 21 AGVV risicofinanciering heeft verschaft,
tenzij de nieuwe entiteit ook voldoet aan de definitie van kleine en middelgrote onderneming
(kmo), zoals opgenomen in bijlage I van de AGVV.
Daarnaast vereist artikel 21, tiende lid, van de AGVV minimale particuliere deelnemingspercentages,
afhankelijk van de levensfase van de technostarter ten tijde van de (vervolg)investering,
te weten:
-
– bij technostarters die nog niet actief zijn op de markt: 10 procent;
-
– bij technostarters die minder dan zeven jaar actief zijn op de markt: 40 procent;
-
– bij technostarters die langer dan zeven jaar actief zijn op de markt: 60 procent.
De initiële investering wordt door een starterfonds onderscheidenlijk een seed business
angel fonds altijd gedaan in een technostarter die minder dan zeven jaar actief is
op de markt. Met een particulier deelnemingspercentage van minimaal 50 procent (de
lening van de overheid bedraagt voor startersfondsen en seed business angel fondsen
namelijk maximaal 50 procent), is bij de initiële investering dus altijd voldaan aan
deze voorwaarde van de AGVV. Vervolginvesteringen kunnen echter ook plaatsvinden na zeven jaar. Dan dient conform de AGVV
een minimum particulier deelnemingspercentage van 60 procent behaald te worden. Omdat
het startersfonds onderscheidenlijk het seed business angel fonds in dat geval, door
de vervolginvesteringen na zeven jaar, investeert in ondernemingen in verschillende
levensfases, geeft artikel 21, elfde lid, van de AGVV aan dat, wanneer niet voorzien
wordt in particuliere deelneming in het kapitaal op het niveau van de in aanmerking
komende technostarters, het startersfonds onderscheidenlijk het seed business angel
fonds het particuliere deelnemingspercentage bereikt van ten minste het gewogen gemiddelde
op basis van het volume van de individuele investeringen in de onderliggende portefeuille,
dat wordt verkregen door de toepassing van de minimale particuliere deelnemingspercentages
op dergelijke investeringen (zie hierboven). Daarom is als aanvullende voorwaarde
opgenomen dat, indien er een vervolginvestering wordt gedaan in een technostarter
die ten tijde van de vervolginvestering meer dan zeven jaar actief is op de markt,
ook voldaan moet worden aan de particuliere deelnemingspercentages, overeenkomstig
het tiende en elfde lid van artikel 21 AGVV.
Tot slot komt met deze onderdelen de nadere duiding ‘in de vorm van aandelen of een
aan eigen vermogen gelijk te stellen lening’ bij ‘risicokapitaal’ te vervallen, omdat
risicokapitaal nu gedefinieerd is (artikelen 3.10.7, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel
11°, en 3.10.12g, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 9°, artikel 5, vierde lid,
van bijlage 3.10.1 en artikel 5, vierde lid, van bijlage 3.10.2).
Artikel I, onderdelen D en G (de artikelen 3.10.9 (nieuw) en 3.10.12ha (nieuw))
In artikel 30, eerste lid, van het besluit is opgenomen dat de beschikking tot verlenen
van een subsidie aan een financier verleend wordt onder de opschortende voorwaarde
dat binnen acht weken na de beschikking een overeenkomst tot stand gekomen is tussen
de Staat en de financier. Artikel 30, derde lid, van het besluit geeft de mogelijkheid
om van deze termijn bij ministeriële regeling af te wijken. In beginsel wordt de termijn
van acht weken voldoende geacht, maar in specifieke gevallen kan verlenging van de
termijn gerechtvaardigd zijn. Daarom is in de artikelen 3.10.9 (nieuw) en 3.10.12ha
(nieuw) opgenomen dat de minister de termijn, indien dit naar oordeel van de minister
redelijkerwijs geoorloofd is, met maximaal acht weken kan verlengen.
Artikel I, onderdeel E (artikel 3.10.12, tweede lid, onderdelen c, d, e en f)
Met onderhavige wijziging is verduidelijkt welke stukken een startersfonds of een
seed business angel fonds (op grond van artikel 3.10.12k is artikel 3.10.12 van overeenkomstige
toepassing op seed business angel fondsen) bij aanvraag om subsidie moet aanleveren.
Dit betreft onder meer een fondsplan, een financieel plan met een investeringsbegroting
en een begroting van de beheerskosten, bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager
al toezeggingen heeft verkregen ter hoogte van minimaal vijftig procent van de som
van de eigen bijdragen en de beheerskosten (met het oog op de afwijzingsgrond, opgenomen
in artikelen 3.10.7, eerste lid, onderdeel a, en 3.10.12g, eerste lid, onderdeel a)
en de juridische (concept) documentatie van het startersfonds onderscheidenlijk het
seed business angel fonds (zoals de oprichtingsdocumentatie, aandeelhouders- of ledenovereenkomst
en de beheerovereenkomst tussen het fonds en de externe fondsbeheerder).
Artikel I, onderdeel H (artikel 3.10.12l)
Per abuis ontbrak in het opschrift het woord ‘artikel’. Met deze wijziging is dit
hersteld.
Artikel I, onderdelen J, onder 2, subonderdelen a, b en c, 3, 5, 6, 8, subonderdelen
b en c, onder 1° en 3°, 9 en 10, en K, onder 1, 3, subonderdelen a, b en c, 4, subonderdeel
a, 5, subonderdelen a, b en d, 6, subonderdelen a en b, 8, subonderdelen a en d, 9,
10, subonderdeel a, 11, subonderdelen b en c, onder 1° en 4°, 12, 13 en 15 (de artikelen
2, eerste, tweede en zesde lid, 4, tweede, zevende en negende lid, 7, vijfde en tiende
lid, 8, derde en zesde lid, 12, eerste en tweede lid, onderdelen a en f (nieuw), 14
en 17, van bijlage 3.10.1 en de aanhef, de artikelen 2, eerste, tweede en zesde lid,
3, eerste en tweede lid, 4, tweede, zevende en negende lid, 5, eerste en derde lid,
artikel 7, eerste en zevende lid, artikel 8, tweede, derde en zesde lid, 9, eerste
lid, 10, eerste en tweede lid, onderdelen a en f (nieuw), 12, 17, en de ondertekeningsbepaling
van bijlage 3.10.2)
Met deze onderdelen zijn kleine verbeteringen en verduidelijkingen aangebracht in
de model geldleningsovereenkomsten.
Artikel I, onderdelen J, onder 2, subonderdeel d, en K, onder 3, subonderdeel d (artikel
2, zevende lid, van bijlage 3.10.1 en 2, zevende lid, van bijlage 3.10.2)
Het startersfonds onderscheidenlijk het seed business angel fonds kan onder de in
dit lid aangegeven voorwaarden zijn eigen bijdragen verhogen ten opzichte van de oorspronkelijke
aanvraag. Dit kan alleen bij zwaarwegende economische omstandigheden en na goedkeuring
door de Staat. Indien de Staat instemt met een verhoging van de eigen bijdragen, wordt
een aanvullende overeenkomst gesloten tussen de Staat, het startersfonds onderscheidenlijk
het seed business angel fonds en de fondspartijen. Daarbij was een bepaling opgenomen
waarin zeer gedetailleerd werd vastgelegd wat deze aanvullende overeenkomst in ieder
geval moest bevatten. Het blijkt echter wenselijk de specifieke uitwerking van de
overeenkomst van geval tot geval te bezien. Daarom is alleen nog opgenomen dat de
overeenkomst betrekking heeft op de verdeling van de inkomsten, zonder nadere specificatie.
Artikel I, onderdelen J, onder 4, subonderdeel c, en K, onder 6, subonderdeel d (artikel
5, vijfde lid, van bijlage 3.10.1 en artikel 5, vijfde lid, van bijlage 3.10.2)
Artikel 5, vijfde lid, van bijlage 3.10.1 en artikel 5, vijfde lid, van bijlage 3.10.2
is erop gericht om te voorkomen dat onheldere relaties tussen het startersfonds onderscheidenlijk
het seed business angel fonds en de technostarter ontstaan. Aan die bepaling wordt
nu een zin toegevoegd. Het is in principe niet toegestaan om te investeren in een
technostarter waarbij een fondspartij, fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders,
of andere betrokkenen bij het starterfonds al aandeelhouder is. Dit is slechts anders,
indien de Staat daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft gegeven.
Artikel I, onderdelen J, onder 7, en K, onder 10, subonderdeel c (artikel 9, vierde
lid, van bijlage 3.10.1 en artikel 9, vierde lid, van bijlage 3.10.2)
Naast een tekstuele verduidelijking is aan deze bepaling toegevoegd dat het fonds
tijdens de looptijd van de overeenkomst van geldlening ook geen wijzigingen mag doorvoeren
als bedoeld in het derde lid, voor zover het startersfonds onderscheidenlijk het seed
business angel fonds of een van de betrokkenen bij het fonds nog wezenlijke invloed
kan uitoefenen op een dergelijke wijziging, bijvoorbeeld in geval van het voornemen
tot het doen van een eigen verzoek tot faillietverklaring. Dit mag dan alleen met
voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de Staat.
Artikel I, onderdelen J, onder 8, subonderdelen a, c, onder 2°, en d, K, onder 11,
subonderdelen a, c, onder 2°, en d (artikel 12, opschrift, tweede lid, onderdeel d
(nieuw), en vijfde lid, van bijlage 3.10.1 en artikel 10, opschrift, tweede lid, onderdeel
d (nieuw), en vijfde lid, van bijlage 3.10.1)
Met deze onderdelen worden de bepalingen over opschorting en opzegging van de overeenkomst
van geldlening, opgenomen in artikel 12 van bijlage 3.10.1 en artikel 10 van bijlage
3.10.2, op enkele punten aangepast. Er is een nieuw lid toegevoegd, waardoor de Staat
de overeenkomst kan opzeggen als er een wijziging in (in)directe zeggenschap over
het startersfonds onderscheidenlijk het seed business angel fonds heeft voorgedaan,
terwijl de Staat hiervoor geen voorafgaande goedkeuring heeft verleend. Daarnaast
is de bepaling over de mogelijkheid om een boete te eisen, aangepast. Het woord ‘boete’
duidt op een punitieve sanctie, terwijl juist beoogd is om een onrechtmatige situatie
te herstellen. Daarom is nu verduidelijkt dat de Staat, naast aanspraak op terugbetaling
van de onder de lening opgenomen bedragen, het door het startersfonds of seed business
angel fonds ten onrechte genoten voordeel op kan eisen. Om deze reden is ook het opschrift
van artikel 12 van bijlage 3.10.1 en van artikel 10 van bijlage 3.10.2 aangepast.
Artikel I, onderdelen J, onder 11, en K, onder 14 (artikel 18 van bijlage 3.10.1 en
artikel 18 van bijlage 3.10.2)
Deze bepaling is iets aangepast om te verduidelijken dat ook wanneer het startersfonds
of het seed business angel fonds aan het einde van de looptijd van de lening aan alle
verplichtingen van de overeenkomst heeft voldaan, een overeenkomst wordt gesloten
om de beëindiging van de geldleningsovereenkomst vast te stellen (een zogenaamde vaststellingsovereenkomst).
Als de inkomsten die de Staat heeft ontvangen lager zijn dan de bedragen die zijn
opgenomen onder de geldlening, dan dient het startersfonds onderscheidenlijk het seed
business angel fonds eerst een schriftelijk verzoek tot kwijtschelding van het resterende
bedrag in te dienen.
Artikel I, onderdeel K, onder 4, subonderdeel b, onder 5, subonderdeel c, 7, 8, subonderdelen
b en c, 10, subonderdeel b, 11, subonderdeel c, onder 3° (de artikelen 3, vierde lid,
onderdeel a, 4, achtste lid, 6, derde en vierde lid, 7, vierde en vijfde lid, 9, derde
lid, en 10, tweede lid, onderdeel e (nieuw))
Met deze wijzigingen worden in de model geldleningsovereenkomst van seed business
angel fondsen ten eerste de bepalingen aangepast waarin een rijtje van betrokkenen
bij het seed business angel fonds werd opgesomd, door uit dit rijtje ‘beheerders’
te schrappen. Bij seed business angel fondsen vormen de seed business angels zelf
het fondsmanagement. De toevoeging ‘beheerders’ in het rijtje van betrokkenen, naast
de fondspartijen zelf, was dus overbodig. Daarnaast is, conform de model geldleningsovereenkomst
voor de startersfondsen, een aanpassing gedaan met betrekking tot de gevallen waar
een taxatie door onafhankelijke deskundigen gedaan moest worden. Eerder was bepaald
dat dit door de Staat aangewezen onafhankelijke deskundigen moesten zijn. Het is echter
wenselijk om de fondsen meer vrijheid te geven in het uitzoeken van de onafhankelijke
deskundigen. Wel moet de Staat akkoord zijn met de keuze voor deze onafhankelijke
deskundigen. Daarom wordt niet meer vereist dat door de Staat aangewezen deskundigen
worden gebruikt, maar in plaats daarvan dat de Staat de deskundigen moet hebben goedgekeurd.
Artikel II
Deze regeling, met uitzondering van artikel I, onderdelen B, onder 1 en 2, en I, treedt
in werking op 1 januari 2020, een vast verandermoment. Met publicatie minder dan twee
maanden voordien wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals
opgenomen in Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking
is gerechtvaardigd omdat de doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding,
opdat de nieuwe tenders voor de startersfondsen en seed business angel fondsen per
1 januari 2020 open kunnen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer