Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2019, 2019-0000082634, tot wijziging van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het in aanmerking nemen van de eenmalige tegemoetkoming als loon voor het Wet WIA-dagloon

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, juncto 9 van de Kaderwet SZW-subsidies, en 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede zin komt als volgt te luiden: In afwijking van de eerste zin wordt de eenmalige tegemoetkoming niet aangemerkt als een loondervingsuitkering als bedoeld in de Toeslagenwet en wordt de eenmalige tegemoetkoming bij de toepassing van artikel 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen slechts aangemerkt als een WW-uitkering voor zover die eenmalige tegemoetkoming betrekking heeft op een periode die ligt binnen de referteperiode van het dagloon.

2. Aan het lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De geheel of gedeeltelijk als WW-uitkering aangemerkte tegemoetkoming wordt geacht te zijn genoten in eerstgenoemde periode.

B

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Overgangsrecht in verband met het in aanmerking nemen van de eenmalige tegemoetkoming als loon voor het WIA- en WAO-dagloon

  • 1. De Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals die luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en B, van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2019 tot wijziging van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het in aanmerking nemen van de eenmalige tegemoetkoming als loon voor het WIA- en WAO-dagloon (Stcrt. 2019, 33524), blijft van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor die dag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals die luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en B, van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2019 tot wijziging van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het in aanmerking nemen van de eenmalige tegemoetkoming als loon voor het WIA- en WAO-dagloon (Stcrt. 2019, 33524), van toepassing op uitkeringen of gewezen uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor die dag, indien de werknemer dit aanvraagt.

  • 3. Onder de eerste rechtdag, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen verstaan de dag waarop op grond van die wet recht op uitkering is ontstaan en voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering de dag waarop op grond van artikel 40, eerste lid, van die wet het dagloon opnieuw wordt vastgesteld of de dag waarop op grond van artikel 48, derde lid, van die wet de uitkering wordt herzien. 4. Het tweede en dit lid vervallen zes maanden na de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en B, van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2019 tot wijziging van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het in aanmerking nemen van de eenmalige tegemoetkoming als loon voor het WIA- en WAO-dagloon (Stcrt. 2019, 33524).

C

Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) vervalt ‘en tweede’.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A en B, van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 april 2017.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking zes maanden na de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 juni 2019

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en probleemschets

De wijzigingen van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen op 1 juli 20151 in verband met de invoering van inkomensverrekening in de Werkloosheidswet (hierna: WW) hebben voor enkele groepen WW-gerechtigden, zoals starters en herintreders, nadelige inkomensgevolgen gehad. Het WW-dagloon (en dus de uitkering) van deze groepen kon (veel) lager zijn dan voor de wijziging op 1 juli 2015. Dit effect bleek groter dan voorzien. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen is daarom vanaf 1 december 2016 enkele malen2 zodanig gewijzigd dat dit tot een hoger dagloon voor de hiervoor bedoelde groepen WW-gerechtigden kan leiden. Daarnaast hebben degenen die geen of een lagere WW-uitkering hebben ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat na voornoemde wijzigingen luidt reeds op 1 juli 2015 van kracht was geweest (hierna: huidig Dagloonbesluit), een eenmalige tegemoetkoming ontvangen. Het doel van de eenmalige tegemoetkoming was om het door het per 1 juli 2015 gewijzigde Dagloonbesluit geleden nadeel bij benadering te compenseren en het doel van de dagloonverhoging was om verder nadeel te voorkomen.3

Het lagere WW-dagloon voor de hiervoor bedoelde groepen kan ook gevolgen hebben voor hun dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA),4 te weten als dat ertoe heeft geleid dat geen of een lagere WW-uitkering is ontvangen in een periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon. In dat geval is het WIA-dagloon lager dan in het geval het huidige Dagloonbesluit zou zijn toegepast op de WW-uitkering. Een WW-uitkering telt namelijk mee bij de berekening van de hoogte van het WIA-dagloon. Met andere woorden, geen of een lagere WW-uitkering binnen de referteperiode leidt onder overigens gelijke omstandigheden tot een lager WIA-dagloon.

De hiervoor genoemde eenmalige tegemoetkoming kan daarentegen ook tot een hoger WIA-dagloon leiden op grond van het huidige Dagloonbesluit. Dat doet zich voor als deze tegemoetkoming is ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon en (deels of geheel) betrekking heeft op een periode die ligt buiten de referteperiode van het WIA-dagloon. De eenmalige tegemoetkoming wordt namelijk ook meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Als deze tegemoetkoming echter betrekking heeft op een ‘te lage’ WW-uitkering die bijvoorbeeld is ontvangen voorafgaand aan de referteperiode van het WIA-dagloon, dan wordt die tegemoetkoming ten onrechte meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Immers, er is geen ‘te lage’ WW-uitkering ontvangen binnen de referteperiode van dat dagloon.

In de onderhavige regeling worden beide weeffouten gerepareerd. Dat betekent dat zoveel mogelijk verder nadeel of onterecht voordeel wordt voorkomen. Enerzijds wordt het WIA-dagloon hoger voor degenen die – door de wijziging van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015 – geen of een lagere WW-uitkering hebben ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon. Meer precies: het WIA-dagloon wordt hoger voor degenen die een eenmalige tegemoetkoming hebben ontvangen die (deels of geheel) betrekking heeft op een periode die ligt binnen die referteperiode. De voorwaarde voor een hoger WIA-dagloon is dus niet dat iemand geen of een lagere WW-uitkering heeft ontvangen door de wijziging van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015, maar dat hij daarom later in aanmerking is gekomen voor een eenmalige tegemoetkoming. Indien dat het geval is, dan wordt (een gedeelte van) die tegemoetkoming meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Daarbij wordt er nadrukkelijk op gewezen dat het bedrag dat wordt meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon niet in alle gevallen precies gelijk is aan het verschil tussen de WW-uitkering die iemand zou hebben ontvangen als het huidige Dagloonbesluit zou zijn toegepast op de WW-uitkering én de WW-uitkering die hij daadwerkelijk heeft ontvangen. De reden daarvoor is de uitvoerbaarheid. Anders zou bij iedere WIA-aanvraag bij degene die werkloos is geweest in de referteperiode van het WIA-dagloon moeten worden nagegaan of – ook als hij geen eenmalige tegemoetkoming heeft ontvangen – een hoger WW-dagloon zou hebben gehad als het huidige Dagloonbesluit van kracht zou zijn geweest. Voorts zou met terugwerkende kracht moeten worden berekend hoeveel hoger de WW-uitkering(en) binnen de referteperiode van het WIA-dagloon zou(den) zijn geweest als van dat hogere WW-dagloon was uitgegaan.

Anderzijds wordt het WIA-dagloon lager voor degenen die een eenmalige tegemoetkoming hebben ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon en die (deels of geheel) betrekking heeft op een periode die ligt buiten de referteperiode van het WIA-dagloon. Indien dat het geval is, dan wordt (een gedeelte van) die tegemoetkoming niet meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. De betrokkene heeft dan immers geen ‘te lage’ WW-uitkering ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon.

2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen

Het doel van de onderhavige regeling is om het WIA-dagloon op de juiste wijze te berekenen voor degenen die een eenmalige tegemoetkoming hebben ontvangen, omdat zij door de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 geen of een lagere WW-uitkering hebben ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het huidige Dagloonbesluit reeds op 1 juli 2015 van kracht was geweest. Indien de eenmalige tegemoetkoming (deels) betrekking heeft op een periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon, dan wordt (een gedeelte van) die tegemoetkoming meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Dit brengt mee dat de eenmalige tegemoetkoming – in het geval die betrekking heeft op een periode die volledig ligt buiten de referteperiode van het WIA-dagloon – niet wordt meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon, ook niet als de eenmalige tegemoetkoming is uitbetaald binnen die referteperiode.

De aanleiding voor deze regeling zijn de wijzigingen van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015 in verband met de invoering van inkomensverrekening in de WW. Die wijzigingen hebben voor bepaalde groepen WW-gerechtigden tot een lager WW-dagloon geleid. Dit is later gerepareerd. Op grond van het huidige Dagloonbesluit kunnen de betreffende groepen een hoger WW-dagloon krijgen. Voorts hebben degenen die door voornoemde wijzigingen geen of een ‘te lage’ WW-uitkering hebben gekregen, een eenmalige tegemoetkoming ontvangen. Omdat de eenmalige tegemoetkoming wordt aangemerkt als een WW-uitkering en een WW-uitkering wordt aangemerkt als loon bij de berekening van het WIA-dagloon, tellen beide mee bij die berekening. Dit kan tot een te laag of te hoog WIA-dagloon leiden. Het eerste doet zich voor als geen of een ‘te lage’ WW-uitkering binnen de referteperiode van het WIA-dagloon is ontvangen én de eenmalige tegemoetkoming buiten die referteperiode. Het tweede doet zich in de omgekeerde situatie voor. Dit leidt tot willekeur, omdat de hoogte van het WIA-dagloon daardoor wordt bepaald door de dag waarop de eenmalige tegemoetkoming is uitbetaald. Valt die dag buiten de referteperiode dan telt die tegemoetkoming niet mee bij de berekening van het WIA-dagloon; valt die dag binnen de referteperiode dan telt die tegemoetkoming wel mee. Niet de dag waarop de eenmalige tegemoetkoming is uitbetaald is echter relevant, maar de periode waarop die tegemoetkoming betrekking heeft. Dat is namelijk de periode waarover geen of een ‘te lage’ WW-uitkering is uitbetaald en het is de WW-uitkering die wordt meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Dat de eenmalige tegemoetkoming daarbij ook wordt meegeteld, komt doordat deze om uitvoeringstechnische redenen als een WW-uitkering wordt aangemerkt. Dit heeft echter het hiervoor genoemde ongewenste gevolg dat de eenmalige tegemoetkoming wordt meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon als deze toevallig binnen de referteperiode van dat dagloon is uitbetaald. Anderzijds wordt die tegemoetkoming ten onrechte niet meegeteld bij die berekening als die tegemoetkoming betrekking heeft op een periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon.

Deze willekeur wordt door de onderhavige regeling ongedaan gemaakt. Dit kan tot een hoger of lager dagloon leiden voor degenen die recht krijgen op een WIA-uitkering. Het eerste doet zich voor als de betrokkene een eenmalige tegemoetkoming buiten de referteperiode van het WIA-dagloon heeft ontvangen die (deels of geheel) betrekking heeft op een periode die ligt binnen die referteperiode. Het tweede doet zich in de omgekeerde situatie voor. Dit gebeurt door de eenmalige tegemoetkoming aan te merken als een WW-uitkering voor zover die tegemoetkoming betrekking heeft op een periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon. Doordat een WW-uitkering meetelt bij de berekening van het WIA-dagloon, telt zodoende de eenmalige tegemoetkoming (deels of geheel) mee bij die berekening.

3. Het WIA-dagloon van degenen die een eenmalige tegemoetkoming hebben ontvangen

Als iemand recht krijgt op een WIA-uitkering, moet voortaan bij de vaststelling van het dagloon worden nagegaan of de betrokkene een eenmalige tegemoetkoming heeft ontvangen. Zo ja, dan moet vervolgens worden nagegaan op welke periode die tegemoetkoming betrekking had. Daarmee worden bedoeld de kalendermaanden waarover de tegemoetkoming is berekend omdat er in die kalendermaanden geen of een ‘te lage’ WW-uitkering is uitbetaald als gevolg van de wijzigingen van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015.

De eenmalige tegemoetkoming telt niet mee

Een rekenvoorbeeld. X is in 2015 afgestudeerd en gaat op zoek naar een baan (starter). Op 1 januari 2016 vindt hij een baan van 6 maanden. Omdat hij direct aansluitend geen baan heeft gevonden, heeft hij vanaf 1 juli 2016 recht op een WW-uitkering. Het dagloon van deze WW-uitkering is gebaseerd op het Dagloonbesluit zoals dat vanaf 1 juli 2015 luidt. Dat wil zeggen dat het loon dat hij in het halve jaar werk heeft verdiend, wordt gedeeld door 261. Twee maanden later, op 1 september 2016, vindt hij een vaste baan. In april 2017 ontvangt hij van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) een eenmalige tegemoetkoming, omdat hij behoort tot de groep starters die een lager WW-dagloon hadden door de wijziging van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015. Vanaf 1 januari 2018 kan X zijn arbeid niet verrichten vanwege een ernstige ziekte. Twee jaar later ontstaat recht op een WIA-uitkering.

Kort samengevat:

1/1/2016-30/6/2016 tijdelijke baan voor 6 maanden

1/7/2016-31/8/2016 WW-uitkering

1/9/2016 vaste baan

1/4/2017 eenmalige tegemoetkoming

1/1/2018 ziek

1/1/2020 WIA-uitkering

Het dagloon van de WIA-uitkering wordt gebaseerd op het loon dat X heeft verdiend in het jaar voorafgaand aan zijn ziekte. Ook een WW-uitkering wordt als loon aangemerkt. De referteperiode van het WIA-dagloon loopt in dit geval van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. In die periode heeft X weliswaar geen WW-uitkering ontvangen maar wel een eenmalige tegemoetkoming. Deze eenmalige tegemoetkoming heeft betrekking op de periode 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2016. Omdat deze periode buiten de referteperiode van het WIA-dagloon ligt, wordt de eenmalige tegemoetkoming niet (deels of geheel) aangemerkt als een WW-uitkering bij de berekening van het WIA-dagloon. Dat is billijk omdat X geen ‘te lage’ WW-uitkering heeft ontvangen binnen de referteperiode van dat dagloon.

De eenmalige tegemoetkoming telt (deels of geheel) mee

Hetzelfde rekenvoorbeeld maar met iets andere data.

Kort samengevat:

1/1/2016-30/6/2016 tijdelijke baan voor 6 maanden

1/7/2016-31/8/2016 WW-uitkering

1/9/2016 vaste baan

1/4/2017 eenmalige tegemoetkoming

1/8/2017 ziek

1/8/2019 WIA-uitkering

De referteperiode van het WIA-dagloon loopt in dit geval van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017. De eenmalige tegemoetkoming heeft, als gezegd, betrekking op de periode 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2016. Deze ligt deels buiten en deels binnen de referteperiode van het WIA-dagloon. Stel dat het aantal rechtdagen, dat wil zeggen het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW-uitkering, 15 dagen is in de maand juli 2016 én 12 dagen in de maand augustus 2016. Het totale aantal rechtdagen waarover de eenmalige tegemoetkoming betrekking heeft, bedraagt dus 27 dagen. Stel dat de maand juli 2016 buiten en de maand augustus 2016 binnen de referteperiode van het WIA-dagloon ligt. Daarom wordt in dit geval 15/27 gedeelte van de eenmalige tegemoetkoming aangemerkt als een WW-uitkering bij de berekening van het WIA-dagloon. Bij die berekening wordt overigens niet met de WW-uitkering zelf gerekend maar met 100/70 keer de WW-uitkering (artikel 16, vierde lid, van het Dagloonbesluit).

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het feit dat de eenmalige tegemoetkoming in het rekenvoorbeeld is uitbetaald binnen de referteperiode van het WIA-dagloon, niet relevant is. Ook als de eenmalige tegemoetkoming buiten de referteperiode zou zijn betaald, zou 15/27 gedeelte daarvan zijn aangemerkt als een WW-uitkering bij de berekening van het WIA-dagloon.

Terugwerkende kracht

Het kan voorkomen dat iemand reeds recht heeft op een WIA-uitkering met een ‘te laag’ WIA-dagloon op de dag dat de onderhavige regeling in werking treedt. Uiteraard heeft ook deze persoon recht op een verhoging van zijn WIA-dagloon. Deze wordt op dezelfde manier berekend als hierboven is uiteengezet. Het verschil is dat de verhoging van het WIA-dagloon in dit geval met terugwerkende kracht geldt vanaf de dag dat het recht op de WIA-uitkering aanving. Dit betekent dat de betrokkene – behalve een hogere toekomstige uitkering – ook een nabetaling van het UWV ontvangt voor de in het verleden te weinig ontvangen WIA-uitkering.

Het voorgaande geldt overigens ook voor degenen wier recht op WIA-uitkering reeds beëindigd is voor inwerkingtreding van deze regeling. Ook hun WIA-dagloon kan met terugwerkende kracht worden verhoogd, met een nabetaling van de te weinig ontvangen WIA-uitkering.

Het UWV kan – in tegenstelling tot de nieuwe WIA-instroom – deze beide groepen niet geautomatiseerd selecteren. Betrokkenen zullen daarom zelf bij het UWV moeten verzoeken om een herziening van hun WIA-dagloon (met terugwerkende kracht). Vanwege uitvoerbaarheid moet dit verzoek tot herziening worden gedaan binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

Bij het voorgaande wordt opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht niet alleen gevolgen heeft voor WIA-gerechtigden, maar ook voor hun (ex-) werkgevers. De uitkeringen van die werknemers worden betaald door premies bij werkgevers te heffen, tenzij deze ervoor kiezen om het risico zelf te dragen. Hierdoor kan de hogere WIA-uitkering financiële gevolgen hebben voor werkgevers. Dit negatieve effect is gerechtvaardigd. Het doel van de regelgever bij de totstandkoming van de eenmalige tegemoetkoming was helder: het inkomensnadeel van het te lage WW-dagloon moet – bij benadering – ongedaan worden gemaakt. Daarom is een eenmalige tegemoetkoming toegekend aan bepaalde groepen WW-gerechtigden die door de wijzigingen van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 een lager WW-dagloon kregen en daardoor een ‘te lage’ WW-uitkering hebben ontvangen. Deze ‘te lage’ WW-uitkering kan op zijn beurt leiden tot een ‘te laag’ WIA-dagloon en een ‘te lage’ WIA-uitkering. De oorspronkelijke regelgever heeft hiervoor geen voorziening getroffen. Deze omissie wordt met de onderhavige regeling hersteld. De werkgever geniet anders – gezien het bovenstaande en in samenhang met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die ertoe strekken dat de besluitgever niet tot de gewraakte WW-dagloonbepalingen had mogen komen5 – ongerechtvaardigd voordeel.

4. Uitvoeringsaspecten

Het UWV heeft in zijn Uitvoeringstoets aangegeven dat de regeling alleen uitvoerbaar is door het hanteren van een noodproces. UWV geeft aan dat in onderhavige regeling rekening is gehouden met het (nood)proces dat UWV kan uitvoeren. Het proces is kwetsbaar en foutgevoelig omdat het volledig handmatig wordt uitgevoerd, maar slechts van toepassing op een klein aantal klanten.

5. Financiering en financiële gevolgen

De kosten van deze regeling van te lage WIA-daglonen worden ingeschat op circa € 0,5 miljoen per jaar. Dit bedrag is vrij beperkt omdat alleen gevallen relevant zijn die reeds de WIA ingestroomd zijn en een onbedoelde meevaller in de uitkeringslasten hebben veroorzaakt die in de (meerjarige) begrotingsraming terecht gekomen is. Dit aantal mensen is klein. Omgekeerd levert reparatie van te hoge WIA-daglonen geen besparing op omdat deze gevallen zich nog niet hebben voorgedaan en dus nog niet in de begrotingsraming terechtgekomen zijn (wel wordt voorkomen dat later een tegenvaller zou optreden). Naast deze structurele kosten zijn er eenmalige kosten voor nabetaling aan reeds ingestroomde mensen. Deze bedragen in 2019 naar schatting circa € 1 miljoen.

6. Regeldruk

Het UWV beschikt over de noodzakelijke gegevens om de hoogte van het WIA-dagloon te berekenen voor nieuwe WIA-gerechtigden vanaf de inwerkingtreding van deze regeling. De regeling leidt dan ook voor deze groep niet tot een toename van de administratieve lasten en de regeldruk. Er bestaat waarschijnlijk een kleine groep van wie het recht op uitkering reeds is ontstaan voor de inwerkingtreding en bij wie het UWV niet kan onderkennen dat hij in aanmerking komt voor een hoger dagloon. Voor deze groep is de regeldruk – althans, indien zij hun hogere uitkering willen effectueren – met de gekozen werkwijze beperkt. Een dergelijke betrokkene is naar schatting ongeveer 20 minuten bezig met het kennisnemen van de regeling en het daadwerkelijk doen van een aanvraag.

7. Uitvoeringstoets UWV

Het UWV heeft aangegeven dat de onderhavige regeling uitvoerbaar is en dat de beoogde invoeringsdatum haalbaar is, mits het UWV de definitieve tekst zes weken daarvoor heeft ontvangen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het voorheen luidende vijfde lid van artikel 1 bepaalde dat de eenmalige tegemoetkoming als WW-uitkering wordt aangemerkt bij de toepassing van andere wetten en de daarop berustende bepalingen. Daarmee wordt de eenmalige tegemoetkoming meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon (artikel 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, hierna: Dagloonbesluit), indien de tegemoetkoming is uitbetaald in de referteperiode van het WIA-dagloon. Het is immers loon op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, welk artikel voor het bepalen van het loon voorts verwijst naar de Wet op de loonbelasting 1964. De WW-uitkering is loon uit vroegere dienstbetrekking ingevolge laatstgenoemde wet.

Bij de berekening van het WIA-dagloon wordt dus enkel rekening gehouden met de eenmalige tegemoetkoming als deze in de referteperiode van het WIA-dagloon is uitbetaald. Enerzijds kan dit tot een ‘te laag’ WIA-dagloon leiden en anderzijds tot een ‘te hoog’ WIA-dagloon. Het eerste doet zich voor als de eenmalige tegemoetkoming buiten de referteperiode van het WIA-dagloon is uitbetaald, maar (deels of geheel) betrekking heeft op een periode die ligt binnen die referteperiode. Met dit laatste (dat wil zeggen de periode waarop de eenmalige tegemoetkoming betrekking heeft) worden bedoeld (de rechtdagen in) de kalendermaand(en) waarover de tegemoetkoming is berekend omdat er in die kalendermaanden geen of een ‘te lage’ WW-uitkering is betaald. Daarbij wordt opgemerkt dat het aantal ‘rechtdagen’ in de situatie dat geen WW-uitkering is ontstaan en betaald, bij wetsduiding is bepaald (door de maximale uitkeringsduur te vermenigvuldigen met een factor 0,5 en 21,75).6

Het tweede (een ‘te hoog’ WIA-dagloon) doet zich voor als de eenmalige tegemoetkoming uitbetaald is binnen de referteperiode van het WIA-dagloon maar (deels of geheel) betrekking heeft op een periode die ligt buiten die referteperiode.

In beide gevallen moet (het gedeelte van) de eenmalige tegemoetkoming dat betrekking heeft op (de rechtdagen in) de periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon worden meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Dat wordt in dit artikel geregeld. In het eerste lid wordt geregeld dat (het betreffende gedeelte van) de eenmalige tegemoetkoming wordt aangemerkt als loon en in het tweede lid wordt geregeld dat dat loon wordt geacht te zijn genoten binnen de referteperiode van het WIA-dagloon.

Onderdelen B en C

In onderdeel A is geregeld hoe de eenmalige tegemoetkoming moet worden aangemerkt voor de berekening van het WIA-dagloon. De inwerkingtredingsbepaling bepaalt dat er terugwerkende kracht wordt gegeven aan dat onderdeel. De bedoeling daarvan is dat de andere wijze van berekening van het dagloon ook kan doorwerken in de WIA-uitkeringen die ontstaan zijn voor

de inwerkingtreding van deze regeling. Onderdeel B voorziet echter in overgangsrecht. Anders dan de nieuw – na inwerkingtreding van deze regeling – ontstane WIA-rechten, kan het UWV niet alle lopende WIA-uitkeringen ambtshalve onderkennen. Onderdeel A heeft, in combinatie met de inwerkingtredingsbepaling, directe werking. Daardoor raakt het wel dergelijke uitkeringen. Omdat UWV niet ambtshalve dergelijke gevallen kan onderkennen is voorzien in de mogelijkheid om een aanvraag te doen om het dagloon te verhogen. Hierbij is gekozen voor een werkwijze die reeds eerder is toegepast bij het ophogen van daglonen in het geval van ziekte in de referteperiode (vergelijk artikel 27c van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen). Hierbij is tevens bepaald wat wordt verstaan onder de eerste rechtdag (vergelijk artikel 27a, tweede en derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen). De mogelijkheid om het dagloon op te hogen geldt met terugwerkende kracht tot het ontstaan van de WIA-uitkering voor zowel reeds beëindigde als nog lopende uitkeringen waarvan de eerste rechtdag gelegen is voor de inwerkingtreding van deze regeling. Om het UWV niet overmatig te belasten wordt de mogelijkheid om de WIA-uitkering te verhogen in de tijd beperkt tot zes maanden na de inwerkingtreding van deze regeling. Onderdeel C past artikel 11a technisch aan nadat laatstgenoemde periode van zes maanden is verstreken.

Artikel II

Afgeweken wordt van de vaste verandermomenten en minimum-publicatietermijn voor inwerkingtreding die voor een ministeriële regeling gelden.7 De nieuwe bepaling zorgt ervoor dat de mogelijke aanmerkelijke negatieve financiële gevolgen – voor een kwetsbare groep, namelijk (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikten – geen doorgang vinden. De afwijking is daarmee gerechtvaardigd. De mogelijke aanmerkelijke positieve financiële gevolgen voor betrokkenen zullen veelal pas vanaf 1 mei 2019 plaatsvinden. Het afnemen van dat voordeel is daarmee, naast in overeenstemming met de toelichtingen bij de Tijdelijke regeling, daarmee feitelijk pas later aan de orde. Het kan echter ook zijn dat het hogere dagloon al voor de inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld en de uitkering uitgekeerd. Dat kan indien er sprake is geweest van een verkorte wachttijd voor de IVA-uitkering. Het overgangsrecht van het met artikel I, onderdeel B, ingevoegde eerste lid van artikel 11a staat echter in de weg van het verlagen van het dagloon voor die uitkering.

Verder is de terugwerkende kracht die wordt verleend aan onderdeel A van artikel I reeds bij de artikelsgewijze toelichting van artikel I, onderdelen B en C, toegelicht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Stb. 2015, 152.

X Noot
3

Vgl. Stcrt. 2017, 70855, blz. 6.

X Noot
4

Tevens kan het gevolgen hebben voor het dagloon voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (op grond van de artikelen 40 en 48 van die wet). De kans daarop is klein. Daarom wordt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering verder in deze toelichting niet besproken.

X Noot
5

ECLI:NL:CRVB:2017, zaken genummerd 1474, 1475 en 1476.

X Noot
6

Er is niet echt sprake van rechtdagen, nu geen recht is ontstaan. Vgl. Stcrt. 2016, 56189, blz. 10.

X Noot
7

Zijnde de eerste dag van de maanden januari, april, juli, en oktober respectievelijk twee maanden.

Naar boven