TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding en probleemschets
De wijzigingen van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen op 1 juli 20151 in verband met de invoering van inkomensverrekening in de Werkloosheidswet (hierna:
WW) hebben voor enkele groepen WW-gerechtigden, zoals starters en herintreders, nadelige
inkomensgevolgen gehad. Het WW-dagloon (en dus de uitkering) van deze groepen kon
(veel) lager zijn dan voor de wijziging op 1 juli 2015. Dit effect bleek groter dan
voorzien. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen is daarom vanaf 1 december 2016
enkele malen2 zodanig gewijzigd dat dit tot een hoger dagloon voor de hiervoor bedoelde groepen
WW-gerechtigden kan leiden. Daarnaast hebben degenen die geen of een lagere WW-uitkering
hebben ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
zoals dat na voornoemde wijzigingen luidt reeds op 1 juli 2015 van kracht was geweest
(hierna: huidig Dagloonbesluit), een eenmalige tegemoetkoming ontvangen. Het doel
van de eenmalige tegemoetkoming was om het door het per 1 juli 2015 gewijzigde Dagloonbesluit
geleden nadeel bij benadering te compenseren en het doel van de dagloonverhoging was
om verder nadeel te voorkomen.3
Het lagere WW-dagloon voor de hiervoor bedoelde groepen kan ook gevolgen hebben voor
hun dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA),4 te weten als dat ertoe heeft geleid dat geen of een lagere WW-uitkering is ontvangen
in een periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon. In dat geval
is het WIA-dagloon lager dan in het geval het huidige Dagloonbesluit zou zijn toegepast
op de WW-uitkering. Een WW-uitkering telt namelijk mee bij de berekening van de hoogte
van het WIA-dagloon. Met andere woorden, geen of een lagere WW-uitkering binnen de
referteperiode leidt onder overigens gelijke omstandigheden tot een lager WIA-dagloon.
De hiervoor genoemde eenmalige tegemoetkoming kan daarentegen ook tot een hoger WIA-dagloon
leiden op grond van het huidige Dagloonbesluit. Dat doet zich voor als deze tegemoetkoming
is ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon en (deels of geheel) betrekking
heeft op een periode die ligt buiten de referteperiode van het WIA-dagloon. De eenmalige
tegemoetkoming wordt namelijk ook meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon.
Als deze tegemoetkoming echter betrekking heeft op een ‘te lage’ WW-uitkering die
bijvoorbeeld is ontvangen voorafgaand aan de referteperiode van het WIA-dagloon, dan
wordt die tegemoetkoming ten onrechte meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon.
Immers, er is geen ‘te lage’ WW-uitkering ontvangen binnen de referteperiode van dat
dagloon.
In de onderhavige regeling worden beide weeffouten gerepareerd. Dat betekent dat zoveel
mogelijk verder nadeel of onterecht voordeel wordt voorkomen. Enerzijds wordt het
WIA-dagloon hoger voor degenen die – door de wijziging van het Dagloonbesluit op 1 juli
2015 – geen of een lagere WW-uitkering hebben ontvangen binnen de referteperiode van
het WIA-dagloon. Meer precies: het WIA-dagloon wordt hoger voor degenen die een eenmalige
tegemoetkoming hebben ontvangen die (deels of geheel) betrekking heeft op een periode
die ligt binnen die referteperiode. De voorwaarde voor een hoger WIA-dagloon is dus
niet dat iemand geen of een lagere WW-uitkering heeft ontvangen door de wijziging
van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015, maar dat hij daarom later in aanmerking is
gekomen voor een eenmalige tegemoetkoming. Indien dat het geval is, dan wordt (een
gedeelte van) die tegemoetkoming meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon.
Daarbij wordt er nadrukkelijk op gewezen dat het bedrag dat wordt meegeteld bij de
berekening van het WIA-dagloon niet in alle gevallen precies gelijk is aan het verschil
tussen de WW-uitkering die iemand zou hebben ontvangen als het huidige Dagloonbesluit
zou zijn toegepast op de WW-uitkering én de WW-uitkering die hij daadwerkelijk heeft
ontvangen. De reden daarvoor is de uitvoerbaarheid. Anders zou bij iedere WIA-aanvraag
bij degene die werkloos is geweest in de referteperiode van het WIA-dagloon moeten
worden nagegaan of – ook als hij geen eenmalige tegemoetkoming heeft ontvangen – een
hoger WW-dagloon zou hebben gehad als het huidige Dagloonbesluit van kracht zou zijn
geweest. Voorts zou met terugwerkende kracht moeten worden berekend hoeveel hoger
de WW-uitkering(en) binnen de referteperiode van het WIA-dagloon zou(den) zijn geweest
als van dat hogere WW-dagloon was uitgegaan.
Anderzijds wordt het WIA-dagloon lager voor degenen die een eenmalige tegemoetkoming
hebben ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon en die (deels of geheel)
betrekking heeft op een periode die ligt buiten de referteperiode van het WIA-dagloon.
Indien dat het geval is, dan wordt (een gedeelte van) die tegemoetkoming niet meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. De betrokkene heeft dan immers geen
‘te lage’ WW-uitkering ontvangen binnen de referteperiode van het WIA-dagloon.
2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen
Het doel van de onderhavige regeling is om het WIA-dagloon op de juiste wijze te berekenen
voor degenen die een eenmalige tegemoetkoming hebben ontvangen, omdat zij door de
wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 geen of een lagere WW-uitkering hebben
ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het huidige Dagloonbesluit reeds op
1 juli 2015 van kracht was geweest. Indien de eenmalige tegemoetkoming (deels) betrekking
heeft op een periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon, dan wordt
(een gedeelte van) die tegemoetkoming meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon.
Dit brengt mee dat de eenmalige tegemoetkoming – in het geval die betrekking heeft
op een periode die volledig ligt buiten de referteperiode van het WIA-dagloon – niet
wordt meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon, ook niet als de eenmalige tegemoetkoming
is uitbetaald binnen die referteperiode.
De aanleiding voor deze regeling zijn de wijzigingen van het Dagloonbesluit op 1 juli
2015 in verband met de invoering van inkomensverrekening in de WW. Die wijzigingen
hebben voor bepaalde groepen WW-gerechtigden tot een lager WW-dagloon geleid. Dit
is later gerepareerd. Op grond van het huidige Dagloonbesluit kunnen de betreffende
groepen een hoger WW-dagloon krijgen. Voorts hebben degenen die door voornoemde wijzigingen
geen of een ‘te lage’ WW-uitkering hebben gekregen, een eenmalige tegemoetkoming ontvangen.
Omdat de eenmalige tegemoetkoming wordt aangemerkt als een WW-uitkering en een WW-uitkering
wordt aangemerkt als loon bij de berekening van het WIA-dagloon, tellen beide mee
bij die berekening. Dit kan tot een te laag of te hoog WIA-dagloon leiden. Het eerste
doet zich voor als geen of een ‘te lage’ WW-uitkering binnen de referteperiode van
het WIA-dagloon is ontvangen én de eenmalige tegemoetkoming buiten die referteperiode.
Het tweede doet zich in de omgekeerde situatie voor. Dit leidt tot willekeur, omdat
de hoogte van het WIA-dagloon daardoor wordt bepaald door de dag waarop de eenmalige
tegemoetkoming is uitbetaald. Valt die dag buiten de referteperiode dan telt die tegemoetkoming
niet mee bij de berekening van het WIA-dagloon; valt die dag binnen de referteperiode
dan telt die tegemoetkoming wel mee. Niet de dag waarop de eenmalige tegemoetkoming
is uitbetaald is echter relevant, maar de periode waarop die tegemoetkoming betrekking
heeft. Dat is namelijk de periode waarover geen of een ‘te lage’ WW-uitkering is uitbetaald
en het is de WW-uitkering die wordt meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon.
Dat de eenmalige tegemoetkoming daarbij ook wordt meegeteld, komt doordat deze om
uitvoeringstechnische redenen als een WW-uitkering wordt aangemerkt. Dit heeft echter
het hiervoor genoemde ongewenste gevolg dat de eenmalige tegemoetkoming wordt meegeteld
bij de berekening van het WIA-dagloon als deze toevallig binnen de referteperiode
van dat dagloon is uitbetaald. Anderzijds wordt die tegemoetkoming ten onrechte niet
meegeteld bij die berekening als die tegemoetkoming betrekking heeft op een periode
die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon.
Deze willekeur wordt door de onderhavige regeling ongedaan gemaakt. Dit kan tot een
hoger of lager dagloon leiden voor degenen die recht krijgen op een WIA-uitkering.
Het eerste doet zich voor als de betrokkene een eenmalige tegemoetkoming buiten de
referteperiode van het WIA-dagloon heeft ontvangen die (deels of geheel) betrekking
heeft op een periode die ligt binnen die referteperiode. Het tweede doet zich in de
omgekeerde situatie voor. Dit gebeurt door de eenmalige tegemoetkoming aan te merken
als een WW-uitkering voor zover die tegemoetkoming betrekking heeft op een periode
die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon. Doordat een WW-uitkering meetelt
bij de berekening van het WIA-dagloon, telt zodoende de eenmalige tegemoetkoming (deels
of geheel) mee bij die berekening.
3. Het WIA-dagloon van degenen die een eenmalige tegemoetkoming hebben ontvangen
Als iemand recht krijgt op een WIA-uitkering, moet voortaan bij de vaststelling van
het dagloon worden nagegaan of de betrokkene een eenmalige tegemoetkoming heeft ontvangen.
Zo ja, dan moet vervolgens worden nagegaan op welke periode die tegemoetkoming betrekking
had. Daarmee worden bedoeld de kalendermaanden waarover de tegemoetkoming is berekend
omdat er in die kalendermaanden geen of een ‘te lage’ WW-uitkering is uitbetaald als
gevolg van de wijzigingen van het Dagloonbesluit op 1 juli 2015.
De eenmalige tegemoetkoming telt niet mee
Een rekenvoorbeeld. X is in 2015 afgestudeerd en gaat op zoek naar een baan (starter).
Op 1 januari 2016 vindt hij een baan van 6 maanden. Omdat hij direct aansluitend geen
baan heeft gevonden, heeft hij vanaf 1 juli 2016 recht op een WW-uitkering. Het dagloon
van deze WW-uitkering is gebaseerd op het Dagloonbesluit zoals dat vanaf 1 juli 2015
luidt. Dat wil zeggen dat het loon dat hij in het halve jaar werk heeft verdiend,
wordt gedeeld door 261. Twee maanden later, op 1 september 2016, vindt hij een vaste
baan. In april 2017 ontvangt hij van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: UWV) een eenmalige tegemoetkoming, omdat hij behoort tot de groep starters
die een lager WW-dagloon hadden door de wijziging van het Dagloonbesluit op 1 juli
2015. Vanaf 1 januari 2018 kan X zijn arbeid niet verrichten vanwege een ernstige
ziekte. Twee jaar later ontstaat recht op een WIA-uitkering.
Kort samengevat:
1/1/2016-30/6/2016 tijdelijke baan voor 6 maanden
1/7/2016-31/8/2016 WW-uitkering
1/9/2016 vaste baan
1/4/2017 eenmalige tegemoetkoming
1/1/2018 ziek
1/1/2020 WIA-uitkering
Het dagloon van de WIA-uitkering wordt gebaseerd op het loon dat X heeft verdiend
in het jaar voorafgaand aan zijn ziekte. Ook een WW-uitkering wordt als loon aangemerkt.
De referteperiode van het WIA-dagloon loopt in dit geval van 1 januari 2017 tot en
met 31 december 2017. In die periode heeft X weliswaar geen WW-uitkering ontvangen
maar wel een eenmalige tegemoetkoming. Deze eenmalige tegemoetkoming heeft betrekking
op de periode 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2016. Omdat deze periode buiten de
referteperiode van het WIA-dagloon ligt, wordt de eenmalige tegemoetkoming niet (deels
of geheel) aangemerkt als een WW-uitkering bij de berekening van het WIA-dagloon.
Dat is billijk omdat X geen ‘te lage’ WW-uitkering heeft ontvangen binnen de referteperiode
van dat dagloon.
De eenmalige tegemoetkoming telt (deels of geheel) mee
Hetzelfde rekenvoorbeeld maar met iets andere data.
Kort samengevat:
1/1/2016-30/6/2016 tijdelijke baan voor 6 maanden
1/7/2016-31/8/2016 WW-uitkering
1/9/2016 vaste baan
1/4/2017 eenmalige tegemoetkoming
1/8/2017 ziek
1/8/2019 WIA-uitkering
De referteperiode van het WIA-dagloon loopt in dit geval van 1 augustus 2016 tot en
met 31 juli 2017. De eenmalige tegemoetkoming heeft, als gezegd, betrekking op de
periode 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2016. Deze ligt deels buiten en deels binnen
de referteperiode van het WIA-dagloon. Stel dat het aantal rechtdagen, dat wil zeggen
het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW-uitkering, 15 dagen is in
de maand juli 2016 én 12 dagen in de maand augustus 2016. Het totale aantal rechtdagen
waarover de eenmalige tegemoetkoming betrekking heeft, bedraagt dus 27 dagen. Stel
dat de maand juli 2016 buiten en de maand augustus 2016 binnen de referteperiode van
het WIA-dagloon ligt. Daarom wordt in dit geval 15/27 gedeelte van de eenmalige tegemoetkoming
aangemerkt als een WW-uitkering bij de berekening van het WIA-dagloon. Bij die berekening
wordt overigens niet met de WW-uitkering zelf gerekend maar met 100/70 keer de WW-uitkering
(artikel 16, vierde lid, van het Dagloonbesluit).
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het feit dat de eenmalige tegemoetkoming in
het rekenvoorbeeld is uitbetaald binnen de referteperiode van het WIA-dagloon, niet
relevant is. Ook als de eenmalige tegemoetkoming buiten de referteperiode zou zijn
betaald, zou 15/27 gedeelte daarvan zijn aangemerkt als een WW-uitkering bij de berekening
van het WIA-dagloon.
Terugwerkende kracht
Het kan voorkomen dat iemand reeds recht heeft op een WIA-uitkering met een ‘te laag’
WIA-dagloon op de dag dat de onderhavige regeling in werking treedt. Uiteraard heeft
ook deze persoon recht op een verhoging van zijn WIA-dagloon. Deze wordt op dezelfde
manier berekend als hierboven is uiteengezet. Het verschil is dat de verhoging van
het WIA-dagloon in dit geval met terugwerkende kracht geldt vanaf de dag dat het recht
op de WIA-uitkering aanving. Dit betekent dat de betrokkene – behalve een hogere toekomstige
uitkering – ook een nabetaling van het UWV ontvangt voor de in het verleden te weinig
ontvangen WIA-uitkering.
Het voorgaande geldt overigens ook voor degenen wier recht op WIA-uitkering reeds
beëindigd is voor inwerkingtreding van deze regeling. Ook hun WIA-dagloon kan met
terugwerkende kracht worden verhoogd, met een nabetaling van de te weinig ontvangen
WIA-uitkering.
Het UWV kan – in tegenstelling tot de nieuwe WIA-instroom – deze beide groepen niet
geautomatiseerd selecteren. Betrokkenen zullen daarom zelf bij het UWV moeten verzoeken om een herziening van hun WIA-dagloon (met terugwerkende
kracht). Vanwege uitvoerbaarheid moet dit verzoek tot herziening worden gedaan binnen
zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling.
Bij het voorgaande wordt opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht niet
alleen gevolgen heeft voor WIA-gerechtigden, maar ook voor hun (ex-) werkgevers. De
uitkeringen van die werknemers worden betaald door premies bij werkgevers te heffen,
tenzij deze ervoor kiezen om het risico zelf te dragen. Hierdoor kan de hogere WIA-uitkering
financiële gevolgen hebben voor werkgevers. Dit negatieve effect is gerechtvaardigd.
Het doel van de regelgever bij de totstandkoming van de eenmalige tegemoetkoming was
helder: het inkomensnadeel van het te lage WW-dagloon moet – bij benadering – ongedaan
worden gemaakt. Daarom is een eenmalige tegemoetkoming toegekend aan bepaalde groepen
WW-gerechtigden die door de wijzigingen van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 een
lager WW-dagloon kregen en daardoor een ‘te lage’ WW-uitkering hebben ontvangen. Deze
‘te lage’ WW-uitkering kan op zijn beurt leiden tot een ‘te laag’ WIA-dagloon en een
‘te lage’ WIA-uitkering. De oorspronkelijke regelgever heeft hiervoor geen voorziening
getroffen. Deze omissie wordt met de onderhavige regeling hersteld. De werkgever geniet
anders – gezien het bovenstaande en in samenhang met de uitspraken van de Centrale
Raad van Beroep die ertoe strekken dat de besluitgever niet tot de gewraakte WW-dagloonbepalingen
had mogen komen5 – ongerechtvaardigd voordeel.
4. Uitvoeringsaspecten
Het UWV heeft in zijn Uitvoeringstoets aangegeven dat de regeling alleen uitvoerbaar
is door het hanteren van een noodproces. UWV geeft aan dat in onderhavige regeling
rekening is gehouden met het (nood)proces dat UWV kan uitvoeren. Het proces is kwetsbaar
en foutgevoelig omdat het volledig handmatig wordt uitgevoerd, maar slechts van toepassing
op een klein aantal klanten.
5. Financiering en financiële gevolgen
De kosten van deze regeling van te lage WIA-daglonen worden ingeschat op circa € 0,5
miljoen per jaar. Dit bedrag is vrij beperkt omdat alleen gevallen relevant zijn die
reeds de WIA ingestroomd zijn en een onbedoelde meevaller in de uitkeringslasten hebben
veroorzaakt die in de (meerjarige) begrotingsraming terecht gekomen is. Dit aantal
mensen is klein. Omgekeerd levert reparatie van te hoge WIA-daglonen geen besparing
op omdat deze gevallen zich nog niet hebben voorgedaan en dus nog niet in de begrotingsraming
terechtgekomen zijn (wel wordt voorkomen dat later een tegenvaller zou optreden).
Naast deze structurele kosten zijn er eenmalige kosten voor nabetaling aan reeds ingestroomde
mensen. Deze bedragen in 2019 naar schatting circa € 1 miljoen.
6. Regeldruk
Het UWV beschikt over de noodzakelijke gegevens om de hoogte van het WIA-dagloon te
berekenen voor nieuwe WIA-gerechtigden vanaf de inwerkingtreding van deze regeling.
De regeling leidt dan ook voor deze groep niet tot een toename van de administratieve
lasten en de regeldruk. Er bestaat waarschijnlijk een kleine groep van wie het recht
op uitkering reeds is ontstaan voor de inwerkingtreding en bij wie het UWV niet kan
onderkennen dat hij in aanmerking komt voor een hoger dagloon. Voor deze groep is
de regeldruk – althans, indien zij hun hogere uitkering willen effectueren – met de
gekozen werkwijze beperkt. Een dergelijke betrokkene is naar schatting ongeveer 20
minuten bezig met het kennisnemen van de regeling en het daadwerkelijk doen van een
aanvraag.
7. Uitvoeringstoets UWV
Het UWV heeft aangegeven dat de onderhavige regeling uitvoerbaar is en dat de beoogde
invoeringsdatum haalbaar is, mits het UWV de definitieve tekst zes weken daarvoor
heeft ontvangen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Het voorheen luidende vijfde lid van artikel 1 bepaalde dat de eenmalige tegemoetkoming
als WW-uitkering wordt aangemerkt bij de toepassing van andere wetten en de daarop
berustende bepalingen. Daarmee wordt de eenmalige tegemoetkoming meegeteld bij de
berekening van het WIA-dagloon (artikel 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen,
hierna: Dagloonbesluit), indien de tegemoetkoming is uitbetaald in de referteperiode
van het WIA-dagloon. Het is immers loon op grond van artikel 16 van de Wet financiering
sociale verzekeringen, welk artikel voor het bepalen van het loon voorts verwijst
naar de Wet op de loonbelasting 1964. De WW-uitkering is loon uit vroegere dienstbetrekking
ingevolge laatstgenoemde wet.
Bij de berekening van het WIA-dagloon wordt dus enkel rekening gehouden met de eenmalige
tegemoetkoming als deze in de referteperiode van het WIA-dagloon is uitbetaald. Enerzijds
kan dit tot een ‘te laag’ WIA-dagloon leiden en anderzijds tot een ‘te hoog’ WIA-dagloon.
Het eerste doet zich voor als de eenmalige tegemoetkoming buiten de referteperiode
van het WIA-dagloon is uitbetaald, maar (deels of geheel) betrekking heeft op een
periode die ligt binnen die referteperiode. Met dit laatste (dat wil zeggen de periode
waarop de eenmalige tegemoetkoming betrekking heeft) worden bedoeld (de rechtdagen
in) de kalendermaand(en) waarover de tegemoetkoming is berekend omdat er in die kalendermaanden
geen of een ‘te lage’ WW-uitkering is betaald. Daarbij wordt opgemerkt dat het aantal
‘rechtdagen’ in de situatie dat geen WW-uitkering is ontstaan en betaald, bij wetsduiding
is bepaald (door de maximale uitkeringsduur te vermenigvuldigen met een factor 0,5
en 21,75).6
Het tweede (een ‘te hoog’ WIA-dagloon) doet zich voor als de eenmalige tegemoetkoming
uitbetaald is binnen de referteperiode van het WIA-dagloon maar (deels of geheel)
betrekking heeft op een periode die ligt buiten die referteperiode.
In beide gevallen moet (het gedeelte van) de eenmalige tegemoetkoming dat betrekking
heeft op (de rechtdagen in) de periode die ligt binnen de referteperiode van het WIA-dagloon
worden meegeteld bij de berekening van het WIA-dagloon. Dat wordt in dit artikel geregeld.
In het eerste lid wordt geregeld dat (het betreffende gedeelte van) de eenmalige tegemoetkoming
wordt aangemerkt als loon en in het tweede lid wordt geregeld dat dat loon wordt geacht
te zijn genoten binnen de referteperiode van het WIA-dagloon.
Onderdelen B en C
In onderdeel A is geregeld hoe de eenmalige tegemoetkoming moet worden aangemerkt
voor de berekening van het WIA-dagloon. De inwerkingtredingsbepaling bepaalt dat er
terugwerkende kracht wordt gegeven aan dat onderdeel. De bedoeling daarvan is dat
de andere wijze van berekening van het dagloon ook kan doorwerken in de WIA-uitkeringen
die ontstaan zijn voor
de inwerkingtreding van deze regeling. Onderdeel B voorziet echter in overgangsrecht.
Anders dan de nieuw – na inwerkingtreding van deze regeling – ontstane WIA-rechten,
kan het UWV niet alle lopende WIA-uitkeringen ambtshalve onderkennen. Onderdeel A
heeft, in combinatie met de inwerkingtredingsbepaling, directe werking. Daardoor raakt
het wel dergelijke uitkeringen. Omdat UWV niet ambtshalve dergelijke gevallen kan
onderkennen is voorzien in de mogelijkheid om een aanvraag te doen om het dagloon
te verhogen. Hierbij is gekozen voor een werkwijze die reeds eerder is toegepast bij
het ophogen van daglonen in het geval van ziekte in de referteperiode (vergelijk artikel
27c van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen). Hierbij is tevens bepaald wat
wordt verstaan onder de eerste rechtdag (vergelijk artikel 27a, tweede en derde lid,
van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen). De mogelijkheid om het dagloon op
te hogen geldt met terugwerkende kracht tot het ontstaan van de WIA-uitkering voor
zowel reeds beëindigde als nog lopende uitkeringen waarvan de eerste rechtdag gelegen
is voor de inwerkingtreding van deze regeling. Om het UWV niet overmatig te belasten
wordt de mogelijkheid om de WIA-uitkering te verhogen in de tijd beperkt tot zes maanden
na de inwerkingtreding van deze regeling. Onderdeel C past artikel 11a technisch aan
nadat laatstgenoemde periode van zes maanden is verstreken.
Artikel II
Afgeweken wordt van de vaste verandermomenten en minimum-publicatietermijn voor inwerkingtreding
die voor een ministeriële regeling gelden.7 De nieuwe bepaling zorgt ervoor dat de mogelijke aanmerkelijke negatieve financiële
gevolgen – voor een kwetsbare groep, namelijk (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikten
– geen doorgang vinden. De afwijking is daarmee gerechtvaardigd. De mogelijke aanmerkelijke
positieve financiële gevolgen voor betrokkenen zullen veelal pas vanaf 1 mei 2019
plaatsvinden. Het afnemen van dat voordeel is daarmee, naast in overeenstemming met
de toelichtingen bij de Tijdelijke regeling, daarmee feitelijk pas later aan de orde.
Het kan echter ook zijn dat het hogere dagloon al voor de inwerkingtreding van deze
regeling is vastgesteld en de uitkering uitgekeerd. Dat kan indien er sprake is geweest
van een verkorte wachttijd voor de IVA-uitkering. Het overgangsrecht van het met artikel
I, onderdeel B, ingevoegde eerste lid van artikel 11a staat echter in de weg van het
verlagen van het dagloon voor die uitkering.
Verder is de terugwerkende kracht die wordt verleend aan onderdeel A van artikel I
reeds bij de artikelsgewijze toelichting van artikel I, onderdelen B en C, toegelicht.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees