Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 november 2017, 2017-0000187129, tot wijziging van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een tegemoetkoming voor de zogenoemde herlevers

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, juncto 9, van de Kaderwet SZW-subsidies en 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in de begripsbepaling van ‘loon’: als bedoeld in onderdeel h,.

2. In het vierde lid wordt ‘artikel 4, eerste lid,’ vervangen door: de artikelen 4, eerste lid, en 25.

3. In het vierde lid wordt ‘de artikelen 4, eerste lid,’ vervangen door: de artikelen 4, eerste lid, 5, zevende lid,.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Recht op een eenmalige tegemoetkoming heeft de werknemer:

    • a. die recht heeft of heeft gehad op een WW-uitkering:

      • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016; en

      • 2°. die in de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

    • b. wiens recht op een WW-uitkering:

      • 1°. zou zijn ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 indien artikel 16, achtste lid, van de Werkloosheidswet, niet van toepassing zou zijn geweest; en

      • 2°. die in de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

    • c. die recht heeft of heeft gehad op een WW-uitkering:

      • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

      • 2°. die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, heeft doorlopen, en die geen recht heeft gekregen op een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was; en

      • 3°. het ongemaximeerde herziene dagloon ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon;

    • d. die recht heeft of heeft gehad op een WW-uitkering:

      • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

      • 2°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een WW-uitkering bestaat; en

      • 3°. die in de referteperiode, bedoeld in artikel 5a, tweede lid, onderdeel b, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

    • e. wiens recht op een WW-uitkering:

      • 1°. zou zijn ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 indien artikel 16, achtste lid, van de Werkloosheidswet niet van toepassing zou zijn geweest;

      • 2°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering zou zijn ontstaan een eerder recht op een WW-uitkering bestaat; en

      • 3°. die in de referteperiode, bedoeld in artikel 5b, tweede lid, onderdeel b, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden; of

    • f. die recht heeft of heeft gehad op een WW-uitkering:

      • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

      • 2°. die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, heeft doorlopen, en die geen recht heeft gekregen op een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was;

      • 3°. het ongemaximeerde herziene dagloon ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon; en

      • 4°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een WW-uitkering bestaat.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. In afwijking van het eerste lid heeft de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, geen recht op een eenmalige tegemoetkoming, indien op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering is of zou zijn ontstaan een eerder recht op een WW-uitkering bestaat.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b, d en e, heeft de werknemer geen recht op een eenmalige tegemoetkoming als het ongemaximeerde herziene dagloon niet meer dan 7% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon.

4. In het vierde lid wordt ‘eerste lid, onderdeel a of c’ vervangen door: eerste lid, onderdeel a, c, d of f.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, heeft de werknemer geen recht op een eenmalige tegemoetkoming, indien:

    • a. er in een kalendermaand na de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering zou zijn ontstaan, een recht op een WW-uitkering is ontstaan dat voor 1 januari 2018 is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet; of

    • b. het loon in de kalendermaand waarin geen recht is op een WW-uitkering is ontstaan, meer dan 87,5% bedraagt van de uitkomst van het herziene dagloon, bedoeld in artikel 4, eerste lid, vermenigvuldigd met 21,75.

6. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Indien een werknemer op grond van hetzelfde uitkeringsrecht recht heeft op zowel een eenmalige tegemoetkoming op grond van het eerste lid:

    • a. onderdeel a alsook op grond van het eerste lid, onderdeel c, komt enkel het recht op een eenmalige tegemoetkoming op grond van het eerste lid, onderdeel c, tot uitbetaling; en

    • b. onderdeel d alsook op grond van het eerste lid, onderdeel f, komt enkel het recht op een eenmalige tegemoetkoming op grond van het eerste lid, onderdeel f, tot uitbetaling.

C

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘met 1 december 2016’ vervangen door: 1 januari 2017.

D

Na artikel 5 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Hoogte eenmalige tegemoetkoming artikel 2, eerste lid, onderdeel d

  • 1. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wordt berekend volgens de formule, bedoeld in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat:

    • a. onder ard wordt verstaan het aantal rechtdagen, dat wil zeggen het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW- of ZW-uitkering in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2018 vanaf de dag dat het eerdere recht op een WW-uitkering is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet, waarbij het aantal rechtdagen 21,75 bedraagt indien over de volledige kalendermaand recht op een WW- of ZW-uitkering bestaat;

    • b. het uitkeringspercentage, in afwijking van de begripsbepaling in artikel 1, eerste lid, tevens voor de eerste 43,5 rechtdagen 70% bedraagt.

  • 2. Voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, is het herziene dagloon de uitkomst van de formule, bedoeld in artikel 3, tweede lid, met dien verstande dat:

    • a. 1,004 vervangen wordt door 1,0097; en

    • b. onder de referteperiode wordt verstaan de periode, bedoeld in artikel 3, derde lid, tenzij in die periode een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het latere recht is gelegen. Indien de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige zin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

  • 3. Indien het herziene dagloon van het latere recht op WW-uitkering hoger is dan het dagloon van het eerdere recht op WW-uitkering, wordt de eenmalige tegemoetkoming verhoogd met de uitkomst:

    (DLH’ – DL’)* ard^* 70%

    Hierbij staat:

    DLH’ voor het herziene dagloon van het latere recht op WW-uitkering;

    DL’ voor het dagloon van het eerdere recht op WW-uitkering; en

    ard^ voor het aantal rechtdagen dat beide uitkeringen in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2018 gelijktijdig tot uitkering zijn gekomen.

Artikel 5b. Hoogte eenmalige tegemoetkoming artikel 2, eerste lid, onderdeel e

  • 1. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, wordt berekend volgens de formule, bedoeld in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat onder ard’ wordt verstaan de maximumduur, bedoeld in artikel 42 van de Werkloosheidswet, van de betreffende WW-uitkering, uitgedrukt in maanden, vermenigvuldigd met 21,75, verminderd met het aantal dagen waarop, vanaf de dag dat het recht op deze WW-uitkering zou zijn ontstaan, recht op een eerdere WW-uitkering bestaat, en vermenigvuldigd met 0,5.

  • 2. Voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, is het herziene dagloon de uitkomst van de formule, bedoeld in artikel 3, tweede lid, met dien verstande dat:

    • a. 1,004 vervangen wordt door 1,0097; en

    • b. onder de referteperiode wordt verstaan de periode, bedoeld in artikel 3, derde lid, tenzij in die periode een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het latere recht is gelegen. Indien de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige zin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

  • 3. Indien het herziene dagloon van het latere, niet ontstane, recht op WW-uitkering hoger is dan het dagloon van het eerdere recht op WW-uitkering, wordt de eenmalige tegemoetkoming verhoogd met de uitkomst:

    (DLH’ – DL’)* ard~* 70%* 0,5

    Hierbij staat:

    DLH’ voor het herziene dagloon van het latere, niet ontstane, recht op WW-uitkering;

    DL’ voor het dagloon van het eerdere recht op WW-uitkering; en

    ard~ voor het aantal dagen in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2018 dat het latere recht op WW-uitkering tot uitkering zou zijn gekomen, waarin het eerdere recht op WW-uitkering heeft bestaan.

Artikel 5c. Hoogte eenmalige tegemoetkoming artikel 2, eerste lid, onderdeel f

  • 1. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, wordt berekend volgens de formule, bedoeld in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat:

    • a. onder ard wordt verstaan het aantal rechtdagen, dat wil zeggen het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW- of ZW-uitkering in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2018 vanaf de dag dat het eerdere recht op een WW-uitkering is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet, waarbij het aantal rechtdagen 21,75 bedraagt indien over de volledige kalendermaand recht op een WW- of ZW-uitkering bestaat;

    • b. het uitkeringspercentage, in afwijking van de begripsbepaling in artikel 1, eerste lid, tevens voor de eerste 43,5 rechtdagen 70% bedraagt.

  • 2. Voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, is het herziene dagloon de uitkomst van de formule, bedoeld in artikel 3, tweede lid, met dien verstande dat:

    • a. 1,004 vervangen wordt door 1,035; en

    • b. onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere WW-recht is gelegen, tenzij in die periode een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het latere recht is gelegen. Indien de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige zin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

  • 3. Indien het herziene dagloon van het latere recht op WW-uitkering hoger is dan het dagloon van het eerdere recht op WW-uitkering, wordt de eenmalige tegemoetkoming verhoogd met de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5a, derde lid.

Artikel 5d. Hoogte eenmalige tegemoetkoming in het geval van een reeds herzien dagloon

  • 1. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wiens dagloon als gevolg van een herzieningsverzoek in verband met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1476, is herzien, is de uitkomst van de formule in artikel 5a, eerste en derde lid, met dien verstande dat:

    onder ard wordt verstaan het aantal rechtdagen, dat wil zeggen het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW- of ZW-uitkering in de periode tussen 1 juli 2015 en de dag waarop het dagloon is herzien in verband met de genoemde uitspraak, vanaf de dag dat het eerdere recht op een WW-uitkering is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet, waarbij het aantal rechtdagen 21,75 bedraagt indien over de volledige kalendermaand recht op een WW- of ZW-uitkering bestaat.

  • 2. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, wiens dagloon als gevolg van een herzieningsverzoek in verband met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1476, is herzien, is de uitkomst van de formule in artikel 5b, eerste lid, met dien verstande dat onder ard’ wordt verstaan de duur tussen het niet ontstaan van de WW-uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van de Werkloosheidswet en de herziening in verband met genoemde uitspraak, uitgedrukt in dagen, en vermenigvuldigd met 0,5.

  • 3. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, wiens dagloon als gevolg van een herzieningsverzoek in verband met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2406, is herzien, is de uitkomst van de formule in artikel 5c, eerste en derde lid, met dien verstande dat onder ard wordt verstaan het aantal rechtdagen, dat wil zeggen het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW- of ZW-uitkering in de periode tussen 1 juli 2015 en de dag waarop het dagloon is herzien in verband met de genoemde uitspraak, vanaf de dag dat het eerdere recht op een WW-uitkering is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet, waarbij het aantal rechtdagen 21,75 bedraagt indien over de volledige kalendermaand recht op een WW-uitkering bestaat.

  • 4. Indien voor de werknemer, bedoeld in dit artikel, het herziene dagloon van het latere recht op WW-uitkering hoger is dan het dagloon van het eerdere recht op WW-uitkering, wordt de eenmalige tegemoetkoming verhoogd met de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5a, derde lid, indien het eerste of derde lid van toepassing is.

Artikel 5e. Matiging van de eenmalige tegemoetkoming

  • 1. De eenmalige tegemoetkoming, berekend op grond van artikel 5a, 5b, 5c of 5d kan worden gematigd. Matiging vindt enkel plaats indien;

    • a. er aan de werknemer meerdere keren een eenmalige tegemoetkoming op grond van artikel 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c of 5d is of wordt uitgekeerd; en

    • b. er door het verstrekken van de verschillende eenmalige tegemoetkomingen een bedrag aan de werknemer zou worden verstrekt dat er toe leidt dat het totaalbedrag aan verkregen WW-uitkering en eenmalige tegemoetkomingen niet in redelijke verhouding staat tot het totaalbedrag aan WW-uitkering dat de werknemer zou hebben gekregen indien het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidt op 1 januari 2018, reeds op 1 juli 2015 van toepassing zou zijn geweest.

  • 2. Bij de matiging wordt de verhouding, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, in acht genomen.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Het UWV kan’ vervangen door: Het UWV kan voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c,.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het UWV kan voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d tot en met f, binnen 26 weken na 1 april 2018 ambtshalve vaststellen of er recht bestaat op een eenmalige tegemoetkoming en wat de hoogte daarvan is.

3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. In afwijking van het derde lid kan het UWV niet op aanvraag vaststellen of er recht op een eenmalige tegemoetkoming bestaat, indien de aanvraag ontvangen is na:

    • a. 1 juli 2018, indien het de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c, betreft; en

    • b. 1 april 2019, indien het de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d tot en met f, betreft.

F

In artikel 13, tweede lid, wordt ‘1 januari 2020’ vervangen door: 1 januari 2021.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2018, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, aanhef en onder 2, en C, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, en terugwerkt tot en met 1 april 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 november 2017

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en probleemschets

De wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit) per 1 juli 20151 (hierna: Dagloonbesluit 2015) heeft voor enkele groepen WW-gerechtigden nadelige inkomensgevolgen gehad. Het gaat om zogenaamde starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die na de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) minder dan 35% arbeidsongeschikt waren. Het Dagloonbesluit is vervolgens per 1 december 20162 (hierna: Dagloonbesluit 2016) zodanig gewijzigd dat dit voor uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) met een eerste WW-dag vanaf die datum tot een hoger dagloon voor genoemde groepen WW-gerechtigden3 kan leiden. Bovendien hebben zij, onder bepaalde voorwaarden, op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Tijdelijke regeling)4 recht op een eenmalige tegemoetkoming. Daarop is met het oog op uitvoerbaarheid een uitzondering aangebracht als in de kalendermaand waarin het recht op de WW-uitkering ontstond of zou zijn ontstaan een eerder recht op WW-uitkering liep of herleefde. Met deze regeling wordt alsnog geregeld dat deze specifieke groep, die weer te splitsen is in verschillende (doel)groepen, vanaf 1 april 2018 recht krijgt op een eenmalige tegemoetkoming.

2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen

Het doel van deze regeling is om een financiële tegemoetkoming te bieden aan degenen die door de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 geen of een lagere WW-uitkering hebben ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het nieuwe Dagloonbesluit, zoals dit per 1 december 2016 luidt, reeds op 1 juli 2015 van kracht zou zijn geweest én die op grond van de Tijdelijke regeling waren uitgezonderd. Net als voor de reeds gecompenseerde groepen was voor deze groep het effect – de nadelige inkomensgevolgen – van het Dagloonbesluit 2015 groter dan voorzien.5

Deze wijzigingsregeling ziet op de groep WW-gerechtigden die geen recht hebben op de eenmalige tegemoetkoming op grond van de voorheen luidende Tijdelijke regeling, omdat in de kalendermaand waarin hun recht op WW-uitkering ontstond of zou zijn ontstaan, een eerder recht op WW-uitkering liep of herleefde. De mogelijke inkomensgevolgen voor deze specifieke groep hebben betrekking op de periode na afloop van de maximale duur van dat eerdere WW-recht. Immers, vanaf dat moment kan er sprake van zijn dat betrokkene een lagere (volgende) of geen WW-uitkering heeft ontvangen dan hij zou hebben ontvangen als het Dagloonbesluit, zoals dat na 1 december 2016 luidt, reeds op 1 juli 2015 van kracht zou zijn geweest. De eenmalige tegemoetkoming voor deze groep wordt daarom berekend over de periode vanaf de afloop van de maximale duur van het eerdere WW-recht tot en met de beëindiging van het volgende WW-recht, maar niet langer dan tot 1 januari 2018. Op die datum is de regering voornemens om het dagloon namelijk te herzien (converteren), door middel van een nieuwe wijziging van het Dagloonbesluit.6 Dat herziene dagloon komt overeen met het herziene dagloon dat gebruikt wordt om de eenmalige tegemoetkoming te berekenen. Hierbij wordt opgemerkt dat met de eenmalige tegemoetkoming niet bedoeld is om te allen tijde het geleden ‘nadeel’ door de wijziging van het Dagloonbesluit 2015 volledig te compenseren. Het bedrag aan nadeel wordt wel zoveel mogelijk benaderd. Over- en ondercompensatie kunnen plaatsvinden, met name doordat de Tijdelijke regeling zo is vormgegeven dat deze automatisch en zoveel mogelijk ambtshalve kan worden uitgevoerd. Daarnaast kan de eenmalige tegemoetkoming gevolgen hebben voor lopende (sociale zekerheids-)uitkeringen en voor toeslagen. De lagere uitkering door het meetellen van lege kalendermaanden kan echter eerder ook van invloed zijn geweest op bijvoorbeeld toeslagen, waardoor deze laatste hoger waren. Het is niet uitvoerbaar om voor elke betrokkene te achterhalen wat de precieze inkomensgevolgen zijn geweest.

3. Beschrijving van de doelgroepen

De doelgroep van deze wijzigingsregeling bestaat uit degenen die in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 recht kregen of zouden hebben gekregen op een WW-uitkering, terwijl in de kalendermaand waarin dat recht ontstond of zou zijn ontstaan een eerder WW-recht liep of herleefde. Dit is ook van toepassing voor degenen die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren en die daardoor recht hebben gekregen op een WW-uitkering. Met betrekking tot het tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 (niet-)ontstane recht geldt daarbij de volgende voorwaarde. In de referteperiode van het dagloon moeten zich één of meer kalendermaanden7 bevinden waarin geen loon is genoten (met uitzondering van de groep betrokkenen die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren). De referteperiode is de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen. De referteperiode kan ook korter dan een jaar zijn. Dat is het geval als in voornoemde periode van één jaar een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het volgende WW-recht is gelegen. Voor de berekening van het herziene dagloon voor de groep WW-gerechtigden waarbij sprake is van een verkorte referteperiode geldt dat deze referteperiode altijd begint op de eerste dag van de maand op of na de dag waarop het eerste uitkeringsrecht is ontstaan. Hiermee wordt bereikt dat de referteperiode altijd uit hele kalendermaanden bestaat.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de volgende twee situaties geen recht bestaat op de eenmalige tegemoetkoming. Deze uitzonderingen staan reeds in de Tijdelijke regeling en blijven gelden. Er bestaat geen recht op de eenmalige tegemoetkoming indien de volgende WW-uitkering blijvend geheel is geweigerd vanwege verwijtbare werkloosheid of indien het (ongemaximeerde) herziene dagloon niet meer dan 7% hoger is dan het (ongemaximeerde) dagloon. Zie voor een nadere uitleg de toelichting bij de Tijdelijke regeling.8 Ook wordt opgemerkt dat het voor de nieuwe doelgroepen vast te stellen herziene dagloon nooit hoger kan zijn dan het maximumdagloon.

Van belang is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 26 april 2017.9 Volgens de CRvB had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) niet onverkort toepassing moeten geven aan het toen luidende artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Sinds 1 december 2016 is in het Dagloonbesluit geregeld dat bij het berekenen van het dagloon kalendermaanden waarin er geen loon is genoten buiten beschouwing worden gelaten.

Als gevolg van de uitspraak van de CRvB is het dagloon van die betreffende WW-gerechtigde herzien, alsook het dagloon van de WW-gerechtigden waarvan de beschikking omtrent de hoogte van het dagloon nog niet definitief vaststond (bijvoorbeeld omdat deze in beroep/hoger beroep waren gegaan). Het betreft enkele gevallen. Deze dagloonverhoging heeft plaatsgevonden conform de uitspraak van de CRvB, maar ook conform de in deze regeling en hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit neergelegde systematiek. Hierdoor ontstaat de situatie dat de betreffende WW-gerechtigde in principe nogmaals in aanmerking komt voor ophoging van het dagloon (want ook deze WW-gerechtigde heeft één of meerdere lege aangiftetijdvakken in de referteperiode), maar hij zal niet voldoen aan de voorwaarden voor herziening van het dagloon op grond van hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit en aan diezelfde voorwaarden, neergelegd in de Tijdelijke regeling (doordat er een minimaal verschil moet zijn van meer dan 7%, dan wel ten minste 2,5%, tussen het ongemaximeerde dagloon en het herziene ongemaximeerde dagloon).

Naast de gevallen waarbij het dagloon nog niet vaststond ten tijde van de uitspraak van de CRvB, zijn de daglonen en de daarbij behorende uitkeringen van WW-gerechtigden die een geslaagd herzieningsverzoek voor een lopende WW-uitkering na de uitspraak van de CRvB hebben gedaan, vanaf de dag van het herzieningsverzoek naar de toekomst herzien. Die herziening heeft ook plaatsgevonden conform de in hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit neergelegde systematiek. Deze WW-gerechtigden zouden als gevolg van hun herzieningsverzoek niet in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming. Dat komt omdat het te vergelijken dagloon niet of nauwelijks verschilt van het herziene dagloon, waardoor er geen recht op een eenmalige tegemoetkoming ontstaat. Het zou echter onrechtvaardig zijn om deze WW-gerechtigden compleet uit te sluiten van het verkrijgen van een eenmalige tegemoetkoming. Daarom wordt de eenmalige tegemoetkoming voor deze gevallen in de regel berekend over de periode vanaf het moment waarop het eerdere recht de maximale uitkeringsduur heeft bereikt 10 tot de datum van herziening als gevolg van de CRvB-uitspraak. Hiermee wordt bewerkstelligd dat deze subgroep niet benadeeld wordt ten opzichte van de personen die geen herzieningsverzoek hebben ingediend.

Voor de betrokkenen die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren en die daardoor recht hebben gekregen op een WW-uitkering geldt de hiervoor genoemde uitspraak niet. Voor 1 december 2016 – dag van inwerkingtreding van artikel 2, achtste en negende lid, van het Dagloonbesluit – was de referteperiode voor deze groep normaliter de hoofdregel van artikel 2, eerste lid: de periode van een jaar, eindigend op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak waarin het arbeidsurenverlies (in dit geval einde wachttijd) is ingetreden. Dat brengt met zich mee dat de betrokkene in de periode van loondoorbetaling van zijn werkgever minder loon heeft ontvangen in verband met ziekte (en dat er dus geen sprake was van lege aangiftetijdvakken in de referteperiode). Dat vertaalde voor uitkeringen, ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016, zich door in het WW-dagloon. Ingevolge de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2406) dient het UWV het dagloonverlagende effect van ziekte in de referteperiode teniet te doen, althans, artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit buiten toepassing te houden. Betrokkenen kunnen ook op grond van de voornoemde uitspraak van de CRvB om een herziening vragen.

Hierna zal voor elke subdoelgroep worden aangegeven hoe de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming wordt berekend.

4. Hoogte van de eenmalige tegemoetkoming

Bij de berekening van de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de doelgroep moeten drie situaties worden onderscheiden:

  • Er is een WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016, terwijl in de referteperiode van het dagloon van dit recht in één of meer kalendermaanden geen loon is genoten.

  • Er is geen WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 vanwege de inkomsten van de werknemer, terwijl in de referteperiode van het dagloon van dit niet-ontstane recht in één of meer kalendermaanden geen loon is genoten.

  • Er is een WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 omdat de werknemer na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt was, terwijl in de referteperiode van het dagloon van dit recht in één of meer kalendermaanden geen loon is genoten.

In alle gevallen geldt als voorwaarde dat in de kalendermaand dat het hierboven genoemde WW-recht is of zou zijn ontstaan, een eerder WW-recht liep of herleefde.

4.1 Een WW-recht is ontstaan terwijl een eerder WW-recht liep of herleefde

De berekening van de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming is in deze situatie als volgt. Eerst wordt een zogenoemd herzien dagloon berekend. Dat geschiedt door het in de referteperiode genoten loon te delen door het aantal dagloondagen in de kalendermaanden waarin loon is genoten. De uitkomst daarvan wordt vervolgens vermenigvuldigd met een percentage. Dat heeft als achtergrond dat het dagloon waarmee het herziene dagloon wordt vergeleken, na het ontstaan van het recht kan zijn geïndexeerd. Om de uitvoering van de Tijdelijke regeling eenvoudig te houden wordt niet vermenigvuldigd met de (eventuele) indexeringen die daadwerkelijk op het dagloon hebben plaatsgevonden, maar met een gewogen gemiddelde van de indexeringen die in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden. Hierbij wordt opgemerkt dat het berekende herziene dagloon niet hoger kan zijn dan het maximumdagloon zoals dat geldt op 1 januari 2018. Vervolgens wordt het verschil berekend tussen het herziene dagloon en het dagloon. Dat laatste is het dagloon zoals dat bij het ontstaan van het WW-recht is vastgesteld en daarna eventueel is geïndexeerd. Over dit dagloonverschil heeft de betreffende werknemer geen WW-uitkering ontvangen. Daarom wordt de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming berekend over dat dagloonverschil. Dat gebeurt door dit dagloonverschil te vermenigvuldigen met het aantal rechtdagen en het uitkeringspercentage. Het uitkeringspercentage is normaliter 75% over de eerste 43,5 rechtdagen en vervolgens 70% voor de rest van de uitkeringsduur. Het is onlogisch om dat ook onverkort toe te passen op de eenmalige tegemoetkoming voor deze doelgroep (en ook de andere nieuwe doelgroepen). De eenmalige tegemoetkoming wordt voor het overgrote gedeelte berekend vanaf het moment dat het eerste recht is beëindigd, waarbij geldt dat de kans dat de maximumduur van de uitkeringsduur van het eerdere recht eindigt in de eerste 43,5 rechtdagen van het latere WW-recht ongeveer 7,5% is. Samen met de uitvoerbaarheid leidt dat tot de beslissing dat het uitkeringspercentage wordt vastgesteld op 70% over alle rechtdagen, voor de berekening van de eenmalige tegemoetkoming.

Het aantal rechtdagen betreft het aantal dagen waarover de werknemer recht op een WW-uitkering heeft gehad in de periode vanaf 1 juli 2015 tot 1 januari 2018. Dit betreft het WW-recht waarvan het dagloon is herzien (hierna: volgende WW-recht). Op dat aantal rechtdagen wordt in mindering gebracht het aantal dagen waarover de werknemer het eerdere WW-recht tegelijk met het volgende WW-recht heeft ontvangen. Zoals eerder aangegeven wordt de eenmalige tegemoetkoming voor deze groep berekend over de periode na afloop van de maximale duur van een eerder WW-recht tot aan het einde van het volgende WW-recht, maar uiterlijk 1 januari 2018.

De einddatum van 1 januari 2018 heeft de volgende reden. Op die dag zijn er werknemers die nog recht hebben op een (volgende) WW-uitkering of wier beëindigde recht op de (volgende) WW-uitkering later kan herleven. Hun dagloon zal met ingang van 1 januari 2018 worden gewijzigd naar het herziene dagloon, zodat hun WW-uitkering vanaf dat moment of na herleving van het uitkeringsrecht zal worden berekend op grond van dit herziene dagloon. De regering is voornemens dit te regelen door middel van een wijziging per 1 januari 2018 van het Dagloonbesluit.

Indien het dagloon van het volgende recht hoger is dan het dagloon van het eerdere recht, is reeds nadeel door het Dagloonbesluit 2015 ondervonden met ingang van de datum van ontstaan van het volgende recht. Daarom wordt de eenmalige tegemoetkoming opgehoogd.

Voorbeeld 1

Oud WW-recht (hierna: WW-1) is ontstaan met ingang van 1 januari 2015.

Bij het vaststellen van de uitkering gaat het UWV uit van een gemiddeld aantal arbeidsuren (hierna: GAA) van 40 uur per week.

Het dagloon is € 120.

Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 30 juni 2017).

WW-1 bedraagt € 120 x 70% = € 84 per dag (€ 1.680 per 4 weken).

 

Werkhervatting per 1 oktober 2015

Betrokkene gaat met ingang van 1 oktober 2015 werken op basis van een contract voor negen maanden. Het GAA is 30 uur per week. De verdiensten uit dat dienstverband zijn € 3.000 per maand.

WW-1 bedraagt op dat moment (40-30)/40 x € 120 x 70% = € 21 per dag (€ 420 per 4 weken).

 

Werkloosheid per 1 juli 2016

Betrokkene wordt werkloos uit de nieuwe dienstbetrekking per 1 juli 2016. Per deze datum ontstaat derhalve een nieuw recht (hierna: WW-2).

Het GAA is 30 uur.

Het dagloon voor dat recht is € 57,47 (dagloonreferteperiode WW-2 loopt van 1 juni 2015 tot 1 juni 2016. Hierin liggen 8 maanden waarin loon is verdiend. Dagloonberekening op grond van Dagloonbesluit 2015:

8 x € 3.000 = € 24.000 / 261 dagen = € 91,95.

Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 31 december 2018).

Per 1 juli 2016 wordt ook gelijktijdig WW-1 omgezet naar de inkomensverrekeningssystematiek. Door de toepassing van indexeringen bedraagt het dagloon van WW-1 op dat moment € 122,54. Op grond van het Besluit conversie WW blijft het dagloon € 122,54.

De totale WW-uitkering bedraagt per 1 juli 2016:

WW-1: (€ 122,54 - € 91,95) x 70% = € 21,41 per dag;

WW-2: € 91,95 x 70% = € 64,37 per dag;

Totaal: € 85,78 per dag.

 

Werkhervatting per 1 oktober 2016

Met ingang van 1 oktober 2016 hervat betrokkene het werk volledig tegen een dusdanig loon dat beide rechten worden beëindigd.

 

Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 20181

Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 januari 2018 luidt, moet het dagloon van WW-2 met ingang van 1 januari 2018 worden herzien, omdat er één of meer lege kalendermaanden in de dagloonreferteperiode zitten.

Het herberekende dagloon wordt:

8 x € 3.000 = € 24.000 / (8 x 21,75) = € 137,93.

Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met factor 1,0097 in verband met indexeringen die hebben plaatsgevonden.

Het herberekende dagloon bedraagt dan € 139,27.

 

Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt

Doordat het herberekende dagloon van WW-2 hoger is dan het dagloon van WW-1 heeft betrokkene al financieel nadeel ondervonden met ingang van ontstaan WW-2 (1 juli 2016).

 

Er bestaat recht op een eenmalige tegemoetkoming voor het verschil tussen het herberekende dagloon WW-2 en dagloon WW-1 gedurende de periode dat beide uitkeringen gelijktijdig tot uitbetaling zijn gekomen. Dit betreft de periode van 1 juli 2016 tot 1 oktober 2016 (3 maanden x 21,75 dagen = 65,25 dagen)

 

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt (€ 139,27 – € 122,54) x 65,25 dagen x 70% = € 764,14.

X Noot
1

Van de indexering van het dagloon per 1 januari 2018 is geabstraheerd.

Voorbeeld 2

WW-1 is ontstaan met ingang van 1 januari 2015.

Het GAA is 40 uur.

Het dagloon is € 120.

Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 30 juni 2017).

WW-1 bedraagt € 120 x 70% = € 84 per dag (€ 1.680 per 4 weken).

 

Werkhervatting per 1 oktober 2015

Betrokkene gaat met ingang van 1 oktober 2015 werken voor 3 maanden op wisselende uren. In januari 2016 werkt betrokkene niet. Vanaf februari 2016 tot 1 november 2016 werkt betrokkene op een contract voor negen maanden. WW-1 blijft gedurende deze periode tot uitbetaling komen, onder korting van de gewerkte uren.

 

Werkloosheid per 1 november 2016

Betrokkene wordt werkloos uit de nieuwe dienstbetrekking per 1 november 2016. Per deze datum ontstaat derhalve een nieuw recht (WW-2).

Het GAA van betrokkene wordt vastgesteld op 26 uur.

De dagloonreferteperiode loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016. In deze periode is € 19.000 verdiend. Dagloonberekening op grond van het Dagloonbesluit 2015: € 19.000 / 261 dagen = € 72,80).

Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 30 april 2019).

Per 1 november 2016 wordt ook gelijktijdig WW-1 omgezet naar de inkomensverrekeningssystematiek. Door de toepassing van de wettelijke indexeringen bedraagt het dagloon van WW-1 per 1 november 2016 € 122,54. Op grond van het Besluit conversie WW blijft het dagloon € 122,54.

De totale WW-uitkering bedraagt per 1 november 2016:

WW-1: (€ 122,54 – € 72,80) x 70% = € 34,82 per dag;

WW-2: € 72,80 x 70% = € 50,96 per dag;

Totaal: € 85,78 per dag.

 

Bereiken maximumduur WW-1 per 1 juli 2017

Per 1 juli 2017 bereikt WW-1 de maximale uitkeringsduur. Vanaf dat moment bedraagt de WW-uitkering alleen nog WW-2. Door de toepassing van wettelijke indexeringen bedraagt het dagloon van WW-2 op dat moment: € 74,13.

De hoogte van de WW-uitkering: € 74,13 x 70% = € 51,89 per dag.

 

Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 2018

Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 januari 2018 luidt, moet het dagloon van WW-2 met ingang van 1 januari 2018 worden herzien, omdat er één of meer lege kalendermaanden in de dagloonreferteperiode zitten.

Het herberekende dagloon wordt: € 19.000 / (11 x 21,75) = € 79,41.

Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met de factor 1,0097 in verband met indexeringen die hebben plaatsgevonden. Het dagloon wordt dan € 80,18.

 

Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt

Over de periode van 1 november 2016 tot en met 30 juni 2017 heeft betrokkene geen financieel nadeel ondervonden van het te lage dagloon voor WW-2. Dit komt doordat de lage uitkering van WW-2 wordt gecompenseerd door een hogere uitkering van WW-1. De eenmalige tegemoetkoming wordt daarom berekend over de periode van 1 juli 2017 tot 1 januari 2018. Dit zijn 6 maanden (130,5 dagen).

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming bedraagt:

(€ 80,18 – € 74,13) x 130,5 dagen x 70% = € 552,67.

4.2 Een WW-recht is niet ontstaan vanwege inkomsten terwijl een (eerder) WW-recht liep of herleefde

In de situatie waarin een volgend recht op WW-uitkering – ontstaan in de periode van 1 juli 2015 tot 1 december 2016 – niet ontstaat vanwege de hoogte van het inkomen van de werknemer, wordt de hoogte van de tegemoetkoming anders berekend. Het gaat om de situatie waarin een werknemer al een (eerder) recht op WW-uitkering heeft en opnieuw werkloos wordt. Hij voldoet aan de overige voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering, maar hij heeft meer verdiend dan 87,5% van zijn maandloon. Het recht op een volgende WW-uitkering eindigt daarom op hetzelfde moment dat het is ontstaan. In deze situatie wordt achteraf verondersteld dat het recht nooit is ontstaan (artikel 16, achtste lid, van de WW). Hierdoor kunnen werknemers in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 geen recht hebben gekregen op een volgende WW-uitkering, terwijl zij daar wel recht op zouden hebben gehad als het Dagloonbesluit zoals dat luidt vanaf 1 december 2016 reeds van kracht was geweest.

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming wordt iets anders berekend omdat in dit geval de werknemer geen uitkering heeft ontvangen op grond van het latere recht. Het herziene dagloon wordt op dezelfde wijze berekend als in de vorige situatie. Ook het dagloonverschil wordt op dezelfde wijze berekend, dat wil zeggen dat het dagloon van het niet-ontstane recht wordt afgetrokken van het herziene dagloon.

Omdat er geen recht is ontstaan op een WW-uitkering, is echter onbekend hoe lang de betrokkene een uitkering zou hebben ontvangen. Er is daarom geen sprake van een ‘aantal rechtdagen’. Over de duur van de uitkering moet daarom een veronderstelling worden gemaakt. De veronderstelde duur wordt berekend met gebruik van de maximum uitkeringsduur (in dagen) waarover de betrokkene recht zou hebben gehad op een volgende WW-uitkering. Daarop wordt in mindering gebracht het aantal dagen waarover de eerdere WW-uitkering is ontvangen vanaf de dag waarop het volgende WW-recht zou zijn ontstaan tot het einde van dat eerdere WW-recht en de uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met een factor 0,5. Dit is conform de Tijdelijke regeling (voor de ratio daarvan wordt daarom verwezen naar de toelichting12 daarbij).

Zodoende wordt een benadering gegeven van de feitelijke duur van de uitkering die betrokkene zou hebben ontvangen als hij wel recht zou hebben gekregen op een WW-uitkering minus de duur van de periode waarin de werknemer de eerdere WW-uitkering tegelijk zou hebben ontvangen met de volgende WW-uitkering. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vervolgens berekend door het dagloonverschil te vermenigvuldigen met de veronderstelde duur van de volgende WW-uitkering na afloop van de eerdere WW-uitkering. Volgens dezelfde systematiek wordt de eenmalige tegemoetkoming vermeerderd, indien het dagloon van het latere recht hoger is dan het dagloon van het eerdere recht.

Voorbeeld 3

WW-1 is ontstaan met ingang van 1 augustus 2015.

Het GAA is 40 uur.

Het dagloon is € 140 (maandloon € 3.045,00).

Recht op 18 maanden WW-uitkering (tot en met 31 januari 2017).

WW-1 bedraagt € 140 x 70% = € 98 per dag (€ 2.131,50 per maand).

 

Werkhervatting per 1 maart 2016

Betrokkene gaat met ingang van 1 maart 2016 werken op basis van een halfjaar contract. Het GAA is 30 per week. De verdiensten uit dat dienstverband zijn € 2.700 per maand.WW-1 wordt beëindigd omdat er geen sprake is van relevant loonverlies (€ 2.700 > 87,5% x € 3.045).

 

Werkloosheid per 1 september 2016

Het halfjaarcontract eindigt met ingang van 1 september 2016. Aansluitend gaat betrokkene voor 15 uur per week werken tegen een loon van € 1.200 per maand. Betrokkene vraagt een WW-uitkering aan vanwege einde halfjaarcontract.

Er wordt beoordeeld of er een nieuw recht kan ontstaan (WW-2). Er is sprake van urenverlies, namelijk van 30 uur per week naar 15 uur per week.

Het dagloon wordt berekend over de periode van 1 augustus 2015 tot 1 augustus 2016. Hierin liggen 5 maanden waarin loon is verdiend. Dagloonberekening op grond van het Dagloonbesluit 2015:

5 x € 2.700 = € 13.500 / 261 dagen = € 51,72. Recht op 18 maanden WW-uitkering (tot en met 28 februari 2018).

De betrokkene heeft echter ook nog inkomen vanuit de baan van 15 uur per week. Te weten € 1.200.

Het maandloon WW-2 is 21,75 x € 51,72 = € 1.124,91. Er is dus geen relevant loonverlies. Alhoewel WW-2 feitelijk zou ontstaan, wordt op grond van artikel 16, achtste lid, van de WW het recht niet geacht te zijn ontstaan vanwege het feit dat er geen sprake is van ten minste 12,5% loonverlies.

WW-1 herleeft met ingang van 1 september 2016, want er is wel sprake van loonverlies ten opzichte van WW-1. De maximumduur schuift met 6 maanden op, dus loopt nu tot en met 31 juli 2017. Op het moment van herleving bedraagt door toepassing van wettelijke indexeringen het dagloon van WW-1 € 142,72.

De totale WW-uitkering bedraagt per 1 september 2016:

WW-1: € 142,72 x 21,75 = (€ 3.104,16 - € 1.200) x 70% = € 1.332,91.

 

Beëindiging WW-1 per 1 augustus 2017 wegens bereiken maximumduur

Per 1 augustus 2017 bereikt WW-1 de maximumduur. Betrokkene ontvangt vanaf dat moment geen WW-uitkering meer.

 

Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 2018

Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat vanaf 1 januari 2018 luidt, moet het dagloon van het niet ontstane recht (WW-2) worden herzien, omdat er één of meer lege kalendermaanden in de dagloonreferteperiode zitten.

Het herberekende dagloon van WW-2 wordt: 5 x € 2.700 = € 13.500 / (5 x 21,75) = € 124,14.

Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met factor 1,0097 in verband met indexeringen die hebben plaatsgevonden. Het dagloon bedraagt daarom € 125,34.

De WW-duur van dit recht zou 18 maanden zijn geweest.

 

Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt

De tegemoetkoming wordt berekend over de fictief berekende maximum uitkeringsduur van WW-2 (18 maanden). Hierop wordt in mindering gebracht de periode waarbij – als WW-2 zou zijn ontstaan – ook recht op WW-1 bestaat (van 1 september 2016 tot 1 augustus 2017 = 11 maanden). De restantduur van 7 maanden wordt vermenigvuldigd met 0,5.

De eenmalige tegemoetkoming wordt daarom berekend over 3,5 maanden = 3,5 x 21,75 = 76 dagen.

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming bedraagt (€ 125,34 - € 51,72) x 76 dagen x 70% = € 3.916,58.

4.3 Een WW-recht is ontstaan voor werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, terwijl een eerder WW-recht liep of herleefde

In deze situatie gaat het om een WW-gerechtigde die vanuit een uitkeringssituatie is gaan werken, vervolgens ziek is geworden en na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Doordat er geen recht op een Wet WIA-uitkering ontstaat, ontstaat er recht op WW (als aan de voorwaarden wordt voldaan). Daarnaast herleeft in dezelfde kalendermaand het eerdere WW-recht. Ook voor deze groep geldt dat op grond van deze wijziging van de regeling recht op tegemoetkoming kan bestaan. Voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming wordt verwezen naar paragraaf 4.1, met dien verstande dat de referteperiode voor het dagloon is verlegd naar het jaar voorafgaande aan de eerste ziektedag. Hierdoor wordt tevens een andere gemiddelde indexering toegepast.

Voorbeeld 4

WW-1 is ontstaan met ingang van 1 juli 2013.

Het GAA is 40 uur.

Het dagloon is € 120.

Recht op 24 maanden WW-uitkering (tot en met 30 juni 2015).

Ww-1 bedraagt € 120 x 70% = € 84 per dag (€ 1.680 per 4 weken).

 

Werkhervatting per 1 mei 2014

Betrokkene gaat met ingang van 1 april 2014 werken op basis van een jaarcontract. Het GAA van dat dienstverband is 30 uur per week. De verdiensten uit dat dienstverband zijn € 2.000 per maand.

WW-1 bedraagt op dat moment (40-30)/40 x € 120 x 70% = € 21 per dag (€ 420 per 4 weken).

 

Betrokkene wordt na een halfjaar ziek (per 1 oktober 2014), waardoor het WW-recht na 13 weken ziekte wordt beëindigd (vgl. artikel 19 van de WW juncto artikel 29, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, van de Ziektewet). De werknemer blijft gedurende de volledige wachttijd van twee jaar ziek. Per 1 oktober 2016 wordt beoordeeld dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt in het kader van de Wet WIA is.

 

Werkloosheid per 1 oktober 2016

Er ontstaat recht op WW-2. De referteperiode voor WW-2 betreft het jaar voor de eerste ziektedag te weten van 1 oktober 2013 tot 1 oktober 2014. Hierin liggen zes maanden waarin € 2.000 per maand is verdiend.

Het dagloon voor WW-2 wordt als volgt berekend: (€ 2.000 x 6) / (12 x 21,75) = € 45,98 (maandloon € 1.000,07).

Met ingang van 1 oktober 2016 herleeft tevens WW-1. Het dagloon van WW-1 bedraagt op dat moment (na toepassing van wettelijke indexeringen) € 122,83 (maandloon € 2.671,55). Er bestaat nog recht op 6 maanden WW-uitkering (tot en met 31 maart 2017) voor dat recht.

De totale WW-uitkering bedraagt per 1 oktober 2016:

WW-1: (€ 2.671,55 – € 1.000,07) x 70% = € 1.170,04;

WW-2: € 1.000,07 x 75% = € 750,05;

Totaal: € 1.920,09 per maand, en vanaf 1 december 2017 € 1.870,09 in verband met het naar 70% veranderde uitkeringspercentage.

Bereiken maximum uitkeringsduur WW-1 per 1 april 2017

Met ingang van 1 april 2017 eindigt WW-1. Alleen WW-2 komt dan nog tot uitbetaling.

 

Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 2018

Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat vanaf 1 januari 2018 luidt, moet het dagloon van WW-2 met ingang van 1 januari 2018 worden herzien, omdat er één of meer lege kalendermaanden in de dagloonreferteperiode zitten.

Het herberekende dagloon wordt: 6 x € 2.000 = € 12.000 / (6 x 21,75) = € 91,95.

Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met de factor 1,035 in verband met indexeringen die hebben plaatsgevonden en de gemiddelde stijging van het loon gedurende de wachttijd voor de Wet WIA. Het dagloon bedraagt daarmee € 95,17.

 

Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt

Over de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017 heeft betrokkene geen financieel nadeel ondervonden van het te lage dagloon voor WW-2. Dit komt doordat de lage uitkering van WW-2 wordt gecompenseerd door een hogere uitkering van WW-1. De eenmalige tegemoetkoming wordt daarom berekend over de periode van 1 april 2017 tot 1 januari 2018. Dit is 9 maanden (195,75 dagen).

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming bedraagt:

(€ 95,17 – € 45,98) x 195,75 dagen x 70% = € 6.740,26.

4.4 Dagloon al op eerder moment herzien ten gevolge van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep

Zoals in paragraaf 3 toegelicht zijn er ook situaties waarbij het dagloon al op een eerder moment is herzien ten gevolge van de uitspraak van de CRvB. Dit kunnen dezelfde situaties zijn als benoemd onder 4.1 tot en met 4.3. De berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is voor deze gevallen hetzelfde als toegelicht onder 4.1 tot en met 4.3 met dien verstande dat de periode waarover de eenmalige tegemoetkoming wordt berekend niet loopt vanaf het moment waarop het eerdere recht de maximale uitkeringsduur bereikt tot 1 januari 2018, maar vanaf het moment waarop het eerdere recht de maximale uitkeringsduur bereikt tot de datum waarop het dagloon al is herzien. Vanaf de datum dat het dagloon al is herzien, wordt immers de juiste hoogte van de WW-uitkering verstrekt en wordt er geen financieel nadeel geleden.

Indien het herziene dagloon van het latere recht hoger is dan het dagloon van het eerdere recht, is reeds nadeel ondervonden op het moment van het ontstaan van het latere recht. Ook indien er sprake is van een geslaagd herzieningsverzoek kan er een ophoging van de eenmalige tegemoetkoming plaatsvinden om ook dat geleden nadeel te compenseren.

4.5 Matigingsbevoegdheid

Zoals in paragraaf 2 is aangegeven is het niet de bedoeling dat te allen tijde het bedrag aan geleden nadeel door de wijziging van het Dagloonbesluit 2015 door de eenmalige tegemoetkoming volledig teniet wordt gedaan. Het bedrag aan nadeel wordt wel zoveel mogelijk benaderd. Over- en ondercompensatie kunnen plaatsvinden, met name doordat de Tijdelijke regeling zo is vormgegeven dat deze zoveel mogelijk automatisch en zoveel mogelijk ambtshalve kan worden uitgevoerd. Er zijn echter voorbeelden waarin er sprake is van dermate veel overcompensatie dat de verstrekking van de – niet gematigde – eenmalige tegemoetkoming niet in verhouding staat tot het eventuele geleden nadeel. In dat geval vindt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het gerechtvaardigd dat de eenmalige tegemoetkoming wordt gematigd. Hiermee worden de kosten van deze regeling gedrukt. De matigingsbevoegdheid kan door het UWV worden gebruikt in het geval van samenloop van verschillende eenmalige tegemoetkomingen, op verschillende grondslagbepalingen. Bij het gebruik van de bevoegdheid tot matiging wordt in elk geval de verhouding tussen het dagloon op grond van het Dagloonbesluit 2015, en het dagloon op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat vanaf 1 januari 2018 luidt, in acht genomen. Bij alle werknemers die in aanmerking komen voor meerdere tegemoetkomingen over dezelfde periode vindt een handmatige beoordeling plaats, waardoor het UWV kan achterhalen of matiging op zijn plaats is of niet.

Voorbeeld 5

Betrokkene is werkloos per 1 april 2014. Hij heeft recht op 12 maanden WW (tot en met 31 maart 2015). Het GAA is 30 uur. Dagloon van dit WW-recht (WW-1) is € 100.

 

Werkhervatting per 1 januari 2015

Met ingang van 1 januari 2015 gaat betrokkene werken voor 30 uur per week. De verdiensten bedragen € 2.100 per maand. WW-1 wordt beëindigd.

 

Werkloosheid per 1 oktober 2015

Per 1 oktober 2015 wordt het dienstverband beëindigd. Er ontstaat een nieuw tweede WW-recht (WW-2). De eerste werkloosheidsdag is 1 oktober 2015. Er is recht op 13 maanden WW (tot en met 31 oktober 2016).

De dagloonreferteperiode voor dit tweede recht loopt van 1 september 2014 tot 1 september 2015. Over de maanden 1 januari 2015 tot 1 september 2015 heeft betrokkene in totaal 8 x € 2.100 = € 16.800 verdiend. Het WW-dagloon van dit recht bedraagt: € 16.800/ 261 = € 64,37 (maandloon WW-2 = 21,75 x € 64,37 = € 1.400,05).

 

Per 1 oktober 2015 wordt het dagloon van WW-1 geconverteerd. Op grond van het Besluit conversie WW blijft het dagloon van WW-1 € 100.00 (maandloon € 2.175,00). De totale WW-uitkering bedraagt € 1.522.51:

WW-1: (€ 2.175,00 – € 1.400,05) x 70% = € 542,47;

WW-2: € 1.400,05 x 70% = € 980,04 (over de eerste twee maanden wordt 75% uitkering verstrekt waardoor de uitkering die maanden € 70 hoger is).

 

Bereiken maximum uitkeringsduur WW-1 per 1 januari 2016

Op 1 januari 2016 wordt WW-1 beëindigd vanwege het bereiken van de maximum uitkeringsduur. Vanaf dat moment komt derhalve alleen WW-2 nog tot uitbetaling.

 

Werkhervatting per 1 april 2016

Met ingang van 1 april 2016 gaat betrokkene weer werken. Hij verdient € 2.300 per maand. WW-2 wordt beëindigd omdat er minder dan 12,5% loonverlies resteert ten opzichte van het maandloon van WW-2.

 

Werkloosheid per 1 november 2016

Per 1 november 2016 raakt betrokkene weer werkloos.

Er ontstaat een nieuw WW-recht (WW-3). De eerste werkloosheidsdag is 1 november 2016. Er is recht op 14 maanden WW (tot en met 31 december 2017).

De dagloonreferteperiode voor WW-3 loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016. Over de maanden 1 april 2016 tot 1 oktober 2016 heeft betrokkene in totaal € 13.800 verdiend. Het WW-dagloon van WW-3 bedraagt € 13.800/ 261 = € 52,87 (maandloon WW-3 = 21,75 x € 52,87 = € 1.149,92).

Tevens herleeft WW-2 per 1 november 2016. Er is nog 7 maanden recht op een WW-uitkering (tot en met 31 mei 2017).

 

De totale WW-uitkering bedraagt vanaf dat moment € 980,03:

WW-2: (€ 1.400,05 – € 1.149,92) x 70% = € 175,09;

WW-3: € 1.149,92 x 70% = € 804,94 (over de eerste twee maanden wordt 75% uitkering verstrekt waardoor de uitkering in die maanden € 57,50 hoger is).

 

Werkhervatting per 1 februari 2017

Per 1 februari hervat betrokkene het werk voor 40 uur per week tegen een loon van € 2.500 per maand. Op dat moment worden WW-2 en WW-3 beëindigd.

 

Eenmalige tegemoetkoming voor WW-2 en WW-3 (leeg aangiftetijdvak in dagloonreferteperiode)

Voor WW-2 zitten er lege aangiftetijdvakken in de dagloonreferteperiode.

De dagloonreferteperiode loopt van 1 september 2014 tot 1 september 2015 en betrokkene heeft in de periode van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 niet gewerkt. Daarom wordt het dagloon herzien. Het herziene dagloon voor WW-2 bedraagt: € 16.800: (8 x 21,75) = € 96,55 (maandloon = € 2.099,96).

 

Er bestaat voor WW-2 aanspraak op tegemoetkoming over de periode van 1 januari 2016 (bereiken maximum uitkeringsduur van WW-1) tot 1 april 2016 en van 1 november 2016 tot 1 februari 2017.

Over de periode van 1 januari 2016 tot 1 april 2016 bedraagt de tegemoetkoming: (€ 96,55 – € 64,37) x 70% x 3 maanden x 21,75 = € 1.469,82.

Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 bedraagt de tegemoetkoming: (€ 96,55 – € 64,37) x 70% x 3 maanden x 21,75= € 1.469,82.

 

Ook voor WW-3 zitten er lege aangiftetijdvakken in de dagloonreferteperiode.

De dagloonreferteperiode voor WW-3 loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016 en betrokkene heeft in de periode van 1 oktober 2015 tot 1 april 2016 niet gewerkt. Het dagloon wordt herzien. Het herziene WW-dagloon van WW-3 bedraagt € 13.800/ 130,5 = € 105,74.

 

Er bestaat voor WW-3 aanspraak op tegemoetkoming over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017. Er is weliswaar samenloop met een eerder WW-recht (WW-2) maar het herziene dagloon van WW-3 is hoger dan het (oorspronkelijke) dagloon van WW-2.

De tegemoetkoming bedraagt dan het verschil tussen het herziene dagloon van WW-3 en het oorspronkelijke dagloon van WW-2:

(€ 105,74 - € 64,37) x 70% x 3 maanden x 21,75 = € 1.889,58.

 

Matiging van de eenmalige tegemoetkoming

Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 is een tegemoetkoming voor WW-2 en voor WW-3 berekend.

Als de daglonen direct zouden zijn berekend op grond van het Dagloonbesluit zoals dat per 1 december 2016 geldt, dan was per 1 november 2016 de hoogte van de WW-uitkering als volgt vastgesteld.

Per 1 november 2016 zou het dagloon van WW-2 € 96,55 zijn geweest. Het dagloon voor WW-3 zou direct op € 105,74 zijn vastgesteld.

Op dat moment was WW-2 niet herleefd en zou niet tot uitbetaling zijn gekomen.

 

Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 zou de WW-uitkering als volgt zijn berekend: (€ 105,74 x 75% x 2 maanden x 21,75) + (€ 105,74 x 70% x 1 maand x 21,75) = € 5.059,66.

 

Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 heeft betrokkene ontvangen: 2 x € 1.037,53 + 1 x € 980,03 = € 3.055,09.

 

Betrokkene heeft dus over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 een financieel nadeel geleden van € 2.004,57.

 

De berekende tegemoetkoming voor WW-2 en voor WW-3 over de periode bedraagt € 3.359,40.

 

De tegemoetkoming wordt gematigd tot het geleden financiële nadeel en wordt vastgesteld op € 2.004,57.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat bij een matiging tot nul euro wel een besluit is, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

5. Uitvoeringsaspecten

In de uitvoeringstoets op de Tijdelijke regeling heeft het UWV aangegeven dat de uitvoering van de regeling het uiterste van het UWV vergt.12 Op basis hiervan is in de oorspronkelijke regeling de groep WW-gerechtigden die in een kalendermaand recht kregen op een WW-uitkering terwijl in dezelfde kalendermaand een eerder recht op WW-uitkering liep of uitkering herleefde, buiten beschouwing gelaten. Met zijn brief van 26 oktober 2016 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer gemeld dat alsnog aan deze groep een eenmalige tegemoetkoming verstrekt wordt, na afloop van de uitvoering van de Tijdelijke regeling.13 Het UWV heeft aangegeven in staat te zijn om vanaf 1 april 2018 uitvoering te geven aan deze wijziging van de Tijdelijke regeling.

Het UWV heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de herlevers uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Op verzoek van het UWV is een groep WW-gerechtigden toegevoegd. Het betreft samenloopsituaties van twee WW-uitkeringen waarbij er bij het tweede WW-recht sprake is van het toekennen van een WW-uitkering na de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Ook voor de WW-gerechtigde waarbij sprake is van een verkorte referteperiode vanwege het ontstaan van een eerder WW-recht in de referteperiode, is een aanpassing opgenomen. Deze wijzigingsregeling kan vanaf 1 april 2018 worden uitgevoerd.

In de uitvoeringstoets heeft de Belastingdienst aangegeven dat deze regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. Net als bij de betaling van de eenmalige tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling begin 2017, zal de Belastingdienst ook voor de groep ‘herlevers’ nauw samenwerken met het UWV om betrokkenen te informeren. Het betreft met name de groep WW-gerechtigden die naast een eenmalige tegemoetkoming van het UWV ook een toeslag van de Belastingdienst/Toeslagen ontvangt.

Zoals in de toelichting bij de Tijdelijke regeling komen starters, herintreders, flexwerkers, en werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren in aanmerking voor een voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is ook aan de Tweede Kamer meegedeeld.14 Ook voor de nieuwe doelgroep is een voorschot op de eenmalige tegemoetkoming mogelijk geweest. De verstrekte voorschotten worden verrekend met de eenmalige tegemoetkoming.

6. Financiering en financiële gevolgen

In de financiering van deze wijzigingsregeling wordt voorzien door het Rijk. Hiertoe wordt een rijksbijdrage verstrekt aan het UWV. De op grond van deze regeling te verstrekken tegemoetkomingen en de daaraan verbonden uitvoeringskosten komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De uitvoeringskosten van deze wijzigingsregeling bedragen € 1,99 miljoen, voor handmatige afhandeling van de aanvragen in de uitvoering.15 Deze wijzigingsregeling leidt tot uitkeringslasten van naar verwachting € 57 miljoen in 2018. Naar schatting bestaat er recht op 20.000 eenmalige tegemoetkomingen voor de herlevers.

7. Regeldruk

Het UWV beschikt grotendeels over de noodzakelijke gegevens om het recht op en de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming vast te stellen. Het UWV kent deze tegemoetkoming gedurende de eerste 26 weken na de inwerkingtreding van deze regeling ambtshalve toe. Hiermee worden de administratieve lasten en de regeldruk zoveel mogelijk beperkt. Enkel voor de groep die niet ambtshalve een eenmalige tegemoetkoming heeft ontvangen, maar een aanvraag moet doen om in aanmerking te komen voor de eenmalige tegemoetkoming, bestaat een administratieve last. Dit betreft onder andere werknemers met een buitenlands arbeidsverleden.

Artikelsgewijs

Deze wijzigingsregeling vindt haar grondslag in de artikelen 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en 3, eerste lid, juncto 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen op grond van artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies tijdelijke, spoedeisende verstrekkingen van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, worden verstrekt. De tijdelijkheid van de aanspraken op financiële middelen vindt zijn weerslag in artikel 13, tweede lid, van de Tijdelijke regeling, waarin, na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, is bepaald dat de Tijdelijke regeling met ingang van 1 januari 2021 vervalt.

Artikel I

Onderdeel A

Onderdeel A, onder 1, voorziet in een technische wijziging. Omdat in artikel 1, eerste lid, bij het begrip verlof abusievelijk wordt verwezen naar een niet bestaand onderdeel h, kan de verwijzing naar dat onderdeel vervallen. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

Met onder 2 van onderdeel A is geregeld dat artikel 25 van het Dagloonbesluit ook van toepassing is op de hoogte van de op grond van de Tijdelijke regeling te verstrekken eenmalige tegemoetkoming. Artikel 25 regelt de maximering van het dagloon bij samenloop met uitkeringen indien er samenloop bestaat tussen meerdere uitkeringen waarvan de totale som meer dan 70% van het maximumdagloon (het maximumdagloon wordt afgeleid van het maximum premieloon, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen) bedraagt. De aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen worden zodanig vastgesteld of herzien dat de som van de verlaagde uitkeringen per dag niet meer bedraagt dan die 70%. Aan onder 2 wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 april 2017, de datum van inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling. Daardoor is artikel 25 van het Dagloonbesluit zowel van toepassing op de nieuwe doelgroepen (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d tot en met f) als op de oude doelgroepen (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c). De regelgever onthoudt zich normaliter van het verlenen van terugwerkende kracht indien het een belastende maatregel betreft. Enkel in uitzonderlijke gevallen wordt terugwerkende kracht aan een belastende maatregel verleend. De minister is van oordeel dat dit een dergelijk uitzonderlijk geval betreft: er is sprake van een kennelijke omissie, waarbij ook betrokkenen er niet van mochten uitgaan dat er sprake zou zijn van een hogere tegemoetkoming. Het betreft een kennelijke omissie omdat meermalen in de toelichting bij de Tijdelijke regeling is aangegeven dat het herzien dagloon op grond van de Tijdelijke regeling overeen moet komen met het herzien dagloon op grond van het Dagloonbesluit.16 Daarnaast is artikel 25 specifiek van toepassing verklaard voor hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit, dus voor de berekening van het herzien dagloon (zie artikel 22b, derde lid, van het Dagloonbesluit). Ook zou het niet van toepassing zijn van artikel 25 ervoor zorgen dat er ongelijkheid ontstaat tussen werknemers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

Het verlenen van terugwerkende kracht is daarmee gerechtvaardigd. Hiermee wordt ook de uitvoeringspraktijk van het UWV gelegaliseerd: de eenmalige tegemoetkoming is reeds vanaf de inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling op 1 april 2017 met toepassing van artikel 25 berekend.

Artikel 1, vierde lid, wordt tweemaal gewijzigd: eenmaal door onder 2 en vervolgens door onder 3. De reden daarvoor is dat de verschillende onderdelen op verschillende momenten in werking treden. Onder 2 treedt in afwijking van aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte waarin deze wijzigingsregeling wordt geplaatst. Dit is gerechtvaardigd, want daardoor wordt de periode waarvoor terugwerkende kracht wordt verleend zoveel mogelijk beperkt. Onder 3 treedt in werking met ingang van 1 april 2018.

Met onder 3 van onderdeel A wordt bewerkstelligd dat, indien er in de referteperiode geen dagloondagen zijn, artikel 5, zevende lid, van het Dagloonbesluit van toepassing is. Die bepaling zorgt ervoor dat als er geen dagloondagen in de referteperiode zijn,17 er uitgegaan wordt van het tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon. Hierdoor wordt voorkomen dat de WW-uitkering nihil wordt.

Onderdeel B

Dit onderdeel voorziet in het aanpassen van artikel 2. Hierdoor komen drie nieuwe doelgroepen (waarbij een nadere uitsplitsing is gemaakt ten opzichte van de genoemde doelgroep in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting) in aanmerking voor een eenmalige tegemoetkoming. Daarvoor is in de eerste plaats het tweede lid aangepast, nu dat artikellid in de weg staat van een eenmalige tegemoetkoming voor de nieuwe doelgroepen.

De eerste nieuwe doelgroep betreft de werknemer die voldoet aan de volgende voorwaarden:18

  • a) er is een WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016;

  • b) terwijl in de referteperiode van het dagloon van dit recht in één of meer kalendermaanden geen loon is genoten; en

  • c) op een dag in de kalendermaand waarin het latere WW-recht is ontstaan, een eerder WW-recht bestaat.

Ad a

De periode van 1 juli 2015 tot 1 december 2016 correspondeert met de periode waarin het Dagloonbesluit voor nieuwe WW-rechten zo luidde, dat er in gelijke gevallen een lager dagloon zou kunnen worden vastgesteld ten opzichte van de WW-rechten die zijn ontstaan voor 1 juli 2015 (voor de wijziging van het Dagloonbesluit per die datum; Stb. 2015, 152) en op of na 1 december 2016 (na de wijziging van het Dagloonbesluit per die datum; Stb. 2016, 390).

Ad b

Om daadwerkelijk nadeel te hebben geleden zal in elk geval in één van de kalendermaanden in de referteperiode geen loon moeten zijn genoten. De referteperiode voor deze werknemer is in principe een jaar, eindigend op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is ingetreden. In de Tijdelijke regeling en hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit wordt – in tegenstelling tot hoofdstuk 2 van het Dagloonbesluit – voor de referteperiode niet gewerkt met aangiftetijdvakken, maar kalendermaanden. Ook wordt niet uitgegaan van het moment van arbeidsurenverlies, maar de eerste werkloosheidsdag, aangezien deze laatste digitaal (bij het UWV) is vastgelegd. De referteperiode is echter anders indien het eerdere WW-recht is ontstaan binnen die referteperiode van een jaar. In die situatie loopt de referteperiode van de eerste werkloosheidsdag – als deze op de eerste dag van een kalendermaand valt19 – van dat eerdere recht tot de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaand aan de kalendermaand van de eerste dag van werkloosheid van dat latere recht. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 2, tweede lid, van het Dagloonbesluit, met dien verstande dat de eerdere opmerkingen omtrent aangiftetijdvakken/kalendermaanden en de eerste dag van werkloosheid/arbeidsurenverlies ook hier van toepassing zijn.

Ad c

Als laatste voorwaarde geldt dat in de kalendermaand waarin het latere WW-recht is ontstaan, een eerder WW-recht bestaat. Deze voorwaarde vindt zijn oorsprong in artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Die bepaling zorgde ervoor dat de bedoelde doelgroepen geen recht op eenmalige tegemoetkoming verkregen.

Voor de tweede nieuwe doelgroep (betreffende de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e) gelden ook de genoemde voorwaarden. Er is één verschil. Bij deze doelgroep is dat latere recht op WW niet ontstaan nu de inkomsten van de werknemer meer bedragen dan 87,5% van het maandloon (van het eerdere WW-recht). Hierdoor wordt het latere WW-recht geacht nooit te zijn ontstaan (vgl. artikel 16, achtste lid, van de WW). Indien er echter in één of meer kalendermaanden in de referteperiode van het latere WW-recht geen loon is genoten, had het maandloon van het latere WW-recht hoger geweest. Hierdoor zouden inkomsten onder de 87,5% van het maandloon kunnen blijven, waardoor – indien het Dagloonbesluit zoals dit na 1 december 2016 luidt van toepassing zou zijn geweest – er wel een WW-recht zou zijn ontstaan.

Ook voor de derde nieuwe doelgroep (betreffende de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f) gelden de voorwaarden zoals genoemd voor de eerste nieuwe doelgroep. Als additionele voorwaarden gelden dat de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, moet zijn doorlopen en geen recht is ontstaan op een WGA-uitkering omdat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat het ongemaximeerde herziene dagloon ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon. De doelgroep is daarmee een variant op de doelgroep van de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c. Artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, stond echter in de weg aan het recht op een eenmalige tegemoetkoming voor deze werknemer, in de situatie dat op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering is ontstaan, een eerder recht op een WW-uitkering bestaat. Door deze wijziging krijgt de doelgroep alsnog recht op een eenmalige tegemoetkoming.

Er bestaan meerdere mogelijkheden waarbij werknemers vaker in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming.

Ten eerste kan een werknemer voldoen aan de voorwaarden van zowel onderdeel a als onderdeel c (van artikel 2, eerste lid). In de Tijdelijke regeling is in artikel 2, zesde lid (oud), reeds bepaald dat in die situatie enkel het recht op de eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel c tot uitbetaling komt. Ten tweede kan een gelijksoortige samenloop plaatsvinden wat betreft de onderdelen d en f. Het zesde lid is daarom geherformuleerd (en om wetstechnische redenen verplaatst naar het zevende lid) om ook die overcompensatie tegen te gaan. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden, genoemd in onderdeel f, wordt tevens voldaan aan de voorwaarden, genoemd in onderdeel d. De eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel f (meer specifiek op grond van artikel 5c) komt dan tot uitkering; de eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel d niet.

Door het door onderdeel 2 aangepaste tweede lid voldoen de doelgroepen van onderdelen d, e en f aan de voorwaarden voor de doelgroepen onder onderdeel a, onderdeel b respectievelijk onderdeel c.20 Om ervoor te zorgen dat deze doelgroepen niet reeds dubbel worden gecompenseerd, is het tweede lid geherformuleerd. Het nieuwe tweede lid strekt ertoe om gelijktijdige samenloop uit te sluiten.

Wat echter wel kan is dat er in de tijd meerdere malen een uitkering wordt verstrekt. Zo kan zowel in de referteperiode van het eerdere WW-recht als in de referteperiode van het latere WW-recht één of meer kalendermaanden zitten waarin geen loon is genoten. In dat geval is er niet voor hetzelfde WW-recht sprake van zowel recht op een eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel a en op grond van onderdeel d, waardoor er voor het eerdere WW-recht de werknemer in aanmerking komt voor een eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel a, en voor het latere WW-recht voor een eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel d.

Door de aanpassing van het derde lid, althans, het opnieuw vaststellen daarvan, komt de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, in aanmerking voor een eenmalige tegemoetkoming indien het verschil tussen het ongemaximeerde herziene dagloon meer dan 7% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon. Deze voorwaarde was al van toepassing op de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b. Overigens zal deze grens van 7% in de praktijk sneller bereikt worden door de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, nu de referteperiode voor deze werknemer korter kan zijn. Het opnieuw vaststellen van het derde lid voorziet ook in het schrappen van het verwijzingen naar het ongemaximeerde herziene dagloon en het ongemaximeerde dagloon in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste en tweede lid, nu in die artikelleden geen ongemaximeerde – herziene dan wel niet herziene – daglonen worden bedoeld. Er is geen inhoudelijk gevolg beoogd.

De wijziging van het vierde lid bewerkstelligt dat – indien de WW-uitkering blijvend en geheel is geweigerd – er geen recht op een eenmalige tegemoetkoming is, ook al wordt er voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, c, d of f. Deze werkloze werknemer heeft geen nadeel ondervonden van zijn te lage dagloon, nu de uitkering blijvend en geheel is geweigerd.21

Analoog aan het vijfde lid wordt in het zesde lid opgenomen wanneer een werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel e, geen recht heeft op een eenmalige tegemoetkoming. Dezelfde motivering22 omtrent het geen recht hebben op een eenmalige tegemoetkoming betreffende de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is van toepassing op het recht van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel e. Daarom zijn ook de uitzonderingen, genoemd in het vijfde lid, voor het recht op een eenmalige tegemoetkoming van toepassing. Hierbij is de datum van 1 december 2016 (voor de doelgroep betreffende de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b) aangepast naar 1 januari 2018 (voor de doelgroep betreffende de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel e).

Onderdeel C

Artikel 3, eerste lid, bevatte een kennelijke misslag, die met dit onderdeel is hersteld. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming wordt berekend over het aantal rechtdagen in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2017 (en niet tot 1 december 2016). In de toelichting bij de Tijdelijke regeling is dit ook aangegeven.23 De verlenging van de periode kan enkel positief uitvallen voor een werknemer. Het UWV heeft vanaf de inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling op 1 april 2017 de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer berekend met gebruikmaking van de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2017. Aan dit onderdeel wordt dan ook terugwerkende kracht verleend tot en met 1 april 2017.

Onderdeel D

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de in artikel 2, eerste lid, nieuw geïntroduceerde doelgroepen wordt bepaald in vier nieuwe artikelen. Voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, wordt de hoogte bepaald in artikel 5a. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragraaf 4.1 van het algemeen deel van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming € 0,– kan zijn. Dit is het geval indien de eerdere WW-uitkering nog niet op 1 januari 2018 is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de WW. In dat geval heeft de werknemer – in de gevallen waarin het dagloon van het latere WW-recht niet hoger is dan het WW-dagloon van het eerdere recht – ook geen nadeel ondervonden van de wijziging van het Dagloonbesluit 2015. Tevens wordt opgemerkt dat de hoogte van het gewogen gemiddelde van de indexeringen 1,0097 bedraagt. Met dat bedrag wordt het herziene dagloon berekend, om zo een vergelijking te maken met het (reeds) geïndexeerde dagloon.

Wat betreft de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e, wordt de hoogte bepaald in artikel 5b. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor deze werknemer is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat deze werknemer mogelijk een fictief24 later WW-recht heeft dat nog doorloopt tot na 1 januari 2018. Ook voor deze periode wordt de werknemer gecompenseerd.

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f, wordt bepaald in artikel 5c. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor deze werknemer is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Het gewogen gemiddelde (van 1,0097) van de indexeringen dat gebruikt is ten behoeve van de herziene daglonen, bedoeld in de artikelen 5a en 5b, wordt nog vermenigvuldigd met 1,025. Die factor correspondeert met de gemiddelde stijging van het loon gedurende de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA.25 De uitkomst van 1,0097 vermenigvuldigd met 1,025 is afgerond 1,035.

Tevens wordt er in artikel 5d (nieuw) de hoogte van een eenmalige tegemoetkoming voor een subgroep van de eerder genoemde doelgroepen bepaald. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor deze subgroep is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragrafen 3 en 4.4 van het algemeen deel van deze toelichting. Wel wordt het gewogen gemiddelde van de indexeringen die in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden gebruikt voor de berekening van een dergelijke eenmalige tegemoetkoming.

In het nieuwe artikel 5e is een matigingsbevoegdheid opgenomen. Die bevoegdheid is reeds toegelicht in paragraaf 4.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel E

Dit onderdeel wijzigt artikel 7. In artikel 7 zijn de wijze van vaststelling van de eenmalige tegemoetkoming en de termijnen voor deze vaststelling geregeld. Het eerste lid is aangepast omdat ook de eenmalige tegemoetkoming en de hoogte daarvan voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d tot en met f, grotendeels ambtshalve kan worden vastgesteld. Ook voor deze groepen werknemers zal gedurende – te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel (1 april 2018) – een periode van 26 weken door UWV een ambtshalve genomen beschikking kunnen worden genomen.

De bedoelde groepen werknemers kunnen ook een aanvraag indienen voor een eenmalige tegemoetkoming. Voor deze groepen wordt echter bepaald dat geen aanvraag meer door het UWV gehonoreerd kan worden, indien een dergelijke aanvraag na 1 april 2019 is ontvangen. Deze maatregel is genomen om de uitvoering zo min mogelijk in de tijd te belasten. Mede gezien de communicatie die is en zal worden gevoerd met betrekking tot de eenmalige tegemoetkoming, wordt het gerechtvaardigd geacht om van de betrokken werknemer te verwachten dat deze eventueel zelf zijn recht binnen een redelijke termijn poogt te verzilveren. Deze redelijke termijn loopt een jaar na inwerkingtreding van dit onderdeel af.

Voor de werknemers, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c, blijven de voorschriften inhoudelijk hetzelfde als voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Artikel 7 is waar nodig wetstechnisch aangepast.

Onderdeel F

De vervaldatum van de Tijdelijke regeling is aangepast, nu er – door voorliggende wijzigingsregeling – ook een eenmalige tegemoetkoming wordt verstrekt aan de nieuwe doelgroepen. De nieuwe vervaldatum is 1 januari 2021.

Artikel II

Deze regeling treedt voor het overgrote gedeelte in werking met ingang van 1 april 2018.

Wat betreft artikel I, onderdelen A, aanhef en onder 2, en C, is bepaald dat deze artikelonderdelen in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wijzigingsregeling wordt geplaatst en terugwerken tot en met 1 april 2017. De toelichting met betrekking tot het verlenen van terugwerkende kracht is gegeven bij de artikelsgewijze toelichting op de genoemde artikelonderdelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid (Stb. 2015, 152).

X Noot
2

Besluit van 24 oktober 2016 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met starters, stakingsdagen en 104 weken wachttijd Wet WIA (Stb. 2016, 390).

X Noot
3

De WW-gerechtigden met een eerste dag van werkloosheid tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 komen in aanmerking voor herziening van het dagloon per 1 januari 2017.

X Noot
4

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Stcrt. 2016, 56189). Het begrip Tijdelijke regeling doelt op de Tijdelijke regeling zoals die luidde voor de wijziging daarin die met deze regeling wordt aangebracht.

X Noot
5

Stb. 2016, 390, blz. 9.

X Noot
6

Op een veelal gelijke wijze als voor de werknemer, genoemd in de onderdelen a en b van artikel 22, eerste lid, van het Dagloonbesluit.

X Noot
7

De uitleg waarom altijd wordt uitgegaan van kalendermaanden ten opzichte van aangiftetijdvakken, is op blz. 13 en 14 van Stb. 2016, 390, te vinden.

X Noot
8

Stcrt. 2016, 56189, blz. 7–8.

X Noot
9

ECLI:NL:CRVB:1476.

X Noot
10

De eenmalige tegemoetkoming kan nog opgehoogd worden indien het herziene dagloon van het latere WW-recht hoger is dan het dagloon van het eerder WW-recht (vgl. paragraaf 4.4, laatste alinea).

X Noot
12

Stcrt. 2016, 56189, blz. 10.

X Noot
12

Kamerstukken I 2015/16, 33 818, J, blg-776075 en blg-776076.

X Noot
13

Kamerstukken II 2016/17, 34 351, nr. 21.

X Noot
14

Kamerstukken II 2016/17, 34 351, nr. 21, blz. 2.

X Noot
15

De kosten voor implementatie en voorbereiding ter grote van € 1,23 miljoen zijn reeds in het besluit tot wijziging van het Dagloonbesluit inzake de conversie van de daglonen van herlevers meegenomen. Er is geen onderverdeling mogelijk in de kosten die worden gemaakt voor de conversie en voor de kosten voor het verstrekken van de eenmalige tegemoetkoming.

X Noot
16

Stcrt. 2016, 56189, blz. 5–6.

X Noot
17

De vormgeving van de referteperiode kan met zich meebrengen dat er geen dagloondagen in de referteperiode van het latere WW-recht zitten. Dat kan bijvoorbeeld indien een werknemer twee dienstverbanden heeft. Het eerste dienstverband eindigt met ingang van 15 juni 2016, daarvoor ontstaat een WW-recht. Stel dat in de maand juli geen loon is genoten. Het tweede dienstverband eindigt met ingang van 15 september 2016. De referteperiode voor dat dienstverband zou met bovenstaande regels (over volledige kalendermaanden) 1 juli 2016 tot en met 31 juli 2016 worden. Nu in die maand geen loon is genoten, biedt het uitgaan van het overeengekomen loon uitkomst.

X Noot
18

In aanvulling op de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 2, derde, vierde en vijfde lid.

X Noot
19

Indien de eerste werkloosheidsdag niet valt op de eerste dag van de kalendermaand, begint de referteperiode op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand van de eerste WW-dag.

X Noot
20

Als additionele reden om nieuwe doelgroepen op te nemen – en deze niet onder de reeds bestaande doelgroepen op te nemen – wordt opgemerkt dat de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de doelgroepen anders wordt vastgesteld.

X Noot
21

Nu op grond van onderdeel b of onderdeel e geen recht op WW-uitkering ontstaat, kan deze ook niet blijvend zijn geweigerd. Daardoor is de bepaling niet van toepassing is voor die doelgroepen.

X Noot
22

Stcrt. 2016, 56189, blz. 9–10.

X Noot
23

Stcrt. 2016, 56189, blz. 6, vierde tekstblok.

X Noot
24

Fictief omdat het recht nooit is ontstaan.

X Noot
25

Tevens correspondeert de factor met de gebruikte factor in artikel 5, tweede lid, onderdeel a.

Naar boven