Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 2 december 2016, nr. IENM/BSK-2016/280861, tot wijziging van de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 in verband met de nieuwe normering van de primaire waterkeringen

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 7.23, tweede lid, van de Waterwet, de artikelen 4, eerste lid, en 5 van de Kaderwet subsidies I en M;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van hoogwaterbeschermingsprogramma wordt ‘vanwege wijziging van de krachtens artikel 2.2, 2.3 of 2.12, vierde lid, van de Waterwet gestelde regels dienen te treffen’ vervangen door: dienen te treffen om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a, b of c, van de Waterwet.

2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

inpassingsplan:

plan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;

vooronderzoek:

facultatief nader onderzoek ter bepaling van de aard of de reikwijdte van een experiment of demonstratieproject;

voorverkenning:

facultatief onderdeel van de verkenningsfase waarin nader onderzoek plaatsvindt ter bepaling van de aard of de reikwijdte van een maatregel;.

3. In de begripsomschrijving van planuitwerkingsfase wordt voor de puntkomma ingevoegd: of, indien toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening, een ontwerp en een beschrijving van het werk.

4. In de begripsomschrijving van realisatiefase wordt ‘het goedgekeurde projectplan’ vervangen door: het werk.

5. In de begripsomschrijving van subsidieprogramma wordt na ‘artikel 7.23, eerste lid,’ ingevoegd: onderdeel b,.

6. In de begripsomschrijving van werk wordt ‘projectplan’ vervangen door: maatregel als bedoeld in artikel 7.24, eerste of vijfde lid, onderdeel c, van de Waterwet.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel h tot i een onderdeel ingevoegd, luidende:

h. ten gevolge van de voor het verleggen van kabels en leidingen verschuldigde nadeelcompensatie berekend volgens bijlage I van de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999);.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van onderdeel b tot c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. kosten waarvoor reeds subsidie is verstrekt op basis van artikel 14a;.

b. In de onderdelen a en c (nieuw) wordt ‘de kosten’ vervangen door: kosten.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel g tot h een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. ten gevolge van de voor het verleggen van kabels en leidingen verschuldigde nadeelcompensatie berekend volgens bijlage I van de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999);.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. kosten waarvoor reeds subsidie is verstrekt op basis van artikel 2 of 14a;.

b. In onderdeel b wordt ‘de kosten’ vervangen door: kosten.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt voor de puntkomma ingevoegd: (NKL 1999).

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de onderdelen a, b, c en e wordt ‘de kosten’ vervangen door: kosten.

b. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. kosten waarvoor reeds subsidie is verstrekt op basis van artikel 2 of 14a;.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot b tot en met g een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. een eindverantwoording over de in de voorverkenning behaalde resultaten, indien een reguliere subsidie is verstrekt voor een voorverkenning;.

2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt voor de puntkomma ingevoegd: dan wel het vastgestelde inpassingsplan.

b. In onderdeel c, eerste gedachtestreepje, vervalt: ter uitvoering van het vastgestelde projectplan.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘8 weken’ vervangen door: acht weken.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien subsidie is verleend voor een voorverkenning, wordt een aanvraag tot verlening van een reguliere subsidie voor een verkenning niet in behandeling genomen zolang niet een aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de voorverkenning is ingediend. De in het eerste lid bedoelde termijn vangt in dat geval aan zodra beide aanvragen zijn ontvangen.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid:

    • a. bedraagt het totaal aan te verlenen voorschotten in de fase waarin de gunningsbeslissing van de aanbesteding van het werk plaatsvindt tot het moment van de gunningsbeslissing ten hoogste tachtig procent van het in de beschikking vermelde subsidiebedrag;

    • b. kan de Minister op aanvraag het totaal aan te verlenen voorschotten in het eerste kalenderjaar betalen, indien:

      • 1°. het totaal aan te verlenen voorschotten ten hoogste € 40 miljoen bedraagt;

      • 2°. de fase maximaal drie jaar duurt;

      • 3°. het betaalde voorschot op de balans van de beheerder wordt verantwoord via de balanspost overlopende passiva;

      • 4°. de beheerder de bijdragen aan en ontvangsten uit het deltafonds bruto weergeeft in de informatie voor derden die bij het Centraal bureau voor de statistiek wordt aangeleverd;

      • 5°. de beheerder op de exploitatierekening bij de baten en lasten van de posten bijdragen van overheden en bijdragen aan overheden onderscheid maakt tussen het Rijk en andere overheden, en

      • 6°. de beheerder op de balanspost ontvangen voorschotten voor specifieke uitkeringen dienend ter dekking van lasten van volgende jaren onderscheid maakt tussen het Rijk en andere overheden.

2. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.

H

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a. Subsidie voor voorverkenning

  • 1. In afwijking van artikel 6, eerste lid, kan de beheerder voor een maatregel die zich in de verkenningsfase bevindt, een aanvraag indienen voor verlening van een reguliere subsidie voor een voorverkenning, indien de voorverkenning in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt, is opgenomen in het subsidieprogramma.

  • 2. In aanmerking voor reguliere subsidie komen de rechtstreeks aan de voorverkenning toe te rekenen kosten van:

    • a. voorbereiding, administratie en toezicht;

    • b. het verrichten van onderzoek;

    • c. het verkrijgen van de voor de voorverkenning benodigde vergunningen.

  • 3. Niet voor reguliere subsidie komen in aanmerking:

    • a. kosten die door de subsidieontvanger worden gemaakt om de maatregel te laten opnemen in het hoogwaterbeschermingsprogramma;

    • b. kosten die de subsidieontvanger op andere wijze vergoed kan krijgen.

  • 4. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een plan van aanpak, waarin ten minste is opgenomen:

      • informatie over de aard, omvang en urgentie van de te nemen maatregel en eventuele samenhang met initiatieven op andere beleidsterreinen;

      • een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

      • een beschrijving van de betrokkenheid van de provincie waarin de maatregel dient te worden getroffen wanneer dit aan de orde is vanwege de ruimtelijke relevantie, en

      • een omschrijving van de resultaten waartoe de voorverkenning moet leiden;

    • b. een raming van de subsidiabele kosten die zijn toe te rekenen aan de voorverkenning, overeenkomstig artikel 5, eerste lid;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop het niet-subsidiabele deel van de kosten wordt gedekt;

    • d. een raming van de subsidiabele kosten die aan de verkenning, de planuitwerkingsfase onderscheidenlijk de realisatiefase zijn toe te rekenen, waarbij de kosten per te behalen resultaat worden onderbouwd en inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze het niet-subsidiabele deel van de kosten wordt gedekt;

    • e. een tijdschema en de geplande datum van voltooiing van de voorverkenning, de verkenning, de planuitwerkingsfase en de realisatiefase conform de Project Planning Infrastructuur-methodiek, en

    • f. het bedrag waarvoor de reguliere subsidie wordt aangevraagd.

  • 5. De artikelen 5, eerste lid, 6, tweede lid, 7, eerste en tweede lid, en 8 tot en met 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Na paragraaf 2 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Subsidie indien de signaleringswaarde van een dijktraject die is vastgesteld in bijlage II van de Waterwet gelijk is aan de ondergrens van het dijktraject die is vastgesteld in bijlage III van de Waterwet

Artikel 14b. Subsidie indien signaleringswaarde gelijk is aan ondergrens
  • 1. In de bij deze subsidieregeling behorende bijlage wordt voor elk dijktraject waarvan de signaleringswaarde, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet, gelijk is aan de ondergrens, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Waterwet, een subsidiewaarde vastgesteld. De subsidiewaarde wordt uitgedrukt in een overstromingskans per jaar.

  • 2. De Minister verleent op aanvraag een subsidie aan de beheerder van een dijktraject als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a. de beheerder om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a of b, van de Waterwet een maatregel dient te treffen;

    • b. de subsidiewaarde van het dijktraject is overschreden, en

    • c. de maatregel voor het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt is opgenomen in het subsidieprogramma.

  • 3. De artikelen 2 tot en met 14a zijn van overeenkomstige toepassing.

J

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘vanwege wijziging van de krachtens artikel 2.2, 2.3 of 2.12, vierde lid, van de Waterwet gestelde regels’ vervangen door: om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a, b of c, van de Waterwet.

2. In onderdeel c wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. bij een experiment of demonstratieproject ten behoeve van een maatregel die betrekking heeft op een dijktraject en nodig is om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerst lid, onderdelen a of b, van de Waterwet:

    • 1°. de signaleringswaarde van het dijktraject, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet, is overschreden, als het dijktraject niet is een dijktraject als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, of

    • 2°. de subsidiewaarde van het dijktraject is overschreden, als het dijktraject een dijktraject is als bedoeld in artikel 14b, eerste lid.

K

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt voor de puntkomma ingevoegd: (NKL 1999).

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In de onderdelen a tot en met f wordt ‘de kosten’ vervangen door: kosten.

  • b. In onderdeel a wordt ‘te worden opgenomen’ vervangen door: het experiment of demonstratieproject te laten opnemen.

  • c. In onderdeel e wordt voor de puntkomma ingevoegd: of artikel 21a.

L

Artikel 19, derde lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Bij het derde gedachtestreepje wordt ‘de wijziging van de regels die’ vervangen door ‘een norm als bedoeld in artikel 2.2 van de Waterwet of de krachtens artikel 2.3 van de Waterwet gestelde regels of’ en wordt ‘zijn gesteld’ vervangen door: gestelde regels, zoals die luidden op 31 december 2016.

2. Bij het vierde gedachtestreepje wordt ‘het werk’ vervangen door: de activiteiten.

3. Bij het zesde gedachtestreepje wordt ‘beschrijving over de betrokkenheid’ vervangen door: beschrijving van de betrokkenheid.

M

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘7, eerste lid’ vervangen door: 7, eerste en derde lid.

2. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. in artikel 7, derde lid, voor ‘reguliere subsidie voor een verkenning’ wordt gelezen ‘subsidie als bedoeld in artikel 15’ en voor ‘voorverkenning’ ‘vooronderzoek’;.

3. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘het tweede of latere jaar van een fase’ vervangen door: het tweede of latere kalenderjaar.

N

In artikel 21, aanhef, wordt ‘15 april’ vervangen door: 1 juli.

O

Na artikel 21 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 21a Subsidie voor vooronderzoek

  • 1. De Minister kan op aanvraag een subsidie verstrekken aan een beheerder van een primaire waterkering voor een vooronderzoek, indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 15, onderdelen a, c, d en e, en het vooronderzoek in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt, is opgenomen in het subsidieprogramma.

  • 2. In aanmerking voor subsidie komen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het vooronderzoek toe te rekenen kosten van:

    • a. voorbereiding, administratie en toezicht;

    • b. het verrichten van onderzoek;

    • c. het verkrijgen van de voor het vooronderzoek benodigde vergunningen.

  • 3. Niet voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. kosten die door de beheerder van een primaire waterkering worden gemaakt om het experiment of demonstratieproject te laten opnemen in het hoogwaterbeschermingsprogramma;

    • b. kosten die de subsidieontvanger op andere wijze vergoed kan krijgen.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend voordat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd zijn afgerond.

  • 5. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een plan van aanpak, waarin ten minste is opgenomen:

      • het doel van het experiment of demonstratieproject;

      • informatie over de aard en omvang van het uit te voeren experiment of demonstratieproject en eventuele samenhang met initiatieven op andere beleidsterreinen;

      • een beschrijving van de beoogde innovatie en van de wijze waarop die innovatie ertoe kan leiden dat wordt voldaan aan een norm als bedoeld in artikel 2.2 van de Waterwet of de krachtens artikel 2.3 van de Waterwet gestelde regels of de krachtens artikel 2.3 of 2.12, vierde lid, van de Waterwet gestelde regels, zoals die luidden op 31 december 2016;

      • een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

      • een beschrijving van de betrokkenheid van de provincie waarin het experiment of demonstratieproject wordt uitgevoerd wanneer dit aan de orde is vanwege de ruimtelijke relevantie, en

      • een omschrijving van de resultaten waartoe het vooronderzoek moet leiden;

    • b. een raming van de subsidiabele kosten die zijn toe te rekenen aan het vooronderzoek;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop het niet-subsidiabele deel van de kosten wordt gedekt;

    • d. een raming van de kosten die aan het experiment of demonstratieproject zijn toe te rekenen, waarbij de kosten per te behalen resultaat worden onderbouwd en de beheerder van een primaire waterkering inzichtelijk maakt wat het subsidiabele deel is van de kosten en op welke wijze het niet-subsidiabele deel van de kosten wordt gedekt;

    • e. een tijdschema en de geplande datum van voltooiing van het vooronderzoek en het experiment of demonstratieproject, conform de Project Planning Infrastuctuur-methodiek, en

    • f. het bedrag waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 21b. Subsidieverlening en subsidievaststelling

Op de verlening onderscheidenlijk de vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 21a zijn de artikelen 7, eerste lid, 8, onderdeel a, 9, 10, 16, 17 en 21 onderscheidenlijk 12 en 13 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. de beschikking tot verlening van de subsidie in aanvulling op artikel 8, onderdeel a:

    • 1°. een bepaling kan bevatten dat de omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend later kan worden uitgewerkt door de subsidieontvanger;

    • 2°. een bepaling kan bevatten dat de omschrijving van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 10 en 21, voor de subsidieontvanger later kan worden uitgewerkt door de Minister;

    • 3°. een bepaling bevat dat de subsidie wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht, indien deze wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld;

  • b. een aanvraag als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ter zake van het tweede of latere kalenderjaar niet in behandeling wordt genomen zolang het verantwoordingsverslag, bedoeld in artikel 21, niet is ingediend;

  • c. de beheerder van een primaire waterkering in aanvulling op artikel 12, tweede lid:

    • 1°. een financiële eindverantwoording verstrekt over de uitvoering van het vooronderzoek bestaande uit een overzicht van de gemaakte kosten waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de kostensoorten, bedoeld in artikel 21a, tweede lid, en

    • 2°. een verklaring verstrekt over de financiële eindverantwoording, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt of het vooronderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening en waaruit blijkt dat de onder 1° bedoelde kosten zijn gemaakt, overeenkomstig het daartoe door de Minister bekendgemaakte controleprotocol.

P

Artikel 22, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Minister verleent op aanvraag een subsidie aan de beheerder die om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a, b of c, van de Waterwet een maatregel dient te treffen, indien:

    • a. de beheerder de betreffende maatregel eerder treft dan deze is gepland in het hoogwaterbeschermingsprogramma;

    • b. bij een maatregel die nodig is om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a of b, van de Waterwet:

      • 1°. de signaleringswaarde van het dijktraject als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet is overschreden, als het dijktraject niet is een dijktraject als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, of

      • 2°. de subsidiewaarde van het dijktraject is overschreden, als het dijktraject een dijktraject is als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, en

    • c. de betreffende maatregel is opgenomen in de voorfinancieringslijst zoals deze luidt in het jaar van aanvraag.

Q

Na paragraaf 4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. Subsidie voor in bijlage VI van het Waterbesluit vermelde andere dan primaire waterkeringen

Artikel 24a. Subsidie voor andere dan primaire waterkeringen
  • 1. De Minister verleent op aanvraag een subsidie voor het treffen van een maatregel aan de beheerder van een segment van een andere dan een primaire waterkering, dat vermeld wordt in bijlage VI van het Waterbesluit, indien:

    • a. het segment niet voldoet aan de krachtens artikel 2.4 van de Waterwet door provinciale staten voor het segment vastgestelde veiligheidsnorm, en

    • b. de maatregel in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt is opgenomen in het subsidieprogramma.

  • 2. De artikelen 2 tot en met 14a zijn van overeenkomstige toepassing.

R

Het opschrift van pararaaf 5 komt te luiden: Subsidie voor activiteiten die zijn voltooid voor 1 januari 2017 ten behoeve van maatregelen die nodig zijn om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a of b, van de Waterwet.

S

Artikel 25, eerste lid, komt te luiden:

1. De Minister stelt op aanvraag van de beheerder die om een van de redenen, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a of b, van de Waterwet een maatregel dient te treffen, een subsidie vast voor activiteiten in de verkenningsfase, de planuitwerkingsfase of de realisatiefase, indien:

  • a. de signaleringswaarde van het dijktraject, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet, is overschreden, als het dijktraject niet is een dijktraject als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, of de subsidiewaarde van het dijktraject is overschreden, als de maatregel betrekking heeft op een dijktraject als bedoeld in artikel 14b, eerste lid;

  • b. de maatregel is opgenomen in het hoogwaterbeschermingsprogramma;

  • c. de activiteiten zijn voltooid voor 1 januari 2017, en

  • d. de betreffende maatregel is opgenomen in de voorfinancieringslijst zoals deze luidt in het jaar van aanvraag.

T

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1 oktober 2014’ vervangen door: 1 juli 2018.

2. In het tweede lid, onderdeel c, en het derde lid, onderdeel e, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , overeenkomstig artikel 5, eerste lid

3. Het derde lid, onderdeel c, wordt voor de puntkomma ingevoegd: dan wel het vastgestelde inpassingsplan.

4. In het derde lid, onderdeel g, en het vierde lid, onderdeel d, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , overeenkomstig artikel 5, tweede lid.

U

Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL 14b, EERSTE LID, VAN DE REGELING SUBSIDIES HOOGWATERBESCHERMING 2014

Subsidiewaarden voor dijktrajecten als bedoeld in artikel 14b, eerste lid

Traject

Subsidiewaarde

1-1

1:3000

1-2

1:3000

2-2

1:3000

3-1

1:10000

3-2

1:3000

4-1

1:1000

5-2

1:10000

12-1

1:3000

13-2

1:10000

14-3

1:30000

14-9

1:100000

14-10

1:100000

20-2

1:30000

24-3

1:30000

25-4

1:1000

26-4

1:3000

27-1

1:10000

27-2

1:30000

29-4

1:3000

30-2

1:300000

30-4

1:3000000

39-1

1:10000

40-1

1:100000

41-3

1:10000

91-1

1:1000

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen) in werking treedt. Indien die wet in werking treedt na 1 januari 2017, werkt deze regeling terug tot en met die datum.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Aanleiding voor de onderhavige wijziging van de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 (hierna: de subsidieregeling) is de inwerkingtreding van de wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet (nieuwe normering primaire waterkeringen).1 Deze wet vervangt de bestaande veiligheidsnormering voor de primaire waterkeringen door een nieuw stelsel van normen. De wetswijziging maakt ook een aantal wijzigingen in de subsidieregeling noodzakelijk. Daarnaast zijn, vooruitlopend op de beoordelingsronde van de primaire waterkeringen 2017–2023, door een aantal beheerders anticiperend op het van kracht worden van de nieuwe normen (voorbereidende) werkzaamheden voor versterkingsmaatregelen uitgevoerd waar dat bijvoorbeeld uit het oogpunt van doelmatigheid

wenselijk was. Deze wijziging van de subsidieregeling maakt het mogelijk ook dergelijke werkzaamheden onder voorwaarden te subsidiëren.

Deze wijzigingsregeling maakt tevens subsidiëring van voorverkenningen als facultatief onderdeel van de verkenning en van vooronderzoeken als facultatief onderdeel van experimenten of demonstratieprojecten mogelijk. De introductie van deze mogelijkheid staat los van de wijziging van de Waterwet. Het betreft een al langer bestaande wens bij zowel de beheerders van de primaire waterkeringen als de programmadirectie HWBP, dat de subsidies verstrekt.2 Om een vergelijkbare reden wordt door deze wijzigingregeling subsidiëring van het verleggen van kabels en leidingen al in de verkennings- en planuitwerkingsfase mogelijk gemaakt.3 Verder wordt de uiterste datum van toezending van het jaarlijkse verantwoordelingsverslag bij innovatieve projecten gewijzigd.4 Tot slot brengt de wijzigingsregeling een aantal kleine technische en redactionele verbeteringen in de subsidieregeling aan.5

2. Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen)

2.1 Uitgangspunten nieuwe normenstelsel

De kern van de eerder genoemde wijziging van de Waterwet bestaat in een nieuw stelsel van normen waaraan alle primaire waterkeringen uiterlijk in 2050 moeten voldoen. Nieuw aan deze normen is dat ze zijn uitgedrukt in een overstromingskans of faalkans in plaats van in een overschrijdingskans en dat ze betrekking hebben op een dijktraject in plaats van op een dijkring. In het oude stelsel vertegenwoordigde de norm een overschrijdingskans, dat wil zeggen de kans dat een bepaalde waterstand, inclusief bijbehorende golfhoogte, werd overschreden. De nieuwe normen gaan uit van de kans op een overstroming door het bezwijken van een primaire waterkering door het optreden van welk faalmechanisme dan ook. In de nieuwe norm zijn verschillende factoren verdisconteerd waardoor een waterkering waterkerend vermogen kan verliezen. Centraal in het nieuwe stelsel staat de keuze voor een risicobenadering. Deze benadering houdt in dat de normering is gebaseerd op zowel de kans dat een overstroming zich daadwerkelijk voordoet als op de gevolgen van een eventuele overstroming.

Inmiddels is uit overstromingsscenario’s en computersimulaties ook gebleken dat de gevolgen van een overstroming sterk afhankelijk zijn van de plaats waar de kering bezwijkt. Daarom is ervoor gekozen om kortere stukken kering (dijktrajecten) als uitgangspunt te nemen voor de nieuwe normering in plaats van de gehele dijkring, die de basis vormde voor het oude stelsel. Daarmee is het mogelijk geworden om per dijktraject te differentiëren in norm.

Belangrijke uitgangspunten van het nieuwe stelsel zijn dat al vroegtijdig wordt gesignaleerd dat een dijktraject binnen afzienbare tijd moet worden versterkt en dat tijdig subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Om dit doel te bereiken is een systeem ingevoerd met een signaleringsnorm en een ondergrens. Overschrijding van de waarde waarin de signaleringsnorm is uitgedrukt, betekent dat een dijktraject op termijn versterkt moet worden. De ondergrens geeft aan aan welke eisen het dijktraject ten minste moet voldoen om het vastgestelde beschermingsniveau te bieden. Dit beschermingsniveau is minimaal het basisbeschermingsniveau van 10-5. Hiermee wordt bedoeld dat voor iedereen die in Nederland achter een primaire waterkering woont, de kans op overlijden als gevolg van een overstroming niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar.

2.2 Aanmelding en subsidiëring van maatregelen die nodig zijn vanwege de nieuwe normen

Overschrijding van de signaleringswaarde wordt door de beheerder van het dijktraject – een waterschap of Rijkswaterstaat – vastgesteld tijdens de periodieke beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen en dient gemeld te worden aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Uit de beoordeling volgt een veiligheidsoordeel van de beheerder op het niveau van een dijktraject. Het is aan de beheerder om te verkennen welk project of welke projecten hij in welke volgorde en op welk moment moet uitvoeren om ervoor te zorgen dat het dijktraject in zijn geheel zo snel mogelijk maar in ieder geval uiterlijk in 2050 aan de norm voldoet en daarbij zo nodig tevens te zorgen voor een tijdige verbinding met andere ruimtelijke ontwikkelingen (zogenoemde meekoppelkansen).6 De nieuwe wijze van normeren en de functie van de signaleringsnorm en de ondergrens worden nader toegelicht in de hoofdstukken 4 en 5 van de memorie van toelichting bij de genoemde wijziging van de Waterwet.7

Vanaf het moment waarop overschrijding van de signaleringswaarde bij de minister is gemeld, kunnen projecten die zijn gericht op het versterken van het betreffende dijktraject worden aangemeld bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), waarna in beginsel subsidie kan worden aangevraagd. Om daadwerkelijk tijdig te kunnen versterken zijn in het nieuwe eerste lid van artikel 7.23 van de Waterwet de voorwaarden voor het verkrijgen van subsidie aangepast. Daardoor is het mogelijk geworden om al subsidie aan te vragen vanaf het moment waarop het dijktraject niet meer aan de signaleringswaarde voldoet, onder de voorwaarde dat de benodigde maatregelen voor het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt, zijn opgenomen in het jaarlijks door de Minister van IenM vastgestelde subsidieprogramma. In algemene zin geldt dat het gewijzigde artikel 7.23 in zijn geheel nu de grondslag biedt voor subsidie voor:

  • 1. maatregelen die nodig zijn in verband met de vervanging van het oude normenstelsel door het nieuwe normenstelsel;

  • 2. maatregelen die nodig zijn als gevolg van toekomstige aanpassingen van het nieuwe normenstelsel (bijvoorbeeld als het beoordelingsinstrumentarium wordt aangepast);

  • 3. maatregelen die nodig zijn vanwege eerdere wijzigingen van het oude normenstelsel.

Voor de als derde genoemde maatregelen bestond al vóór de eerder vermelde wijziging van de Waterwet een recht op subsidie. Het betreft enerzijds de maatregelen die zijn opgenomen in Bijlage V van het Waterbesluit, waarvoor een recht op subsidiëring van 100% van de uitvoeringskosten blijft gelden.8 Dit zijn projecten die betrekking hebben op dijkvakken van waterschappen die op grond van de tweede toetsronde (2001–2006) zijn afgekeurd en deel uitmaken van het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2). Anderzijds heeft onderdeel 3 betrekking op maatregelen die voortkomen uit de derde (verlengde) toetsronde die van 2006–2011/2013 heeft plaatsgevonden. Voor deze laatstgenoemde maatregelen is de subsidie beperkt tot 90% van de geraamde subsidiabele kosten van een sober en doelmatig ontwerp van de maatregel. Zie voor een nadere toelichting het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting bij artikel I, onderdeel J, van de genoemde wijziging van de Waterwet.9

2.3 Soorten subsidie

Op grond van artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet zijn de waterschappen jaarlijks een bijdrage verschuldigd aan de Minister van IenM ten behoeve van het HWBP. Bij de eerder vermelde wijziging van de Waterwet is artikel 7.24 gewijzigd om ervoor te zorgen dat de bijdragen van de waterschappen en de corresponderende rijksbijdrage eveneens gebruikt kunnen worden voor de bekostiging van de versterkingsopgave die voor de waterschappen voortvloeit uit de nieuwe normering. Tot de subsidies die bekostigd kunnen worden uit de bijdragen van de waterschappen zijn in de eerste plaats te rekenen de subsidies bedoeld in het hierboven toegelichte artikel 7.23 van de Waterwet. In de subsidieregeling zijn dit de zogenoemde reguliere subsidies die zijn opgenomen in paragraaf 2. Artikel 7.24 biedt echter ook ruimte om uit de eerdergenoemde bijdragen subsidies te verstrekken voor gevallen waarin niet aan alle voorwaarden van artikel 7.23, eerste lid, is voldaan. Voorbeelden hiervan zijn: maatregelen die (door middel van voorfinanciering) door de waterschappen eerder worden uitgevoerd dan in de programmering van het HWBP is voorzien, experimenten of demonstratieprojecten die nodig zijn om te komen tot een innovatieve maatregel, maatregelen die nodig zijn voor versterking van de in het Waterbesluit vermelde andere dan primaire waterkeringen (voormalige c-keringen die met de wijziging van de Waterwet hun status als primaire kering verliezen) en maatregelen voor de dijktrajecten waarvan de signaleringswaarde in dezelfde normklasse valt als de ondergrens. Subsidiëring van deze maatregelen is geregeld in de paragrafen 2a (nieuw), 3, 4 en 4a (nieuw) van de subsidieregeling. De betreffende onderdelen van de regeling worden hierna toegelicht. Aan subsidieverstrekking voor dergelijke maatregelen zijn aanvullende voorwaarden verbonden. De juridische grondslag voor deze subsidies is artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Kaderwet subsidies IenM.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat HWBP-projecten van het Rijk worden betaald uit het deltafonds, maar volledig voor rekening van het Rijk komen; subsidie is dus niet aan de orde. Beheer en onderhoud komen, zoals ook al vóór 1 januari 2017 het geval was, ten laste van de beheerders.

2.4 Prioritering en programmering van maatregelen binnen het HWBP

De basis van het HWBP wordt gevormd door de primaire waterkeringen die in de derde (verlengde) toetsing zijn afgekeurd op grond van de toen vigerende normen, voor zo ver deze keringen op dat moment niet al werden aangepakt in destijds reeds lopende uitvoeringsprogramma’s zoals het HWBP-2, Ruimte voor de rivier, Maaswerken en Herstel steenbekledingen Oosterschelde en Westerschelde. Vanaf 2017 worden ook de dijktrajecten bij het HWBP aangemeld waarvan de beheerder bij de beoordeling op basis van de nieuwe normen constateert dat het beschermingsniveau onder de signaleringswaarde is gezakt. Op basis van onder andere de informatie uit de beoordelingen van de primaire waterkeringen worden de hoogwaterbeschermingsmaatregelen in het HWBP geprioriteerd en geprogrammeerd. Het HWBP zoals dat sinds 2014 wordt opgesteld, heeft een voortrollend karakter. Dat betekent dat beheerders maatregelen op elk moment kunnen aanmelden voor het HWBP. In de praktijk komen alle aanmeldingen op een groslijst die geen juridische status heeft, maar wel input geeft aan de voortrollende programmering van het HWBP. De programmering wordt elk jaar door de Minister van IenM vastgesteld als onderdeel van het deltaprogramma (Deltaplan waterveiligheid) voor een periode van zes jaar, met een doorkijk naar de daaropvolgende zes jaar. De programmering wordt dus jaarlijks geactualiseerd. Om zekerheid te bieden aan beheerders worden projecten in de eerste twee jaren van het vastgestelde programma ‘vastgezet’.

2.5 Dijktrajecten waarvan de signaleringsnorm in dezelfde normklasse valt als de ondergrens

Bij circa 10% van de dijktrajecten valt de ondergrens in dezelfde normklasse als de signaleringsnorm.10 Om ook bij deze trajecten tijdig te kunnen starten met versterkingsmaatregelen regelt de onderhavige wijzigingsregeling dat de beheerder al voordat de signaleringwaarde/ondergrens wordt overschreden, subsidie kan aanvragen voor versterkingsmaatregelen.

2.6 Voormalige c-keringen die niet meer als primaire waterkering worden aangemerkt

De stelselwijziging heeft ook met zich meegebracht dat een aantal keringen dat voorheen als primaire waterkering werd aangemerkt, deze status heeft verloren. Het gaat om de voormalige zogenoemde c-keringen die in het oude systeem dienden om een dijkring sluitend te maken of om dijkringen met een verschillende norm van elkaar te scheiden. Door het loslaten van de dijkringgedachte heeft een deel van de c-keringen zijn waterstaatkundige functie verloren. Voor de waterkeringen die deze status hebben verloren, maar wel een functie vervullen in het regionale watersysteem, worden voor zover zij in beheer zijn bij een waterschap, normen vastgesteld door provinciale staten. Sommige van deze voormalige c-keringen zullen in de toekomst nog moeten worden versterkt om te kunnen voldoen aan de door de provincie vast te stellen normen. De wijziging van de Waterwet maakt het mogelijk dat een aantal beheerders van dergelijke keringen nog eenmalig in aanmerking komt voor subsidie om deze keringen te laten voldoen aan de provinciale normering.11 In de memorie van toelichting bij de genoemde wijziging van de Waterwet is dit verder toegelicht.12

3. Wijzigingen van de subsidieregeling in verband met de wijziging van de Waterwet

3.1 Subsidiëring van versterkingsmaatregelen voor dijktrajecten waarvan de signaleringsnorm in dezelfde normklasse valt als de ondergrens

Met de eerdergenoemde wijziging van de Waterwet is beoogd subsidiëring al mogelijk te maken als uit de periodieke beoordeling blijkt dat het beschermingsniveau van het dijktraject onder de signaleringswaarde is gezakt. Zo kan het dijktraject versterkt worden voordat het niet meer aan de (in bijlage III van de Waterwet vastgestelde) ondergrens voldoet. Zoals vermeld in hoofdstuk 2 valt bij circa 10% van de dijktrajecten de ondergrens in dezelfde normklasse als de signaleringsnorm. Dit komt doordat de berekende waarden worden toebedeeld aan normklassen waardoor in deze gevallen het verschil tussen de twee getallen wordt afgevlakt. De berekende signaleringswaarde valt in zo’n geval hoog in de normklasse, terwijl de berekende ondergrens laag valt in diezelfde normklasse. Als in deze gevallen het dijktraject niet voldoet aan de signaleringswaarde, voldoet het ook niet aan de ondergrens. Om ook bij deze trajecten tijdig te kunnen starten met versterkingsmaatregelen, wordt in deze wijzigingsregeling geregeld dat de beheerder al voordat de signaleringswaarde (en de ondergrens) wordt overschreden, subsidie kan aanvragen voor versterkingsmaatregelen. Daartoe wordt voor deze dijktrajecten een zogenoemde subsidiewaarde geïntroduceerd. Dit is voor elk dijktraject de naastgelegen hogere normklasse. Subsidieverstrekking is mogelijk vanaf het moment waarop uit de periodieke beoordeling blijkt dat de overstromingskans van het betreffende dijktraject groter is dan de subsidiewaarde en het project is opgenomen in het HWBP. Als bijvoorbeeld de ondergrens (en de signaleringsnorm) voor een bepaald dijktraject gelijk is aan 1/3.000, is de bijbehorende subsidiewaarde 1/10.000 en kan subsidie worden aangevraagd wanneer uit de periodieke beoordeling blijkt dat de feitelijke overstromingskans van het dijktraject groter is dan 1/10.000.

3.2 Eenmalige subsidiëring van voormalige primaire waterkeringen die worden aangewezen in bijlage VI van het Waterbesluit

Zoals vermeld in hoofdstuk 2 heeft een deel van de zogenoemde c-keringen in het nieuwe systeem zijn waterstaatkundige functie verloren doordat een overstap is gemaakt van dijkringen naar dijktrajecten. Dat geldt bijvoorbeeld voor c-keringen die nu droog in het land liggen en geen water keren. Een ander deel heeft zijn functie in het primaire systeem verloren en wordt regionale kering. Alleen c-keringen die van belang zijn voor het keren van buitenwater alsmede één compartimenterende kering hebben een nieuwe norm gekregen in de gewijzigde Waterwet.

Voor de waterkeringen die de status van primaire waterkering hebben verloren maar wel een functie vervullen in het regionale watersysteem, worden voor zover zij in beheer zijn bij een waterschap, normen vastgesteld door provinciale staten. Indien een kering niet eerder is genormeerd, krijgt de provincie tot 1 januari 2019 de tijd om een norm vast te stellen. In de tussenliggende periode dienen de keringen ten minste dezelfde bescherming te bieden als op 1 januari 2017.13 Van een aantal delen van de bedoelde voormalige c-keringen die worden beheerd door een waterschap, is tijdens de derde (verlengde) toetsronde (2006–2011/2013) – toen zij nog de status hadden van primaire waterkering – gebleken dat zij niet voldeden aan de toen geldende wettelijke normen. Zouden zij de status van primaire waterkering hebben behouden, dan zouden de beheerders op grond van artikel 7.23 van de Waterwet in aanmerking zijn gekomen voor subsidie voor de versterking van deze delen. Naar verwachting zullen de betreffende delen ook niet voldoen aan de nog vast te stellen provinciale veiligheidsnormen. Om die reden is in artikel 7.24, vijfde lid, van de Waterwet bepaald dat uit de middelen die bestemd zijn voor subsidies aan waterschappen voor versterking van primaire waterkeringen, eenmalig subsidies kunnen worden verstrekt voor maatregelen om deze voormalige primaire waterkeringen te laten voldoen aan de daarvoor vastgestelde provinciale veiligheidsnormen. De delen van de betreffende keringen zijn in het Waterbesluit aangewezen in de tabel in bijlage VI. In het Waterbesluit wordt gesproken van segmenten. In deze wijzigingsregeling is geregeld dat voor de versterkingen eenmalig subsidies kunnen worden verstrekt, indien voor de keringen ook al een versterkingsopgave bestond op basis van de oude norm. In welke mate de keringen versterkt moeten worden, zal moeten blijken uit de toetsing aan de daarvoor vastgestelde provinciale normen.

Overigens is er één voormalige c-kering die als compartimenterende kering de status van primaire kering behoudt: dijktraject 16-5 oftewel de Diefdijk. Dit is een bijzondere kering, omdat de norm voor de Diefdijk een andere vorm heeft dan die voor de andere keringen. Deze norm betreft namelijk geen jaarlijkse kans, maar een kans per keer dat de kering belast wordt doordat er als gevolg van het falen van een daarvoor liggend dijktraject water tegen komt te staan. Het is niet eenvoudig om daarvoor een bijpassende signaleringsnorm af te leiden zoals voor de rest van de dijktrajecten. De komende tijd wordt ervaring opgedaan met de beoordeling van de keringen, waaronder met de Diefdijk. Dan wordt ook ervaring opgedaan met de specifieke vorm van de norm van de Diefdijk. In 2023 wordt de nieuwe normering geëvalueerd. Dan zal worden bekeken of het noodzakelijk is om ook voor de Diefdijk een signaleringsnorm vast te stellen en hoe hoog deze waarde zou moeten zijn. De Diefdijk wordt momenteel versterkt. De Diefdijk zou daarmee naar verwachting de komende decennia aan de eis van 1/10 moeten voldoen.

3.3 Subsidiëring van werkzaamheden voor versterkingsmaatregelen die door de beheerder worden voorgefinancierd
3.3.1 Voorfinanciering in het oude normenstelsel

In voorkomende gevallen kan het voor de beheerder doelmatig zijn om maatregelen aan een afgekeurde kering eerder uit te voeren dan in de programmering van het HWBP is voorzien en kan hij besluiten om de maatregel voor te financieren. Om die reden is in 2014 in de subsidieregeling de mogelijkheid gecreëerd om ook in die gevallen subsidie te verstrekken. Dit is geregeld in paragraaf 4 ‘Subsidie bij voorfinanciering door de beheerder’. Tevens is toen onderkend dat voor werkzaamheden die al waren voltooid voor de datum van inwerkingtreding van de subsidieregeling, een aparte regeling moest worden getroffen. Dat was nodig omdat de subsidieverstrekking in dergelijke gevallen anders verloopt. Het doorlopen van de gebruikelijke procedure waarbij op basis van een kostenraming voorlopige subsidieverstrekking plaatsvindt – zogenoemde subsidieverlening – is immers weinig zinvol als de werkzaamheden op het moment van de subsidieaanvraag al zijn voltooid en daarmee bekend is wat de feitelijke kosten zijn. Daarom werd in dat geval volstaan met zogenoemde subsidievaststelling. Bij subsidievaststelling die niet wordt voorafgegaan door subsidieverlening, wordt de subsidie pas toegekend na voltooiing van de te subsidiëren activiteiten. Deze subsidievaststelling was geregeld in paragraaf 5 van de subsidieregeling.

Omdat er bij de totstandkoming van deze wijzigingsregeling geen sprake meer was van HWBP-projecten die onder het regime van paragraaf 5 vielen, kon de bestaande inhoud daarvan vervallen. In deze regeling is de paragraaf zo gewijzigd dat het mogelijk wordt om op basis daarvan subsidie te verstrekken voor activiteiten waarbij is geanticipeerd op het nieuwe normenstelsel en die al voltooid waren voor 1 januari 2017 (zie onderdeel 3.3.3).

3.3.2 Voorfinanciering in het nieuwe normenstelsel

In de onderhavige regeling is door wijziging van paragraaf 4 (‘Subsidie bij voorfinanciering door de beheerder’) geregeld dat een beheerder ook in het nieuwe stelsel van normen, zoals dat vanaf 1 januari 2017 van kracht is geworden, onder voorwaarden subsidie kan krijgen als hij ervoor kiest om met voorfinanciering een maatregel eerder uit te voeren dan in de programmering van het HWBP is voorzien. Hierdoor wordt subsidieverstrekking op basis van voorfinanciering ook mogelijk voor maatregelen aan dijktrajecten waarvan na 1 januari 2017 tijdens de beoordelingsronde is gebleken dat de signaleringswaarde (dan wel subsidiewaarde) is overschreden. De beheerder komt dan onder de in paragraaf 4 genoemde voorwaarden in aanmerking voor subsidieverlening. Zo dient een beheerder bij de jaarlijkse actualisering van het subsidieprogramma aan te geven of en, zo ja, welke projecten hij wil voorfinancieren. Op basis van de aanmeldingen wordt jaarlijks een lijst van maatregelen opgesteld waarvoor bij voorfinanciering subsidie kan worden verstrekt. Bij het vaststellen van de voorfinancieringslijst wordt uitgegaan van de op dat moment geldende financiële kaders en begrotingsregels inzake het deltafonds. De definitieve voorfinancieringslijst wordt vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en samen met het reguliere subsidieprogramma opgenomen in de Rijksbegroting als onderdeel van het MIRT Projectenboek.

3.3.3 Voorfinanciering in de overgangsperiode van het oude naar het nieuwe normenstelsel

In 2014 verscheen het Deltaprogramma 2015 ‘Werk aan de Delta’ waarin vijf zogenaamde deltabeslissingen zijn opgenomen.14 Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen is verankerd in een tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015, dat op 1 december 2014 is vastgesteld.15 Daarmee kwam vanaf eind 2014 meer en concreter zicht op het nieuwe stelsel van normen voor de primaire waterkeringen. Vanaf dat moment is het HWBP bij de programmering van de versterkingsmaatregelen gaan anticiperen op de veiligheidsopgave op grond van de nieuwe normen door op basis van urgentie een volgorde van projecten te maken. De urgentie ingevolge de nieuwe normen is bepaald aan de hand van de kans op falen en de gevolgen van een dergelijk falen. Om de gevolgen van doorbraken per dijkvak en kunstwerk in termen van economische schade te bepalen is gebruikgemaakt van overstromings-berekeningen uit het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK2)16 en het beleidsonderzoek Waterveiligheid 21e eeuw (WV21).17 Aan de hand daarvan was het mogelijk om een inschatting te maken van de dijktrajecten uit het hoogwaterbeschermingsprogramma die na uitvoering van de beoordelingsronde 2017-2023 op grond van de nieuwe normen al dan niet een urgente veiligheidsopgave zullen hebben, waardoor deze opgave steeds beter in beeld kwam. Daarmee werd het voor beheerders ook beter mogelijk om te anticiperen op de ‘nieuwe’ opgave.

Ten tijde van de totstandkoming van deze wijzigingsregeling verkeerde nog een aanzienlijk aantal versterkingsmaatregelen uit de ‘oude’ opgave uit de (verlengde) derde toetsronde in de fase van verkenning, planuitwerking of realisatie. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid, urgentie of het verzilveren van meekoppelkansen heeft een aantal waterschappen ervoor gekozen om bij de uitvoering van deze ‘oude’ opgave te anticiperen op de nieuwe norm en de uitkomsten van de nieuwe beoordelingsronde.

Daarbij ging het bijvoorbeeld om aan te versterken trajecten grenzende aansluit- of koppelstukken die zelf in de derde toetsronde zijn goedgekeurd, maar op grond van de nieuwe normen zeer waarschijnlijk eveneens als onvoldoende zullen worden beoordeeld. In die gevallen heeft een aantal beheerders besloten om door middel van voorfinanciering en vooruitlopend op de uitkomsten van de nieuwe beoordelingsronde de (voorbereidende) werkzaamheden ten behoeve van deze aansluit- of koppelstukken al mee te nemen bij de uitvoering van de verkenning, planuitwerking of realisatie. Dit was mogelijk door voor het ontwerp van de maatregel gebruik te maken van het bijgestelde ontwerpinstrumentarium dat in 2015 beschikbaar is gesteld. Het ontwerpinstrumentarium bevat de uitwerking van de technische leidraden voor het ontwerp, het beheer en het onderhoud van de primaire waterkeringen.18 Daarnaast zijn in het HWBP 2017-2022 dertien dijktrajecten opgenomen waarvan de verwachting is dat deze als meest urgent uit de beoordelingsronde 2017-2022 zullen komen. Een deel van deze dertien dijktrajecten bestaat uit aansluit- of koppelstukken. Ook bij deze dertien trajecten heeft de beheerder er soms voor gekozen om al voor 2017 door middel van voorfinanciering en met behulp van het bijgestelde ontwerpinstrumentarium voorbereidende werkzaamheden te treffen.

Aangezien pas sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging sprake is van een grondslag voor subsidiëring ingevolge de nieuwe normen, kon voor de bovengenoemde maatregelen eerder geen subsidiebeschikking worden afgegeven. Door de onderhavige wijziging van de subsidieregeling wordt het mogelijk vanaf 1 januari 2017 onder voorwaarden alsnog subsidie te verstrekken voor (voorbereidende) werkzaamheden die door de beheerder zijn uitgevoerd in het kader van het anticiperen op de nieuwe norm. Evenals in de oorspronkelijke subsidieregeling is sprake van een afzonderlijke regeling voor werkzaamheden die al waren voltooid voor de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. De subsidiëring van deze activiteiten is geregeld in de gewijzigde paragraaf 5. Zoals hierboven is toegelicht, kan voor reeds voltooide activiteiten geen subsidieverlening meer plaatsvinden, maar alleen subsidievaststelling. Dit is dan ook in de aangepaste paragraaf 5 geregeld. Voorwaarden voor subsidiëring zijn dat de maatregel is opgenomen in het HWBP, dat is gebleken dat de signaleringsnorm (dan wel de subsidiewaarde) van het betreffende dijktraject is overschreden en dat de maatregel staat op de voorfinancieringslijst zoals die luidt in het jaar van aanvraag van de subsidie. In artikel 26, eerste lid, is bepaald dat de aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor elke fase van een maatregel vóór 1 juli 2018 door de beheerder moet worden ingediend. In het geval van een aansluit- of koppelstuk geldt als voorwaarde voor het opnemen op de voorfinancieringslijst dat de omvang van het aansluit- of koppelstuk niet groter mag zijn dan 25% van de omvang van het totale project. Deze laatstgenoemde voorwaarde geldt niet voor de eerdergenoemde dertien urgente dijktrajecten die in het HWBP 2017-2022 zijn opgenomen. Zowel voor de aansluit- of koppelstukken als voor de bedoelde dertien dijktrajecten moet de (urgentie van de) opgave vanaf 2017 worden bevestigd tijdens de beoordelingsronde.

De beslissing om bij een geprogrammeerde maatregel te anticiperen op de nieuwe normen heeft de beheerder genomen voor eigen risico. Als in de beoordelingsronde niet wordt bevestigd dat de signaleringswaarde is overschreden, worden de kosten niet gesubsidieerd.

3.4 Overige wijzigingen

De wijziging van de Waterwet maakt verder een aantal kleine aanpassingen van de bepalingen van de subsidieregeling noodzakelijk. Maatregelen kunnen er nog op gericht zijn een primaire waterkering te laten voldoen aan de voor 1 januari 2017 geldende norm, maar ook verband houden met de overgang naar de nieuwe norm of met een toekomstige wijziging van bijvoorbeeld het beoordelingsinstrumentarium. Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, is subsidiëring in al deze gevallen mogelijk. Om dit te bereiken zijn de verwijzingen in de subsidieregeling naar de toepasselijke normen aangepast.19 Dit geldt ook voor de begripsomschrijving van hoogwaterbeschermingsprogramma in artikel 1 van de subsidieregeling.

Artikel 7.23, eerste lid, onderdeel c, van de Waterwet stelt aan subsidiëring van maatregelen die verband houden met de invoering van de nieuwe normen, als voorwaarde dat de toepasselijke signaleringswaarde is overschreden. Deze voorwaarde wordt daarom ook gesteld bij niet-reguliere subsidies voor dergelijke maatregelen. Voor de ongeveer 10% van de dijktrajecten waarvoor in deze regeling een subsidiewaarde is vastgesteld, dient voor de subsidiëring van een zodanige maatregel deze subsidiewaarde te zijn overschreden.20

Tot slot is vanwege wijziging van de opbouw van artikel 7.23, eerste lid, van de Waterwet de begripsbepaling van subsidieprogramma in artikel 1 aangepast.

4. Inhoudelijke wijzigingen naar aanleiding van de praktijkervaring die inmiddels met de subsidieregeling is opgedaan

4.1 Subsidiëring van voorverkenningen bij reguliere projecten en vooronderzoeken bij innovatieve projecten
4.1.1 Voorverkenningen bij reguliere projecten

In de verkenningsfase worden mogelijke alternatieven verkend die ertoe leiden dat een kering weer het door de wetgever beoogde beschermingsniveau biedt en worden kansrijke oplossingsrichtingen geselecteerd. Deze worden in overleg met belanghebbenden, zoals gemeenten en provincies, verder uitgewerkt om aan het eind van de verkenning te komen tot een voorkeursoplossing. Voor deze voorkeursoplossing wordt een planning en een raming opgesteld op basis waarvan de voorkeursbeslissing wordt genomen. Verder dient de beheerder inzichtelijk te maken welke kosten subsidiabel zijn en hoe niet-subsidiabele kosten gedekt worden.

In de uitvoeringspraktijk van het HWBP is de afgelopen jaren gebleken dat op het moment waarop de verkenning van een versterkingsmaatregel stond geprogrammeerd, de beheerder veelal nog niet voldoende voorbereid was op de daadwerkelijk start van de verkenning. De bestuurlijke besluitvorming rond de financiële dekking voor het project, het inrichten van een projectorganisatie van de juiste omvang en samenstelling, het nader analyseren en concretiseren van de uitkomsten van de toetsing om tot het meest doelmatige en sobere ontwerp voor de versterkingsmaatregel te kunnen komen en het betrekken van andere regionale partijen voor het in kaart brengen van mogelijke andere opgaven in het gebied rond het te versterken dijktraject om eventuele meekoppelkansen te verzilveren, kostten dusdanig veel tijd dat de verkenning soms later dan gepland van start kon gaan.

Om goed voorbereid aan de verkenning te kunnen beginnen, is in deze wijzigingsregeling daarom de voorverkenning geïntroduceerd (in de praktijk ook wel een vervroegde verkenning genoemd), als facultatief onderdeel van de verkenning.21 Het doel en de reikwijdte van de voorverkenning zijn beperkt. Er is geen sprake van een nieuwe, extra fase, maar van het desgewenst naar voren halen van de subsidiëring van enkele onderdelen die ook in het kader van de verkenning kunnen worden uitgevoerd, maar relatief veel tijd vergen. Omdat het doel van de voorverkenning beperkt is (bepalen van de aard en reikwijdte van de (versterkings)maatregel) kan slechts voor enkele kostensoorten subsidie worden aangevraagd en is de hoeveelheid informatie die door de beheerder bij de aanvraag moet worden overlegd minder omvangrijk dan bij een verkenning. Een voorverkenning geeft de beheerder de gelegenheid om zich gedegen voor te bereiden op de uitvoering van een omvangrijk en complex project om zodoende een vliegende start te kunnen maken op het moment dat de verkenning staat geprogrammeerd op het HWBP. In het jaarlijks vast te stellen HWBP worden de voorverkenningen opgenomen als apart te onderscheiden onderdeel van de verkenningen.

De kosten die in het kader van de voorverkenning subsidiabel zijn, hebben betrekking op voorbereidende werkzaamheden en beperken zich tot de volgende kostensoorten:

  • de kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, de zogenaamde VAT-kosten. Hieronder vallen bijvoorbeeld de werkzaamheden die een beheerder uitvoert voor het raadplegen van de betrokken provincies en gemeenten om tijdig inzicht te kunnen krijgen in meekoppelkansen om de waterveiligheidsopgave te verbinden aan andere ruimtelijke ambities op het gebied van onder andere natuur, gebiedsontwikkeling en bereikbaarheid;

  • de kosten die de beheerder maakt voor diverse onderzoeken om op basis van de uitkomsten van de periodieke beoordeling tot een sober en doelmatig ontwerp van de versterkingsmaatregel te kunnen komen;

  • de kosten voor het verkrijgen van de vergunningen die nodig zijn voor de voorverkenning.

Niet subsidiabel zijn de kosten die door de beheerder worden gemaakt om de maatregel te laten opnemen op het HWBP. Dit betekent dus dat de kosten voor onderzoeken of rekenexercities, die de beheerder in het kader van de beoordeling moet uitvoeren, niet subsidiabel zijn.

Indien de beheerder kiest voor het uitvoeren van een voorverkenning, kan hij een aanvraag voor verlening van een reguliere subsidie voor een voorverkenning indienen als de voorverkenning in het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt, is opgenomen in het subsidieprogramma. Als aan de voorwaarden van het nieuwe artikel 14a22 is voldaan, wordt voor de voorverkenning een beschikking tot subsidieverlening en nadat de voorverkenning is voltooid, een beschikking tot subsidievaststelling afgegeven.

Voor de werkzaamheden waarvoor in de voorverkenning subsidie is verstrekt, kan in een later stadium van het project geen subsidie meer worden gegeven. Om dit onderscheid te kunnen maken en aan de hand daarvan te kunnen beoordelen voor welke onderdelen van de verkenning wel subsidie kan worden verleend, is bepaald dat de aanvraag voor subsidieverlening voor een verkenning pas in behandeling wordt genomen als de aanvraag voor subsidievaststelling voor de voorverkenning is ingediend.23 De verwachting is dat dit niet tot vertraging van het project leidt omdat de producten die aan het eind van de voorverkenning moeten worden opgeleverd juist de basis vormen voor de informatie die bij de aanvraag voor de subsidieverlening voor (de rest van) de verkenning moet worden overlegd. De praktijkervaring tot nu toe wijst uit dat beheerders bij een subsidieaanvraag voor een bepaalde fase vaak ook al anticiperen op de overgang naar een volgende fase.

4.1.2 Vooronderzoeken bij innovatieve projecten (experimenten of demonstratieprojecten)

Innovatieve projecten kennen geen cyclus van verkenning, planuitwerking en realisatie, maar omwille van hetzelfde doel als hiervoor is geschetst voor de voorverkenning, wordt ook voor dit soort projecten een facultatief onderdeel in de vorm van een vooronderzoek geïntroduceerd.24 Met name bij het uitvoeren van een zogenoemde projectoverstijgende verkenning (POV) is in de praktijk gebleken dat al in een vroeg stadium door het trekkende waterschap veel inzet moet worden gepleegd voordat daadwerkelijk met de POV kan worden begonnen. POV’s zijn vaak complexe verkenningen waarin bijvoorbeeld een bepaald faalmechanisme dat in verschillende beheersgebieden speelt nader wordt onderzocht of de veiligheidsopgave in een bepaald gebied in totale samenhang wordt bekeken. Doel van deze POV’s is het totale HWBP als programma slimmer, sneller en goedkoper uit te voeren door de opgedane kennis en ervaring programmabreed in te zetten. Bij de POV’s is veelal sprake van een groot aantal betrokken beheerders, verschillende regionale overheden, marktpartijen en onderzoeksinstellingen. Zij moeten door de trekkende beheerder – veelal een waterschap – bij elkaar worden gebracht om hun kennis en ervaring van de praktijk te bundelen en de aard en de reikwijdte van de POV te bepalen. Daardoor kan sprake zijn van een aanzienlijke hoeveelheid voorbereidende werkzaamheden dan wel voorbereidende onderzoeken met bijbehorende aanloopkosten. Tot het kalenderjaar waarin een innovatief project op het subsidieprogramma is opgenomen en subsidie kan worden verstrekt, komen deze doorgaans voor rekening van de trekkende beheerder. Vanwege het belang van innovatieve projecten in het algemeen en de POV’s in het bijzonder voor de vergroting van de doelmatigheid van het totale HWBP is het niet wenselijk dat het betreffende waterschap deze kosten zo lang voor zijn rekening moet nemen. Met de introductie van het vooronderzoek wordt het mogelijk om voor innovatieve projecten in een eerder stadium tot een subsidiebeschikking en daarmee tot een grondslag voor het verstrekken van een voorschot te komen.

4.2 Subsidiëring van verleggen kabels en leidingen in verkennings- en planuitwerkingsfase

Het werken aan kabels en leidingen in en om een primaire waterkering waar een versterkingsmaatregel wordt uitgevoerd, vergt een goede afstemming en timing onder andere met de netbeheerders. Het verleggen van kabels en leidingen vormt daarmee bij vrijwel elke versterkingsmaatregel een reëel risico voor de planning en de kostenraming. De exacte planning en wijze van uitvoering is maatwerk. Uit de uitvoeringspraktijk van het HWBP komt naar voren dat het tijdig starten met het voeren van besprekingen over het verleggen van kabels en leidingen knelpunten later in het dijkversterkingsproject kan voorkomen. Een veelgenoemde belemmering om tijdig met elkaar in gesprek te gaan, is bijvoorbeeld de onzekerheid over het terugkrijgen van gemaakte kosten. Dit geldt voor netbeheerders, die vaak pas willen meedenken of starten met werkzaamheden als er al concreet zicht is op definitieve plannen. Maar het geldt ook voor de waterschappen, die geen kosten willen vergoeden aan netbeheerders voordat zij zekerheid hebben over terugbetaling van deze kosten in het kader van het HWBP. Op dit moment zijn de kosten voor het daadwerkelijk verleggen van de kabels en leidingen pas subsidiabel in de realisatiefase. De wijzigingsregeling maakt deze kosten ook subsidiabel in de verkennings- en planstudiefase, hetgeen de voortgang van de uitvoering van versterkingsmaatregelen ten goede zal komen.25

4.3 Wijziging datum toezending verantwoordingsverslag bij innovatieve projecten

Op grond van artikel 107 van de Waterschapswet dient de vastgestelde jaarrekening vóór 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, door het dagelijks bestuur van het waterschap toegezonden te worden aan gedeputeerde staten. Dat betekent dat waterschappen hun jaarrekening uiterlijk in juni door het algemeen bestuur moeten laten vaststellen. Voor innovatieve projecten (experimenten of demonstratieprojecten) was in artikel 21 van de subsidieregeling bepaald dat de subsidieontvanger gedurende de uitvoering van het experiment of demonstratieproject jaarlijks voor 15 april bij de minister een verantwoordingsverslag over de uitvoering moest indienen. Omdat dit niet goed aansloot bij de interne begrotingscyclus van de waterschappen, wordt de waterschappen meer tijd geboden. Daartoe is in artikel 21 geregeld dat het verantwoordingsverslag niet al voor 15 april, maar voor 1 juli bij de minster moet worden ingediend. Daardoor hebben de waterschappen de mogelijkheid hun jaarrekening uiterlijk in juni door het algemeen bestuur te laten vaststellen.

5. Bestuurlijke lasten

De subsidieverstrekking voor versterkingsmaatregelen in het kader van het HWBP wordt namens de Minister van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd door de programmadirectie HWBP. Met de introductie in deze wijzigingsregeling van de mogelijkheid tot het uitvoeren van een voorverkenning als facultatief onderdeel van de verkenning voor reguliere subsidieprojecten en een vooronderzoek als facultatief onderdeel van innovatieve projecten (experimenten of demonstratieprojecten), zullen de lasten voor de programmadirectie en de waterschappen enigszins toenemen. De aanvragen moeten immers door de waterschappen worden ingediend en vervolgens door de programmadirectie worden beoordeeld en voorzien van een beschikking tot subsidieverlening en na voltooiing van de voorverkenning of het vooronderzoek van een beschikking tot subsidievaststelling. In hoeverre de lasten toenemen, is afhankelijk van het aantal beheerders dat ervoor kiest een voorverkenning dan wel een vooronderzoek uit te voeren en daar subsidie voor aan te vragen. Tegenover deze toename van de lasten staat een aantal voordelen. Zo is bijvoorbeeld bij een vooronderzoek sprake van een besparing voor de beheerder omdat deze gedurende een minder lange periode gebruik hoeft te maken van voorfinanciering, waarbij de bijbehorende rentekosten niet subsidiabel zijn. Verder wordt met de uitvoering van voorverkenningen en vooronderzoeken beoogd dat de geprogrammeerde verkenningen en innovatieve projecten een vliegende start kunnen maken in het geprogrammeerde jaar. Daardoor neemt de kans op vertraging in de uitvoering van projecten van het HWBP af.

Deze wijzigingsregeling bevat geen verplichtingen voor burgers of bedrijven en heeft daarom geen effect op de administratieve lasten.

6. Consultatie

In de periode van 8 juni tot en met 20 juli 2016 heeft over de wijziging van de regeling een bestuurlijke consultatie van de waterschappen plaatsgevonden, conform artikel 7.23, vierde lid, van de Waterwet. Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de hoofdpunten van de consultatiereacties die door de Unie van Waterschappen in één brief zijn verwoord.

De Unie van Waterschappen laat weten dat de voorgestelde wijzigingen in overeenstemming zijn met de in dit stadium gewenste en mogelijke aanpassingen en dat de wijzigingsregeling naar hun oordeel op hoofdlijnen goed uitvoerbaar is. Daarbij heeft de Unie een aantal aandachtspunten benoemd.

Eén aandachtspunt heeft betrekking op de zogenaamde fastlane procedure. Dat is een procedure waarbij met het oog op de doelmatigheid en het beperken van de administratieve lasten een beheerder bij kleine en eenvoudige maatregelen bij aanvang van het project afspraken kan maken met de programmadirectie HWBP om de subsidieaanvragen voor de verkenningfase, planuitwerkingsfase en realisatiefase te combineren en gelijktijdig in te dienen. Het volgen van een dergelijke procedure was op grond van de subsidieregeling al mogelijk.26 De programmadirectie HWBP zal samen met de Unie van Waterschappen bezien of het beoogde effect van de fastlane procedure in de praktijk gerealiseerd wordt. Eventuele verbeterpunten kunnen aan de orde komen bij evaluatie van de subsidieregeling.

Diverse waterschappen hebben aangegeven moeite te hebben met het opnemen van een subsidiewaarde voor de 10% van de dijktrajecten waarvan de signaleringswaarde in dezelfde normklasse valt als de ondergrens, omdat ze verwachten dat dit een ‘schaduwnorm’ wordt en omdat het begrip ‘subsidiewaarde’ eerder lijkt te gaan over geld dan over een overstromingskans. De wettelijke normering van de primaire waterkeringen moet een sluitend systeem vormen. Nu de overstap wordt gemaakt naar een systeem waarin de beheerders met behulp van de signaleringswaarde bijtijds kunnen signaleren dat een dijktraject op termijn versterkt moet worden en daarvoor ook bijtijds subsidie kunnen aanvragen, moet een dergelijk systeem voor alle dijktrajecten gelden. Daarom is voor de 10% van de dijktrajecten waarvan de signaleringswaarde in dezelfde normklasse valt als de ondergrens, in de wijzigingsregeling geregeld dat ook voor deze dijktrajecten tijdig subsidie kan worden aangevraagd door de term subsidiewaarde te introduceren. Deze term sluit zo nauw mogelijk aan bij de term signaleringswaarde en brengt tot uitdrukking dat vanaf het moment waarop de overstromingskans van een dijktraject deze waarde bereikt, subsidie kan worden aangevraagd. Net zoals bij het bereiken van de signaleringswaarde het geval is. De dijktrajecten waarvoor dit geldt en de bijbehorende subsidiewaarden, zijn opgenomen in een bijlage bij de wijzigingsregeling. In het HWBP zal aangegeven worden welke projecten betrekking hebben op een dergelijk dijktraject. Voor de duidelijkheid is in artikel 14b vermeld dat de subsidiewaarde een overstromingskans per jaar is. Zo nodig kan het functioneren van de subsidiewaarde in de praktijk aan de orde komen bij evaluatie van de subsidieregeling.

De Unie van Waterschappen hecht veel waarde aan de solidariteit die er tussen de waterschappen en daarmee tussen de inwoners van Nederland is op het gebied van waterveiligheid en ziet graag dat die solidariteit wordt benadrukt. De solidariteit zit vooral in de bijdragen van de waterschappen aan het HWBP. Deze bijdragen zijn afhankelijk van de ‘belastingcapaciteit’ van een waterschap, dat wil zeggen van de mogelijkheid om de bijdrage door te berekenen aan de belastingplichtigen voor de watersysteemheffing. Het solidariteitsbeginsel is in 2014 in de Waterwet verankerd27. Hierin wordt door deze wijziging van de regeling niets veranderd.

Met de nieuwe artikelen 14a en 21a komt ook het uitvoeren van een voorverkenning, respectievelijk een vooronderzoek, in aanmerking voor subsidie van het HWBP. De Unie van Waterschappen heeft benadrukt dat hieronder uiteraard niet de onderzoeken of rekenexercities vallen die de beheerder uit dient te voeren voor de periodieke beoordeling van de veiligheid en dat het aan de programmadirectie HWBP en de waterschappen zelf is om hier alert op te zijn.

Dat de kosten van dergelijke onderzoeken of rekenexercities niet subsidiabel zijn, komt, blijkt uit de subsidieregeling. In de artikelen 2, tweede lid, onderdeel a, en 18, tweede lid, onderdeel a, van de regeling is bepaald dat de kosten die door de subsidieontvanger worden gemaakt om de maatregel of het innovatieve project te laten opnemen in het hoogwaterbeschermingsprogramma niet voor subsidie in aanmerking komen. In de nieuwe artikelen 14a, derde lid, onderdeel a, respectievelijk 21a, derde lid, onderdeel a, is bepaald dat dit eveneens geldt voor de voorverkenning, respectievelijk het vooronderzoek. Daarnaast is in paragraaf 4.1 van deze toelichting expliciet vermeld dat dit betekent dat de kosten van onderzoeken of rekenexercities die de beheerder in het kader van de beoordeling moet uitvoeren, niet subsidiabel zijn.

ARTIKELSGEWIJS DEEL

Artikel I

Onderdeel A, onder 1 (wijziging artikel 1; wijziging begripsbepaling hoogwaterbeschermingsprogramma)

Het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) is een programma van maatregelen die nodig zijn om de primaire waterkeringen weer te laten voldoen aan de daarvoor geldende normen, als die normen of het beoordelingsinstrumentarium gewijzigd zijn. De maatregelen hebben zowel betrekking op keringen die worden beheerd door waterschappen, als op keringen die worden beheerd door het Rijk. Alleen een maatregel in het HWBP ten behoeve van een primaire waterkering die wordt beheerd door een waterschap, komt in aanmerking voor subsidie. Het Rijk kan zichzelf geen subsidie verstrekken.

De wijziging van de begripsbepaling van hoogwaterbeschermingsprogramma is nodig in verband met de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen). Door de invoering van het nieuwe normenstelsel zal het HWBP niet meer uitsluitend maatregelen bevatten die nodig zijn vanwege een wijziging in het verleden van het normenstelsel dat gold voor 1 januari 2017. Ook maatregelen die nodig zijn vanwege de vervanging van de oude normen door de vanaf 1 januari 2017 geldende normen voor de primaire waterkeringen zullen er deel van uitmaken. In de toekomst kunnen daaraan ook maatregelen in verband met bijvoorbeeld aanpassing van het nieuwe beoordelingsinstrumentarium worden toegevoegd. Het betreft dezelfde maatregelen als worden vermeld in artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet, met dien verstande dat die bepaling alleen betrekking heeft op maatregelen die moeten worden getroffen door waterschappen. Hoewel het HWBP, zoals vermeld, ook maatregelen bevat van het Rijk, wordt om een opsomming als in artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet in de begripsbepaling te voorkomen kortheidshalve verwezen naar dat artikel.

Onderdelen A, onder 2, 3, 4, en 6, en E, onder 2 (wijziging artikel 1; invoeging begripsbepaling inpassingsplan en wijziging van begripsbepalingen planuitwerkingsfase, realisatiefase en werk en van artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c)

Ten behoeve van een dijkversterking dient in beginsel op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet een projectplan te worden vastgesteld. In de plaats van een projectplan kan echter ook een andere besluitvormingsprocedure worden toegepast. Als bij wijzigingen van waterstaatwerken vanwege de ruimtelijke aspecten van het project wordt gekozen voor een provinciaal inpassingsplan of een rijksinpassingsplan op grond van afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening, is geen apart projectplan vereist (artikel 5.4, zesde lid, van de Waterwet). Voor het toepassen van een provinciaal inpassingsplan (artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening) of een rijksinpassingsplan (artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening) wordt bijvoorbeeld gekozen als het project een gebiedsontwikkeling betreft waarvan het wijzigen van waterstaatswerken een onderdeel is. Met het oog op deze mogelijkheid zijn in artikel 1 de begripsbepalingen van planuitwerkingsfase, realisatiefase en werk aangepast en is de begripsbepaling van inpassingsplan toegevoegd. Ook is artikel 6, vijfde lid, onderdeel b, aangepast.

In een inpassingsplan wordt de bestemming aangewezen van de grond waarop het plan betrekking heeft. Het bevat geen beschrijving van het betrokken werk of de wijze waarop het zal worden uitgevoerd, zodat niet gesproken kan worden van een ‘werk ter uitvoering van een inpassingsplan’. Daarom wordt in de begripsomschrijving van ‘werk’ verwezen naar de uit te voeren maatregel. ‘Maatregel’ is een begrip dat voorkomt in artikel 7.23 en 7.24 van de Waterwet. Omdat de maatregelen waarvoor op grond van de subsidieregeling subsidies kunnen worden verstrekt, niet alle maatregelen zijn in de zin van artikel 7.23, maar wel steeds maatregelen in de zin van artikel 7.24, eerste of vijfde lid, van de Waterwet, wordt verwezen naar het laatstgenoemde artikel. Zie voor een omschrijving van de maatregelen die in aanmerking komen voor subsidie op grond van artikel 7.23 en van de subsidies die bekostigd kunnen worden op grond van artikel 7.24, hoofdstuk 2 van het algemene deel van deze toelichting.

Om artikel 6, vijfde lid, onderdeel c, beter te laten aansluiten bij de aangepaste begripsomschrijving van ‘werk’ zijn in dat onderdeel de woorden na ‘werk’ geschrapt.

Onderdeel A, onder 2 (wijziging artikel 1; invoeging begripsbepalingen voorverkenning en vooronderzoek)

De toevoeging van de begripsbepalingen van voorverkenning en vooronderzoek houdt verband met introductie in deze wijzigingsregeling van de mogelijkheid om subsidie te verstrekken voor een voorverkenning of een vooronderzoek.

De doelen van de voorverkenning en het vooronderzoek, de activiteiten die in dat verband voor subsidie in aanmerking kunnen komen en de voorwaarden die gesteld worden aan de subsidieverstrekking, zijn toegelicht in paragraaf 4.1. Zie tevens de artikelsgewijze toelichtingen bij de artikelen 14a en 21a (artikel I, onderdelen H en O).

Onderdeel A, onder 5 (wijziging artikel 1; wijziging begripsbepaling subsidieprogramma)

De wijziging in de begripsbepaling subsidieprogramma is nodig wegens een wijziging in de opbouw van artikel 7.23, eerste lid, van de Waterwet door de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen).

Onderdelen B, onder 1, C, onder 1, D, onder 1, en K, onder 1 (invoeging artikelen 2, eerste lid, onderdeel h, en 3, eerste lid, onderdeel g, en wijziging artikelen 4, eerste lid, onderdeel f, en 18, eerste lid, onderdeel d)

Om de redenen die zijn vermeld in paragraaf 4.2 van deze toelichting, is het wenselijk het verstrekken van subsidie voor nadeelcompensatie die op grond van de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999) verschuldigd is voor het verleggen van kabels en leidingen, ook al in de verkenningsfase en de planuitwerkingsfase mogelijk te maken. Dit wordt gerealiseerd door de toevoeging van onderdeel h aan artikel 2, eerste lid, respectievelijk van onderdeel g aan artikel 3, eerste lid. Omdat ‘(NKL 1999)’ onderdeel uitmaakt van de citeertitel van de genoemde nadeelcompensatieregeling, zijn de artikelen 4, eerste lid, onderdeel f, en 18, eerste lid, onderdeel d, aangepast.

Onderdelen B, onder 2, C, onder 2, en D, onder 2 (invoeging artikel 2, tweede lid, onderdeel b, en wijziging artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, derde lid, onderdeel d)

In artikel 1 wordt de voorverkenning omschreven als een facultatief onderdeel van de verkenningsfase waarin nader onderzoek plaatsvindt ter bepaling van de aard of de reikwijdte van een maatregel. Omdat de voorverkenning onderdeel uitmaakt van de verkenningsfase, zijn daarin kostensoorten subsidiabel die ook tijdens de verkenning in aanmerking komen voor subsidie. Om te voorkomen dat bepaalde kosten tweemaal voor subsidiëring in aanmerking komen, is in artikel 2, tweede lid, in een nieuw onderdeel b bepaald dat kosten die reeds vergoed zijn in het kader van een voorverkenning, tijdens de rest van de verkenningsfase niet meer subsidiabel zijn. Om tot uitdrukking te brengen dat deze kosten evenmin subsidiabel zijn in de planuitwerkingsfase en de realisatiefase, is in artikel 3, tweede lid, onder a, en artikel 4, derde lid, onder d, eenzelfde restrictie opgenomen.

De wijzigingen in onderdeel B, onder 2, b, onderdeel C, onder 2, b, en onderdeel D, onder 2, a, betreffen redactionele verbeteringen.

Onderdeel E, onder 1 (invoeging nieuw onderdeel a in artikel 6, derde lid)

In deze wijzigingsregeling is de mogelijkheid gecreëerd om in de verkenningsfase aan de eigenlijke verkenning een voorverkenning vooraf te laten gaan (zie onderdeel 4.1.1 van deze toelichting). Bij een aanvraag tot subsidieverlening voor de planuitwerkingsfase respectievelijk de realisatiefase dient een eindverantwoording over de behaalde resultaten in de voorafgaande fase te worden overgelegd. Naar analogie daarvan is in het nieuwe artikel 6, derde lid, onderdeel a, bepaald dat een aanvraag tot subsidieverlening voor een verkenning behalve van een plan van aanpak vergezeld moet gaan van een eindverantwoording van de bepaalde resultaten in de voorverkenning, indien deze heeft plaatsgevonden.

Onderdelen F, onder 1, en K, onder 2, onder a en b (redactionele wijzigingen van diverse artikelen)

Deze wijzigingen zijn van redactionele aard, bedoeld om de regeling te verbeteren en beter leesbaar te maken.

Onderdeel F, onder 2 (invoeging artikel 7, derde lid)

Deze wijziging is toegelicht in onderdeel 4.1.1 van het algemene deel.

Onderdeel G (wijziging artikel 9)

Het tweede lid, onderdeel b, van artikel 9 vervangt het vierde lid, dat is komen te vervallen. In het tweede lid, onderdeel b, is bepaald dat op verzoek van de subsidieontvanger het totaal aan te verlenen voorschotten in één keer kan worden uitbetaald, indien is voldaan aan de voorwaarden die zijn vermeld onder 1° tot en met 6°. Om beter tot uiting te brengen dat bij bevoorschotting in één keer sprake is van een bevoegdheid van de Minister, is de tekst van de aanhef van onderdeel b ten opzichte van de aanhef van het oude vierde lid gewijzigd.

Onderdeel H (invoeging artikel 14a)
Eerste lid

In artikel 14a is de subsidiëring van voorverkenningen geregeld. Een voorverkenning is een facultatief onderdeel van de verkenningsfase waarin nader onderzoek plaatsvindt ter bepaling van de aard of de reikwijdte van een maatregel (artikel I, onderdeel A, onder 2). In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat per fase een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door de beheerder. Indien de beheerder voorafgaande aan de verkenning eerst een voorverkenning wenst uit te voeren, moet hij ook voor de voorverkenning een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Het aantal aanvragen tot subsidieverlening dat in de verkenningsfase wordt ingediend, bedraagt dan twee. In het eerste lid van artikel 14a wordt tot uiting gebracht dat daarmee wordt afgeweken van artikel 6, eerste lid.

Tweede tot en met vierde lid

Zoals in onderdeel 4.1.1 van deze toelichting is beschreven, zijn het doel en de reikwijdte van een voorverkenning beperkt. Daarom kan slechts voor enkele kostensoorten subsidie worden aangevraagd en is bij de aanvraag tot subsidieverlening de hoeveelheid informatie die door de aanvrager moet worden overgelegd minder omvangrijk dan bij een verkenning.

Vijfde lid

In het vijfde lid worden diverse artikelen en artikelonderdelen van overeenkomstige toepassing verklaard op de voorverkenning.

De kostenraming dient plaats te vinden zoals voorgeschreven in artikel 5, eerste lid. Omdat in de regel de subsidieaanvraag voor een voorverkenning niet meer dan 40 miljoen euro zal bedragen, kan de subsidieaanvrager, evenals bij de verkenning en de planuitwerkingsfase, kiezen tussen een deterministische of probabilistische ramingswijze. Deze ramingswijzen zijn toegelicht in paragraaf 4.1 van de toelichting bij de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014, zoals deze luidde bij de inwerkingtreding.28

Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend vóór de afloop van de activiteiten (artikel 6, tweede lid). Verder geldt ook voor de voorverkenning dat de beslissing op de aanvraag moet worden genomen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag en dat de subsidie is beperkt tot 90% van de geraamde subsidiabele kosten van de activiteiten (artikel 7, eerste en tweede lid). De beschikking tot subsidieverlening en de eventuele wijziging daarvan, de tussentijdse verslaglegging door de subsidieontvanger en de subsidievaststelling zijn aan dezelfde regels onderworpen als gelden tijdens de rest van de verkenningsfase en tijdens de planuitwerkingsfase en de realisatiefase (artikelen 8 en 10 tot en met 13 van de subsidieregeling).

Op aanvraag van de subsidieontvanger kan een voorschot voor de voorverkenning worden verleend. Daarbij is de hoofdregel dat de bevoorschotting per jaar plaatsvindt (artikel 9, eerste lid). Op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, kan de Minister echter het totaal aan te verlenen voorschotten in één keer uitbetalen. Daarvoor dient te worden voldaan aan de voorwaarden die worden vermeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 6°. Ook de beperking die wordt vermeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.

Onderdelen I en U (invoeging artikel 14b en bijlage bij artikel 14b, eerste lid)

In circa 10% van de gevallen is de signaleringswaarde van een dijktraject die op basis van artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet is vastgesteld in bijlage II van die wet, gelijk aan de ondergrens van het dijktraject die op basis van artikel 2.2, tweede lid, van de Waterwet is vastgesteld in bijlage III van die wet. In deze gevallen geldt, anders dan bij reguliere subsidies, waarop artikel 7.23, eerste lid, onderdeel c, van de Waterwet van toepassing is, niet als voorwaarde voor subsidiëring dat de signaleringswaarde is overschreden. In plaats daarvan is in de bijlage die door artikel I, onderdeel U, wordt toegevoegd aan de subsidieregeling, voor elk van de desbetreffende trajecten een subsidiewaarde vastgesteld. Deze subsidiewaarde wordt uitgedrukt in een overstromingskans per jaar, die overschreden moet zijn, wil de beheerder in aanmerking komen voor subsidie. Zie voor een nadere toelichting hoofdstuk 2 en paragraaf 3.1 van deze toelichting. Andere subsidievoorwaarden zijn dat de te treffen maatregelen nodig zijn om een van de in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a of b, van de Waterwet bedoelde redenen en dat de maatregelen voor het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt zijn opgenomen in het jaarlijks door de Minister van IenM vast te stellen subsidieprogramma. Deze voorwaarden komen overeen met die welke op grond van artikel 7.23, eerste lid, onderdelen a en b, van de Waterwet gelden voor reguliere subsidies. Op de verlening en de vaststelling van subsidies als bedoeld in artikel 14b zijn verder alle bepalingen van de subsidieregeling voor reguliere subsidies (paragraaf 2) van overeenkomstige toepassing.

Subsidieverstrekking op basis van artikel 14b is alleen aan de orde als de beheerder van het dijktraject een maatregel dient te treffen vanwege de vervanging van de voor 1 januari 2017 geldende veiligheidsnormen door de vanaf die datum geldende normen voor de primaire waterkeringen of vanwege een wijziging van het nieuwe stelsel. Op maatregelen die uitsluitend plaatsvinden in verband met wijziging van de vóór 1 januari 2017 geldende wettelijke voorschriften voor primaire waterkeringen, zoals maatregelen die voortvloeien uit de derde (verlengde) toetsronde, vindt subsidieverstrekking plaats op basis van paragraaf 2, 3 of 4 van de subsidieregeling.

Onderdeel J (wijziging artikel 15)
Onder 1

De wijziging van artikel 15, onderdeel a, hangt samen met de wijziging van de artikelen 7.23, eerste lid, en 7.24, eerste lid, van de Waterwet door de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen). Hierdoor kunnen niet alleen maatregelen die nog plaatsvinden vanwege eerdere wijzigingen van het normenstelsel voor de primaire waterkeringen dat gold voor 1 januari 2017, maar ook maatregelen die nodig zijn vanwege de vervanging van de oude normen door de nieuwe normen en maatregelen in verband met bijvoorbeeld een toekomstige aanpassing van het beoordelingsinstrumentarium, worden gesubsidieerd. Omdat alleen subsidies als bedoeld in paragraaf 2 van de subsidieregeling, subsidies zijn in de zin van artikel 7.23 van de Waterwet, wordt in artikel 15, onderdeel a, verwezen naar artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet, dat een ruimer toepassingsgebied heeft en ook betrekking heeft op subsidies die gebaseerd zijn op de Kaderwet subsidies I en M, zoals subsidies voor een experiment of demonstratieproject.

Onder 3

Het nieuwe onderdeel e van artikel 15 ziet op de situatie waarin een experiment of demonstratieproject betrekking heeft op een bepaald dijktraject en de betrokken maatregel nodig is vanwege de invoering van de nieuwe normering van de primaire waterkeringen of het daarbij behorende beoordelingsinstrumentarium of vanwege een wijziging daarvan.

Als het dijktraject niet een dijktraject is waarvan de signaleringswaarde gelijk is aan de ondergrens, geldt als voorwaarde voor subsidiëring dat de signaleringswaarde is overschreden (onder 1°). Die voorwaarde wordt gesteld omdat die op grond van artikel 7.23, eerste lid, onderdeel c, van de Waterwet ook geldt voor reguliere subsidies.

De voorwaarde vermeld in onderdeel e, onder 2°, is van toepassing als de innovatieve maatregel betrekking heeft op een dijktraject waarvoor op grond van artikel 14b een subsidiewaarde is vastgesteld. In plaats van de signaleringswaarde dient dan de subsidiewaarde te zijn overschreden. Dit is ook een voorwaarde voor subsidiëring op grond van artikel 14b zelf.

Onderdeel K, onder 2, onder c (wijziging artikel 18, tweede lid, onderdeel e)

In artikel 21a wordt het mogelijk gemaakt subsidie te verstrekken voor een vooronderzoek ten behoeve van een experiment of demonstratieproject. Zie voor de begripsbepaling van vooronderzoek artikel I, onderdeel A, onder 2, en de bijbehorende toelichting. Tijdens het vooronderzoek vinden activiteiten plaats die ook onderdeel kunnen uitmaken van de uitvoering van het experiment of demonstratieproject zelf. Hierdoor zijn tijdens het vooronderzoek kostensoorten subsidiabel die ook subsidiabel zijn tijdens de uitvoering. Om te voorkomen dat bepaalde kosten tweemaal voor subsidiëring in aanmerking komen, is in artikel 18, tweede lid, onderdeel e, bepaald dat kosten die reeds vergoed zijn in het kader van een vooronderzoek, tijdens de uitvoering van het project niet meer subsidiabel zijn.

Onderdeel L (wijziging artikel 19, derde lid, onderdeel a)
Onder 1

Deze wijziging hangt samen met de invoering van de nieuwe normen voor de primaire waterkeringen. Zolang het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Hoogwaterbeschermingsprogramma voor zover dat betrekking heeft op de primaire waterkeringen die in de derde (verlengde) toetsronde zijn afgekeurd nog niet volledig zijn uitgevoerd, kan een versterkingsmaatregel gericht zijn op het voldoen aan een veiligheidsnorm die gold tot 1 januari 2017, maar ook op het voldoen aan een vanaf die datum geldende nieuwe norm. In beide gevallen kan een innovatie daaraan een bijdrage leveren. Om dit tot uiting te brengen is de tekst van artikel 19, derde lid, onderdeel a, derde gedachtestreepje, aangevuld.

Onder 2

Omdat ‘werk’ in artikel 19, derde lid, onderdeel a, vierde gedachtestreepje, een andere betekenis heeft dan ‘werk’ in artikel 1, is het woord in artikel 19, derde lid, onderdeel a, vierde gedachtestreepje, vervangen door het woord ‘activiteiten’.

Onder 3

De derde wijziging is van louter redactionele aard.

Onderdeel M (wijziging artikel 20)
Onder 1 en 2

In de aanhef van artikel 20 is artikel 7, derde lid, toegevoegd aan de opsomming van de bepalingen die van overeenkomstige toepassing zijn bij subsidieverlening of subsidievaststelling voor een experiment of demonstratieproject. In het nieuwe onderdeel a wordt geregeld hoe deze bepaling in de context van een experiment of demonstratieproject gelezen moet worden. Voor artikel 7, derde lid, wordt verwezen naar onderdeel 4.1.1 van deze toelichting.

Onder 3

Anders dan bij reguliere subsidies worden bij de verstrekking van subsidies voor het uitvoeren van een experiment of demonstratieproject geen fasen onderscheiden. Daarom zijn in het nieuwe onderdeel c de woorden ‘van een fase’ geschrapt. De wijziging van ‘jaar’ in ‘kalenderjaar’ is een redactionele aanpassing.

Onderdeel N (wijziging artikel 21)

De wijziging van artikel 21, aanhef, is toegelicht in paragraaf 4.3 van het algemene deel.

Onderdeel O (invoeging artikelen 21a en 21b)
Artikel 21a

Het nieuwe artikel 21a geeft uitvoering aan de in de praktijk gegroeide wens om in het kader van een experiment of demonstratieproject de subsidiëring van een vooronderzoek mogelijk te maken. Zie hiervoor onderdeel 4.1.2 van deze toelichting. Het vooronderzoek heeft betrekking op voorbereidend onderzoek en andere werkzaamheden die plaatsvinden voor de daadwerkelijke start van een project. Zie voor de begripsomschrijving van vooronderzoek artikel I, onderdeel A, onder 2. Het aantal subsidiabele kostensoorten is daarom beperkt (tweede lid). Ook worden minder voorwaarden gesteld aan de subsidieaanvraag dan bij een aanvraag van een subsidie als bedoeld in artikel 15 (vijfde lid). Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de afloop van de activiteiten (vierde lid).

Artikel 21b

De bepalingen uit paragraaf 2 die in artikel 21b, aanhef, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op subsidieverlening en subsidievaststelling voor een vooronderzoek zijn grotendeels dezelfde als die van overeenkomstige toepassing zijn op subsidieverlening en subsidievaststelling voor het experiment of demonstratieproject zelf (artikel 20, aanhef). In artikel 21b, aanhef, worden daarnaast vermeld de voor een experiment of demonstratieproject geldende artikelen 16 (subsidieplafond en verdelingsregime) en 17 (subsidiemaximum) en 21, dat wat betreft het vooronderzoek ziet op de jaarlijkse (financiële) verantwoording tijdens de uitvoering. Ook de bijkomende voorwaarden, die zijn opgenomen in de onderdelen a tot en met c van artikel 21b, zijn grotendeels dezelfde als gelden voor de subsidieverlening en subsidievaststelling voor het experiment of demonstratieproject zelf (vergelijk artikel 20, onderdelen b tot en met d).

Onderdeel P (wijziging artikel 22, eerste lid)

De aanhef van artikel 22, eerste lid, is om dezelfde reden gewijzigd als artikel 15, onderdeel a, (zie artikel I, onderdeel J). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstgenoemde wijziging.

De voorwaarden in de onderdelen a en c, werden ook al vermeld in artikel 22 zoals de luidde voor de onderhavige wijziging. In het nieuwe onderdeel b, onder 1o, wordt als bijkomende voorwaarde voor subsidieverstrekking gesteld dat de signaleringswaarde is overschreden, indien de maatregel nodig is vanwege de invoering van de nieuwe normering van de primaire waterkeringen of het daarbij behorende beoordelingsinstrumentarium dan wel een wijziging daarvan. Deze voorwaarde geldt op grond van artikel 7.23 van de Waterwet ook voor reguliere subsidies. Omdat op een maatregel die door de beheerder wordt voorgefinancierd, artikel 7.23 van de Waterwet niet van toepassing is, wordt de voorwaarde dat de signaleringswaarde is overschreden, gesteld in het onderhavige artikel. De voorwaarde geldt niet voor een subsidie vanwege een versterkingsmaatregel ten behoeve van een dijktraject als bedoeld in artikel 14b. Om subsidie voor een dergelijk dijktraject te kunnen verstrekken dient de subsidiewaarde die op grond van artikel 14b is vastgesteld, te zijn overschreden. Dit wordt geregeld in onderdeel b, onder 2o.

Vanwege wijziging van de opbouw van artikel 22, eerste lid, is de tekst van dit artikellid opnieuw vastgesteld.

Onderdeel Q (invoeging paragraaf 4a (artikel 24a))

Artikel 24a heeft betrekking op waterkeringen die door de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen) de status van primaire kering hebben verloren, maar nog wel een functie vervullen in het regionale watersysteem. Voor deze keringen zijn of worden door provinciale staten normen vastgesteld. Indien voor een dergelijke kering al een versterkingsopgave bestond op basis van de veiligheidsnorm die gold op 31 december 2016 en de kering evenmin voldoet aan de provinciale norm, kan voor de versterking op basis van artikel 24a eenmalig subsidie worden verstrekt. De segmenten van de keringen waarvoor dit geldt, zijn krachtens artikel 7.24, vijfde lid, onderdeel c, aangewezen in bijlage VI van het Waterbesluit. Zie paragraaf 3.2 van deze toelichting. De subsidieverlening en subsidievaststelling vinden op dezelfde wijze plaats als bij reguliere subsidies.

Onderdelen R, S en T (wijziging paragraaf 5)

De subsidies voor activiteiten die op grond van de bepalingen van de oude paragraaf 5 subsidiabel waren, zijn alle onherroepelijk vastgesteld en uitbetaald. Daarom kon de paragraaf worden omgevormd tot een paragraaf die grondslag biedt voor de subsidiëring van (voorbereidende) werkzaamheden die door beheerders op basis van voorfinanciering zijn verricht met het oog op het nieuwe normenstelsel voordat dit stelsel op 1 januari 2017 in werking was getreden. Evenals in de oude paragraaf 5 is sprake van een afzonderlijk regime voor activiteiten die al voltooid waren voor de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling.

Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de afloop van de activiteiten. Zijn de activiteiten op het moment van de subsidieaanvraag reeds voltooid, dan kan de subsidieverstrekking alleen nog plaatsvinden door middel van subsidievaststelling. Bij activiteiten waarbij is geanticipeerd op de nieuwe norm zal daarom per geval moeten worden bekeken wanneer zij zijn voltooid. Waren de voorgefinancierde activiteiten nog niet afgerond bij de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, dan vindt de subsidieverstrekking plaats op basis van de aangepaste paragraaf 4 (Subsidie bij voorfinanciering door de beheerder). Dit wil zeggen dat eerst subsidie wordt verleend en na afloop van alle activiteiten van de fase de subsidie wordt vastgesteld. Zijn de activiteiten reeds voltooid, dan vindt subsidiëring plaats door middel van subsidievaststelling. Dit wordt mogelijk gemaakt door de artikelen 25 tot en met 27 van de gewijzigde paragraaf 5.

Artikel 25

Omdat bij de in artikel 25 bedoelde activiteiten sprake is van voorfinanciering, komt een deel van de toepasselijke voorschriften overeen met bepalingen in paragraaf 4. Het betreft in de eerste plaats de voorwaarde in artikel 25, eerste lid, onderdeel a, dat de signaleringswaarde of de subsidiewaarde is overschreden (zie hiervoor de toelichting bij de wijziging van artikel 22, eerste lid) en de voorwaarden dat de maatregel is opgenomen in het hoogwaterbeschermingsprogramma en in de voorfinancieringslijst zoals die luidt in het jaar van aanvraag (artikel 25, eerste lid, onderdelen b en d). Ook de bepalingen over de datum of data van uitbetaling (artikel 25, tweede lid), de bevoegdheid van de Minister om op een eerder moment uit te betalen (artikel 25, derde lid) en de bepaling dat rentekosten niet subsidiabel zijn (artikel 25, vierde lid), komen overeen. Zie voor een algemene toelichting op subsidiëring bij voorfinanciering paragraaf 4.6 van de toelichting bij de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 zoals deze luidde bij de inwerkingtreding in 2014.29

Artikel 26

In artikel 26 is bepaald dat de subsidieaanvraag voor een fase vergezeld moet gaan van een voorafgaand aan die fase opgestelde raming van de aan die fase toe te rekenen subsidiabele kosten. Hoe deze raming dient plaats te vinden is geregeld in artikel 5 van de subsidieregeling. Omdat al sinds 1 april 2014 wordt gesubsidieerd op basis van dergelijke ramingen, wordt in artikel 26 voorgeschreven dat de kostenramingen die moeten worden overgelegd, zijn opgesteld conform deze bepaling.

De aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor een maatregel als bedoeld in artikel 25 moet voor elke fase worden ingediend voor 1 juli 2018, wil subsidiëring kunnen plaatsvinden (artikel 26, eerste lid). De termijn waarbinnen de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 27) dient te worden afgegeven, volgt uit afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel II

Vanwege de nauwe samenhang met de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen) treedt deze wijzigingsregeling gelijktijdig met die wet in werking. Indien die wet na 1 januari 2017 in werking treedt, werkt artikel I van de wet terug tot en met die datum. De terugwerkende kracht wordt geregeld bij koninklijk besluit krachtens artikel IV van die wet. Voor deze wijzigingsregeling is de eventuele terugwerkende kracht geregeld in artikel II.

Als de nieuwe normen voor de primaire waterkeringen gaan gelden, is het wenselijk dat beheerders van dijktrajecten waarbij de overstromingskans sterk afwijkt van de nieuwe norm, snel met versterkingsmaatregelen kunnen beginnen. Voor een waterschap is dat zonder subsidie alleen mogelijk met hoge bijkomende kosten. De waterschappen zijn dus gebaat bij een spoedige inwerkingtreding van de subsidieregeling. Om die reden wordt afwijking van de vaste verandermomenten gerechtvaardigd geacht, mocht de wetswijziging en de subsidieregeling pas na 1 januari 2017 in werking kunnen treden.

Het programmabureau hoogwaterbescherming, dat de subsidies namens de Minister verstrekt, en de waterschappen die primaire waterkeringen beheren en subsidies aanvragen, zijn op de hoogte van de wijziging van de subsidieregeling. De waterschappen zijn conform artikel 7.23, vierde lid, van de Waterwet betrokken bij de voorbereiding van de wijzigingsregeling.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Stb. 2016, 431.

X Noot
2

Zie hiervoor paragraaf 4.1.

X Noot
3

Zie hiervoor paragraaf 4.2.

X Noot
4

Zie hiervoor paragraaf 4.3.

X Noot
5

Deze worden besproken in de artikelsgewijze toelichting.

X Noot
6

Uitvoering van versterkingsmaatregelen vindt plaats op het niveau van projecten, die niet noodzakelijkerwijs gelijk zijn aan een dijktraject. Voor een doelmatige programmering en aanpak van de veiligheidsopgave is een vertaalslag van trajecten naar projecten nodig. Het maken van deze vertaalslag is een verantwoordelijkheid van de beheerder.

X Noot
7

Kamerstukken II 2015/16, 34 436, nr. 3.

X Noot
8

Subsidiëring van deze maatregelen vindt plaats op basis van de Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren.

X Noot
9

Kamerstukken II 2015/16, 34 436, nr. 3.

X Noot
10

Zie hiervoor Kamerstukken II 2015/2016, 34 436, nr. 3, onderdeel 5.3.3.

X Noot
11

Artikel 7.24, vijfde lid, onderdeel c.

X Noot
12

Kamerstukken II 2015/2016, 34 436, nr. 3, paragraaf 8.4.

X Noot
13

Artikel 2.4 van de Waterwet.

X Noot
14

Deltaprogramma 2015. Werk aan de delta. De beslissingen om Nederland veilig en leefbaar te houden, bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 34 000 J, nr. 4.

X Noot
15

Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan, 1 december 2014, bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 31 710, nr. 34.

X Noot
16

Eindrapport ‘Veiligheid Nederland in Kaart’, bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 27 625, nr. 335.

X Noot
17

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 31 710, nr. 22.

X Noot
18

De Minister van Infrastructuur en Milieu draagt zorg voor de totstandkoming en verkrijgbaarheid van deze leidraden (artikel 2.6 van de Waterwet).

X Noot
19

Zie artikel I, onderdeel J, onder 1, onderdeel L, onder 1, onderdeel P en onderdeel S (wijzigingen van de artikelen 15, onderdeel a, 19 derde lid, onderdeel a, derde gedachtestreepje, 22, eerste lid, aanhef, en 25, eerste lid, aanhef).

X Noot
20

Zie artikel I, onderdeel J, onder 3, en onderdeel P (de artikelen 15, onderdeel e, onder 1o, en 22, eerste lid, onderdeel b, onder 1o, onderscheidenlijk de artikelen 15, onderdeel e, onder 2o, en 22, eerste lid, onderdeel b, onder 2o).

X Noot
21

Zie artikel I, onderdeel H (artikel 14a).

X Noot
22

Zie artikel I, onderdeel H.

X Noot
23

Zie artikel I, onderdeel F, onder 2 (artikel 7, derde lid).

X Noot
24

Zie artikel I, onderdeel O (artikelen 21a en 21b).

X Noot
25

Zie artikel I, onderdeel B, onder 1, en onderdeel C, onder 1 (artikelen 2, eerste lid, onderdeel h, en 3, eerste lid, onderdeel g).

X Noot
26

Zie paragraaf 2.2. van het algemeen deel van de toelichting uit 2014 bij de subsidieregeling, Stcrt. 2014, 7049.

X Noot
27

Stb. 2013, 280.

Naar boven