TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Aanleiding voor de onderhavige wijziging van de Regeling subsidies hoogwaterbescherming
2014 (hierna: de subsidieregeling) is de inwerkingtreding van de wet van 2 november
2016 tot wijziging van de Waterwet (nieuwe normering primaire waterkeringen).1 Deze wet vervangt de bestaande veiligheidsnormering voor de primaire waterkeringen
door een nieuw stelsel van normen. De wetswijziging maakt ook een aantal wijzigingen
in de subsidieregeling noodzakelijk. Daarnaast zijn, vooruitlopend op de beoordelingsronde
van de primaire waterkeringen 2017–2023, door een aantal beheerders anticiperend op
het van kracht worden van de nieuwe normen (voorbereidende) werkzaamheden voor versterkingsmaatregelen
uitgevoerd waar dat bijvoorbeeld uit het oogpunt van doelmatigheid
wenselijk was. Deze wijziging van de subsidieregeling maakt het mogelijk ook dergelijke
werkzaamheden onder voorwaarden te subsidiëren.
Deze wijzigingsregeling maakt tevens subsidiëring van voorverkenningen als facultatief
onderdeel van de verkenning en van vooronderzoeken als facultatief onderdeel van experimenten
of demonstratieprojecten mogelijk. De introductie van deze mogelijkheid staat los
van de wijziging van de Waterwet. Het betreft een al langer bestaande wens bij zowel
de beheerders van de primaire waterkeringen als de programmadirectie HWBP, dat de
subsidies verstrekt.2 Om een vergelijkbare reden wordt door deze wijzigingregeling subsidiëring van het
verleggen van kabels en leidingen al in de verkennings- en planuitwerkingsfase mogelijk
gemaakt.3 Verder wordt de uiterste datum van toezending van het jaarlijkse verantwoordelingsverslag
bij innovatieve projecten gewijzigd.4 Tot slot brengt de wijzigingsregeling een aantal kleine technische en redactionele
verbeteringen in de subsidieregeling aan.5
2. Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe
normering primaire waterkeringen)
2.1 Uitgangspunten nieuwe normenstelsel
De kern van de eerder genoemde wijziging van de Waterwet bestaat in een nieuw stelsel
van normen waaraan alle primaire waterkeringen uiterlijk in 2050 moeten voldoen. Nieuw
aan deze normen is dat ze zijn uitgedrukt in een overstromingskans of faalkans in
plaats van in een overschrijdingskans en dat ze betrekking hebben op een dijktraject
in plaats van op een dijkring. In het oude stelsel vertegenwoordigde de norm een overschrijdingskans,
dat wil zeggen de kans dat een bepaalde waterstand, inclusief bijbehorende golfhoogte,
werd overschreden. De nieuwe normen gaan uit van de kans op een overstroming door
het bezwijken van een primaire waterkering door het optreden van welk faalmechanisme
dan ook. In de nieuwe norm zijn verschillende factoren verdisconteerd waardoor een
waterkering waterkerend vermogen kan verliezen. Centraal in het nieuwe stelsel staat
de keuze voor een risicobenadering. Deze benadering houdt in dat de normering is gebaseerd
op zowel de kans dat een overstroming zich daadwerkelijk voordoet als op de gevolgen
van een eventuele overstroming.
Inmiddels is uit overstromingsscenario’s en computersimulaties ook gebleken dat de
gevolgen van een overstroming sterk afhankelijk zijn van de plaats waar de kering
bezwijkt. Daarom is ervoor gekozen om kortere stukken kering (dijktrajecten) als uitgangspunt
te nemen voor de nieuwe normering in plaats van de gehele dijkring, die de basis vormde
voor het oude stelsel. Daarmee is het mogelijk geworden om per dijktraject te differentiëren
in norm.
Belangrijke uitgangspunten van het nieuwe stelsel zijn dat al vroegtijdig wordt gesignaleerd
dat een dijktraject binnen afzienbare tijd moet worden versterkt en dat tijdig subsidie
kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Om dit doel te bereiken is een systeem ingevoerd met een signaleringsnorm en een ondergrens.
Overschrijding van de waarde waarin de signaleringsnorm is uitgedrukt, betekent dat
een dijktraject op termijn versterkt moet worden. De ondergrens geeft aan aan welke
eisen het dijktraject ten minste moet voldoen om het vastgestelde beschermingsniveau
te bieden. Dit beschermingsniveau is minimaal het basisbeschermingsniveau van 10-5. Hiermee wordt bedoeld dat voor iedereen die in Nederland achter een primaire waterkering
woont, de kans op overlijden als gevolg van een overstroming niet groter is dan 1
op 100.000 per jaar.
2.2 Aanmelding en subsidiëring van maatregelen die nodig zijn vanwege de nieuwe normen
Overschrijding van de signaleringswaarde wordt door de beheerder van het dijktraject
– een waterschap of Rijkswaterstaat – vastgesteld tijdens de periodieke beoordeling
van de veiligheid van de primaire waterkeringen en dient gemeld te worden aan de Minister
van Infrastructuur en Milieu. Uit de beoordeling volgt een veiligheidsoordeel van
de beheerder op het niveau van een dijktraject. Het is aan de beheerder om te verkennen
welk project of welke projecten hij in welke volgorde en op welk moment moet uitvoeren
om ervoor te zorgen dat het dijktraject in zijn geheel zo snel mogelijk maar in ieder
geval uiterlijk in 2050 aan de norm voldoet en daarbij zo nodig tevens te zorgen voor
een tijdige verbinding met andere ruimtelijke ontwikkelingen (zogenoemde meekoppelkansen).6 De nieuwe wijze van normeren en de functie van de signaleringsnorm en de ondergrens
worden nader toegelicht in de hoofdstukken 4 en 5 van de memorie van toelichting bij
de genoemde wijziging van de Waterwet.7
Vanaf het moment waarop overschrijding van de signaleringswaarde bij de minister is
gemeld, kunnen projecten die zijn gericht op het versterken van het betreffende dijktraject
worden aangemeld bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), waarna in beginsel
subsidie kan worden aangevraagd. Om daadwerkelijk tijdig te kunnen versterken zijn
in het nieuwe eerste lid van artikel 7.23 van de Waterwet de voorwaarden voor het
verkrijgen van subsidie aangepast. Daardoor is het mogelijk geworden om al subsidie
aan te vragen vanaf het moment waarop het dijktraject niet meer aan de signaleringswaarde
voldoet, onder de voorwaarde dat de benodigde maatregelen voor het kalenderjaar waarin
de subsidie wordt verstrekt, zijn opgenomen in het jaarlijks door de Minister van
IenM vastgestelde subsidieprogramma. In algemene zin geldt dat het gewijzigde artikel
7.23 in zijn geheel nu de grondslag biedt voor subsidie voor:
-
1. maatregelen die nodig zijn in verband met de vervanging van het oude normenstelsel
door het nieuwe normenstelsel;
-
2. maatregelen die nodig zijn als gevolg van toekomstige aanpassingen van het nieuwe
normenstelsel (bijvoorbeeld als het beoordelingsinstrumentarium wordt aangepast);
-
3. maatregelen die nodig zijn vanwege eerdere wijzigingen van het oude normenstelsel.
Voor de als derde genoemde maatregelen bestond al vóór de eerder vermelde wijziging
van de Waterwet een recht op subsidie. Het betreft enerzijds de maatregelen die zijn
opgenomen in Bijlage V van het Waterbesluit, waarvoor een recht op subsidiëring van
100% van de uitvoeringskosten blijft gelden.8 Dit zijn projecten die betrekking hebben op dijkvakken van waterschappen die op grond
van de tweede toetsronde (2001–2006) zijn afgekeurd en deel uitmaken van het Tweede
Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2). Anderzijds heeft onderdeel 3 betrekking op
maatregelen die voortkomen uit de derde (verlengde) toetsronde die van 2006–2011/2013
heeft plaatsgevonden. Voor deze laatstgenoemde maatregelen is de subsidie beperkt
tot 90% van de geraamde subsidiabele kosten van een sober en doelmatig ontwerp van
de maatregel. Zie voor een nadere toelichting het artikelsgewijze deel van de memorie
van toelichting bij artikel I, onderdeel J, van de genoemde wijziging van de Waterwet.9
2.3 Soorten subsidie
Op grond van artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet zijn de waterschappen jaarlijks
een bijdrage verschuldigd aan de Minister van IenM ten behoeve van het HWBP. Bij de
eerder vermelde wijziging van de Waterwet is artikel 7.24 gewijzigd om ervoor te zorgen
dat de bijdragen van de waterschappen en de corresponderende rijksbijdrage eveneens
gebruikt kunnen worden voor de bekostiging van de versterkingsopgave die voor de waterschappen
voortvloeit uit de nieuwe normering. Tot de subsidies die bekostigd kunnen worden
uit de bijdragen van de waterschappen zijn in de eerste plaats te rekenen de subsidies
bedoeld in het hierboven toegelichte artikel 7.23 van de Waterwet. In de subsidieregeling
zijn dit de zogenoemde reguliere subsidies die zijn opgenomen in paragraaf 2. Artikel
7.24 biedt echter ook ruimte om uit de eerdergenoemde bijdragen subsidies te verstrekken
voor gevallen waarin niet aan alle voorwaarden van artikel 7.23, eerste lid, is voldaan.
Voorbeelden hiervan zijn: maatregelen die (door middel van voorfinanciering) door
de waterschappen eerder worden uitgevoerd dan in de programmering van het HWBP is
voorzien, experimenten of demonstratieprojecten die nodig zijn om te komen tot een
innovatieve maatregel, maatregelen die nodig zijn voor versterking van de in het Waterbesluit
vermelde andere dan primaire waterkeringen (voormalige c-keringen die met de wijziging
van de Waterwet hun status als primaire kering verliezen) en maatregelen voor de dijktrajecten
waarvan de signaleringswaarde in dezelfde normklasse valt als de ondergrens. Subsidiëring
van deze maatregelen is geregeld in de paragrafen 2a (nieuw), 3, 4 en 4a (nieuw) van
de subsidieregeling. De betreffende onderdelen van de regeling worden hierna toegelicht.
Aan subsidieverstrekking voor dergelijke maatregelen zijn aanvullende voorwaarden
verbonden. De juridische grondslag voor deze subsidies is artikel 3, eerste lid, onderdeel
g, van de Kaderwet subsidies IenM.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat HWBP-projecten van het Rijk worden betaald
uit het deltafonds, maar volledig voor rekening van het Rijk komen; subsidie is dus
niet aan de orde. Beheer en onderhoud komen, zoals ook al vóór 1 januari 2017 het
geval was, ten laste van de beheerders.
2.4 Prioritering en programmering van maatregelen binnen het HWBP
De basis van het HWBP wordt gevormd door de primaire waterkeringen die in de derde
(verlengde) toetsing zijn afgekeurd op grond van de toen vigerende normen, voor zo
ver deze keringen op dat moment niet al werden aangepakt in destijds reeds lopende
uitvoeringsprogramma’s zoals het HWBP-2, Ruimte voor de rivier, Maaswerken en Herstel
steenbekledingen Oosterschelde en Westerschelde. Vanaf 2017 worden ook de dijktrajecten
bij het HWBP aangemeld waarvan de beheerder bij de beoordeling op basis van de nieuwe
normen constateert dat het beschermingsniveau onder de signaleringswaarde is gezakt.
Op basis van onder andere de informatie uit de beoordelingen van de primaire waterkeringen
worden de hoogwaterbeschermingsmaatregelen in het HWBP geprioriteerd en geprogrammeerd.
Het HWBP zoals dat sinds 2014 wordt opgesteld, heeft een voortrollend karakter. Dat
betekent dat beheerders maatregelen op elk moment kunnen aanmelden voor het HWBP.
In de praktijk komen alle aanmeldingen op een groslijst die geen juridische status
heeft, maar wel input geeft aan de voortrollende programmering van het HWBP. De programmering
wordt elk jaar door de Minister van IenM vastgesteld als onderdeel van het deltaprogramma
(Deltaplan waterveiligheid) voor een periode van zes jaar, met een doorkijk naar de
daaropvolgende zes jaar. De programmering wordt dus jaarlijks geactualiseerd. Om zekerheid
te bieden aan beheerders worden projecten in de eerste twee jaren van het vastgestelde
programma ‘vastgezet’.
2.5 Dijktrajecten waarvan de signaleringsnorm in dezelfde normklasse valt als de ondergrens
Bij circa 10% van de dijktrajecten valt de ondergrens in dezelfde normklasse als de
signaleringsnorm.10 Om ook bij deze trajecten tijdig te kunnen starten met versterkingsmaatregelen regelt
de onderhavige wijzigingsregeling dat de beheerder al voordat de signaleringwaarde/ondergrens
wordt overschreden, subsidie kan aanvragen voor versterkingsmaatregelen.
2.6 Voormalige c-keringen die niet meer als primaire waterkering worden aangemerkt
De stelselwijziging heeft ook met zich meegebracht dat een aantal keringen dat voorheen
als primaire waterkering werd aangemerkt, deze status heeft verloren. Het gaat om
de voormalige zogenoemde c-keringen die in het oude systeem dienden om een dijkring
sluitend te maken of om dijkringen met een verschillende norm van elkaar te scheiden.
Door het loslaten van de dijkringgedachte heeft een deel van de c-keringen zijn waterstaatkundige
functie verloren. Voor de waterkeringen die deze status hebben verloren, maar wel
een functie vervullen in het regionale watersysteem, worden voor zover zij in beheer
zijn bij een waterschap, normen vastgesteld door provinciale staten. Sommige van deze
voormalige c-keringen zullen in de toekomst nog moeten worden versterkt om te kunnen
voldoen aan de door de provincie vast te stellen normen. De wijziging van de Waterwet
maakt het mogelijk dat een aantal beheerders van dergelijke keringen nog eenmalig
in aanmerking komt voor subsidie om deze keringen te laten voldoen aan de provinciale
normering.11 In de memorie van toelichting bij de genoemde wijziging van de Waterwet is dit verder
toegelicht.12
3. Wijzigingen van de subsidieregeling in verband met de wijziging van de Waterwet
3.1 Subsidiëring van versterkingsmaatregelen voor dijktrajecten waarvan de signaleringsnorm
in dezelfde normklasse valt als de ondergrens
Met de eerdergenoemde wijziging van de Waterwet is beoogd subsidiëring al mogelijk
te maken als uit de periodieke beoordeling blijkt dat het beschermingsniveau van het
dijktraject onder de signaleringswaarde is gezakt. Zo kan het dijktraject versterkt
worden voordat het niet meer aan de (in bijlage III van de Waterwet vastgestelde)
ondergrens voldoet. Zoals vermeld in hoofdstuk 2 valt bij circa 10% van de dijktrajecten
de ondergrens in dezelfde normklasse als de signaleringsnorm. Dit komt doordat de
berekende waarden worden toebedeeld aan normklassen waardoor in deze gevallen het
verschil tussen de twee getallen wordt afgevlakt. De berekende signaleringswaarde
valt in zo’n geval hoog in de normklasse, terwijl de berekende ondergrens laag valt
in diezelfde normklasse. Als in deze gevallen het dijktraject niet voldoet aan de
signaleringswaarde, voldoet het ook niet aan de ondergrens. Om ook bij deze trajecten
tijdig te kunnen starten met versterkingsmaatregelen, wordt in deze wijzigingsregeling
geregeld dat de beheerder al voordat de signaleringswaarde (en de ondergrens) wordt
overschreden, subsidie kan aanvragen voor versterkingsmaatregelen. Daartoe wordt voor
deze dijktrajecten een zogenoemde subsidiewaarde geïntroduceerd. Dit is voor elk dijktraject
de naastgelegen hogere normklasse. Subsidieverstrekking is mogelijk vanaf het moment
waarop uit de periodieke beoordeling blijkt dat de overstromingskans van het betreffende
dijktraject groter is dan de subsidiewaarde en het project is opgenomen in het HWBP.
Als bijvoorbeeld de ondergrens (en de signaleringsnorm) voor een bepaald dijktraject
gelijk is aan 1/3.000, is de bijbehorende subsidiewaarde 1/10.000 en kan subsidie
worden aangevraagd wanneer uit de periodieke beoordeling blijkt dat de feitelijke
overstromingskans van het dijktraject groter is dan 1/10.000.
3.2 Eenmalige subsidiëring van voormalige primaire waterkeringen die worden aangewezen
in bijlage VI van het Waterbesluit
Zoals vermeld in hoofdstuk 2 heeft een deel van de zogenoemde c-keringen in het nieuwe
systeem zijn waterstaatkundige functie verloren doordat een overstap is gemaakt van
dijkringen naar dijktrajecten. Dat geldt bijvoorbeeld voor c-keringen die nu droog
in het land liggen en geen water keren. Een ander deel heeft zijn functie in het primaire
systeem verloren en wordt regionale kering. Alleen c-keringen die van belang zijn
voor het keren van buitenwater alsmede één compartimenterende kering hebben een nieuwe
norm gekregen in de gewijzigde Waterwet.
Voor de waterkeringen die de status van primaire waterkering hebben verloren maar
wel een functie vervullen in het regionale watersysteem, worden voor zover zij in
beheer zijn bij een waterschap, normen vastgesteld door provinciale staten. Indien
een kering niet eerder is genormeerd, krijgt de provincie tot 1 januari 2019 de tijd
om een norm vast te stellen. In de tussenliggende periode dienen de keringen ten minste
dezelfde bescherming te bieden als op 1 januari 2017.13 Van een aantal delen van de bedoelde voormalige c-keringen die worden beheerd door
een waterschap, is tijdens de derde (verlengde) toetsronde (2006–2011/2013) – toen
zij nog de status hadden van primaire waterkering – gebleken dat zij niet voldeden
aan de toen geldende wettelijke normen. Zouden zij de status van primaire waterkering
hebben behouden, dan zouden de beheerders op grond van artikel 7.23 van de Waterwet
in aanmerking zijn gekomen voor subsidie voor de versterking van deze delen. Naar
verwachting zullen de betreffende delen ook niet voldoen aan de nog vast te stellen
provinciale veiligheidsnormen. Om die reden is in artikel 7.24, vijfde lid, van de
Waterwet bepaald dat uit de middelen die bestemd zijn voor subsidies aan waterschappen
voor versterking van primaire waterkeringen, eenmalig subsidies kunnen worden verstrekt
voor maatregelen om deze voormalige primaire waterkeringen te laten voldoen aan de
daarvoor vastgestelde provinciale veiligheidsnormen. De delen van de betreffende keringen
zijn in het Waterbesluit aangewezen in de tabel in bijlage VI. In het Waterbesluit
wordt gesproken van segmenten. In deze wijzigingsregeling is geregeld dat voor de
versterkingen eenmalig subsidies kunnen worden verstrekt, indien voor de keringen
ook al een versterkingsopgave bestond op basis van de oude norm. In welke mate de
keringen versterkt moeten worden, zal moeten blijken uit de toetsing aan de daarvoor
vastgestelde provinciale normen.
Overigens is er één voormalige c-kering die als compartimenterende kering de status
van primaire kering behoudt: dijktraject 16-5 oftewel de Diefdijk. Dit is een bijzondere
kering, omdat de norm voor de Diefdijk een andere vorm heeft dan die voor de andere
keringen. Deze norm betreft namelijk geen jaarlijkse kans, maar een kans per keer
dat de kering belast wordt doordat er als gevolg van het falen van een daarvoor liggend
dijktraject water tegen komt te staan. Het is niet eenvoudig om daarvoor een bijpassende
signaleringsnorm af te leiden zoals voor de rest van de dijktrajecten. De komende
tijd wordt ervaring opgedaan met de beoordeling van de keringen, waaronder met de
Diefdijk. Dan wordt ook ervaring opgedaan met de specifieke vorm van de norm van de
Diefdijk. In 2023 wordt de nieuwe normering geëvalueerd. Dan zal worden bekeken of
het noodzakelijk is om ook voor de Diefdijk een signaleringsnorm vast te stellen en
hoe hoog deze waarde zou moeten zijn. De Diefdijk wordt momenteel versterkt. De Diefdijk
zou daarmee naar verwachting de komende decennia aan de eis van 1/10 moeten voldoen.
3.3 Subsidiëring van werkzaamheden voor versterkingsmaatregelen die door de beheerder
worden voorgefinancierd
3.3.1 Voorfinanciering in het oude normenstelsel
In voorkomende gevallen kan het voor de beheerder doelmatig zijn om maatregelen aan
een afgekeurde kering eerder uit te voeren dan in de programmering van het HWBP is
voorzien en kan hij besluiten om de maatregel voor te financieren. Om die reden is
in 2014 in de subsidieregeling de mogelijkheid gecreëerd om ook in die gevallen subsidie
te verstrekken. Dit is geregeld in paragraaf 4 ‘Subsidie bij voorfinanciering door
de beheerder’. Tevens is toen onderkend dat voor werkzaamheden die al waren voltooid
voor de datum van inwerkingtreding van de subsidieregeling, een aparte regeling moest
worden getroffen. Dat was nodig omdat de subsidieverstrekking in dergelijke gevallen
anders verloopt. Het doorlopen van de gebruikelijke procedure waarbij op basis van
een kostenraming voorlopige subsidieverstrekking plaatsvindt – zogenoemde subsidieverlening
– is immers weinig zinvol als de werkzaamheden op het moment van de subsidieaanvraag
al zijn voltooid en daarmee bekend is wat de feitelijke kosten zijn. Daarom werd in
dat geval volstaan met zogenoemde subsidievaststelling. Bij subsidievaststelling die
niet wordt voorafgegaan door subsidieverlening, wordt de subsidie pas toegekend na
voltooiing van de te subsidiëren activiteiten. Deze subsidievaststelling was geregeld
in paragraaf 5 van de subsidieregeling.
Omdat er bij de totstandkoming van deze wijzigingsregeling geen sprake meer was van
HWBP-projecten die onder het regime van paragraaf 5 vielen, kon de bestaande inhoud
daarvan vervallen. In deze regeling is de paragraaf zo gewijzigd dat het mogelijk
wordt om op basis daarvan subsidie te verstrekken voor activiteiten waarbij is geanticipeerd
op het nieuwe normenstelsel en die al voltooid waren voor 1 januari 2017 (zie onderdeel
3.3.3).
3.3.2 Voorfinanciering in het nieuwe normenstelsel
In de onderhavige regeling is door wijziging van paragraaf 4 (‘Subsidie bij voorfinanciering
door de beheerder’) geregeld dat een beheerder ook in het nieuwe stelsel van normen,
zoals dat vanaf 1 januari 2017 van kracht is geworden, onder voorwaarden subsidie
kan krijgen als hij ervoor kiest om met voorfinanciering een maatregel eerder uit
te voeren dan in de programmering van het HWBP is voorzien. Hierdoor wordt subsidieverstrekking
op basis van voorfinanciering ook mogelijk voor maatregelen aan dijktrajecten waarvan
na 1 januari 2017 tijdens de beoordelingsronde is gebleken dat de signaleringswaarde
(dan wel subsidiewaarde) is overschreden. De beheerder komt dan onder de in paragraaf
4 genoemde voorwaarden in aanmerking voor subsidieverlening. Zo dient een beheerder
bij de jaarlijkse actualisering van het subsidieprogramma aan te geven of en, zo ja,
welke projecten hij wil voorfinancieren. Op basis van de aanmeldingen wordt jaarlijks
een lijst van maatregelen opgesteld waarvoor bij voorfinanciering subsidie kan worden
verstrekt. Bij het vaststellen van de voorfinancieringslijst wordt uitgegaan van de
op dat moment geldende financiële kaders en begrotingsregels inzake het deltafonds.
De definitieve voorfinancieringslijst wordt vastgesteld door de Minister van Infrastructuur
en Milieu en samen met het reguliere subsidieprogramma opgenomen in de Rijksbegroting
als onderdeel van het MIRT Projectenboek.
3.3.3 Voorfinanciering in de overgangsperiode van het oude naar het nieuwe normenstelsel
In 2014 verscheen het Deltaprogramma 2015 ‘Werk aan de Delta’ waarin vijf zogenaamde
deltabeslissingen zijn opgenomen.14 Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen is verankerd in een tussentijdse
wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015, dat op 1 december 2014 is vastgesteld.15 Daarmee kwam vanaf eind 2014 meer en concreter zicht op het nieuwe stelsel van normen
voor de primaire waterkeringen. Vanaf dat moment is het HWBP bij de programmering
van de versterkingsmaatregelen gaan anticiperen op de veiligheidsopgave op grond van
de nieuwe normen door op basis van urgentie een volgorde van projecten te maken. De
urgentie ingevolge de nieuwe normen is bepaald aan de hand van de kans op falen en
de gevolgen van een dergelijk falen. Om de gevolgen van doorbraken per dijkvak en
kunstwerk in termen van economische schade te bepalen is gebruikgemaakt van overstromings-berekeningen
uit het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK2)16 en het beleidsonderzoek Waterveiligheid 21e eeuw (WV21).17 Aan de hand daarvan was het mogelijk om een inschatting te maken van de dijktrajecten
uit het hoogwaterbeschermingsprogramma die na uitvoering van de beoordelingsronde
2017-2023 op grond van de nieuwe normen al dan niet een urgente veiligheidsopgave
zullen hebben, waardoor deze opgave steeds beter in beeld kwam. Daarmee werd het voor
beheerders ook beter mogelijk om te anticiperen op de ‘nieuwe’ opgave.
Ten tijde van de totstandkoming van deze wijzigingsregeling verkeerde nog een aanzienlijk
aantal versterkingsmaatregelen uit de ‘oude’ opgave uit de (verlengde) derde toetsronde
in de fase van verkenning, planuitwerking of realisatie. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid,
urgentie of het verzilveren van meekoppelkansen heeft een aantal waterschappen ervoor
gekozen om bij de uitvoering van deze ‘oude’ opgave te anticiperen op de nieuwe norm
en de uitkomsten van de nieuwe beoordelingsronde.
Daarbij ging het bijvoorbeeld om aan te versterken trajecten grenzende aansluit- of
koppelstukken die zelf in de derde toetsronde zijn goedgekeurd, maar op grond van
de nieuwe normen zeer waarschijnlijk eveneens als onvoldoende zullen worden beoordeeld.
In die gevallen heeft een aantal beheerders besloten om door middel van voorfinanciering
en vooruitlopend op de uitkomsten van de nieuwe beoordelingsronde de (voorbereidende)
werkzaamheden ten behoeve van deze aansluit- of koppelstukken al mee te nemen bij
de uitvoering van de verkenning, planuitwerking of realisatie. Dit was mogelijk door
voor het ontwerp van de maatregel gebruik te maken van het bijgestelde ontwerpinstrumentarium
dat in 2015 beschikbaar is gesteld. Het ontwerpinstrumentarium bevat de uitwerking
van de technische leidraden voor het ontwerp, het beheer en het onderhoud van de primaire
waterkeringen.18 Daarnaast zijn in het HWBP 2017-2022 dertien dijktrajecten opgenomen waarvan de verwachting
is dat deze als meest urgent uit de beoordelingsronde 2017-2022 zullen komen. Een
deel van deze dertien dijktrajecten bestaat uit aansluit- of koppelstukken. Ook bij
deze dertien trajecten heeft de beheerder er soms voor gekozen om al voor 2017 door
middel van voorfinanciering en met behulp van het bijgestelde ontwerpinstrumentarium
voorbereidende werkzaamheden te treffen.
Aangezien pas sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging sprake is van een grondslag
voor subsidiëring ingevolge de nieuwe normen, kon voor de bovengenoemde maatregelen
eerder geen subsidiebeschikking worden afgegeven. Door de onderhavige wijziging van
de subsidieregeling wordt het mogelijk vanaf 1 januari 2017 onder voorwaarden alsnog
subsidie te verstrekken voor (voorbereidende) werkzaamheden die door de beheerder
zijn uitgevoerd in het kader van het anticiperen op de nieuwe norm. Evenals in de
oorspronkelijke subsidieregeling is sprake van een afzonderlijke regeling voor werkzaamheden
die al waren voltooid voor de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling.
De subsidiëring van deze activiteiten is geregeld in de gewijzigde paragraaf 5. Zoals
hierboven is toegelicht, kan voor reeds voltooide activiteiten geen subsidieverlening
meer plaatsvinden, maar alleen subsidievaststelling. Dit is dan ook in de aangepaste
paragraaf 5 geregeld. Voorwaarden voor subsidiëring zijn dat de maatregel is opgenomen
in het HWBP, dat is gebleken dat de signaleringsnorm (dan wel de subsidiewaarde) van
het betreffende dijktraject is overschreden en dat de maatregel staat op de voorfinancieringslijst
zoals die luidt in het jaar van aanvraag van de subsidie. In artikel 26, eerste lid,
is bepaald dat de aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor elke fase van een
maatregel vóór 1 juli 2018 door de beheerder moet worden ingediend. In het geval van
een aansluit- of koppelstuk geldt als voorwaarde voor het opnemen op de voorfinancieringslijst
dat de omvang van het aansluit- of koppelstuk niet groter mag zijn dan 25% van de
omvang van het totale project. Deze laatstgenoemde voorwaarde geldt niet voor de eerdergenoemde
dertien urgente dijktrajecten die in het HWBP 2017-2022 zijn opgenomen. Zowel voor
de aansluit- of koppelstukken als voor de bedoelde dertien dijktrajecten moet de (urgentie
van de) opgave vanaf 2017 worden bevestigd tijdens de beoordelingsronde.
De beslissing om bij een geprogrammeerde maatregel te anticiperen op de nieuwe normen
heeft de beheerder genomen voor eigen risico. Als in de beoordelingsronde niet wordt
bevestigd dat de signaleringswaarde is overschreden, worden de kosten niet gesubsidieerd.
3.4 Overige wijzigingen
De wijziging van de Waterwet maakt verder een aantal kleine aanpassingen van de bepalingen
van de subsidieregeling noodzakelijk. Maatregelen kunnen er nog op gericht zijn een
primaire waterkering te laten voldoen aan de voor 1 januari 2017 geldende norm, maar
ook verband houden met de overgang naar de nieuwe norm of met een toekomstige wijziging
van bijvoorbeeld het beoordelingsinstrumentarium. Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven,
is subsidiëring in al deze gevallen mogelijk. Om dit te bereiken zijn de verwijzingen
in de subsidieregeling naar de toepasselijke normen aangepast.19 Dit geldt ook voor de begripsomschrijving van hoogwaterbeschermingsprogramma in artikel
1 van de subsidieregeling.
Artikel 7.23, eerste lid, onderdeel c, van de Waterwet stelt aan subsidiëring van
maatregelen die verband houden met de invoering van de nieuwe normen, als voorwaarde
dat de toepasselijke signaleringswaarde is overschreden. Deze voorwaarde wordt daarom
ook gesteld bij niet-reguliere subsidies voor dergelijke maatregelen. Voor de ongeveer
10% van de dijktrajecten waarvoor in deze regeling een subsidiewaarde is vastgesteld,
dient voor de subsidiëring van een zodanige maatregel deze subsidiewaarde te zijn
overschreden.20
Tot slot is vanwege wijziging van de opbouw van artikel 7.23, eerste lid, van de Waterwet
de begripsbepaling van subsidieprogramma in artikel 1 aangepast.
4. Inhoudelijke wijzigingen naar aanleiding van de praktijkervaring die inmiddels
met de subsidieregeling is opgedaan
4.1 Subsidiëring van voorverkenningen bij reguliere projecten en vooronderzoeken bij
innovatieve projecten
4.1.1 Voorverkenningen bij reguliere projecten
In de verkenningsfase worden mogelijke alternatieven verkend die ertoe leiden dat
een kering weer het door de wetgever beoogde beschermingsniveau biedt en worden kansrijke
oplossingsrichtingen geselecteerd. Deze worden in overleg met belanghebbenden, zoals
gemeenten en provincies, verder uitgewerkt om aan het eind van de verkenning te komen
tot een voorkeursoplossing. Voor deze voorkeursoplossing wordt een planning en een
raming opgesteld op basis waarvan de voorkeursbeslissing wordt genomen. Verder dient
de beheerder inzichtelijk te maken welke kosten subsidiabel zijn en hoe niet-subsidiabele
kosten gedekt worden.
In de uitvoeringspraktijk van het HWBP is de afgelopen jaren gebleken dat op het moment
waarop de verkenning van een versterkingsmaatregel stond geprogrammeerd, de beheerder
veelal nog niet voldoende voorbereid was op de daadwerkelijk start van de verkenning.
De bestuurlijke besluitvorming rond de financiële dekking voor het project, het inrichten
van een projectorganisatie van de juiste omvang en samenstelling, het nader analyseren
en concretiseren van de uitkomsten van de toetsing om tot het meest doelmatige en
sobere ontwerp voor de versterkingsmaatregel te kunnen komen en het betrekken van
andere regionale partijen voor het in kaart brengen van mogelijke andere opgaven in
het gebied rond het te versterken dijktraject om eventuele meekoppelkansen te verzilveren,
kostten dusdanig veel tijd dat de verkenning soms later dan gepland van start kon
gaan.
Om goed voorbereid aan de verkenning te kunnen beginnen, is in deze wijzigingsregeling
daarom de voorverkenning geïntroduceerd (in de praktijk ook wel een vervroegde verkenning
genoemd), als facultatief onderdeel van de verkenning.21 Het doel en de reikwijdte van de voorverkenning zijn beperkt. Er is geen sprake van
een nieuwe, extra fase, maar van het desgewenst naar voren halen van de subsidiëring
van enkele onderdelen die ook in het kader van de verkenning kunnen worden uitgevoerd,
maar relatief veel tijd vergen. Omdat het doel van de voorverkenning beperkt is (bepalen
van de aard en reikwijdte van de (versterkings)maatregel) kan slechts voor enkele
kostensoorten subsidie worden aangevraagd en is de hoeveelheid informatie die door
de beheerder bij de aanvraag moet worden overlegd minder omvangrijk dan bij een verkenning.
Een voorverkenning geeft de beheerder de gelegenheid om zich gedegen voor te bereiden
op de uitvoering van een omvangrijk en complex project om zodoende een vliegende start
te kunnen maken op het moment dat de verkenning staat geprogrammeerd op het HWBP.
In het jaarlijks vast te stellen HWBP worden de voorverkenningen opgenomen als apart
te onderscheiden onderdeel van de verkenningen.
De kosten die in het kader van de voorverkenning subsidiabel zijn, hebben betrekking
op voorbereidende werkzaamheden en beperken zich tot de volgende kostensoorten:
-
• de kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, de zogenaamde VAT-kosten.
Hieronder vallen bijvoorbeeld de werkzaamheden die een beheerder uitvoert voor het
raadplegen van de betrokken provincies en gemeenten om tijdig inzicht te kunnen krijgen
in meekoppelkansen om de waterveiligheidsopgave te verbinden aan andere ruimtelijke
ambities op het gebied van onder andere natuur, gebiedsontwikkeling en bereikbaarheid;
-
• de kosten die de beheerder maakt voor diverse onderzoeken om op basis van de uitkomsten
van de periodieke beoordeling tot een sober en doelmatig ontwerp van de versterkingsmaatregel
te kunnen komen;
-
• de kosten voor het verkrijgen van de vergunningen die nodig zijn voor de voorverkenning.
Niet subsidiabel zijn de kosten die door de beheerder worden gemaakt om de maatregel
te laten opnemen op het HWBP. Dit betekent dus dat de kosten voor onderzoeken of rekenexercities,
die de beheerder in het kader van de beoordeling moet uitvoeren, niet subsidiabel
zijn.
Indien de beheerder kiest voor het uitvoeren van een voorverkenning, kan hij een aanvraag
voor verlening van een reguliere subsidie voor een voorverkenning indienen als de
voorverkenning in het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt, is opgenomen in het
subsidieprogramma. Als aan de voorwaarden van het nieuwe artikel 14a22 is voldaan, wordt voor de voorverkenning een beschikking tot subsidieverlening en
nadat de voorverkenning is voltooid, een beschikking tot subsidievaststelling afgegeven.
Voor de werkzaamheden waarvoor in de voorverkenning subsidie is verstrekt, kan in
een later stadium van het project geen subsidie meer worden gegeven. Om dit onderscheid
te kunnen maken en aan de hand daarvan te kunnen beoordelen voor welke onderdelen
van de verkenning wel subsidie kan worden verleend, is bepaald dat de aanvraag voor
subsidieverlening voor een verkenning pas in behandeling wordt genomen als de aanvraag
voor subsidievaststelling voor de voorverkenning is ingediend.23 De verwachting is dat dit niet tot vertraging van het project leidt omdat de producten
die aan het eind van de voorverkenning moeten worden opgeleverd juist de basis vormen
voor de informatie die bij de aanvraag voor de subsidieverlening voor (de rest van)
de verkenning moet worden overlegd. De praktijkervaring tot nu toe wijst uit dat beheerders
bij een subsidieaanvraag voor een bepaalde fase vaak ook al anticiperen op de overgang
naar een volgende fase.
4.1.2 Vooronderzoeken bij innovatieve projecten (experimenten of demonstratieprojecten)
Innovatieve projecten kennen geen cyclus van verkenning, planuitwerking en realisatie,
maar omwille van hetzelfde doel als hiervoor is geschetst voor de voorverkenning,
wordt ook voor dit soort projecten een facultatief onderdeel in de vorm van een vooronderzoek
geïntroduceerd.24 Met name bij het uitvoeren van een zogenoemde projectoverstijgende verkenning (POV)
is in de praktijk gebleken dat al in een vroeg stadium door het trekkende waterschap
veel inzet moet worden gepleegd voordat daadwerkelijk met de POV kan worden begonnen.
POV’s zijn vaak complexe verkenningen waarin bijvoorbeeld een bepaald faalmechanisme
dat in verschillende beheersgebieden speelt nader wordt onderzocht of de veiligheidsopgave
in een bepaald gebied in totale samenhang wordt bekeken. Doel van deze POV’s is het
totale HWBP als programma slimmer, sneller en goedkoper uit te voeren door de opgedane
kennis en ervaring programmabreed in te zetten. Bij de POV’s is veelal sprake van
een groot aantal betrokken beheerders, verschillende regionale overheden, marktpartijen
en onderzoeksinstellingen. Zij moeten door de trekkende beheerder – veelal een waterschap
– bij elkaar worden gebracht om hun kennis en ervaring van de praktijk te bundelen
en de aard en de reikwijdte van de POV te bepalen. Daardoor kan sprake zijn van een
aanzienlijke hoeveelheid voorbereidende werkzaamheden dan wel voorbereidende onderzoeken
met bijbehorende aanloopkosten. Tot het kalenderjaar waarin een innovatief project
op het subsidieprogramma is opgenomen en subsidie kan worden verstrekt, komen deze
doorgaans voor rekening van de trekkende beheerder. Vanwege het belang van innovatieve
projecten in het algemeen en de POV’s in het bijzonder voor de vergroting van de doelmatigheid
van het totale HWBP is het niet wenselijk dat het betreffende waterschap deze kosten
zo lang voor zijn rekening moet nemen. Met de introductie van het vooronderzoek wordt
het mogelijk om voor innovatieve projecten in een eerder stadium tot een subsidiebeschikking
en daarmee tot een grondslag voor het verstrekken van een voorschot te komen.
4.2 Subsidiëring van verleggen kabels en leidingen in verkennings- en planuitwerkingsfase
Het werken aan kabels en leidingen in en om een primaire waterkering waar een versterkingsmaatregel
wordt uitgevoerd, vergt een goede afstemming en timing onder andere met de netbeheerders.
Het verleggen van kabels en leidingen vormt daarmee bij vrijwel elke versterkingsmaatregel
een reëel risico voor de planning en de kostenraming. De exacte planning en wijze
van uitvoering is maatwerk. Uit de uitvoeringspraktijk van het HWBP komt naar voren
dat het tijdig starten met het voeren van besprekingen over het verleggen van kabels
en leidingen knelpunten later in het dijkversterkingsproject kan voorkomen. Een veelgenoemde
belemmering om tijdig met elkaar in gesprek te gaan, is bijvoorbeeld de onzekerheid
over het terugkrijgen van gemaakte kosten. Dit geldt voor netbeheerders, die vaak
pas willen meedenken of starten met werkzaamheden als er al concreet zicht is op definitieve
plannen. Maar het geldt ook voor de waterschappen, die geen kosten willen vergoeden
aan netbeheerders voordat zij zekerheid hebben over terugbetaling van deze kosten
in het kader van het HWBP. Op dit moment zijn de kosten voor het daadwerkelijk verleggen
van de kabels en leidingen pas subsidiabel in de realisatiefase. De wijzigingsregeling
maakt deze kosten ook subsidiabel in de verkennings- en planstudiefase, hetgeen de
voortgang van de uitvoering van versterkingsmaatregelen ten goede zal komen.25
4.3 Wijziging datum toezending verantwoordingsverslag bij innovatieve projecten
Op grond van artikel 107 van de Waterschapswet dient de vastgestelde jaarrekening
vóór 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop de jaarrekening betrekking
heeft, door het dagelijks bestuur van het waterschap toegezonden te worden aan gedeputeerde
staten. Dat betekent dat waterschappen hun jaarrekening uiterlijk in juni door het
algemeen bestuur moeten laten vaststellen. Voor innovatieve projecten (experimenten
of demonstratieprojecten) was in artikel 21 van de subsidieregeling bepaald dat de
subsidieontvanger gedurende de uitvoering van het experiment of demonstratieproject
jaarlijks voor 15 april bij de minister een verantwoordingsverslag over de uitvoering
moest indienen. Omdat dit niet goed aansloot bij de interne begrotingscyclus van de
waterschappen, wordt de waterschappen meer tijd geboden. Daartoe is in artikel 21
geregeld dat het verantwoordingsverslag niet al voor 15 april, maar voor 1 juli bij
de minster moet worden ingediend. Daardoor hebben de waterschappen de mogelijkheid
hun jaarrekening uiterlijk in juni door het algemeen bestuur te laten vaststellen.
5. Bestuurlijke lasten
De subsidieverstrekking voor versterkingsmaatregelen in het kader van het HWBP wordt
namens de Minister van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd door de programmadirectie
HWBP. Met de introductie in deze wijzigingsregeling van de mogelijkheid tot het uitvoeren
van een voorverkenning als facultatief onderdeel van de verkenning voor reguliere
subsidieprojecten en een vooronderzoek als facultatief onderdeel van innovatieve projecten
(experimenten of demonstratieprojecten), zullen de lasten voor de programmadirectie
en de waterschappen enigszins toenemen. De aanvragen moeten immers door de waterschappen
worden ingediend en vervolgens door de programmadirectie worden beoordeeld en voorzien
van een beschikking tot subsidieverlening en na voltooiing van de voorverkenning of
het vooronderzoek van een beschikking tot subsidievaststelling. In hoeverre de lasten
toenemen, is afhankelijk van het aantal beheerders dat ervoor kiest een voorverkenning
dan wel een vooronderzoek uit te voeren en daar subsidie voor aan te vragen. Tegenover
deze toename van de lasten staat een aantal voordelen. Zo is bijvoorbeeld bij een
vooronderzoek sprake van een besparing voor de beheerder omdat deze gedurende een
minder lange periode gebruik hoeft te maken van voorfinanciering, waarbij de bijbehorende
rentekosten niet subsidiabel zijn. Verder wordt met de uitvoering van voorverkenningen
en vooronderzoeken beoogd dat de geprogrammeerde verkenningen en innovatieve projecten
een vliegende start kunnen maken in het geprogrammeerde jaar. Daardoor neemt de kans
op vertraging in de uitvoering van projecten van het HWBP af.
Deze wijzigingsregeling bevat geen verplichtingen voor burgers of bedrijven en heeft
daarom geen effect op de administratieve lasten.
6. Consultatie
In de periode van 8 juni tot en met 20 juli 2016 heeft over de wijziging van de regeling
een bestuurlijke consultatie van de waterschappen plaatsgevonden, conform artikel
7.23, vierde lid, van de Waterwet. Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de hoofdpunten van de consultatiereacties die
door de Unie van Waterschappen in één brief zijn verwoord.
De Unie van Waterschappen laat weten dat de voorgestelde wijzigingen in overeenstemming
zijn met de in dit stadium gewenste en mogelijke aanpassingen en dat de wijzigingsregeling
naar hun oordeel op hoofdlijnen goed uitvoerbaar is. Daarbij heeft de Unie een aantal
aandachtspunten benoemd.
Eén aandachtspunt heeft betrekking op de zogenaamde fastlane procedure. Dat is een
procedure waarbij met het oog op de doelmatigheid en het beperken van de administratieve
lasten een beheerder bij kleine en eenvoudige maatregelen bij aanvang van het project
afspraken kan maken met de programmadirectie HWBP om de subsidieaanvragen voor de
verkenningfase, planuitwerkingsfase en realisatiefase te combineren en gelijktijdig
in te dienen. Het volgen van een dergelijke procedure was op grond van de subsidieregeling
al mogelijk.26 De programmadirectie HWBP zal samen met de Unie van Waterschappen bezien of het beoogde
effect van de fastlane procedure in de praktijk gerealiseerd wordt. Eventuele verbeterpunten
kunnen aan de orde komen bij evaluatie van de subsidieregeling.
Diverse waterschappen hebben aangegeven moeite te hebben met het opnemen van een subsidiewaarde
voor de 10% van de dijktrajecten waarvan de signaleringswaarde in dezelfde normklasse
valt als de ondergrens, omdat ze verwachten dat dit een ‘schaduwnorm’ wordt en omdat
het begrip ‘subsidiewaarde’ eerder lijkt te gaan over geld dan over een overstromingskans.
De wettelijke normering van de primaire waterkeringen moet een sluitend systeem vormen.
Nu de overstap wordt gemaakt naar een systeem waarin de beheerders met behulp van
de signaleringswaarde bijtijds kunnen signaleren dat een dijktraject op termijn versterkt
moet worden en daarvoor ook bijtijds subsidie kunnen aanvragen, moet een dergelijk
systeem voor alle dijktrajecten gelden. Daarom is voor de 10% van de dijktrajecten
waarvan de signaleringswaarde in dezelfde normklasse valt als de ondergrens, in de
wijzigingsregeling geregeld dat ook voor deze dijktrajecten tijdig subsidie kan worden
aangevraagd door de term subsidiewaarde te introduceren. Deze term sluit zo nauw mogelijk
aan bij de term signaleringswaarde en brengt tot uitdrukking dat vanaf het moment
waarop de overstromingskans van een dijktraject deze waarde bereikt, subsidie kan
worden aangevraagd. Net zoals bij het bereiken van de signaleringswaarde het geval
is. De dijktrajecten waarvoor dit geldt en de bijbehorende subsidiewaarden, zijn opgenomen
in een bijlage bij de wijzigingsregeling. In het HWBP zal aangegeven worden welke
projecten betrekking hebben op een dergelijk dijktraject. Voor de duidelijkheid is
in artikel 14b vermeld dat de subsidiewaarde een overstromingskans per jaar is. Zo
nodig kan het functioneren van de subsidiewaarde in de praktijk aan de orde komen
bij evaluatie van de subsidieregeling.
De Unie van Waterschappen hecht veel waarde aan de solidariteit die er tussen de waterschappen
en daarmee tussen de inwoners van Nederland is op het gebied van waterveiligheid en
ziet graag dat die solidariteit wordt benadrukt. De solidariteit zit vooral in de
bijdragen van de waterschappen aan het HWBP. Deze bijdragen zijn afhankelijk van de
‘belastingcapaciteit’ van een waterschap, dat wil zeggen van de mogelijkheid om de
bijdrage door te berekenen aan de belastingplichtigen voor de watersysteemheffing.
Het solidariteitsbeginsel is in 2014 in de Waterwet verankerd27. Hierin wordt door deze wijziging van de regeling niets veranderd.
Met de nieuwe artikelen 14a en 21a komt ook het uitvoeren van een voorverkenning,
respectievelijk een vooronderzoek, in aanmerking voor subsidie van het HWBP. De Unie
van Waterschappen heeft benadrukt dat hieronder uiteraard niet de onderzoeken of rekenexercities
vallen die de beheerder uit dient te voeren voor de periodieke beoordeling van de
veiligheid en dat het aan de programmadirectie HWBP en de waterschappen zelf is om
hier alert op te zijn.
Dat de kosten van dergelijke onderzoeken of rekenexercities niet subsidiabel zijn,
komt, blijkt uit de subsidieregeling. In de artikelen 2, tweede lid, onderdeel a,
en 18, tweede lid, onderdeel a, van de regeling is bepaald dat de kosten die door
de subsidieontvanger worden gemaakt om de maatregel of het innovatieve project te
laten opnemen in het hoogwaterbeschermingsprogramma niet voor subsidie in aanmerking
komen. In de nieuwe artikelen 14a, derde lid, onderdeel a, respectievelijk 21a, derde
lid, onderdeel a, is bepaald dat dit eveneens geldt voor de voorverkenning, respectievelijk
het vooronderzoek. Daarnaast is in paragraaf 4.1 van deze toelichting expliciet vermeld
dat dit betekent dat de kosten van onderzoeken of rekenexercities die de beheerder
in het kader van de beoordeling moet uitvoeren, niet subsidiabel zijn.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel I
Onderdeel A, onder 1 (wijziging artikel 1; wijziging begripsbepaling hoogwaterbeschermingsprogramma)
Het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) is een programma van maatregelen die nodig
zijn om de primaire waterkeringen weer te laten voldoen aan de daarvoor geldende normen,
als die normen of het beoordelingsinstrumentarium gewijzigd zijn. De maatregelen hebben
zowel betrekking op keringen die worden beheerd door waterschappen, als op keringen
die worden beheerd door het Rijk. Alleen een maatregel in het HWBP ten behoeve van
een primaire waterkering die wordt beheerd door een waterschap, komt in aanmerking
voor subsidie. Het Rijk kan zichzelf geen subsidie verstrekken.
De wijziging van de begripsbepaling van hoogwaterbeschermingsprogramma is nodig in
verband met de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere
wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen). Door de invoering van het nieuwe
normenstelsel zal het HWBP niet meer uitsluitend maatregelen bevatten die nodig zijn
vanwege een wijziging in het verleden van het normenstelsel dat gold voor 1 januari
2017. Ook maatregelen die nodig zijn vanwege de vervanging van de oude normen door
de vanaf 1 januari 2017 geldende normen voor de primaire waterkeringen zullen er deel
van uitmaken. In de toekomst kunnen daaraan ook maatregelen in verband met bijvoorbeeld
aanpassing van het nieuwe beoordelingsinstrumentarium worden toegevoegd. Het betreft
dezelfde maatregelen als worden vermeld in artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet,
met dien verstande dat die bepaling alleen betrekking heeft op maatregelen die moeten
worden getroffen door waterschappen. Hoewel het HWBP, zoals vermeld, ook maatregelen
bevat van het Rijk, wordt om een opsomming als in artikel 7.24, eerste lid, van de
Waterwet in de begripsbepaling te voorkomen kortheidshalve verwezen naar dat artikel.
Onderdelen A, onder 2, 3, 4, en 6, en E, onder 2 (wijziging artikel 1; invoeging begripsbepaling
inpassingsplan en wijziging van begripsbepalingen planuitwerkingsfase, realisatiefase
en werk en van artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c)
Ten behoeve van een dijkversterking dient in beginsel op grond van artikel 5.4, eerste
lid, van de Waterwet een projectplan te worden vastgesteld. In de plaats van een projectplan
kan echter ook een andere besluitvormingsprocedure worden toegepast. Als bij wijzigingen
van waterstaatwerken vanwege de ruimtelijke aspecten van het project wordt gekozen
voor een provinciaal inpassingsplan of een rijksinpassingsplan op grond van afdeling
3.5 van de Wet ruimtelijke ordening, is geen apart projectplan vereist (artikel 5.4,
zesde lid, van de Waterwet). Voor het toepassen van een provinciaal inpassingsplan
(artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening) of een rijksinpassingsplan (artikel
3.28 van de Wet ruimtelijke ordening) wordt bijvoorbeeld gekozen als het project een
gebiedsontwikkeling betreft waarvan het wijzigen van waterstaatswerken een onderdeel
is. Met het oog op deze mogelijkheid zijn in artikel 1 de begripsbepalingen van planuitwerkingsfase,
realisatiefase en werk aangepast en is de begripsbepaling van inpassingsplan toegevoegd.
Ook is artikel 6, vijfde lid, onderdeel b, aangepast.
In een inpassingsplan wordt de bestemming aangewezen van de grond waarop het plan
betrekking heeft. Het bevat geen beschrijving van het betrokken werk of de wijze waarop
het zal worden uitgevoerd, zodat niet gesproken kan worden van een ‘werk ter uitvoering
van een inpassingsplan’. Daarom wordt in de begripsomschrijving van ‘werk’ verwezen
naar de uit te voeren maatregel. ‘Maatregel’ is een begrip dat voorkomt in artikel
7.23 en 7.24 van de Waterwet. Omdat de maatregelen waarvoor op grond van de subsidieregeling
subsidies kunnen worden verstrekt, niet alle maatregelen zijn in de zin van artikel
7.23, maar wel steeds maatregelen in de zin van artikel 7.24, eerste of vijfde lid,
van de Waterwet, wordt verwezen naar het laatstgenoemde artikel. Zie voor een omschrijving
van de maatregelen die in aanmerking komen voor subsidie op grond van artikel 7.23
en van de subsidies die bekostigd kunnen worden op grond van artikel 7.24, hoofdstuk
2 van het algemene deel van deze toelichting.
Om artikel 6, vijfde lid, onderdeel c, beter te laten aansluiten bij de aangepaste
begripsomschrijving van ‘werk’ zijn in dat onderdeel de woorden na ‘werk’ geschrapt.
Onderdeel A, onder 2 (wijziging artikel 1; invoeging begripsbepalingen voorverkenning
en vooronderzoek)
De toevoeging van de begripsbepalingen van voorverkenning en vooronderzoek houdt verband
met introductie in deze wijzigingsregeling van de mogelijkheid om subsidie te verstrekken
voor een voorverkenning of een vooronderzoek.
De doelen van de voorverkenning en het vooronderzoek, de activiteiten die in dat verband
voor subsidie in aanmerking kunnen komen en de voorwaarden die gesteld worden aan
de subsidieverstrekking, zijn toegelicht in paragraaf 4.1. Zie tevens de artikelsgewijze
toelichtingen bij de artikelen 14a en 21a (artikel I, onderdelen H en O).
Onderdeel A, onder 5 (wijziging artikel 1; wijziging begripsbepaling subsidieprogramma)
De wijziging in de begripsbepaling subsidieprogramma is nodig wegens een wijziging
in de opbouw van artikel 7.23, eerste lid, van de Waterwet door de Wet van 2 november
2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire
waterkeringen).
Onderdelen B, onder 1, C, onder 1, D, onder 1, en K, onder 1 (invoeging artikelen
2, eerste lid, onderdeel h, en 3, eerste lid, onderdeel g, en wijziging artikelen
4, eerste lid, onderdeel f, en 18, eerste lid, onderdeel d)
Om de redenen die zijn vermeld in paragraaf 4.2 van deze toelichting, is het wenselijk
het verstrekken van subsidie voor nadeelcompensatie die op grond van de Nadeelcompensatieregeling
verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken
1999 (NKL 1999) verschuldigd is voor het verleggen van kabels en leidingen, ook al
in de verkenningsfase en de planuitwerkingsfase mogelijk te maken. Dit wordt gerealiseerd
door de toevoeging van onderdeel h aan artikel 2, eerste lid, respectievelijk van
onderdeel g aan artikel 3, eerste lid. Omdat ‘(NKL 1999)’ onderdeel uitmaakt van de
citeertitel van de genoemde nadeelcompensatieregeling, zijn de artikelen 4, eerste
lid, onderdeel f, en 18, eerste lid, onderdeel d, aangepast.
Onderdelen B, onder 2, C, onder 2, en D, onder 2 (invoeging artikel 2, tweede lid,
onderdeel b, en wijziging artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, derde lid, onderdeel
d)
In artikel 1 wordt de voorverkenning omschreven als een facultatief onderdeel van
de verkenningsfase waarin nader onderzoek plaatsvindt ter bepaling van de aard of
de reikwijdte van een maatregel. Omdat de voorverkenning onderdeel uitmaakt van de
verkenningsfase, zijn daarin kostensoorten subsidiabel die ook tijdens de verkenning
in aanmerking komen voor subsidie. Om te voorkomen dat bepaalde kosten tweemaal voor
subsidiëring in aanmerking komen, is in artikel 2, tweede lid, in een nieuw onderdeel
b bepaald dat kosten die reeds vergoed zijn in het kader van een voorverkenning, tijdens
de rest van de verkenningsfase niet meer subsidiabel zijn. Om tot uitdrukking te brengen
dat deze kosten evenmin subsidiabel zijn in de planuitwerkingsfase en de realisatiefase,
is in artikel 3, tweede lid, onder a, en artikel 4, derde lid, onder d, eenzelfde
restrictie opgenomen.
De wijzigingen in onderdeel B, onder 2, b, onderdeel C, onder 2, b, en onderdeel D,
onder 2, a, betreffen redactionele verbeteringen.
Onderdeel E, onder 1 (invoeging nieuw onderdeel a in artikel 6, derde lid)
In deze wijzigingsregeling is de mogelijkheid gecreëerd om in de verkenningsfase aan
de eigenlijke verkenning een voorverkenning vooraf te laten gaan (zie onderdeel 4.1.1
van deze toelichting). Bij een aanvraag tot subsidieverlening voor de planuitwerkingsfase
respectievelijk de realisatiefase dient een eindverantwoording over de behaalde resultaten
in de voorafgaande fase te worden overgelegd. Naar analogie daarvan is in het nieuwe
artikel 6, derde lid, onderdeel a, bepaald dat een aanvraag tot subsidieverlening
voor een verkenning behalve van een plan van aanpak vergezeld moet gaan van een eindverantwoording
van de bepaalde resultaten in de voorverkenning, indien deze heeft plaatsgevonden.
Onderdelen F, onder 1, en K, onder 2, onder a en b (redactionele wijzigingen van diverse
artikelen)
Deze wijzigingen zijn van redactionele aard, bedoeld om de regeling te verbeteren
en beter leesbaar te maken.
Onderdeel F, onder 2 (invoeging artikel 7, derde lid)
Deze wijziging is toegelicht in onderdeel 4.1.1 van het algemene deel.
Onderdeel G (wijziging artikel 9)
Het tweede lid, onderdeel b, van artikel 9 vervangt het vierde lid, dat is komen te
vervallen. In het tweede lid, onderdeel b, is bepaald dat op verzoek van de subsidieontvanger
het totaal aan te verlenen voorschotten in één keer kan worden uitbetaald, indien
is voldaan aan de voorwaarden die zijn vermeld onder 1° tot en met 6°. Om beter tot
uiting te brengen dat bij bevoorschotting in één keer sprake is van een bevoegdheid
van de Minister, is de tekst van de aanhef van onderdeel b ten opzichte van de aanhef
van het oude vierde lid gewijzigd.
Onderdeel H (invoeging artikel 14a)
Eerste lid
In artikel 14a is de subsidiëring van voorverkenningen geregeld. Een voorverkenning
is een facultatief onderdeel van de verkenningsfase waarin nader onderzoek plaatsvindt
ter bepaling van de aard of de reikwijdte van een maatregel (artikel I, onderdeel
A, onder 2). In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat per fase een aanvraag tot subsidieverlening
wordt ingediend door de beheerder. Indien de beheerder voorafgaande aan de verkenning
eerst een voorverkenning wenst uit te voeren, moet hij ook voor de voorverkenning
een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Het aantal aanvragen tot subsidieverlening
dat in de verkenningsfase wordt ingediend, bedraagt dan twee. In het eerste lid van
artikel 14a wordt tot uiting gebracht dat daarmee wordt afgeweken van artikel 6, eerste
lid.
Tweede tot en met vierde lid
Zoals in onderdeel 4.1.1 van deze toelichting is beschreven, zijn het doel en de reikwijdte
van een voorverkenning beperkt. Daarom kan slechts voor enkele kostensoorten subsidie
worden aangevraagd en is bij de aanvraag tot subsidieverlening de hoeveelheid informatie
die door de aanvrager moet worden overgelegd minder omvangrijk dan bij een verkenning.
Vijfde lid
In het vijfde lid worden diverse artikelen en artikelonderdelen van overeenkomstige
toepassing verklaard op de voorverkenning.
De kostenraming dient plaats te vinden zoals voorgeschreven in artikel 5, eerste lid.
Omdat in de regel de subsidieaanvraag voor een voorverkenning niet meer dan 40 miljoen
euro zal bedragen, kan de subsidieaanvrager, evenals bij de verkenning en de planuitwerkingsfase,
kiezen tussen een deterministische of probabilistische ramingswijze. Deze ramingswijzen
zijn toegelicht in paragraaf 4.1 van de toelichting bij de Regeling subsidies hoogwaterbescherming
2014, zoals deze luidde bij de inwerkingtreding.28
Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht
noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend vóór de afloop van de activiteiten
(artikel 6, tweede lid). Verder geldt ook voor de voorverkenning dat de beslissing
op de aanvraag moet worden genomen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag
en dat de subsidie is beperkt tot 90% van de geraamde subsidiabele kosten van de activiteiten
(artikel 7, eerste en tweede lid). De beschikking tot subsidieverlening en de eventuele
wijziging daarvan, de tussentijdse verslaglegging door de subsidieontvanger en de
subsidievaststelling zijn aan dezelfde regels onderworpen als gelden tijdens de rest
van de verkenningsfase en tijdens de planuitwerkingsfase en de realisatiefase (artikelen
8 en 10 tot en met 13 van de subsidieregeling).
Op aanvraag van de subsidieontvanger kan een voorschot voor de voorverkenning worden
verleend. Daarbij is de hoofdregel dat de bevoorschotting per jaar plaatsvindt (artikel
9, eerste lid). Op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, kan de Minister echter
het totaal aan te verlenen voorschotten in één keer uitbetalen. Daarvoor dient te
worden voldaan aan de voorwaarden die worden vermeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel
b, onder 1° tot en met 6°. Ook de beperking die wordt vermeld in artikel 9, tweede
lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.
Onderdelen I en U (invoeging artikel 14b en bijlage bij artikel 14b, eerste lid)
In circa 10% van de gevallen is de signaleringswaarde van een dijktraject die op basis
van artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet is vastgesteld in bijlage II van die
wet, gelijk aan de ondergrens van het dijktraject die op basis van artikel 2.2, tweede
lid, van de Waterwet is vastgesteld in bijlage III van die wet. In deze gevallen geldt,
anders dan bij reguliere subsidies, waarop artikel 7.23, eerste lid, onderdeel c,
van de Waterwet van toepassing is, niet als voorwaarde voor subsidiëring dat de signaleringswaarde
is overschreden. In plaats daarvan is in de bijlage die door artikel I, onderdeel
U, wordt toegevoegd aan de subsidieregeling, voor elk van de desbetreffende trajecten
een subsidiewaarde vastgesteld. Deze subsidiewaarde wordt uitgedrukt in een overstromingskans
per jaar, die overschreden moet zijn, wil de beheerder in aanmerking komen voor subsidie.
Zie voor een nadere toelichting hoofdstuk 2 en paragraaf 3.1 van deze toelichting.
Andere subsidievoorwaarden zijn dat de te treffen maatregelen nodig zijn om een van
de in artikel 7.24, eerste lid, onderdelen a of b, van de Waterwet bedoelde redenen
en dat de maatregelen voor het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt zijn
opgenomen in het jaarlijks door de Minister van IenM vast te stellen subsidieprogramma.
Deze voorwaarden komen overeen met die welke op grond van artikel 7.23, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Waterwet gelden voor reguliere subsidies. Op de verlening
en de vaststelling van subsidies als bedoeld in artikel 14b zijn verder alle bepalingen
van de subsidieregeling voor reguliere subsidies (paragraaf 2) van overeenkomstige
toepassing.
Subsidieverstrekking op basis van artikel 14b is alleen aan de orde als de beheerder
van het dijktraject een maatregel dient te treffen vanwege de vervanging van de voor
1 januari 2017 geldende veiligheidsnormen door de vanaf die datum geldende normen
voor de primaire waterkeringen of vanwege een wijziging van het nieuwe stelsel. Op
maatregelen die uitsluitend plaatsvinden in verband met wijziging van de vóór 1 januari
2017 geldende wettelijke voorschriften voor primaire waterkeringen, zoals maatregelen
die voortvloeien uit de derde (verlengde) toetsronde, vindt subsidieverstrekking plaats
op basis van paragraaf 2, 3 of 4 van de subsidieregeling.
Onderdeel J (wijziging artikel 15)
Onder 1
De wijziging van artikel 15, onderdeel a, hangt samen met de wijziging van de artikelen
7.23, eerste lid, en 7.24, eerste lid, van de Waterwet door de Wet van 2 november
2016 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire
waterkeringen). Hierdoor kunnen niet alleen maatregelen die nog plaatsvinden vanwege
eerdere wijzigingen van het normenstelsel voor de primaire waterkeringen dat gold
voor 1 januari 2017, maar ook maatregelen die nodig zijn vanwege de vervanging van
de oude normen door de nieuwe normen en maatregelen in verband met bijvoorbeeld een
toekomstige aanpassing van het beoordelingsinstrumentarium, worden gesubsidieerd.
Omdat alleen subsidies als bedoeld in paragraaf 2 van de subsidieregeling, subsidies
zijn in de zin van artikel 7.23 van de Waterwet, wordt in artikel 15, onderdeel a,
verwezen naar artikel 7.24, eerste lid, van de Waterwet, dat een ruimer toepassingsgebied
heeft en ook betrekking heeft op subsidies die gebaseerd zijn op de Kaderwet subsidies
I en M, zoals subsidies voor een experiment of demonstratieproject.
Onder 3
Het nieuwe onderdeel e van artikel 15 ziet op de situatie waarin een experiment of
demonstratieproject betrekking heeft op een bepaald dijktraject en de betrokken maatregel
nodig is vanwege de invoering van de nieuwe normering van de primaire waterkeringen
of het daarbij behorende beoordelingsinstrumentarium of vanwege een wijziging daarvan.
Als het dijktraject niet een dijktraject is waarvan de signaleringswaarde gelijk is
aan de ondergrens, geldt als voorwaarde voor subsidiëring dat de signaleringswaarde
is overschreden (onder 1°). Die voorwaarde wordt gesteld omdat die op grond van artikel
7.23, eerste lid, onderdeel c, van de Waterwet ook geldt voor reguliere subsidies.
De voorwaarde vermeld in onderdeel e, onder 2°, is van toepassing als de innovatieve
maatregel betrekking heeft op een dijktraject waarvoor op grond van artikel 14b een
subsidiewaarde is vastgesteld. In plaats van de signaleringswaarde dient dan de subsidiewaarde
te zijn overschreden. Dit is ook een voorwaarde voor subsidiëring op grond van artikel
14b zelf.
Onderdeel K, onder 2, onder c (wijziging artikel 18, tweede lid, onderdeel e)
In artikel 21a wordt het mogelijk gemaakt subsidie te verstrekken voor een vooronderzoek
ten behoeve van een experiment of demonstratieproject. Zie voor de begripsbepaling
van vooronderzoek artikel I, onderdeel A, onder 2, en de bijbehorende toelichting.
Tijdens het vooronderzoek vinden activiteiten plaats die ook onderdeel kunnen uitmaken
van de uitvoering van het experiment of demonstratieproject zelf. Hierdoor zijn tijdens
het vooronderzoek kostensoorten subsidiabel die ook subsidiabel zijn tijdens de uitvoering.
Om te voorkomen dat bepaalde kosten tweemaal voor subsidiëring in aanmerking komen,
is in artikel 18, tweede lid, onderdeel e, bepaald dat kosten die reeds vergoed zijn
in het kader van een vooronderzoek, tijdens de uitvoering van het project niet meer
subsidiabel zijn.
Onderdeel L (wijziging artikel 19, derde lid, onderdeel a)
Onder 1
Deze wijziging hangt samen met de invoering van de nieuwe normen voor de primaire
waterkeringen. Zolang het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Hoogwaterbeschermingsprogramma
voor zover dat betrekking heeft op de primaire waterkeringen die in de derde (verlengde)
toetsronde zijn afgekeurd nog niet volledig zijn uitgevoerd, kan een versterkingsmaatregel
gericht zijn op het voldoen aan een veiligheidsnorm die gold tot 1 januari 2017, maar
ook op het voldoen aan een vanaf die datum geldende nieuwe norm. In beide gevallen
kan een innovatie daaraan een bijdrage leveren. Om dit tot uiting te brengen is de
tekst van artikel 19, derde lid, onderdeel a, derde gedachtestreepje, aangevuld.
Onder 2
Omdat ‘werk’ in artikel 19, derde lid, onderdeel a, vierde gedachtestreepje, een andere
betekenis heeft dan ‘werk’ in artikel 1, is het woord in artikel 19, derde lid, onderdeel
a, vierde gedachtestreepje, vervangen door het woord ‘activiteiten’.
Onder 3
De derde wijziging is van louter redactionele aard.
Onderdeel M (wijziging artikel 20)
Onder 1 en 2
In de aanhef van artikel 20 is artikel 7, derde lid, toegevoegd aan de opsomming van
de bepalingen die van overeenkomstige toepassing zijn bij subsidieverlening of subsidievaststelling
voor een experiment of demonstratieproject. In het nieuwe onderdeel a wordt geregeld
hoe deze bepaling in de context van een experiment of demonstratieproject gelezen
moet worden. Voor artikel 7, derde lid, wordt verwezen naar onderdeel 4.1.1 van deze
toelichting.
Onder 3
Anders dan bij reguliere subsidies worden bij de verstrekking van subsidies voor het
uitvoeren van een experiment of demonstratieproject geen fasen onderscheiden. Daarom
zijn in het nieuwe onderdeel c de woorden ‘van een fase’ geschrapt. De wijziging van
‘jaar’ in ‘kalenderjaar’ is een redactionele aanpassing.
Onderdeel N (wijziging artikel 21)
De wijziging van artikel 21, aanhef, is toegelicht in paragraaf 4.3 van het algemene
deel.
Onderdeel O (invoeging artikelen 21a en 21b)
Artikel 21a
Het nieuwe artikel 21a geeft uitvoering aan de in de praktijk gegroeide wens om in
het kader van een experiment of demonstratieproject de subsidiëring van een vooronderzoek
mogelijk te maken. Zie hiervoor onderdeel 4.1.2 van deze toelichting. Het vooronderzoek
heeft betrekking op voorbereidend onderzoek en andere werkzaamheden die plaatsvinden
voor de daadwerkelijke start van een project. Zie voor de begripsomschrijving van
vooronderzoek artikel I, onderdeel A, onder 2. Het aantal subsidiabele kostensoorten
is daarom beperkt (tweede lid). Ook worden minder voorwaarden gesteld aan de subsidieaanvraag
dan bij een aanvraag van een subsidie als bedoeld in artikel 15 (vijfde lid). Om subsidie
te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht
noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de afloop van de activiteiten
(vierde lid).
Artikel 21b
De bepalingen uit paragraaf 2 die in artikel 21b, aanhef, van overeenkomstige toepassing
worden verklaard op subsidieverlening en subsidievaststelling voor een vooronderzoek
zijn grotendeels dezelfde als die van overeenkomstige toepassing zijn op subsidieverlening
en subsidievaststelling voor het experiment of demonstratieproject zelf (artikel 20,
aanhef). In artikel 21b, aanhef, worden daarnaast vermeld de voor een experiment of
demonstratieproject geldende artikelen 16 (subsidieplafond en verdelingsregime) en
17 (subsidiemaximum) en 21, dat wat betreft het vooronderzoek ziet op de jaarlijkse
(financiële) verantwoording tijdens de uitvoering. Ook de bijkomende voorwaarden,
die zijn opgenomen in de onderdelen a tot en met c van artikel 21b, zijn grotendeels
dezelfde als gelden voor de subsidieverlening en subsidievaststelling voor het experiment
of demonstratieproject zelf (vergelijk artikel 20, onderdelen b tot en met d).
Onderdeel P (wijziging artikel 22, eerste lid)
De aanhef van artikel 22, eerste lid, is om dezelfde reden gewijzigd als artikel 15,
onderdeel a, (zie artikel I, onderdeel J). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting
bij laatstgenoemde wijziging.
De voorwaarden in de onderdelen a en c, werden ook al vermeld in artikel 22 zoals
de luidde voor de onderhavige wijziging. In het nieuwe onderdeel b, onder 1o, wordt als bijkomende voorwaarde voor subsidieverstrekking gesteld dat de signaleringswaarde
is overschreden, indien de maatregel nodig is vanwege de invoering van de nieuwe normering
van de primaire waterkeringen of het daarbij behorende beoordelingsinstrumentarium
dan wel een wijziging daarvan. Deze voorwaarde geldt op grond van artikel 7.23 van
de Waterwet ook voor reguliere subsidies. Omdat op een maatregel die door de beheerder
wordt voorgefinancierd, artikel 7.23 van de Waterwet niet van toepassing is, wordt
de voorwaarde dat de signaleringswaarde is overschreden, gesteld in het onderhavige
artikel. De voorwaarde geldt niet voor een subsidie vanwege een versterkingsmaatregel
ten behoeve van een dijktraject als bedoeld in artikel 14b. Om subsidie voor een dergelijk
dijktraject te kunnen verstrekken dient de subsidiewaarde die op grond van artikel
14b is vastgesteld, te zijn overschreden. Dit wordt geregeld in onderdeel b, onder
2o.
Vanwege wijziging van de opbouw van artikel 22, eerste lid, is de tekst van dit artikellid
opnieuw vastgesteld.
Onderdeel Q (invoeging paragraaf 4a (artikel 24a))
Artikel 24a heeft betrekking op waterkeringen die door de Wet van 2 november 2016
tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen)
de status van primaire kering hebben verloren, maar nog wel een functie vervullen
in het regionale watersysteem. Voor deze keringen zijn of worden door provinciale
staten normen vastgesteld. Indien voor een dergelijke kering al een versterkingsopgave
bestond op basis van de veiligheidsnorm die gold op 31 december 2016 en de kering
evenmin voldoet aan de provinciale norm, kan voor de versterking op basis van artikel
24a eenmalig subsidie worden verstrekt. De segmenten van de keringen waarvoor dit
geldt, zijn krachtens artikel 7.24, vijfde lid, onderdeel c, aangewezen in bijlage
VI van het Waterbesluit. Zie paragraaf 3.2 van deze toelichting. De subsidieverlening
en subsidievaststelling vinden op dezelfde wijze plaats als bij reguliere subsidies.
Onderdelen R, S en T (wijziging paragraaf 5)
De subsidies voor activiteiten die op grond van de bepalingen van de oude paragraaf
5 subsidiabel waren, zijn alle onherroepelijk vastgesteld en uitbetaald. Daarom kon
de paragraaf worden omgevormd tot een paragraaf die grondslag biedt voor de subsidiëring
van (voorbereidende) werkzaamheden die door beheerders op basis van voorfinanciering
zijn verricht met het oog op het nieuwe normenstelsel voordat dit stelsel op 1 januari
2017 in werking was getreden. Evenals in de oude paragraaf 5 is sprake van een afzonderlijk
regime voor activiteiten die al voltooid waren voor de datum van inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling.
Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht
noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de afloop van de activiteiten.
Zijn de activiteiten op het moment van de subsidieaanvraag reeds voltooid, dan kan
de subsidieverstrekking alleen nog plaatsvinden door middel van subsidievaststelling.
Bij activiteiten waarbij is geanticipeerd op de nieuwe norm zal daarom per geval moeten
worden bekeken wanneer zij zijn voltooid. Waren de voorgefinancierde activiteiten
nog niet afgerond bij de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, dan vindt de
subsidieverstrekking plaats op basis van de aangepaste paragraaf 4 (Subsidie bij voorfinanciering
door de beheerder). Dit wil zeggen dat eerst subsidie wordt verleend en na afloop
van alle activiteiten van de fase de subsidie wordt vastgesteld. Zijn de activiteiten
reeds voltooid, dan vindt subsidiëring plaats door middel van subsidievaststelling.
Dit wordt mogelijk gemaakt door de artikelen 25 tot en met 27 van de gewijzigde paragraaf
5.
Artikel 25
Omdat bij de in artikel 25 bedoelde activiteiten sprake is van voorfinanciering, komt
een deel van de toepasselijke voorschriften overeen met bepalingen in paragraaf 4.
Het betreft in de eerste plaats de voorwaarde in artikel 25, eerste lid, onderdeel
a, dat de signaleringswaarde of de subsidiewaarde is overschreden (zie hiervoor de
toelichting bij de wijziging van artikel 22, eerste lid) en de voorwaarden dat de
maatregel is opgenomen in het hoogwaterbeschermingsprogramma en in de voorfinancieringslijst
zoals die luidt in het jaar van aanvraag (artikel 25, eerste lid, onderdelen b en
d). Ook de bepalingen over de datum of data van uitbetaling (artikel 25, tweede lid),
de bevoegdheid van de Minister om op een eerder moment uit te betalen (artikel 25,
derde lid) en de bepaling dat rentekosten niet subsidiabel zijn (artikel 25, vierde
lid), komen overeen. Zie voor een algemene toelichting op subsidiëring bij voorfinanciering
paragraaf 4.6 van de toelichting bij de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014
zoals deze luidde bij de inwerkingtreding in 2014.29
Artikel 26
In artikel 26 is bepaald dat de subsidieaanvraag voor een fase vergezeld moet gaan
van een voorafgaand aan die fase opgestelde raming van de aan die fase toe te rekenen
subsidiabele kosten. Hoe deze raming dient plaats te vinden is geregeld in artikel
5 van de subsidieregeling. Omdat al sinds 1 april 2014 wordt gesubsidieerd op basis
van dergelijke ramingen, wordt in artikel 26 voorgeschreven dat de kostenramingen
die moeten worden overgelegd, zijn opgesteld conform deze bepaling.
De aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor een maatregel als bedoeld in artikel
25 moet voor elke fase worden ingediend voor 1 juli 2018, wil subsidiëring kunnen
plaatsvinden (artikel 26, eerste lid). De termijn waarbinnen de beschikking tot subsidievaststelling
(artikel 27) dient te worden afgegeven, volgt uit afdeling 4.1.3 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Artikel II
Vanwege de nauwe samenhang met de Wet van 2 november 2016 tot wijziging van de Waterwet
en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen) treedt deze wijzigingsregeling
gelijktijdig met die wet in werking. Indien die wet na 1 januari 2017 in werking treedt,
werkt artikel I van de wet terug tot en met die datum. De terugwerkende kracht wordt
geregeld bij koninklijk besluit krachtens artikel IV van die wet. Voor deze wijzigingsregeling
is de eventuele terugwerkende kracht geregeld in artikel II.
Als de nieuwe normen voor de primaire waterkeringen gaan gelden, is het wenselijk
dat beheerders van dijktrajecten waarbij de overstromingskans sterk afwijkt van de
nieuwe norm, snel met versterkingsmaatregelen kunnen beginnen. Voor een waterschap
is dat zonder subsidie alleen mogelijk met hoge bijkomende kosten. De waterschappen
zijn dus gebaat bij een spoedige inwerkingtreding van de subsidieregeling. Om die
reden wordt afwijking van de vaste verandermomenten gerechtvaardigd geacht, mocht
de wetswijziging en de subsidieregeling pas na 1 januari 2017 in werking kunnen treden.
Het programmabureau hoogwaterbescherming, dat de subsidies namens de Minister verstrekt,
en de waterschappen die primaire waterkeringen beheren en subsidies aanvragen, zijn
op de hoogte van de wijziging van de subsidieregeling. De waterschappen zijn conform
artikel 7.23, vierde lid, van de Waterwet betrokken bij de voorbereiding van de wijzigingsregeling.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus