TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
1.1 Doel van de subsidieregeling
De onderhavige Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 (hierna: de subsidieregeling)
bevat bepalingen inzake de verstrekking van subsidie door het Rijk aan waterschappen
die vanwege wijziging van de veiligheidsnorm, de hydraulische randvoorwaarden of de
toetsvoorschriften1 maatregelen dienen te treffen teneinde hun primaire waterkeringen weer aan de wettelijke
norm te laten voldoen. In de subsidieregeling worden nadere regels gesteld met betrekking
tot de subsidiabele kosten, de kostenraming, innovatie en voorfinanciering. De subsidieregeling
regelt tevens de procedurele aspecten. De subsidieregeling geeft uitvoering aan de
Wet van 15 mei 2013 tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming)2.
De Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren is met ingang van 1 januari
2014 nog uitsluitend van toepassing op de nog niet gerealiseerde maatregelen uit het
tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (hierna: HWBP-2). Deze maatregelen zijn krachtens
artikel 7.23, vijfde lid, van de Waterwet aangewezen in bijlage V van het Waterbesluit3. De onderhavige subsidieregeling is niet van toepassing op de in die bijlage aangewezen
maatregelen.
1.2 Achtergrond van de subsidieregeling
De Wet van 15 mei 2013 tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging
hoogwaterbescherming) voorziet in het structureel borgen van de bekostiging door Rijk
en waterschappen van versterkingsmaatregelen die zijn opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma
(hierna: HWBP). Tevens zijn door middel van deze wet andere afspraken uit het Bestuursakkoord
Water met betrekking tot het HWBP verankerd.
Om de doelmatigheid van het HWBP te vergroten, regelt de genoemde wijziging van de
Waterwet dat de subsidie voor versterkingsmaatregelen met ingang van 1 januari 2014
wordt beperkt tot 90% van de geraamde subsidiabele kosten van een sober en doelmatig
ontwerp van de maatregel. Bij wijze van doelmatigheidsprikkel draagt een waterschap
zelf rechtstreeks 10% bij aan de kosten van de maatregel. Dit is de zogenoemde projectgebonden
bijdrage. Omdat de subsidieverstrekking plaatsvindt op basis van de geraamde subsidiabele
kosten, komen de uitvoeringsrisico’s van het project in principe ten laste van de
beheerder. Dit vormt voor de beheerder een belangrijke prikkel om deze risico's adequaat
te beheersen. In verband met de eis ‘sober en doelmatig’ zal niet langer in alle gevallen
voor een robuuste oplossing worden gekozen. Ook zal per maatregel moeten worden bekeken
wat de economisch optimale levensduur van een maatregel is.
Bij de eerder genoemde wijziging van de Waterwet is bepaald dat bij ministeriële regeling
wordt geregeld welke kosten subsidiabel zijn en op welke wijze de kostenraming dient
plaats te vinden. In de onderhavige subsidieregeling is uitvoering gegeven aan dit
voorschrift.
1.3 Relatie tot deltafonds en HWBP-2
In de Waterwet is met ingang van 1 januari 2014 geregeld dat het Rijk en de waterschappen
gezamenlijk vanaf die datum een gelijke financiële bijdrage (50/50 bekostiging) leveren
aan de versterking van de primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen. De
bijdrage van de gezamenlijke waterschappen in 2014 is daarbij gemaximeerd tot € 131
miljoen. Met ingang van 2015 bedraagt het maximum voor de waterschappen gezamenlijk
€ 181 miljoen per jaar. Elk waterschap levert daaraan een bijdrage in de vorm van
een jaarlijkse afdracht aan het deltafonds4. Een waterschap dat een versterkingsmaatregel moet treffen, ontvangt een subsidie
uit dit fonds. Om de subsidieverstrekking beter te kunnen afstemmen op de beschikbare
middelen, is in de Waterwet bepaald dat maatregelen alleen voor subsidie in aanmerking
komen indien zij in het betreffende jaar zijn opgenomen in een jaarlijks vast te stellen
subsidieprogramma. Beheer en onderhoud van de primaire waterkering komt niet voor
subsidie in aanmerking, dit komt volledig voor rekening van de beheerder5.
Met betrekking tot de maatregelen van de waterschappen die deel uitmaken van het HWBP-2
is in de Waterwet bepaald dat recht blijft bestaan op vergoeding van 100% van de kosten
van uitvoering. Voor uitsluitend deze zogenoemde HWBP-2 maatregelen blijft de Regeling
bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren van toepassing6.
1.4 Programmadirectie hoogwaterbescherming
De uitvoering van het HWBP wordt gecoördineerd door een programmadirectie: de programmadirectie
hoogwaterbescherming. Deze programmadirectie valt organisatorisch onder het Directoraat-Generaal
Rijkswaterstaat, maar is een gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie van de waterschappen
en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De programmadirectie hoogwaterbescherming
faciliteert de besluitvorming over de programmering en prioritering van het HWBP en
stelt vervolgens het concept-HWBP op. Het HWBP maakt onderdeel uit van het deltaprogramma.
De Minister van Infrastructuur en Milieu stelt jaarlijks het subsidieprogramma vast
voor het volgende begrotingsjaar. De maatregelen die op het subsidieprogramma staan,
komen in het betreffende jaar in aanmerking voor subsidie vanuit het budget van het
HWBP. Op grond van de onderhavige subsidieregeling dienen subsidieaanvragen voor de
versterkingsmaatregelen aan een primaire kering bij de Minister van Infrastructuur
en Milieu te worden ingediend. De subsidieaanvragen worden door de programmadirectie
hoogwaterbescherming in behandeling genomen. Bij het indienen kunnen stukken derhalve
worden gericht aan de programmadirecteur van de programmadirectie hoogwaterbescherming.
Deze programmadirectie toetst de aanvragen aan de subsidieregeling. Op basis hiervan
stelt zij krachtens mandaat namens de Minister van Infrastructuur en Milieu de subsidiebeschikkingen
vast.
2. Hoofdlijnen Regeling subsidies hoogwaterbescherming
2.1 Grondslagen van subsidie
In artikel 7.23 van de Waterwet is bepaald dat het Rijk de geraamde kosten van een
sober en doelmatig ontwerp van de maatregelen subsidieert als de beheerder vanwege
wijziging van de krachtens artikel 2.2, 2.3 of 2.12, vierde lid, gestelde regels maatregelen
dient te treffen en als de betreffende maatregelen voor het kalenderjaar waarin de
subsidie wordt verstrekt zijn opgenomen in het subsidieprogramma. Bij de voorbereiding
van het subsidieprogramma worden de besturen van de waterschappen gehoord. Het subsidieprogramma
wordt vervolgens jaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld.
Alleen de in een subsidieprogramma opgenomen maatregelen geven in dat jaar recht op
subsidie. Zo worden de subsidieverstrekkingen afgestemd op de jaarlijks beschikbare
middelen.
De subsidie bedraagt 90% van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp
van de maatregel (artikel 7.23, tweede lid, van de Waterwet). De resterende 10% –
de projectgebonden bijdrage – dient het betreffende waterschap uit de eigen middelen
te bekostigen en wordt dus niet via het deltafonds gesubsidieerd.
Indien uit een (gevalideerde) toetsing blijkt dat een primaire kering niet meer voldoet
aan de veiligheidsnorm, bijvoorbeeld door wijziging van het toetsinstrumentarium,
kan deze nog in hetzelfde jaar worden aangemeld voor het HWBP. Het HWBP, dat onderdeel
is van het jaarlijks vast te stellen deltaprogramma, is een lijst van alle primaire
keringen die niet meer voldoen. Op basis van deze lijst bepaalt de Minister van Infrastructuur
en Milieu na consultatie van de waterschappen ieder jaar de prioritering van de versterkingsmaatregelen
en het jaarlijkse subsidieprogramma. Het subsidieprogramma maakt onderdeel uit van
het MIRT Projectenboek, dat als bijlage bij de begroting aan de Tweede Kamer wordt
gezonden. De Staten-Generaal dienen in te stemmen met de middelen die beschikbaar
worden gesteld voor versterkingen van primaire waterkeringen, aangezien die middelen
deel uitmaken van de begroting voor het deltafonds.
Behalve in de subsidieverstrekking voor reguliere versterkingsmaatregelen voorziet
de onderhavige subsidieregeling op basis van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat
in de mogelijkheid om subsidie te vestrekken voor het onderzoeken van innovatieve
maatregelen, indien deze innovaties naar verwachting zullen bijdragen aan de doelmatigheid
van het programma als geheel. Innovaties kunnen leiden tot een meer doelmatige uitvoering
en tot kostenbesparingen binnen het HWBP. Het betreft experimenten en projectdemonstraties
om de effectiviteit van innovatieve oplossingen te onderzoeken. Daarvan kan doorgaans
niet vooraf worden aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen ‘sober en doelmatig’
die worden gesteld in artikel 7.23, tweede lid, van de Waterwet. Om die reden wordt
in de onderhavige subsidieregeling voor innovatieve oplossingen de Kaderwet subsidies
Verkeer en Waterstaat als grondslag voor subsidiëring gehanteerd.
2.2 Gefaseerde subsidieverlening
In de memorie van toelichting bij de eerder genoemde wijziging van de Waterwet is
aangegeven dat het om de beheersbaarheid van het HWBP te vergroten wenselijk is om
op projectniveau te komen tot een zorgvuldige en transparante voorbereiding en besluitvorming7. Daarom doorloopt iedere maatregel op het HWBP naar analogie van de werkwijze bij
het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT), voor zover het
de subsidieverstrekking betreft, in principe drie fasen: een verkenningsfase, een
planuitwerkingsfase en een realisatiefase. Voorafgaand aan iedere fase dient de beheerder
een plan van aanpak op te stellen. Tevens geeft de beheerder inzicht in de voortgang
en resultaten van de voorgaande fase. Per fase neemt de Minister van Infrastructuur
en Milieu aan de hand van de onderhavige subsidieregeling een besluit over de te verstrekken
subsidie. Uitgangspunt is dat een project waarvoor een verkenning wordt gestart ook
daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het is echter mogelijk dat wordt besloten geen subsidie
te verstrekken voor een volgende fase, indien bijvoorbeeld noodzaak of doelmatigheid
van de maatregel niet (meer) kan worden aangetoond.
De verkenningsfase begint na de startbeslissing, waarbij onder meer wordt vastgelegd
wie de initiatiefnemer is van de verkenning en wat de reikwijdte is. Welke maatregelen
in aanmerking komen voor subsidie, wordt formeel besloten door de Minister van Infrastructuur
en Milieu bij de jaarlijkse vaststelling van het subsidieprogramma. Vooruitlopend
op de vaststelling van het subsidieprogramma kan de beheerder zelf de keuze maken
om al te starten met het project. De beheerder draagt dan wel het risico en de verantwoordelijkheid,
indien het project (nog) niet voor subsidie in aanmerking blijkt te kunnen komen.
Voorafgaand aan de verkenningsfase geven de provinciebesturen vanuit hun rol van gebiedsregisseur
aan bij welke versterkingsmaatregelen nauwe betrokkenheid van hen aan de orde is vanwege
de ruimtelijke relevantie.
In de verkenningsfase worden mogelijke alternatieven die ertoe leiden dat een kering
weer voldoet aan de norm, bekeken en worden de kansrijke oplossingsrichtingen geselecteerd.
Deze worden in overleg met belanghebbenden, zoals gemeenten en provincies, verder
uitgewerkt om aan het einde van de verkenning te komen tot één voorkeursoplossing.
Voor deze voorkeursoplossing wordt een planning en een raming opgesteld op basis waarvan
de voorkeursbeslissing wordt genomen. Indien niet alle kosten van de gekozen oplossing
subsidiabel zijn, dient de beheerder inzichtelijk te maken wat het subsidiabele deel
van de kosten is en op welke wijze het niet-subsidiabele deel gedekt wordt8.
Na afronding van de verkenningsfase en de beslissing van de beheerder om de voorkeursvariant
uit te werken volgt de planuitwerkingsfase. In de planuitwerkingsfase wordt deze voorkeursbeslissing
uitgewerkt en worden de formele bestuursrechtelijke besluitvormingsprocedures doorlopen.
Conform de Waterwet dient het waterschapsbestuur een projectplan op te stellen (artikel
5.4 van de Waterwet). Het projectplan behoeft volgens artikel 5.7 van de Waterwet
de goedkeuring van de provincie waarin de kering is gelegen. Gedeputeerde staten van
de provincie zullen zich daarbij met name richten op de ruimtelijke aspecten van het
projectplan en de landschappelijke, natuur- en culturele waarden (LNC-waarden). Het
projectplan vormt, voorzien van een verder uitgewerkte planning en raming, de basis
voor de subsidieverlening.
In de realisatiefase vindt de uitvoering van de werkzaamheden plaats conform het vastgestelde
projectplan.
Met het oog op de doelmatigheid en het beperken van de administratieve lasten kan
een beheerder bij kleine en eenvoudige maatregelen bij aanvang van het project afspraken
maken met het programmabureau om de subsidieaanvraag voor de verkenningfase, planuitwerkingsfase
en realisatiefase te combineren en gelijktijdig in te dienen. Het gaat om eenvoudige
projecten, waarbij bijvoorbeeld geen m.e.r.-plicht geldt, de uitvoeringsduur korter
is dan een jaar, er geen inpassingsalternatieven zijn en geen kabels en leidingen
hoeven te worden verlegd, waarvan de totale te subsidiëren kosten relatief gering
zijn en waarvan de beheerder bij de aanvang van het project aantoont dat er slechts
één kansrijke oplossing aanwezig is.
2.3 Procedures subsidieregeling
De procedures en werkwijzen bij de subsidiëring van de hoogwaterbeschermingsmaatregelen
zijn nader uitgewerkt in de onderhavige subsidieregeling. Daarnaast worden beleidsregels
opgesteld. De beleidsregels zullen criteria geven voor het proces van toetsen of de
beheerder voor de verkenning, planuitwerking en realisatie van de nieuwe hoogwaterbeschermingsmaatregel
aan de subsidievoorwaarden voldoet en in aanmerking komt voor subsidieverstrekking.
Ook zal in de beleidsregels worden ingegaan op de kwaliteitsborging van producten
en processen. Daarbij worden de rollen, verantwoordelijkheden en taken van de betrokkenen
beschreven. De beleidsregels dienen tevens als raamwerk voor nader uit te werken handreikingen,
formulieren en formats voor de verschillende fasen in het proces.
In de memorie van toelichting bij de eerder genoemde wijziging van de Waterwet is
aangekondigd dat de beheerder per maatregel door middel van een transparant en traceerbaar
ontwerpproces en een analyse van de levenscycluskosten zal dienen aan te tonen welke
van de onderzochte oplossingen het meest sober en doelmatig is en derhalve welk ontwerp
bepalend is voor de toekenning van subsidie, gegeven de specifieke kenmerken van de
primaire waterkering. De mate van detaillering en uitwerking van ontwerpen en ramingen
dient voldoende te zijn om een onderbouwde ontwerpkeuze te kunnen maken. Door deze
benadering wordt aan de beheerders ruimte en vrijheid geboden om tot doelmatige oplossingen
te komen teneinde aan de wettelijke veiligheidsnorm te kunnen voldoen.
Hierdoor is het echter minder goed mogelijk om vooraf kaders te stellen voor het ontwerp.
De beheerder dient daarom zelf inzicht te bieden in de gehanteerde eisen aan het ontwerp,
de gemaakte ontwerpkeuzes en de wijze waarop de kwaliteit van producten en processen
wordt geborgd. Het opstellen van een kwaliteitsmanagementplan inclusief toetsplan,
voor zowel het systeem, het proces als de producttoetsen, is hierbij van belang voor
de beheerder. Tevens dient inzichtelijk te worden gemaakt welke toetsen zijn uitgevoerd,
wat de bevindingen waren en hoe die zijn opgevolgd. De benodigde gegevens dienen deel
uit te maken van de bescheiden die met de subsidieaanvraag voor de volgende fase worden
ingediend.
Zoals beschreven in paragraaf 1.4 van deze toelichting, worden de subsidieaanvragen
in behandeling genomen door de programmadirectie hoogwaterbescherming, die organisatorisch
valt onder het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat. De programmadirectie toetst de
subsidieaanvraag en bijbehorende stukken, zoals het ontwerp en de raming aan de eisen
volgens de subsidieregeling. De programmadirectie hoogwaterbescherming maakt daartoe
een risico-inschatting om de administratieve lasten en inspanningen rond de toetsing
van subsidieaanvragen te beperken. Bij de beoordeling zal sprake zijn van een risicogestuurde
en systeemgerichte aanpak met het uitgangspunt van ‘comply or explain’. Dit betekent
dat de beheerder, bij afwijking van de standaarden die in beleidsregels worden opgenomen,
een gedegen en gemotiveerde onderbouwing van die afwijking moet aanleveren. Bij een
systeembenadering wordt niet alleen gekeken naar de kwaliteit van de eindproducten
die de basis vormen voor de subsidieverlening, maar ook naar de processen op basis
waarvan producten tot stand komen en het kwaliteitssysteem als geheel. Indien een
beheerder kan aantonen dat processen en systemen naar opzet en werking toereikend
zijn, kan worden volstaan met een minder uitgebreide beoordeling van de eindproducten
zelf. In de loop van de tijd zal naar verwachting een verschuiving plaatsvinden van
productgericht toetsen naar proces- en systeemgericht toetsen. Bij het bepalen van
de toetsmix (product-, proces- of systeemtoetsen) zal ook de aard en complexiteit
van een project worden meegewogen en de resultaten van toetsingen van aanvragen van
de betreffende beheerder uit het verleden.
3. Subsidie bij sober en doelmatig ontwerp
3.1 Inleiding
De beheerder is op basis van de Waterwet vrij om zelf de ontwerpeisen vast te stellen
en ontwerpkeuzes te maken. Wel is het voor de beheersbaarheid van het programma van
belang dat de omgeving tijdig betrokken wordt bij het formuleren van het programma
van eisen en het bepalen van de projectscope. In de memorie van toelichting bij de
eerder genoemde wijziging van de Waterwet is vermeld dat voorafgaand aan de verkenningsfase
de provincies vanuit de rol als gebiedsregisseur aangeven bij welke versterkingsmaatregelen
nauwe betrokkenheid van hen aan de orde is vanwege de ruimtelijke relevantie. De provincies
doen dit in overleg met de gemeenten en de waterschappen.
De subsidie heeft betrekking op de kosten van verbeteringen van primaire waterkeringen
die noodzakelijk zijn om de kering op een sobere en doelmatige wijze weer te laten
voldoen aan de vigerende veiligheidsnormen. Met name de ontwerpeisen en de ontwerpkeuzes
die bij het uitwerken van de te realiseren maatregel voor verbetering van de primaire
waterkering worden gemaakt, bepalen de uiteindelijke kosten. Om in aanmerking te komen
voor subsidie dient de beheerder door middel van een transparant en traceerbaar ontwerpproces
aan te tonen dat aan de eis van een sober en doelmatig ontwerp wordt voldaan.
3.2 Sober
Sober wil zeggen dat alleen de kosten van maatregelen waardoor de kering weer aan
de veiligheidsnorm gaat voldoen voor subsidie in aanmerking komen.
Wettelijke inpassingskosten maken onderdeel uit van de te subsidiëren kosten. Het
gaat daarbij om locatiespecifieke maatregelen of voorzieningen die nodig zijn om de
nadelige gevolgen van een plan of besluit te voorkomen, te beperken of te compenseren.
Hierbij kan gedacht worden aan de Wet ruimtelijke ordening die regelt dat er sprake
dient te zijn van een ’goede ruimtelijke ordening’. Dit kan met zich meebrengen dat
de kosten van aanvullende voorzieningen in aanmerking komen voor subsidie, bijvoorbeeld
om versterkingsmaatregelen in te passen binnen de bestaande bebouwde omgeving en de
sloop van gebouwen te voorkomen.
Het kan maatschappelijk wenselijk zijn om bij het uitvoeren van een maatregel niet
alleen te voldoen aan de veiligheidsdoelstelling, maar ook nevendoelstellingen te
verwezenlijken. Hierbij kan gedacht worden aan het tegelijkertijd met het project
uitvoeren van groot onderhoud aan infrastructuur op of naast de waterkering, bovenwettelijke
maatregelen om de ruimtelijke kwaliteit te vergroten, gebiedsontwikkelingen of maatregelen
die voortkomen uit het deltaprogramma. De additionele kosten van deze nevendoelstellingen
komen niet in aanmerking voor subsidie vanuit het HWBP. De beheerder dient in een
dergelijk geval inzichtelijk te maken wat de omvang is van de niet-subsidiabele meerkosten.
Voor dat resterende deel zal de beheerder aanvullende financiële dekking moeten vinden
in eigen middelen, bijdragen van derden of andere subsidieregelingen. Wanneer een
beheerder voor bepaalde kosten op grond van een andere regeling al een subsidie of
vergoeding kan aanvragen worden deze niet (nogmaals) vergoed uit het budget van het
HWBP.
Indien een primaire kering die aan het einde van zijn levensduur is en daardoor een
vervangingsinvestering behoeft, is deze vervangingsinvestering alleen subsidiabel
indien de primaire kering niet meer aan de norm voldoet als gevolg van een wijziging
in het wettelijk toetsinstrumentarium (WTI). Krachtens artikel 7.23, eerste lid, van
de Waterwet zijn de geraamde kosten van een maatregel alleen subsidieerbaar als het
ontwerp van een primaire waterkering moet worden aangepast om aan de vigerende norm
te kunnen voldoen. Indien het ontwerp van de primaire waterkering niet aangepast hoeft
te worden, is er sprake van (achterstallig) onderhoud dat niet subsidiabel is.
3.3 Doelmatig
Doelmatig houdt in dat de totale kosten van een primaire waterkering gedurende de
gehele (resterende) levensduur worden geminimaliseerd. Daartoe dient de beheerder
de kosten van de versterking en toekomstige beheer en onderhoudskosten na het realiseren
van de maatregel – voor de geïdentificeerde oplossingen om aan de vigerende norm te
voldoen – in beeld te brengen en met elkaar te vergelijken op basis van de netto contante
waarde van de geprognosticeerde kasstromen.
Oplossingen hoeven zich niet te beperken tot de kering zelf maar kunnen ook gericht
zijn op maatregelen die het waterschap als beheerder treft in het voor- of achterland
zoals extra baggeren van een voorliggende vaargeul gericht op waterstandsverlaging
of voorzieningen voor het beheren van waterstandpeilen in het achterland. De (aanleg)kosten
voor het realiseren van dergelijke maatregelen komen in aanmerking voor subsidie als
het de meest doelmatige oplossing is om aan de vigerende norm te voldoen. De kosten
van beheer en onderhoud na realisatie van de maatregel zijn voor rekening en risico
van het waterschap.
Het versterken van tussenliggende dijkvakken welke niet zijn afgekeurd, is vanuit
het oogpunt van doelmatigheid alleen subsidiabel indien de kosten om aansluitingen
te realiseren hoger zouden zijn dan het meenemen van het tussenliggende vak in de
versterking. De beheerder dient per maatregel aan te tonen welke van de onderzochte
oplossingen het meest doelmatig is en welke kosten derhalve voor subsidie in aanmerking
komen.
Om inzicht te krijgen in de waterstaatkundige toestand van de primaire waterkeringen
worden zij periodiek getoetst (landelijke rapportage toetsing)9. Bij de laatste, derde, landelijke toetsing, waarvan de resultaten eind 2011 zijn
gerapporteerd aan de Tweede Kamer10, is nog geen rekening gehouden met de effecten van andere programma’s op het gebied
van waterveiligheid, zoals Ruimte voor de Rivier. Na afronding van deze programma’s
kunnen de hydraulische randvoorwaarden worden aangepast, wat ertoe kan leiden dat
primaire waterkeringen bij de volgende toetsing alsnog aan de norm voldoen. In strikte
zin komen deze keringen momenteel in aanmerking voor subsidie. Het zou echter ondoelmatig
zijn om de maatregelen waarbij dit speelt te gaan uitvoeren, indien de verwachting
is dat na afronding van een programma en aanpassing van de hydraulische randvoorwaarden
de betreffende kering alsnog aan de norm gaat voldoen.
In een levenscyclusanalyse onderzoekt de beheerder de verschillende oplossingsmogelijkheden.
De meest doelmatige oplossing kan een versterkingsmaatregel zijn die ten opzichte
van een klassieke oplossing lagere aanlegkosten en hogere beheerkosten omvat.
4. Subsidiabele kosten
4.1 Subsidiabele kosten bij reguliere subsidies
De kosten van een maatregel die nodig is vanwege wijziging van de veiligheidsnorm,
de hydraulische randvoorwaarden of de toetsvoorschriften, zijn reguliere subsidiabele
kosten. Hierbij geldt de voorwaarde dat de maatregel in het jaar van subsidieverstrekking
is opgenomen in het subsidieprogramma.
De subsidiabele kosten betreffen het geheel van de geraamde kosten van voorbereiding
tot en met realisatie van een werk. Naar analogie van de MIRT-systematiek is per fase
aangegeven wat de subsidiabele kosten zijn en welke kosten niet voor reguliere subsidie
in aanmerking komen. Subsidiabel zijn daarbij de kosten die rechtstreeks aan de betreffende
fase zijn toe te rekenen en de kosten die nodig zijn om de gegevens aan te kunnen
leveren die volgens de regeling vereist zijn om subsidie te kunnen verkrijgen voor
de volgende fase (zoals het plan van aanpak voor de volgende fase).
De subsidieregeling biedt de mogelijkheid om al voorafgaand aan de realisatiefase
voorbereidingen te treffen om de doorlooptijd van het project te beperken en daarmee
de doelmatigheid te vergroten. Zo vereisen innovatieve contract- en aanbestedingsvormen
die tot doel hebben om de markt optimaal te benutten dat niet pas tijdens de realisatiefase
maar (parallel) al tijdens de planuitwerkingsfase of zelfs de verkenningsfase wordt
gestart met de aanbesteding. Indien een marktpartij ook delen van de verkenningsfase
of planuitwerkingsfase uitvoert, vergt dit dat het contract zodanig wordt ingericht
dat er een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de werkzaamheden en kosten
die verband houden met de verschillende fasen (verkenning, planuitwerking en realisatie).
Voor de kostenraming moet worden aangesloten bij de Standaardsystematiek Kostenramingen
(SSK-systematiek) zoals die voor de sector grond-, weg- en waterbouw (GWW) is ontwikkeld.
In de SSK-systematiek is de opbouw van de raming en de wijze van omgaan met onzekerheden
gestructureerd en geüniformeerd. De SSK-systematiek is een uitwerking van ramingen
die (in aangepaste vorm) ook bruikbaar is in andere sectoren (CROW-publicatie 137,
«Wat kost dat? Standaardsystematiek voor kostenramingen in de GWW», 3e druk, CROW,
2010).
De SSK-systematiek onderscheidt twee ramingswijzen: de deterministische en de probabilistische
ramingswijze. Een deterministische raming wordt bepaald op basis van de meest waarschijnlijke
waarde van de hoeveelheid en de prijs per hoeveelheid. Risico’s en onzekerheden worden
op basis van kennis en expertise geschat en in de raming opgenomen.
Bij een probabilistische raming wordt de trefzekerheid van de raming berekend via
een kansberekening. Probabilistisch ramen maakt het mogelijk onnauwkeurigheden en
onzekerheden in hoeveelheden en prijs, maar ook risico's, zodanig te verwerken dat
de kostenraming een onderbouwde (on)zekerheid heeft. Dit inzicht wordt bereikt met
statistische kansberekening volgens de zogenaamde Monte Carlo-simulatie. Voor hoeveelheden,
prijzen, risico’s en toeslagpercentages wordt de kansverdeling ingeschat. Er wordt
een Monte Carlo-simulatie uitgevoerd (door meestal tienduizend keer doorrekenen van
de raming op basis van de opgegeven variabelen voor de kansverdeling).
Een probabilistische raming geeft meer informatie over de trefzekerheid van een raming
dan een deterministische, maar vereist meer input en is dus arbeidsintensiever en
duurder. In het algemeen geldt dat voor kleine en overzichtelijke projecten deterministisch
kan worden geraamd. Hoe groter en complexer een project hoe verstandiger het wordt
om het project (een keer) probabilistisch te ramen. Uitgangspunt voor het bepalen
van de subsidie is een probabilistische raming van de subsidiabele kosten. Om de administratieve
lasten te beperken mag de aanvrager er echter voor kiezen om te volstaan met een deterministische
raming indien de subsidieaanvraag niet meer dan 40 miljoen euro bedraagt (art. 5,
tweede lid). Subsidies voor de verkenningsfase en de planuitwerkingsfase blijven in
de regel onder dit bedrag. Om die reden geldt deze grens daar niet (art. 5, eerste
lid).
Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie op basis van een probabilistische raming
wordt uitgegaan van de gemiddelde waarde. Dit betekent dat er een even grote kans
bestaat dat de werkelijke kosten hoger zijn als dat zij lager zijn dan de geraamde
kosten. Op programmaniveau waarborgt dit dat het totaal van de verstrekte subsidies
in beginsel gelijk is aan de werkelijke kosten of zo dicht mogelijk daarbij ligt.
Eventuele verschillen tussen de geraamde en werkelijke kosten worden niet achteraf
verrekend en komen ten gunste of ten laste van het waterschap. Dit vormt – zoals aangegeven
in de memorie van toelichting bij de in paragraaf 1 van deze toelichting besproken
wet – voor de beheerder een belangrijke prikkel om risico’s adequaat te beheersen
en draagt eraan bij dat de betaalbaarheid van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma
als geheel beter wordt gewaarborgd.
De geraamde subsidiabele kosten van een maatregel die nodig is vanwege wijziging van
het wettelijke toetsinstrumentarium en in het jaar van subsidieverstrekking is opgenomen
in het subsidieprogramma, worden op grond artikel 7.23, tweede lid, van de Waterwet
voor 90 procent gesubsidieerd. Deze subsidie wordt in de onderhavige subsidieregeling
aangemerkt als reguliere subsidie. De voorwaarden voor subsidiëring zijn geregeld
in paragraaf 2 van deze subsidieregeling. In beleidsregels zal worden beschreven hoe
de subsidieverlener bij de beoordeling van de subsidieaanvraag zal omgaan met de toets
of de opgevoerde kosten als subsidiabel of als niet-subsidiabel worden aangemerkt.
4.2 Subsidiabele kosten bij innovaties
Innovaties kunnen leiden tot versnellingen en besparingen binnen het HWBP en daarmee
ook voor beheerders. Uitgangspunt is dan ook dat innovaties voor subsidie in aanmerking
komen wanneer deze kunnen bijdragen aan het meer doelmatig en kostenbesparend uitvoeren
van het HWBP. In de subsidiëring wordt onderscheid gemaakt tussen innovaties die zich
(naar verwachting) zullen terugverdienen op projectniveau en innovaties die naar verwachting
zullen leiden tot kostenbesparing op programmaniveau.
Indien een innovatieve oplossing een financiële of planningtechnische meerwaarde voor
het project zal opleveren en de kosten naar verwachting lager zullen uitvallen dan
bij traditionele oplossingen, zijn de kosten voor de versterking subsidiabel op basis
van artikel 7.23 van de Waterwet. Uiteraard dient te worden aangetoond dat de oplossing
ertoe leidt dat de primaire waterkering weer aan de vigerende norm voldoet.
Er zijn echter ook innovaties waarbij de waarde van de nieuwe techniek of procesverbetering
nog niet (volledig) is bewezen. In dat geval kan niet vooraf worden aangetoond dat
wordt voldaan aan de eisen van sober en doelmatig. De kosten van een innovatief project
komen daarom niet voor subsidie in aanmerking op grond van artikel 7.23 van de Waterwet.
Toch is het wenselijk om dergelijke innovaties te stimuleren door op beperkte schaal
een experiment of demonstratieproject uit te voeren, aangezien ze potentieel bij andere
projecten binnen het HWBP tot forse besparingen kunnen leiden. Daarom kan de Minister
van Infrastructuur en Milieu een subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een experiment
of demonstratieproject, indien wordt voldaan aan de voorwaarden die daaraan worden
gesteld in paragraaf 3 van de subsidieregeling. In welke gevallen subsidie wordt verstrekt
staat ter beoordeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, waarbij hij van
advies wordt voorzien door een expertteam. Een projectoverstijgende verkenning kan
ook worden aangemerkt als een experiment of demonstratieproject. De subsidie voor
een experiment of demonstratieproject wordt verstrekt voor honderd procent van de
werkelijke kosten.
4.3 Risicoverdeling
Algemeen uitgangspunt bij risicoverdeling is dat de partij die het risico kan beheersen,
het in beginsel ook draagt. Zoals in de memorie van toelichting bij de eerder genoemde
wijziging van de Waterwet is vermeld, zullen om die reden de kosten en risico’s als
gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving en van een wijziging van de reikwijdte
van de maatregel, voor zover de wijziging van de reikwijdte plaatsvindt op initiatief
of aanwijzing van de Minister van Infrastructuur en Milieu, voor rekening komen van
het budget voor het HWBP. Dit is geregeld in artikel 11 van de onderhavige subsidieregeling.
Bij aanbestedingen kunnen door onder meer marktomstandigheden (aanzienlijke) verschillen
ontstaan tussen de aanbieding van de winnende aannemer en de raming van de beheerder.
De risico’s van aanbestedingsresultaten worden om die reden centraal belegd (zowel
positieve als negatieve). Daarom wordt het in de beschikking tot subsidieverlening
opgenomen subsidiebedrag na de definitieve gunning ambtshalve gewijzigd, door het
aanbestedingsresultaat te verwerken in de raming van de kosten. Met het oog daarop
is de beheerder verplicht op basis van een inkoopstrategie en afwegingskader in de
beschrijving van de marktbenadering, die hij bij de aanvraag van de subsidie voor
de planuitwerkingsfase dient over te leggen (art. 6, vierde lid, onder b), te motiveren
wat de meest geschikte aanbestedings-/contractvorm is vanuit het oogpunt van doelmatigheid
en beheersbaarheid van de versterkingsmaatregel. De beheerder dient na het sluiten
van de overeenkomst voor de realisatie van het werk die het resultaat is van de gunningsbeslissing
binnen een termijn van zes weken een wijzigingsbeschikking aan te vragen zodat het
aanbestedingsresultaat kan worden verwerkt in het subsidiebedrag (art.10, vierde lid).
Het aanbestedingsresultaat is het verschil tussen de geraamde kosten van het werk
waarin de risico’s die volgens het contract worden opgedragen aan de aannemer zijn
verdisconteerd, en de bieding van de aannemer. De raming van de kosten van het contract
dient te worden gebaseerd op dezelfde uitgangpunten als de raming waarop de subsidieverlening
heeft plaatsgevonden. Het waterschap onderbouwt op basis van de reikwijdte van het
werk en de risico’s die aan de aannemer worden opgedragen, bij de raming welke kosten
aan het contract kunnen worden toegerekend.
Bij aanbestedingen kunnen zich situaties voordoen waarbij de aannemer een aanbieding
doet die onvoldoende is om de kosten te dekken. In dat geval kan er een verhoogd risico
ontstaan op (meerwerk)claims waarvoor geen reservering is getroffen in de post onvoorzien
van de raming. Bij grote verschillen – waarbij moet worden gedacht aan verschillen
van meer dan 15% – tussen de bieding en de contractraming kan de beheerder daarom
verzoeken een deel van de aanbestedingsmeevaller niet te verrekenen. De beheerder
dient daarbij allereerst aan te tonen dat de aanbestedingsmeevaller niet het gevolg
is van optimalisaties in het ontwerp en/of de aanpak van de uitvoering. Uitgaande
van de bieding, het bijbehorend ontwerp en de aanpak van de aannemer dient door het
waterschap de contractraming en bijbehorende risicoanalyse te worden geactualiseerd
en te worden aangetoond dat de bieding onder de geraamde kostprijs van het werk ligt.
Op basis hiervan wordt vervolgens het verhoogde risico op (meerwerk)claim bepaald.
De kans op optreden van (meerwerk)claims en de financiële gevolgen zullen groter zijn
naarmate de bieding verder onder de geraamde kostprijs ligt.
Indien het te subsidiëren bedrag meer dan € 40 miljoen bedraagt, vindt aanpassing
aan het loon- en prijspeil plaats volgens de Index Bruto Overheidsinvesteringen (hierna:
IBOI), zoals toegepast door de Minister van Financiën ter zake van de Rijksbegroting
(art. 4, tweede lid). Bedraagt het te subsidiëren bedrag ten hoogste € 40 miljoen,
dan wordt er vanuit gegaan dat er bevoorschotting plaatsvindt en vindt er geen aanpassing
aan het loon- en prijspeil plaats volgens de IBOI.
Alle overige risico’s komen ten laste van de beheerder. De beheerder benoemt, kwantificeert
en onderbouwt de voorziene/bekende risico’s middels een risicoanalyse en neemt deze
op in de raming (voorzien onvoorzien). Tevens neemt de beheerder een reservering op
voor onvoorziene risico’s (onvoorzien onvoorzien). In beleidsregels zullen referentiewaarden
worden opgenomen voor het aandeel van de reservering voor voorziene en onvoorziene
risico’s in de kostenraming waarbij rekening wordt gehouden met de aard van het project
en de complexiteit van het werk en de omgeving. Hierbij geldt het principe van ‘comply
or explain’. Dit betekent dat de beheerder bij afwijking van de standaarden die in
beleidsregels worden opgenomen, een gedegen en gemotiveerde onderbouwing van die afwijking
moet overleggen.
De risicoverdeling bij maatregelen gericht op het behalen van voordelen op programmaniveau
door het toepassen van innovaties, wijkt af van de reguliere risicoverdeling. Aangezien
er een minder duidelijkheid bestaat over de planning, raming en het resultaat van
dit type innovaties zijn deze risico’s op programmaniveau belegd en vindt er een subsidiering
van honderd procent van de werkelijke kosten plaats.
4.4 Hardheidsclausule
De subsidieregeling is gericht op de gangbare situatie waar nagenoeg alle maatregelen
onder zullen vallen. Het is dan ook niet doelmatig om in de subsidieregeling te anticiperen
op zeer specifieke situaties waarbij de kans klein is dat ze zich voordoen en de context
vooraf niet is in te schatten.
Er kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarbij de werkelijke kosten sterk afwijken
van de geraamde kosten waarop de subsidie is gebaseerd. Een voorbeeld hiervan is een
geval waarin tijdens de uitvoering van een project een grote archeologische vindplaats
wordt aangetroffen zonder dat dit was te voorzien. Met het oog op dergelijke gevallen
biedt artikel 14 van de onderhavige regeling onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid
om bij de vaststelling van de subsidie af te wijken van de kostenraming. Een belangrijke
voorwaarde is dat vasthouden aan de raming voor de beheerder zou leiden tot een onbillijkheid
van overwegende aard. Verder moet er sprake zijn van een sluitende projectadministratie.
Dit moet blijken uit een door de subsidieontvanger over te leggen verklaring over
de financiële eindverantwoording, overeenkomstig het daartoe door de Minister van
Infrastructuur en Milieu bekendgemaakte controleprotocol, afgegeven door een accountant
als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit
blijkt of het werk is uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening
en de in artikel 5 bedoelde kosten zijn gemaakt.
Omdat de hardheidsclausule is bedoeld voor onvoorziene gevallen is vooraf niet aan
te geven welke bijzondere omstandigheden een beroep op de bepaling kunnen rechtvaardigen.
Dit is mede afhankelijk van de oorzaak en omvang van de afwijking en de omvang van
het project en financiële draagkracht van het waterschap.
Op basis van ervaringen met de uitvoering van de regeling in de praktijk zal op termijn
in beleidsregels worden uitgewerkt onder welke voorwaarden een beroep op de bepaling
mogelijk is.
4.5 Voorschotverlening
Op aanvraag van het waterschap kan een voorschot worden verleend voor het te subsidiëren
bedrag dat is opgenomen in de subsidiebeschikking. Beheerders die maatregelen hebben
voorgefinancierd (zie paragraaf 4 van de onderhavige subsidieregeling) kunnen geen
voorschot ontvangen.
In de fase waarin de gunningsbeslissing van de aanbesteding van het werk wordt genomen
– meestal in de realisatiefase –, mag vóór de gunningsbeslissing maximaal tachtig
procent van het te subsidiëren bedrag worden bevoorschot (zie artikel 9, tweede lid,
van de onderhavige subsidieregeling). Zodra op basis van de definitieve gunningsbeslissing
de overeenkomst voor de realisatie van het werk is gesloten en het aanbestedingsresultaat
bekend is, wordt het aanbestedingsresultaat verwerkt in het te subsidiëren bedrag.
Vervolgens kan het deel van het te subsidiëren bedrag waarvoor nog geen voorschot
is verleend worden bevoorschot. In de overige fasen kan maximaal honderd procent van
het te subsidiëren bedrag worden bevoorschot (zie artikel 9, eerste lid, van de onderhavige
subsidieregeling).
Het maximaal te verlenen voorschot kan op verzoek van het waterschap in één keer worden
verleend, indien aan de voorwaarden wordt voldaan die in overleg met het ministerie
van Financiën tot stand zijn gekomen naar aanleiding van de Wet houdbare overheidsfinanciën11 en de Regeling verlening voorschotten 2007. Deze voorwaarden zijn (zie artikel 9,
vierde lid, van de onderhavige subsidieregeling):
-
• het voorschot bedraagt maximaal € 40 miljoen;
-
• de fase duurt maximaal drie jaar;
-
• het voorschot wordt op de balans van het waterschap verantwoord via de balanspost
overlopende activa;
-
• in de informatie voor derden die door het waterschap wordt aangeleverd bij het Centraal
Bureau voor de Statistiek geeft het waterschap de bijdragen aan en ontvangsten uit
het deltafonds bruto weer;
-
• het waterschap maakt op de exploitatierekening bij de baten en lasten van de posten
bijdragen van overheden en bijdragen aan overheden onderscheid tussen het Rijk en
andere overheden;
-
• het waterschap maakt op de balanspost ontvangen voorschotten voor specifieke uitkeringen
dienend ter dekking van lasten van volgende jaren onderscheid tussen het Rijk en andere
overheden.
Wat betreft de laatste twee voorwaarden maakt het waterschap afspraken met het Centraal
Bureau voor de Statistiek over de wijze waarop het deze gegevens levert.
Wordt niet voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden, dan zal jaarlijks op aanvraag
een voorschot worden verleend. De hoogte van dat voorschot wordt bepaald op basis
van de raming van de beheerder van het deel van het te subsidiëren bedrag dat in dat
kalenderjaar wordt besteed en waarvoor een voorschot wordt gevraagd. Behalve van deze
raming legt de beheerder een raming over van de bedragen waarvoor een voorschot zal
worden gevraagd in de daaropvolgende jaren. Bij de beoordeling van het toekennen wordt
de bevoorschotting en besteding die in voorafgaande kalenderjaren heeft plaatsgevonden
meegenomen.
4.6 Voorfinanciering
In voorkomende gevallen kan het voor de beheerder doelmatig zijn om maatregelen eerder
uit te voeren dan in de programmering van het HWBP is voorzien. Bijvoorbeeld omdat
daarmee kosten van (groot) onderhoud worden bespaard of omdat maatregelen kunnen worden
gekoppeld aan gebiedsontwikkeling. De beheerder kan in dat geval besluiten om de maatregel
voor te financieren. De Waterwet biedt in dat geval geen grondslag voor het verlenen
van subsidie. Op grond van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat is de mogelijkheid
gecreëerd om toch over te kunnen gaan tot subsidieverlening. In paragraaf 4 van de
subsidieregeling zijn de bepalingen opgenomen inzake het verstrekken van een dergelijke
subsidie.
Om in aanmerking te komen voor subsidie bij voorfinanciering dient een beheerder bij
de jaarlijkse actualisering van het programma aan te geven of en zo ja bij welke projecten
hij over wil gaan tot voorfinanciering. Op basis van de aanmeldingen wordt jaarlijks
een lijst van maatregelen opgesteld die in aanmerking komen voor subsidie bij voorfinanciering.
Bij het vaststellen van de voorfinancieringslijst wordt uitgegaan van de op dat moment
geldende financiële kaders en begrotingsregels inzake het deltafonds. Indien de beschikbare
ruimte voor te financieren maatregelen onvoldoende is om subsidie te kunnen verstrekken
bij alle aanmeldingen, zullen de maatregelen op dezelfde wijze worden geprioriteerd
als bij het reguliere subsidieprogramma. Daarnaast zal worden beoordeeld of de voor
te financieren maatregel doelmatig is en geen vermijdbare (‘regret-’)kosten tot gevolg
zal hebben (zie ook paragraaf 3.2 ten aanzien van de effecten van lopende programma’s).
De waterschapsbesturen zullen worden gehoord over zowel het reguliere subsidieprogramma
als de zogenoemde voorfinancieringslijst. De definitieve voorfinancieringslijst wordt
vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en samen met het reguliere
subsidieprogramma opgenomen in de Rijksbegroting als onderdeel van het MIRT Projectenboek.
Maatregelen die door de beheerder worden voorgefinancierd doorlopen dezelfde fasen
en toetsmomenten als niet-voorgefinancierde projecten. De beheerder ontvangt per fase
een beschikking voor de voor te financieren maatregel, alleen wordt het moment van
uitbetalen van de subsidie uitgesteld. In de beschikking tot subsidieverlening wordt
vermeld wanneer de uitbetaling (uiterlijk) plaatsvindt. Bij voorfinanciering door
de beheerder wordt het moment van betalen van de subsidie gebaseerd op het jaar of
de jaren waarin de maatregel op basis van urgentie was geprioriteerd in het HWBP,
indien niet zou zijn overgegaan tot voorfinanciering. Er vindt geen vergoeding van
rentekosten plaats.
De Minister van Infrastructuur en Milieu is bevoegd om versneld de vorderingen inzake
voorgefinancierde maatregelen te betalen op basis van de netto contante waarde van
de vordering. De hierbij te hanteren discontovoet is vooralsnog vastgesteld op nul
procent. Indien in een jaar de uitgaven aan het HWBP achterblijven ten opzichte van
de begroting, kan de Minister dergelijke vorderingen geheel of gedeeltelijk eerder
voldoen. Hiermee wordt beoogd de beschikbare middelen optimaal te benutten. De verdeling
van de op basis van de op de begroting beschikbare middelen voor eerdere betaling
vindt op grond van artikel 22, derde lid, van de onderhavige subsidieregeling plaats
op basis van de in de vaststellingsbeschikkingen inzake voorgefinancierde maatregelen
vermelde data van betaling. Indien in twee of meer beschikkingen dezelfde datum van
betaling vermeld wordt, gaat een beschikking met een eerdere dagtekening voor een
beschikking met een latere dagtekening.
5. Effecten /administratieve lasten
De subsidieverstrekking omtrent versterkingsmaatregelen wordt namens de Minister van
Infrastructuur en Milieu uitgevoerd door de programmadirectie hoogwaterbescherming.
In het algemeen is de verwachting dat de bestuurlijke lasten voor de waterschappen
ongeveer gelijk zullen blijven.
6. Consultatie
Tijdens de voorbereiding van deze regeling zijn de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal
Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) geconsulteerd. Tevens zijn
op grond van artikel 7.23, vierde lid, van de Waterwet de besturen van de waterschappen
bij de voorbereiding van de regeling gehoord.
De Unie van Waterschappen, het IPO en de VNG hebben aangegeven geen opmerkingen te
hebben bij de regeling. Een deel van de waterschapsbesturen heeft enkele opmerkingen
gemaakt bij de regeling. Hierna wordt aangegeven op welke wijze met de opmerkingen
is omgegaan.
In de toelichting bij de regeling wordt verwezen naar beleidsregels. Een aantal waterschapsbesturen
heeft gevraagd te worden gehoord over deze beleidsregels. De beleidsregels zijn niet
gelijktijdig met de regeling ter consultatie voorgelegd, omdat de beleidsregels geen
deel uitmaken van de ministeriële regeling. Wat de betreft de vraag van waterschapsbesturen
wanneer het controleprotocol beschikbaar komt, wordt opgemerkt dat het controleprotocol
zodra dit is vastgesteld, zal worden gepubliceerd.
Verder heeft een aantal waterschapsbesturen gevraagd naar de mogelijkheid van een
‘light-regeling’, zoals het hanteren van een andere ramingssystematiek dan de SSK-methodiek
voor kleine projecten en het verlagen van de rapportagefrequentie om de administratieve
lasten te beperken. In de regeling zullen geen afzonderlijke regels voor kleine projecten
worden opgenomen. Om het risicoprofiel van een maatregel te kunnen bepalen is de omvang
van een project een belangrijke factor, maar daarnaast zijn meer factoren van belang
voor het bepalen van het risicoprofiel. Hierdoor is het vaststellen van eenduidige
regels voor een ‘light-regeling’ niet mogelijk. Wel is in de regeling de mogelijkheid
opgenomen dat de Minister in afwijking van de verplichting om per kwartaal een verslag
in de dienen kan toestaan dat de subsidieontvanger tweemaal per jaar een verslag indient.
In de toelichting zijn enkele voorbeelden genoemd van situaties waarbij dit aan de
orde kan zijn.
Daarnaast heeft een aantal waterschappen in hun reactie gevraagd naar de mogelijkheid
om ‘parallel’ te werken. Het gaat hierbij om het uitvoeren van activiteiten ten behoeve
van een volgende fase voordat de subsidiebeschikking voor die fase is verleend. De
regeling biedt hiertoe in beginsel de mogelijkheid. Dit is verduidelijkt in de toelichting.
Een aantal waterschappen heeft gevraagd op welke wijze zal worden omgegaan met de
verwachte wijziging van de veiligheidsnormen.
Uitwerking en nadere afspraken tussen de betrokken partijen worden niet in de regeling
opgenomen, maar zullen binnen het deltaprogramma en de in voorbereiding zijnde deltabeslissing
worden uitgewerkt. Uitgangspunt van de subsidieregeling is dat alleen de kosten subsidiabel
zijn die nodig zijn om aan de vigerende norm te voldoen.
7. Evaluatie
Op basis van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt ten minste eenmaal
in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten
van de subsidie in de praktijk.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 is een definitie opgenomen van een aantal begrippen die vaak in deze
regeling voorkomen. Bij de meeste begrippen wordt verwezen naar de in de Waterwet
gehanteerde begrippen. Wat betreft het begrip beheerder wordt opgemerkt dat bij primaire
waterkeringen een waterschap of het Rijk beheerder is. De subsidieregeling voorziet
uiteraard alleen in subsidies aan waterschappen.
Artikelen 2 tot en met 4
In artikel 7.23, tweede lid, van de Waterwet is bepaald dat bij ministeriële regeling
nadere regels worden gesteld met betrekking tot de subsidiabele kosten voor de reguliere
subsidies. Deze zijn uitgewerkt in de artikelen 2 tot en met 4 van de onderhavige
regeling. Daarbij is tevens aangegeven welk kosten niet-subsidiabel zijn. De als subsidiabel
aangemerkte kosten betreffen de kosten van de voorbereiding tot en met realisatie
van een werk. Naar analogie van de MIRT-systematiek is per fase aangegeven welke kosten
subsidiabel zijn en welke kosten niet voor reguliere subsidie in aanmerking komen.
In het algemene deel van de toelichting is nader ingegaan op de subsidiabele en niet-subsidiabele
kosten. Daarnaast zal in beleidsregels worden aangegeven hoe bij de beoordeling van
de subsidieaanvraag wordt omgegaan met de subsidiabele kosten en de niet-subsidiabele
kosten.
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan
een maatregel die nodig is om de kering weer aan de norm te laten voldoen. Het betreft
onder andere de kosten van voorbereiding, administratie en toezicht (art. 2, eerste
lid, onderdeel a, art. 3, eerste lid, onderdeel a, en art. 4, eerste lid, onderdeel
a). Hiertoe behoren ook de kosten van eigen en ingehuurde medewerkers die deel uitmaken
van het projectteam. Kosten die niet direct voortvloeien uit het realiseren van de
maatregel en alleen via opslagen zouden kunnen worden toegerekend aan de maatregel,
komen niet voor subsidie in aanmerking. Het gaat hierbij onder meer om overheadkosten
van bijvoorbeeld lijnmanagement en stafdiensten. Wanneer er gelijktijdig gewerkt wordt
aan meerdere projecten die deel uitmaken van het HWBP, en de beheerder ervoor kiest
om uit efficiëntieoverwegingen projectoverstijgende organisaties op te zetten (programmamanagement),
zijn de kosten in beginsel subsidiabel indien de kosten rechtstreeks aan het programma
zijn toe te rekenen. De kosten van het programmamanagement die niet rechtstreeks toe
te rekenen zijn aan een individueel project kunnen op basis van een verdeelsleutel
worden toegerekend.
Het is mogelijk om parallel te werken door in de slotfase van een verkenning of planuitwerking
al de planuitwerking of de realisatie op te starten of voorbereidende activiteiten
hiervoor uit te voeren. De daartoe te maken anticiperende VAT-kosten voor de volgende
fase kunnen worden opgevoerd in het plan van aanpak voor de verkennings- of planuitwerkingsfase.
De opgevoerde VAT-kosten komen dan uiteraard in een volgende fase niet meer voor subsidie
in aanmerking.
Onderzoek wordt in het algemeen in de verkenningsfase verricht. De kosten voor onderzoek
worden daarom in de verkenningsfase aangemerkt als subsidiabele kosten (artikel 2,
eerste lid, onderdeel b). Mocht in de daarop volgende fase (de planuitwerkingsfase)
nog nader onderzoek nodig zijn, dan worden deze kosten eveneens aangemerkt als subsidiabele
kosten (art. 3, eerste lid, onderdeel c).
De kosten van het sluiten van een overeenkomst ten behoeve van de verwerving van een
onroerende zaak of een beperkt recht op een onroerende zaak zijn subsidiabel in de
verkenningsfase en de planuitwerkingsfase (art. 2, eerste lid, onderdeel f, en art.
3, eerste lid, onderdeel e), indien deze activiteiten zijn opgenomen in het plan van
aanpak. Het betreft bijvoorbeeld kosten van bemiddeling, advisering en taxatie. Voorwaarde
is dat in de overeenkomst is bepaald dat de overeenkomst wordt ontbonden als de realisatie
van het werk ten behoeve waarvan de grond wordt verworven, geen doorgang vindt. De
kosten van de levering van de grond (en eventuele opstallen) zijn pas subsidiabel
in de realisatiefase (art. 4, eerste lid, onderdeel d).
Wat betreft de kosten in verband met de verwerving van onroerende zaken of van beperkte
rechten op onroerende zaken of van het sluiten van overeenkomsten ter zake van het
gebruik van onroerende zaken, zal in beleidsregels een stroomschema worden opgenomen
op basis waarvan de beheerder kan nagaan wanneer bij deze kosten wordt voldaan aan
de eis ’sober en doelmatig’.
Ook de kosten van het voorbereiden en afsluiten van een overeenkomst voor het verleggen
van kabels en leidingen, zijn al subsidiabel in de verkenningsfase of de planuitwerkingsfase
(art. 2, eerste lid, onderdeel g, en art 3, eerste lid, onderdeel f), indien deze
activiteiten zijn opgenomen in het plan van aanpak. De overeenkomst dient wel te zijn
voorzien van een bepaling die het mogelijk maakt de overeenkomst te wijzigen of te
beëindigen als de realisatie van het werk niet plaatsvindt. De kosten van het daadwerkelijk
verleggen van de kabels en leidingen zijn pas subsidiabel in de realisatiefase.
Voor een toelichting op de artikelen 2, onderdeel h, 3, onderdeel g, en 4, onderdeel
j, (reserveringen voor voorziene en onvoorziene risico’s) wordt verwezen naar paragraaf
4.3.
In artikel 2, eerste lid, onderdelen d en e, en in artikel 3, eerste lid, onderdelen
b en d, worden kosten vermeld die meestal samenhangen met de realisatiefase.
Dergelijke kosten kunnen echter onder de in deze bepalingen en in de aanhef van de
artikelen 2 en 3 vermelde voorwaarden al in een voorafgaande fase voor subsidie in
aanmerking komen.
Innovatieve contract- en aanbestedingsvormen die tot doel hebben de markt optimaal
te benutten, vereisen dat niet pas tijdens de realisatiefase maar (parallel) al tijdens
de planuitwerkingsfase of zelfs in de verkenningsfase wordt gestart met de aanbesteding.
De subsidieregeling biedt de mogelijkheid de daarmee samenhangende kosten al in die
fasen te subsidiëren (art. 2, eerste lid, onderdeel e, en art. 3, eerste lid, onderdeel
d). Indien een marktpartij ook delen van de verkenningsfase of planuitwerkingsfase
uitvoert, is wel vereist dat het contract zodanig wordt ingericht dat er een duidelijk
onderscheid kan worden gemaakt tussen de werkzaamheden en kosten die verband houden
met de verschillende fasen (verkenning, planuitwerking of realisatie). In elke fase
zijn de kosten subsidiabel, die aan de desbetreffende fase zijn toe te rekenen. Verder
dient het contract de clausule te bevatten dat de overeenkomst kan worden gewijzigd
of beëindigd als de realisatie van het werk niet plaatsvindt.
De subsidiabele kosten van aanbesteding van het werk zijn de kosten na verwerking
van het aanbestedingsresultaat. Het aanbestedingsresultaat is het verschil tussen
de geraamde kosten van het werk waarin de risico’s die volgens het contract worden
opgedragen aan de aannemer zijn verdisconteerd, en de bieding van de aannemer (artikel
4, tweede lid, eerste volzin).
Indien het te subsidiëren bedrag meer dan € 40 miljoen bedraagt, vindt aanpassing
plaats aan het loon- en prijspeil volgens de Index Bruto Overheidsinvesteringen (IBOI),
zoals toegepast door de Minister van Financiën ter zake van de Rijksbegroting (artikel
4, tweede lid, tweede volzin). Een andere indexeringsgrondslag kan niet worden gehanteerd.
Het subsidiebedrag wordt ambtshalve aangepast op basis van het aanbestedingsresultaat.
Met het oog daarop verplicht artikel 10, vierde lid, de subsidieontvanger om de Minister
van Infrastructuur en Milieu binnen zes weken na het sluiten van de overeenkomst die
het resultaat is van de gunningsbeslissing te informeren over het aanbestedingsresultaat.
Indien de subsidieontvanger kan aantonen dat de bieding van de aannemer niet kostendekkend
is, kan de Minister op verzoek van de subsidieontvanger gedeeltelijk afzien van de
verwerking van het aanbestedingsresultaat in de raming van de kosten (artikel 4, vierde
lid). In welke situaties dit het geval kan zijn, is toegelicht in paragraaf 4.3.
Artikel 5
Alleen de geraamde kosten komen voor subsidie in aanmerking. In artikel 5 is geregeld
hoe deze raming dient plaats te vinden. De voorgeschreven ramingssystematiek is de
Standaardsystematiek Kostenramingen 2010 (SSK-2010), die is vastgelegd in Crow-publicatie
nr. 137. De SSK-systematiek onderscheidt twee ramingswijzen: de deterministische en
de probabilistische ramingswijze. Deze ramingswijzen zijn hierboven in paragraaf 4.1
toegelicht. In de realisatiefase zijn de volgens de probabilistische ramingswijze
geraamde kosten subsidiabel. Om de administratieve lasten te beperken mag de aanvrager
echter kiezen voor een deterministische raming, indien de subsidieaanvraag niet meer
dan 40 miljoen euro bedraagt (art. 5, tweede lid). Subsidies voor de verkenningsfase
en de planuitwerkingsfase blijven in de regel onder dit bedrag. Om die reden geldt
deze grens in deze fasen niet (art. 5, eerste lid).
Bij de deterministische ramingswijze dient te worden uitgegaan van de meest waarschijnlijke
waarde, bij de probabilistische ramingswijze moet worden uitgegaan van de gemiddelde
waarde.
Artikel 6
Artikel 6, eerste en tweede lid, regelen bij wie en wanneer de subsidieaanvraag moet
worden ingediend. Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van
de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend
vóór de afloop van de activiteiten.
De Minister beschikt reeds over de gegevens die door de beheerder zijn verstrekt om
te kunnen worden opgenomen in het HWBP. In artikel 6, derde, vierde en vijfde lid,
is geregeld welke gegevens daarnaast in de verschillende fasen moeten worden verstrekt
om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen. Tot deze gegevens behoren in elke fase
een plan van aanpak en in de planuitwerkingsfase en de realisatiefase een eindverantwoording
over de in de voorafgaande fase behaalde resultaten. Ook dienen een aantal financiële
gegevens te worden overgelegd. Het betreft onder andere een raming van de kosten die
aan de betreffende fase zijn toe te rekenen. Hiervoor dient afhankelijk van de fase
waarop de aanvraag betrekking heeft, de in artikel 5, eerste lid, of 5, tweede lid,
voorgeschreven ramingswijze te worden gevolgd. Overgelegd dient tevens te worden een
raming van de kosten die in de daaropvolgende fasen worden verwacht. Bij een subsidieaanvraag
voor de verkenningsfase kan hiervoor met een globalere ramingswijze worden volstaan
(artikel 6, derde lid, onder d).
Voor het opstellen van het tijdschema en de geplande datum van voltooiing van een
fase wordt een planningsmethodiek voorgeschreven (art. 6, derde lid, onderdeel e,
vierde lid, onderdeel e, en vijfde lid, onderdeel f). Het betreft de Project Planning
Infrastructuur-methodiek (PPI), die binnen Rijkswaterstaat wordt gehanteerd. De PPI
heeft tot doel te komen tot een meer uniforme en onderbouwde werkwijze rond planning
en tijdbeheersing van natte (en droge) infrastructuurprojecten. De subsidieaanvrager
kan kiezen tussen een deterministische of een probabilistische planning. Nadere informatie
over de PPI is verkrijgbaar bij de programmadirectie hoogwaterbescherming.
Artikel 6, vierde lid, onderdeel b, tweede streepje, bepaalt dat in het plan van aanpak
voor de planuitwerkingsfase een beschrijving van de marktbenadering moet worden opgenomen.
Deze marktbenadering vindt plaats in de realisatiefase of, indien er sprake is van
een innovatieve contractvorm, in de planuitwerkingsfase.
Artikel 7
Artikel 7 bevat voorschriften betreffende de beslissing op de subsidieaanvraag. In
het eerste lid is bepaald binnen welke termijn de beslissing op de aanvraag wordt
genomen. Op de beslistermijn zijn tevens de bepalingen van afdeling 4.1.3. van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bepaalde in tweede lid van artikel
7 is een uitvloeisel van artikel 7.23, tweede lid, van de Waterwet. De subsidiabele
kosten zijn, afhankelijk van de situatie waarop de aanvraag tot subsidieverlening
betrekking heeft, de kosten die zijn vermeld in artikel 2, 3 of 4.
Opgemerkt wordt dat in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht is geregeld
op welke gronden een aanvraag kan worden geweigerd.
Artikel 8
Indien is vastgesteld dat er geen gronden zijn om de subsidie te weigeren, wordt een
beschikking tot subsidieverlening gegeven. In aanvulling op de artikelen 4:30 en 4:31
van de Algemene wet bestuursrecht bevat artikel 8 enkele voorschriften met betrekking
tot de inhoud van de beschikking. Dat daarin dient te worden vermeld dat de beschikking
ambthalve wordt gewijzigd ter verwerking van het aanbestedingsresultaat in de kostenraming,
hangt samen met het bepaalde in art. 4, tweede lid, eerste volzin.
Opgemerkt wordt dat het op grond van artikel 4:37, eerste lid, onderdeel c, van de
Algemene wet bestuursrecht mogelijk is om in de beschikking tot subsidieverlening
tevens verplichtingen op te nemen over het aanleveren van stukken en bescheiden die
tussentijds nodig zijn voor beslissingen omtrent de subsidie. Hierbij kan onder meer
worden gedacht aan het geven van inzage in inkoopplannen, contracten en voorgenomen
gunningsbeslissingen. In beleidsregels zal nader worden uitgewerkt hoe hiermee wordt
omgegaan.
Artikel 9
Een fase zal doorgaans meerdere jaren in beslag nemen. Artikel 9 biedt de mogelijkheid
om voorschotten te verlenen. In het artikel is bepaald tot welke bedragen een voorschot
kan worden verleend en welke termijnen gelden voor het aanvragen, verlenen en betalen
van voorschotten. In paragraaf 4.5 van het algemeen deel is een nadere toelichting
opgenomen over de voorschotverlening.
Artikel 10
In artikel 10, eerste lid, is bepaald dat de subsidieontvanger per kwartaal een verslag
over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak moet overleggen. Op basis
van het tweede lid kan de Minister toestaan dat de subsidieontvanger tweemaal per
jaar een verslag indient in plaats van per kwartaal. De Minister kan dit bijvoorbeeld
toestaan indien een fase (veel) korter dan een jaar duurt of indien geen m.e.r.-plicht
geldt. Om de voortgang van het HWBP te bewaken is in het derde lid bepaald dat de
subsidieontvanger onmiddellijk in overleg dient te treden met de Minister, indien
sprake is van ontwikkelingen die kunnen leiden tot wezenlijke wijzigingen in het plan
van aanpak of tijdschema dat is ingediend bij de aanvraag van de subsidie. In het
vierde lid verplicht de subsidieontvanger om de Minister uiterlijk zes weken na het
sluiten van de overeenkomst voor de realisatie van het werk die voortvloeit uit de
gunningsbeslissing over de aanbesteding van het werk schriftelijk over het aanbestedingsresultaat
te informeren. Dit is van belang met het oog op artikel 4, tweede lid.
Artikel 11
Er kunnen gronden zijn om de beschikking tot subsidieverlening te wijzigen. In het
algemeen deel van de toelichting is vermeld dat het algemene uitgangspunt bij risicoverdeling
is dat de partij die het risico kan beheersen, het in beginsel ook dient te dragen.
Om die reden komen de kosten en risico’s die het gevolg zijn van wijzigingen in wet-
of regelgeving of van wijziging van de reikwijdte van een maatregel, voor zover de
wijziging van de reikwijdte plaatsvindt op initiatief of aanwijzing van de Minister,
voor rekening van het budget voor het HWBP. Artikel 11 bepaalt dat indien dit leidt
tot een toename van de geraamde subsidiabele kosten de subsidie wordt verhoogd.
Opgemerkt wordt dat op intrekking en wijziging van de subsidieverlening en subsidievaststelling
ten nadele van de subsidieontvanger afdeling 4.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing is.
Artikel 12
In artikel 12, eerste lid, is bepaald wanneer en bij wie de subsidieontvanger een
aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Het tweede lid regelt welke gegevens
de subsidieontvanger bij deze aanvraag moet verstrekken. Eventueel kan op gemotiveerd
verzoek, ingediend binnen zes maanden na voltooiing van de fase, de in het eerste
lid bedoelde termijn worden verlengd (lid 3).
Uit artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat bij
het niet tijdig indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie of het
niet tijdig indienen van een verzoek om uitstel, de subsidie ambtshalve kan worden
vastgesteld.
Artikel 13
Na voltooiing van een fase wordt de reguliere subsidie definitief vastgesteld. In
artikel 13 is bepaald wat er in de vaststellingsbeschikking moet worden vermeld.
Door middel van de aanvraag tot subsidievaststelling legt de subsidieontvanger rekening
en verantwoording af. Als hij niet voldoet aan die verplichting, kan de consequentie
zijn dat de subsidie lager uitvalt. Uiteraard gelden bij de toepassing van deze bevoegdheid
de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Toepassing kan alleen als de subsidieontvanger
al (meermalen) is verzocht een aanvraag met een daarbij gevoegde eindverantwoording
over de in de fase behaalde resultaten, in te dienen.
Op basis van de in artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde
gronden kan de subsidie lager worden vastgesteld dan bij de subsidieverlening. Voor
de betaling en terugvordering van subsidies wordt verwezen naar afdeling 4.2.7 van
de Algemene wet bestuursrecht. De termijn waarbinnen de in artikel 13 bedoelde beschikking
wordt afgegeven, volgt uit afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 14
In artikel 14 wordt aan de Minister de bevoegdheid gegeven om onder bepaalde voorwaarden
bij de subsidievaststelling af te wijken van de voorschriften betreffende de kostenraming
in artikel 5, eerste lid, onderscheidenlijk 5, tweede lid. De bepaling ziet op bijzondere
situaties waarin door onvoorziene omstandigheden de werkelijke kosten sterk afwijken
van de geraamde kosten waarop de subsidieverlening was gebaseerd. Indien vasthouden
aan de raming zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan de Minister
op grond van deze bepaling van deze raming afwijken. Wanneer voldoende ervaring met
de onderhavige regeling is opgedaan, zal in beleidsregels worden neergelegd onder
welke voorwaarden beroep kan worden gedaan op deze bepaling.
Artikel 15
Bij een experiment of demonstratieproject zal vaak niet worden voldaan aan de eisen
sober en doelmatig. De grondslag voor de subsidie voor experimenten of demonstratieprojecten
als bedoeld in artikel 15 is om die reden niet artikel 7.23 van de Waterwet, maar
de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat.
Ook een beheerder van een primaire waterkering die zelf geen maatregelen hoeft te
treffen vanwege wijziging van de krachtens artikel 2.2, 2.3 of 2.12, vierde lid, van
de Waterwet gestelde regels, kan in aanmerking komen voor een subsidie voor het uitvoeren
van een experiment of demonstratieproject.
Gelet op de beoordelingsruimte die in artikel 15 aan de Minister is gelaten, is in
het eerste lid bepaald dat de subsidie kan worden verstrekt. Hierin wijkt de subsidiëring van experimenten en demonstratieprojecten
af van de verstrekking van reguliere subsidies.
Artikel 16
Anders dan voor reguliere subsidies, die worden verstrekt krachtens artikel 7.23 van
de Waterwet, wordt voor subsidies voor experimenten of demonstratieprojecten een subsidieplafond
vastgesteld. In het eerste lid van artikel 16 is geregeld dat dit subsidieplafond
wordt vastgesteld door middel van de begroting van het deltafonds. Deze begroting
wordt ter instemming voorgelegd aan de Staten-Generaal. Het tweede lid regelt hoe
de verdeling van het beschikbare bedrag plaatsvindt. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond
moet op grond van artikel 4:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de wijze
van verdeling worden vermeld. Uit artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht volgt
dat subsidie wordt geweigerd, indien door verlening van de subsidie het subsidieplafond
wordt overschreden.
Artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid om subsidies
die ten laste komen van een begroting die nog niet is vastgesteld, te verlenen onder
de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het derde lid van
het onderhavige artikel schrijft voor dat subsidies voor experimenten of demonstratieprojecten
onder deze voorwaarde worden verleend. Om met een beroep op deze voorwaarde een subsidie
te kunnen weigeren, moet het begrotingsvoorbehoud worden opgenomen in de beschikking
tot subsidieverlening.
Voor een nadere toelichting op subsidies voor experimenten of demonstratieprojecten
wordt verwezen naar het algemeen deel.
Artikel 17
Artikel 17 bepaalt dat 100% van de subsidiabele werkelijke kosten van een experiment
of demonstratieproject in aanmerking komt voor subsidie.
Artikel 18
Op basis van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat zijn in artikel 18 regels
gesteld met betrekking tot de subsidiabele kosten van een experiment of demonstratieproject.
Tevens is daarin geregeld welke kosten niet-subsidiabel zijn. In beleidsregels wordt
aangegeven hoe wordt omgegaan met de subsidiabele kosten en de kosten die niet in
aanmerking komen voor subsidie.
Artikel 19
Artikel 19, eerste lid, regelt bij wie en wanneer de subsidieaanvraag voor een experiment
of demonstratieproject moet worden ingediend. Om over te kunnen gaan tot subsidieverlening
is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht van belang dat de subsidieaanvraag
wordt ingediend voor de afloop van de activiteiten (art. 19, tweede lid).
De subsidieverstrekker beschikt reeds over de gegevens die door de beheerder zijn
verstrekt om te worden opgenomen in het HWBP. In artikel 19, derde lid, is bepaald
welke gegevens daarnaast moeten worden verstrekt om de subsidieaanvraag te kunnen
beoordelen. Tot deze gegevens behoren onder meer een plan van aanpak met een beschrijving
van het doel en de verwachte resultaten van het experiment of demonstratieproject
(onderdeel a). Daarnaast dient een aantal financiële gegevens te worden overgelegd.
Het betreft een raming van de kosten die aan het experiment of demonstratieproject
zijn toe te rekenen. De door de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgeschreven
ramingssystematiek is de Standaardsystematiek Kostenramingen 2010 (SSK-2010) (onderdeel
b). Deze ramingssystematiek is vastgelegd in CROW-publicatie nr. 137. Voor het opstellen
van het tijdschema en de geplande datum van voltooiing van een fase wordt een planningsmethodiek
voorgeschreven (onderdeel c). Het betreft de Project Planning Infrastructuur-methodiek
(PPI). De subsidieaanvrager kan kiezen tussen een deterministische of een probabilistische
planning. De PPI wordt binnen Rijkswaterstaat gehanteerd en heeft tot doel te komen
tot een meer uniforme en onderbouwde werkwijze rond planning en tijdbeheersing van
natte (en droge) infrastructuurprojecten. Nadere informatie over de PPI is verkrijgbaar
bij de programmadirectie hoogwaterbescherming.
Artikel 20
Artikel 20 bepaalt welke bepalingen betreffende reguliere subsidies (paragraaf 2)
van overeenkomstige toepassing zijn op de subsidieverstrekking voor een experiment
of demonstratieproject. Het gaat om de bepalingen over de beslissing op een aanvraag
tot subsidieverlening (art. 7, eerste lid), de inhoud van de beschikking tot subsidieverlening
(art. 8), de voorschotverlening (art.9), de verslagleggings- en informatieverplichtingen
van de subsidieontvanger (art. 10), de aanvraag tot subsidievaststelling (art.12)
en de vaststellingsbeschikking (art.13). Met betrekking tot de beschikking tot subsidieverlening,
de voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling is in artikel 20 tevens
een aantal aanvullende bepalingen opgenomen. Het bepaalde in onderdeel a, onder 3o, houdt verband met artikel 16, derde lid.
Artikel 21
Artikel 21 legt aan de ontvanger van een subsidie voor een experiment of demonstratieproject
enkele aanvullende verplichtingen op ten opzichte van de verplichtingen die voortvloeien
uit artikel 10. De in artikel 10 bedoelde verantwoording verschilt van karakter van
de in artikel 21 bedoelde verantwoording. In artikel 10 ziet het in te dienen verslag
op de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak van de betreffende fase.
Het in artikel 21 verslag gaat het in het bijzonder om een financiële verantwoording.
De reden van de aanvullende verplichting is dat, anders dan bij een reguliere subsidie,
bij een experiment of een demonstratieproject subsidie wordt verleend voor honderd
procent van de subsidiabele werkelijke kosten.
Artikel 22
Artikel 7.23 van de Waterwet voorziet niet in de mogelijkheid om subsidie te verlenen
in het geval de beheerder een maatregel treft voorafgaand aan de periode waarin de
maatregel is opgenomen in het HWBP op basis van voorfinanciering. De Kaderwet subsidies
Verkeer en Waterstaat vormt in dergelijke gevallen de grondslag voor het verlenen
van subsidie.
Artikel 22, eerste tot en met vierde lid, regelt in welke gevallen en onder welke
voorwaarden een beheerder bij voorfinanciering in aanmerking komt voor subsidie. Het
vijfde lid bepaalt welke artikelen betreffende reguliere subsidies (paragraaf 2) van
overeenkomstige toepassing zijn. Het gaat om de bepalingen over de subsidiabele kosten
(art. 2, 3 en 4), de kostenraming (art. 5), de door de subsidieaanvrager te verstrekken
informatie (art. 6), de beslissing op de aanvraag tot subsidieverlening (art. 7),
de verslagleggings- en informatieverplichtingen van de subsidieontvanger (art. 10),
de situaties waarin de subsidiebeschikking ten gunste van de subsidieontvanger kan
worden gewijzigd (art. 11), de aanvraag tot subsidievaststelling (art. 12) en om de
hardheidsclausule (art. 14).
Rentekosten van een maatregel die in het HWBP is vermeld als maatregel die wordt voorgefinancierd
door de beheerder komen niet in aanmerking voor subsidie (art. 22, vijfde lid).
Voor een nadere toelichting op subsidies bij voorfinanciering door de beheerder, zoals
de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze vorm van subsidie, het tijdstip
waarop deze uiterlijk wordt uitbetaald en de bevoegdheid van de Minister om eerder
te betalen, wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
Artikel 23
Indien is vastgesteld dat er geen gronden zijn om de subsidie te weigeren, wordt een
beschikking tot subsidieverlening gegeven. In aanvulling op de artikelen 4:30 en 4:31
van de Algemene wet bestuursrecht bevat artikel 23, een aantal voorschriften met betrekking
tot de inhoud van de beschikking. Dat daarin dient te worden vermeld dat de beschikking
ambthalve wordt gewijzigd ter verwerking van het aanbestedingsresultaat in de kostenraming
(onderdeel b), hangt samen met het bepaalde in art. 4, tweede lid, eerste volzin.
Artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid om subsidies
die ten laste komen van een begroting die nog niet is vastgesteld, te verlenen onder
de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. In artikel 22,
vierde lid, is bepaald dat subsidies bij voorfinanciering onder deze voorwaarde worden
verleend. Daartoe moet het begrotingsvoorbehoud worden opgenomen in de beschikking
tot subsidieverlening. Artikel 23, onderdeel c, voorziet hierin.
Voor een toelichting op de onderdelen de en e wordt verwezen naar paragraaf 4.6 van
deze toelichting.
Opgemerkt wordt dat het op grond van artikel 4:37, eerste lid, onderdeel c, van de
Algemene wet bestuursrecht mogelijk is om in de beschikking tot subsidieverlening
tevens verplichtingen op te nemen over het aanleveren van stukken en bescheiden die
tussentijds nodig zijn voor beslissingen omtrent de subsidie. Hierbij wordt onder
meer gedacht aan het geven van inzage in inkoopplannen, contracten en voorgenomen
gunningsbeslissingen. In beleidsregels zal nader worden uitgewerkt hoe hiermee wordt
omgegaan.
Artikel 24
Artikel 24 bepaalt wat in de vaststellingsbeschikking moet worden vermeld.
Uit artikel 4:44 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat bij het niet tijdig
indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie of het niet tijdig indienen
van een verzoek om deze aanvraag later in te kunnen dienen, de subsidie ambtshalve
kan worden vastgesteld. Met de aanvraag tot subsidievaststelling legt de subsidieontvanger
rekening en verantwoording af. Als hij niet voldoet aan die verplichting, kan de consequentie
zijn dat de subsidie lager uitvalt. Uiteraard gelden bij de toepassing van deze bevoegdheid
de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Toepassing kan alleen als de subsidieontvanger
al (meermalen) is verzocht zijn aanvraag in te dienen.
Voor de betaling of terugvordering van subsidies wordt verwezen naar afdeling 4.2.7
van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn waarbinnen de in artikel 24 bedoelde
beschikking wordt afgegeven, volgt uit afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikelen 25 tot en met 27
Een deel van de beheerders is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de onderhavige
subsidieregeling aangevangen met activiteiten ten behoeve van de verkenningsfase,
planuitwerkingsfase of realisatiefase. Per geval moet worden bekeken of de activiteiten
ten behoeve van de desbetreffende fase voor 1 april 2014 zijn aangevangen en zijn
voltooid. Om subsidie te kunnen verlenen is het gelet op artikel 4:29 van de Algemene
wet bestuursrecht noodzakelijk dat de subsidieaanvraag wordt ingediend vóór de afloop
van de activiteiten. Zijn de activiteiten op het moment van de subsidieaanvraag reeds
voltooid, dan dient de subsidieverstrekking plaats te vinden door middel van subsidievaststelling.
Dit wordt geregeld in de artikelen 25 tot en met 27. Zijn nog niet alle activiteiten
die ten behoeve van de betreffende fase worden verricht op 1 april 2014 voltooid,
dan vindt eerst subsidieverlening plaats en na afronding van alle activiteiten subsidievaststelling.
In dat geval zijn de paragrafen 2 tot en met 4 van de onderhavige subsidieregeling
van toepassing.
Omdat bij de in artikel 25 bedoelde activiteiten sprake is van voorfinanciering komt
een deel van de toepasselijke voorschriften overeen met bepalingen in paragraaf 4.
Het betreft de bepalingen over de datum of data van uitbetaling (art. 25, tweede lid,
en art. 27, onderdeel d), de bevoegdheid van de Minister om op een eerder moment uit
te betalen (art. 25, derde lid, en art. 27, onderdeel e) en de bepaling dat rentekosten
niet subsidiabel zijn (art. 25, vierde lid). Voor een algemene toelichting op deze
bepalingen wordt verwezen naar paragraaf 4.6 van de toelichting.
In artikel 26 is bepaald dat de subsidieaanvraag voor elke fase vergezeld moet gaan
van een voorafgaand aan die fase opgestelde raming van de aan die fase toe te rekenen
subsidiabele kosten. Aangezien een dergelijke raming voor 1 april 2014 opgesteld zal
zijn, wordt bij de te hanteren ramingssystematiek niet voorgeschreven dat de raming
op basis van de gemiddelde waarde van een probabilistische raming van de subsidiabele
kosten dient te worden opgesteld (lid 4, onderdeel d).
De termijn waarbinnen de in artikel 27 bedoelde beschikking wordt afgegeven, volgt
uit afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 28
In artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ten minste eenmaal
in de vijf jaren een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten
van de subsidie in de praktijk. In artikel 28 is bepaald dat de subsidieontvanger
zorgt voor het aanleveren van de ten behoeve van dit verslag gevraagde gegevens.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.