Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 10 juni 2016

WJZ / 16081447

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 april 2016, nr. 2016000745, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 mei 2016, nr. W15.16.0109/IV, bied ik U hierbij aan.

Overeenkomstig het advies is in de memorie van toelichting ingegaan op de evaluatie van de SDE+ en het Energieakkoord later dit jaar. Aangezien de kasuitgaven voor 2017 samenhangen met reeds afgegeven beschikkingen, is aangegeven dat deze evaluatie nog geen gevolgen zal hebben voor de geplande kasuitgaven voor 2017.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in de memorie van toelichting enkele wijzigingen van ondergeschikte aard door te voeren.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Advies Raad van State

No. W15.16.0109/IV

’s-Gravenhage, 26 mei 2016

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 22 april 2016, no.2016000745, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017), met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe om voor het jaar 2017 de hoogte vast te stellen van de tarieven in de Wet opslag duurzame energie.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar heeft een opmerking over de motivering van het voorstel.

De Wet opslag duurzame energie (hierna: Wet ODE) is een heffing op het verbruik van aardgas en elektriciteit die met ingang van het jaar 2013 is geïntroduceerd.1 De opbrengst van deze heffing dient ter financiering van de uitgaven voor SDE+ (Stimulering van Duurzame Energie). De tarieven in de Wet ODE worden steeds vooraf bij wet vastgesteld aan de hand van de vooraf geraamde uitgaven voor de SDE+. Deze tarieven staan op dit moment daarom al vast voor de periode 2013 tot en met 2016. Het voorstel strekt ertoe de tarieven vast te stellen voor het jaar 2017.

Zoals uit het vorenstaande volgt is er een direct verband tussen de (geraamde uitgaven voor) SDE+ en de (voor de financiering van die uitgaven) benodigde inkomsten die met de Wet ODE worden gerealiseerd. Een bijstelling van de subsidiëring SDE+ kan dan ook gevolgen hebben voor de benodigde financiering ervan en dus voor de hoogte van de tarieven in de Wet ODE.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet ODE is gesteld dat aan de hand van een evaluatie ‘het subsidiebeleid ter stimulering van de productie van duurzame energie kan worden bijgesteld’.2 De evaluatie waarop werd gedoeld is de in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voorziene (tussen)evaluatie3 van de SDE+ in het jaar 2016. Ook het latere ‘Energieakkoord voor duurzame groei’ voorziet in een dergelijke evaluatie.4 Meer specifiek met betrekking tot (de tarieven tot en met het jaar 2016 in) de Wet ODE is tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel van Wet ODE daarnaast gesteld: ‘In 2016 wordt de voortgang beoordeeld en over het vervolg besloten’.5

De evaluatie van de SDE+ (die wordt uitgevoerd door een onafhankelijke partij) is voorzien in het tweede halfjaar van 2016 en de uitkomsten ervan zullen worden betrokken bij de evaluatie van het Energieakkoord.6

Het vorenstaande impliceert dat voorliggend voorstel de tarieven voor het jaar 2017 nu al vaststelt, terwijl nog geen evaluatie (met mogelijk gevolgen voor de hoogte van de tarieven in 2017) heeft plaatsgevonden. De toelichting gaat hier niet op in.

De Afdeling adviseert het voorstel, in het licht van de aangekondigde evaluatie, nader te motiveren.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is tarieven voor de opslag duurzame energie voor het jaar 2017 vast te stellen op het verbruik van elektriciteit en aardgas om de verdere stimulering van de productie van duurzame energie te financieren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet opslag duurzame energie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt ‘in 2015 en € 0,0113 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0113 in 2016 en € 0,0159 in 2017.

b. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt ‘in 2015 en € 0,0042 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0042 in 2016 en € 0,0074 in 2017.

c. In het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, wordt ‘in 2015 en € 0,0013 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0013 in 2016 en € 0,0027 in 2017.

d. In het eerste lid, onderdeel a, onder 4°, wordt ‘in 2015 en € 0,0009 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0009 in 2016 en € 0,0013 in 2017.

e. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘in 2015 en € 0,0113 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0113 in 2016 en € 0,0159 in 2017.

f. In het eerste lid, onderdeel c, onder 1°, wordt ‘in 2015 en € 0,0018 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0018 in 2016 en € 0,0026 in 2017.

g. In het eerste lid, onderdeel c, onder 2°, wordt ‘in 2015 en € 0,0021 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0021 in 2016 en € 0,0025 in 2017.

h. In het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, wordt ‘in 2015 en € 0,0013 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0013 in 2016 en € 0,0027 in 2017.

i. In het eerste lid, onderdeel c, onder 4°, wordt ‘in 2015 en € 0,0009 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0009 in 2016 en € 0,0013 in 2017

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a, wordt ‘in 2015 en € 0,0056 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0056 in 2016 en € 0,0074 in 2017.

b. In onderdeel b, wordt ‘in 2015 en € 0,007 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,007 in 2016 en € 0,0123 in 2017.

c. In onderdeel c, wordt ‘in 2015 en € 0,0019 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,0019 in 2016 en € 0,0033 in 2017.

d. In onderdeel d, wordt ‘in 2015 en € 0,000084 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,000084 in 2016 en € 0,000131 in 2017.

e. In onderdeel e, wordt ‘in 2015 en € 0,000084 in 2016’ vervangen door: in 2015, € 0,000084 in 2016 en € 0,000131 in 2017.

ARTIKEL II

Deze wet treedt, onder toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum, in werking met ingang van 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Economische Zaken,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Nederland streeft conform het in september 2013 gesloten Energieakkoord (Kamerstukken II 2013/2014, 30 196, nr. 202) en de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140. Hierna: richtlijn duurzame energie) naar een aandeel duurzame energie van 14% in 2020. In het Energieakkoord is daarnaast afgesproken dat het aandeel in 2023 moet doorgroeien naar 16%. Omdat de kostprijs van duurzame energie op dit moment hoger ligt dan de kostprijs van conventionele vormen van energie, is stimulering van duurzame energie voor de totstandkoming daarvan in een overgangsfase noodzakelijk.

In 2011 is daartoe de SDE+ in het leven geroepen. De met de SDE+ samenhangende kasuitgaven worden sinds 2013 gefinancierd uit een heffing op het verbruik van elektriciteit en aardgas, de opslag voor duurzame energie. De opbrengsten van de opslag voor duurzame energie vloeien naar de algemene begrotingsmiddelen.

Aangezien de Wet opslag duurzame energie bij de introductie zag op de regeerperiode van het kabinet Rutte I, zijn in de wet toentertijd de tarieven voor de jaren 2013 tot en met 2016 opgenomen. In dit wetsvoorstel worden de tarieven voor het jaar 2017 – het laatste regeringsjaar van het huidige kabinet – voorgesteld. Het wordt onderzocht of het mogelijk is om voor de periode na 2017 de opslag duurzame energie samen te voegen met de energiebelasting, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

2. Uitgaven voor de SDE+ en tarieven voor de opslag duurzame energie.

De uitgaven en inkomsten samenhangend met de SDE+ worden op de begroting van de Minister van Economische Zaken verantwoord. Omdat het budget voor de SDE+ in de loop der jaren toeneemt ter realisering van het doel voor hernieuwbare energie conform het Energieakkoord en de richtlijn duurzame energie, zal de opslag duurzame energie ter dekking van dat toenemende budget jaarlijks worden verhoogd. Dit is ook voor het jaar 2017 het geval.

Bij het afsluiten van het Energieakkoord in 2013 zijn voor 2017 ex ante kasuitgaven voor de SDE+ geraamd van € 700 miljoen per jaar. Dekking voor deze geraamde uitgaven is noodzakelijk.

In artikel I, onderdelen A en B, van het wetsvoorstel worden de tarieven voor 2017 voorgesteld. Onderstaande tabel geeft inzicht in de tarieven voor de opslag duurzame energie vanaf 2013 tot en met 2017.

Tarieven opslag duurzame energie 2013 tot en met 2017
 

2013

2014

2015

2016

2017

Aardgas in kubieke meter

In centen per kubieke meter aardgas

           0–    170.000

0,23

0,46

0,74

1,13

1,59

  170.000–  1 miljoen

0,09

0,17

0,28

0,42

0,74

1 miljoen–10 miljoen

0,03

0,05

0,08

0,13

0,27

          >= 10 miljoen

0,02

0,04

0,06

0,09

0,13

           

Aardgas in kubieke meter

         

verlaagd tarief glastuinbouw

In centen per kubieke meter aardgas

           0–    170.000

0,04

0,07

0,12

0,18

0,26

  170.000–  1 miljoen

0,04

0,09

0,14

0,21

0,25

1 miljoen–10 miljoen

0,03

0,05

0,08

0,13

0,27

          >= 10 miljoen

0,02

0,04

0,06

0,09

0,13

           

Elektriciteit in kilowattuur

In centen per kilowattuur elektriciteit

           0–      10.000

0,11

0,23

0,36

0,56

0,74

    10.000–      50.000

0,14

0,27

0,46

0,70

1,23

    50.000–10 miljoen

0,04

0,07

0,12

0,19

0,33

          >= 10 miljoen zakelijk

0,0017

0,0034

0,0055

0,0084

0,0131

           

Geraamde opbrengst ODE in mln euro

100

200

320

490

700

De in dit wetsvoorstel voorgestelde tarieven voor 2017 geven dekking aan de uitgaven die voor dat jaar geraamd zijn en belasten huishoudens en bedrijven beide voor 50%.

Ten aanzien van huishoudens zijn de lasten in gelijke mate verdeeld over het gas- en het elektriciteitsverbruik en is aangesloten bij de schuif tussen aardgas en elektriciteit in de eerste schijf zoals vormgegeven in het Belastingplan 2016. Dit zal ten opzichte van 2016 een verhoging betekenen van € 16 per huishouden per jaar.

Ten aanzien van bedrijven wordt in afwijking van de jaren 2013 tot en met 2016 voorgesteld om de lasten niet langer gelijkelijk te verdelen over het aardgas- en elektriciteitsverbruik. Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om aansluiting te zoeken bij de lastenverdeling waartoe in het Belastingplan 2016 is besloten. In het Belastingplan 2016 is gekeken naar een evenwichtige verdeling over de bedrijven die met name aardgas gebruiken en de bedrijven die met name elektriciteit gebruiken. Daarbij is ervoor gekozen de lasten voor het bedrijfsleven zodanig evenwichtig te verdelen dat de lastenstijging van een bedrijf dat met zijn verbruik de eerste drie belastingschijven voor aardgas doorloopt ongeveer gelijk is aan de lastenstijging van een bedrijf dat met zijn verbruik de eerste drie belastingschijven voor elektriciteit doorloopt. Eenzelfde evenwichtige verdeling van de lasten voor bedrijven wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld.

Bij de berekening van de tarieven voor 2017 is gebruik gemaakt van de door het CBS geactualiseerde grondslagcijfers voor aardgas en elektriciteit.

5. Europese aspecten

Op grond van artikel 25 van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (Pb EU 2003, L 283) dient telkens op 1 januari van elk jaar en na elke wijziging van de nationale regelgeving de Europese Commissie op de hoogte gesteld te worden over de hoogte van de belasting op elektriciteit en aardgas. Derhalve zal het wetsvoorstel zal ter informatie aan de Europese Commissie worden verzonden.

6. Administratieve lasten bedrijven/Uitvoering en uitvoeringskosten

Dit wetsvoorstel betreft louter de toevoeging van tarieven voor 2017. De administratieve lasten zullen uit hoofde van deze tariefaanpassingen van de opslag duurzame energie derhalve niet toenemen. Er worden geen informatieverplichtingen aan de overheid ingevoerd en er treden geen additionele inhoudelijke nalevingskosten op. Ook de uitvoeringskosten voor de belastingdienst zullen door deze wetswijziging niet toenemen.

7. Inwerkingtreding

De kasuitgaven voor de SDE+ worden sinds 2013 gefinancierd uit de opslag voor duurzame energie. Om de financiering van de uitgaven in 2017 zeker te stellen is het noodzakelijk dat onderhavige wijziging van de Wet opslag duurzame energie per 1 januari 2017 in werking treedt. De inwerkingtreding kan geen uitstel lijden omdat dit zou leiden tot het aanmerkelijke publieke nadeel van – uiteindelijk – het ontbreken van dekking voor de kasuitgaven die voor de SDE+ moeten worden verricht. Om deze reden is in het wetsvoorstel voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van de Wet raadgevend referendum. De afwijking van de inwerkingtredingstermijn die voor wetten geldt ingevolge de Wet raadgevend referendum laat de referendabiliteit van het wetsvoorstel na aanname door de Eerste Kamer onverlet.

De Minister van Economische Zaken,


X Noot
1

Wet van 20 december 2012, houdende regels voor de opslag duurzame energie (Wet opslag duurzame energie) (Stb. 2012, 673).

X Noot
2

Kamerstukken I 2012/13, 33 115, D, blz. 2, derde tekstblok.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, blz. 12, tweede streepje.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013/14, 30 196, nr. 202, blz. 37, eerste tekstblok.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 33 115, nr. 8, tweede tekstblok van de toelichting.

X Noot
6

Kamerstukken II 2015/16, 31 239, nr. 208, blz. 18/19.

Naar boven