33 410 Kabinetsformatie 2012

Nr. 15 BRIEF VAN DE INFORMATEURS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2012

Hierbij bieden wij u het eindverslag van onze werkzaamheden aan met daarbij gevoegd het regeerakkoord van de fracties van VVD en PvdA. Bijgevoegd is tevens de hierbij behorende «Analyse economische effecten financieel kader regeerakkoord» van het Centraal Planbureau.*)

H. G. J. Kamp W. J. Bos

*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Eindverslag

Op 20 september 2012 nam de Tweede Kamer met de stemming over de motie-Rutte/Samsom (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 2) het advies van verkenner H.G.J. Kamp over om ons tot informateurs te benoemen met de opdracht «om – mede gelet op de financieel-economische situatie en in verband daarmee de begroting voor 2013 – op zo kort mogelijke termijn de mogelijkheid te onderzoeken van een stabiel kabinet uit VVD en PvdA, de grootste partijen en de grootste winnaars.» De waarnemend voorzitter van de Tweede Kamer heeft ons op 21 september ontvangen ter bevestiging van de benoeming en de opdracht. Op 26 september vond een kennismakingsgesprek plaats met de voorzitter van de Tweede Kamer.

Ter uitvoering van de opdracht hebben wij vanaf vrijdag 21 september tot en met

29 oktober, met uitzondering van de weekeinden, vrijwel dagelijks besprekingen gevoerd met de voorzitters van de fracties van VVD en PvdA, elk telkens vergezeld van hetzelfde lid van hun onderscheiden fracties, de heren S.A. Blok en J.R.V.A. Dijsselbloem. De eerste bespreking, op vrijdag 21 september, stond vooral in het teken van de ordening van de werkzaamheden, met inbegrip van afspraken over het informatiedossier conform de inbreng van de verkenner in het debat op 20 september naar aanleiding van de motie-Pechtold (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 4). De tweede bijeenkomst op maandag 24 september richtte zich op de financieel-economische situatie. Hierbij hebben de minister van Financiën, de president van de Nederlandsche Bank, de directeur van het Centraal Planbureau en de secretaris-generaal van het ministerie van Financiën mondeling informatie verstrekt. Na deze bijeenkomst zijn de besprekingen begonnen over de verschillende onderwerpen die van belang zijn voor de totstandkoming van een regeerakkoord.

Hierbij hebben wij op verzoek van de beide fractievoorzitters en in aansluiting bij onze opdracht, de besprekingen met voorrang gericht op de voorbereiding van de begroting voor 2013. Hiertoe nam de minister van Financiën op maandag 1 oktober deel aan een bijeenkomst met de fractievoorzitters met het oog op de voorbereiding van de algemene financiële beschouwingen. Over de uitkomst van deze besprekingen die heeft geleid tot gezamenlijke conclusies van de fractievoorzitters, hebben wij u vervolgens schriftelijk ingelicht (Kamerstuk 33 410, nr. 12). Tevens hebben wij u de hierover tijdens de regeling van werkzaamheden gevraagde aanvullende informatie gezonden (Kamerstuk 33 410, nr. 13). Op dinsdag 2 oktober vond een debat in de Tweede Kamer plaats over de begroting voor 2013 waarvoor wij zijn uitgenodigd en waarin wij inlichtingen hebben verstrekt (Handelingen II 2012/13, nr. 7, item 16, blz. 25–48). Vrijdag 5 oktober hebben wij, na de gezamenlijke conclusies die de voorzitter van de Tweede Kamer en wij op 26 september jl. trokken, een bezoek aan H.M. de Koningin gebracht.

Ter voorbereiding van de besprekingen hebben de fractievoorzitters en de leden van hun fracties die hen vergezelden voorstellen gedaan ten aanzien van de verschillende onderwerpen waarbij zij over en weer rekening hielden met de standpunten en aangelegen onderwerpen van beide fracties vanuit het gezamenlijke uitgangspunt Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Wij hebben de besprekingen mede voorbereid door het stellen van vragen aan bewindspersonen door tussenkomst van de minister-president en het voeren van gesprekken met deskundigen en vertegenwoordigers van verschillende organisaties, onder wie de beide voorzitters van de Stichting van de Arbeid, de voorzitters van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen, de president van de Algemene Rekenkamer, de voorzitter van de commissie inkomstenbelasting en toeslagen, de voorzitter van de commissie inkomens medisch specialisten en de commandant der strijdkrachten. Het gesprek met laatstgenoemde – die in het buitenland verbleef – vond telefonisch plaats.

Na afronding van de onder ons voorzitterschap gevoerde besprekingen over de inhoud van het akkoord en na doorrekening van de resultaten hiervan door het Centraal Planbureau, is op maandag 29 oktober aan de fracties van VVD en PvdA een concept-regeerakkoord voorgelegd. De voorzitters van de beide fracties hebben dezelfde dag onder ons voorzitterschap de wijzigingsvoorstellen van de twee fracties besproken en verwerkt in het akkoord. Beide fractievoorzitters hebben ons vervolgens geïnformeerd dat zij namens hun fracties instemden met het akkoord.

De departementale benaming en indeling alsmede de verdeling van posten tussen bewindspersonen van VVD en PvdA zijn eveneens onderwerp van bespreking geweest.

De fractievoorzitters zijn het eens geworden over wijziging van de naam van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het ministerie krijgt de naam Economische Zaken.

Wat de departementale indeling betreft, zijn beide fractievoorzitters het eens geworden over de volgende herindelingen. Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaan immigratie en asiel naar het ministerie van Veiligheid en Justitie en integratie en inburgering naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Van het ministerie van Financiën gaat het rijksvastgoed naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gaat buitenlandse handel naar het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De fractievoorzitters van VVD en PvdA bereikten ten aanzien van de samenstelling van het kabinet overeenstemming over een kabinet uit VVD en PvdA van twintig bewindspersonen, tien van VVD-huize en tien van PvdA-huize. Het beoogde kabinet telt hierbij dertien ministers, onder wie de minister-president en twee ministers zonder portefeuille, en zeven staatssecretarissen. De tussen beide fractievoorzitters bereikte overeenstemming betreft een kabinet met de volgende indeling en samenstelling:

De minister-president, minister van Algemene Zaken (VVD)

De minister van Buitenlandse Zaken (PvdA)

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (PvdA), op Buitenlandse Zaken

De minister van Veiligheid en Justitie (VVD)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VVD)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (PvdA)

De minister voor Wonen en Rijksdienst (VVD), op Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (PvdA)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)

De minister van Financiën (PvdA)

De staatssecretaris van Financiën (VVD)

De minister van Defensie (VVD)

De minister van Infrastructuur en Milieu (VVD)

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (PvdA)

De minister van Economische Zaken (VVD)

De staatssecretaris van Economische Zaken (PvdA)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (PvdA)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (PvdA)

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VVD)

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (PvdA).

De voorzitter van de VVD-fractie en de voorzitter van de PvdA-fractie hebben op maandag 29 oktober ingestemd met dit verslag. Hiermee hebben de beide fractievoorzitters tevens geconcludeerd dat op basis van het bijgevoegde akkoord kan worden overgegaan tot de formatie van een stabiel kabinet uit VVD en PvdA en dat hiertoe een formateur van VVD-huize kan worden aangewezen. De voorzitter van de VVD-fractie is bereid een opdracht tot formatie in beraad te nemen en hierover verslag uit te brengen.

Op grond van deze bevindingen adviseren wij de heer M. Rutte aan te wijzen als formateur en hem te belasten met de vorming van een kabinet bestaande uit VVD en PvdA met inachtneming van art. 43 van de Grondwet waartoe hij tijdig H.M. de Koningin informeert.

Met de aanbieding aan u van dit verslag met bijlagen beschouwen wij onze werkzaamheden als informateurs als beëindigd. Wij danken u, de voorzitters van de fracties van VVD en PvdA en de twee fractieleden die hen vergezelden voor het in ons gestelde vertrouwen. Gaarne zijn wij bereid een debat over dit verslag bij te wonen en de leden van de Tweede Kamer dan desgevraagd inlichtingen te verstrekken.

H. G. J. Kamp W. J. Bos

Bijlage Bruggen slaan

VVD en PvdA delen een onverwoestbaar geloof in de toekomst, een rotsvast vertrouwen in wat Nederlanders samen voor elkaar kunnen krijgen en de diepe overtuiging dat ons land de komende jaren een stabiel en daadkrachtig kabinet nodig heeft om hiervoor kracht en energie vrij te maken.

Als volkspartijen met steun in brede lagen van de bevolking zien wij het als onze opdracht om bruggen te slaan. Tussen Den Haag en de samenleving. Tussen stad en landelijk gebied. Tussen rijk en arm. Tussen jong en oud. Tussen hoog- en laagopgeleiden. Tussen mensen die in elke verandering een uitdaging zien en mensen die vooral bezorgd naar veranderingen kijken. Deze coalitie wil de onderlinge verbondenheid, het optimisme en de kracht van Nederland versterken.

Dit regeerakkoord weerspiegelt onze zoektocht naar het beste van twee werelden. Wij hebben ons niet laten verlammen door verschillen of het tegenhouden van plannen van de ander; wij zoeken inspiratie in wat ons bindt. Het land heeft samenwerking nodig en daar vroeg de kiezer op 12 september om.

Dus reiken wij elkaar de hand en halen we het beste uit elkaar. Dat maakt grote hervormingen en noodzakelijke doorbraken mogelijk: in de zorg, op de woningmarkt, op de arbeidsmarkt, in het buitenlands beleid en op energiegebied. Hervormingen en doorbraken waardoor Nederland sterker uit de crisis kan komen.

De ene partij is beducht voor een overheid die in de weg loopt. De andere partij vreest een overheid die mensen in de steek laat. Samen kiezen we voor een overheid die mensen niet in de eerste plaats als consument ziet, maar als burgers die de ene keer zelfstandig, de andere keer samen de toekomst van Nederland vormgeven. Een betrouwbare overheid die kansen biedt en grenzen stelt; die optimaal beschermt en minimaal belemmert.

Wij zijn ervan overtuigd dat het goed is voor onze samenleving en onze burgers om ruimte te maken voor initiatief en ondernemerschap. En wij weten dat het verstandig en sociaal is om er te zijn voor mensen, die niet mee kunnen komen. Ieder mens is allereerst zelf verantwoordelijk voor succes in het leven en de mogelijkheden daartoe willen wij zo groot mogelijk maken. Maar nooit zullen wij de ogen sluiten voor de mensen die het zonder extra zetje in de rug niet kunnen redden.

Wij willen Nederland sterker uit deze crisis laten komen. Met een solide beleid: dus brengen wij de overheidsfinanciën op orde en stimuleren wij innovatie en duurzame technologie. En op een sociale manier: dus verdelen wij de lasten eerlijk en richten wij onze collectieve voorzieningen zo in dat ze ook voor latere generaties toegankelijk blijven. We investeren extra in onderwijs en stellen hogere kwaliteitseisen aan leraren en schoolleiders. Ook dat is solide en sociaal.

Een sterke economie heeft baat bij een hoge kwaliteit van dienstverlening door de overheid. Dat kan alleen als we vakmanschap meer ruimte en waardering geven. Mensen in de voorste linie van het onderwijs, in de zorg en bij de politie moeten trots kunnen zijn op hun werk en zich gesteund weten door hun leidinggevenden. Vertrouwen, ruimte en voldoende tijd zijn daarbij belangrijke randvoorwaarden. Niet toegeven aan de reflex om op elk incident te reageren met nieuwe regelgeving. Bewezen vakmanschap belonen met minder verantwoording en controle. Het loongebouw moet zo in elkaar zitten dat echte vakmensen voor promotie niet hoeven te vluchten in managementfuncties.

Werk blijft de snelste route naar een goed inkomen en economische zelfstandigheid. Dat moet lonen. En werk moet fatsoenlijk zijn. Dus verkleinen wij de verschillen tussen flexibel en vast werk. Na ontslag staat alles in het teken van het vinden van nieuw werk. We accepteren niet dat mensen onnodig thuis zitten en spreken daar zowel hen als de werkgevers op aan.

Ook voor de integratie van nieuwkomers in Nederland is werk van het grootste belang. Daarom stellen wij hoge eisen aan mensen die uit vrije wil naar Nederland komen: een opleiding, beheersing van de taal, een gedegen voorbereiding en het vermogen om hier economisch zelfstandig te kunnen leven. Maar wie dat doet en zijn of haar bijdrage levert aan de toekomst van ons allemaal, is en blijft welkom.

Een sociale samenleving is een veilige samenleving. Een samenleving waarin bewoners en ondernemers zich gesteund weten door het gezag. Met politie die zichtbaar is op straat om duidelijke regels effectief te handhaven.

Europa heeft ons vrede, veiligheid en welvaart gebracht. Als het Europa goed gaat, gaat het ons goed. Veel van onze werkgelegenheid en welvaart wortelt in een Europese markt waar Nederlandse ondernemers hun producten en diensten slijten. Van de euro hebben we veel profijt gehad en het einde van de euro zou grote onzekerheden voor onze economie en welvaart met zich mee brengen. We zijn bereid elkaar te helpen om de Europese Unie en de euro te versterken, maar niet tot elke prijs. Steun dient hand in hand te gaan met bewezen inspanningen van landen om hun financiële problemen op te lossen en hun economieën te versterken.

Wij gaan aan de slag. Met passie voor ons mooie land en met hart voor de mensen. Met een open oog voor de wereld om ons heen. Met gevoel voor urgentie, maar ook met energie voor jaren en ideeën die aan één kabinetsperiode niet genoeg hebben. We gaan aan de slag door kansen te pakken, problemen op te lossen en bruggen te slaan.

Mark Rutte Diederik Samsom

Inhoudsopgave

I.

Nederland uit de crisis: solide en sociaal

8

II.

Sociale zekerheid en inkomensbeleid

9

III.

Duurzaam groeien en vernieuwen

11

IV.

Nederland in Europa

14

V.

Nederland in de wereld

15

VI.

Van goed naar excellent onderwijs

17

VII.

Zorg dichtbij

20

VIII.

Veiligheid en justitie

25

IX.

Immigratie, integratie en asiel

27

X.

Woningmarkt

29

XI.

Arbeidsmarkt

30

XII.

Ruimte en mobiliteit

33

XIII.

Bestuur

36

     

BIJLAGE A

Financieel kader

39

     

BIJLAGE B

Begrotingsregels

67

I. Nederland uit de crisis: solide en sociaal

Het financieel en sociaal-economisch beleid van dit kabinet kent drie onlosmakelijk met elkaar verbonden pijlers: de schatkist op orde brengen, eerlijk delen en werken aan duurzame groei. Samen dragen ze onze welvaart en ons welzijn. De offers die de komende jaren worden gevraagd zijn groot en komen bovenop eerder beleid dat ook al tot forse offers van burgers en bedrijven leidt. Op maatschappelijk draagvlak voor de door ons voorgestane bezuinigingen mogen we alleen rekenen als we rechtvaardige keuzes maken en perspectief bieden op houdbare overheidsfinanciën en een duurzame, gezonde economie.

Nederland heeft er in Europa steeds op aangedrongen dat landen hun zaken op orde hebben en zich aan afspraken houden. Een gedegen begrotingsbeleid is ook in ons eigen belang, versterkt onze positie in Europa en maakt het makkelijker bij een onverhoopte volgende crisis klappen op te vangen. Het wekt vertrouwen bij degenen van wie we geld lenen, waardoor we minder rente hoeven te betalen. Dat stelt ons op termijn in staat de lasten te verlagen of meer te investeren in essentiële maatschappelijke voorzieningen als onderwijs, onderzoek, innovatie en duurzaamheid. Ook voorkomen we op deze manier dat lasten onnodig doorschuiven naar volgende generaties.

  • Met de maatregelen vermeld in bijlage A besparen we netto 16 miljard, conform de aanbeveling van de Studiegroep Begrotingsruimte.

  • Op grond van de effecten van het regeerakkoord (inclusief basispad) stijgt de mediane koopkracht van mensen met een inkomen tot modaal met gemiddeld 0,2 procent per jaar. De mediane koopkracht van mensen met meer dan drie keer modaal daalt met gemiddeld 0,6 procent per jaar.

  • Bij de budgettaire verwerking van dit akkoord zijn de bedragen leidend. Ombuigingen worden geboekt op het betreffende begrotingshoofdstuk, intensiveringen worden aangehouden op de aanvullende post. De uitgaven- en inkomstenkaders worden aan het begin van de kabinetsperiode gebaseerd op het uitgaven- en lastenbeeld uit bijlage A.

  • We houden vast aan het trendmatig begrotingsbeleid met een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven. De begrotingsregels zijn opgenomen in bijlage B.

II. Sociale zekerheid en inkomensbeleid

Wie kan werken, hoort niet van een uitkering afhankelijk te zijn. Wie buiten eigen schuld toch niet aan het werk komt, heeft de zekerheid van een uitkering op tenminste het bestaansminimum. Dat willen wij zo houden. Daarom bestrijden we actief misbruik en fraude en worden alle regelingen zo ingericht, dat ze houdbaar en toegankelijk blijven nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt.

Iedereen zal naar vermogen moeten bijdragen om de rekening van de crisis te betalen. Dat betekent dat er sprake is van een inkomensbeeld waarbij meer wordt gevraagd naarmate het inkomen hoger is. Daarnaast bestrijden wij de armoedeval. Werken moet lonen en daarom wordt het verschil tussen uitkering en inkomen uit werk vergroot door lagere belastingen voor werkenden. De financiering van de zorg verandert: premies en eigen risico worden inkomensafhankelijk. We gaan meer geld uittrekken voor armoedebestrijding.

  • De AOW-leeftijd wordt geleidelijk verhoogd tot 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021 en vervolgens gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.

  • Voor mensen die per 1-1-2013 deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW leeftijdsverhoging wordt een overbruggingsregeling ontworpen. De regeling geldt voor deelnemers met een inkomen tot 150 procent van het wettelijk minimumloon en kent een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). Mocht invoering per 1 januari 2013 op praktische bezwaren stuiten, dan krijgt de regeling terugwerkende kracht tot die datum. Met de pensioenfondsen bespreken we de mogelijkheid ter overbrugging pensioen naar voren te halen.

  • Er komt een doorwerkbonus voor werknemers van 61 tot 65 jaar met een laag inkomen. Hiermee kan een werknemer die doorwerkt, sparen om de financiële gevolgen van de stijging van de AOW-leeftijd vanaf 2013 op te vangen. Wanneer in 2021 de AOW-leeftijd 67 is kunnen degenen die doorwerken tot 65,5 jaar gemiddeld anderhalf jaar eerder met pensioen zonder er financieel op achteruit te gaan. De doorwerkbonus geldt voor werknemers met een inkomen vanaf 90 procent van het wettelijk minimumloon, is maximaal van 100 tot 120 procent en stopt bij een inkomen van 175 procent van het wettelijk minimumloon.

  • De uitkering op basis van de algemene ouderdomswet (AOW) voor samenwonende AOW-ers wordt gelijkgetrokken met die van gehuwden.

  • De bezuiniging op de AOW-tegemoetkoming aan personen die een onvolledige AOW- uitkering hebben, wordt teruggedraaid.

  • De partnertoeslag voor AOW gerechtigden wordt per 1 juli 2014 ingeperkt. AOW- gerechtigden die samen met hun partner (die nog niet AOW gerechtigd is) een totaalinkomen hebben van meer dan 50 000 (exclusief AOW) ontvangen niet langer de partnertoeslag.

  • De huishoudinkomenstoets wordt vervangen door een huishouduitkeringstoets. Dit voorkomt dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen, waardoor de inkomsten hoger zijn dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd zorgen we ervoor dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden.

  • Om het activerende karakter van de bijstand te vergroten, geldt de arbeids- en re-integratieplicht en de plicht tot tegenprestatie naar vermogen voortaan voor iedereen. Er zijn geen categoriale ontheffingen meer. Een individuele ontheffing heeft een tijdelijke karakter en betreft alleen de arbeidsverplichting. Permanente ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichting bestaat alleen nog voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn.

  • We bekijken of door toepassing van het urencriterium in inkomensregelingen méér werken beter kan gaan lonen.

  • In de WWB leggen we vast dat gemeenten een bijstandsuitkering drie maanden moeten stoppen als de sollicitatieplicht niet wordt nageleefd. Hervatting vindt slechts plaats na een verzoek van betrokkene.

  • Om de naleving van WWB-verplichtingen te verbeteren wordt de handhaving strikter. De arbeidsverplichtingen en de duur en hoogte van de bijbehorende sancties worden geüniformeerd. Ernstige misdragingen tegen ambtenaren die de regelingen uitvoeren, leiden tot onmiddellijke stopzetting van de uitkering. Dit gaat gelden voor de hele sociale zekerheid.

  • De individuele bijzondere bijstand voor daadwerkelijk gemaakte kosten wordt verruimd. Extra aandacht is er voor gezinnen met kinderen, werkenden met een laag inkomen en ouderen met een klein pensioen. De mogelijkheden voor bijzondere bijstand in de vorm van een aanvullende zorgverzekering of een pas voor culturele, maatschappelijke en sportvoorzieningen worden ruimer. Het is belangrijk dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen kunnen sporten. Daarom wordt de subsidie aan Jeugdsportfonds Nederland verlengd en de Sportimpuls verhoogd. Mensen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder zicht op verbetering, krijgen op individuele basis een toeslag. Categoriale bijzondere bijstand voor aannemelijke kosten wordt beperkt. Voor dit hele pakket wordt structureel 100 miljoen vrijgemaakt.

  • Voor nieuwe gevallen wordt de maximale duur van een nabestaandenuitkering beperkt tot een jaar. In dat jaar kunnen zij met behulp van bestaande instrumenten een baan zoeken. Er is geen re-integratieplicht.

  • We hervormen en versoberen de kindregelingen. Oogmerk is het stelsel te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardste nodig is. De negen kindregelingen worden teruggebracht tot maximaal vier. Twee zijn in samenhang gericht op inkomensondersteuning (Algemene Kinderbijslagwet en Wet Kindgebonden Budget) en twee op participatiebevordering (inkomensafhankelijke combinatiekorting en kinderopvangtoeslag).

  • De arbeidskorting neemt toe met een bedrag dat oploopt tot 500 euro per werkende per jaar in 2017.

Er zijn weinig of geen landen waar de oudedagsvoorziening zo solide en sociaal geregeld is als in ons land. Wij richten ons beleid met betrekking tot de AOW en de aanvullende pensioenen er op deze voorzieningen ook voor de jonge generaties veilig te stellen. Dat houdt in dat wij de noodzakelijke maatregelen nemen om -nu het aantal ouderen snel groeit en de beroepsbevolking licht zal gaan krimpen- de betaalbaarheid oftewel de houdbaarheid van de AOW en de aanvullende pensioenen te kunnen garanderen.

  • Het is een maatschappelijk aanvaarde norm dat met veertig jaar werken iedereen redelijk in staat moet zijn om een pensioen bij elkaar te sparen van 70 procent van het gemiddeld verdiende loon. Het Witteveen-kader, de wettelijke regeling waarbij fiscaal aantrekkelijk sparen voor het pensioen mogelijk wordt gemaakt, wordt op deze norm gebaseerd. Dit leidt tot een verlaging van het opbouwpercentage met -0,4%.

  • Met het inkomen boven 100 000 (drie keer modaal) kan niet langer fiscaal gunstig pensioen worden opgebouwd.

III. Duurzaam groeien en vernieuwen

De positie van Nederland in de top 5 van de meest concurrerende economieën moet de komende jaren verankerd en versterkt worden. Ons land heeft daarvoor een uitstekende uitgangspositie met zijn innovatieve bedrijven en excellente kennisinstellingen. Een compacte, krachtige overheid die haar zaken financieel op orde heeft, kan in belangrijke mate bijdragen aan de versterking van die positie.

Nederland komt sterker uit de crisis door de goede keuzes te maken. Keuzes voor hervormingen, ombuigingen en ambitie. De innovatiekracht van het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de overheid zal optimaal worden gericht op de transitie naar een duurzame economie en groene groei, mede met het oog op versterking van het concurrentievermogen van de Nederlandse economie. Wij zorgen er voor dat de overheid daarbij een betrouwbare partner is die weet wat ze wil bereiken, besluitvaardig is en in staat vast te houden aan de ingeslagen koers.

De succesvolle samenwerking tussen bedrijfsleven, wetenschappelijke instellingen, regio's en overheid, in het kader van het topsectorenbeleid, wordt voortgezet en in het nieuwe financiële kader ingepast.

  • Via NWO blijft 275 miljoen beschikbaar voor programmatisch onderzoek voor de topsectoren, waarbij de publiek-private samenwerking voor excellent fundamenteel onderzoek wordt voortgezet.

  • Er komt 150 miljoen extra beschikbaar voor versterking van het fundamenteel onderzoek, waarvan 50 miljoen door herprioritering. Een substantieel deel zetten we in om te kunnen meedingen voor extra middelen uit het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020.

  • Door verschuiving maken we 110 miljoen vrij om samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen verder te stimuleren. Hier staat tegenover dat generieke (fiscale) subsidies worden verlaagd.

  • De verschillen in belastingheffing tussen ondernemers en werknemers zijn de afgelopen jaren toegenomen. Om meer evenwicht te bereiken wordt een winstbox ingevoerd in 2015.

We willen met bedrijfsleven en onderwijsinstellingen een Techniekpact 2020 afsluiten. Daarin wordt uitgegaan van het wederzijdse belang van bedrijven en onderwijsinstellingen en de ambities die de sector voor zichzelf formuleert. In het Techniekpact komen tenminste afspraken over de volgende onderwerpen:

  • Transparantie door onderwijsinstellingen en bedrijven voor leerlingen en studenten over de loopbaanperspectieven.

  • Het beschikbaar stellen van voldoende stageplekken.

  • Verbeteren van de doorstroom door praktisch ingestelde leerlingen een verkorte route door het beroepsonderwijs te bieden.

  • Verkennen van mogelijkheden voor aanpassing van de bekostiging van instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en/of van meer cofinanciering door bedrijfsleven, waaronder een investeringsfonds voor moderne apparatuur en middelen voor techniekopleidingen.

  • We verminderen de schooluitval in het technisch onderwijs door betere structurering van dat onderwijs en intensievere begeleiding.

  • Het aantal kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven wordt sterk gereduceerd en taken worden ondergebracht bij de Stichting Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven.

We kiezen voor een realistische, ambitieuze groene groeistrategie, waarin ruimte en zekerheid verankerd worden. Ons land heeft alles in huis om een betekenisvolle bijdrage te leveren aan de snelle ontwikkeling van nieuwe energiebronnen als zon, wind, biomassa en geothermie: hoogwaardige chemie, een innovatieve agrarische sector, grote havens en een sterke energiesector. Die ontwikkeling is noodzakelijk vanuit het perspectief van klimaatverandering en eindige grondstoffen en is tevens een uitdaging voor innovatieve ondernemingen. Een groot aantal veelbelovende «biobased» initiatieven is de laatste jaren al tot stand gekomen. Deze «biobased economy» kan een van de pijlers vormen voor groene groei. We willen – met een breed draagvlak in parlement en samenleving – een stabiel en ambitieus beleid voor de lange termijn neerzetten. In internationaal verband zal getracht worden daar zoveel mogelijk landen bij te betrekken, ook om zo de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten.

  • Nederland zet in op een ambitieus internationaal klimaatbeleid. Nieuwe internationale doelstellingen voor de jaren 2020, 2 030 en verder moeten technologische vooruitgang aanjagen en ecologisch evenwicht voor de toekomst veilig stellen. Wij streven internationaal naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050.

  • We kiezen voor een aandeel duurzame energie in 2020 van 16 procent. Om innovatie te stimuleren, wordt een optimale mix ingezet van subsidies (SDE+) en mogelijk ook de leveranciersverplichting en bijmengverplichtingen. De concurrentiepositie van de energie-intensieve sectoren en de werkgelegenheidseffecten worden daarbij in het oog gehouden. Voor de aan het eind van deze kabinetsperiode optredende lastenverzwaring komt een compensatie. In 2016 wordt de voortgang beoordeeld en over het vervolg besloten.

  • Energiebesparing krijgt prioriteit. De aanpak van de Green Deals wordt uitgebreid met ten minste een besparingsdeal met energiebedrijven en woningbouwcorporaties voor een versnelling in het verduurzamen van de bestaande woningen. Ook voor kantoren, scholen en andere gebouwen wordt energiebesparing via energiebedrijven op deze wijze bevorderd. Het kabinet zal dit ondersteunen door waar mogelijk belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen.

  • Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-)energie waarvoor geen rijkssubsidie wordt ontvangen, wordt fiscaal gestimuleerd door invoering van een verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere kleinverbruikers, aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun nabijheid is opgewekt. Deze wordt lastenneutraal gefinancierd door een generieke verhoging van het reguliere tarief in de eerste schijf van de energiebelasting.

  • Om de kostprijs van windenergie op zee versneld omlaag te brengen zal het kabinet samen met energiebedrijven en de Nederlandse offshore industrie initiatieven nemen om de innovatie in deze veelbelovende sector te stimuleren. Met netbeheerders wordt verkend hoe de benodigde transportinfrastructuur voor elektriciteitswinning op zee tot stand kan komen.

  • Elektrisch vervoer biedt veel kansen voor Nederland. Met netbeheerders, energiebedrijven en lokale overheden worden afspraken gemaakt over de laadinfrastructuur om de groei van elektrische mobiliteit verder te stimuleren.

  • Biomassa moet zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet («cascadering») en de duurzame productie en herkomst van biomassa gegarandeerd.

  • Het kabinet streeft naar een circulaire economie en wil de (Europese) markt voor duurzame grondstoffen en hergebruik van schaarse materialen stimuleren.

  • De agrarische sector is een belangrijke economische motor. Nederland is de tweede exporteur van agrarische producten ter wereld. Boeren en tuinders verdienen dus de ruimte om te ondernemen en een fatsoenlijke beloning voor hun bijdragen aan het cultuurlandschap en de natuur.

Een effectieve borging van publieke belangen moet samengaan met ruimte voor vernieuwing. Daarom gaan we met kracht door met het verminderen van regeldruk en kiezen we voor een samenhangende aanpak in de verschillende sectoren op het terrein van ordening, sturing en toezicht.

  • We koersen aan op een structurele verlaging per 2017 met 2,5 miljard (ten opzichte van 2012) van de regeldruk voor bedrijven, professionals en burgers. Daartoe wordt een verband gelegd tussen het invoeren van nieuwe regels en het laten vervallen van bestaande regels.

  • We gaan ook de minder meetbare, maar zeer merkbare regeldruk verminderen door met belanghebbenden in tenminste vijftien regeldichte sectoren en domeinen de ervaren problemen te verkennen en concrete oplossingen te vinden. Sectoren als chemie, logistiek, agri & food, life sciences, de bouw, (jeugd)zorg, onderwijs en politie zullen hier deel van uitmaken.

  • De wettelijke winkelsluiting op zondag wordt opgeheven. Het is aan gemeenten om desgewenst nadere regels te treffen.

  • We gaan de vormgeving van toezicht waar nodig herbezien – ook in samenwerking met de medeoverheden – om met behoud van effectiviteit de toezichtlasten te verminderen.

  • De dienstverlening door overheden moet beter. Bedrijven en burgers kunnen uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen – zoals het aanvragen van een vergunning – digitaal afhandelen. Er komt een eenmalige gegevensuitvraag voor ondernemers die gebruik maken van het Ondernemingsdossier om bedrijfsgegevens uit te wisselen met de overheid.

  • Er komen tien publiek-private doorbraakprojecten, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg.

  • Door de ordening en de governance te verbeteren kunnen de belangrijke bijdragen die woningcorporaties, pensioenfondsen, zorginstellingen, scholen en spoorbedrijven aan de welvaart en het welzijn in ons land leveren, vergroot worden. Het kabinet zal hiertoe voorstellen doen.

Ondernemers hebben ruimte nodig om te groeien. Die kan verkregen worden door vernieuwing via ICT en vermindering van regeldruk en nalevingskosten, maar vooral ook door betere toegang tot krediet en kapitaal.

  • De Garantie Ondernemingsfinanciering wordt structureel gemaakt, met een garantieplafond van 400 miljoen per jaar. Zo blijven ondernemers in staat bankleningen aan te trekken en bankgaranties te verkrijgen.

  • Om kleine, startende ondernemers beter te kunnen helpen zal het kredietplafond van de microfinancieringsorganisatie Qredits worden verhoogd van 50 000 tot 150 000 euro. Er zal met Qredits en de banken een afspraak worden gemaakt om dit te bewerkstelligen.

  • We maken binnen het bestaande Innovatiefonds MKB+ ruimte om meer risicodragend vermogen aan jonge innovatieve bedrijven te kunnen verstrekken.

  • Nieuwe alternatieve financieringsvormen zoals kredietunies, crowdfunding en MKB-obligaties zullen worden ondersteund via promotie, wegnemen van belemmeringen in de regelgeving en door de inzet van kennis en bestaande instrumenten.

Een gezonde financiële sector is onmisbaar voor het functioneren van onze economie. Maar als bankiers te grote risico’s nemen, kan dat onze economie ook grote schade toebrengen. Die ervaring hebben we en dat willen we niet nog eens meemaken. Daarom zetten we de fundamentele hervorming van de bankensector door, zodat banken weer een positieve bijdrage kunnen leveren aan het herstel van de reële economie.

  • Er komt een verplichte bankierseed met strenge sancties bij overtreding.

  • Niet alleen topbankiers worden door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank gescreend, ook bankmedewerkers verantwoordelijk voor transacties met hoge risico’s.

  • Producten die niet in het belang zijn van de klant mogen niet worden verkocht. De zorgplicht van banken wordt wettelijk verankerd.

  • Op basis van het advies van de onlangs ingestelde commissie structuur Nederlandse banken komen er voorstellen om spaartegoeden van burgers beter te beschermen tegen risicovol bankieren.

  • Tussen 2013 en 2018 worden de kapitaaleisen voor banken (Basel III) geleidelijk verhoogd om de kans op financiële crises fors te verkleinen. We halen het groeipad voor de additionele buffers voor systeemrelevante banken (SIFI) naar voren om risico’s verder in te perken. Dat doen we verantwoord op basis van een risico-inschatting en een internationale vergelijking, mede met het oog op de concurrentiepositie.

  • Nederland steunt de stapsgewijze totstandkoming van een Europese bankenunie. Er dient zo snel mogelijk sprake te zijn van effectief Europees bankentoezicht en opschoning van balansen. Onder strikte voorwaarden kan daarbij directe bankensteun uit het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) aan de orde zijn. Sluitstuk is een gemeenschappelijke resolutiemechanisme en een Europees depositogarantiestelsel.

  • Voor organisaties die (mede) met publiek geld zijn gefinancierd, is het verboden te speculeren met complexe financiële producten zoals derivaten. Verzekeren tegen renterisico’s is wel toegestaan. Toezicht hierop vindt plaats bij de jaarlijkse accountantscontrole.

  • In Europa is een versterkte samenwerking op gang gekomen met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector. Nederland zal zich hierbij aansluiten op voorwaarde dat onze pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten.

  • ABN AMRO kan pas terug naar de markt als de financiële sector stabiel is. Er moet voldoende interesse zijn in de markt, de onderneming moet er klaar voor zijn en zoveel mogelijk van de totale investering van de Staat moet terugverdiend kunnen worden. Tegen deze achtergrond onderzoeken we ook andere opties dan een volledige beursgang.

  • De hoogte van de maximale variabele beloning binnen de financiële sector wordt wettelijk vastgelegd op 20 procent van de vaste beloning.

  • Om misbruik, fraude, constructies en witwassen effectiever aan te kunnen pakken, krijgen belastingdienst en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst / Economische controledienst meer capaciteit.

IV. Nederland in Europa

Europa is van groot belang voor onze vrede, veiligheid en welvaart. We verdienen er ons geld; onze banen zijn er voor een groot deel van afhankelijk. De interne markt is de kern van de Europese samenwerking. Daarnaast versterken we door samen te werken onze geopolitieke positie ten opzichte van opkomende en gevestigde machten elders in de wereld. Ook voelen vele Europeanen zich verbonden door de idealen van democratie, rechtstaat en gelijke behandeling. Langs deze assen geeft Nederland invulling aan zijn rol in Europa.

Als het goed gaat met Europa gaat het goed met Nederland. Een crisis in Europa voelt Nederland heftiger dan veel andere landen. Daarom hebben we belang bij een sterk Europa dat zo snel mogelijk de crisis overwint.

  • Landen gaan zelf over hun eigen beleid maar voor het voortbestaan van de euro is het van cruciaal belang dat alle landen financieel-economisch sterker worden en daarbij naar elkaar toegroeien. Om economische onbalans te voorkomen, houden landen elkaar effectief aan afspraken en worden controlemechanismen waar nodig versterkt.

  • Landen hebben de verantwoordelijkheid hun begroting op orde te brengen en hun economie te versterken. Als er sprake is van steun moet die hand in hand gaan met hun inzet voor een gestaag herstel. Structurele steun van landen die hun verantwoordelijkheid wel nemen richting landen die deze verantwoordelijkheid niet nemen, kan niet aan de orde zijn.

  • De interne markt wordt verder versterkt. Effectieve maatregelen om de noodzakelijke groei in Europa te versterken, worden bevorderd en ondersteund. Protectionisme is in strijd met de Europese gedachte. De inrichting van de (semi-)publieke sector en sociale zekerheid is primair een verantwoordelijkheid van lidstaten.

  • Nederland steunt de stapsgewijze totstandkoming van een Europese bankenunie. Er dient zo snel mogelijk sprake te zijn van effectief Europees bankentoezicht en opschoning van balansen. Onder strikte voorwaarden kan daarbij directe bankensteun uit het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) aan de orde zijn. Sluitstuk is een gemeenschappelijke resolutiemechanisme en een Europees depositogarantiestelsel.

  • Nederland vraagt de Europese Commissie te inventariseren, op basis van het beginsel van subsidiariteit, welke beleidsterreinen kunnen worden overgedragen aan nationale overheden en zal zelf ook voorstellen doen.

  • Toetreding van lidstaten wordt getoetst aan de hand van de Kopenhagen criteria.

  • De positie van de Eurocommissaris voor economische en monetaire zaken zal verder versterkt moeten worden.

  • Het in onderling overleg uit het gemeenschappelijk arrangement treden (Schengen, Eurozone, Europese Unie) moet mogelijk zijn.

  • De ontwikkeling van de Europese begroting dient in lijn te zijn met de ontwikkeling van nationale begrotingen. Nederland steunt geen voorstellen voor een substantiële verruiming, terwijl nationale lidstaten bezuinigen.

  • Door verlaging van landbouw- en cohesiebudgetten wordt de Europese begroting gemoderniseerd ten gunste van investeringen in innovatie en duurzaamheid.

  • De lasten tussen Europese lidstaten moeten eerlijk worden verdeeld. Voor Nederland betekent dit ten minste voortzetting van de eerder afgesproken correctie van 1 miljard.

  • Een betere verantwoording over de besteding van Europees geld blijft voor ons prioriteit houden.

V. Nederland in de wereld

Nederland kent van oudsher een sterke internationale oriëntatie, zowel omdat het in ons belang is als uit overtuiging. Nederlanders en Nederlandse bedrijven hebben grote belangen in het buitenland. Het buitenlands beleid is gericht op het behartigen en beschermen daarvan en bevordert de internationale rechtsorde en de mensenrechten. De allerarmsten staan centraal bij ontwikkelingssamenwerking. Onze krijgsmacht moet in staat blijven in internationaal verband de veiligheid van ons land te garanderen en bij te dragen aan vrede en veiligheid in de wereld. Zij moet hiertoe beschikken over eenheden en materieel van hoge kwaliteit. Zo dienen we internationale stabiliteit, veiligheid en welvaart.

  • In bilaterale- en multilaterale samenwerking en contacten bevorderen we mensenrechten, duurzaamheid en goede arbeidsomstandigheden en krijgt energie- en grondstoffenzekerheid bijzondere aandacht.

  • Nederland zet zich in voor een effectieve werking van internationale organisaties.

  • Waar mogelijk draagt Nederland bij aan vrede en veiligheid in het Midden-Oosten en benut daarbij de goede banden met zowel Israël als de Palestijnse autoriteit.

  • We besparen op het postennetwerk, vooral door samenwerking in EU-verband en met andere (Europese) landen.

  • De Dienst Buitenlandse Zaken gaat per 1 januari 2013 vallen onder de Algemene Bestuursdienst.

  • De minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de coördinatie van het buitenlandse beleid, inclusief de Europese agenda van het kabinet. De voorbereiding van de Europese Raad vindt plaats onder regie van de minister-president.

Er komt een minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hiermee wordt het belang van samenhang tussen beide beleidsterreinen bevestigd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het vergroten van de mogelijkheden van het midden- en klein bedrijf om te investeren in zich ontwikkelende landen, en ook voor het creëren van nieuwe coalities tussen bedrijven, NGO’s en particulieren zoals die om HIV/AIDS in Afrika te bestrijden. Het belang van de 3D-benadering (defense, diplomacy, development) bij internationale crisisbeheersings-operaties en vredesmissies komt tot uiting in een nieuw budget voor internationale veiligheid.

  • Om kansen te creëren voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen werken we actief aan de versterking van internationale economische relaties en blijft economische diplomatie een zware component in het werk van ambassades en consulaten.

  • De versterkte samenhang tussen buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking krijgt onder meer vorm door het in samenwerking met het bedrijfsleven ontwikkelen van een revolverend fonds van 750 miljoen dat in de jaren 2014–2016 vanuit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking wordt gevoed. Hieruit kunnen investeringen in ontwikkelingslanden worden ondersteund, in het bijzonder die van het midden- en kleinbedrijf.

  • Het belang van vredes- en crisisbeheersingsoperaties voor ontwikkelingslanden wordt onderstreept door vanaf 2014 een nieuw structureel budget voor Internationale Veiligheid in te stellen van 250 miljoen, dat ter beschikking komt voor de dekking van uitgaven verbonden aan internationale veiligheid, die nu nog drukken op de begroting van Defensie. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor de aanwending, in overeenstemming met de minister van Defensie.

  • Met het oog op het financieren van bovenstaand fonds en budget en als bijdrage aan het oplossen van de algemene financiële problematiek wordt gekort op de begrotingen van Ontwikkelingssamenwerking en Defensie, oplopend tot respectievelijk 1 miljard en 250 miljoen in 2017.

  • Nederland zet zich binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in voor modernisering van de criteria voor officieel erkende ontwikkelingshulp.

  • De prioriteiten op het terrein van ontwikkelingssamenwerking blijven watermanagement, voedselzekerheid, veiligheid en rechtsorde, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Hetzelfde geldt voor de doorsnijdende thema’s: gender, milieu (inclusief de internationale klimaatdoelstellingen uit Kopenhagen) en goed bestuur.

  • Voor een bijdrage aan internationale crisisbeheersingsoperaties is een volkenrechtelijk mandaat vereist of dient sprake zijn van een humanitaire noodsituatie. Verzoeken daartoe worden overwogen in het perspectief van onze internationale verantwoordelijkheid en nationale belangen.

  • Bij internationale missies naar landen in conflict moeten veiligheid, ontwikkeling en diplomatie hand in hand gaan.

  • De oorspronkelijke voornemens met betrekking tot de vervanging van de F16 zijn niet uitvoerbaar zonder aanpassing hiervan of herprioritering binnen het totale Defensiebudget. De minister van Financiën verzoekt de Algemene Rekenkamer een onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling van de financiële perspectieven ten aanzien van de aanschaf en exploitatie van de vervanger van de F16 en de informatievoorziening daarover in de afgelopen periode. De minister van Defensie ontwikkelt, in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken en uitgaande van het beschikbare budget, een visie op de krijgsmacht van de toekomst. Ook in de toekomst zal de krijgsmacht de verplichtingen in NAVO- verband gestand moeten kunnen doen en in staat zijn in internationaal verband een bijdrage te leveren aan crisisbeheersingsoperaties. Mede op basis van beide rapportages zal het kabinet eind 2013 een beslissing nemen over de vervanging van de F16. Gelet op het rapport van de Algemene Rekenkamer ter zake zetten we de ontwikkel- en testprogramma’s conform de MOU’s voort.

  • De missie in Afghanistan (Kunduz) wordt afgemaakt en conform planning afgerond in 2014.

VI. Van goed naar excellent onderwijs

Onderwijs en wetenschap in Nederland zijn van hoog niveau, maar onze ambitie reikt verder: wij willen tot de top vijf van de wereld gaan horen. De kwaliteit van de man of vrouw voor de klas of in de collegezaal is daarbij van doorslaggevende betekenis. En die kwaliteit staat of valt met opleiding en selectie van leraren en van directeuren en bestuurders die hun medewerkers stimuleren, belonen en zo nodig sanctioneren. Dit zijn de mannen en vrouwen van wie we het moeten hebben: in hen willen we investeren.

Zo kan onderwijs het beste uit kinderen en studenten halen. Talent meer uitdagen en achterstanden verkleinen, ook als je geboren bent in een migrantenfamilie, een gezin met een laag inkomen of deelneemt aan het speciaal onderwijs. Het belang dat wij hechten aan goed onderwijs, wordt onderstreept door het feit dat wij onderwijs buiten de bezuinigingen hebben weten te houden en er in deze crisistijd zelfs in investeren.

  • Met het onderwijsveld willen wij tot afspraken komen over verbetering van de kwaliteit van leraren en schoolleiders. Over betere begeleiding van startende docenten en bijscholing van bestaande docenten en schoolleiders. Over professionalisering van het personeelsbeleid met behulp van de Onderwijsinspectie. Over terugdringing van het aantal onbevoegde docenten. Het oordeel van de Onderwijsinspectie over scholen zal zich ook gaan uitstrekken tot de categorieën «goed» en «excellent». Onderdeel van het akkoord is dat scholen die hun kwaliteit op orde hebben, minder hoeven te verantwoorden dan scholen die slecht scoren. Scholen gaan publieke verantwoording afleggen over behaalde resultaten en gebruikte middelen.

  • Andere elementen die we betrekken bij te sluiten akkoorden:

    • Het zo effectief mogelijk benutten van kostbare onderwijstijd.

    • Modernisering van de huidige wettelijke onderwijstijdnorm.

    • De ouderenregeling (BAPO) afbouwen om ruimte te creëren voor moderne arbeidsvoorwaarden.

    • Het versneld voldoen aan gewenste beloningscodes.

    • Vanaf 2017 is voor dit pakket ruim 340 miljoen beschikbaar, op voorwaarde dat het lukt de arbeidsvoorwaarden te moderniseren.

  • De eisen rond lerarenopleidingen worden aangescherpt en een groter deel van dit onderwijs moet in de praktijk plaatsvinden.

  • De eisen van bekwaamheid uit het Lerarenregister en de bijscholingsplicht van docenten worden met ingang van 2017 wettelijk verankerd.

  • De mogelijkheden om slecht functionerende docenten aan te pakken, nemen toe nu de rechtspositie van ambtenaren in overeenstemming zal worden gebracht met die van andere werknemers.

  • Het participatie- en vervangingsfonds wordt gemoderniseerd, zodat goed werkgever-schap beter kan worden beloond.

  • In het onderwijs zal een stofkamoperatie plaatsvinden, zodat het aantal admini-stratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording kan verminderen.

  • Er komen normen die borg moeten staan voor de menselijke maat in het onderwijs en voor minder overhead. De bekostiging wordt daarop geënt en deze normen zijn ook leidend bij fusies.

  • In krimpgebieden moeten alle vormen van samenwerking mogelijk zijn. Denominatie noch fusietoets mag daarbij in de weg staan.

  • Het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) en het praktijkonderwijs (PRO) worden doelmatiger en gaan vallen onder het gebudgetteerde stelsel van samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs.

  • Consultatiebureaus gaan doelgroepkinderen voor wat betreft risico op taalachterstand toetsen en doorverwijzen. Het beschikbare extra geld voor Vroeg en voorschoolse educatie zal in het licht van bovenstaande worden aangewend.

  • In het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) gaan we door met actieplan «Focus op vakmanschap», maar op een verantwoord tijdpad. Daarbij betrekken we inkorting en intensivering van de opleidingen en een sterk vereenvoudigde kwalificatiestructuur.

  • Er komen minder opleidingen en uitstroomprofielen zodat de kwaliteit in het MBO kan toenemen. Kleine opleidingen worden in principe beëindigd.

  • Er is 250 miljoen beschikbaar om te intensiveren in het MBO, gekoppeld aan prestatieafspraken met instellingen. Volle roosters, uitdagende opleidingen, voldoende aandacht voor de basisvaardigheden taal/rekenen en een sterke praktijkoriëntatie dragen bij aan meer kwaliteit.

  • De langstudeerdersboete voor studenten wordt afgeschaft.

  • Er komt een sociaal leenstelsel in het hoger beroeps- en universitair onderwijs voor de basisbeurs in de bachelor- en in de masterfase. Dit geldt voor nieuwe studenten met ingang van september 2014. De aanvullende beurs blijft buiten het sociale leenstelsel, om de toegankelijkheid van het onderwijs te garanderen.

  • De openbaarvervoerkaart voor studenten wordt een kortingkaart in 2015, die ook beschikbaar komt voor scholieren in het MBO. Vervoerskosten vallen (tot een zeker maximum) onder het sociaal leenstelsel.

  • De opbrengsten van de maatregelen in de studiefinanciering worden geïnvesteerd in het onderwijs en onderzoek.

  • Voor het compenseren van onbedoelde effecten van het vrijgeven van het collegegeld voor een tweede studie is 20 miljoen beschikbaar.

  • De verstrekking van gratis schoolboeken wordt teruggedraaid. Het huidig systeem van inkoop van boeken door scholen kan in stand blijven. Een deel van de besparing wordt teruggeven in inkomensondersteuning. De maatregel levert per saldo 185 miljoen op.

  • Er komt 150 miljoen extra beschikbaar voor versterking van het fundamenteel onderzoek, waarvan 50 miljoen door herprioritering.

  • In lijn met de motie Van Haersma Buma wordt 256 miljoen uit het gemeentefonds overgeheveld naar de scholen ten behoeve van hun huisvesting.

  • Het beleid gericht op bekostiging op basis van kwaliteit wordt voortgezet.

  • Toelating tot het hoger onderwijs vindt plaats op basis van een daarvoor kwalificerend diploma. Selectie aan de poort blijft toegestaan voor University colleges, studies waar het aantal aanmeldingen het aantal opleidingsplaatsen overstijgt en voor opleidingen met bijzondere toelatingseisen, zoals in de kunsten.

  • Bestuur, beheer en beloningen bij instellingen van hoger onderwijs worden in overleg met de sector versneld op orde gebracht.

Emancipatie en gelijke behandeling

Iedereen moet iets van zijn of haar leven kunnen maken, ongeacht geslacht, seksuele geaardheid, afkomst, religie, levensovertuiging of handicap. Dat vraagt van iedereen een bijdrage: van individuen zelf, sociale partners, overheden, levensbeschouwelijke groepen en etnische gemeenschappen. De overheid kan anderen alleen met overtuiging aanspreken als zij zelf het goede voorbeeld geeft.

  • Nieuwe «weigerambtenaren» worden niet aangesteld. De algemene wet gelijke behandeling wordt aangepast naar Europees model. De «enkele feitconstructie» verdwijnt uit de wet. Scholen mogen homoseksuele leraren niet ontslaan en homoseksuele leerlingen niet weigeren of wegsturen vanwege hun seksuele voorkeur. Op scholen zal ook voorlichting worden gegeven over «seksuele diversiteit». Het wetsvoorstel lesbisch ouderschap treedt zo spoedig mogelijk in werking. Daardoor verbetert de juridische positie van lesbische ouders en hun kinderen.

  • Bestrijding van homofoob geweld blijft een prioriteit voor politie en Openbaar Ministerie.

  • De sterilisatie-eis met betrekking tot officiële geslachtsregistratie zal worden geschrapt uit de wet.

  • Het kabinet zet zich actief in om nog bestaande loonverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen.

  • Het kabinet bestrijdt alle vormen van onderdrukking van vrouwen. Geweld in afhankelijkheidssituaties is onaanvaardbaar en wordt opgespoord en bestraft. Dat geldt voor huiselijk geweld en kindermishandeling, genitale verminking, eerwraak, prostitutie en mensenhandel. Op schijnhuwelijken wordt strenger gecontroleerd. Gedwongen huwelijken worden strafbaar en herhaalde huwelijksmigratie gaan we tegen.

  • Nederland zal het verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van gehandicapten ratificeren, onder de voorwaarde dat hieruit volgende verplichtingen geleidelijk ten uitvoer kunnen worden gebracht.

Kunst en Cultuur

Kunst en cultuur zijn van grote waarde voor de samenleving. Nederland heeft een naam hoog te houden in kunst en cultuur. Nederlandse ontwerpers, modemakers, dj's en architecten veroveren de wereld. Beeldende kunst, dans, opera en musicals trekken een groot publiek. Instellingen en kunstenaars ontpoppen zich als cultureel ondernemer en boren nieuw publiek en nieuwe middelen aan. Het overheidsbeleid richt zich vooral op een sterke basisinfrastructuur, talentontwikkeling en internationale bekendheid van onze topkunst.

  • Cultuur moet toegankelijk blijven. De BTW-verhoging voor podium- en beeldende kunsten gaat definitief niet door.

  • We ondersteunen en stimuleren cultureel ondernemerschap en nieuwe financieringsvormen.

  • De cultuurkaart CJP voor jongeren blijft behouden. Culturele instellingen richten hun educatie op deze groep.

  • Talentontwikkeling wordt gestimuleerd via het Fonds voor de podiumkunsten en cultuureducatie.

  • Gesubsidieerde culturele instellingen hanteren de Code culturele diversiteit.

  • Het onderwijs en de cultuursector bundelen krachten ten behoeve van cultuureducatie in het basis- en voortgezet onderwijs.

Media

Centraal in het mediabeleid staat het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en hoogwaardig aanbod, toegankelijk voor alle lagen van de bevolking. Het bestaande beleid wijzigen we op een aantal punten.

  • De regionale omroepen worden niet langer gefinancierd door de provincies, maar door het Rijk. Het budget wordt overgeheveld van het provinciefonds naar de mediabegroting. Door samenwerking en integratie van taken met de landelijke publieke omroep is een besparing mogelijk.

  • We heroverwegen het eerder aangekondigde mediafonds. Het Stimuleringsfonds voor de Pers blijft bestaan.

  • De zogenaamde «artikel 2.42 omroepen» worden – zoals eerder besloten – ondergebracht bij omroeporganisaties. Dat maakt het schrappen van de hiermee samenhangende uitgaven mogelijk.

  • De landelijke publieke omroep krijgt daarnaast een extra taakstelling. Deze kan onder meer worden gerealiseerd door de eigen inkomsten te vergroten, onnodige uitgaven aan ledenwerving te voorkomen en door de voorgenomen koppeling tussen ledenaantallen en budgetten van omroepverenigingen los te laten en te vervangen door systeem met A- en B-licentie. Toetreding van nieuwe omroepen blijft mogelijk.

VII. Zorg dichtbij

Goede zorg en, nog belangrijker, goede gezondheid is niet alleen een zaak van de overheid. Succes boeken we alleen door samen te werken. Dat begint bij preventie en een gezonde levensstijl. Natuurlijk zijn mensen hiervoor in de eerste plaats zelf verantwoordelijk, maar wij willen dit ondersteunen. Daarnaast kiezen wij de komende kabinetsperiode voor een drietal andere prioriteiten. Allereerst willen wij de kwaliteit van de geleverde zorg verder verbeteren. We doen dit door het inzicht in de geleverde kwaliteit te verbeteren, praktijkvariatie te verminderen en zinloos medisch handelen tegen te gaan. Kwaliteitsverhoging gaat in de zorg gelukkig vaak samen met kostenverlaging; daar ligt een tweede prioriteit. Wij drukken de stijging van de kosten door de hoeveelheid geleverde zorg beter te beheersen, overbehandeling tegen te gaan, stringent pakketbeheer in te voeren, overcapaciteit te verminderen en verspilling te bestrijden. Een derde prioriteit betreft het bevorderen van (regionale) samenwerking tussen zorgaanbieders. Dure, complexe en acute zorg willen we concentreren; minder complexe zorg organiseren we dichter bij de mensen. Beide is goed voor kwaliteit én kosten.

Binnen het stelsel van curatieve zorg gaan we nieuwe accenten leggen op meer samenwerken in plaats van enkel concurreren, op het wegnemen van perverse volumeprikkels en de introductie van inkomensafhankelijke financiering. De sleutelrol van verzekeraars blijft in stand. In 2015 zijn zij volgens plan volledig risicodragend.

  • Financiering van zorg wordt in hoofdzaak inkomensafhankelijk. De zorgtoeslag verdwijnt. Voor 2017 gaan we uit van een nominale premie van 400, daarna blijft de verhouding tussen de nominale en inkomensafhankelijke premie constant. Het bestaande eigen risico wordt budgettair neutraal omgezet in een inkomensafhankelijk eigen risico. De zorgkosten blijven gelijk verdeeld tussen werkgevers en werknemers.

  • Met behulp van convenanten houden we het zorgstelsel binnen maatschappelijk en politiek wenselijke bandbreedtes. Met verzekeraars sluiten we een convenant over preventie en het bevorderen van een gezonde levensstijl. Na 2014 zetten we het hoofdlijnenakkoord voort met instellingen voor medisch specialistische zorg, vrijgevestigde medisch specialisten, huisartsen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. Daarbij wordt de kostenstijging verder gedrukt van 2,5 naar 2 procent (huisartsen naar 2,5 procent). We willen de kans op inzet van het macro beheersingsinstrument zo klein mogelijk maken en bekijken daarom of het mogelijk is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vooraf te laten toetsen of het door de verzekeraars gecontracteerde volume past binnen het begrotingskader zorg.

  • Concentratie van voorzieningen zorgt vaak voor een hogere kwaliteit tegen lagere kosten. Verzekeraars zijn er verantwoordelijk voor dat dit doel bereikt wordt, door selectiever te contracteren op basis van heldere kwaliteitscriteria. Daarom wordt de basisverzekering beperkt tot naturapolissen; de restitutiepolis gaat naar de aanvullende verzekering.

  • Het naast elkaar bestaan van verschillend gefinancierde spoedeisende hulpposten (SEH’s) en huisartsenposten (HAP’s) zorgt voor volumeprikkels die bijdragen aan overbehandeling en verspilling. Om dit tegen te gaan wordt de ingezette beweging richting concentratie en specialisatie van SEH’s voortgezet en zullen deze worden geïntegreerd met de HAP’s. Huisartsenzorg moet altijd bereikbaar zijn. Mensen die zich zonder verwijzing van een huisarts melden bij de SEH, betalen een eigen bijdrage van 50 euro. Uiteindelijk zullen deze voorzieningen onder regie van de verzekeraars in één bekostigingssysteem met de huisartsen worden ondergebracht. Dit systeem gaat uit van populatiegebonden bekostiging en biedt ruimte voor aanvullende beloningsafspraken met verzekeraars. Die afspraken zijn gericht op het vervangen van tweedelijnszorg door de eerste lijn, het ontmoedigen van onnodige doorverwijzingen en het bevorderen van chronische zorg in de eerste lijn. Voor nieuwe aanbieders blijft ruimte. Dit pakket van maatregelen legt het fundament voor een structuur van sterke eerste- en anderhalvelijnszorg, dicht bij de mensen en met de huisarts in een sleutelrol. Ook wordt op deze manier onnodig gebruik van dure ziekenhuiszorg ontmoedigd.

  • Met verzekeraars sluiten we een convenant af gericht op concentratie van acute zorg, omdat dit leidt tot hogere kwaliteit van zorg. Ook de top-referente zorg die op dit moment door academische ziekenhuizen wordt verleend, wordt geconcentreerd.

  • Zorgverzekeraars worden in 2017 financieel verantwoordelijk voor de Geestelijke GezondheidsZorg (GGZ). Dit vergt vervanging van de kostenverevening achteraf door een goede vereveningssystematiek vooraf, een deugdelijke productstructuur en goede kwaliteitsmeting. Langdurige geestelijke gezondheidszorg kan dan ook overgeheveld worden naar de zorgverzekeringswet. Om afwenteling te voorkomen wordt de bestaande eigen bijdrage in de eerste lijn budgettair neutraal omgezet in een procentuele eigen bijdrage voor alle GGZ-kosten in eerste en tweede lijn gezamenlijk. Dit resulteert in een lagere eigen bijdrage in de eerste lijns GGZ.

  • Vanaf 2015 gaan we investeren in extra wijkverpleegkundigen met een bedrag dat oploopt tot minimaal 250 miljoen in 2017. Dit financieren we met middelen die we vrijspelen bij medische zorg in de tweede lijn (substitutie). Zo bevorderen we dat meer zorg dicht bij de mensen thuis wordt geleverd.

  • De mogelijkheid om winst uit te keren in de zorg zal zo ingeperkt worden dat het alleen interessant is voor investeerders met een langetermijnperspectief. Winstuitkering is alleen mogelijk bij surpluswinst boven 20 procent solvabiliteit en alleen bij winst uit reguliere exploitatie. Zorgverzekeraars krijgen de mogelijkheid een minderheidsbelang bij zorgaanbieders te verwerven.

  • Het rapport van de commissie-Meurs is leidraad bij het inkomensbeleid gericht op medisch specialisten. Het fiscale ondernemersvoordeel voor medisch specialisten vervalt in 2015, als het specialistenhonorarium integraal onderdeel is van het ziekenhuisbudget en het beheersmodel medisch specialisten verdwijnt. De vorming van mega- of regiomaatschappen wordt ontmoedigd.

  • Publiek toegankelijke informatie over kwaliteit is van groot belang voor verzekeraars, patiënten, patiëntenverenigingen, de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Nederlandse Zorgautoriteit. Lopende initiatieven worden met kracht doorgezet, eventueel ondersteund door convenanten. Het Kwaliteitsinstituut krijgt doorzettingsmacht als de voortgang stokt. We verplichten aanbieders van zorg om bij de declaratie ook informatie te geven die nodig is om vast te kunnen stellen dat kwaliteit geleverd is. Het gros van deze informatie, bijvoorbeeld voortkomend uit klinische registraties, bestaat reeds maar moet nog ontsloten worden. Vanzelfsprekend wordt hierbij recht gedaan aan de bestaande privacy regelingen.

In de langdurige en welzijnszorg willen we de komende periode een omslag maken naar meer maatwerk, meer zorg in de buurt, meer samenwerking tussen de verschillende aanbieders maar ook naar houdbaar gefinancierde voorzieningen, zodat ook latere generaties er nog gebruik van kunnen maken. Dit betekent dat maximaal aansluiting gezocht zal worden bij wat mensen nodig hebben en wat gemeenten in staat zijn te doen. Ook richten wij de voorzieningen scherper op beschikbaarheid voor mensen, die zich uit eigen middelen geen alternatief kunnen veroorloven. Daarbij geven wij prioriteit aan zorg met een medisch karakter boven zorg met een niet-medisch karakter, omdat mensen bij die laatste vorm van zorg vaker (maar niet altijd) op alternatieven in eigen kring kunnen terugvallen.

  • De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot een een nieuwe landelijke voorziening waarin de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg (vanaf ZZP 5) landelijk wordt georganiseerd met een budgetgrens middels de contracteerruimte. De voorziening krijgt daarbij een centraal beleidskader, zowel zorg in natura als pgb’s maken deel uit van de voorziening. Zowel inkoop als indicatiestelling komt hier terecht. De bestaande regionale structuur van zorginkoop met budgetplafond wordt vooralsnog gehandhaafd, terwijl de indicatie wordt beperkt tot degenen die het echt nodig hebben. De besparing ontstaat door het terugdringen van regionale variatie en spreiding in tariefstelling. Het gebruik van persoonsgebonden budgetten heeft juist bij deze zorg overigens geleid tot zorg op maat en institutionele innovaties. Dat willen we verder bevorderen.

  • Voor verbetering van verpleegkundige zorg buiten instellingen zijn al veel goede ideeën ontwikkeld, onder meer door de Sociaal Economische Raad en in de Agenda voor de Zorg. Wij sluiten daarbij aan. Extramurale verpleging wordt in 2017 van de AWBZ overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (ZVW) en valt daar onder het zelfde systeem van populatiegebonden bekostiging als de huisartsenzorg. De indicatiestelling vervalt. Zo verdwijnen schotten, bevorderen we wijkverpleging, ontmoedigen we overbehandeling en stimuleren we een sterke eerste lijn waar de huisarts integraal deel van uitmaakt.

  • Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. De aanspraken worden beperkt, dienstverlening wordt versoberd en meer gericht op waar ze het hardste nodig is en gaat vallen onder de wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De aanspraken op huishoudelijke hulp worden vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen.

  • De combinatie van de introductie van inkomensafhankelijke zorgfinanciering en het organiseren van zorg dicht bij mensen maakt beperking, vereenvoudiging en decentralisatie mogelijk van regelingen als compensatie eigen risico, de aftrek specifieke zorgkosten en de wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Hieruit wordt een nieuwe gemeentelijke voorziening gefinancierd met een omvang van ruim 750 miljoen.

  • De gemeenten wordt een zeer ruime beleidsvrijheid gegeven met betrekking tot de concrete invulling van deze gedecentraliseerde voorzieningen.

De afgelopen jaren hebben grote groepen medewerkers in de (semi-)collectieve sector hun bijdrage aan het herstel van de overheidsfinanciën geleverd,doordat de groei in hun arbeidsvoorwaarden afgeremd werd met de zogeheten «nullijn». De medewerkers in de zorg zijn hier tot nu toe uitgezonderd van geweest. Het is dus redelijk van hen een bijdrage te vragen. Voorts nemen de stijgende collectieve zorguitgaven een steeds groter aandeel in de collectieve uitgaven in; binnen de collectieve zorguitgaven nemen de personele uitgaven een dominante positie in. Het beheersen van deze uitgaven is dan ook van toenemend belang om adequaat te kunnen reageren op verslechteringen van het EMU-saldo. Het vigerende convenant voor de overheidsbijdrage in de arbeidskosten-ontwikkeling in de zorg (OVA), waarin geregeld is hoe de overheid de jaarlijkse bijdrage voor de arbeidskosten voor de zorg vaststelt, heeft momenteel geen mogelijkheid om af te wijken. Dat is wel mogelijk in de overige delen van de collectieve sector. In het recente verleden zijn werkgevers bereid geweest om af spraken te maken over de incidentele loonontwikkeling. Het kabinet zal nu in gesprek gaan met de zorgsector, met als uitgangspunt een meer gelijke behandeling tussen de verschillende onderdelen van de collectieve sector. In dit overleg zal het kabinet er tevens op aandringen om, binnen de beschikbare middelen, ruimte vrij te maken (100 miljoen) voor het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van specifieke groepen zorgmedewerkers. Eind 2013 beoordeelt het kabinet de voortgang op beide punten. Om ervan verzekerd te zijn dat per 1 januari 2016 daadwerkelijk stappen gezet kunnen worden, zet het kabinet per onmiddellijk de procedure in gang om het OVA-convenant met ingang van die datum op te schorten.

Voortschrijdende mogelijkheden, toenemend zelfbewustzijn bij burgers en definiëring van nieuwe ziekten leiden tot nieuwe medisch-ethische vragen. Om deze vragen op zorgvuldige wijze te beantwoorden is een brede maatschappelijke discussie nodig. Leidend is het beginsel van zelfbeschikking, altijd in samenhang met menselijke waardigheid, goede zorg en beschermwaardigheid van het leven.

  • Er is geen aanleiding om de grens voor het uitvoeren van abortus aan te passen.

  • De maatschappelijke discussie over het vrijwillige levenseinde zal worden voortgezet en kan leiden tot aanpassing van wet- en regelgeving.

  • Embryoselectie is toegestaan op medische gronden.

  • Het oordeel over een actief donorregistratiesysteem wordt aan de Kamer overgelaten.

Ouders zijn er voor verantwoordelijk hun kinderen veilig en gezond te laten opgroeien. Wanneer de ontwikkeling van kinderen ernstig in gevaar komt, moet de overheid tijdig ingrijpen. Dat is in het verleden ondanks toenemende budgetten niet altijd gebeurd. De jeugdzorg zal daarom de komende jaren sterk worden verbeterd. Tegelijkertijd zullen de fors gestegen uitgaven voor jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd worden teruggebracht.

De jeugdzorg wordt in 2015 gedecentraliseerd naar gemeenten. De decentralisatie omvat alle onderdelen: de jeugdzorg die nu een verantwoordelijkheid is van de provincie, de gesloten jeugdzorg onder regie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de jeugd-GGZ die onder de ZVW valt, de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapten jongeren op basis van de AWBZ en de jeugdbescherming en jeugdreclassering van Veiligheid en Justitie. Deze decentralisatie wordt gecoördineerd op het ministerie van VWS.

  • «Eén gezin, één plan, één regisseur» is het uitgangspunt bij de decentralisaties in het sociale domein: bij de wet werken naar vermogen, de algemene wet bijzondere ziektekosten, de wet maatschappelijke ondersteuning en de jeugdhulpverlening. Dit vergt ook één budget en één verantwoordelijke van overheidszijde. Er komt een einde aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin.

  • Consultatiebureaus worden verplicht kinderen voor wie taalachterstand dreigt, door te verwijzen naar vroeg- en voorschoolse educatie. Sluitende samenwerking tussen gemeenten en scholen moet waarborgen dat achterstanden spoedig mogelijk en in ieder geval voor het eind van de basisschoolperiode zijn weggewerkt.

  • Om de effecten van Jeugdzorg te kunnen beoordelen worden prestatiegegevens aangeleverd en openbaar.

  • De decentralisatie moet ertoe bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in een gemeente beter worden benut. Het accent zal steeds liggen op participatie in de samenleving.

  • We versnellen de professionalisering van de jeugdzorg, inclusief opleidingseisen, beroepscodes en tuchtrecht.

  • De nieuwe Jeugdwet waarborgt de gemeentelijke beleidsvrijheid. Elementaire kwaliteitswaarborgen voor cliënten blijven wettelijk verankerd.

  • De voorgenomen eigen bijdrage in de jeugdzorg wordt niet ingevoerd.

Sport brengt mensen bij elkaar en is van groot maatschappelijk belang. Kinderen verwerven belangrijke sociale vaardigheden. Voldoende en veilig sporten houdt jonge en oude mensen fitter en gezonder. We willen dat meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving. Er zijn nog veel mogelijkheden om de openbare ruimte beter te benutten.

  • We bevorderen samenwerking van gemeenten, bedrijven, scholen en sportverenigingen.

  • Met gemeenten willen we bevorderen dat er bij de aanleg van nieuwe wijken voldoende ruimte voor sport en bewegen is.

  • Het kabinet streeft naar meer gymlesuren per week in het primair onderwijs.

  • Topsportevenementen kunnen waardevol zijn voor de Nederlandse economie en hebben een positieve uitstraling naar de breedtesport. Het binnenhalen en organiseren van de Olympische Spelen brengt echter veel financiële risico’s met zich mee. Hiervoor is weinig draagvlak in de samenleving in een tijd van crisis en bezuinigingen. We onderschrijven de ambitie om de Nederlandse sport op Olympisch niveau te brengen, zonder de Olympische Spelen naar Nederland te willen halen.

  • Sporten en als toeschouwer aanwezig zijn bij wedstrijden moeten veilig zijn. Helaas zijn er nog altijd te veel mensen die sport voor anderen verpesten. Voetbalhooligans worden daarom hard aangepakt.

  • Verbaal en fysiek geweld op of om het sportveld verdient een strenge straf. Ook sportbonden en sportverenigingen hebben hier een taak.

  • Mochten de loterijen de komende jaren meer omzet maken, dan zal de extra afdracht ten goede komen aan de sport.

VIII. Veiligheid en justitie

Veiligheid is een kerntaak van de overheid. Burgers moeten zich veilig kunnen voelen op straten en in wijken. Politie en justitie moeten daadkrachtig en gezaghebbend kunnen optreden tegen overlast, intimidatie, agressie, overvallen, inbraken en geweld. Kwetsbare groepen moeten op de overheid kunnen rekenen. Door een goede onderlinge samenwerking kunnen ouders, onderwijs, jeugdzorg en politie tijdig risicogedrag signaleren en zo criminele carrières voorkomen. De rechter krijgt de mogelijkheid als aanvullende maatregel «ter beschikking aan het onderwijs» (TBO) op te leggen. Barrières die effectief optreden van politie en justitie in de weg staan, worden waar dat kan weggenomen. Met de komst van de nationale politie blijft er aandacht voor lokale prioriteiten. Burgers worden meer betrokken bij het veiligheidsbeleid in wijken. Aandachtswijken houden prioriteit. De mannen en vrouwen in de frontlinie verdienen steun en moeten voor een hoger salaris niet de straat voor het bureau hoeven te verruilen. Door meer blauw op straat nemen de veiligheid en de pakkans toe. Recidive dringen we terug door passende straffen en tijdige resocialisatie, zodat ook weer een nieuw perspectief ontstaat. We verbeteren de positie van slachtoffers voor, tijdens en na afloop van het strafproces. De schade verhalen we op de daders. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers is van groot belang. De overheid dient daarvoor borg te staan.

  • De nationale politie krijgt structureel 105 miljoen per jaar extra. Dat maakt meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing mogelijk.

  • Het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 wordt voortgezet om de lokale inbedding van de politie te versterken, met name door burgemeesters meer te betrekken bij de aanwijzing van de regioburgemeester en door geregeld overleg tussen minister en burgemeesters te voeren over onderwerpen van lokaal belang zoals de verdeling van de sterkte en benoeming van leden van de politieleiding.

  • Gezagsdragers en hulpverleners verdienen respect. Het programma Veilige publieke taak ondersteunt dit. Ook kan er anoniem aangifte worden gedaan.

  • Bevoegdheden en uitrusting van lokale toezichthouders en handhavers (BOA’s) worden beter geregeld.

  • In de strafrechtketen krijgen de volgende punten bijzondere aandacht: innovatie, pakkans, optimalisatie van de executieketen, doelmatiger strafrechtsketen, verkorting van doorlooptijden van strafzaken, intensivering van opsporing en berechting van jeugdcriminaliteit en aanpak van ingrijpende misdrijven zoals overvallen, woninginbraken en geweldsdelicten.

  • Straffen van meer dan twee jaar in eerste aanleg worden direct geëffectueerd, ook al wordt er hoger beroep aangetekend. Bij een delict met slachtoffers geldt dit bij straffen van meer dan een jaar.

  • Er komt een adolescentenstrafrecht met een maximum voor jeugddetentie van twee jaar.

  • Er komt een eigenbijdrageregeling voor gedetineerden.

  • Met goed gedrag kunnen gedetineerden meer bewegingsruimte en vervroegde invrijheidstelling verdienen. De algemeen geldende detentiefasering verdwijnt.

  • Betere informatievoorziening – onder strikte voorwaarden – en zo nodig intensivering van de observatie moet een einde maken aan de gunstige positie van verdachten die weigeren mee te werken aan een onderzoek. Om dit mogelijk te maken wordt het wetsvoorstel Forensische Zorg (WFZ) zo spoedig mogelijk ingevoerd.

  • Het wordt mogelijk levenslang toezicht te houden op zeden- en geweldsdelinquenten.

  • Publieke- en private toezichthouders gaan camerabeelden van delicten en incidenten direct doorsturen naar de meldkamer van de politie.

  • Er komt één loket voor slachtofferhulp. De reikwijdte van het schadefonds geweldsmisdrijven wordt uitgebreid met onder meer dood door schuld bij ernstige verkeersovertredingen. Slachtoffers krijgen meer spreekrecht in het strafproces.

  • De kosten van het strafproces worden waar mogelijk verhaald op de daders.

  • Verdachten kunnen eenvoudiger tot de (snel)rechtszitting in voorlopige hechtenis worden gehouden.

  • De rechter krijgt in geval van meerdaadse samenloop ruimere mogelijkheden om een passende straf te bepalen.

  • In de strafvorderingrichtlijnen van het openbaar ministerie worden minimale strafeisen voor ernstige gevallen van recidive vastgelegd.

  • Mensenhandel en de daaraan gerelateerde prostitutie worden harder bestreden.

  • We intensiveren de aanpak van de georganiseerde misdaad over de hele linie. Zo gaan we witwassen strenger straffen en criminele vermogens beter afromen. Het boeteplafond bij de bestraffing van rechtspersonen wordt opgeheven.

  • Er is sprake van toenemende bedreigingen en kwetsbaarheden op het terrein van cybersecurity. Die willen we het hoofd bieden door krachten te bundelen met alle belanghebbenden, de opsporingscapaciteit te versterken en het juridisch instrumentarium aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.

  • We onderzoeken of het verlengen van bewaartermijnen kan bijdragen aan het oplossen van oude, onopgeloste zaken.

  • De wietpas vervalt, maar de toegang tot coffeeshops blijft voorbehouden aan ingezetenen die een identiteitsbewijs of verblijfsvergunning, samen met een uittreksel uit het bevolkingsregister kunnen tonen. De handhaving van dit ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zonodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk.

  • De bestrijding van drugstoerisme en georganiseerde drugsmisdaad zetten we met kracht door. Drugsrunners en illegale straathandel pakken we hard aan. Het gehalte werkzame stoffen in softdrugs wordt aan een maximum gebonden.

  • Het civiele proces wordt vergaand vereenvoudigd en gedigitaliseerd. Het onderscheid tussen verzoekschrift en dagvaarding kan vervallen. Hoger beroep wordt gestroomlijnd.

  • Echtscheiding zonder tussenkomst van de rechter wordt mogelijk als er geen kinderen betrokken zijn en partners overeenstemming over de scheiding hebben bereikt.

  • We moderniseren het kansspelbeleid. Online kansspelen, sportweddenschappen en pokerevenementen worden strikt gereguleerd. Het illegale aanbod aan kansspelen dringen we daarmee terug. Op de naleving van de aan de vergunning verbonden voorwaarden wordt strikt toegezien. Het aanbieden van gokspelen is geen kerntaak van de overheid, daarom wordt Holland Casino onder voorwaarden verkocht.

  • Het auteursrecht wordt zo gemoderniseerd dat recht wordt gedaan aan de bescherming van creatieve prestaties zonder dat de gebruiksmogelijkheden voor consumenten in het gedrang komen.

  • We gaan digitaal procederen in het bestuursrecht mogelijk maken.

  • De Raad van State wordt gesplitst in een rechtsprekend deel en een adviserend deel. Het rechtsprekende gedeelte wordt samengevoegd met de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

  • De privacytoezichthouder, het College Bescherming Persoonsgegevens, krijgt meer bevoegdheden, waaronder de bevoegdheid meer boetes uit te delen. Bij de bouw van systemen en het aanleggen van databestanden is bescherming van persoonsgegevens uitgangspunt. Daar hoort een zogenaamd privacy impact assessment (PIA) standaard bij. Inbreuken door de overheid zijn voorzien van een horizonbepaling en worden geëvalueerd.

  • Het verdrag ter bestrijding van namaak (ACTA) krijgt in de huidige vorm geen steun.

  • Bij nieuwe wetgeving wordt netneutraliteit strikt gehandhaafd.

  • We ondersteunen de samenwerking in en tussen veiligheidsregio’s en gaan door met de regionalisering van de brandweer.

  • Er komt een aangescherpte Voetbalwet met hogere straffen, boetes voor clubs die het hooliganverbod niet handhaven en stadion- en gebiedsverboden voor degenen die voor het eerst de fout in gaan.

  • Overmatig alcoholgebruik door met name jongeren is zeer zorgelijk en leidt tot grote schade. De minimumleeftijd voor de verstrekking van alcohol gaat naar 18 jaar. Dit gaat gepaard met intensieve voorlichting en adequate handhaving.

IX. Immigratie, integratie en asiel

Ons immigratiebeleid is restrictief, rechtvaardig en gericht op integratie. Bij het immigratiebeleid zal rekening gehouden worden met de draagkracht van de samenleving. Voor betrokkenen en voor de samenleving is het van belang dat migranten op eigen benen kunnen staan, door werk in hun levensonderhoud voorzien, snel integreren en meehelpen de samenleving op te bouwen. Op die basis blijven ook EU-inwoners en kennismigranten welkom.

Ook bij gezinshereniging en gezinsvorming waarborgen we integratie door eisen te stellen. In een andere vorm doen we dat ook bij immigranten uit de drie andere landen van het Koninkrijk. Vluchtelingen die aan de voorwaarden voldoen krijgen bescherming en voorzieningen die hen in staat stellen zo snel mogelijk volwaardig deel uit te maken van onze samenleving. We verwachten van hen dat zij zich optimaal inzetten om de geboden kansen te benutten. Voor alle nieuwkomers biedt beheersing van het Nederlands, kennis van de samenleving en betaald werk het beste perspectief op succesvolle integratie.

Integratie- en inburgeringsbeleid zal worden ondergebracht bij het ministerie van SZW, asiel en immigratie bij het ministerie van V&J.

  • We blijven in EU-verband pleiten voor aanscherping van de richtlijn die eisen stelt aan huwelijk- en gezinshereniging. Dit betreft een leeftijd van tenminste 24 jaar, het in voldoende mate in eigen levensonderhoud kunnen voorzien door inkomen uit werk en maatregelen om schijnhuwelijken en huwelijksdwang effectief tegen te gaan.

  • De DNA-test wordt gebruikt als middel tegen identiteitsfraude.

  • Huwelijken tussen neef en nicht worden in beginsel verboden.

  • Een verblijfsvergunning wordt niet verstrekt als de aanvrager eerder illegaal in Nederland verbleef of fraude pleegde.

  • Vreemdelingen die veroordeeld zijn voor een delict worden eerder uitgezet. De toetsingsperiode wordt verlengd tot vijf jaar en bij recidive wordt de norm voor veelplegers toegepast.

  • Gezinsmigratie betreft het kerngezin: een duurzame, exclusieve relatie tussen partners en degenen die door biologische verwantschap tot het gezinshuishouden behoren.

  • Alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden, mede in het belang van de ontwikkeling van de kinderen zelf, zo snel mogelijk in het land van herkomst met hun familie herenigd, of ondergebracht in een opvangvoorziening in het land van herkomst.

  • Het toelatingsbeleid richt zich op de bescherming van vreemdelingen die zelf, op grond van de internationale en Europese beschermingsnormen, vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen te vrezen hebben; nationale beschermingsgronden, waaronder het categoriaal beschermingsbeleid, worden uit de Vreemdelingenwet geschrapt. Toelatingsprocedures worden gestroomlijnd en zoveel mogelijk bekort, in het bijzonder als het gaat om vervolgaanvragen en om reguliere aanvragen die worden ingediend door vreemdelingen die een machtiging tot voorlopig verblijf moeten aanvragen. De prikkels en mogelijkheden om procedure op procedure te stapelen, worden weggenomen. Deze maatregelen zijn erop gericht zorgvuldig te toetsen of bescherming nodig is en bij afwijzing het perspectief eenduidig op terugkeer te richten.

  • Het kind van een afgewezen asielzoeker dat tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in ons land is krijgt een verblijfsvergunning indien het deze aanvraagt voor het bereiken van de leeftijd van 21 jaar en zich niet langdurig aan het toezicht van de rijksoverheid heeft onttrokken. Hetzelfde geldt voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in ons land is. Alleen de in Nederland verblijvende gezinsleden van het kind van een afgewezen asielzoeker, krijgen bij deze vergunningsverlening een afgeleide verblijfsvergunning. Het voorgaande wordt vervat in een overgangsregime als onderdeel van een definitieve regeling in het kader van de stroomlijning en bekorting van toelatingsprocedures. In de definitieve regeling, die naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen, kunnen kinderen van afgewezen asielzoekers of alleenstaande minderjarige vreemdelingen die vijf jaar of langer aaneengesloten in ons land verblijven voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, alleen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning indien zij deze aanvragen voordat zij de leeftijd van 19 jaar hebben bereikt. Zij moeten dan, voordat zij de leeftijd van 18 jaar bereikten, hebben voldaan aan de voorwaarden dat zij zich niet langdurig aan het toezicht van de rijksoverheid hebben onttrokken, aan hun terugkeer hebben meegewerkt en hun identiteit hebben aangetoond, onder meer door het overleggen van documenten en/of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden. Een beroep op deze regeling biedt geen recht op opvang. Geen vergunning op grond van deze regeling wordt verleend aan een vreemdeling die een zwaar delict heeft begaan of aan wie is tegengeworpen dat hij oorlogsmisdaden heeft begaan en evenmin aan zijn gezinsleden. Indien voor, tijdens of na de aanvraag voor de overkomst van een of beide ouders door een alleenstaande minderjarige vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van deze regeling onjuiste gegevens zijn verstrekt met betrekking tot zijn ouders, leidt dit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning.

  • Werkgevers en malafide verhuurders die personen zonder verblijfsvergunning te werk stellen of onderdak bieden pakken we hard aan.

  • Illegaal verblijf wordt strafbaar gesteld. Daarbij zijn particulieren en particuliere organisaties die individuele hulp bieden niet strafbaar.

  • We verhogen de Nederlandse bijdrage aan de opvang van vluchtelingen in de regio.

  • Op basis van criteria zoals de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zelf hanteren (onder meer toets op strafblad en inkomen) komen we met een voorstel tot regulering van de vestiging van inwoners uit die landen in Nederland.

  • Bij een restrictief en rechtvaardig immigratiebeleid hoort ook een actief en consequent terugkeerbeleid. Wie hier niet mag blijven moet vertrekken of wordt uitgezet. We oefenen druk uit op landen om hun onderdanen terug te nemen aan wie de toegang tot Nederland is ontzegd. Dit betreft ook de handels- en ontwikkelingscontacten met deze landen.

  • We scherpen de eisen voor inburgering aan, zowel in het buitenland als in Nederland.

  • Voorbereiding op het inburgeringexamen is een verantwoordelijkheid van betrokkenen zelf. Mensen met een asielstatus doen we een aanbod, voor anderen is een sociaal leenstelsel beschikbaar.

  • Inburgeringinspanningen worden consequent en vanaf het begin gevolgd. Wie zich onvoldoende inzet verliest de verblijfsvergunning, met uitzondering van degenen met een verblijfsvergunning asiel. Maar ook voor de laatste groep geldt dat zij zich in moeten zetten om belemmeringen voor werk, zoals het niet beheersen van het Nederlands, weg te nemen. Alleen dan kunnen zij in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.

  • Gezichtsbedekkende kleding wordt verboden in het onderwijs, de zorg, het openbaar vervoer en in overheidsgebouwen. In de openbare ruimte kan de politie ten behoeve van identificatie gelasten de gezichtsbedekkende kleding af te leggen. Wie deze kleding draagt, voldoet niet aan de eisen voor een bijstandsuitkering.

  • Voor stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen, naturalisatie en het niet verliezen van het verblijfsrecht bij het aanvragen van een bijstandsuitkering geldt nu een periode van vijf jaar. Die wordt verlengd tot zeven jaar.

  • Het kabinet spant zich in EU-verband in om ook voor EU-onderdanen te laten gelden dat zij pas na zeven jaar bijstand kunnen krijgen, mede in het kader van een te ontwikkelen ingroeimodel voor de sociale zekerheid.

  • Immigranten met een gewelddadige partner komen in aanmerking voor een partneronafhankelijke verblijfsvergunning; de dader wordt vervolgd.

  • Wie de Nederlandse taal niet beheerst krijgt geen bijstandsuitkering. Dit uitgangspunt wordt consequent toegepast: voor vreemdelingen uit derde landen, EU-onderdanen en Nederlanders.

  • Het ingezet beleid gericht op het verblijf en de terugkeer van EU-arbeidsimmigranten wordt voortgezet.

  • Per 1 januari 2014 vervallen de beperkingen voor de toegang van Bulgaarse en Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt. Dat vergroot het belang om het project EU-arbeidsmigratie, het programma aanpak malafide uitzendbureaus en de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving met kracht uit te voeren.

  • Nederland zet zich er internationaal en in bilaterale contacten voor in dat mensen de mogelijkheid krijgen vrijwillig afstand te doen van een nationaliteit zonder stateloos te worden.

X. Woningmarkt

De woningmarkt zit op slot. Dat is slecht voor onze economie en buitengewoon belemmerend voor mensen die willen kopen, huren of verhuizen. Door annuïtair aflossen als voorwaarde te stellen voor belastingaftrek bij nieuwe hypotheken en de overdrachtsbelasting structureel te verlagen zijn de eerste belangrijke stappen gezet om de woningmarkt weer in beweging te krijgen. Als sluitstuk scheppen wij een helder en houdbaar kader voor de koop- en de huurmarkt. Zo maken we een einde aan de heersende onzekerheid en brengen we een eerlijke en goedlopende woningmarkt binnen bereik. Vanwege het grote belang en de grote complexiteit van de hervormingen wordt op het departement van BZK een nieuwe minister voor Wonen en Rijksdienst belast met het woondossier.

  • De hypotheekrenteaftrek blijft bestaan om de aanschaf van een eigen woning te stimuleren en wordt als volgt aangepast. Voor bestaande en nieuwe hypothecaire leningen wordt vanaf 2014 het maximale aftrektarief (vierde schijf), in stappen van een half procent per jaar, teruggebracht naar het tarief van de derde schijf. De opbrengst sluizen we jaarlijks budgettair neutraal terug naar de groep die door de maatregel geraakt wordt. Voor de helft door verlaging van het hoogste tarief in de inkomstenbelasting en voor de helft door verlenging van de derde belastingschijf in de inkomstenbelasting. De problemen met restschulden worden gericht aangepakt. De rente betaald op restschulden kan tijdelijk (maximaal 5 jaar) en onder voorwaarden blijven worden afgetrokken. De gunstige leningsfaciliteit voor starters van de Stichting Volkshuisvesting Nederland zal worden uitgebreid.

  • De huurtoeslag blijft intact om woningen voor lagere inkomens betaalbaar te houden. Dat maakt een gedifferentieerde huurverhoging mogelijk. Voor huurders met een huishoudinkomen tot 33 000 is dat 1,5 procent plus inflatie. Bij mensen met een inkomen tussen de 33 000 en 43 000 gaat het om 2,5 procent bovenop de inflatie. Boven de 43 000 is de huurverhoging 6,5 procent plus inflatie. Verhuurders mogen hierbij werken met een huursombenadering. De systematiek met een huurliberalisatiegrens blijft intact. Het systeem voor woningwaardering wordt sterk vereenvoudigd met als grondslag 4,5 procent van de waarde op basis van de wet waardering onroerende zaken. Daarmee komt een einde aan het ingewikkelde puntensysteem. Voor huurders met een inkomen boven 43 000 wordt de maximale huurprijs op basis van het woning waarderingssysteem tijdelijk buiten werking gesteld. Na vertrek van de zittende bewoners geldt de maximale huurprijs weer. Zo pakken we scheefwonen aan en blijft de sociale woningvoorraad in stand.

  • Woningbouwcorporaties moeten weer dienstbaar worden aan het publiek belang in hun werkgebied. Hun taak brengen we terug tot het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen en het daaraan ondergeschikte direct verbonden maatschappelijke vastgoed. Corporaties komen onder directe aansturing van gemeenten. Gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners krijgen extra bevoegdheden. De schaal van een woningbouwcorporatie moet in overeenstemming zijn met de schaal van de regionale woningmarkt en met de maatschappelijke kerntaak. De extra huuropbrengsten van corporaties die het gevolg zijn van de maatregelen in de huursector worden via een heffing afgeroomd. De beloning van bestuurders van woningbouwcorporaties wordt versneld aangepast op basis van de nieuwe wet normering topinkomens.

XI. Arbeidsmarkt

De werking van de arbeidsmarkt zal voor alle werknemers verder moeten verbeteren. Kansen van vooral oudere werknemers op nieuw werk zijn te laag en flexwerkers verdienen betere bescherming. Een snelle doorstroming van baan naar baan, met een zo kort mogelijke terugval op een uitkering, is voor iedereen wenselijk. Door het ontslagrecht te hervormen en de Werkloosheidswet (WW) te moderniseren kan de route van werk naar werk sterk worden verkort. We streven naar overeenstemming met de sociale partners over een sociale agenda waarvan deze plannen deel uitmaken.

  • We handhaven de preventieve ontslagtoets in de vorm van een verplichte adviesaanvraag aan de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV). Criteria voor rechtmatig ontslag worden nauwkeurig omschreven. De parallelle route via de kantonrechter vervalt. Het UWV gaat het overgrote deel van de aanvragen binnen vier weken afhandelen (nu zes weken).

  • Bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen blijft het UWV dezelfde toetsingscriteria hanteren als tot nu toe. Werkgevers zullen een transitiebudget moeten betalen, tenzij het ontslag ingegeven is door de slechte financiële situatie van de werkgever en de werkgever failliet zal gaan als hij aan die verplichting moet voldoen.

  • De preventieve UWV-toets vervalt als in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is voorzien in een qua inhoud en snelheid vergelijkbare procedure.

  • Een werkgever kan zich tot de rechter wenden als hij iemand wil ontslaan in strijd met het opzegverbod, of een tijdelijk contract wil ontbinden terwijl de arbeidsovereenkomst die mogelijkheid niet biedt.

  • Een ontslagen werknemer kan zich tot de rechter wenden. Die zal het UWV-advies zwaar laten wegen. De toetsingscriteria voor de rechter worden identiek aan de criteria die het UWV toepast voor een werkgever.

  • Indien de rechter een ontslag onterecht vindt of in hoofdzaak aan de werkgever te wijten, kan hij een vergoeding toekennen. Indien de werkgever is afgeweken van een negatief ontslagadvies van het UWV, kan de rechter het ontslag ook ongedaan maken. De ontslagvergoeding bedraagt maximaal een half maandsalaris per dienstjaar, met een grens van 75 000 euro. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

  • Werknemers hebben bij ontslag in de periode tussen twee banen recht op de volgende voorzieningen. Allereerst de bestaande wettelijke opzegtermijn van één tot vier maanden, afhankelijk van de duur van het dienstverband. Daarnaast is de werkgever bij onvrijwillig ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract van minstens een jaar een vergoeding voor scholing in de vorm van een transitiebudget verschuldigd. De omvang van dit budget bedraagt een kwart maandsalaris per dienstjaar met een maximum van vier maandsalarissen.

  • De duur van de WW-uitkering wordt maximaal 24 maanden: 12 maanden gerelateerd aan het laatstverdiende loon en 12 maanden gerelateerd aan het wettelijk minimumloon. In de eerste tien jaar bouwen werknemers per gewerkt jaar één maand WW-recht op, daarna een halve maand per gewerkt jaar. Bestaande rechten voor wat betreft de opgebouwde jaren worden binnen het maximum van de nieuwe systematiek gerespecteerd.

  • Voor 55-plussers die ontslagen worden gaat de inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW) gelden, zonder partner- of vermogenstoets en met sollicitatieplicht. De IOAW vervalt.

  • Het financiële voordeel dat werkgevers hebben door deze hervorming van het ontslagrecht wordt verrekend door verhoging van de WW-premie.We bezien de mogelijkheid om de WW-premie per werkgever te differentiëren op basis van criteria van goed werkgeverschap.

  • Bij cao mag worden afgeweken van het afspiegelingsbeginsel, dat bepaalt dat ontslagen evenwichtig moeten worden gespreid over de verschillende leeftijdsgroepen.

  • Flexibele arbeid is belangrijk voor een goed functionerende arbeidsmarkt en economie. Het is nodig om bedrijven in staat te stellen pieken en dalen op te vangen. Flexibele arbeid mag echter niet verworden tot een goedkoop alternatief voor werk dat beter door vaste werknemers gedaan kan worden. We nemen initiatieven om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen.

  • Door openstelling van de laagste loonschalen kunnen flexwerkers aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals schoonmakers en cateringmedewerkers, gewoon weer in dienst worden genomen. De rijksoverheid zal op dit punt het goede voorbeeld geven.

  • Samen met sociale partners kijken wij naar verbetering van de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexibel werken. Daarbij betrekken wij onder andere ketenregelingen en concurrentiebedingen.

Het wetsvoorstel Werken naar Vermogen wordt vervangen door een nieuwe Participatiewet, in te voeren op 1 januari 2014. Het kabinet ontwerpt een quotumregeling voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten door grotere werkgevers. We zorgen ervoor dat niemand tussen wal en schip valt. Naarmate het aantal plaatsen in de sociale werkvoorziening afneemt, neemt het aantal reguliere plaatsen voor arbeidsgehandicapten toe. De quotumregeling wordt vanaf 1 januari 2015 (het jaar waarin de nieuwe wet ook voor bestaande gevallen in de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) gaat gelden) in zes jaar stapsgewijs ingevoerd. Zo voorkomen we dat verdringing optreedt en krijgen de werkgevers tijd om aanpassingen door te voeren. Ten opzichte van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen bevat de Participatiewet de volgende wijzigingen.

  • Wij schrappen de herbeoordeling voor jongeren die al een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wajong) hebben en de verlaging van de uitkering voor deze groep.

  • Wij bouwen in zes jaar een quotum van vijf procent op voor bedrijven voor het aannemen van arbeidsgehandicapten. Wanneer een bedrijf niet aan het quotum voldoet volgt een boete van 5 000 per werkplaats voor een arbeidsgehandicapte. Er komt een uitzondering op de quotumregeling voor bedrijven met minder dan 25 werknemers.

  • Wij spreiden van de efficiencykorting op de sociale werkvoorziening over zes jaar.

  • De instroom in de sociale werkvoorziening in zijn huidige vorm stopt met ingang van 1 januari 2014. Gemeenten krijgen binnen de wettelijke kaders ruimte om zelf beschut werk als een voorziening te organiseren. Er is geld om via deze voorziening structureel uiteindelijk dertigduizend werkplekken te realiseren afgestemd op honderd procent van het wettelijk minimumloon. De verplichting voor gemeenten om één op de drie vrijgevallen plaatsen in de sociale werkvoorziening op te vullen vervalt.

  • Voor zover werknemers voor een loon onder het wettelijk minimumloon werken, is dat altijd tijdelijk en groeit het totaal van loon en aanvullende uitkering toe naar het wettelijk minimumloon. Op basis van de evaluatie van de lopende experimenten met loondispensatie wordt een beslissing genomen over de maatvoering en invulling hiervan.

  • Op de bij gemeenten en UWV beschikbare re-integratiemiddelen wordt een doelmatigheidskorting doorgevoerd, mede in het licht van grote decentralisaties zoals bij de Participatiewet.

In het licht van ons streven naar een gezamenlijke sociale agenda hecht het kabinet aan constructieve samenwerking met de sociale partners. We willen met hen in gesprek over de invulling en uitwerking van de maatregelen in dit regeerakkoord, in het bijzonder voor de maatregelen inzake ontslag en WW, binnen de financiële kaders. Doel is het verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt, waarbij iedereen – flexwerker of vaste werknemer – in staat wordt gesteld zo snel mogelijk nieuw werk te vinden.

Bijna 800 000 kinderen maken gebruik van kinderopvang. Het gaat om kinderen in een kwetsbare leeftijd. Daarom moeten de opvangvoorzieningen een gezonde en veilige omgeving bieden, die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen. Kinderopvang biedt ouders de mogelijkheid om deel te nemen aan het arbeidsproces. Al met al voldoende redenen om betaalbaarheid en kwaliteit van kinderopvang te blijven borgen.

Onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie moeten op elkaar afgestemd zijn. In de voorschoolse periode is dat van belang om ontwikkelingsachterstanden te voorkomen, te signaleren en tijdig aan te pakken. Het leren van de Nederlandse taal door jonge kinderen verdient daarbij bijzondere aandacht. Dit stelt ook eisen aan de vaardigheden van de beroepskrachten in de sector. Bij buitenschoolse opvang is afstemming noodzakelijk om waar mogelijk een sluitend dagarrangement te realiseren, bijvoorbeeld in het kader van de brede school of integrale kindcentra. Ouders kiezen de voorziening die het beste bij hun kind past. Klachten moeten makkelijk kunnen worden ingediend, verdienen serieuze en snelle behandeling en worden betrokken bij het toezicht. Het risicogestuurde toezicht verbetert verder: streng waar nodig, zelf verantwoordelijk waar dat kan.

  • Om de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren wordt de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang gebracht. Daarbij zal bestaande gemeentelijke financiering worden betrokken. Belemmeringen voor samenwerking zullen op basis van de ervaringen in de nu lopende pilots worden weggenomen. De bestaande minimumeisen aan voor- en vroegschoolse educatie worden onderdeel van de afspraken. Financieringsstromen stemmen we op elkaar af.

  • Door extra investeringen in voor- en vroegschoolse educatie verbeteren we de kwaliteit en de taalvaardigheid van het personeel.

  • De veiligheid van kinderen in de kinderopvang heeft de hoogste prioriteit. Screening van het personeel zal voortdurend plaatsvinden.

  • De positie van ouders wordt versterkt. De verschillende klachten- en geschillenregelingen worden gestroomlijnd, zodat ouders bij elke voorziening een beroep kunnen doen op een klachtenfunctionaris/vertrouwenspersoon en een laagdrempelige geschillenregeling.

  • Het aanbod van voorzieningen dient aan te sluiten bij de wensen van ouders. Met de sector worden afspraken gemaakt over een grotere flexibiliteit in het aanbieden van contracten. Doel is een verbeterde aansluiting tussen gebruikte en betaalde uren. Indien nodig wordt dit wettelijk vastgelegd.

XII. Ruimte en mobiliteit

Infrastructuur en bereikbaarheid zijn van doorslaggevend belang voor onze economie. Ook in de afgelopen jaren is de mobiliteit gegroeid, ondanks de economische crisis. Op twee manieren werken we aan het verbeteren van bereikbaarheid en doorstroming. Door te investeren, vooral in het aanpakken van fileknelpunten en de aanleg van ontbrekende schakels in hoofdverbindingen. En door de bestaande infrastructuur – weg, spoor en water – beter te benutten. Openbaar vervoer moet betrouwbaar, toegankelijk en efficient zijn. Spoor en andere vormen van openbaar vervoer moeten beter op elkaar aansluiten. De veiligheid op het spoor moet verder verbeteren. Het kabinet bevordert de ontwikkeling van de mainports Schiphol en Rotterdam vanwege hun grote belang voor de Nederlandse economie. Zij krijgen ruimte om te groeien, met blijvende aandacht voor een goed woon- en leefklimaat.

  • De resterende investeringsruimte in Infrastructuurfonds en Deltafonds tot 2028 kan in de komende kabinetsperiode voor 80 procent worden bestemd voor nieuwe projecten.

  • Projecten met een gunstige maatschappelijke baten/kostenverhouding voeren we volgens plan uit. Dit geldt onder meer voor de aanleg van de Blankenburgtunnel. Knelpunten in het aansluitende wegennet worden gelijktijdig aangepakt. De besluitvorming over de verbreding van de Ring Utrecht (2 x 7 rijstroken) wordt afgerond.

  • Er komt geen kilometerheffing. In plaats daarvan zetten we het programma Beter Benutten door dat een bijdrage levert aan het verminderen van files.

  • Om de beschikbare middelen optimaal te gebruiken en ondernemerschap en innovatie te bevorderen zetten we in op publiek-private samenwerking bij de aanleg van infrastructuur.

  • Het Eurovignet wordt verder toegespitst op schonere vrachtwagens. Eventuele geraamde meeropbrengsten komen ter beschikking voor investeringen in weg-infrastructuur.

  • De vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor oldtimers wordt vanuit milieu-overwegingen afgeschaft.

  • Vanaf 2016 wordt met gebruikmaking van bestaande budgetten het Europees spoorbeveiligingssysteem (ERTMS) gefaseerd ingevoerd. Om het aantal overwegincidenten te verminderen komt er een verbeterprogramma.

  • In het kader van de op te stellen lange termijn agenda spoor analyseren we organisatie en ordening op het spoor. Op basis van de uitkomsten volgen eventueel aanpassingen.

  • De onderhandse gunning aan de NS van het vervoer op het hoofdrailnet voor de periode 2015–2024 wordt afgerond.

  • Belemmeringen voor grensoverschrijdend treinverkeer worden waar mogelijk weggenomen.

  • We verkennen de mogelijkheden voor verdere decentralisatie, maar houden het hoofdrailnet in stand.

  • Regionale luchthavens mogen zich verder ontwikkelen, ook om de groei van Schiphol te ondersteunen.

  • We inventariseren belemmeringen voor duurzame binnenvaart die kan bijdragen aan de ontwikkeling van de kernfuncties van de haven Rotterdam en nemen die waar mogelijk weg.

  • Belemmeringen voor het goederenvervoer worden weggenomen door het bevorderen van snelle en goede douaneafhandeling.

Het kabinet kiest bij de ruimtelijke inrichting voor economische groei die geen afbreuk doet aan ecologie en omgevingskwaliteit.

  • Nederland wil internationaal concurrerend blijven en investeringen moeten maximaal renderen. Daarom krijgen de economische gebieden rond de mainports, brainports en greenports prioriteit.

  • De besluitvorming over ruimtelijke projecten moet eenvoudiger en sneller, daarom stroomlijnen we de ruimtelijke wet- en regelgeving verder. In 2013 komen we met een wetsvoorstel omgevingswet ter vervanging van onder meer de wet op de ruimtelijke ordening en de waterwet.

  • Er komt een databank voor ruimtelijke gegevens, waardoor informatie makkelijker kan worden ontsloten.

  • De krimpproblematiek krijgt aandacht vanuit verschillende ministeries. In het onderwijs moeten alle vormen van samenwerking mogelijk zijn wanneer krimp daartoe noopt. Woningen zullen moeten worden aangepast met het oog op de bevolkingssamenstelling en soms is sloop aan de orde. Voorzieningen zullen waar mogelijk moeten worden gebundeld. Het voortouw ligt hiervoor bij de lokale overheid. Regio’s die hiermee te maken hebben, moeten ruimte krijgen door middel van maatwerk in regelgeving.

Bij het natuurbeleid is de rijksoverheid verantwoordelijk voor de kaders en ambities. De provincies zijn verantwoordelijk voor het invullen en uitvoeren van het beleid, zoals in het Natuurakkoord is afgesproken.

  • De ecologische hoofdstructuur wordt uitgevoerd, inclusief de verbindingszones, maar we nemen er meer tijd voor. Daarom maken we afspraken met provincies en natuurbeheerorganisaties over prioriteiten, tijdpad en de inzet van middelen. Bij een evaluatie in 2016 betrekken we de effecten van planologische claims.

  • Het beheren en beschermen van bestaande natuurgebieden krijgt voorrang. Hiervoor is de 200 miljoen die in het begrotingsakkoord 2013 voor natuur is bestemd geoormerkt via het Provinciefonds beschikbaar.

  • De Natuurbeschermingswet die in behandeling is wordt aangepast. Waar mogelijk worden de verschillende beschermingsniveaus geharmoniseerd en waar relevant in overeenstemming gebracht met de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere relevantie regelgeving. Zo zal de wet bijdragen aan de biodiversiteit in Nederland.

  • Om een grotere private betrokkenheid mogelijk te maken bezien we de positionering van Staatsbosbeheer. Voor alle natuurbeheerorganisaties geldt dat zij zo veel mogelijk eigen middelen moeten genereren.

  • Binnen het natuurbeleid streven we naar synergie met andere maatschappelijke belangen zoals waterveiligheid, recreatie, ondernemerschap, gezondheid, energie en klimaat.

  • Alle alternatieven voor natuurcompensatie rond de verdieping van de Westerschelde zijn zorgvuldig gewogen op kosten en effecten. Op grond daarvan besluiten we de volledige ontpoldering van de Hedwigepolder zo spoedig mogelijk ter hand te nemen.

Nederland leeft met water. Zorg voor waterbeheer en waterkwaliteit zal daarom altijd een essentiële overheidstaak blijven. Nederland heeft unieke kennis en kunde op het gebied van waterbeheer en waterkwaliteit en verdient daar veel geld mee. Deze kennis kunnen we ook gebruiken voor verduurzaming van de waterketen, waardoor de leefomgeving verbetert.

  • Het Rijk beperkt zich tot de normstelling en het toezicht op de primaire waterkeringen, de provincie tot de secundaire keringen en zijn rol als gebiedsregisseur.

  • Water- en natuuropgaven raken steeds meer met elkaar vervlochten. Rijkswaterstaat, de dienst landelijk gebied en de waterschappen krijgen de opdracht om met voorstellen te komen die de efficiency bij beheer en onderhoud verhogen.

  • Het in stand houden van de bestaande infrastructuur voor waterveiligheid krijgt bij het waterbeleid prioriteit. In een programma waterveiligheid zullen de verschillende opgaven optimaal en innovatief worden gecombineerd.

  • Uitgaven voor waterveiligheid en de zoetwatervoorziening worden gefinancierd uit het Deltafonds. Dit fonds wordt met ingang van 2014 afgesplitst van het Infrastructuurfonds.

  • De uitvoering van de programma’s Ruimte voor de Rivier en Maaswerken wordt voortgezet.

  • Het kabinet zet zich in voor de export van producten, kennis en kunde van de watersector.

Dierenwelzijn is belangrijk en leeft breed onder de bevolking. De afgelopen jaren is veel verbeterd en die lijn trekken we door.

  • De komende jaren wordt dierenwelzijn verder verankerd in de intensieve veehouderij. Uitgangspunt is het advies van de commissie Van Doorn.

  • We ondersteunen samenwerking van organisaties binnen de voedselketen op het terrein van dierenbescherming, consumentenbelangen, landbouw en levensmiddelenhandel.

  • We toetsen planologische regels voor de bouw van zeer grote stallen en regels voor het gebruik van antibiotica voor dieren op volksgezondheidsaspecten en scherpen ze zo nodig aan.

  • De reguliere politie pakt verwaarlozing en mishandeling van dieren hard aan. Zware straffen en verboden om dieren te houden ondersteunen dit beleid.

  • Er komt een verbod op het gebruik van wilde dieren in circussen.

XIII. Bestuur

Een krachtige en dienstverlenende overheid vraagt een duidelijke afbakening van taken en verantwoordelijkheden tussen en binnen bestuurslagen. Het overbrengen van een groot aantal taken van het Rijk naar gemeenten maakt meer maatwerk mogelijk en vergroot de betrokkenheid van burgers. Gemeenten kunnen de uitvoering van de taken beter op elkaar afstemmen en zo meer doen voor minder geld. Hiertoe biedt het Rijk hen ruime beleidsvrijheid.

Een grote decentralisatie van taken en bevoegdheden vergt medeoverheden die op een passende schaal zijn georganiseerd. Voor de lange termijn hebben wij het perspectief van vijf landsdelen met een gesloten huishouding en gemeenten van tenminste honderdduizend inwoners voor ogen. De inwonersnorm kan worden aangepast aan de bevolkingsdichtheid in verschillende delen van het land. De waterschappen worden samengevoegd met de landsdelen. Samen met de medeoverheden willen we dit lange termijn perspectief realiseren. Ontwikkelingen in de gewenste richting worden aangemoedigd.

De landelijke overheid zal zijn doen en laten in de contacten met medeoverheden richten op het gewenste eindbeeld. Dit heeft gevolgen voor het overleg en de vormgeving van decentralisaties en financieringsarrangementen. Decentralisaties zullen in principe gericht worden op 100 000+ gemeenten. Gemeenten benutten mogelijkheden om bewoners van wijken, buurten en dorpen te betrekken bij zaken die hen raken.

  • De provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland worden samengevoegd, waarbij over de positie van de Noordoostpolder later een beslissing valt.

  • Met de overige provincies bespreken we initiatieven gericht op vergroting van de provinciale schaal.

  • Wij kiezen voor een materieel gesloten provinciale huishouding, beperkt tot taken op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, natuur en regionaal economisch beleid.

  • Waterschapsverkiezingen gaan plaatsvinden op de dag van de verkiezingen voor provinciale staten. We bevorderen opschaling tot tien à twaalf waterschappen. Waterschappen verdwijnen uit de Grondwet.

  • Een wetsvoorstel tot afschaffing van de WGR+ samenwerkingsverbanden zal worden ingediend.

  • We nodigen provincies uit om met gemeenten initiatieven gericht op vergroting van de gemeentelijke schaal te bespreken.

  • Het wetsvoorstel tot vermindering van politieke ambtsdragers met 25 procent zal worden aangepast. Het aantal gemeenteraadsleden daalt tot het aantal dat bestond voor de dualisering van het gemeentebestuur. We verwelkomen het initiatief op dit punt vanuit de Tweede Kamer. Dat geldt ook voor het initiatief tot deconstitutionalisering van de aanstelling van de burgemeester en de commissaris van de Koningin. De voorgestelde daling van het aantal provinciale politieke ambtsdragers zal wel 25 procent blijven.

  • Het BTW-compensatiefonds zal worden afgeschaft. Uit de evaluatie van het fonds is gebleken dat het niet tot het achterliggende doel -doelmatigheidswinst door uitbesteding- heeft geleid.

  • Decentrale overheden gaan in 2013 verplicht schatkistbankieren. Niet alleen daalt hierdoor de schuld van Nederland, maar met schatkistbankieren worden de risico’s van beleggen voor decentrale overheden tot nul gereduceerd.

  • Stemmen vanuit het buitenland wordt makkelijker gemaakt.

  • Ook lokale partijen gaan onder de wet financiering politieke partijen vallen.

  • Het toezicht op de landen van het Koninkrijk op grond van de rijkswet financieel toezicht blijft gehandhaafd. Fundamentele menselijke rechten en vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid bestuur en beheer blijven het uitgangspunt voor de Koninkrijksrelaties. De specifieke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als onderdeel van het land Nederland wordt gerespecteerd.

De rijksoverheid gaat goedkoper, flexibeler en efficiënter werken, met minder bestuurlijke en ambtelijke drukte en regeldruk. Dat moet bijdragen aan verbetering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven. Beleid en uitvoering worden vereenvoudigd, toezichtstaken en adviesfuncties samengevoegd, taken beëindigd of gedecentraliseerd naar andere overheden en de deregulering met kracht voortgezet. Dit leidt tot lagere nalevingskosten. Vanwege het grote belang en de complexiteit van deze opgave wordt de verantwoordelijkheid hiervoor ondergebracht bij een nieuwe minister voor Wonen en Rijksdienst met doorzettingsmacht, op het ministerie van BZK.

  • Aanvullend op de eerdere besparingen wordt binnen de rijksdienst in 2017 nog eens 900 miljoen (1,1 miljard structureel) omgebogen. De bezuiniging richt zich op vastgoed en huisvesting, basisregistratie en keteninformatie en de bedrijfsvoering bij zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en daarmee vergelijkbare organisaties. Het project compacte rijksdienst wordt afgerond. Alle ministeries en ZBO’s nemen deel aan rijksbrede shared services onder meer op het gebied van bedrijfsvoering.

  • Het strategisch personeelsbeleid richt zich op voortdurende kwaliteitsverbetering, het flexibiliseren van de organisatie en het verminderen van het aantal coördinatielagen.

  • Het kabinet streeft naar meer vrouwen in hogere (management)functies bij de rijksoverheid, zowel bij nieuwe instroom in de algemene bestuursdienst als in overige functies. In 2017 bestaat tenminste 30 procent van de algemene bestuursdienst (ABD) uit vrouwen.

  • Wij willen onderzoeken of het werkt om bij de arbeidsvoorwaarden uit te gaan van de loonsombenadering. Op die manier wordt het mogelijk ruimte voor secundaire arbeidsvoorwaarden – het pensioen uitgezonderd – te gebruiken voor meer loon.

  • Het ontslagrecht van ambtenaren wordt in overeenstemming gebracht met het ontslagrecht van werknemers buiten de overheid. Ook secundaire arbeidsvoorwaarden van ambtenaren worden – na raadpleging van de sociale partners – gelijkgetrokken met die in de private sector.

  • Met de organisaties van werknemers bespreken we het openstellen van de laagste ambtelijke loonschalen, zodat medewerkers in facilitaire functies eventueel in dienst genomen kunnen worden.

  • In afwijking van het advies van de commissie Dijkstal wordt het salaris van bewindspersonen definitief niet verhoogd. In lijn hiermee passen we het wetsvoorstel normering topinkomens aan, dat betrekking heeft op de salarissen in de (semi-) publieke sector. De norm wordt 100 in plaats van 130 procent van een ministersalaris. Die geldt niet alleen voor topfunctionarissen, maar voor alle medewerkers. Het is mogelijk een uitzondering te maken als dat noodzakelijk is.

  • De procesketens binnen de Rijksdienst houden we tegen het licht om doelmatigheidswinst en kostenbesparing te kunnen realiseren. Na de al gestarte doorlichting van de vreemdelingenketen volgt de veiligheidsketen.

  • Niet alleen de bedrijfsvoering van ZBO’s wordt tegen het licht gehouden, ook kijken we of de ZBO-vorm de meest geëigende is. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • uitbesteding of uitvoeren binnen het publieke domein?

    • in het publieke domein «agentschap, tenzij»

    • als het een ZBO moet zijn, dan kan zich dat beperken tot het bestuur.

  • De product- en bedrijfschappen worden opgeheven. Publieke taken die nu binnen de publiekrechtelijke organisatie (PBO) worden uitgevoerd, zullen worden ondergebracht bij het ministerie van Economische Zaken. Ondernemers kunnen er voor kiezen de andere taken als voorlichting, promotie en belangenbehartiging voor eigen rekening uit te voeren, bijvoorbeeld in een brancheorganisatie.

BIJLAGE A Financieel beeld

Samenvatting financieel beeld.

Totaaloverzicht (in € mln. -/- is saldoverbeterend)

2013

2014

2015

2016

2017

struc

Uitgaven (incl. indicatief GF/PF-effect)

527

-12

-3 293

-5 874

-8 998

-10 522

wv ombuigingen

-77

-1 708

-6 240

-9 285

-12 896

-17 674

wv intensiveringen

604

1 696

2 947

3 411

3 898

7 152

Lasten

-284

-2 295

-5 106

-4 628

-4 431

-6 492

Subtotaal

243

-2 307

-8 399

-10 502

-13 429

-17 014

Inkomsten niet lastenrelevant

-705

-1 157

-1 156

-2 096

-2 586

-694

Totaal

-462

-3 464

-9 555

-12 598

-16 015

-17 708

 

Maatregelen (in € mln. -/- is saldoverbeterend)

2013

2014

2015

2016

2017

struc

A

Openbaar bestuur

58

-187

-827

-1 591

-2 571

-3 581

B

Veiligheid

0

0

0

0

0

0

C

Energie

-155

212

212

212

212

212

D

Onderwijs

313

181

326

196

196

196

E

Zorg

145

-370

-3 441

-4 307

-5 384

-5 734

F

Sociale Zekerheid

-401

-1 054

-1 614

-2 429

-3 241

-4 877

G

Overdrachten bedrijven

0

-286

-437

-446

-484

-484

H

Internationale samenwerking

0

-520

-540

-540

-1 040

-1 040

I

Overige uitgaven

0

-69

-226

-319

-402

-467

J

Overige belastingen en premies

-422

-1 371

-3 008

-3 374

-3 301

-1 933

 

totaal

-462

-3 464

-9 555

-12 598

-16 015

-17 708

Voor de budgettaire verwerking van dit akkoord zijn alle bedragen in de tabellen uit de financiële bijlage leidend. Ombuigingen uit dit regeerakkoord zullen direct op de departementale (meerjaren)begrotingen worden verwerkt. Intensiveringen uit dit akkoord worden op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën geboekt, in afwachting van de concrete en doelmatige beleidsvoorstellen ter uitwerking van de in dit akkoord aangekondigde beleidsvoornemens. Deze worden vervolgens tranchegewijs uitgekeerd.

Toelichting

A

Openbaar bestuur

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

58

-187

-827

-1 591

-2 571

-3 581

1

Rijksoverheid (incl. ZBO’s)

     

-400

-900

-1 100

2

Decentrale overheden (trap-op-trap-af)

58

13

-48

-237

-352

-307

3

Verlaging topinkomens publieke sector

     

-10

-10

-10

4

Incidentele loonontwikkeling op nul voor de (semi-) collectieve sector

     

-100

-400

-400

5

Terugdraaien vermindering politieke ambtsdragers

   

110

110

110

110

6

Initiatiefwet Heijnen (PvdA)

   

-18

-18

-18

-18

7

Motie Van Haersma Buma afromen gemeentefonds onderwijshuisvesting

   

-256

-256

-256

-256

8

Lagere apparaatskosten gemeenten

   

-60

-120

-180

-975

9

Minder provincies

   

-5

-10

-15

-75

10

BTW-compensatiefonds

 

-200

-550

-550

-550

-550

1. Rijksoverheid (incl. ZBO's)

  • Vanaf 2016 zal een nieuwe taakstelling op de Rijksdienst gelden, die oploopt tot 1,1 mld. Deze taakstelling wordt over de departementen (inclusief ZBO’s c.a.; exclusief krijgsmacht en politie) versleuteld en in de begroting ingeboekt op basis van de apparaatsuitgaven. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de realisatie van hun taakstelling en moeten daartoe met specifieke maatregelen komen. Een deel van de departementale taakstelling kan gerealiseerd worden met behulp van:

    • Geïntensiveerde inzet op programma’s Compacte Rijksdienst;

    • Efficiënter beheer, onderhoud en gebruik van Rijksvastgoed;

    • Versnelde effectieve inzet van basisregistraties;

    • Het wettelijk normeren van de bedrijfsvoeringsuitgaven van ZBO’s c.a.; gebaseerd op het niveau van kerndepartementen en agentschappen;

    • Het versterken van de governance en sourcing binnen de bedrijfsvoering.

  • Voor de verdeling over de departementale begrotingen zijn de volgende percentages gehanteerd:

     

    2016

    2017

    2018 e.v.

    HCvS, AZ, Fin, SZW, VWS

    1,6%

    3,6%

    4,4%

    VenJ, Defensie, EZ, IenM,

    3,2%

    7,3%

    8,9%

    BuiZa, BZK, OCW

    4,8%

    10,9%

    13,3%

  • De taakstelling van agentschappen is verdeeld over de begrotingen van de opdrachtgevende departementen. De agentschappen vallen hierbij onder het taakstellingspercentage van het moederdepartement.

  • De AIVD en het postennetwerk zijn deel van de grondslag van de taakstelling. Additioneel aan de algemene taakstelling worden hier aanvullende maatregelen genomen.

  • De taakstelling leidt per begroting tot de volgende bezuiniging:

    Departement (in € mln., -/- is saldoverbeterend)

    2016

    2017

    2018 e.v.

    HCvS

    -3

    -6

    -7

    AZ

    0

    0

    -1

    BuiZa

    -22

    -49

    -60

    BZK (incl. KR)

    -64

    -143

    -175

    DEF (excl. krijgsmacht)

    -17

    -39

    -48

    EZ

    -35

    -79

    -96

    FIN

    -50

    -112

    -136

    I&M

    -43

    -98

    -119

    OCW

    -24

    -54

    -67

    SZW

    -23

    -52

    -64

    VWS

    -9

    -21

    -26

    V&J (excl. politie)

    -109

    -245

    -300

    Totaal apparaattaakstelling

    -400

    -900

    -1 100

Bij eventuele departementale herschikkingen worden naast de programmamiddelen, ook de bijbehorende apparaatsuitgaven overgeheveld. Hierbij wordt voor uitvoeringsorganisaties (ZBO’s en agentschappen) uitgegaan van de apparaatskosten. Bij kerndepartementen wordt uitgegaan van het aantal beleidsmedewerkers maal de totale apparaatsuitgaven per beleids-fte van het oude departement, tenzij de betrokken departementen onderling tot andere afspraken komen. Daarmee wordt een evenredig budget overgeheveld voor ondersteunende dienstverlening. Bij deze afspraken geldt dat medewerkers het budget volgen.

Op alle overgehevelde apparaatsuitgaven is het taakstellingspercentage van het oude departement van toepassing.

Het kabinet hanteert in plaats van een nullijn voor de contractloonstijging een budgettaire nullijn voor de loonsom voor overheidspersoneel in 2012 en 2013. Op voorwaarde van modernisering van CAO’s en het in lijn brengen van de secundaire arbeidsvoorwaarden met kabinetsbeleid, kunnen financiële besparingen door het afschaffen van secundaire arbeidsvoorwaarden in dezelfde CAO-periode worden ingezet voor stijging van het primair loon. De budgettaire arbeidsvoorwaardenruimte als geheel neemt hierdoor niet toe.

2. Decentrale overheden trap-op-trap-af

De doorwerking van de normeringsystematiek (samen trap-op-trap-af) leidt tot een daling van het Gemeentefonds/Provinciefonds.

3. Verlaging topinkomens publieke sector

In afwijking van het advies van de commissie Dijkstal wordt het salaris van bewindspersonen definitief niet verhoogd. In lijn hiermee wordt het wetsvoorstel normering topinkomens aangepast, dat betrekking heeft op de salarissen in de (semi-) publieke sector. De norm wordt 100% in plaats van 130% van een ministerssalaris.

Die geldt niet alleen voor topfunctionarissen, maar voor alle medewerkers. Uitzonderingen op de norm moeten een wettelijke basis hebben. De (budgettaire) verantwoordelijkheid voor het realiseren van de (resterende) taakstelling ligt bij de minister van BZK.

4. Incidentele loonontwikkeling op nul voor de (semi-)collectieve sector

De bijdrage aan de incidentele loonontwikkeling (ILO) in de (semi)collectieve sector in 2016 en 2017 wordt beleidsmatig op nul gesteld.

5. Terugdraaien vermindering politieke ambtsdragers

Het verminderen van het aantal politieke ambtsdragers met 25% zoals opgenomen in het regeerakkoord Rutte I vindt voor gemeenten geen doorgang. Voor de provincies blijft de maatregel wel van kracht (10 mln. vanaf 2015).

6. Initiatiefwet Heijnen (PvdA)

Het kabinet kiest voor gemeenten voor het toepassen van een dualiseringscorrectie conform het wetsvoorstel van lid Heijnen tot wijziging van de gemeentewet in verband met het terugbrengen van het aantal gemeenteraadsleden tot op het niveau van voor de dualisering van het gemeentebestuur. Dit houdt in dat het aantal raadsleden wordt teruggebracht met 1 500 raadsleden. De besparing wordt gerealiseerd door een uitname uit het Gemeentefonds van 18 mln.

7. Motie Van Haersma Buma afromen Gemeentefonds onderwijshuisvesting

Er vindt een uitname uit het Gemeentefonds plaats van de middelen die in de verdeling toegerekend worden aan onderwijshuisvesting, maar daar niet aan uitgegeven worden, zoals geconstateerd in de motie Van Haersma Buma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000, nr. 12).

8. Lagere apparaatskosten gemeenten

Het eindperspectief voor gemeenten leidt tot besparingen die ontstaan door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. De besparing gaat uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken. Er is uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode tot 2017. Voor de totale periode komt deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025. Dit leidt tot een uitname uit het Gemeentefonds.

9. Minder provincies

Ons lange termijn perspectief leidt tot aanzienlijke besparingen op de middellange termijn. Een deel van deze besparing wordt in de periode tot 2017 gerealiseerd door een eerste opschaling naar 10 provincies. Het eindbeeld betreft 5 landsdelen in 2025. De besparing leidt tot een uitname uit het Provinciefonds. In deze kabinetsperiode worden Noord-Holland, Utrecht en (delen van) Flevoland samengevoegd.

10. BTW-compensatiefonds

Gemeenten en provincies zullen via de reguliere normeringssystematiek worden gecompenseerd voor de btw-verhoging.  De automatische compensatie die via het BCF voor de btw-verhoging plaatsvindt, wordt door de sector gefinancierd via een structurele uitname uit het Gemeentefonds en Provinciefonds van per saldo 200 mln. euro met ingang van 2014. Ook kunnen met ingang van 2014 geen vorderingen meer ontstaan bij het BTW compensatiefonds, aangezien het fonds wordt afgeschaft met ingang van 2015. Bij de overheveling van de middelen uit het BTW-compensatiefonds naar het Gemeentefonds en Provinciefonds zal een taakstellende structurele korting van 350 mln. euro plaatsvinden, mede als gevolg van de hogere groei van het BCF de afgelopen jaren ten opzichte van de accrespercentages.

B

Veiligheid

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

0

0

0

0

0

0

11

Doelmatiger strafrechtsketen

 

-30

-60

-60

-60

-60

12

AIVD

 

-10

-23

-35

-45

-45

13

Intensivering veiligheid

 

40

83

95

105

105

11. Doelmatiger strafrechtsketen

Door een betere aansluiting van de te onderscheiden schakels (politie, OM en ZM, maar bijvoorbeeld ook jeugdzorg) worden in de strafrechtketen efficiëntiewinsten gerealiseerd, onder meer door ICT-systemen beter op elkaar aan te laten sluiten.

12. AIVD

De taken van de AIVD worden heroverwogen. Voor de informatieverwerving in het buitenland wordt overgestapt op samenwerking met buitenlandse diensten en wordt de eigen buitenlandtaak geschrapt. Daarnaast wordt de taak in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen verplaatst naar de politie. Deze beide maatregelen leveren bij de AIVD een besparing op, oplopend van 13 mln. in 2014 tot structureel 55 mln. vanaf 2017. De maatregel leidt tot extra kosten voor de politie die oplopen van 3 mln. in 2014 tot structureel 10 mln. in 2017 en worden toegevoegd aan het budget van de politie. Deze besparingen zijn additioneel aan de generieke apparaattaakstelling.

13. Intensivering veiligheid

Er is een bedrag van 105 mln. structureel beschikbaar voor Veiligheid en Justitie, met name gericht op het versterken van de recherchecapaciteit. De precieze invulling wordt door de nieuwe minister vorm gegeven.

C

Energie

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

-155

212

212

212

212

212

14

Terugdraaien intensivering duurzaamheid

-155

-163

-163

-163

-163

-163

15

SDE+ regeling

           
 

wv uitgaven

   

20

80

395

2 420

 

wv lasten

   

-20

-80

-395

-2 420

16

Inzet terugsluis vergroening begrotingsakkoord

 

375

375

375

375

375

14. Terugdraaien intensivering duurzaamheid

In het begrotingsakkoord is een enveloppe voor duurzaamheid gevormd. Deze wordt teruggedraaid.

15. SDE+ regeling

Het kabinet zet in op het realiseren van 16% duurzame energie in 2020. Om dit te realiseren worden de uitgaven SDE+ verhoogd en komen er middelen beschikbaar voor het stimuleren van bij- en meestook van biomassa in kolen- en gascentrales. Het in de kolom structureel opgenomen bedrag heeft betrekking op de benodigde middelen voor 16% duurzame energie in 2020. Na 2020 zijn de benodigde middelen afhankelijk van de reeds aangegane verplichtingen en de dan geldende doelstelling.

De verhoging van de uitgaven voor duurzame energie (zie post 114) wordt gedekt uit een verhoging van de SDE+ heffing.

De uitgaven en ontvangsten ten behoeve van de COVA (stichting centraal orgaan voorraadvorming aardolieproducten) worden als gevolg van gewijzigde Europese regelgeving vanaf 2013 verhoogd met 18 mln.

16. Inzet terugsluis vergroening begrotingsakkoord

De bij het begrotingsakkoord gereserveerde middelen voor terugsluis vergroening worden gedeeltelijk ingezet voor lastenverlichting bij bedrijven ter compensatie van de SDE+ heffing.

D

Onderwijs

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

313

181

326

196

196

196

17

Schrappen subsidies

0

-100

-200

-200

-200

-200

18

Beëindiging specifieke subsidies onderwijsvernieuwing groen onderwijs na 2015

     

-55

-55

-55

19

Leerwegondersteunend onderwijs

   

-15

-50

-50

-50

20

Afschaffen wettelijk verplichte maatschappelijke stages

   

-20

-70

-75

-75

21

Afschaffen gratis schoolboeken

   

-55

-185

-185

-185

22

Minder opleidingen en macrodoelmatigheid mbo

       

-60

-120

23

Samenvoegen kenniscentra mbo

   

-40

-80

-80

-80

24

Minder opleidingen hoger onderwijs (inclusief kunstopleidingen)

     

-70

-90

-130

25

Verminderen overhead in het hoger onderwijs

 

-15

-33

-50

-65

-65

26

Sociaal leenstelsel basisbeurs bachelor/masterfase hbo/wo met cohortgarantie

     

-15

-55

-810

27

OV-Kaart -> kortingskaart (incl mbo 18-)

     

-5

-45

-425

28

Effect vereenvoudiging Wet studeren is investeren

 

1

-9

-14

-19

-33

29

Budget motie Van Haersma Buma naar scholen ipv gemeenten

   

256

256

256

256

30

Verdubbeling intensivering leerkrachten vo (bèta, jong academisch)

50

50

       

31

Schrappen maatregel langstudeerders (plus teruggaaf 2012)

263

220

230

230

230

230

32

Intensivering onderwijs en onderzoek

 

25

212

504

689

1 938

17. Schrappen subsidies

Er wordt structureel 200 mln. op subsidies omgebogen.

18. Beëindiging specifieke subsidies onderwijsvernieuwing groen onderwijs na 2015

Alle specifieke subsidies onderwijsvernieuwing groen onderwijs worden per 2016 beëindigd.

19. Leerwegondersteunend onderwijs

Het Leerwegondersteuning (LWOO) en Praktijkonderwijs (PRO) worden onder het gebudgetteerde stelsel van samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs ondergebracht. Daarbij wordt een korting op het huidige zorgmiddelenbudget LWOO PRO toegepast.

20. Afschaffen wettelijk verplichte maatschappelijke stages

De wettelijke verplichte maatschappelijke stages worden per 2015 (voor scholen schooljaar 2015/16) afgeschaft. Daarbij zal een uitname uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds plaatsvinden (20 mln. struc). De alternatieve invulling van de onderwijstijd wordt gedekt uit het bestaande onderwijsbudget.

21. Afschaffen gratis schoolboeken

De wettelijke regeling voor gratis schoolboeken wordt afgeschaft. Het huidige systeem van inkoop van schoolboeken kan in stand blijven. Voor ouders/verzorgers met een laag inkomen komt er compensatie in de vorm van een intensivering in het op de vo-leeftijd gerichte deel van het kindgebondenbudget (90 mln. structureel). De reeks is inclusief deze compensatie.

22. Minder opleidingen en macrodoelmatigheid mbo

Het aantal opleidingen in het mbo wordt verminderd en de macrodoelmatigheid van het opleidingenaanbod in het mbo wordt vergroot. Deze maatregel resulteert in een verminderde complexiteit van het mbo en minder kleine mbo opleidingen.

23. Samenvoegen kenniscentra mbo

De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven worden samengevoegd. Waar mogelijk worden (zo nodig via een wetswijziging) de taken van de kenniscentra ondergebracht bij de Stichting Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven en mbo-onderwijsinstellingen; dergelijke overdracht verloopt budgettair neutraal. De bezuiniging is taakstellend.

24. Minder opleidingen hoger onderwijs (inclusief kunstopleidingen)

De doelmatigheidswinst van het ingezette beleid om te komen tot een efficiënter opleidingenaanbod komt ten goede aan de algemene middelen. Het aantal plaatsen aan de kunstopleidingen wordt gereduceerd; via scherpere selectie voor en na de poort is er op de kunstopleidingen alleen plaats voor de meest getalenteerden.

25. Verminderen overhead in het hoger onderwijs

De overhead in het hoger onderwijs, zowel in het onderwijs- als in het onderzoeksdeel, wordt verminderd.

26. Sociaal leenstelsel basisbeurs bachelor/masterfase HBO/WO met cohortgarantie

Met ingang van studiejaar 2014/2015 wordt de basisbeurs in de bachelor- en masterfase vervangen door een sociaal leenstelsel. Er is sprake van cohortgarantie (binnen de bachelorfase respectievelijk binnen de masterfase). Fiscale weglek wordt voorkomen.

27. OV-kaart -> kortingskaart (incl. mbo 18-)

De OV-studentenkaart wordt per 2016 omgezet in een studentenkortingskaart voor het openbaar vervoer. Deze kortingskaart wordt ook verstrekt aan mbo-studenten jonger dan 18 jaar. Fiscale weglek wordt voorkomen.

28. Effect vereenvoudiging Wet studeren is investeren

De vereenvoudigingsvoorstellen op het gebied van de studiefinanciering uit het Voorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 (Studeren is Investeren) worden alsnog doorgevoerd.

29. Budget motie Van Haersma Buma naar scholen ipv gemeenten

De onder maatregel 7 uitgenomen middelen worden volledig toegevoegd aan de lumpsumbekosting van het funderend onderwijs.

30. Verdubbeling intensivering leerkrachten vo (Bèta, jong academisch)

In het begrotingsakkoord is 105 mln. beschikbaar gesteld voor de kwaliteit van docenten en schoolleiders. Voor begeleiding van startende bèta leraren en jonge academische leraren in het voortgezet onderwijs wordt 100 mln. incidenteel extra uitgetrokken: 50 mln. in 2013 en 50 mln. in 2014. Deze middelen worden ingezet via een tijdelijke regeling (niet lumpsum).

31. Schrappen maatregel langstudeerders (plus teruggaaf 2012)

De langstudeerdersmaatregel wordt voor studenten teruggedraaid. De in 2012 reeds geïnde boetes worden zo snel mogelijk terugbetaald. De Dienst Uitvoering Onderwijs heeft extra uitvoeringskosten (eenmalig 1 mln.).

32. Intensivering onderwijs en onderzoek

De beschikbare middelen van 689 mln. (808 mln. in 2018) worden als volgt ingezet:

  • Er wordt 75 mln. geïntensiveerd in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Dit loopt op naar 150 mln. structureel. Hiervan komt 25 mln. beschikbaar door herprioritering binnen OCW (nader in te vullen) en 25 mln. door een besparing op fiscale subsidies voor bedrijven (onderdeel van regel 81). Hiermee zullen de ministers van OCW en EZ de Rijkscofinancieringsbehoefte voor Horizon 2020 dekken.

  • Er wordt 344 mln. geïntensiveerd in het primair en voortgezet onderwijs. De middelen worden vooral ingezet voor kwaliteitverbetering van leraren en schoolleiders. Daarnaast worden middelen aangewend, onder andere ter financiering van de wens om tenminste 3 uur per week gymnastiek in het primair onderwijs te geven binnen de bestaande onderwijsuren.

  • Er wordt 250 mln. geïntensiveerd in het MBO. Hierbij staat kwaliteitverbetering van leraren en schoolleiders voorop. Verder ligt er een accent op techniekonderwijs en vakscholen.

  • Er komt 20 mln. beschikbaar om onbedoelde effecten op te vangen van de maatregel collegegeld tweede studie.

De middelen voor het onderwijs komen beschikbaar na de vaststelling van een onderwijsakkoord tussen Rijk en onderwijssectorraden, op voorwaarde dat de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs worden gemoderniseerd, teneinde deze meer participatiebevorderend en meer kwaliteitsbevorderend te maken. In afwachting van een onderwijsakkoord met concrete en doelmatige bestedingsplannen en vervolgens een akkoord tussen sociale partners waarin de arbeidsvoorwaarden gemoderniseerd worden, worden de intensiveringsmiddelen op de Aanvullende Post geplaatst.

De resterende oploop in de middelen na 2017 is beschikbaar voor verdere versterking van de kwaliteit van het onderwijs.

E

Zorg

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

145

-370

-3 441

-4 307

-5 384

-5 734

               
 

Cure

           

33

Hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg/GGZ naar 2,0%; huisartsen naar 2,5%.

   

-355

-760

-1 175

-1 175

34

Honoraria medisch specialisten

   

-100

-100

-100

-100

35

Harmoniseren duur vervolgopleiding medisch specialisten

   

20

10

10

-180

36

Concentratie topreferente zorg (IBO rapport)

   

-70

-70

-70

-70

37

Stringenter pakketbeheer

 

3

3

-50

-200

-200

38

Schrappen eigen bijdrage GGZ en liggeld ziekenhuizen; nieuwe eigen bijdrage GGZ

145

145

145

145

145

145

39

Intensivering wijkverpleegkundige

   

50

100

250

250

40

Dekking intensivering wijkverpleegkundige uit Zvw budget tweedelijn

   

-50

-100

-250

-250

41

Afschaffen zorgtoeslag

           
 

wv lasten

 

-4 512

-4 512

-4 512

-4 512

-4 512

42

Invoering inkomensafhankelijke zorgpremie en terugsluis zorgtoeslag

           
 

wv lasten

 

4 512

4 512

4 512

4 512

4 512

43

Besparing uitvoeringskosten zorgtoeslag

 

-15

-15

-15

-15

-15

44

Eigen bijdrage zelfverwijzers SEH (€ 50)

 

-24

-24

-24

-24

-24

45

Invoering inkomensafhankelijk eigen risico

 

30

0

0

0

0

               
 

Care

           

46

Geen aanspraak op begeleiding, budget 75% naar gemeenten, overheveling persoonlijke verzorging

 

-290

-1 540

-1 565

-1 580

-1 700

47

Landelijke invoering intramurale AWBZ

   

25

-20

-475

-475

48

Overheveling extramurale verpleging naar Zvw (5%)

       

-30

-30

49

Overheveling langdurige GGZ naar de Zvw

       

0

0

50

Extramuraliseren ZZP 4

     

-35

-70

-110

51

Verhogen intramurale eigen bijdrage AWBZ

 

-30

-40

-50

-50

-50

52

Ontschotten jeugdzorg

   

-40

-100

-150

-150

53

Schrappen eigen bijdrage jeugdzorg

   

70

70

70

70

54

Intensivering arbeidsmarkt zorg

       

100

100

55

Huishoudelijke hulp inkomensafhankelijk beperken

 

-89

-975

-1 140

-1 140

-1 140

56

Verplicht hergebruik scootmobiel/rolstoel etc. in Wmo

   

-15

-25

-50

-50

               
 

Inkomensregelingen

           

57

Maatwerkvoorziening inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten

 

100

709

759

761

761

58

Wtcg afschaffen

   

-553

-645

-649

-649

59

Regeling specifieke zorgkosten

           
 

wv uitgaven

   

-36

-42

-42

-42

 

wv lasten

   

-450

-450

-450

-450

60

CER afschaffen

 

-200

-200

-200

-200

-200

Cure

33. Hoofdlijnenakkoorden medisch specialistische zorg/GGZ naar 2%, huisartsen naar 2,5%

Met de sectoren van medisch specialisten/medisch specialistische instellingen, de GGZ en de huisartsen worden voor de periode 2015–2017 nieuwe hoofdlijnenakkoorden gesloten met daarin afspraken over het beperken van de jaarlijkse groei tot 2% (ruim boven de demografische groei van 1,1%). Huisartsen krijgen 0,5 procentpunt extra ten opzichte van de medisch specialistische zorg en de GGZ om substitutie te faciliteren.

In deze akkoorden worden onder meer afspraken gemaakt over een meer integrale benadering in de aanpak van de zorgvraag, substitutie van 2e naar 1e lijn, verdere kwaliteitsverbetering, meer inzicht in zorgzwaarte, verbetering van de informatievoorziening, aanpassing van de bekostigingsstructuur (meer afrekenen op gezondheidswinst i.p.v. productie), doelmatig gebruik (specialité) geneesmiddelen en de inzet van het macrobeheersingsinstrument (MBI) als stok achter de deur.

De overheid werkt verder aan het versterken van de rol van verzekeraars door onder andere het nemen van de volgende maatregelen: het afschaffen van art. 13 Zvw zodat selectieve inkoop wordt ondersteund, het uitsluitend verplicht verzekeren van zorg uit het basispakket via de naturapolis, het toezien op verbetering van de informatievoorziening en ondersteunen/ingrijpen waar noodzakelijk. Tevens zet de overheid zich in voor het maken van prijs/volume afspraken met fabrikanten over specialité geneesmiddelen. Verder wordt vastgehouden aan afspraken rond het volledig afschaffen van de ex-post risicoverevening per 2015. Onder de met de akkoorden te realiseren opbrengsten vallen ook maatregelen als een doelmatiger verdeling van SEH’s en doelmatiger inkoop van medische technologie en hulpmiddelen.

34. Honoraria medisch specialisten

De onder het huidige hoofdlijnenakkoord afgesproken route van de invoering van integrale tarieven blijft van kracht, in lijn met de zienswijze van de commissie Meurs. De commissie concludeert dat er onder het huidige beheersmodel ruimte voor inkomensmatiging resteert. Derhalve wordt aanvullend op de hoofdlijnenakkoorden een besparing van 100 mln. doorgevoerd op het budgettair kader van medisch specialisten door deze na afloop van het lopende hoofdlijnenakkoord taakstellend te verlagen in combinatie met de honorariumtarieven.

35. Harmoniseren duur vervolgopleiding medisch specialisten

Het aantal jaren van publieke bekostiging voor medisch specialistische vervolgopleiding wordt geharmoniseerd tot de opleidingsduur zoals geformuleerd in de EU-richtlijn voor erkenning van beroepskwalificaties (2005/36/EU). De herziening van het curriculum gaat met invoeringskosten gepaard. Structureel levert deze maatregel vanaf 2020 een besparing op van 180 mln. euro.

36. Concentratie topreferente zorg (IBO rapport)

Doelmatigheidsverbeteringen op het vlak van topreferente zorg en onderzoek worden bereikt door verdere concentratie en via mogelijke toetreding van andere instellingen dan UMC’s. Door het bereiken van hogere vaardigheid van ziekenhuizen kan met een hogere kwaliteit eenzelfde productie worden bereikt in een topreferent (deel)specialisme. Hiermee wordt een doelmatigheidswinst op de academische component gehaald. Deze wordt taakstellend verlaagd.

37. Stringenter pakketbeheer

Deze maatregel betreft het stringenter beheren van het verzekerd basispakket, zodat alleen nog noodzakelijke en (kosten)effectieve zorg wordt vergoed. Hiertoe worden de volgende wijzigingen  doorgevoerd:

  • 1. Noodzakelijkheid (medisch-inhoudelijk en budgettair) wordt een apart voorliggend (en daardoor op zichzelf doorslaggevend) criterium. Een uitzondering hierop betreft zorg die een ketenfunctie heeft, bijvoorbeeld de huisartsenzorg. Daarnaast wordt het criterium (relatieve) kosteneffectiviteit wettelijk verankerd.

  • 2. Het instrument van voorwaardelijke toelating/financiering tot het pakket in combinatie met risicogericht pakketbeheer wordt breed en met een sunset-clausule ingezet. Tijdens de periode van voorwaardelijke toelating/financiering (maximaal 4 jaar) wordt (kosten)effectiviteit in beeld gebracht. Bij het besluit van de Ministerie van VWS tot het wel/niet toelaten tot het pakket, speelt ook de beschikbare ruimte binnen het budgettaire kader een rol.

  • 3. Het CVZ licht elk jaar een deel van het pakket door met een taakstellend percentage uitgavenbesparing. Ook vinden meer ex ante toetsingen op instroom en risicogericht ex-post toetsingen ter bevordering van uitstroom plaats. Selectief doch systematisch wordt de kosteneffectiviteit in beeld gebracht. De maatregel vereist investeringen in de capaciteit bij het CVZ; hiermee is in de opbrengst rekening gehouden.

38. Schrappen eigen bijdrage GGZ en liggeld ziekenhuizen; nieuwe eigen bijdrage eerste en tweedelijns GGZ

De invoering van de eigen bijdrage tweedelijns GGZ en de eigen bijdrage van 7,50 euro per verpleegdag in instellingen voor medisch-specialistische zorg worden teruggedraaid.

Om afwenteling binnen de GGZ te voorkomen wordt de bestaande eigen bijdrage in de eerste lijn budgettair neutraal omgezet in een eigen bijdrage voor alle GGZ-kosten in eerste en tweede lijn gezamenlijk. Dit resulteert in een lagere eigen bijdrage in de eerstelijns GGZ.

39. Intensivering wijkverpleegkundige

Met deze intensivering wordt het mogelijk op grotere schaal wijkverpleegkundigen in te zetten. Met dit budget wordt de zorg en ondersteuning die wijkverpleegkundigen leveren bekostigd. De wijze van bekostigen wordt nog nader bezien. Bij deze maatregel wordt er vanuit gegaan dat eventuele in- en uitvoeringskosten uit de intensivering worden gedekt. Er is totaal 250 mln. beschikbaar die wordt ingezet voor opleidingen, infrastructuur (daar waar nodig) en ondersteuning om meer wijkverpleegkundigen in te kunnen zetten.

40. Dekking wijkverpleegkundige

Aanvullend op de hoofdlijnenakkoorden wordt, in het kader van de substitutie van zorg, taakstellend budget vrijgemaakt ten gunste van een budget voor verpleegkundigen.

41. Afschaffen zorgtoeslag

Door invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie, wordt de zorgtoeslag overbodig.

42. Invoering inkomensafhankelijk zorgpremie en terugsluis zorgtoeslag

De zorgpremie wordt inkomensafhankelijk gemaakt. De nominale premie komt gemiddeld uit op € 400 in 2017. De inkomensafhankelijke premie wordt geheven vanaf het wettelijk minimumloon (incl. vakantiegeld) tot een grens van 2x modaal en het tarief wordt geharmoniseerd. De inkomensgrens van de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) wordt eveneens verhoogd naar 2x modaal. De IAP en de IAB worden beide uitgevoerd door de belastingdienst.

De zorgtoeslag wordt met de invoering van de inkomensafhankelijke premie afgeschaft. Het budget van de zorgtoeslag in 2014 wordt teruggesluisd via een verlaging van de belastingtarieven tweede en derde schijf met 4,05%.

43. Besparing uitvoeringskosten zorgtoeslag

Door het afschaffen van de zorgtoeslag wordt 15 mln. bespaard aan uitvoeringskosten.

44. Eigen bijdrage zelfverwijzers SEH (€ 50)

Voor zelfverwijzers op de spoedeisende hulp (SEH) wordt een eigen bijdrage geïntroduceerd van 50 euro per bezoek.

45. Invoering inkomensafhankelijk eigen risico

Het eigen risico wordt in 2015 budgettair neutraal omgezet in een inkomensafhankelijk eigen risico. De additionele uitvoeringskosten worden gedekt binnen het eigen risico. De drie tredes gelden voor drie even grote inkomensgroepen (en zullen bij invoering grofweg 180-350-595 bedragen).

Care

De huidige langdurige zorg (AWBZ) kent brede aanspraken die naast zorg ook meer algemeen ondersteunend kunnen zijn. Voor houdbare langdurige zorg is een koerswijziging noodzakelijk waarbij is gekeken naar te behalen synergievoordelen en de mogelijkheid tot volledig risicodragende uitvoering om te bezien welke zorg vanuit welk domein wordt geleverd.

De AWBZ zorg die nu thuis of in de omgeving wordt geleverd en die met name ondersteunend van aard is, wordt vanaf 2015 door gemeenten uitgevoerd (onder de Wmo). Gemeenten kunnen meer maatwerk bieden en inspelen op lokale omstandigheden en zorgbehoefte van cliënten.

Zorg die meer medisch gericht is, zoals de AWBZ verpleging aan huis en de GGZ, wordt risicodragend ondergebracht bij zorgverzekeraars. Zij hebben de kennis in huis om hiervoor de juiste zorg in te kopen voor patiënten en er een integraal aanbod van te maken.

De AWBZ in nieuwe opzet blijft behouden voor echt onverzekerbare risico’s, de zwaardere zorg voor ouderen en gehandicapten. Deze doelgroep kenmerkt zich door een brede zorgvraag (levenslang) die vanuit zorginstellingen wordt geleverd. Om de kennis over gespecialiseerde zorg te optimaliseren wordt de uitvoering gecentraliseerd (landelijk).

46. Geen aanspraak op begeleiding, budget 75% naar gemeenten, overheveling persoonlijke verzorging

Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. De dienstverlening wordt meer gericht op waar ze het hardste nodig is en gaat vallen onder de wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). In 2014 wordt de aanspraak voor de functie begeleiding in de AWBZ beperkt door de aanspraak op dagbesteding te laten vervallen. Voor de functie persoonlijke verzorging vervalt in 2014 het recht op zorg bij een indicatie korter dan 6 mnd. en wordt de norm voor gebruikelijke zorg van 60 naar 90 minuten per week verhoogd. Vanaf 2015 wordt de extramurale zorg overgeheveld naar het gemeentelijk domein. De opbrengst vanaf 2014 is een netto reeks.

47. Landelijke invoering intramurale AWBZ

De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg (vanaf ZZP 5) landelijk wordt georganiseerd met een budgetgrens middels de contracteerruimte. De voorziening krijgt daarbij een centraal beleidskader, zowel zorg in natura als pgb’s maken deel uit van de voorziening. Zowel inkoop als indicatiestelling komt hier terecht. De bestaande regionale structuur van zorginkoop met budgetplafond wordt vooralsnog gehandhaafd, terwijl de indicatie wordt beperkt tot degenen die het echt nodig hebben. De besparing ontstaat door het terugdringen van regionale variatie en spreiding in tariefstelling. Het gebruik van persoonsgebonden budgetten heeft juist bij deze zorg overigens geleid tot zorg op maat en institutionele innovaties.

48. Overheveling extramurale verpleging naar Zvw (5%)

De AWBZ functie extramurale verpleging wordt per 2015 overgeheveld naar de Zvw. In 2017 zijn zorgverzekeraars hiervoor volledig risicodragend, waardoor een besparing van 30 mln. (5% van grondslag van 600 mln.) wordt bereikt. Voor de jaren 2015 en 2016 wordt een hoofdlijnenakkoord gesloten met verzekeraars waarin het budgetplafond voor de uitvoering van de functie verpleging en het tempo van opbouw risicodragendheid zorgverzekeraars wordt vastgelegd.

49. Overheveling langdurige GGZ naar de Zvw

De huidige intramurale GGZ in de AWBZ wordt per 2015 overgeheveld naar de Zvw, waarbij over het onderdeel maatschappelijke opvang (Zvw of gemeenten) nog een nader besluit wordt genomen. Voor de jaren 2015 tot 2017 wordt een hoofdlijnenakkoord gesloten met verzekeraars, zorgkantoren en aanbieders. Daarin wordt voor de over te hevelen zorg een budgetplafond en het tempo van opbouw risicodragendheid voor de uitvoering van de huidige intramurale GGZ vastgelegd. In 2017 worden zorgverzekeraars hiervoor volledig risicodragend.

50. Extramuraliseren ZZP 4

Met deze maatregel wordt beoogd dat cliënten met een lichtere zorgvraag die voorheen in een intramurale setting zorg zouden ontvangen, voortaan de zorg in de eigen omgeving krijgen (scheiden wonen en zorg). Concreet wordt met deze maatregel de aanspraak voor ouderen (V&V) en verstandelijk gehandicapten op zorgzwaartepakket (ZZP) 4 geschrapt en ZZP’s met een vergelijkbare zorgzwaarte in de gehandicaptenzorg. De maatregel wordt ingevoerd voor nieuwe cliënten/herindicaties vanaf 2016.

51. Verhogen intramurale eigen bijdrage AWBZ

Met deze maatregel wordt de intramurale eigen bijdrage verhoogd tot de zak- en kleedgeldnorm. Bovendien wordt de huidige korting die cliënten ontvangen op de eigen bijdrage vanuit de Wtcg beperkt. Besparing is structureel 50 mln.

52. Ontschotten jeugdzorg

Het jeugdzorgbudget, dat per 2015 met een decentralisatie-uitkering naar gemeenten wordt overgeheveld, wordt additioneel verlaagd met 150 mln. met een ingroei in 2015 en 2016. Gemeenten kunnen deze taak veel doelmatiger uitvoeren door ontschotting, preventie/vroegtijdig signaleren, verschuiving van zwaardere naar lichtere zorg en eenvoudigere (indicatie-)procedures. Het «recht op zorg», de PGB «kan» bepaling en de gemeentelijke taak worden in de nieuwe wet zodanig beschreven dat dit voldoende beleidsvrijheid en ruimte voor maatwerk biedt. Daarnaast is scherpere tarifering van zorgaanbieders mogelijk en kunnen gemeenten efficiency behalen bij de gesloten jeugdzorg door de overcapaciteit in het aanbod niet langer te bekostigen en de gemiddelde verblijfsduur te verlagen.

53. Schrappen eigen bijdrage jeugdzorg

De introductie van een eigen bijdrage in de jeugdzorg, die per 2015 was voorzien en door gemeenten zou worden uitgevoerd, wordt ongedaan gemaakt.

54. Intensivering arbeidsmarkt zorg

Er wordt 100 mln. ingezet om het voor gemeenten financieel mogelijk te maken huishoudelijke dienstverlening aan te bieden waarbij voor de dienstverlener in beginsel dezelfde sociale rechten gaan gelden als voor een gewone werknemer. Dit in tegenstelling tot de sociale rechten onder de regeling dienstverlening aan huis.

55. Huishoudelijke hulp inkomensafhankelijk beperken

Het beroep op de bestaande huishoudelijke hulp in de WMO wordt voor nieuwe cliënten in 2014 beëindigd. Voor bestaande cliënten gaat de maatregel een jaar later in. Gemeenten behouden 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.

56. Verplicht hergebruik scootmobiel/rolstoel etc in de Wmo

Hulpmiddelen zoals rolstoelen en scootmobiel worden verstrekt door gemeenten binnen de Wmo. Hiervoor geldt voortaan een plicht tot hergebruik. Er wordt taakstellend uitgegaan van een structurele opbrengst van 50 mln.

Inkomensregelingen

57. Maatwerkvoorziening inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten

De combinatie van de introductie van inkomensafhankelijke zorgfinanciering en het organiseren van zorg dicht bij mensen maakt vereenvoudiging en decentralisatie mogelijk van regelingen als de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), de fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten en de Compensatie Eigen Risico (CER). Door decentralisatie van de financiële ondersteuning voor chronisch zieken en gehandicapten met meerkosten ontstaat uit een complex van ongerichte regelingen één eenduidig vangnet, waarmee de doelgroep op transparante wijze en met scherpe focus bereikt wordt.

Voor het leveren van maatwerk door gemeenten aan chronisch zieken en gehandicapten die in de knel kunnen komen door meerkosten komt structureel ruim 760 mln. beschikbaar. Dit budget wordt vrijgemaakt uit het afschaffen van de Wtcg, de fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten, de daarmee samenhangende Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) en de CER.

Het wettelijk kader voor het uitvoeren van deze taak door gemeenten kan de Wmo of de Wet bijzondere bijstand zijn, maar ook een nieuw op te stellen wettelijk kader behoort tot de mogelijkheden.

58. Wtcg afschaffen

De Wtcg wordt vóór 1-1-2014 in zijn geheel afgeschaft. Dit betekent dat in 2014 (met een kleine doorloop naar 2015) de laatste uitbetalingen van Wtcg-forfaits plaatsvinden voor rechten die in jaren t/m 2013 zijn opgebouwd. Ook de Wtcg-korting op de eigen bijdrage AWBZ/Wmo voor extramurale gevallen vervalt (voor intramurale gevallen, zie de maatregel verhogen intramurale eigen bijdrage AWBZ). Per 2015 wordt de taak naar gemeenten overgeheveld. Het afschaffen van de Wtcg levert structureel 649 mln. op. Hierin is ook de structurele doorwerking van de doelgroepverkleining door de maatregel rond fysiotherapie opgenomen. Bijna tweederde van dit besparingsbedrag wordt aan het budget voor maatwerk gemeenten toegevoegd.

59. Regeling specifieke zorgkosten afschaffen

De fiscale regeling voor de aftrek van specifieke zorgkosten wordt in zijn geheel – net als de Wtcg – per 2014 afgeschaft. Daarmee verliest ook de Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) zijn functie en vervalt derhalve tegelijkertijd. De helft van de besparing van 492 mln. komt ten gunste van het budget voor gemeentelijk maatwerk.

60. CER Afschaffen

De Compensatie Eigen Risico (CER) wordt afgeschaft. Voor de CER geldt, net als voor de Wtcg, dat de regeling ongericht en ondoelmatig is. Van de besparing van 200 mln. wordt de helft aan gemeenten beschikbaar gesteld voor het gerichter ondersteunen van chronisch zieken en gehandicapten die door meerkosten in de problemen komen.

F

Sociale Zekerheid

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

-401

-1 054

-1 614

-2 429

-3 241

-4 877

61

WW/Ontslag (ten opzichte van basispad)

           
 

wv uitgaven

 

784

947

592

284

-140

 

wv lasten

 

-1 300

-1 300

-1 300

-1 300

-1 300

62

Participatiewet (Voorheen Werken naar Vermogen, taakstelling oplopend in 6 jaar)

 

-60

-180

-290

-400

-1 830

63

Quotumregeling bedrijven arbeidsgehandicapten (ingroei in 6 jaar)

 

10

-5

-60

-130

-340

64

Hervorming kindregelingen

           
 

wv uitgaven

-2

19

309

73

-90

-59

 

wv lasten

   

-830

-840

-840

-840

65

Ombuiging reïntegratie

 

-55

-83

-110

-138

-138

66

Aanscherpen definitie passende arbeid WW

3

3

-21

-32

-46

-57

67

Algehele arbeids-en reintegratieplicht en naleving WWB

 

-13

-45

-90

-95

-95

68

AOW voor samenwonenden naar 50% WML

   

-10

-30

-50

-200

69

Overbruggingsregeling AOW-verhoging

 

75

45

45

20

0

70

Doorwerkbonus/mobiliteitsbonus

           
 

wv lasten

150

150

300

300

300

300

71

Schrappen voorschotregeling AOW

-10

-30

-30

50

20

0

72

Snellere verhoging AOW leeftijd

     

-70

-160

0

73

Schrappen toeslag jonge partner AOW > 50 000

 

-15

-40

-40

-40

0

74

Terugdraaien geen MKOB bij onvolledige opbouw

 

8

16

16

16

16

75

Niet invoeren vitaliteitssparen

           
 

wv lasten

-580

-764

-759

-734

-700

-140

76

Huishouduitkeringstoets

   

-80

-80

-80

-80

77

Modernisering ZW: 1 jaar uitstel werknemerprikkel

38

24

0

0

0

0

78

ANW naar maximaal 1 jaar

   

-8

-23

-35

-74

79

Intensivering armoedebeleid

 

80

100

100

100

100

80

Temporiseren afbouw ahk in referentieminimumloon

 

30

60

94

123

0

61. WW/ontslag (ten opzichte van basispad)

De maximale WW-duur wordt per 1-7-2014 voor nieuwe instroom in de WW beperkt tot 24 maanden, waarvan 12 loongerelateerde uitkering gevolgd door maximaal 12 maanden vervolguitkering van 70% WML. De opbouw van het arbeidsverleden wordt aangepast. De opbouw in de eerste 10 jaar is 1 maand WW per gewerkt jaar en daarna is de opbouw een halve maand WW per gewerkt jaar. Daarbij wordt het reeds opgebouwde arbeidsverleden van voor 2014 gerespecteerd, zodat de jaren die liggen voor het kalenderjaar 2014 blijven tellen voor 1 jaar en de jaren 2014 en later tellen voor ½ jaar vanaf het 11e jaar arbeidsverleden. De IOAW wordt in 2014 afgeschaft. De IOW (zonder vermogenstoets en partner- of inkomenstoets) wordt daarentegen toegankelijk gemaakt voor mensen die werkloos worden op het moment dat zij 55 jaar of ouder zijn.

De raming van de opbrengst van deze maatregelen, zie eerste rij in de tabel, betreft de duurverkorting, de aanpassing van de opbouw, het afschaffen van de IOAW, de uitbreiding van de IOW, de doorwerking op de WGA en de uitvoeringskosten.

Het verhalen van de eerste zes maanden WW/uitkering op werkgevers vindt geen doorgang. De WW-premies gaan structureel vanaf 1-1-2014 met 1,3 mld. omhoog. Deze lastenverzwaring voor werkgevers komt in de plaats van het WW-verhaal en wordt gecompenseerd door lagere ontslagvergoedingen, die door een wettelijke norm in omvang beperkt worden, en omgezet in een transitiebudget ten bate van (om)scholing en van werk-naar-werk trajecten. De omvang van het budget wordt een kwart maand per gewerkt jaar vanaf het eerste jaar met een maximum van 4 maanden. Verder ontstaat door de hervorming het ontslagstelsel, ingaand per 1-7-2014, één route voor ontslag via het UWV, in de vorm van een preventieve toets. De kantonrechtersroute wordt opgeheven, waardoor uitvoeringskosten (5 mln.) worden overgeheveld van de rechtspraak naar het UWV.

(in € mln., -/- is saldoverbeterend)

2014

2015

2016

2017

struc

WW

34

-53

-408

-716

-1140

Schrappen WW-verhaal

750

1 000

1 000

1 000

1 000

Totaal uitgaven

784

947

592

284

-140

           

Totaal lasten: WW premieverhoging

-1 300

-1 300

-1 300

-1 300

-1 300

           

Totaal

-516

-353

-708

-1 016

-1 440

62. Participatiewet (voorheen Wet Werken naar vermogen, taakstelling oplopend in 6 jaar)

(in € mln., -/- is saldoverbeterend)

2014

2015

2016

2017

struc

Wajong: beperken toegang tot volledig en duurzaam

0

-40

-80

-120

-1 180

Wsw: geen nieuwe instroom + nieuwe voorziening beschutte werkplek

-20

-50

-70

-90

-650

Efficiencykorting Participatiebudget geleidelijk

-40

-90

-140

-190

0

           

Totaal

-60

-180

-290

-400

-1 830

Er komt één participatiewet die de Wwb, Wsw en een deel van de Wajong samenvoegt. Voor de hele doelgroep wordt een systeem van loondispensatie geïntroduceerd zoals dat nu in de Wajong bestaat. Hierdoor kunnen de gemeenten meer mensen laten participeren, budgetten gerichter en effectiever inzetten en kosten besparen. Met ingang van 1-1-2014 wordt de Wajong alleen toegankelijk voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten; voor de groep «niet volledige en duurzame arbeidsongeschikten» is de nieuwe participatiewet beschikbaar. Huidige Wsw’ers en Wajong’ers worden niet herkeurd. Instroom in de Wsw in zijn huidige vorm en voorwaarden wordt gestopt met ingang van 1-1-2014. Gemeenten krijgen binnen de kaders van de participatiewet de ruimte om beschut werk zelf te organiseren als voorziening. Voor deze nieuwe voorziening beschut werk komen geleidelijk middelen beschikbaar voor structureel 30 000 plekken, afgestemd op 100% WML. Re-integratie en begeleidingsbudgetten worden samengevoegd in een gebundeld re-integratiebudget. Deze middelen zullen gerichter en efficiënter worden ingezet, waarbij speciale aandacht zal worden besteed aan mensen met een arbeidshandicap. Vanaf 1-1-2014 nemen deze middelen over een periode van zes jaar geleidelijk af. Tot slot geldt dat de doelgroep arbeidsgehandicapten voor de mobiliteitsbonus toeneemt. De extra kosten die hieruit voortvloeien worden gedekt binnen de beschikbare middelen voor mobiliteitsbonussen.

63. Quotumregeling bedrijven arbeidsgehandicapten (ingroei in 6 jaar)

Er komt per 1-1-2015 een verplicht quotum voor middelgrote en grote werkgevers in de markt-, premiegesubsidieerde en collectieve sectoren voor het in dienst hebben van arbeidsgehandicapten op straffe van een boete. Dit quotum wordt stapsgewijs in zes jaar ingevoerd. De opbrengst bestaat uit boeteopbrengsten en lagere uitkeringslasten, na aftrek van uitvoeringskosten, weglekeffecten en de dubbeltelling met de Wajong maatregel uit de Participatiewet.

64. Hervorming kindregelingen

Het aantal kindregelingen wordt per 1-1-2015 beperkt tot vier: Kinderbijslag (AKW), Kindgebonden budget (WKB), Kinderopvangtoeslag (KoT) en de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK). De besparing bij deze hervorming betreft een saldo van maatregelen aan zowel de uitgaven- en inkomstenkant van de begroting, zie tabel.

(in € mln., -/- is saldoverbeterend)

2013

2014

2015

2016

2017

struc

1. Afschaffen aanvulling alleenstaande ouders

0

0

-350

-350

-350

-350

3. Introduceren kop op kindgebonden budget (WKB)

0

76

915

915

915

915

4. Verlagen WKB afbouwgrens

0

-19

-226

-233

-240

-200

5. Versoberen kinderbijslag

-2

-59

-283

-501

-647

-656

6. Hervormen WTOS en TOG

0

0

0

0

0

0

8. WKB: Verhogen bedrag 1e kind met 25 euro

0

1

15

15

14

14

9. WKB: Verhogen bedrag 2e kind met 517 euro

0

20

238

227

218

218

10. WKB: Compensatie afschaffen schoolboeken *

 

 

(30)

(90)

(90)

(90)

Totaal uitgaven

-2

19

309

73

-90

-59

             

2. Afschaffen (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen

0

0

-530

-540

-540

-540

7. Afschaffen ouderschapsverlofkorting en aftrek LOK

0

0

-300

-300

-300

-300

Totaal lasten

0

0

-830

-840

-840

-840

             

Totaal

-2

19

-521

-767

-930

-899

* Is niet meegenomen in de totaaltelling, komt terug bij maatregel 35.

       

(1) De aanvulling in de bijstand en de Anw voor alleenstaande ouders wordt afgeschaft.

(2) De fiscale alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting worden afgeschaft.

(3 ) Daarvoor in de plaats komt in het kindgebonden budget een alleenstaande ouderkop van 2 800 euro per jaar.

(4) In het kindgebonden budget wordt de inkomensgrens waar onder het volledige bedrag wordt ontvangen, verlaagd naar de inkomensgrens die ook in de zorgtoeslag wordt gebruikt.

(5) In de kinderbijslag worden de bedragen verlaagd naar de bedragen van de jongste leeftijdscategorie, er gelden leeftijdsonafhankelijke bedragen. Deze maatregel wordt al in 2014 ingevoerd. Daarnaast wordt de kinderbijslag in de tweede helft van 2013 en 2014 niet geïndexeerd. Dit geldt ook voor het hele jaar 2015.

(6) De WTOS 17- wordt afgeschaft en budgettair neutraal geïntegreerd met het kopje op het kindgebonden budget voor ouders van kinderen van 16–17 jaar. De TOG wordt afgeschaft en budgettair neutraal geïntegreerd met de AKW.

(7) De ouderschapsverlofkorting en de aftrek voor levensonderhoud kinderen (Lok) worden afgeschaft.

(8) In het kindgebonden budget wordt het bedrag voor het eerste kind met ingang van 2015 met 25 euro verhoogd.

(9) In het kindgebonden budget wordt het bedrag voor het tweede kind met ingang van 2015 met 517 euro verhoogd.

(10) Ter compensatie van het afschaffen van de gratis schoolboeken worden de bedragen in het kindgebonden budget voor ouders van kinderen van 12–17 jaar in 2 stappen verhoogd (zie ook maatregel 35.).

65. Ombuiging re-integratie

Het re-integratiebudget van UWV en het participatiebudget van gemeenten worden gekort. De korting wordt voor 30% verhaald op het re-integratiebudget van het UWV en voor 70% op het participatiebudget van gemeenten. Dit levert een besparing op, oplopend tot netto 138 mln. in 2017, rekening houdend met uitverdieneffecten van 25% in het eerste jaar en 50% in latere jaren.

66. Aanscherpen definitie passende arbeid WW

De definitie van passende arbeid wordt in 2014 aangescherpt. De maatregel houdt in dat reeds na 6, in plaats van 12 maanden, alle arbeid als passend wordt aangemerkt. Eveneens vanaf 6 maanden komt de WW-gerechtigde in aanmerking voor inkomstenverrekening in plaats van urenverrekening.

67. Algehele arbeids- en re-integratieplicht en naleving WWB

De algemene arbeids- en re-integratieplicht in de Bijstand wordt aangescherpt door het gebruik van ontheffingen te beperken. Tevens wordt in 2014 de naleving en handhaving geïntensiveerd, onder meer door verplichtingen in de regelgeving te uniformeren en sancties wettelijk voor te schrijven. Wettelijk voorgeschreven wordt dat gemeenten de bijstandsuitkering 3 maanden stoppen in geval van het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieplicht. De besparing wordt taakstellend in de begroting van SZW verwerkt.

68. AOW voor samenwonenden naar 50% WML

De uitkering van iedere AOW’er die samenwoont met één of meer volwassenen (ook als het gaat om eerste graad bloedverwanten) wordt per 2015 vastgesteld op 50% van het netto minimumloon. Dit geldt voor nieuwe instroom in de AOW, voor AOW-ers waarvan de huishoudsituatie wijzigt en na afloop van het overgangsrecht voor het zittend bestand.

69. Overbruggingsregeling AOW-verhoging

Voor mensen die per 1-1-2013 nu reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling, en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW leeftijdsverhoging, wordt vanaf 2013 een overbruggingsregeling ontworpen. De regeling geldt voor deelnemers met een inkomen tot 150% WML en kent een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). Mocht invoering per 1-1-2013 op praktische bezwaren stuiten, dan wordt aan de regeling terugwerkende kracht vanaf 1-1-2013 toegekend.

70. Doorwerkbonus/mobiliteitbonus

Er wordt een doorwerkbonus ingevoerd voor werknemers (voltijd en deeltijd) vanaf 61 tot 65 jaar. Werknemers die doorwerken tot 65,5 jaar, kunnen zo gemiddeld 1,5 jaar eerder met pensioen zonder er financieel op achteruit te gaan. Deze doorwerkbonus geldt voor werknemers met een inkomen vanaf 90% WML, wordt maximaal van 100% tot 120% WML en loopt daarna af tot 175% WML. Het structurele budgettaire beslag van deze regeling is ruim 200 mln. Daarnaast komen middelen beschikbaar voor de reeds bestaande mobiliteitsbonus, om de arbeidsparticipatie te stimuleren in het kader van de Participatiewet. Mocht invoering per 1-1-2013 op praktische bezwaren stuiten, dan wordt de bonus in 2014 met terugwerkende kracht alsnog ter beschikking gesteld.

71. Schrappen voorschotregeling AOW

De huidige voorschotregeling voor de AOW leeftijdsverhoging wordt afgeschaft. Deze is niet langer nodig, wanneer de nieuwe overbruggingsregeling in werking treedt.

72. Snellere verhoging AOW-leeftijd

De AOW leeftijd wordt na 2015 versneld verhoogd volgens onderstaand schema. Hierdoor wordt in 2018 de AOW leeftijd 66 jaar en in 2021 67 jaar.

Tabel: nieuw tijdpad verhoging AOW-leeftijd (aantal maanden)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Huidige wet

1

2

3

5

7

9

12

15

18

Na deelakkoord

1

2

3

6

9

12

16

20

24

73. Schrappen toeslag jonge partner AOW > 50 000

De partnertoeslag voor AOW-gerechtigden wordt per 1-7-2014 ingeperkt. AOW-gerechtigden die samen met hun partner een totaalinkomen van meer dan 50 000 euro (exclusief AOW) hebben, ontvangen niet langer partnertoeslag. Dit geldt voor nieuwe instroom en, na afloop van een overgangsperiode, voor het zittend bestand. Structureel kent de maatregel geen opbrengst omdat in de wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd besloten is dat de AOW partnertoeslag voor nieuwe gevallen helemaal wordt afgeschaft.

74. Terugdraaien geen MKOB bij onvolledige opbouw

De maatregel «geen aow-tegemoetkoming bij onvolledige opbouw» uit het vorige regeerakkoord wordt per 1-7-2014 teruggedraaid. Dit betekent dat de MKOB niet langer meegenomen wordt in de middelentoets van de bijstand voor 65-plussers (AIO).

75. Niet invoeren vitaliteitssparen

Het vitaliteitssparen wordt niet ingevoerd. Kasbedragen zijn leidend.

76. Huishouduitkeringstoets

Een huishouduitkeringstoets wordt ingevoerd per 2015. Het normbedrag van de WWB wordt verlaagd naarmate in een huishouden meer inwonende volwassenen aanwezig zijn. De inkomsten van gezinsleden binnen het huishouden worden niet verrekend met de uitkering van de bijstandsontvanger, zodat werken lonend is en niet direct consequenties heeft voor de overige gezinsleden. Wel wordt de bijstandsuitkering lager naarmate er meer boven bedoelde gezinsleden zijn. Elk van de gezinsleden blijft een zelfstandig recht op bijstand houden.

77. Modernisering ZW: 1 jaar uitstel werknemerprikkel

De invoering van de prikkel voor werknemers uit de modernisering van de Ziektewet (duur van de loongerelateerde uitkering afhankelijk van arbeidsverleden) wordt met een jaar uitgesteld. Binnen een jaar wordt een alternatief gevonden om de hoge instroom van werknemers zonder vast contract (flexwerkers) in de Ziektewet het hoofd te bieden.

78. Anw naar maximaal 1 jaar

Vanaf 1-7-2014 geldt voor nieuwe instroom in de Anw een maximum duur van één jaar (exclusief de wezenuitkering). De gerapporteerde besparing is inclusief weglek. In de besparing is verondersteld dat de integratie van de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering uit het wetsvoorstel deregulering SVB zijn beslag heeft gekregen.

79. Intensivering armoedebeleid

De mogelijkheden voor individuele bijzondere bijstand (van daadwerkelijke kosten) worden verruimd en de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand (aannemelijke kosten) worden beperkt. Daarbij is er bijzondere aandacht voor werkenden met een laag inkomen en ouderen met klein pensioen. Daarnaast kan categoriale bijzondere bijstand voor gezinnen met kinderen in de vorm van aanvullende zorgverzekering en stadspas voor culturele/maatschappelijke/sportieve voorzieningen worden uitgebreid. De overheidssteun aan het Jeugdsportfonds Nederland wordt verlengd (2015 en 2016) en de Sportimpuls wordt structureel verhoogd. Tot slot wordt de langdurigheidstoeslag in de WWB vervangen door een individuele toeslag voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder zicht op verbetering. Voor dit pakket wordt structureel 100 miljoen vrijgemaakt.

80. Temporiseren afbouw AHK in referentieminimumloon

De afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (ahk, in de fiscaliteit voor werkenden al vanaf 2009 afgebouwd) wordt sinds januari 2012 ook doorvertaald naar de uitkeringshoogte (excl. AOW). Deze afbouw wordt in de jaren 2014 t/m 2017 getemporiseerd, zodat per jaar 2,5 procentpunt wordt afgebouwd in plaats van 5 procentpunt per jaar.

G

Overdrachten bedrijven

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

0

-286

-437

-446

-484

-484

81

Subsidies bedrijven

           
 

wv uitgaven

 

260

244

244

244

244

 

wv lasten

 

-502

-574

-583

-596

-596

82

Doorberekenen kosten toezicht AFM/DNB

 

0

-38

-38

-38

-38

83

Afschaffen PBO's

           
 

wv uitgaven

 

-184

-191

-198

-206

-206

 

wv lasten

 

215

222

229

237

237

84

Boetes marktwerking (NMa)

 

-75

-100

-100

-125

-125

81. Subsidies bedrijven

(in € mln., -/- is saldoverbeterend)

2014

2015

2016

2017

Struc.

1. Beperken subsidies bedrijfslevenbeleid en topsectoren EZ

-46

-52

-52

-52

-52

2. Beperking subsidies bedrijfslevenbeleid en topsectoren overige departementen

-8

-8

-8

-8

-8

3. Verlagen uitgaven ondernemerspleinen

-5

-15

-15

-15

-15

4. Verhogen budget TKI-toeslag

110

110

110

110

110

5. Subsidieregeling

209

209

209

209

209

Totaal uitgaven

260

244

244

244

244

           

6. WVA Onderwijs

-409

-414

-423

-436

-436

7. Beperking fiscale innovatieregelingen

-93

-160

-160

-160

-160

           

Totaal lasten

-502

-574

-583

-596

-596

           

Totaal

-242

-330

-339

-352

-352

  • 1. Beperken subsidies bedrijfslevenbeleid en topsectoren EZ

    De uitgaven aan het bedrijfslevenbeleid en topsectoren worden taakstellend beperkt.

  • 2. Beperking subsidies bedrijfslevenbeleid en topsectoren overige departementen

    Ook de andere betrokken departementen dragen bij aan een ombuiging op subsidies aan het bedrijfslevenbeleid en topsectoren, te weten: VWS (3 mln.), IenM (2 mln.), OCW (2 mln.) en Defensie (1 mln.)

  • 3. Verlagen uitgaven ondernemerspleinen

    Op de ondernemerspleinen kan worden bespaard door meer producten en diensten tegen een kostendekkende vergoeding aan te bieden en door het beëindigen van taken.

  • 4. Verhogen budget TKI-toeslag

    Het budget van de TKI-toeslag wordt verhoogd. Hiermee wordt een stimulans gegeven aan de publiek-private samenwerking. Die stimulans kan eveneens worden bereikt door gebruik te maken van programma’s en projecten in het kader van Horizon 2020. Mocht EZ hiervoor cofinanciering dienen te leveren, dan zal die ten laste van de TKI-toeslagmiddelen worden gebracht.

  • 5. Subsidie en 6. WVA Onderwijs

    Het budgettair beslag van de WVA onderwijs is vanaf 2007 verdubbeld van 200 mln. naar 400 mln. De Wet afdrachtvermindering Onderwijs wordt afgeschaft en vervangen door een veel beter te richten subsidieregeling op de begroting van OCW. Het voor de nieuwe regeling beschikbare budget wordt teruggebracht naar het niveau van 2007.

  • 7. Beperking fiscale innovatieregelingen

    In 2014 wordt er in totaal 93 mln. bezuinigd op de RDA, de innovatiebox en de WBSO. Dit bedrag loopt op naar 160 mln. in 2015 e.v.

82. Doorberekenen kosten toezicht AFM/DNB

Het toezicht door AFM en DNB wordt doorbelast aan de partijen die actief zijn op de financiële markten. Voor het toezicht op de BES-eilanden blijft, vanwege de bijzondere omstandigheden aldaar, de bestaande situatie gehandhaafd. Bij de vaststelling van de nieuwe (hogere) tarieven zullen kleinere partijen zoveel mogelijk worden ontzien.

83. Afschaffen PBO’s

De PBO´s en de PBO heffing worden afgeschaft. De medebewindstaken en autonome publieke taken van de PBO’s worden door EZ uitgevoerd vanaf 2014. Voor de uitvoering van deze taken wordt 31 mln. aan de EZ begroting toegevoegd.

84. Boetes marktwerking (NMa)

De boetes marktwerking (NMa) worden verhoogd omdat de NMa meer kartelboetes gaat opleggen. De ontvangsten worden geraamd op 75 mln. in 2014 oplopend naar 125 mln. structureel. Deze bezuiniging wordt taakstellend ingeboekt op de EZ begroting. Bij eventuele besparingsverliezen kunnen extra opbrengsten uit maatregel 111 binnen het EZ domein gebruikt worden.

H

Internationale samenwerking

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

0

-520

-540

-540

-1 040

-1 040

85

Ontwikkelingshulp

 

-750

-750

-750

-1 000

-1 000

86

Defensie

 

-250

-250

-250

-250

-250

87

Nieuw budget internationale Vrede en Veiligheid

 

250

250

250

250

250

88

Revolving fund internationale samenwerking

 

250

250

250

0

0

89

Reductie postennetwerk

 

-20

-40

-40

-40

-40

85. Ontwikkelingshulp

De uitgaven voor OS worden verlaagd met de in de tabel opgenomen bedragen, de ontwikkeling van de uitgaven blijft gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP. De publieke uitgaven voor de lange termijn financiering van het internationale klimaatbeleid -zoals toegezegd tijdens de Klimaattop in Kopenhagen in 2009- worden gefinancierd uit het OS budget.

86. Defensie

Om de inzet van de Nederlandse krijgsmacht voor vrede en veiligheid in de wereld te kunnen blijven verzekeren, wordt vanaf 2014 jaarlijks 0,25 mld. van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking omgezet in een budget voor Internationale Veiligheid. Dit budget komt beschikbaar voor Defensie voor aan internationale veiligheid verbonden kosten. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor de aanwending, in overeenstemming met de minister van Defensie. Corresponderend wordt de begroting van Defensie vanaf 2014 met 0,25 mld. verlaagd, waaronder de volledige huidige HGIS-middelen voor vredesoperaties.

87. Nieuw budget internationale Vrede en Veiligheid

Zie maatregel 86.

88. Revolving fund internationale samenwerking

Er wordt, binnen het geldende begrotingsbeleid, een revolverend fonds opgericht waarmee investeringen in ontwikkelingslanden gefaciliteerd kunnen worden. Daartoe wordt in de jaren 2014 t/m 2016 jaarlijks 250 mln. van de 750 mln. besparing in deze jaren ingezet ter voeding van het fonds.

89. Reductie postennetwerk

De uitgaven aan het interdepartementale postennetwerk onder hgis worden in 2014 met 20 mln. en vanaf 2015 met 40 mln. gekort. Deze taakstelling is additioneel aan de generieke taakstelling.

I

Overige uitgaven

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

0

-69

-226

-319

-402

-467

90

Taakstelling MRB (hogere boete bij herhaaldelijk te laat betalen)

 

-50

-70

-70

-70

-70

91

Doorberekenen kosten strafzaken en detentie aan veroorzaker

 

0

-60

-60

-60

-60

92

Publieke omroep

     

-50

-100

-100

93

Belasting- en invorderingsrente

 

-19

-96

-139

-172

-237

90. Taakstelling MRB (hogere boete bij herhaaldelijk te laat betalen)

Bij het te laat betalen van de Motorrijtuigenbelasting (MRB) wordt een boete opgelegd van 50 euro. Bij een tweede en derde (en verdere) verzuim binnen een periode van 2 jaar bedraagt de boete respectievelijk 100 en 150 euro. Dat is een verzwaring van de huidige systematiek waarbij een boete wordt opgelegd van 50 euro voor het tweede en verdere verzuim binnen een periode van één jaar.

91. Doorberekenen kosten strafzaken en detentie aan veroorzaker

Er komt een eigen bijdrageregeling voor gedetineerden. Voor de verblijfkosten wordt (indicatief) 12,50 euro per dag in rekening gebracht (maximum 6 maanden). Daarnaast worden griffierechten geheven voor strafzaken in eerste aanleg, waarmee (een deel van) de kosten van het strafrecht (in geval van een veroordeling) aan de veroordeelde worden doorberekend. Ter indicatie: De gemiddelde gerechtskosten van een strafzaak in eerste aanleg bedragen 950 euro.

92. Publieke omroep

De bezuiniging op de publieke omroep wordt langs 4 sporen ingevuld:

  • Een efficiencytaakstelling van 25 mln. bij het centraliseren van het budget voor regionale omroepen (uitname uit het Provinciefonds per 2014 van 142 mln.).

  • Het eerder aangekondigde mediafonds wordt heroverwogen. Alleen het Stimuleringsfonds voor de Pers blijft bestaan. Dit levert een besparing op van 16 mln.

  • Artikel 2.42 omroepen gaan «inwonen» bij één van de landelijke ledenomroepen. De budgetten voor 2.42 omroepen vervallen. Dit levert een besparing op van 14 mln.

  • Een nader in te vullen taakstelling van 45 mln.

93. Belasting- en invorderingsrente

Het rentepercentage van de belastingrente wordt voor de vennootschapsbelasting gekoppeld aan de wettelijke rente voor handelstransacties met een ondergrens van 8%. Het rentepercentage van de belastingrente voor de overige belastingmiddelen en het rentepercentage van de invorderingsrente blijft gekoppeld aan de wettelijke rente voor niet-handelstransacties met een ondergrens van 4%.

J

Overige belastingen en premies

2013

2014

2015

2016

2017

struc

 

Subtotaal

-422

-1 371

-3 008

-3 374

-3 301

-1 933

94

AOW premies door 65 en 66 jarigen

     

-25

-55

0

95

Terugdraaien reiskostenaftrek

           
 

wv uitgaven

-17

-49

-91

-108

-121

-121

 

wv lasten

1 669

1 719

1 754

1 794

1 794

1 794

96

Assurantiebelasting naar 21%

-1 222

-1 379

-1 403

-1 403

-1 403

-1 403

97

Witteveen aftoppen 100 000

   

-317

-529

-635

-297

98

Witteveen opbouwpercentage- 0,4%

           
 

wv uitgaven (toeslagen)

   

-36

-60

-72

0

 

wv lasten

   

-1 075

-1 792

-2 150

-1 116

99

Verlaging maximaal aftrekpercentage hypotheekrente

 

-45

-89

-133

-175

-770

100

Gekoppelde verlaging toptarief/ verlenging 3e schijf

 

45

89

133

175

770

101

Restschulden

10

20

30

40

50

0

102

Maatregel huurmarkt

         

-770

 

wv uitgaven (huurtoeslag)

45

135

225

315

420

 
 

wv lasten (verhuurdersheffing)

-45

-485

-725

-965

-1 190

 

103

Afromen kansspelbelasting

           
 

wv uitgaven

   

-10

-10

-10

-10

 

wv lasten

   

-25

-28

-31

-31

104

Schrappen aftrekbaarheid provisies tussenpersonen

-75

-84

-92

-100

-109

-150

105

Vervallen vrijstelling oldtimers

 

-156

-155

-154

-153

-153

106

Invoering Winstbox

           
 

wv uitgaven (toeslagen)

   

-27

-27

-27

-27

 

wv lasten

   

-473

-473

-473

-473

107

Verhoging accijnzen (tabak en alcohol)

 

-187

-200

-200

-200

-200

108

Verhoging accijnzen (diesel en LPG)

 

-280

-280

-280

-280

-280

109

Lastenverlichting arbeidskort. € 500

 

785

1 570

2 355

3 140

3 140

110

Versterking toezicht Belastingdienst, UWV en SVB

           
 

wv uitgaven

108

169

157

157

157

157

 

wv inkomsten

-265

-533

-533

-566

-623

-663

111

Werkkostenregeling

 

-100

-100

-100

-100

-100

112

Tegemoetkoming ondernemers afdracht BTW

19

         

113

Incidentele lastenruimte 2013

-649

         

114

Ongedaan maken technische veronderstelling in basispad (terugsluis vergroening)

 

-375

-375

-375

-375

-375

115

Zorgpremies en overige lastenmaatregelen

 

-571

-827

-840

-855

-855

94. AOW premies door 65 en 66 jarigen

Het versnellen van de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere ontvangsten uit de AOW-premies, omdat het aantal personen dat AOW-premie dient te betalen toeneemt.

95. Terugdraaien maatregel reiskostenaftrek

De maatregel uit het begrotingsakkoord rond de afschaffing van de fiscale reiskostenaftrek wordt in zijn geheel teruggedraaid, inclusief de maatregel «auto van de zaak». Het feit dat de reiskostenaftrek blijft bestaan geeft belastingplichtigen mogelijk een lager verzamelinkomen; dit heeft effect op toeslagen en werknemersverzekeringen.

96. Assurantiebelasting naar 21%

Het tarief van de assurantiebelasting wordt per 1-4-2013 verhoogd naar 21%. Het overgangsrecht wordt zo vormgegeven dat het nieuwe tarief van 21% van toepassing is op premies voor zover die betrekking hebben op een verzekerde periode van na 31-3-2013 (ongeacht wanneer deze premies betaald zijn).

97. Witteveen aftoppen 100 000

Vanaf een inkomensniveau van 100 000 euro kan niet langer fiscaal gefaciliteerd voor aanvullend pensioen worden gespaard. Dit geldt voor zowel voor pensioenopbouw in de tweede als de derde pijler (individuele lijfrenteopbouw). Kasbedragen zijn leidend.

98. Witteveen opbouwpercentage -0,4%

Het maximale jaarlijkse opbouwpercentage voor nieuwe pensioenopbouw wordt verlaagd met 0,4%. Voor het gebruikelijke middelloonpensioen betekent dit dat jaarlijks een opbouw van maximaal 1,75% van het pensioengevend loon fiscaal wordt gefaciliteerd. Na 40 jaar werken kunnen mensen een pensioen opbouwen van 70% van hun gemiddelde loon. De derde pijler (individuele lijfrenteopbouw) wordt op overeenkomstige wijze aangepast. Kasbedragen zijn leidend.

99. Verlaging maximaal aftrekpercentage hypotheekrente

Het maximale aftrekpercentage voor hypotheekrente wordt vanaf 2014 in jaarlijkse stappen van een half procentpunt verlaagd van het tarief in de vierde naar de derde schijf.

100. Gekoppelde verlaging toptarief/schijflengte (50–50)

De opbrengst van de beperking van het aftrektarief voor hypotheekrente wordt voor 50%  teruggesluisd in verlaging van het toptarief en voor 50% via een verlenging van de 3e belastingschijf.

101. Restschulden

De problemen met restschulden worden gericht aangepakt. De rente betaald op restschulden kan tijdelijk (maximaal 5 jaar) en onder voorwaarden in mindering worden gebracht op het belastbaar inkomen in box 1.

102. Maatregel huurmarkt

De huren worden richting marktconform niveau gebracht. Er wordt voor alle huurders een additionele huurverhoging van 1,5% boven de reeds bepaalde huurverhogingen toegestaan. In het woningwaarderingsstelsel (WWS) wordt de maximale huur niet langer bepaald met het puntensysteem, maar vastgelegd op 4,5% van de WOZ van de woning. Verhuurders mogen hierbij werken met een huursombenadering. De systematiek met een huurliberalisatiegrens blijft intact. Daarbij wordt het wettelijk mogelijk gemaakt dat voor huurders met een inkomen boven de 43 000 in een gereguleerde huurwoning de maximale huur volgens het WWS tijdelijk buiten werking wordt gesteld en dus tijdelijk boven de huurliberalisatiegrens kan uitkomen. Hierbij blijft de woning zelf wel tot de sociale woningvoorraad behoren. Daarnaast wordt de heffing voor verhuurders verhoogd, rekening houdend met extra middelen om toenemend gebruik van huurtoeslag als gevolg van de huurverhogingen op te vangen. Als gevolg hiervan wordt de heffing reeds in 2013 met 45 mln. euro verhoogd. Op lange termijn wordt de heffing voor verhuurders evenredig met het toenemend gebruik van de huurtoeslag als gevolg van de maatregelen verhoogd.

103. Afromen kansspelbelasting

Deze maatregel bestaat uit twee delen.

  • a. Vergunningen loterijen (niet on-line)

    Per 2015 worden de vergunningen voor loterijen niet meer ondershands gegund, maar door middel van een transparante procedure, zoals bijvoorbeeld een veiling of beauty contest. Dit geldt ook voor de staatsloterij. De nieuwe vergunninghouders betalen een marktconforme licentie-fee. De opbrengst hiervan is 10 mln.

  • b. Online regulering

    Binnen de termijn van de komende regeerperiode wordt de online markt gelegaliseerd en gereguleerd. Door te reguleren levert de heffing van de kansspelbelasting van 29% bij online aanbieders circa 31 mln. structureel op (geldt niet als lastenverzwaring). Illegale aanbieders worden actief geweerd en vergunningen vervallen wanneer belasting niet wordt voldaan.

104. Schrappen aftrekbaarheid provisies tussenpersonen

Door de maatregel vervalt in verband met het provisieverbod de aftrekbaarheid van bepaalde fee’s van tussenpersonen in het kader van de lijfrenteaftrek en de aftrek van premies voor arbeidsongeschiktheidsrenten.

105. Vervallen vrijstelling oldtimers MRB

De vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor oldtimers komt te vervallen.

106. Invoering Winstbox

De verschillen in belastingheffing tussen ondernemers en werknemers zijn de afgelopen jaren toegenomen. Om meer evenwicht te bereiken zullen de ondernemersfaciliteiten waaraan het urencriterium is verbonden per 2015 met 0,5 mld. worden versoberd en/of afgeschaft.

Daarnaast worden deze kabinetsperiode stappen gezet om een winstbox in te voeren. Hierbij worden betrokken de zelfstandigenaftrek, fiscale oudedagsreserve, meewerkaftrek, startersaftrekken en de S&O-aftrek. Het bewerkelijke urencriterium kan dan komen te vervallen.

107. Verhoging accijnzen (tabak en alcohol)

De accijns op bier, wijn, sherry en port wordt met ingang van 1-1-2014 verhoogd met ongeveer 14% en de accijns op gedistilleerde dranken met ongeveer 5%. Hiermee wordt een opbrengst gerealiseerd van 120 mln. De accijns op een pakje sigaretten van 19 stuks en de accijns op een pakje shag van 40 gram worden, met ingang van 1-3-2014, verhoogd met ongeveer 9 cent. Hiermee wordt een opbrengst gerealiseerd van 80 mln.

108. Verhoging accijnzen (diesel en LPG)

De accijns voor diesel wordt verhoogd met 3 cent per liter en komt daarmee op ongeveer 46 cent per liter. De opbrengst van deze accijnsverhoging, die ingaat per 1-1-2014, bedraagt 230 mln. De accijns op LPG wordt verhoogd met 7 cent per liter en komt daarmee op ongeveer 18 cent per liter. De opbrengst van deze accijnsverhoging, die ingaat per 1-1-2014, bedraagt 50 mln.

109. Lastenverlichting arbeidskorting € 500

Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2014 verhoogd met 125 euro. Dit bedrag wordt in gelijke stappen verder verhoogd tot 500 euro in 2017 en daarna. Deze maatregel geldt voor iedereen die recht heeft op arbeidskorting, ongeacht het inkomen.

110. Versterking toezicht Belastingdienst, UWV en SVB

De Belastingdienst heeft bekeken of door het versterken van toezicht door de Belastingdienst meer belastingontvangsten binnen kunnen komen. De capaciteit van de Belastingdienst kan met structureel 157 mln. worden geïntensiveerd. Bij particuliere belastingplichtigen gaat het om het versterken van de controle van aangiften. Daarnaast zal de Belastingdienst extra controles uitvoeren bij bedrijven die fiscaal ongewenst gedrag vertonen. Ook de capaciteit voor de invordering wordt vergroot, waardoor de Belastingdienst meer verschuldigde belasting zal innen. Het is geen lastenverzwaring omdat de fiscale regelgeving niet wordt aangescherpt.

Ook UWV en SVB kunnen mogelijk, zonder verdere aanpassingen van wetgeving, het toezicht zodanig versterken dat daardoor besparingen op uitkeringslasten worden gerealiseerd. Indien daartoe overtuigende business cases worden ontwikkeld, zal de capaciteit worden geïntensiveerd ten einde de besparingen te kunnen realiseren.

111. Werkkostenregeling

In het Belastingplan 2013 is een verhoging opgenomen van de forfaitaire ruimte van de werkkostenregeling van 0,1%. Deze verhoging wordt teruggenomen. Dit levert vanaf 2014 een besparing op van structureel 100 mln.

112. Tegemoetkoming ondernemersafdracht BTW

Voor ondernemers wordt een uitstelregeling ontworpen, die ruimer is dan het huidige voorstel in het Belastingplan 2013. De grens voor de uitstelregeling wordt opgetrokken van 12 000 euro naar 20 000 euro, dezelfde grens bestaat al voor particulieren. Dit kost 19 mln. eenmalig in 2013.

113. Incidentele lastenruimte 2013

De voor 2013 beschikbare incidentele lastenenveloppe van 649 mln. (verlaging AOF premie) wordt ingezet in het deelakkoord. De bijbehorende incidentele lastenschuif tussen burgers en bedrijven in 2014 van 195 mln. komt hiermee te vervallen.

114. Ongedaan maken technische veronderstelling in basispad (terugsluis vergroening)

Deze maatregel dient ter dekking van maatregel 16 (inzet terugsluis vergroening begrotingsakkoord).

115. Zorgpremies en overige lastenmaatregelen

De maatregelen in de curatieve zorg leiden tot mutaties in de Zvw-premie. Deze worden teruggesluisd naar burgers en bedrijven, afgezien van 145 mln. ter dekking van het terugdraaien van de eigen bijdrage van de tweedelijns GGZ en de eigen bijdrage van 7,50 euro per verpleegdag in instellingen voor medisch-specialistische zorg. De terugsluis naar bedrijven gaat via de Aof-premie. Als onderdeel van de maatregelen die het beoogde koopkrachtbeeld moeten bewerkstellingen worden, aanvullend op andere maatregelen het belastingtarief eerste schijf met 0,5% verlaagd en de algemene heffingskorting met 160 euro verhoogd. Hiermee wordt de terugsluis van de BTW-verhoging in 2014 en 2015 alsmede de terugsluis van de vergroeningsmaatregel voor burgers anders vorm gegeven. Ook wordt de oploop van de af te schaffen zorgtoeslag in 2015–2017 hiermee teruggegeven aan de burgers.

(in € mln., -/- is saldoverbeterend)

2014

2015

2016

2017

Tarief 1e schijf

980

980

980

980

Algemene heffingskorting

62

1 660

1 790

1972

Effect zorgpremies

-17

61

-466

-1 128

Oploop zorgtoeslag na 2014

-1280

-2560

-2560

-2560

Terugdraaien BTW terugsluis begrotingsakkoord

-200

-200

-200

-200

Terugdraaien Vergroening (burgers) begrotingsakkoord

-250

-250

-250

-250

Totaal

-571

-827

-840

-855

BIJLAGE B

Begrotingsregels

Het trendmatige begrotingsbeleid wordt voortgezet.

Onderstaande afspraken dienen ter explicitering of verbetering van bestaande begrotingsregels. Voor het overige worden de vigerende begrotingsregels de komende jaren bestendigd (inclusief de technische aanpassingen van de 14e Studiegroep begrotingsruimte (bijlage 7)1.

  • 1. Europese begrotingsafspraken zijn leidend

    We houden ons aan Europese begrotingsafspraken van het SGP. Het bedrag van 16 miljard netto besparingen, conform de aanbeveling van de Studiegroep Begrotingsruimte, stelt ons in staat deze afspraken na te komen en leidt -in combinatie met onderliggende structurele hervormingen- tot een houdbaarheidsoverschot, zodat toekomstige schokken kunnen worden opgevangen en de Nederlandse economie weerbaar wordt voor financiële schokken.

  • 2. Een strikte scheiding tussen de inkomsten en de uitgaven

    Een meevaller bij de inkomsten wordt niet gebruikt voor extra uitgaven. Andersom hoeft er niet direct bezuinigd te worden op de uitgaven wanneer er sprake is van een tegenvaller aan de inkomstenkant.

  • 3. Uitgavenkader en uitgavenplafonds

    Voor de uitgaven geldt een onderscheid naar drie sectoren: Rijk, Sociale Zekerheid en Zorg. Voor een goede beheersing van de overheidsuitgaven werkt het kabinet met een vooraf afgesproken maximum aan uitgaven: het uitgavenkader. Het uitgavenkader werkt als een plafond waarbinnen de uitgaven en dus het te voeren beleid moeten blijven. Deze afspraken worden gemaakt in reële termen, dus uitgedrukt in euro's van een bepaald jaar.

  • 4. Conjunctuurgevoelige uitgaven

    Rente-uitgaven worden buiten het uitgavenkader gehouden. Andere conjunctuurgevoelige uitgaven worden wèl gehandhaafd onder het uitgavenkader. Ook bij rente-tegenvallers geldt dat de Europese afspraken leidend zijn. Eventuele rentemeevallers worden direct ingezet ten gunste van het saldo.

  • 5. Compensatie tegenvallers binnen eigen uitgavenkader

    Elke sector moet overschrijdingen binnen het betreffende uitgavenkader compenseren

    Dit betekent dat tegenvallers in een sector binnen dat betreffende uitgavenkader moeten worden opgevangen. Zo staan voor overschrijdingen in de zorg de overheid prijs- en volumemaatregelen ter beschikking, naast pakketmaatregelen en eigen betalingen.

  • 6. Terugsluis zorgpremies

    Incidentele stijgingen van de premies ZVW worden niet langer gecompenseerd met incidentele lastenverlichting. Dit komt de ordentelijke besluitvorming en efficiënte aanwending van overheidsmiddelen ten goede. Structurele stijgingen zullen wel worden teruggesluisd.

  • 7. Inkomstenkader

    Voor de inkomsten wordt een reëel inkomstenkader vastgesteld en wordt uitgegaan van automatische stabilisatie. De begroting kan aan de inkomstenkant mee ademen met de economische ontwikkelingen en er hoeft niet direct actie te worden ondernomen bij een meevaller of tegenvaller. Meevallers en tegenvallers aan de inkomstenkant komen ten gunste of ten laste van het EMU- saldo.

  • 8. Meevallersregel bij meerjarig overschot

    Indien het EMU-saldo een meerjarig overschot laat zien is 75 procent van het overschot bestemd voor het aflossen van de staatsschuld en 25 procent voor lastenverlichting.

  • 9. Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid EMU-saldo

    Gegeven het belang van houdbare overheidsfinanciën en het belangrijke aandeel dat decentrale overheden hierin hebben, zullen in de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (HOF) ook regels worden opgenomen ten aanzien van de bijdrage die decentrale overheden moeten leveren aan het bereiken en vasthouden van houdbare overheidsfinanciën.

  • 10. Garanties en achterborgstellingen

    Garanties en achterborgstellingen brengen risico's met zich mee. Het blijft van belang deze risico's te beheersen. Garanties zullen de financiële verantwoordelijkheid zijn van het verantwoordelijke departement.

  • 11. Ombuigingen en intensiveringen

    Voor de budgettaire verwerking van dit akkoord zijn alle bedragen in de tabellen uit de financiële bijlage leidend. Ombuigingen uit dit Regeerakkoord zullen direct op de departementale (meerjaren)begrotingen worden verwerkt. Intensiveringen uit dit akkoord worden op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën geboekt, in afwachting van de concrete en doelmatige beleidsvoorstellen ter uitwerking van de in dit akkoord aangekondigde beleidsvoornemens. Deze worden vervolgens tranchegewijs uitgekeerd.

    De benodigde wetgeving voor de uitvoering van bijlage A van het Regeerakkoord zal in het eerste jaar van de kabinetsperiode aan de Staten-Generaal worden voorgelegd.


X Noot
1

Met uitzondering van de voorgestelde wijziging in regel 28. Het nieuwe kabinet presenteert zo spoedig mogelijk de nieuwe integrale set begrotingsregels.

Naar boven