Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit VO en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de invoering van een aangepast rekenexamen bij ernstige rekenproblemen en enkele tijdelijke aanpassingen in de uitslagregeling van het centraal examen rekenen naar aanleiding van de adviescommissies Bosker en Steur

Nader Rapport

Den Haag,

Nr. WJZ/803541(6659)

(Hoofd) Afdeling Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit VO en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de invoering van een aangepast rekenexamen bij ernstige rekenproblemen en enkele tijdelijke aanpassingen in de uitslagregeling van het centraal examen rekenen naar aanleiding van de adviescommissies Bosker en Steur

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 3 juli 2015, nr. 2015001188, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan ons te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 6 augustus 2015, nr. W05.15.0213/I, bieden wij U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met die opmerkingen rekening zal zijn gehouden. De opmerkingen van de Afdeling advisering worden hieronder besproken.

1. Wettelijke grondslag

De Afdeling adviseert een wettelijke grondslag te creëren voor de rekentoets ER in het voortgezet onderwijs en het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen in het beroepsonderwijs, omdat de rekentoets ER niet zou toetsen conform de wettelijk voorgeschreven referentieniveaus.1

In het voortgezet onderwijs (vo) en het beroepsonderwijs (mbo) geldt voor rekenen het referentieniveau 2F of 3F, afhankelijk van de soort opleiding. De doorontwikkelde rekentoetsen 2ER en 3ER, bestemd voor afname vanaf het schooljaar 2015–2016, voldoen inmiddels aan de wettelijke referentieniveaus 2F respectievelijk 3F. Hierdoor is geen nieuwe wettelijke grondslag nodig voor deze aangepaste rekentoets ten behoeve van leerlingen met ernstige rekenproblemen waaronder dyscalculie.

Mogelijk heeft de Afdeling zich gebaseerd op inmiddels achterhaalde informatie op internet die nog betrekking had op de toets tijdens de pilotfase, toen hij nog in ontwikkeling was. In de pilotfase bestond de rekentoets ER deels uit opgaven uit een lager referentieniveau en was er inderdaad – zoals de Afdeling opmerkt – sprake van een toets waarmee niet kan worden aangetoond dat het referentieniveau zoals vastgesteld voor de betreffende schoolsoort of opleiding die de leerling volgt, wordt beheerst.

Inmiddels is op grond van een nadere analyse van rekenproblemen van leerlingen, onder andere in het pilotproject, gebleken dat het mogelijk is een rekentoets ER samen te stellen waarmee kan worden aangetoond dat het referentieniveau wordt beheerst. Het College voor toetsen en examens (CvTE) heeft thans een goed beeld van het type opgaven dat binnen de referentieniveaus past en toch geschikt is voor deze leerlingen, en van de normering die daarbij hoort. Naar verwachting is daarbij de slaagkans ongeveer gelijk aan die van de overige leerlingen bij de reguliere rekentoets.

In de rekentoets ER wordt de leerling bij de geautomatiseerde rekenvaardigheden meer ondersteuning geboden. Er wordt echter evenveel inzicht en vaardigheid van de leerling verwacht als bij de reguliere rekentoets. De rekentoets ER sluit daarmee aan bij het cognitieve (reken-)niveau van de leerling behorende bij de gevolgde schoolsoort of opleiding en stelt deze leerlingen in staat te laten zien wat zij kunnen, waarbij tegelijkertijd de eisen van het betreffende referentieniveau in acht worden genomen.

Dat betekent dat vanaf het schooljaar 2015–2016 de ‘2ER-toets’ binnen referentieniveau 2F ligt en de ‘3ER-toets’ binnen 3F.

In de meest recente berichtgeving is hierover het volgende gecommuniceerd:

Wij onderschrijven overigens het standpunt van de Afdeling dat de invoering van een examen dat niet toetst of het op grond van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen vereiste referentieniveau voor een onderwijssoort, leerweg of beroepsopleiding wordt beheerst, een specifieke wettelijke grondslag vergt. Voor de toekomstige rekentoets 2A, die rekenvaardigheden beoordeelt maar onder het referentieniveau 2F blijft, is er daarom sprake van een noodzaak tot wetswijziging. Die rekentoets is bedoeld voor leerlingen in een of meer leerwegen van het vmbo, de entreeopleiding en mbo-2 (basisberoepsopleiding). Een conceptversie van dat wetsvoorstel is in het voorjaar van 2015 openbaar gemaakt in het kader van de internetconsultatie. Dat wetsvoorstel zal binnenkort worden aangeboden aan de Raad van State voor advisering.

2. Aard en betekenis van de rekentoets

De Afdeling vraagt zich af in hoeverre het uitgangspunt nog correct is dat Nederlandse taal en rekenen behoren tot basisvaardigheden die iedere leerling zou moeten kunnen verwerven, gelet op de behoefte aan en introductie van een rekentoets ER voor leerlingen met ernstige rekenproblemen.

De rekentoets ER is een alternatieve toets die rekening houdt met de specifieke beperkingen van leerlingen met ernstige rekenproblemen. Zoals hiervoor aangegeven wordt met de rekentoets ER nog steeds het betreffende referentieniveau in acht genomen. Het CvTE en Stichting Cito nemen dit als uitgangspunt bij de ontwikkeling van de opgaven voor de rekentoets ER. De leerlingen die met goed gevolg een rekentoets ER zullen hebben afgelegd, beschikken daarmee over de benodigde rekenvaardigheden voor toekomstige vervolgopleidingen of betreding van de arbeidsmarkt. De enige uitzondering hierop is de lerarenopleiding basisschool (pabo), waarvoor door middel van het hierboven genoemde wetsvoorstel beoogd wordt te regelen dat geen direct recht op toelating meer zal bestaan indien de rekentoets ER is afgelegd. De nota van toelichting is in voormelde zin aangevuld.

De Afdeling merkt voorts terecht op dat de rekenresultaten tot nu toe niet overal even gunstig zijn. Mede in aanmerking genomen de motie Jadnanansing (Kamerstukken II 2015–2016, 31 332, nr. 63) heeft dit ons ertoe bewogen een wijziging in het voorziene overgangsrecht door te voeren. Voor het vmbo, het havo en het gehele mbo wordt met dit besluit geregeld dat het resultaat van de rekentoets nog geen gevolgen heeft voor de uitslag van het examen. Zoals eerder geregeld maken alle leerlingen in vmbo en havo reeds de rekentoets. In mbo-4 wordt de rekentoets verplicht vanaf het schooljaar 2015–2016. De overige beroepsopleidingen beginnen het schooljaar erop met de rekentoets. Het hoogst behaalde cijfer voor de toets wordt vermeld als eindwaardering op de resultatenlijst in het mbo of als eindcijfer op de cijferlijst in het voortgezet onderwijs.

Bij nader inzien kiezen wij daarmee in het mbo voor een systematiek zoals die de afgelopen jaren ook in het voortgezet onderwijs aan de orde was en handhaven wij die systematiek voor leerlingen in het vmbo en havo. Zodra in het voortgezet onderwijs de overgrote meerderheid van de leerlingen de rekentoets met goed gevolg aflegt voor het behalen van het diploma, kan ook in het mbo het resultaat voor de rekentoets medebepalend gaan worden voor het behalen van het diploma. Op dat moment stromen immers vanuit het vmbo of havo alleen nog maar leerlingen in die over voldoende rekenvaardigheden beschikken. Die instromers beheersen daarmee het gewenste rekenniveau dat ook nodig is voor het behalen van het diploma in het mbo. Daarmee wordt bereikt dat in het mbo alleen de rekenvaardigheid behoeft te worden onderhouden volgens het referentieniveau dat bij de beroepsopleiding hoort (2F). Alleen bij een overgang van vmbo naar mbo-4 dienen de rekenvaardigheden naar een hoger niveau (namelijk van 2F naar 3F) te worden gebracht. De nota van toelichting is in voormelde zin aangevuld.

3. Toelating tot de rekentoets ER

a. Eindexamens

De Afdeling stelt dat het label ‘dyscalculie’ belonend zou kunnen werken, dat er calculerend gedrag zou kunnen optreden bij ouders en leerlingen en dat de enige rem daarop is dat op de cijferlijst ‘rekentoets ER’ wordt vermeld. Hieraan ligt de aanname ten grondslag dat de rekentoets ER gemakkelijker zou zijn dan de reguliere rekentoets. Zoals hiervoor aangegeven was dat aanvankelijk ook het geval tijdens de pilotfase. Inmiddels is gebleken dat de rekentoets ER zodanig kan worden samengesteld dat deze wel bij het referentieniveau past en toch voor leerlingen met ernstige rekenproblemen eenvoudiger te maken is.

Naar verwachting zal er geen sprake zijn van een aanzuigende werking, omdat de rekentoets ER niet beter maakbaar of haalbaar is dan de reguliere rekentoets. Sterker nog, door zijn samenstelling zal de rekentoets ER door leerlingen zónder ernstige rekenproblemen over het algemeen juist als moeilijker worden ervaren dan de reguliere rekentoets. De verklaring hiervoor is dat de rekentoets ER voornamelijk contextopgaven bevat, terwijl dat over het algemeen juist de opgaven zijn die minder goed worden gemaakt door leerlingen zonder rekenproblemen. De nota van toelichting is in voormelde zin aangevuld.

De Afdeling noemt de criteria voor deelname aan de rekentoets ER ‘vaag en onbepaald’ en adviseert om elementen uit de toelichting op te nemen in het ontwerpbesluit en in de toelichting in te gaan op bewijsproblemen.

Wij zijn het met de Afdeling eens dat het criterium ‘aantoonbaar gebleken ernstige rekenproblemen’ geconcretiseerd kan worden. In het Eindexamenbesluit VO en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB (dus niet voor de staatsexamens) zal daarom worden bepaald dat de erkenning van ernstige rekenproblemen en daarmee de toestemming voor de rekentoets ER in ieder geval gebaseerd moet worden op concrete resultaten uit het voorgaande of huidige onderwijs. Aanhoudend zeer lage resultaten bij rekenproefwerken of -toetsen vormen immers de meest concrete indicatie dat er sprake is van ernstige rekenproblemen. Daartoe zijn de artikelen 46a van het Eindexamenbesluit VO en artikel 12c van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB aangepast, alsmede de toelichting bij die artikelen.

Voor het overige is het niet wenselijk de criteria verder te concretiseren. In de pilotfase is met vergelijkbare criteria gewerkt. Die ervaringen geven geen aanleiding tot nadere uitwerking. Het zou onverstandig zijn om op voorhand mogelijk goed werkbare oplossingen als gevolg van te rigide criteria uit te sluiten. Het CvTE heeft overigens een voorbeelddossier ontwikkeld ten behoeve van registratie van de beslissing door de scholen.

Wij willen de scholen, binnen de door dit wijzigingsbesluit gestelde kaders, ruimte bieden om zelf een goede afweging te maken bij de vraag of een leerling in aanmerking komt voor de rekentoets ER. Het bieden van ruimte aan scholen sluit aan bij de verantwoordelijkheid die bij de scholen ligt om passende oplossingen te vinden voor leerlingen met ernstige rekenproblemen, die verschillende oorzaken kunnen hebben en zich op verschillende manieren kunnen voordoen. Om die reden schrijven wij bijvoorbeeld niet de minimale inspanningsverplichting voor leerling en leraar in uren voor, of de minimaal vereiste waardering in cijfers of het aantal slechte cijfers dat recht geeft op het afleggen van de rekentoets ER. Dat is aan de school om te concretiseren.

b. Staatsexamens

De Afdeling adviseert om het verschil in criteria in het ontwerpbesluit voor deelname aan de rekentoets ER in het reguliere onderwijs en de rekentoets als staatsexamen toe te lichten, alsmede hoe het CvTE in het geval van de rekentoets als staatsexamen de criteria moet beoordelen.

Het criterium dat wel in het Eindexamenbesluit VO maar niet in het Staatsexamenbesluit VO wordt opgenomen, is dat de leerling gebruik moet hebben gemaakt van door de school geboden extra ondersteuning. De reden hiervan is dat een deelnemer aan staatsexamens niet recentelijk op een school lessen hoeft te hebben gevolgd. Er is nu eenmaal sprake van onvergelijkbare situaties.

Het CvTE zal aan iedereen die aangeeft de rekentoets ER als staatsexamen te willen afleggen, steeds vragen waar zijn of haar ernstige rekenproblemen uit bestaan, wat hij tot nu toe heeft gedaan om de vereiste rekenvaardigheden te leren en of hij bekend is met de mogelijke gevolgen van het afleggen van de rekentoets ER. De deelnemer zal dit dus bij het CvTE aannemelijk moeten maken. Het advies van de Afdeling is opgevolgd en de nota van toelichting is in voormelde zin aangevuld.

Gelet op het ontbreken van een schoolomgeving en de grotere afstand tussen het CvTE en de staatsexamenkandidaat, is het CvTE overigens in mindere mate in staat een goede beoordeling van de persoonlijke omstandigheden uit te voeren. Dit is inherent aan een staatsexamen.

c. Administratieve lasten

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling om meer precies op de extra administratieve lasten voor de scholen in te gaan, is paragraaf 3.5 van de toelichting verduidelijkt. Daarin is nu duidelijker aangegeven dat voor het leerlingdossier het verzamelen, ordenen en vastleggen relevant is en zo nodig het toegankelijk maken van de gegevens voor de Inspectie van het Onderwijs. Aangezien de scholen de ruimte hebben om het leerlingdossier zelf vorm te geven, is het niet mogelijk deze handelingen nog concreter te omschrijven. Deze lasten zijn noodzakelijk, waarbij wij hebben getracht deze zo laag mogelijk te houden. Naast een lastenverzwaring vindt in het vo een lastenverlichting plaats doordat scholen het door de leerling behaalde resultaat op de rekentoets niet meer na elke afname hoeven door te geven aan DUO maar alleen het cijfer dat op de cijferlijst zal worden vermeld. Dit wordt separaat geregeld. In het mbo is de werkwijze al zo dat resultaten pas bij diplomering hoeven te worden doorgegeven aan DUO en niet tussentijds. Tot slot wordt er in het algemeen gestreefd naar lastenverlichtingen, bijvoorbeeld in het kader van de Regeldrukagenda Onderwijs.

4. Een 4 voor de rekentoets

De Afdeling wijst erop dat leerlingen er op zouden kunnen inspelen dat als gevolg van het alsnog in werking treden van het vangnet geen 5 maar een 4 is vereist voor de rekentoets. Daarnaast is de vraag welke bekwaamheid nog spreekt uit het behalen van een 4 en of alleen vermelding van deelname aan de toets dan niet voldoende is.

We zijn het met de Afdeling eens dat er met een eindcijfer 4 geen sprake is van voldoende beheersing van het vereiste referentieniveau rekenen. De periode waarin het vangnet geldt, waarbij een 4 voldoende is voor het behalen van het diploma, is echter beperkt tot een jaar. Bovendien is het vangnet alleen relevant voor vwo-leerlingen. Het is onderdeel van een overgangsperiode en bedoeld voor het eerste cohort leerlingen in het vwo voor wie het resultaat van de rekentoets meetelt voor het diploma.

Daarnaast loopt een leerling, die slechts een 4 nastreeft en er dus op gokt dat het vangnet in werking zal treden, een groot risico. Van tevoren is niet bekend of het vangnet in werking zal treden. Als de rest van de leerlingen goede cijfers haalt, zal het vangnet niet in werking treden. Een leerling kan er vooraf dus nooit op vertrouwen dat een 4 voor de rekentoets genoeg is voor het behalen van het diploma.

Overigens wijzen wij erop dat er ook andere eindexamenonderdelen in het voortgezet onderwijs zijn waar een 4 is toegestaan, mits dat cijfer wordt gecompenseerd met hogere cijfers voor andere vakken. Het uitsluitend vermelden dat een leerling aan de rekentoets heeft deelgenomen, zou een negatief effect hebben op de motivatie van leerlingen om de rekenvaardigheden te verhogen. De nota van toelichting is in voormelde zin aangevuld.

5. Terminologie

De suggestie van de Afdeling om voor de rekentoets ER een andere term te hanteren die zonder nadere uitleg begrijpelijk is, nemen wij niet over. Niet alleen het ministerie van OCW, maar ook het CvTE en het Steunpunt taal en rekenen gebruiken deze term al een flinke tijd in hun externe communicatie over deze toets. Ook op scholen begint deze term steeds meer ingeburgerd te raken. Indien er nu voor een andere term wordt gekozen, zou dat juist verwarring opleveren en zou dat opnieuw uitgebreide communicatie vragen. Daarnaast past de afkorting ‘ER’ in het rijtje van andere reeds in gebruik zijnde afkortingen zoals ‘F’ en ‘S’ als verbijzondering achter de drie bestaande referentieniveaus 1, 2 en 3 voor rekenen.

6. Redactionele bijlage

Op twee na zijn de redactionele opmerkingen van de Afdeling overgenomen. De eerste opmerking inzake de rechtstreekse verwijzing naar diverse andere besluiten, wordt niet overgenomen nu de gebruikte formulering elders in het Eindexamenbesluit VO en het Staatsexamenbesluit VO ook zo voorkomt. Een andere formulering zou vragen oproepen. De tweede opmerking betreft enkele aanvullende vrijstellingen met betrekking tot het niet opnieuw hoeven af te leggen van de rekentoets in het vmbo. Deze wordt nu niet overgenomen, zolang de juridische mogelijkheid nog bestaat verschillende rekentoetsen 2F voor de verschillende leerwegen in het vmbo te hanteren.

7. Overige wijzigingen

Teneinde te voorkomen dat leerlingen in mbo-4 die een pilotexamen rekenen hebben afgelegd vorig schooljaar en daarbij geen eindwaardering 6 of hoger hebben behaald, nu geen diploma kunnen behalen, omdat ze dit schooljaar opnieuw de rekentoets moeten afleggen, terwijl het resultaat dit jaar geen rechtsgevolgen heeft voor de diploma, is artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB aangepast. Dezelfde regel geldt dan mutatis mutandis voor leerlingen mbo-2 en mbo-3 die dit schooljaar een pilotexamen rekenen afleggen, maar volgend jaar kunnen afstuderen. Ook zij mogen dan met een onvoldoende voor het pilotexamen rekenen hun diploma behalen in 2016–2017 zonder opnieuw de rekentoets te hoeven afleggen.

Zolang het behaalde eindcijfer van de rekentoets in het vmbo en het havo niet meetelt voor het kunnen behalen van een diploma, wordt de rekentoets buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van het judicium cum laude. Dit wordt geregeld door de artikelen 64 Eindexamenbesluit VO en 43d Staatsexamenbesluit VO. Zij vormen hiermede een tijdelijke afwijking van het tweede en derde lid van de artikelen 52a Eindexamenbesluit VO en 30a Staatsexamenbesluit VO. Voor het vwo geldt dit overgangsrecht niet.

Ook in het schooljaar 2015–2016 krijgt de leerling die het eindexamen of het staatsexamen vmbo, basisberoepsgerichte leerweg, heeft afgelegd het resultaat van de rekentoets vermeld op een bijlage bij de cijferlijst. Dit is geregeld in de artikelen 62 Eindexamenbesluit VO en 43b Staatsexamenbesluit VO. Daarmee wordt het beleid voortgezet dat sinds schooljaar 2013–2014 geldt voor deze leerweg.

De artikelen 65b Eindexamenbesluit VO, 43g Staatsexamenbesluit VO en 18c, derde lid, Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB regelen dat een artikel of onderdeel van het overgangsrecht bij koninklijk besluit kan vervallen. Zo kan een gedifferentieerd beleid worden gevoerd door stapsgewijs het overgangsrecht per leerweg vmbo, soort beroepsopleiding of voor het havo te laten vervallen.

Voorts is niet meer voorzien in mede-ondertekening van het besluit door de Staatssecretaris van Economische Zaken, aangezien dit besluit het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs in algemene zin betreft en niet specifiek het groene onderwijs betreft. In dit verband verwijzen wij tevens naar de recente brief aan de Tweede Kamer over het groene onderwijs (Kamerstukken II 2015–2016, 34 284, nr. 1). Om deze reden zijn dit nader rapport en het ontwerpbesluit tot stand gekomen in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken in plaats van ‘mede namens’.

Wij mogen U hierbij, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

Advies Raad van State

No. W05.15.0213/I

’s-Gravenhage, 6 augustus 2015

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 3 juli 2015, no.2015001188, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit VO en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de invoering van een aangepast rekenexamen bij ernstige rekenproblemen en enkele tijdelijke aanpassingen in de uitslagregeling van het centraal examen rekenen naar aanleiding van de adviescommissies Bosker en Steur, met nota van toelichting.

In 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in werking getreden. Deze wet is erop gericht de basiskennis van taal en rekenen in het onderwijs te vergroten. De gewenste kennis is vastgelegd in zogeheten referentieniveaus, die worden getoetst als verplicht onderdeel van het eindexamen. Die kennis moet eerst in het onderwijs worden opgebouwd; daarom worden de verplichte taal- en rekentoetsen geleidelijk ingevoerd. De rekentoets – alleen daarover gaat het ontwerpbesluit – maakt sinds het schooljaar 2013–2014 deel uit van het eindexamen in het voortgezet onderwijs (vo) en wordt in de verschillende typen van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) ingevoerd in de schooljaren 2015–2016 en 2016–2017.

Het ontwerpbesluit bevat maatregelen die de invoering van de rekentoets moeten versoepelen. Zo komt er een rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen (de rekentoets ER). Verder worden de gevolgen van invoering van de rekentoets in het vo en het mbo verzacht door een tijdelijk minder strenge normering. Daarnaast krijgen leerlingen meer mogelijkheden voor herkansing.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat de regeling voor de rekentoets ER geen wettelijke grondslag heeft: de wet gaat er vanuit dat alle leerlingen van een bepaald schooltype één eindniveau voor rekenen moeten bereiken, dat toegang geeft tot het vervolgonderwijs. De rekentoets ER toetst niet of dat niveau is bereikt en voldoet derhalve niet aan het wettelijk stelsel. Daarom adviseert zij de rekentoets ER niet te regelen bij algemene maatregel van bestuur totdat een toereikende wettelijke grondslag daarvoor is gerealiseerd.

De Afdeling merkt verder op dat niet duidelijk is of iedere leerling het nu vastgestelde basisniveau kan halen en of dat basisniveau tevens voldoende is voor alle soorten vervolgopleiding. De invoering van een rekentoets voor leerlingen die grote moeite hebben met rekenen zou de aanleiding kunnen vormen om de uitgangspunten van de rekentoets opnieuw te doordenken.

1. Wettelijke grondslag

Dyscalculie bij de totstandkoming van de Wet referentieniveaus

Bij de invoering van referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen is er vanuit gegaan dat beheersing van taal en rekenen tot de basisvaardigheden behoren die iedere leerling kan verwerven. Onderkend werd dat sommige leerlingen bij het verwerven van die basisvaardigheden problemen kunnen ondervinden, omdat zij last hebben van dyslexie of dyscalculie. De veronderstelling was echter dat zij met praktische hulpmiddelen de taal- en de rekentoets moeten kunnen afleggen. De regering achtte het voor leerlingen onontbeerlijk om een basisniveau te bereiken, niet alleen om met succes een vervolgopleiding te doorlopen, maar ook om adequaat te kunnen functioneren in de maatschappij. Daarom is geen onderscheid gemaakt in leerlingen die wel en leerlingen die geen baat zouden hebben bij een goede rekenbasis in hun vervolgopleiding.1 Dat is ook de reden dat het systeem van referentieniveaus is neergelegd in één wet die de onderwijssectoren overstijgt en niet is versleuteld naar de afzonderlijke onderwijswetten.2 Voor ieder onderwijstype is een referentieniveau vastgesteld, waarbij verschillende referentieniveaus mogelijk werden voor, onder meer, de schoolsoorten in het voortgezet onderwijs en voor de leerwegen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo).3 De rekentoets is daarmee een diploma-eis, ongeacht het vakkenpakket. Rekenen is aangemerkt als basisvaardigheid: een vaardigheid die elke leerling moet beheersen, ongeacht de richting of het profiel.4 De rekentoets is daarmee tevens een vereiste voor toelating tot het vervolgonderwijs. Weliswaar zal rekenvaardigheid voor een opleiding als wiskunde van meer direct belang zijn dan bij voorbeeld voor een talenstudie, maar voor de toelating tot het vervolgonderwijs maakt dat geen verschil.5

Onderkend is dat er leerlingen zijn die het voor hen geldende referentieniveau alleen met extra inspanning zullen halen, omdat zij dyscalculie hebben. Daarom is in het (voortgezet) speciaal onderwijs voorzien in vrijstelling van de rekentoets voor leerlingen bij wie het ontbreekt aan voldoende intellectuele capaciteiten. Voor alle andere onderwijssoorten is er echter vanuit gegaan dat de leerlingen het voor hen geldende referentieniveau moeten en kunnen halen. Wel is voor leerlingen met dyscalculie voorzien in maatwerk, zowel in het onderwijs (extra begeleiding) als in de wijze van toetsing en examinering (meer tijd en meer hulpmiddelen).6

Uitvoering van de wet

Op 26 september 2013 is in een voortgangsrapportage ‘Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen’ geconstateerd dat er een groep leerlingen met dyscalculie is die het vastgestelde referentieniveau niet zal kunnen halen. Deze leerlingen kunnen – zo werd aangekondigd – vanaf 2016 een aangepaste toets afleggen met lagere exameneisen, de rekentoets ER. Ook zal de toegankelijkheid worden vergroot doordat meer gebruik mag worden gemaakt van hulpmiddelen zoals de rekenmachine en eventueel een formule- of rekenkaart.7

De Commissie verantwoorde invoering rekentoets in vo en mbo (commissie-Steur) merkte in december 2014 op dat het bij de rekentoets ER zou gaan om een toets, bestaand uit een selectie van opgaven op het vereiste referentieniveau gecombineerd met opgaven uit een lager niveau. De commissie constateerde dat deze toetsen geen representatieve en complete set van opgaven bevatten om betrouwbaar het vereiste niveau te kunnen vaststellen.

 

‘Dit is voor een examenonderdeel een unieke situatie; voor alle andere vakken waarvoor leerlingen met een beperking een aangepast examen maken, is er geen sprake van aanpassingen in het niveau.’8

In december 2014 kondigde de regering aan dat de ER-rekentoets niet in alle gevallen toegang tot het vervolgonderwijs kan garanderen:

  • voor de entree-opleiding in het mbo is een entree-basisdiploma aangekondigd voor leerlingen die (nog) niet kunnen voldoen aan de eisen voor taal en rekenen, en een entree-doorstroomdiploma voor leerlingen die daar wel aan kunnen voldoen; alleen het laatste soort diploma zal toegang geven tot het vervolgonderwijs (mbo-2),

  • scholen voor mbo-2 kunnen in individuele gevallen afwijken van het geldende referentieniveau en direct een lichtere toets aanbieden. Doorstromen naar mbo-3 is dan niet mogelijk,

  • leerlingen die in het voortgezet onderwijs een Rekentoets ER hebben gemaakt, zijn toelaatbaar voor alle opleidingen in het mbo,

  • in principe is iedereen met het juiste diploma toelaatbaar tot het hoger onderwijs, dus ook leerlingen die hun diploma hebben behaald op basis van een Rekentoets ER. De regering wil hierop een uitzondering maken voor doorstroom naar de pabo. De wet- en regelgeving zal hierop worden aangepast,

  • de VSNU, Vereniging Hogescholen en de MBO Raad willen mogelijk ook voor andere opleidingen dan de pabo vooropleidingseisen stellen. Dat zou betekenen dat leerlingen die hun diploma op basis van een Rekentoets ER hebben gehaald geen toelatingsrecht hebben tot die opleidingen. De regering wil hierover in gesprek gaan met de sectorraden.9

In een volgende voortgangsreportage, die op 25 juni 2015 aan de Tweede Kamer werd gestuurd, meldde de regering dat de Rekentoets ER sinds schooljaar 2013–2014 als ewordt afgenomen in het vo en mbo.10 ‘Het resultaat voor de Rekentoets ER telt mee net zoals dat voor andere leerlingen met de reguliere rekentoets het geval is.’

Het ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit voorziet in een rekentoets ER voor leerlingen met ernstige rekenproblemen in het vo en het mbo, als alternatief voor de gewone rekentoets. De toets mag alleen worden afgelegd als een leerling:

  • ernstige rekenproblemen heeft,

  • zichzelf heeft ingespannen om de vereiste rekenvaardigheden te leren en daarbij gebruik heeft gemaakt van door de school geboden extra ondersteuning, en

  • bekend is met de mogelijke gevolgen van het afleggen van de Rekentoets ER.11

Op de cijferlijst wordt dan achter het woord ‘rekentoets’ vermeld: ER.12

Volgens de toelichting zal het College voor toetsen en examens de rekentoets ER voor beide voor het vo en het mbo relevante referentieniveaus (2F en 3F) ontwikkelen. In de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen zijn de referentieniveaus beschreven waarmee de beheersing van het rekenen door leerlingen aan het einde van een onderwijssoort kan worden aangetoond en vergeleken. Dit – zo stelt de toelichting – verandert niet door de onderhavige wijzigingen. Wat met deze wijziging wordt geregeld, is dat leerlingen met ernstige rekenproblemen de rekentoets ER kunnen afleggen. Deze aangepaste toets kan hun beheersing van het rekenen het beste in beeld brengen, aldus de toelichting.13

Echter, volgens het College voor toetsen en examens staat de Rekentoets ER voor het vo die in maart en juni 2015 is afgenomen op een lager niveau dan de reguliere toets:

 

‘De aangepaste toets bevat ten opzichte van 3F resp. 2F eenvoudiger rekenopgaven. Te denken valt voor 2F aan de 50% eenvoudigste opgaven van de huidige 2F-voorbeelden, en voor 3F aan een mix van eenvoudige 3F-opgaven en opgaven vergelijkbaar met 2F.’14

In een brochure van het College voor toetsen en examens staat vermeld:

 

‘Deels geldt dat kandidaten met dyscalculie en ernstige rekenproblemen met een andere aanpak en hulpmiddelen beter kunnen laten zien wat zij op rekengebied kunnen. Deels echter geldt dat zij door hun beperking niet goed aan de eisen kunnen voldoen (gewoon zwakker zijn in rekenen, dat vloeit zelfs voort uit de definitie van dyscalculie) en daarvoor is geen compensatie of dispensatie mogelijk. Bij dyscalculie en ernstige rekenproblemen raakt de beperking meer de kern van de vereiste vaardigheid. De kandidaat heeft ’gewoon’ veel moeite om aan de standaard eisen te voldoen.

 

Om niet onnodig wegen te blokkeren, is daarom bij dyscalculie en ernstige rekenproblemen gekozen voor een op onderdelen fundamenteel andere aanpak. Wie ernstige rekenproblemen heeft, wordt in staat gesteld om een rekentoets af te leggen met lagere eisen. Daarnaast stelt een aantal hulpmiddelen de kandidaten in de gelegenheid beter te laten zien wat ze kunnen. De toets is op die hulpmiddelen aangepast.’15

Beoordeling

De Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs bepalen dat het eindexamen een rekentoets omvat, waarbij de referentieniveaus rekenen die voor de desbetreffende schoolsoorten of leerwegen zijn vastgesteld in acht worden genomen.16 De Afdeling stelt vast dat de nu in gebruik zijnde rekentoets ER feitelijk niet toetst aan de wettelijk voorgeschreven referentieniveaus. Voor zover de toelichting stelt dat met de rekentoets ER het wettelijke uitgangspunt van toetsing aan de referentieniveaus niet verandert, is die stelling dan ook onjuist.

Het wettelijk stelsel gaat er echter van uit dat voor iedere onderwijssoort in het vo en het mbo één referentieniveau voor rekenen geldt. Wie het diploma haalt, moet geacht worden aan dat referentieniveau te voldoen. Hij voldoet daarmee bovendien aan de toelatingseis voor rekenvaardigheid voor het vervolgonderwijs; hij mag niet geweigerd worden omdat hij een lichtere rekentoets heeft gedaan. Ook niet door de Pabo. Dat is een breuk met het wettelijk stelsel.

Invoering van een lichtere rekentoets is op zichzelf voorstelbaar; in de praktijk wordt er al mee geëxperimenteerd. Wel zal dan de wet moeten worden gewijzigd, zodat voor één onderwijssoort niet meer onder alle omstandigheden één referentieniveau is voorgeschreven. Bovendien kan dan worden geregeld in welke gevallen de toegang tot het vervolgonderwijs wordt beperkt voor leerlingen die een lichtere rekentoets hebben gedaan.

De Afdeling adviseert de in de praktijk ontwikkelde rekentoets ER pas te regelen in een ontwerpbesluit nadat een daarvoor toereikende wettelijke grondslag is gerealiseerd.

Onverminderd het voorgaande maakt de Afdeling de volgende opmerkingen.

2. Aard en betekenis van de rekentoets

Zoals eerder aangegeven is er bij de invoering van referentienieveaus voor Nederlandse taal en rekenen vanuit gegaan dat deze behoren tot de basisvaardigheden die iedere leerling moet kunnen verwerven. De eerste cohorten leerlingen hebben ervaring opgedaan met de rekentoets; de resultaten zijn niet al te gunstig.17 Dat vormt nu al aanleiding om serieus werk te maken van een andere rekentoets en met die andere toets te experimenteren. Dit roept de vraag op of het uitgangspunt van de referentieniveaus voor rekenen correct is. Dat uitgangspunt is dat iedere leerling rekenvaardigheden op een basisniveau kan leren, en dat dat niveau tevens voldoende is voor de toelating tot vervolgonderwijs, zoals het universitair onderwijs. Dat er nu behoefte is aan een andere rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen zou aanleiding kunnen zijn om dat uitgangspunt opnieuw te toetsen.

De Afdeling adviseert op het voorgaande in de toelichting in te gaan.

3. Toelating tot de Rekentoets ER

a. Eindexamens

De directeur van de school geeft alleen toestemming voor het afleggen van de Rekentoets ER als een leerling:

  • ernstige rekenproblemen heeft,

  • zichzelf heeft ingespannen om de vereiste rekenvaardigheden te leren,

  • daarbij gebruik heeft gemaakt van door de school geboden extra ondersteuning, en

  • bekend is met de mogelijke gevolgen van het afleggen van de Rekentoets ER.18

Volgens de toelichting zal de school de onderbouwing van haar beslissing moeten documenteren om toezicht door de Inspectie van het Onderwijs mogelijk te maken. De Inspectie ziet in beginsel niet toe op individuele gevallen, maar kan zulke beslissingen wel betrekken in haar oordeel omtrent de grote lijnen of een school op de juiste manier tot haar beslissingen is gekomen.19

De eerste drie genoemde criteria zijn vaag en onbepaald: wanneer zijn rekenproblemen ernstig, wanneer heeft de leerling zich voldoende ingespannen, welke extra ondersteuning moet de school bieden en welk gebruik moet de leerling daar minimaal van hebben gemaakt? De beoordeling of een leerling de Rekentoets ER mag doen zal de school de nodige hoofdbrekens geven.

Voorkomen moet worden dat teveel kinderen de Rekentoets ER mogen doen (overdiagnostisering). Met dat gevaar moet echter wel rekening worden gehouden, nu de criteria vaag zijn, er geen wetenschappelijke consensus is over de inhoud van de begrippen dyscalculie en ernstige rekenproblemen, en het label ‘dyscalculie’ belonend kan werken. De enige rem op calculerend gedrag bij ouders en leerlingen is dat op de cijferlijst zal worden vermeld dat de Rekentoets ER is afgelegd.

Volgens de toelichting zal moeten worden aangetoond dat de leerling aanhoudend slecht scoort op het gebied van rekenen terwijl hij zich hiervoor wel in voldoende mate heeft ingespannen; en dat zijn slechte resultaten blijken uit rapportages uit het voorafgaand onderwijs of de in het huidig onderwijs gemeten vorderingen.20

De Afdeling adviseert deze elementen uit de toelichting in het ontwerpbesluit op te nemen en in de toelichting op de bewijsproblemen in te gaan.

b. Staatsexamens

Bij staatsexamens beslist het College voor toetsen en examens of de leerling de Rekentoets ER mag doen. Bij die beslissing gelden dezelfde criteria als die welke door de school worden gehanteerd, met één uitzondering: niet hoeft te worden aangetoond dat de leerling gebruik heeft gemaakt van door de school geboden extra ondersteuning.21

Deze regeling roept vragen op. De leerling die het staatsexamen doet, kan bij rekenproblemen geen gebruik maken van de ondersteuning van de school, maar als hij daardoor achterstand oploopt mag hij eerder meedoen met de Rekentoets ER. Voorts is onduidelijk hoe het College voor toetsen en examens beoordeelt dat de leerling ernstige rekenproblemen heeft en zichzelf heeft ingespannen om de vereiste rekenvaardigheden te leren, nu het College niet de daartoe benodigde contacten heeft met leerlingen die het staatsexamen doen.

De Afdeling adviseert op deze vragen in de toelichting in te gaan en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.

c. Administratieve lasten

De invoering van de rekentoets ER zal leiden tot extra administratieve lasten voor de scholen. Zij zullen moeten beoordelen of een leerling voor deelname aan de rekentoets ER in aanmerking komt, voorts zullen zij gegevens over leerlingen moeten bijhouden en tegenover de Inspectie voor het Onderwijs desgevraagd tekst en uitleg moeten kunnen geven. Voor deze extra lasten worden de scholen niet gecompenseerd.

In de toelichting worden deze lasten geschat op circa € 740.000 voor alle mbo-scholen en € 855.000 voor het voortgezet onderwijs. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat het gaat om één uur extra per jaar voor de 10% van de leerlingen die voor de rekentoets in aanmerking komen.22

De Afdeling adviseert in de toelichting meer precies op de extra administratieve lasten voor de scholen in te gaan en tevens aan te geven op welke wijze deze worden gecompenseerd.

4. Een 4 voor de rekentoets

In het schooljaar 2016–2017 moeten de leerlingen in het vmbo tenminste een 5 voor de rekentoets halen om te kunnen slagen. Als echter tenminste 5% niet aan die eis voldoet, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat het cijfer 4 genoeg is om te kunnen slagen. Voor mbo, havo en vwo geldt dezelfde regeling in het schooljaar 2015–2016. Deze overgangsregeling betekent dat de uitslag zelf de norm bepaalt waaraan voldaan moet worden om het diploma te verkrijgen en dat de norm derhalve niet voor de aanvang van de toets vastligt. In de toelichting wordt niet ingegaan op de mogelijkheid dat leerlingen bij hun leergedrag reeds inspelen op de mogelijkheid dat het minimum verlaagd wordt tot een 4. Ook kan de vraag worden gesteld of uit het behalen van een 4 voor een toets een bepaalde mate van bekwaamheid spreekt. De eenvoudige vermelding dat de leerling aan de toets heeft deelgenomen lijkt dan voldoende.

De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan.

5. Terminologie

De term ‘rekentoets ER’ bevat een afkorting die niet voor iedereen meteen duidelijk is. Uit oogpunt van toegankelijkheid van regelgeving verdient het aanbeveling deze toets aan te duiden met een term die zonder nadere uitleg min of meer begrijpelijk is.23

6. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, J.G.C. Wiebenga.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W05.15.0213/I

  • In artikel I, onderdeel B zo mogelijk rechtstreeks verwijzen naar het onderdeel rekenen in artikel 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB en naar de referentieniveaus rekenen in artikel 3, aanhef en onderdelen h tot en met l, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, en de verwijzingen naar wetsarikelen schrappen (aanwijzing 78, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

  • In artikel I, onderdelen C, D en E telkens bepalen dat vrijgesteld is de kandidaat die de rekentoets heeft afgelegd zoals vastgesteld voor het eindexamen kaderberoepsgerichte, gemengde of theoretische leerweg.

  • Het voorgestelde artikel 46, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO schrappen, nu dit al voortvloeit uit het gewijzigde vierde lid en uit artikel 51a, eerste lid.

  • Artikel 55a van het Eindexamenbesluit VO invoegen direct na artikel 46 van dat besluit, nu het gaat om een variant op de gewone rekentoets met andere inhoud, niet om een afwijkende wijze van examineren. Om dezelfde reden artikel 33a van het Staatsexamenbesluit VO invoegen direct na artikel 23a van dat besluit.

  • In artikel 24, vierde lid, van het Staatsexamenbesluit VO ‘wordt het cijfer voor het centraal examen afgerond overeenkomstig het tweede lid en vormt als gevolg hiervan het eindcijfer’ wijzigen in: vormt het cijfer voor het centraal examen, afgerond overeenkomstig het tweede lid, het eindcijfer.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ... 2015 tot wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit VO en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de invoering van een aangepast rekenexamen bij ernstige rekenproblemen en enkele tijdelijke aanpassingen in de uitslagregeling van het centraal examen rekenen naar aanleiding van de adviescommissies Bosker en Steur

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van xxx 2015, nr. , directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 29, vijfde lid, en 60, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, alsmede artikel 7.4.3a, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxx, nr. xxx);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Eindexamenbesluit VO wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt na de definitiebepaling van ‘rekentoets’ de volgende begripsbepaling ingevoegd:

rekentoets ER:

rekentoets als bedoeld in artikel 55a, eerste lid;

B

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘, vmbo of het examen van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,’ vervangen door: of vmbo,.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd:

  • 3. Onverminderd vrijstellingen en ontheffingen als bedoeld in de artikelen 11, 12, 13 en 22 tot en met 25 is een kandidaat vrijgesteld van de rekentoets indien:

    • a. hij op grond van artikel 7.4.3a van de Wet educatie en beroepsonderwijs het examen in het onderdeel rekenen heeft afgelegd, ten minste gelijk aan het niveau van examineren zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor toetsen en examens is vastgesteld voor een school of leerweg waarin hij eindexamen doet;

    • b. hij voor dit onderdeel rekenen ten minste een cijfer 6 heeft behaald; en

    • c. er na het studiejaar waarin hij dit onderdeel rekenen heeft afgelegd nog geen twee schooljaren zijn verstreken.

C

Artikel 22, tiende lid, komt te luiden:

D

Artikel 24,zesde lid komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het eerste lid, is een kandidaat die in het bezit is van het diploma van een leerweg in het vmbo en die de rekentoets heeft afgelegd zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor toetsen en examens is vastgesteld voor het eindexamen kaderberoepsgerichte of theoretische leerweg, havo of vwo, vrijgesteld van de rekentoets.

E

Artikel 25, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het eerste lid, is een kandidaat die in het bezit is van het diploma van een leerweg in het vmbo en die de rekentoets heeft afgelegd zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor toetsen en examens is vastgesteld voor het eindexamen theoretische leerweg, havo of vwo, vrijgesteld van de rekentoets.

F

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, wordt ‘in het laatste leerjaar’ vervangen door: in het voorlaatste en laatste leerjaar.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het bevoegd gezag biedt aan een kandidaat in het voorlaatste leerjaar de mogelijkheid aan om de rekentoets af te leggen.

G

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Van de cijfers die zijn behaald bij de gelegenheden om de rekentoets af te leggen, bedoeld in artikel 51a, geldt het hoogst behaalde cijfer als eindcijfer voor de rekentoets.

2. Er wordt een lid toegevoegd:

  • 5. In afwijking van het vierde lid, bepaalt de directeur in overleg met de kandidaat die gebruik heeft gemaakt van de rekentoets ER of van meerdere gelegenheden om de rekentoets af te leggen en gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 51a, vierde of vijfde lid, welk van de voor de rekentoets behaalde cijfers geldt als eindcijfer.

H

In artikel 48, vierde lid, onderdeel b, wordt na ‘als bedoeld in artikel 52, eerste lid, of 53, eerste lid’ ingevoegd: , van dit besluit of op grond van een resultatenlijst als bedoeld in artikel 7.4.6, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

I

Artikel 51a komt te luiden:

Artikel 51a. Aantal toetsmogelijkheden rekentoets
  • 1. De kandidaat wordt binnen de periode waarin de rekentoets wordt afgenomen, bedoeld in artikel 46, vierde lid, viermaal in de gelegenheid gesteld de rekentoets af te leggen, met dien verstande dat de eerste mogelijkheid in het voorlaatste leerjaar wordt geboden.

  • 2. Indien de kandidaat in één leerjaar examen doet, wordt in afwijking van het eerste lid een kandidaat driemaal in de gelegenheid gesteld de rekentoets af te leggen.

  • 3. De kandidaat stelt het bevoegd gezag voor een door het bevoegd gezag te bepalen dag en tijdstip er schriftelijk van in kennis dat hij gebruik maakt van de tweede, derde dan wel vierde gelegenheid, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het bevoegd gezag kan ook bij de tweede, derde of vierde gelegenheid een kandidaat in de gelegenheid stellen, gebruik te maken van de rekentoets ER of van de mogelijkheid, bedoeld in artikelen 13, tweede lid, 22, tweede lid, 23, zevende lid, 24, vijfde lid, of 25, vijfde lid.

  • 5. Indien een kandidaat gebruik heeft gemaakt van de rekentoets ER of van de mogelijkheid, bedoeld in de artikelen 13, tweede lid, 22, tweede lid, 23, zevende lid, 24, vijfde lid, of 25, vijfde lid, stelt de directeur de kandidaat in de gelegenheid bij de tweede, derde of vierde gelegenheid, de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor toetsen en examens is vastgesteld voor de schoolsoort of leerweg waarin hij eindexamen doet.

J

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde tot en met negende lid wordt vernummerd tot zevende tot en met tiende lid.

2. Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Indien de rekentoets waarvoor het eindcijfer is vastgesteld een rekentoets ER betreft, wordt op de cijferlijst bij vermelding van de rekentoets de toevoeging ‘ER’ geplaatst.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘de artikelen 9 tot en met 13 of 22 van dit besluit’ vervangen door: de artikelen 9 tot en met 13, 22, 24 of 25 van dit besluit.

K

In artikel 52b, tweede lid, wordt voor ‘of gebruik is gemaakt van de herkansingsmogelijkheid’ vervangen door: of het eindcijfer voor de rekentoets gebaseerd is op een rekentoets ER en.

L

In artikel 53 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de rekentoets waarvoor het eindcijfer is vastgesteld een rekentoets ER betreft, wordt op de cijferlijst of het certificaat bij vermelding van de rekentoets de toevoeging ‘ER’ geplaatst.

M

Na artikel 55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55a. Rekentoets voor kandidaten met ernstige rekenproblemen
  • 1. Er is een rekentoets ER waarbij de opgaven zijn aangepast voor kandidaten met ernstige rekenproblemen.

  • 2. Op verzoek van de kandidaat verleent de directeur slechts toestemming voor het afleggen van de rekentoets ER, indien aantoonbaar is gebleken dat een leerling:

    • a. ernstige problemen heeft met de beheersing van de vereiste rekenvaardigheden,

    • b. zichzelf heeft ingespannen de vereiste rekenvaardigheden te leren en daarbij gebruik heeft gemaakt van de door het bevoegd gezag geboden extra ondersteuning, en

    • c. bekend is met de mogelijke gevolgen van het afleggen van de rekentoets ER.

  • 3. Het bevoegd gezag informeert de kandidaat tijdig voor de eerste toetsgelegenheid over de mogelijkheid van het afleggen van de rekentoets ER, alsmede over de mogelijke gevolgen voor doorstroom naar het vervolgonderwijs of voor de arbeidsmarkt.

N

Artikel 56, eerste lid, onder e, komt te luiden:

  • e. de rekentoets waarvoor het eindcijfer is vastgesteld met het bijbehorende niveau, alsmede of gebruik is gemaakt van de rekentoets ER;

O

Na het opschrift ‘Hoofdstuk VII. Slot- en overgangsbepalingen’ worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 61. Overgangsrecht uitslagregeling rekentoets vmbo
  • 1. In afwijking van artikel 49, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO en onverminderd artikel 49, tweede lid, is in het schooljaar 2015–2016 de kandidaat die eindexamen vmbo basisberoepsgerichte leerweg heeft afgelegd geslaagd indien:

    • a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;

    • b. hij voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;

    • c. hij onverminderd onderdeel b:

      • 1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of

      • 3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald;

    • d. hij voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ heeft behaald; en

    • e. hij de rekentoets heeft afgelegd ongeacht het daarvoor behaalde eindresultaat.

  • 2. In afwijking van artikel 49, eerste en derde lid, is de kandidaat die in de schooljaren 2015–2016 en 2016–2017 eindexamen in het vmbo, basisberoepsgerichte leerweg, heeft afgelegd ter afsluiting van een leerwerktraject als bedoeld in artikel 10b1 van de wet, geslaagd:

    • a. in het schooljaar 2015–2016: indien hij voor het beroepsgerichte programma ten minste het eindcijfer 6, voor het vak Nederlandse taal ten minste het eindcijfer 5 heeft behaald en de rekentoets heeft afgelegd;

    • b. in het schooljaar 2016–2017: indien hij voor het beroepsgerichte programma ten minste het eindcijfer 6, en voor het vak Nederlandse taal en voor de rekentoets ten minste het eindcijfer 5 heeft behaald.

    Indien de vakken waarin examen is afgelegd, tezamen een eindexamen vormen van de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b van de wet, is artikel 49, eerste tot en met derde lid, van het Eindexamenbesluit VO met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van artikel 49, eerste lid, en onverminderd artikel 49, tweede en derde lid, van het Eindexamenbesluit VO is de kandidaat die in het schooljaar 2015–2016 eindexamen heeft afgelegd in de theoretische, gemengde of kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo, of in het schooljaar 2016–2017 in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo, geslaagd indien:

    • a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;

    • b. hij voor het vak Nederlandse taal en voor de rekentoets als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;

    • c. hij onverminderd onderdeel b:

      • 1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of

      • 3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald;

    • d. hij voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel, de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ heeft behaald; en

    • e. als het een eindexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ heeft behaald.

  • 4. Indien de resultaten van de rekentoets dan wel onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan bij koninklijk besluit per leerweg worden bepaald dat het overgangsrecht als bedoeld in het tweede lid, onder b, en het derde lid, een schooljaar wordt verlengd, met dien verstande dat in het eerste schooljaar van het overgangsrecht voor de rekentoets in plaats van ten minste het eindcijfer 5, ten minste het eindcijfer 4 moet zijn behaald.

  • 5. Bij de toepassing van het vierde lid kan per leerweg gedifferentieerd worden naar de omstandigheid dat de rekentoets ER onderdeel uitmaakt van de uitslagregeling van een leerweg als bedoeld in het tweede lid, onder b, of derde lid.

  • 6. Er is in elk geval sprake van een situatie als bedoeld in het vierde lid indien een voldoende representatief beeld bestaat van de landelijk behaalde eindcijfers voor de rekentoets per leerweg en daaruit naar voren komt dat als gevolg van de rekentoets meer dan 5 procentpunten van de kandidaten geen diploma zou behalen.

Artikel 62. Overgangsrecht uitslagregeling rekentoets havo of vwo
  • 1. In afwijking van artikel 50, eerste lid, en onverminderd artikel 50, tweede lid, is in het schooljaar 2015–2016 de kandidaat die eindexamen havo of vwo heeft afgelegd geslaagd indien:

    • a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;

    • b. hij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit onderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

    • c. hij onverminderd onderdeel b:

      • 1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of

      • 3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of

      • 4°. voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;

    • d. hij voor de rekentoets ten minste het eindcijfer 5 heeft behaald;

    • e. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in het artikel 50, tweede lid, lager dan het cijfer 4 heeft behaald; en

    • f. hij voor de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel van elk profiel de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ heeft behaald.

  • 2. Indien de resultaten van de rekentoets dan wel onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan bij koninklijk besluit per schoolsoort worden bepaald dat het overgangsrecht als bedoeld in het vorige lid, met een schooljaar wordt verlengd, met dien verstande dat in het eerste jaar van het overgangsrecht voor de rekentoets in plaats van ten minste het eindcijfer 5, ten minste het eindcijfer 4 moet zijn behaald.

  • 3. Bij de toepassing van het tweede lid kan per schoolsoort gedifferentieerd worden naar de omstandigheid dat de rekentoets ER onderdeel uitmaakt van de uitslagregeling van een schoolsoort als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Er is in elk geval sprake van een situatie als bedoeld in het tweede lid indien een voldoende representatief beeld bestaat van de landelijk behaalde eindcijfers voor de rekentoets per schoolsoort en daaruit naar voren komt dat als gevolg van de rekentoets meer dan 5 procentpunten van de kandidaten geen diploma zou behalen.

ARTIKEL II

Het Staatsexamenbesluit VO wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt na de definitiebepaling van ‘rekentoets’ de volgende begripsbepaling ingevoegd:

rekentoets ER:

rekentoets als bedoeld in artikel 33a, eerste lid;

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b1 vervalt.

b. In onderdeel c wordt na ‘vrijgesteld van’ ingevoegd ‘de rekentoets of van’ en wordt voor ‘het overeenkomstige vak’ ingevoegd: de rekentoets of.

c. In onderdeel d wordt na ‘vrijgesteld van’ ingevoegd ‘de rekentoets of van’ en wordt voor ‘het overeenkomstige vak’ ingevoegd: de overeenkomstige rekentoets of.

2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, wordt na het vierde lid een lid ingevoegd:

  • 5. Een kandidaat is vrijgesteld van het de rekentoets indien:

    • a. hij op grond van artikel 7.4.3a van de Wet educatie en beroepsonderwijs het examen in het onderdeel rekenen heeft afgelegd, ten minste gelijk aan het referentieniveau van de rekentoets van de school of leerweg waarin hij staatsexamen doet;

    • b. hij voor dit onderdeel rekenen ten minste een cijfer 6 heeft behaald; en

    • c. er na het studiejaar waarin hij dit onderdeel rekenen heeft afgelegd nog geen twee schooljaren zijn verstreken.

C

In artikel 13, eerste lid, vervalt: , de rekentoets.

D

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien voor een vak alleen een centraal examen wordt afgenomen, wordt het cijfer voor het centraal examen afgerond overeenkomstig het tweede lid en vormt als gevolg hiervan het eindcijfer.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Van de cijfers die zijn behaald bij de gelegenheden om de rekentoets af te leggen, bedoeld in 27a, geldt het hoogst behaalde cijfer, afgerond overeenkomstig het tweede lid, als eindcijfer voor de rekentoets.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid, bepaalt het College voor toetsen en examens in overleg met de kandidaat die gebruik heeft gemaakt van meerdere gelegenheden om de rekentoets af te leggen en gebruik heeft gemaakt van de rekentoets ER of van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 27a, derde of vierde lid, welk voor de rekentoets overeenkomstig het tweede lid afgeronde cijfer geldt als eindcijfer.

E

In artikel 25, derde lid, onderdeel d, wordt voor ‘een of meer cijferlijsten’ ingevoegd: een resultatenlijst of.

F

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel a wordt de komma vervangen door: , en.

b. Onderdeel b vervalt.

c. Onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b.

2. Het vierde lid vervalt.

G

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a Aantal toetsmogelijkheden rekentoets
  • 1. De kandidaat wordt binnen een kalenderjaar waarin hij deelstaatsexamen in de rekentoets doet eenmaal in de gelegenheid gesteld de rekentoets af te leggen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een kandidaat die opgaat voor het volledig staatsexamen van een school of leerweg binnen een kalenderjaar driemaal in de gelegenheid gesteld de rekentoets af te leggen;

  • 3. Indien de kandidaat die opgaat voor het volledig staatsexamen in twee opeenvolgende kalenderjaren staatsexamen in de rekentoets doet, kan hij binnen deze periode viermaal gebruik maken van een gelegenheid om de rekentoets af te leggen.4. De kandidaat stelt het College voor toetsen en examens voor een door dit college te bepalen dag en tijdstip er schriftelijk van in kennis dat hij gebruik maakt van een gelegenheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Het College voor toetsen en examens kan ook bij de tweede of derde gelegenheid een kandidaat in de gelegenheid stellen gebruik te maken van de rekentoets ER of van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Staatsexamenbesluit VO en de artikelen 13, tweede lid, 22, tweede lid, 23, zevende lid, 24, vijfde lid, of 25, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO.

  • 6. Indien een kandidaat gebruik heeft gemaakt van de rekentoets ER of van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Staatsexamenbesluit VO en de artikelen 13, tweede lid, 22, tweede lid, 23, zevende lid, 24, vijfde lid, of 25, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO stelt het College voor toetsen en examens de kandidaat in de gelegenheid bij de tweede, of derde gelegenheid, de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, vierde lid, onder b, en lid 2a, van de Wet College voor toetsen en examens is vastgesteld voor de schoolsoort of leerweg waarin hij staatsexamen doet.

H

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zevende lid wordt vernummerd tot het achtste lid.

2. Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd:

  • 7. Indien de rekentoets waarvoor het eindcijfer is vastgesteld een rekentoets ER betreft, wordt op de cijferlijst bij vermelding van de rekentoets de toevoeging ‘ER’ geplaatst.

I

In artikel 31 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de rekentoets waarvoor het eindcijfer is vastgesteld een rekentoets ER betreft, wordt op het certificaat bij vermelding van de rekentoets de toevoeging ‘ER’ geplaatst.

J

Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33a Rekentoets voor kandidaten met ernstige rekenproblemen
  • 1. Er is een rekentoets ER waarbij de opgaven zijn aangepast voor kandidaten met ernstige rekenproblemen.

  • 2. Het College voor toetsen en examens verleent op verzoek van de kandidaat slechts toestemming voor het afleggen van de rekentoets ER indien aantoonbaar is gebleken dat een kandidaat:

    • a. ernstige problemen heeft met de beheersing van de vereiste rekenvaardigheden,

    • b. zich heeft ingespannen de vereiste rekenvaardigheden te leren, en

    • c. bekend is met de mogelijke gevolgen van het afleggen van de rekentoets ER.

  • 3. Het College voor toetsen en examens informeert de kandidaat tijdig voor de eerste gelegenheid om de rekentoets af te leggen over de mogelijkheid van het afleggen van de rekentoets ER alsmede over de mogelijke gevolgen voor doorstroom naar het vervolgonderwijs of voor de arbeidsmarkt.

K

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a, vervalt ‘de rekentoets en’;

b. Onder verlettering van onderdelen b tot en met g tot c tot en met h, wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd:

  • b. de rekentoets en het niveau waarop de rekentoets is afgelegd;

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid, onder b, vervalt ‘de rekentoets en’;

b. Onder verlettering van onderdelen c tot en met i tot d tot en met j, wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. de rekentoets en het niveau waarop de rekentoets is afgelegd, en of gebruik is gemaakt van de rekentoets ER bij de rekentoets waarvoor een eindcijfer is vastgesteld;

3. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de rekentoets en het niveau waarop de rekentoets is afgelegd, en of gebruik gemaakt is van de rekentoets ER bij de rekentoets waarvoor een eindcijfer is vastgesteld;

L

Hoofdstuk VI komt te luiden:

Hoofdstuk VI. Overgangsbepalingen rekentoets
Artikel 37. Overgangsrecht uitslagregeling rekentoets vmbo
  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit VO is in het schooljaar 2015–2016 de kandidaat die staatsexamen vmbo basisberoepsgerichte leerweg heeft afgelegd geslaagd indien:

    • a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;

    • b. hij voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;

    • c. hij onverminderd onderdeel b:

      • 1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of

      • 3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald;

    • d. hij voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ heeft behaald; en

    • e. hij de rekentoets heeft afgelegd ongeacht het daarvoor behaalde eindresultaat.

  • 2. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit VO is de kandidaat die in het schooljaar 2015–2016 staatsexamen heeft afgelegd in de theoretische, gemengde of kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo of in het schooljaar 2016–2017 in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo, geslaagd indien:

    • a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;

    • b. hij voor het vak Nederlandse taal en voor de rekentoets als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;

    • c. hij onverminderd onderdeel b:

      • 1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of

      • 3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; en

    • d. als het een staatsexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ heeft behaald.

  • 3. Indien de resultaten van de rekentoets dan wel onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan bij koninklijk besluit per leerweg worden bepaald dat het overgangsrecht als bedoeld in het tweede lid, een schooljaar wordt verlengd, met dien verstande dat in het eerste jaar van het overgangsrecht voor de rekentoets in plaats van ten minste het eindcijfer 5, ten minste het eindcijfer 4 moet zijn behaald.

  • 4. Bij de toepassing van het derde lid kan per leerweg gedifferentieerd worden naar de omstandigheid dat de rekentoets ER onderdeel uitmaakt van de uitslagregeling van een leerweg als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Er is in elk geval sprake van een situatie als bedoeld in het derde lid indien een voldoende representatief beeld bestaat van de landelijk behaalde eindcijfers voor de rekentoets per leerweg en daaruit naar voren komt dat als gevolg van de rekentoets meer dan 5 procentpunten van de kandidaten geen diploma zou behalen.

Artikel 38. Overgangsrecht uitslagregeling staatsexamen havo en vwo
  • 1. In afwijking van artikel 26a, eerste lid, en onverminderd artikel 26a, tweede en derde lid, is in het schooljaar 2015–2016 de kandidaat die staatsexamen havo of vwo heeft afgelegd geslaagd indien:

    • a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;

    • b. hij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit onderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

    • c. hij onverminderd onderdeel b:

      • 1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of

      • 3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald, en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;

    • d. hij voor de rekentoets het eindcijfer 5 of meer heeft behaald; en

    • e. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in artikel 26a, tweede lid, lager dan het cijfer 4 heeft behaald.

  • 2. Indien de resultaten van de rekentoets dan wel onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan bij koninklijk besluit per schoolsoort worden bepaald dat het overgangsrecht als bedoeld in het vorige lid, met een schooljaar wordt verlengd, met dien verstande dat in het eerste jaar van het overgangsrecht voor de rekentoets in plaats van ten minste het eindcijfer 5, ten minste het eindcijfer 4 moet zijn behaald.

  • 3. Bij de toepassing van het tweede lid kan per schoolsoort gedifferentieerd worden naar de omstandigheid dat de rekentoets ER onderdeel uitmaakt van de uitslagregeling van een schoolsoort als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Er is in elk geval sprake van een situatie als bedoeld in het tweede lid indien een voldoende representatief beeld bestaat van de landelijk behaalde eindcijfers voor de rekentoets per schoolsoort en daaruit naar voren komt dat als gevolg van de rekentoets meer dan 5 procentpunten van de kandidaten geen diploma zou behalen.

ARTIKEL III

Het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling ‘college’ komt te luiden: college: College voor toetsen en examens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor toetsen en examens;.

2. De volgende begripsbepalingen worden in alfabetische volgorde ingevoegd:

centraal examen ER voor het onderdeel rekenen:

centraal examen voor het onderdeel rekenen waarbij de opgaven zijn aangepast ten behoeve van deelnemers met ernstige rekenproblemen;

overgangsperiode:

periode van ten minste een en ten hoogste twee achtereenvolgende studiejaren die start met het eerste studiejaar waarin centrale examinering voor het onderdeel rekenen voor de eerste maal plaatsvindt ingevolge artikel 18, eerste lid.

B

In artikel 6, eerste lid, wordt na onderdeel j, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel j, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. het tot stand brengen van een centraal examen ER voor het onderdeel rekenen. Het college neemt daarbij in aanmerking het referentieniveau rekenen dat voor de desbetreffende soort beroepsopleiding is vastgesteld ingevolge artikel 3, onderdelen h tot en met l, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, maar past de opgaven zodanig aan dat de opgaven beter geschikt zijn voor deelnemers met ernstige rekenproblemen.

C

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt aan het slot toegevoegd: of indien hij ingevolge artikel 3a, eerste lid, zijn examen op een hoger niveau heeft afgelegd, heeft hij recht op herkansing op het niveau van de desbetreffende beroepsopleiding.

2. In het tweede lid wordt na de punt een zin toegevoegd, luidende: De deelnemer kan daarbij op zijn verzoek het desbetreffende examenonderdeel op een hoger niveau afleggen dan vastgesteld voor zijn beroepsopleiding.

3. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde, vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien een centraal examen ER voor het onderdeel rekenen is afgelegd en de deelnemer daarvoor een eindwaardering van tenminste het cijfer 6 heeft behaald, kan hij de mogelijkheid tot herkansing, bedoeld in het tweede lid, ook gebruiken om het centraal examen voor het onderdeel rekenen af te leggen.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt na de punt een zin toegevoegd, luidende: Indien door middel van herkansing voor het examenonderdeel rekenen zowel het centraal examen als het centraal examen ER is afgelegd of het examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen mede op een hoger niveau is afgelegd, en voor elk examenonderdeel ten minste het cijfer 6 is behaald, bepaalt de examencommissie in overleg met de deelnemer welk cijfer wordt gebruikt voor het bepalen van de eindwaardering, bedoeld in artikel 15. Artikel 3a, tweede lid, is niet van toepassing.

D

In paragraaf 2 worden na artikel 12a de volgende artikelen toegevoegd:

Artikel 12b. Aangepast examenonderdeel rekenen bij ernstige rekenproblemen

Indien de examencommissie daarin toestemt, kan de deelnemer in plaats van het centraal examen voor het onderdeel rekenen van de beroepsopleiding waarin hij examen doet, het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen van die beroepsopleiding afleggen.

Artikel 12c. Voorwaarden centraal examen ER voor het onderdeel rekenen
  • 1. De examencommissie verleent op verzoek van de deelnemer slechts toestemming voor het afleggen van het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen indien aantoonbaar is gebleken dat een deelnemer:

    • a. ernstige problemen heeft met de beheersing van de vereiste rekenvaardigheden,

    • b. zich in voldoende mate heeft ingespannen de vereiste rekenvaardigheden te leren en daarbij in ieder geval gebruik heeft gemaakt van de door het bevoegd gezag geboden extra ondersteuning, en

    • c. bekend is met de mogelijke gevolgen van het afleggen van het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen.

  • 2. Het bevoegd gezag informeert een deelnemer tijdig voor de eerste gelegenheid om het centraal examen voor het onderdeel rekenen af te leggen over de mogelijkheid van het afleggen van het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen, alsmede over de mogelijke gevolgen voor doorstroom naar vervolgopleidingen of voor de arbeidsmarkt.

E

Het opschrift van artikel 18a komt te luiden:

Artikel 18a. Overgangsbepaling uitslagregeling in verband met de invoering van centrale examinering voor het onderdeel Nederlandse taal

F

Na artikel 18b worden de volgende bepalingen ingevoegd:

Artikel 18c. Overgangsbepaling uitslagregeling in verband met invoering van centrale examinering voor het onderdeel rekenen
  • 1. In afwijking van artikel 17, tweede lid, onderdeel a, is in het studiejaar 2016–2017 een vereiste voor de basisberoepsopleiding en de vakopleiding dat voor de onderdelen Nederlandse taal en rekenen eindwaarderingen van ten minste het cijfer 5 zijn behaald.

  • 2. In afwijking van artikel 17, derde lid, onderdeel a, is in het studiejaar 2015–2016 een vereiste voor de middenkaderopleiding en specialistenopleiding dat:

    • a. voor het onderdeel rekenen een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 is behaald, en

    • b. voor één van de onderdelen Engels en Nederlandse taal een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 en voor het andere genoemde onderdeel ten minste het cijfer 6 is behaald.

Artikel 18d. Overgangsbepaling vangnet
  • 1. De overgangsperiode van een jaar kan bij koninklijk besluit worden verlengd met één studiejaar, indien in het studiejaar waarin centrale examinering voor het onderdeel rekenen van een soort beroepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de wet, voor de eerste maal plaatsvindt, de resultaten van de centrale examens voor het onderdeel rekenen dan wel onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven.

    In voorkomend geval wordt, met toepassing van het vierde lid, bepaald voor welke soort beroepsopleiding deze overgangsperiode wordt verlengd. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de deelnemers aan het centraal examen voor het onderdeel rekenen en de deelnemers aan het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen.

  • 2. In geval van verlenging van de overgangsperiode als bedoeld in het eerste lid voor de basisberoepsopleiding of de vakopleiding is in afwijking van artikel 18c, eerste lid, voor het onderdeel rekenen:

    • a. in het studiejaar 2016–2017 een eindwaardering van ten minste het cijfer 4 vereist;

    • b. in het studiejaar 2017–2018 een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 vereist.

  • 3. In geval van verlenging van de overgangsperiode als bedoeld in het eerste lid voor de middenkaderopleiding of de specialistenopleiding is in afwijking van artikel 18c, tweede lid, onderdeel a, voor het onderdeel rekenen:

    • a. in het studiejaar 2015–2016 een eindwaardering van ten minste het cijfer 4 vereist;

    • b. in het studiejaar 2016–2017 een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 vereist.

  • 4. Er is in elk geval sprake van een situatie als bedoeld in het eerste lid indien een voldoende representatief beeld bestaat van de landelijk behaalde eindwaarderingen voor het examenonderdeel rekenen per soort beroepsopleiding en daaruit naar voren komt dat als gevolg van de invoering van het centraal examen voor het onderdeel rekenen meer dan 5 procentpunten van de deelnemers geen diploma zou behalen.

ARTIKEL IV

Het Besluit experiment doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 16 wordt een bepaling ingevoegd, luidende:

Artikel 16a Afwijkende uitslagregeling vanwege overgangsperiode rekentoets

In afwijking van artikel 7, derde lid, onderdeel b, kan de kandidaat binnen de vakmanschaproute als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, sub 1, zijn basisberoepsopleiding met goed gevolg afronden indien hij van het eindexamen vmbo:

  • a. voor de vakken Nederlandse taal en Engelse taal ten minste een eindcijfer 5 en een eindcijfer 6 heeft behaald, en

  • b. in de studiejaren 2015–2016 en 2016–2017 of, voor de basisberoepsgerichte leerweg ook 2017–2018 in geval van inwerkingtreding van het vangnet, het met toepassing van artikel 61, derde of vierde lid, van het Eindexamenbesluit VO voor het betreffende studiejaar en leerweg vereiste eindcijfer voor de rekentoets heeft behaald, tenzij hij de basisberoepsgerichte leerweg volgt en de rekentoets heeft afgelegd in het studiejaar 2015–2016. Artikel 61, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, onderdeel a, van het Eindexamenbesluit VO zijn van toepassing.

ARTIKEL V REPARATIE ARTIKEL 27 VAN HET STAATSEXAMENBESLUIT VO

Artikel 27 van het Staatsexamenbesluit VO wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder b, vervalt ‘tweemaal’.

2. In het vierde lid wordt ‘twee herkansingen’ vervangen door ‘één herkansing’ en vervalt de slotzin.

ARTIKEL VI INWERKINGTREDING

  • 1. Artikel V van dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 18 maart 2015.

  • 2. Artikelen I tot en met IV van dit besluit treden in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

NOTA VAN TOELICHTING

Deze toelichting wordt mede gegeven namens de staatssecretaris van Economische Zaken.

I Algemeen deel

§ 1. Doel en inhoud

In 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in werking getreden. Met deze wetgeving is het fundament gelegd om het niveau van beheersing van de basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen door leerlingen in het primair onderwijs (po), het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) te verbeteren. Met de referentieniveaus is voor elke onderwijssector uniform en duidelijk beschreven wat leerlingen op verschillende momenten in hun leerloopbaan moeten kennen en kunnen op het gebied van Nederlandse taal en rekenen. Scholen en instellingen kunnen hierdoor doelgerichter onderwijsprogramma’s realiseren, leerlingprestaties meten en deze doorgeven aan het vervolgonderwijs.

Sinds het schooljaar 2013–2014 maakt de rekentoets onderdeel uit van het eind- en staatsexamen in het vo.1 Centrale examinering voor het onderdeel rekenen in het mbo wordt ingevoerd vanaf schooljaar 2015–2016dan wel 2016–2017, afhankelijk van het soort beroepsopleiding. Vanaf het school 2015–2016 gaat de rekentoetsmeetellen voor het behalen van diploma’s in de kaderberoepsgerichte, gemengde en theoretische leerweg (vmbo-kb vmbo-g/t) van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, havo, vwo en mbo-4 (middenkaderopleiding en specialistenopleiding).2 Voor het behalen van diploma’s in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (vmbo-bb), mbo-2 (basisberoepsopleiding) en mbo-3 (vakopleiding) zal de rekentoets meetellen vanaf het schooljaar 2016–2017.

In brieven aan de Tweede Kamer van 26 september 2013 en 17 december 2014 zijn onderstaande wijzigingen in regelgeving aangekondigd.3 Deze worden met dit wijzigingsbesluit doorgevoerd:

  • Invoering van een rekentoets ER voor het vo en het mbo (paragrafen 1.1 en 1.2).

  • Nieuw overgangsrecht voor zowel vo als mbo (paragraaf 1.3) waarmee tijdelijk een lager cijfer mag worden behaald voor een rekentoets. Voor de duur van de overgangsperiode is het daardoor ook nodig de kernvakkenregeling in het vo en de compensatieregeling in het mbo anders vorm te geven.

  • Het aantal toetsmogelijkheden voor de rekentoets in het vo wordt uitgebreid naar vier kansen.

  • In het vo wordt voor enkele minder vaak voorkomende situaties met betrekking tot een eerder afgelegde rekentoets voorzien in een vrijstellingsmogelijkheid. In het mbo was dit al geregeld.

1.1 Rekentoets ER

In opdracht van het College voor toetsen en examens (CvTE) heeft de Hogeschool Utrecht in 2013 een onderzoek verricht naar leerlingen die ernstige problemen hebben met rekenen.4 Uit het onderzoek komt naar voren dat voor deze leerlingen een aantal aanpassingen in de rekentoets gewenst is.

In de literatuur wordt ervan uitgegaan dat circa tien procent van de leerlingen ernstige reken-wiskundeproblemen of dyscalculie heeft. Deze leerlingen zijn – ondanks hulpmiddelen, remediëring en extra inspanningen door de school en de leerling – met de reguliere rekentoets niet in staat om tot een cijfer te komen waarmee zij hun diploma kunnen halen. Met de reguliere rekentoets kunnen deze leerlingen niet laten zien over welke rekenvaardigheden zij – ondanks de ernstige rekenproblemen – wél beschikken. Het is daarom noodzakelijk dat deze leerlingen een aangepaste rekentoets kunnen afleggen waardoor die rekenvaardigheden beter inzichtelijk worden gemaakt en waarmee zij in staat worden gesteld een diploma te halen.

In de Voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen 2013 is aangekondigd dat er een aangepaste rekentoets komt voor deze leerlingen: de rekentoets ER (in de rapportage nog alleen aangeduid als dyscalculie), en dat op de cijferlijst en resultatenlijst zal worden aangetekend dat een rekentoets ER is afgelegd.5 Deze toets stelt andere eisen aan de rekenvaardigheid. Hij bestaat uit een andere selectie van vragen en bij de toets zijn extra hulpmiddelen toegestaan zoals een rekenkaart en een rekenmachine bij alle opgaven.

Het CvTE zal ‘de rekentoets ER’ voor beide voor het vo en het mbo relevante referentieniveaus (2F en 3F) ontwikkelen. Zo kan iedere leerling met ernstige rekenproblemen een aangepaste toets afleggen. Dat betekent dat in het hele vmbo alsmede in het mbo2 en -3 in plaats van de rekentoets 2F de rekentoets 2ER kan worden afgelegd. De leerlingin mbo-4 of een havo- of vwo-leerling met deze rekenproblemen kan in plaats van de rekentoets 3F de rekentoets 3ER afleggen.

In de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen zijn de referentieniveaus beschreven waarmee de beheersing van het rekenen door leerlingen aan het einde van een onderwijssoort kan worden aangetoond en vergeleken. Dit verandert niet door de onderhavige wijzigingen. Wat met deze wijziging wordt geregeld, is dat leerlingen met ernstige rekenproblemen de rekentoets ER kunnen afleggen. Deze aangepaste toets kan hun beheersing van het rekenen het beste in beeld brengen.

In het schooljaar 2013–2014 heeft het CvTE aan alle vo-scholen en aan een deel van de mbo-instellingen voor het eerst een pilot-rekentoets ER beschikbaar gesteld voor deze leerlingen. Hieraan heeft circa één procent van de leerlingen meegedaan. De pilot in het schooljaar 2014–2015 is gebruikt om de toets verder te ontwikkelen.

1.2 Voorwaarden afleggen rekentoets ER

Met de rekentoets ER wordt het mogelijk om binnen het eind- en staatsexamenonderdeel rekentoets in het vo en binnen het generieke examenonderdeel rekenen in het mbo in plaats van een reguliere rekentoets een rekentoets ER af te leggen. De rekentoets ER biedt leerlingen met ernstige rekenproblemen de gelegenheid om in positieve zin te laten zien over welke rekenvaardigheden zij beschikken. Deze aangepaste toets is uitsluitend bedoeld voor een leerling met ernstige rekenproblemen. De rekenproblemen mogen daarbij niet te wijten zijn aan het gedrag of de houding van de leerling zelf of aan het ontbreken van door de opleiding geboden rekenonderwijs. De school mag slechts overgaan tot het verlenen van toestemming voor de rekentoets ER indien daadwerkelijk is gebleken dat betrokkene ernstige rekenproblemen heeft in voormelde zin. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de resultaten van eerdere afgelegde rekentoetsen (zoals een diagnostische toets) of uit de behaalde resultaten voor andere vakken of onderdelen waar rekenen deel van uitmaakt.

Nu het mogen afleggen van de rekentoets ER een publiekrechtelijke grondslag kent, kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur richtinggevend zijn voor de besluitvorming hieromtrent. Dat betekent onder andere dat het al dan niet verlenen van toestemming een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging vergt. In dat kader ligt het in de rede dat voorafgaand aan de beslissing ook de meest betrokken leraar of docent wordt geraadpleegd omtrent de vraag of de leerling in aanmerking komt voor de rekentoets ER. Onder meest betrokken docent wordt verstaan de docent die het meest te maken heeft met de voorbereiding van de leerling op de rekentoets. In sommige scholen is er daartoe een rekencoördinator aangewezen. De school dient de voorwaarden voor en de mogelijke consequenties van het afleggen van de rekentoets ER zoals vastgelegd in artikel 55a Eindexamenbesluit VO dan wel artikel 12b en 12c Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB bekend te maken aan de leerlingen. Tegen een weigering de rekentoets ER af te mogen leggen, is in het mbo ingevolge artikelen 7.5.1 en 7.5.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs administratief beroep mogelijk. Een school voor vo dient in zijn schoolgids en leerlingenstatuut vast te leggen in welke gevallen een rekentoets ER mag worden afgelegd en hoe tegen de weigering om die af te mogen leggen, kan worden opgekomen.

Een dyscalculieverklaring is vooralsnog overigens geen voorwaarde voor deelname aan de ER-toets. Deze verklaring staat los van de aanpassingen in de opgaven van de rekentoets ER. Voor leerlingen met alleen een dyscalculieverklaring die niet voldoen aan de voorwaarden voor het afleggen van de rekentoets ER zijn er hulpmiddelen beschikbaar, maar zijn de opgaven ongewijzigd.

Toetsmogelijkheid op ander niveau

Leerlingen kunnen verzoeken om de rekentoets op een hoger referentieniveau af te leggen. De school dient daarvoor toestemming te verlenen, tenzij het een herkansing betreft. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk voor leerlingen na het behalen van de 2F toets de rekentoets op 3F-niveau af te leggen. In lijn daarmee kunnen leerlingen die in aanmerking zijn gekomen om de rekentoets ER af te leggen en daarvoor een voldoende hebben gescoord, daarna toch de reguliere rekentoets (2F/3F) afleggen. Dit volgt uit het nieuwe derde lid van artikel 8 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB en artikel 52b, tweede lid, van het Eindexamenbesluit VO. Het omgekeerde is ook mogelijk: eerst de reguliere rekentoets afleggen en bij een volgende gelegenheid de rekentoets ER, mits uiteraard de school daarmee kan instemmen omdat bij nader inzien toch aan de voorwaarden voor de ER-toets is voldaan.

1.3 Nieuw overgangsrecht: toegroeien naar het referentieniveau

In de zomer van 2014 is de commissie Verantwoorde invoering rekentoets in vo en mbo (commissie Steur) van start gegaan, met de opdracht een advies uit te brengen over een verantwoorde invoering van de rekentoets in het vo en mbo.

In de reactie op het advies van commissie Steur, is in de brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2014 aangekondigd dat een overgangsperiode wordt ingesteld om in stappen toe te groeien naar een resultaat dat gelijk staat aan een voldoende op het referentieniveau.6 Deze overgangsperiode zou in beginsel voor iedere onderwijssoort vier jaren duren. Bij nader inzien is gekozen voor een overgangsperiode van één jaar, zo nodig te verdubbelen tot een overgangsperiode van twee jaren, namelijk indien een extra vangnet nodig is om toe te kunnen groeien naar het vereiste niveau. Zie verder hierover paragraaf 1.4 en ook de brief van de minister en staatssecretaris van OCW (Kamerstukken II 2014–2015, ...PM).

De start van de overgangsperiode is gekoppeld aan het schooljaar waarin de resultaten voor een schoolsoort/leerweg/beroepsopleiding mbo gaan meetellen voor het behalen van het diploma.7 Concreet betekent dit dat het overgangsrecht van toepassing is in het schooljaar 2015–2016 voor het vmbo-kb en -gl/-tl, het havo, het vwo en mbo-4. Voor vmbo-bb (basisberoepsgerichte leerweg), mbo-2 (basisberoepsopleiding) en mbo-3 (vakopleiding) is dit een jaar later, namelijk 2016–2017.

1.4 Rekentoets tijdelijk andere positie in uitslagregel

Het overgangsrecht bepaalt dat leerlingen in het eerste schooljaar dat de rekentoets meetelt voor het behalen van het diploma kunnen slagen indien ten minste het eindcijfer 5 voor de rekentoets is behaald. De verwachting is dat dit zal leiden tot aanvaardbare slaagpercentages.

Mocht dit echter onverhoopt niet zo blijken te zijn in het eerste jaar, dan biedt een vangnet uitkomst: indien blijkt dat er in een bepaalde schoolsoort meer dan 5 procentpunten extra gezakten zouden zijn door het meetellen van de rekentoets, mag er in het eerste overgangsjaar in plaats van een 5 een cijfer 4 voor de rekentoets worden behaald. De consequentie is dat leerlingen die dan in het daaropvolgende tweede overgangsjaar de rekentoets afleggen ten minste een cijfer 5 dienen te behalen. Het derde daaropvolgende jaar is het overgangsrecht uitgewerkt en dient de leerling in het vo voor rekenen ten minste een cijfer 5 te behalen, mits voor de andere kernvakken een cijfer 6 is behaald. In het mbo dient, nadat het overgangsrecht is uitgewerkt, de leerling voor rekenen ten minste een cijfer 5 te behalen, mits voor de andere generieke examenonderdelen een eindwaardering van ten minste het cijfer 6 is behaald, de specifieke examenonderdelen (kerntaken) zijn behaald en voor het onderdeel loopbaan en burgerschap een eindwaardering ‘voldaan’ is behaald. Of het vangnet in werking treedt, kan in het vo pas aan het eind van het schooljaar worden berekend. In het mbo kan dit gedurende het studiejaar, zodra er voldoende afnames zijn geweest voor het verkrijgen van een representatief beeld van de resultaten van de totale groep. Het CvTE zal de berekening van het vangnet coördineren. Indien het CvTE gedurende het schooljaar constateert dat naar verwachting het slagingspercentage meer dan 5 procentpunten lager is vanwege de rekentoets, wordt gebruik gemaakt van het vangnet. Daarbij zal de situatie per schoolsoort in ogenschouw worden genomen. Binnen een schoolsoort worden bovendien de resultaten van de rekentoets ER apart in aanmerking genomen, teneinde te voorkomen dat voor de ER-doelgroep het percentage leerlingen dat zakt vanwege de rekentoets aanzienlijk hoger wordt dan 5%. . De inwerkingtreding van het vangnet en de vaststelling voor welke schoolsoort of type examen het van toepassing is, zal bij koninkijk besluit worden bepaald. .

wordt de slaag/zak-regeling zo aangepast dat

1.5 Toetsmogelijkheden rekentoets in het vo

Ook wordt op voorstel van de commissie Steur het aantal toetsmogelijkheden voor de rekentoets in het vo vergroot naar vier kansen in totaal. Er zijn vanaf schooljaar 2015–2016 in het vo drie afnameperiodes per schooljaar. Dat betekent dat scholen in het vo ten minste één kans in het voorlaatste jaar dienen aan te bieden. In het mbo is er al ruimte om ditzelfde aantal kansen aan te bieden, en zijn er vanaf schooljaar 2015–2016 vijf afnameperiodes per jaar. Het CvTE maakt voorafgaand aan elk schooljaar de afnameperiodes bekend.

Het hoogst behaalde resultaat mag op de cijferlijst/resultatenlijst worden geplaatst. Wanneer de leerling heeft gekozen voor herkansing op een hoger niveau of voor de rekentoets ER, kiezen de directeur en leerling samen of ‘hoogst behaald’ het resultaat voor het reguliere rekentoets is, of het resultaat voor de rekentoets op het hogere niveau.

1.6 Vrijstellingen

Tot slot regelt dit besluit enkele nieuwe vrijstellingsmogelijkheden met betrekking tot de rekentoets. Een vrijstelling betekent dat men mag afzien van het opnieuw afleggen van de rekentoets en dat het eerder behaalde cijfer meetelt voor de uitslag van de examens in de nieuwe opleiding. Thans worden extra vrijstellingsmogelijkheden voor de volgende situaties ingevoerd:

  • Een leerling die in het vo of in het voortgezet algemeen volwassenonderwijs (vavo) een rekentoets zou moeten afleggen, terwijl hij het examenonderdeel rekenen op hetzelfde niveau als in het vo vereist, reeds in het mbo heeft afgelegd.

  • Een vmbo-leerling die staatsexamen doet en de rekentoets al heeft behaald.

  • Een vmbo-tl leerling die in het bezit is van een vmbo-kb/gl diploma.

  • Een vmbo-gl leerling die in het bezit is van een vmbo-kb diploma.

§ 2. Achtergrond van de invoering rekentoets ER

Het niveau van een afgelegd examenonderdeel kan normaal gesproken worden afgeleid aan de bovenaan de cijferlijst vermelde schoolsoort. Bij de exameneisen van elke schoolsoort is er echter sprake van een bandbreedte die rekening houdt met verschillen tussen leerlingen. De ondergrens is de combinatie van de laagste cijfers en vrijstellingen waarmee een leerling het diploma nog kan halen; de bovengrens wordt gevormd door een tien voor elk examenonderdeel en – op één na – al die examenonderdelen op een hoger niveau. Een diploma van een leerling staat dan ook vrijwel nooit gelijk aan exact dezelfde prestatie van een klasgenoot. Door pakketkeuze, verschillende soorten wiskunde, verschillende cijfers, vrijstellingen en de mogelijkheid een examen op een hoger niveau te behalen, verschilt het diploma van de ene leerling van die van een andere leerling.

Met de invoering van de rekentoets in het vo in schooljaar 2013–2014 is die bandbreedte op één specifiek onderdeel kleiner geworden. Doordat rekenen een verplicht onderdeel is van het eind- en staatsexamen – opgenomen in de kernvakkenregel waarbij het cijfer vanaf schooljaar 2015–2016 gaat meetellen voor het diploma – en er twee referentieniveaus voor het hele vo zijn aangewezen, is de ruimte (de bandbreedte) kleiner dan bijvoorbeeld bij natuurkunde of economie. Dat knelt, omdat juist rekenen/wiskunde een onderdeel is waarbij de vaardigheid van leerlingen zeer ver uiteen kan lopen en de eisen van vervolgopleidingen ook sterk kunnen verschillen. Bij wiskunde is dat onderkend door de keuzemogelijkheid van drie verschillende wiskundevakken op het vwo. Op het havo bestaat een keuzemogelijkheid voor twee wiskundevakken of het afzien van wiskunde.

In die lijn past, rekening houdend met de verschillen tussen leerlingen en de verschillen in vereisten voor vervolgopleidingen, dat voor leerlingen met ernstige rekenproblemen, die anderszins de opleiding succesvol kunnen voltooien, ruimte wordt geboden om te laten zien dat zij, hoewel met enige beperking, over voldoende rekenvaardigheden beschikken voor bepaalde vervolgopleidingen. De reguliere rekentoets is voor deze leerlingen immers een struikelblok om het diploma te behalen. Met de introductie van de rekentoets ER wordt de bandbreedte voor dit examenonderdeel verruimd.

Hetzelfde geldt voor het mbo waarin voor zowel de mbo-2 als mbo-3 als wettelijk referentieniveau 2F is vereist voor het onderdeel rekenen. De vaardigheden van de leerlingen op en binnen de verschillende niveaus lopen ver uiteen, maar met de introductie van de rekentoets ER wordt leerlingen meer ruimte geboden om te laten zien welke rekenvaardigheden ze wel beheersen om toch het diploma te behalen. Overigens is ook een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij het onder bepaalde voorwaarden mogelijk zal worden gemaakt voor rekenzwakke leerlingen in het vmbo die de basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-bb) volgen en voor degenen in het mbo die de entreeopleiding of mbo-2 volgen om een zogenoemde rekentoets 2A (dat wil zeggen een toets onder het wettelijke referentieniveau 2F) te mogen afleggen. Zij krijgen daarmee een voor hen haalbare uitdaging in het vooruitzicht gesteld.

§ 3. Gevolgen van dit besluit
3.1 Gevolgen voor scholen van invoering van de rekentoets ER

Het kunnen aantonen van de ernstige rekenproblemen, alsmede de extra inspanningen van de leerling, daarbij gebruikmakend van de extra ondersteuning door de school, zijn voorwaarden voor deelname aan de rekentoets ER. De regels voor scholen ten aanzien van de rekentoets ER sluiten in hoofdlijnen aan bij de voorwaarden voor deelname aan de pilot rekentoetsen ER in de schooljaren 2013–2014 en 2014–2015. Er is wel sprake van enige verduidelijkingen om te verzekeren dat er sprake zal zijn van zorgvuldige besluitvorming, ook met het oog op het mogelijk maken van toezicht door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie).

De school dient voor deelname van een leerling met ernstige rekenproblemen aan de rekentoets ER de onderbouwing van haar beslissing te documenteren met het oog op het mogelijk maken van toezicht door de inspectie. De examencommissie in het mbo dan wel directeur in het vo dient daar geordende gegevens over te bewaren. Met concrete informatie dient aantoonbaar te worden gemaakt dat een leerling ernstige rekenproblemen heeft. Die concrete informatie kan bijvoorbeeld bestaan uit rapportages uit het voorafgaand onderwijs en voor het mbo ook uit de toelating tot de ER-toets in het vo, of de in het huidig onderwijs gemeten (gebrek aan) vorderingen. Het oordeel van de docent kan daarbij van groot belang zijn. Het CvTE zal door middel van een handleiding ondersteuning bieden bij het vastleggen van deze informatie. Op basis van de door de school vastgelegde informatie kan de inspectie dan zo nodig beoordelen of de examencommissie dan wel directeur de voorwaarden juist heeft toegepast. De inspectie ziet in beginsel niet toe op individuele gevallen, maar kan zulke beslissingen wel betrekken in haar oordeel omtrent de grote lijnen of een school op de juiste manier tot haar beslissingen is gekomen.

De school vraagt de rekentoets ER aan bij DUO. Daarbij hoeft niet te worden aangegeven om welke leerlingen het gaat maar wel om hoeveel leerlingen het gaat.

Rekentoets ER en doorstroom

De rekentoets ER zorgt ervoor dat leerlingen met ernstige rekenproblemen beter kunnen aantonen over welke rekenvaardigheden zij beschikken dan met de reguliere toetsen en een grotere kans hebben te slagen voor die toets. Leerlingen in het vo en mbo die hun diploma hebben behaald op basis van een rekentoets ER hebben moeite met bepaalde onderdelen van het rekenen die wel zijn vereist voor het behalen van de reguliere rekentoets. Het gaat dan met name over het uitvoeren van geautomatiseerde rekenhandelingen zoals uit het hoofd vermenigvuldigen, optellen en aftrekken. De rekentoets ER is hierop aangepast, waardoor – in combinatie met de inzet van hulpmiddelen – de rekentoets ER beter aansluit op de rekenvaardigheden van deze leerlingen. Op de cijferlijst en resultatenlijst zal worden vermeld dat een rekentoets ER is afgelegd.

Met de aantekening op de cijferlijst en resultatenlijst dat een rekentoets ER is afgelegd, is voor het vervolgonderwijs helder of toelating mogelijk is of dat extra inspanning nodig is voor deze leerling. Over de doorstroomconsequenties van een rekentoets ER is een eerste overleg gevoerd met de sectorraden. De uitkomst is dat in ieder geval de toegang tot de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs) niet zal openstaan voor degenen die de rekentoets ER hebben afgelegd. Hierover heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Tweede Kamer ingelicht met haar brief van 17 december 2014. Een wetsvoorstel omtrent de doorstroomconsequenties is in voorbereiding en zal naar verwachting begin 2016 bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend. Het oogmerk van dat wetsvoorstel is om de rekentoets ER als nadere vooropleidingseis in het hoger onderwijs te gaan stellen voor een lerarenopleiding, waarvoor rekenvaardigheid van belang is. Daartoe zal een wijziging van artikel 7.25 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden voorgesteld. De rekentoets ER zal niet leiden tot wettelijke beperkingen op het recht op toegang tot het mbo.

Ook voor de kansen op de arbeidsmarkt kan het afleggen van de ER-toets effect hebben. De praktijk laat overigens zien dat rekenzwakke leerlingen opleidingen met een belangrijke rekencomponent uit zichzelf reeds niet kiezen, zodat hebben zij daardoor ook niet in bepaalde beroepen terecht komen.

3.2 Gevolgen voor uitvoeringsorganisaties van rekentoets ER en overige wijzigingen

Stichting Cito en het CvTE zullen de rekentoets ER, als onderdeel van het gehele pakket aan rekentoetsen, jaarlijks ontwikkelen respectievelijk coördineren.

Voor DUO betekenen de aanpassingen die op grond van dit wijzigingsbesluit op een later moment zullen worden doorgevoerd in een ministeriële regeling, namelijk de model-cijferlijst en de resultatenlijst en de aanpassing van de uitwisseling van gegevens met scholen, een wijziging in het registratiesysteem. Deze zullen ook moeten worden doorgevoerd door de leveranciers van administratiesoftware waar scholen gebruik van maken.

3.3 Overgangsrecht in verband met toegroeien naar het referentieniveau

Het CvTE zal gedurende de overgangsperiode van in beginsel een jaar zo vroeg mogelijk in dat jaar proberen vast te stellen of er naar verwachting meer dan 5 procentpunten extra gezakten zullen zijn vanwege de rekentoets. De uitkomst daarvan is beslissend voor het te behalen cijfer in het eerste jaar en daarmee de komst van een extra, tweede overgangsjaar.

Het CvTE zal daarbij zo zorgvuldig mogelijk te werk gaan. Daartoe dient in de eerste plaats bepaald te worden wanneer de resultaten op een bepaald moment in het overgangsjaar voldoende betrouwbaar zijn om een uitspraak te kunnen doen over het gehele jaar. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het aantal resterende kansen in het overgangsjaar. Het vangnet treedt immers in werking wanneer verwacht wordt dat na gebruik van alle toegestane kansen meer dan 5% van de populatie van een bepaalde schoolsoort een 4,4 of lager als hoogste resultaat zou kunnen behalen.

3.4 Caribisch Nederland

De wijzigingen zullen op een later moment worden doorgevoerd in het Eindexamenbesluit VO BES en het Staatsexamenbesluit VO BES. Daarvoor is eerst nodig dat het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen BES in werking zal zijn getreden. Er wordt daarom vooralsnog afgezien van het doorvoeren van met Europees Nederland vergelijkbare wijzigingen in beide besluiten voor Caribisch Nederland. Dat geldt nog sterker voor het mbo voor Caribisch Nederland, nu de Wet educatie en beroepsonderwijs BES geen vergelijkbare bepaling kent als artikel 7.2.4, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor Europees Nederland omtrent referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

3.5 Administratieve lasten en andere regeldruk
Rekentoets ER

De rekentoets ER komt – voor de leerlingen die het aangaat – in de plaats van de reguliere rekentoets. Voor de school gaat de meeste tijd zitten in het bieden van het maatwerk-rekenonderwijs voor de betreffende leerlingen. Dit is echter onderdeel van het primaire proces en is ook zonder de rekentoets ER nodig.

Scholen zullen enige administratieve inspanningen moeten verrichten voordat leerlingen aan de rekentoets ER kunnen deelnemen. Scholen vragen de rekentoets ER gelijktijdig met de andere rekentoets aan, waardoor er aan het aanvragen als zodanig geen administratieve lasten zijn verbonden.

Wel moeten scholen bepaalde informatie vastleggen. In het gehele vo (dus vmbo, havo en vwo) doen jaarlijks circa 190.000 leerlingen eindexamen. De veronderstelling is dat circa 10% daarvan, dus 19.000 leerlingen, te maken heeft met ernstige rekenproblemen en dus in aanmerking komt voor de rekentoets ER. De registratie van de ernstige rekenproblemen zal gemiddeld een uur per leerling met ernstige rekenproblemen kosten. Uitgaande van genoemde 10% van de leerlingen die deelnemen aan de rekentoets ER (19.000 leerlingen) en een uurtarief van € 45,– zullen de administratieve lasten voor alle vo-scholen samen circa 19.000 uur oftewel € 855.000,– bedragen. Per vo-school gaat het om gemiddeld circa 30 uur, oftewel circa € 1.300,–.

Voor het mbo geldt dat het in totaal gaat om circa 16.500 leerlingen (dat wil zeggen 10% van alle jaarlijkse examendeelnemers in mbo 2, mbo 3 en mbo 4) en daarmee om een verhoging van de administratieve last met circa € 740.000,–. Ook hierbij is uitgegaan van een uurtarief van € 45,– per uur en de veronderstelling dat circa 10% van de leerlingen in het mbo in aanmerking komt voor een ER-toets.

Overige wijzigingen

Aan de overige wijzigingen zijn geen administratieve lasten of nalevingskosten verbonden.

3.6. Financiële gevolgen
Rekentoets ER

De jaarlijkse uitgaven in verband met de rekentoets ER bedragen € 1.000.000,–. Het betreft structurele kosten bij Cito en CvTE. Er moeten namelijk elk jaar opgaven worden ontwikkeld en vastgesteld in verband met de betrouwbaarheid en validiteit van de toets. De organisatie van de toets vindt eveneens elk jaar plaats. Het CvTE en de Stichting Cito brengen deze kosten in rekening aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een deel van de kosten (die als gevolg van de invoering van de ER-toets vanaf nu structureel worden) werden sinds 2013 ook reeds gemaakt door CvTE en Stichting Cito in verband met de pilotafnames van de rekentoets ER. Voor scholen zijn de te verwachten kosten beperkt.

§ 4 Internetconsultatie

Van 19 januari tot en met 16 februari 2015 is een concept van dit besluit in consultatie geweest. In de internetconsultatie zijn 119 reacties ontvangen (waarvan 70 openbaar). Een aantal reacties heeft geleid tot een aanpassing in de toelichting bij het besluit. Vanwege de hoeveelheid reacties in de internetconsultatie is het niet mogelijk op al deze reacties afzonderlijk in te gaan. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op de hoofdpunten die in een groot deel van de reacties naar voren kwamen.

Bespreking van de reacties

De via internetconsultatie verkregen reacties zijn voornamelijk kritisch ten opzichte van de gewijzigde uitslagregels. In sommige gevallen is een wijziging of aanvulling van het voorstel in overweging gegeven.

Uitslagregels

In een belangrijk deel van de reacties in de internetconsulatie worden vraagtekens geplaatst bij de gewijzigde positie van de rekentoets in de uitslagregeling. De kritiek luidt dat de rekentoets hierdoor zwaarder meetelt dan wanneer deze in de kernvakkenregeling zou zitten.

De tijdelijke gewijzigde positie in de uitslagregeling is in 2014 geadviseerd door de commissie Steur en heeft tot doel om te voorkomen dat leerlingen de dupe worden van rekenonderwijs dat nog niet in elke school op orde is, terwijl er voldoende druk op de ketel blijft om het rekenonderwijs verder te blijven verbeteren. De commissie Steur heeft hiertussen in het advies een goede balans gevonden. In dit besluit is de overgangsperiode korter dan de commissie Steur heeft geadviseerd maar met behoud van het vangnet. Het gevolg is dat de rekentoets sneller weer onderdeel uitmaakt van de kernvakkenregel in het vo en de compensatieregel in het mbo. Hierdoor wordt vermeden dat de rekentoets tijdelijk zwaarder zou gaan meetellen dan de kernvakkenregeling of de compensatieregeling.

Cesuur

In de reacties op de internetconsultatie wordt kritiek geuit op de in dat ontwerp nog opgenomen vaardigheidsscores. Zo wordt er op gewezen dat een gebruikelijke cijferwaardering leerlingen mogelijk extra zal stimuleren om de toets goed te maken.

De commissie Steur heeft aanbevolen om de uitslag van de rekentoets uit te drukken in een vaardigheidsscore, waarmee een eventuele slecht resultaat ook enigszins kan worden verbloemd, teneinde een leerling niet te duperen. Naar aanleiding van deze kritiek op het hanteren van de vaardigheidsscores, ook vanuit MBO Raad en NRTO in verband met de hoge ict-aanpassingskosten voor een zeer beperkte tijdsperiode, wordt het resultaat van de rekentoets, zoals gebruikelijk, uitgedrukt in een cijfer 1 tot en met 10.

Het nieuwe overgangsrecht ziet er schematisch als volgt uit:

 

2015–2016

2016–2017

2017–2018

2018–2019

Vmbo-kb, -gt, havo, vwo, mbo-4

Met vangnet:

4

5

kernvakken-regeling

kernvakken-regeling

Zonder vangnet:

5

kernvakken-regeling

kernvakken-regeling

kernvakken-regeling

Vmbo-bb, mbo-entree, mbo-2, mbo-3

Met vangnet:

n.v.t.

4

5

kernvakken-regeling

Zonder vangnet:

n.v.t.

5

kernvakken-regeling

kernvakken-regeling

Waar hierboven kernvakkenregeling staat vermeld, is er geen sprake meer van overgangsrecht maar maakt de rekentoets weer onderdeel uit van de kernvakkenregeling in het vo als bedoeld in artikelen 49 en 50 van het Eindexamenbesluit VO en de normale slaag-zakregeling in het mbo als bedoeld in artikel 17 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB.

§ 5 Uitvoeringstoets

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Inspectie van het Onderwijs en het CvTE hebben de uitvoerbaarheid van het wijzigingsbesluit vooraf getoetst. DUO acht het besluit uitvoerbaar. Naar aanleiding van opmerkingen van de inspectie zijn de tekst en toelichting van het ontwerp en met name omtrent de voorwaarden voor het mogen afnemen van de rekentoets ER enigszins verduidelijkt. Nuttige suggesties van de drie organisaties zijn verder waar mogelijk en nodig verwerkt in het besluit en de toelichting.

Deel II artikelsgewijze toelichting

Artikelen I en II (wijzigen het Eindexamenbesluit VO en het Staatsexamenbesluit VO)
Artikel I, onderdeel A, en Artikel II, onderdeel B

Met de ingevoegde begripsbepaling ‘rekentoets ER’ wordt aangeduid dat het hierbij gaat om een rekentoets waarbij de opgaven zijn aangepast voor kandidaten met ernstige rekenproblemen.

Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B

In het nieuwe derde lid van artikel 9 van het Eindexamenbesluit VO en het nieuwe vijfde lid van artikel 10 van het Staatsexamenbesluit VO is een vrijstelling geregeld voor degene die eerder als deelnemer in het beroepsonderwijs is geslaagd voor het generiek examenonderdeel rekenen. De voorwaarde is wel dat hij dat centraal examen voor het onderdeel rekenen heeft afgelegd op ten minste hetzelfde referentieniveau van examineren zoals dat op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor toetsen en examens is vastgesteld voor de rekentoets van het eind- of staatsexamen dat hij aflegt.

De voorwaarden komen overeen met de voorwaarden voor de vrijstelling die in het middelbaar beroepsonderwijs aan een deelnemer wordt verleend indien hij eerder de rekentoets aan het havo of het vwo heeft afgelegd (artikel 3b van het Examen en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB). Dat betekent dat deze kandidaat is vrijgesteld als hij naast het voorgeschreven niveau ook minimaal een 6 heeft gehaald en er niet meer dan twee studie- of schooljaren verstreken zijn na het studiejaar waarin hij het examen voor het onderdeel rekenen met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel I, onderdelen C tot en met E

Omdat met ingang van het schooljaar 2015–2016 de rekentoets voor de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg op gelijk niveau geëxamineerd wordt, wordt ook een kandidaat die eerder de rekentoets op een identiek vereist referentieniveau heeft afgelegd, vrijgesteld. Degene die bijvoorbeeld eerder met goed gevolg de rekentoets in het kader van zijn examen voor de kaderberoepsgerichte leerweg heeft afgelegd, kan voortaan worden vrijgesteld van de rekentoets voor het eindexamen in de theoretische leerweg indien hij met diploma doorstroomt naar die leerweg.

Artikel I, onderdeel F

Met de wijzigingen in dit onderdeel geldt niet langer het uitgangspunt dat de rekentoets in het laatste leerjaar wordt afgenomen en dat het bevoegd gezag kan beslissen over afname van de rekentoets in het voorlaatste leerjaar. De rekentoets wordt op grond van artikel 46, vierde lid, in het voorlaatste en laatste leerjaar afgenomen waarbij de eerste toetsmogelijkheid in ieder geval in het voorlaatste leerjaar zal plaatsvinden (lid 5). Indien er geen sprake is van een voorlaatste leerjaar omdat een kandidaat bijvoorbeeld het eindexamen opnieuw moet doen (omdat hij gezakt is) of omdat de kandidaat één jaar vavo doet, gaat het vijfde lid niet op en wordt de rekentoets alleen afgenomen in het laatste leerjaar.

Artikel I, onderdeel G en artikel II, onderdeel D

Omdat er sprake is van meerdere gelegenheden om de rekentoets af te leggen, hoeft er voor één van de afgelegde toetsen een eindcijfer te worden vastgesteld. Het hoogste cijfer dat behaald is geldt als eindcijfer, met uitzondering van het geval de kandidaat de rekentoets op verschillende niveaus heeft afgelegd. Indien de kandidaat de rekentoets op verschillende niveaus heeft afgelegd, overlegt de directeur met de kandidaat om te bepalen welk niveau rekentoets met bijbehorend cijfer meetelt als eindcijfer en daarmee tevens bij het bepalen van de uitslag van het eind- of staatsexamen.

Artikel I, onderdeel H en artikel II, onderdeel E

Vanwege de mogelijkheid om op grond van artikel 9 van het Eindexamenbesluit VO en artikel 10 van het Staatsexamenbesluit VO vrijstelling voor de rekentoets te krijgen vanwege een eerder in het beroepsonderwijs afgelegd generiek examenonderdeel rekenen, dient ook de resultatenlijst die op grond van artikel 7.4.6, tweede lid, van de WEB wordt afgegeven als bewijsstuk te dienen.

Artikel I, onderdeel I, en artikel II, onderdelen F en G

Er zijn in het voortgezet onderwijs vier toetsmogelijkheden om de rekentoets af te leggen. Indien er sprake is van één leerjaar waarin de kandidaat eindexamen doet, zijn er drie toetsmogelijkheden voor de kandidaat. Deze vermindering in toetsmogelijkheden voor de kandidaat is gerechtvaardigd omdat de kandidaat in het vavo of de kandidaat aan een reguliere dagschool die eerder gezakt is voor het eindexamen, veelal eerder aan een reguliere dagschool in de gelegenheid is gebracht de rekentoets af te leggen. Meer dan drie toetsmogelijkheden per leerjaar organiseren levert voor scholen een te zware organisatorische last op. Voor de rekentoets bij het afleggen van een volledig staatsexamen is ook geregeld dat er drie toetsmogelijkheden zijn. Indien de kandidaat over twee jaar verspreid het staatsexamen doet heeft hij vier toetsmogelijkheden, net als bij het eindexamen. In het staatsexamen is het ook mogelijk op te gaan voor de rekentoets, zonder dat de kandidaat beoogt een diploma te behalen (deelstaatsexamen). In dat geval heeft de kandidaat één toetsmogelijkheid per schooljaar. Dit sluit aan bij de situatie dat de kandidaat deelstaatsexamen in een vak doet, en daar geen herkansing in kan doen.

In het vijfde lid en zesde lid is bepaald hoe het bevoegd gezag om kan gaan met de mogelijkheid om de rekentoets op een hoger niveau af te leggen. Per toetsmogelijkheid kan het bevoegd gezag de kandidaat hiertoe in de gelegenheid stellen, maar is dat niet verplicht. Indien de kandidaat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de rekentoets op een hoger niveau af te leggen (bijvoorbeeld een kandidaat die opgaat voor het vmbo-tl-eindexamen legt de rekentoets op grond van artikel 13, tweede lid, op havo-niveau af), dan stelt het bevoegd gezag de kandidaat in de gelegenheid om bij een volgende gelegenheid de rekentoets af te leggen op het niveau waarop hij eind- of staatsexamen doet. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid een rekentoets ER af te leggen.

Artikel I, onderdeel J, en artikel II, onderdelen H en I

Omdat het voor de eventuele doorstroom naar een vervolgopleiding kenbaar moet zijn dat een rekentoets ER voor kandidaten met ernstige rekenproblemen is afgelegd, wordt dat op de cijferlijst of op het certificaat aangeduid met ‘rekentoets ER’. Dit is alleen van belang ingeval de rekentoets waarvoor een eindcijfer is vastgesteld een rekentoets ER betreft. Indien de kandidaat bij een van de toetsmogelijkheden gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een ER-toets af te leggen, maar bij het vaststellen van het eindcijfer gebruik wordt gemaakt van een rekentoets, niet zijn de een rekentoets ER, zal ‘ER’ niet op de cijferlijst of op het certificaat worden vermeld.

Artikel I, onderdeel M, en artikel II, onderdeel J

Met het nieuwe artikel 55a van het Eindexamenbesluit VO en artikel 33a van het Staatsexamenbesluit VO wordt de rekentoets ER geregeld. In het tweede lid is bepaald onder welke voorwaarden een kandidaat de aangepaste rekentoets ER mag afleggen. De randvoorwaarde is dat aantoonbaar is gebleken dat de leerling niet in staat is belangrijke rekenvaardigheden te beheersen. Dat een deelnemer dergelijke problemen heeft, kan bij voorbeeld blijken uit rapportages uit het voorafgaand onderwijs of de in het huidig onderwijs gemeten vorderingen. De rekentoets ER voor kandidaten met ernstige rekenproblemen is verder toegelicht in het algemene deel van deze toelichting. De directeur van de vo-school dan wel het CvTE ingeval van een staatsexamen dient toestemming te geven voor het afleggen van de rekentoets ER in plaats van de reguliere toets. Voor de besluitvorming op dit punt kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur richtinggevend zijn. Een zorgvuldige afweging is vereist, omdat aantoonbaar van de ernstige rekenproblemen moet zijn gebleken. Het ligt in de rede dat voorafgaand de meest betrokken leraar wordt geraadpleegd. Daarvan kan uiteraard geen sprake zijn in geval van een staatsexamen.

De voorwaarden voor die toestemming worden in het nieuwe artikel 55a Eindexamenbesluit VO en artikel 33a Staatsexamenbesluit VO gesteld. Het belangrijkste criterium is dat de directeur dient vast te stellen dat de kandidaat die examen wil doen, aanhoudend slecht scoort op het gebied van rekenen en dat hem dat niet is aan te rekenen. Dit zou tot gevolg hebben dat de leerling -ondanks hulpmiddelen, remediëring en extra inspanningen door de school en de leerling- met de reguliere rekentoets niet in staat is om tot een cijfer te komen waarmee hij zijn diploma kan halen. Dat een leerling aanhoudend slecht scoort kan bijvoorbeeld blijken uit rapportages uit het voorafgaand onderwijs of de in het huidig onderwijs gemeten vorderingen. Tegelijkertijd wordt van de leerling zelf ook voldoende inspanning verwacht om te kunnen slagen voor de rekentoets. Daarnaast is van belang dat de directeur vaststelt dat de potentiële deelnemer aan de rekentoets ER zich ervan bewust is dat het afleggen van de rekentoets ER gevolgen kan hebben voor toegang tot vervolgopleidingen of voor de arbeidsmarkt. Tot slot is van belang dat het bevoegd gezag de leerlingen met ernstige rekenproblemen tijdig extra ondersteuning heeft aangeboden.

Het tweede en derde lid verduidelijken dat de school een zorgplicht heeft jegens zijn leerlingen. Deze plicht omvat mede het zoveel mogelijk concretiseren van hetgeen het bevoegd gezag ten minste verstaat onder ernstige rekenproblemen, de door een leerling te leveren inspanning, de door het bevoegd gezag te verzorgen extra ondersteuning en de potentiële gevolgen van het afleggen van de rekentoets ER.

Zo doende kunnen reeds in een zo vroeg mogelijk stadium deze rekenproblemen aan het licht komen en kan de leerling worden voorbereid op zijn examen. Het bevoegd gezag heeft ingevolge het derde lid ook een algemene informatieplicht jegens alle leerlingen omtrent de verschillende rekentoetsen en de mogelijke consequenties daarvan.

De maatregel laat onverlet dat er bij de reguliere rekentoets aanpassingen op grond van artikel 55 van het Eindexamenbesluit VO of artikel 33 van het Staatsexamenbesluit VO gedaan kunnen worden. De reden om de rekentoets op aangepaste wijze af te nemen is niet het uitgangspunt dat de kandidaat ernstige rekenproblemen heeft, maar dat er sprake is van een handicap waarop de wijze van afname van de rekentoets wordt aangepast. Indien de kandidaat een handicap heeft, hoeft er nog geen sprake te zijn van ernstige rekenproblemen, maar behoeft de kandidaat wel aanpassing van de wijze waarop de rekentoets wordt afgenomen.

Artikel I, onderdeel N, en artikel II, onderdeel K

Omdat de rekentoets op verschillende niveaus kunnen worden afgelegd, is het van belang dat ook in BRON bekend is op welk niveau de rekentoets is afgelegd.

Artikel I, onderdeel O, en artikel II, onderdeel L

Deze overgangsbepalingen zijn alleen van toepassing op de rekentoets. In deze overgangsbepalingen wordt voor het schooljaar 2015–2016 geregeld dat een kandidaat voor het eindexamen, met uitzondering van het eindexamen of staatsexamen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo voor de rekentoets ten minste het eindcijfer 5 moet hebben behaald om te kunnen slagen voor het eindexamen of het staatsexamen. De rekentoets maakt in dat schooljaar geen onderdeel uit van de kernvakkenregeling als bedoeld in de artikelen 49, eerste lid, onder b, en 50, eerste lid, onder b, van het Eindexamenbesluit VO en de artikelen 26, eerste lid, onder b en 26a, eerste lid, onder b van het Staatsexamenbesluit VO. Voor de basisberoepsgerichte leerweg geldt het overgangsrecht voor de rekentoets ten minste twee schooljaren. In het schooljaar 2015–2016 dient de kandidaat die examen doet in de basisberoepsgerichte leerweg de rekentoets af te leggen om te kunnen slagen voor het eindexamen of het staatsexamen. Het behaalde cijfer is niet relevant voor de uitslagregeling, zoals dat ook het geval is in het eerdere overgangsrecht voor de rekentoets (Stb. 2013, 282). Vanaf het schooljaar 2016–2017 zal ook de kandidaat die eindexamen of staatsexamen doet in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo ten minste het eindcijfer 5 moeten behalen om te kunnen slagen voor het eindexamen of het staatsexamen. In de overige leden is de vangnetbepaling opgenomen die in het algemene deel van de toelichting nader is toegelicht. Deze bepalingen maken het mogelijk het vangnet te differentiëren naar schoolsoort en leerweg en daarbinnen tot de groep kandidaten die al dan niet de rekentoets ER afleggen.

Artikel III (wijzigt het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB)
Onderdeel A (artikel 1)

Sinds 1 augustus 2014 luidt de naam van het college: het College voor toetsen en examens vanwege de wijziging van de gelijkluidende wet. De begripsbepaling (vaak afgekort als CvTE) is hierop aangepast.

Vanwege de verwachte rekenproblemen bij circa 10% van de deelnemers, zal het CvTE een aangepast examen ontwikkelen voor het onderdeel rekenen op zowel 2F- als 3F-niveau. Dit examen zal weliswaar aangepast zijn ten opzichte van het reguliere examen, maar nog wel toetsen op het minimaal vereiste referentieniveau. De nieuwe begripsbepaling ‘centraal examen ER voor het onderdeel rekenen’ duidt dit specifieke centrale examen aan.

Nu er naar aanleiding van het advies van de Commissie Steur een overgangsperiode wordt ingelast om toe te kunnen groeien naar het vereiste niveau voor het onderdeel rekenen, is hiervoor een definitie ‘overgangsperiode’ opgenomen. Deze overgangsperiode duurt in beginsel één studiejaar, maar kan bij koninklijk besluit worden verlengd met nog één jaar indien het nodig is voor een nader te bepalen beroepsopleiding het vangnet in werking te laten treden.

Onderdeel B (artikel 6)

Het zelfstandig bestuursorgaan College voor toetsen en examens (CvTE) krijgt als nieuwe taak de ontwikkeling van een aangepast centraal examen voor het onderdeel rekenen voor die deelnemers die te kampen hebben met ernstige rekenproblemen. Daartoe wordt een nieuw onderdeel k. toegevoegd aan artikel 6, eerste lid. Er is geen goedkeuring vereist van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de vaststelling van dat examen. Het centraal examen ER zal worden aangepast maar laat nog wel zien of de deelnemer het minimaal vereiste referentieniveau zoals vastgesteld voor zijn opleiding in het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen beheerst.

Onderdeel C (artikel 8)

In het eerste lid is een zinsnede toegevoegd, waarmee wordt verduidelijkt dat een deelnemer die in eerste instantie zijn examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen op een hoger niveau heeft afgelegd met toestemming van de examencommissie, maar geen voldoende heeft behaald, zijn herkansingsmogelijkheid ingevolge artikel 8, eerste lid, ook mag benutten om dat examen op het bij zijn opleiding passende niveau af te leggen.

De toegevoegde zin in het tweede lid van artikel 8 geeft een deelnemer die reeds met goed gevolg een centraal examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen heeft afgelegd, het recht op één herkansing op een hoger niveau. Dit is anders dan het huidige artikel 3a dat van toepassing is in de situatie dat een deelnemer direct zijn eerste examen op een hoger niveau wil afleggen. Daarvoor is toestemming van de examencommissie vereist. Voor een kans op een hoger niveau kan aanleiding bestaan indien de deelnemer een voldoende heeft behaald voor zijn eerste examen in het desbetreffende examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen. Voor het examenonderdeel Engels bestaan geen verschillende niveaus zodat de zinsnede daarop niet van toepassing is.

Het nieuwe derde lid geeft aan deelnemers het recht om te herkansen voor het reguliere examenonderdeel rekenen, als zij reeds een voldoende hebben behaald voor het centraal examen rekenen ER. Dit om hun de kans te bieden om het onderdeel op een zo hoog mogelijk niveau af te ronden en zo de kansen op doorstroming naar vervolgonderwijs te optimaliseren.

Aan het vernummerde vijfde lid is een volzin toegevoegd om duidelijk te maken dat de eindwaardering en het bepalen van de uitslag in overleg met de deelnemer geschiedt in het geval een deelnemer meerdere centrale examens met goed gevolg heeft afgelegd. Deze afstemming met de deelnemer is van belang indien de deelnemer zowel een centraal examen volgens het wettelijke vereiste niveau met goed gevolg heeft afgelegd maar dat examenonderdeel ook op een hoger niveau heeft afgelegd. Maar ook als de deelnemer zowel het centraal examen als het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen met goed gevolg heeft afgelegd. De keuze van de deelnemer zal worden gebruikt voor de eindwaardering en daarmee voor het bepalen van het examenresultaat.

Onderdeel D (artikelen 12b en 12c)

De examencommissie is ingevolge artikel 7.4.5. van de Wet educatie en beroepsonderwijs belast met de organisatie van en het afnemen van de examens voor de beroepsopleiding. Het is daarom ook de examencommissie die toestemming moet geven voor het afleggen van het centraal examen ER in plaats van het reguliere examen. Dat regelt artikel 12b. Voor de besluitvorming op dit punt kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur richtinggevend zijn. Een zorgvuldige afweging is vereist, omdat aantoonbaar van de ernstige rekenproblemen moet zijn gebleken. Het ligt in de rede dat voorafgaand aan de beslissing omtrent toestemming de meest betrokken docent wordt geraadpleegd.

De voorwaarden voor die toestemming worden in het nieuwe artikel 12c, eerste lid, gesteld. Het belangrijkste criterium is dat de examencommissie heeft vastgesteld dat de deelnemer die examen wil doen, aanhoudend slecht scoort op het gebied van rekenen terwijl hij zich hiervoor wel in voldoende mate heeft ingespannen. Dit zou tot gevolg hebben dat de deelnemer – ondanks hulpmiddelen, remediëring en extra inspanningen door de instelling en de deelnemer – met het reguliere rekenexamen niet in staat is om tot een cijfer te komen waarmee hij zijn diploma kan halen. Dat een deelnemer aanhoudend slecht scoort kan bijvoorbeeld blijken uit rapportages uit het voorafgaand onderwijs of de in het huidig onderwijs gemeten vorderingen. Tegelijkertijd wordt zoals gezegd van de deelnemer zelf ook voldoende inspanning verwacht om te kunnen slagen voor het onderdeel rekenen. Daarnaast is van belang dat de examencommissie vaststelt dat de potentiële deelnemer aan het aangepaste rekenexamen zich ervan bewust is dat het afleggen van het centraal examen ER gevolgen kan hebben voor toegang tot vervolgopleidingen of voor de arbeidsmarkt. Tot slot is van belang dat het bevoegd gezag deelnemers met ernstige rekenproblemen tijdig extra ondersteuning heeft aangeboden.

Het tweede en derde lid verduidelijken nog eens dat de instelling een zorgplicht heeft als bedoeld in artikelen 7.2.7., eerste lid, en 7.4.8., tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel artikel 7.4.9, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in geval van een exameninstelling. Deze plicht omvat mede het zoveel mogelijk concretiseren van hetgeen het bevoegd gezag ten minste verstaat onder ernstige rekenproblemen, de door een deelnemer te leveren inspanning, de door het bevoegd gezag te verzorgen extra ondersteuning en de potentiële gevolgen van het afleggen van het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Deze zorgplicht geldt ook jegens deelnemers met ernstige rekenproblemen, zodat reeds in een zo vroeg mogelijk stadium deze problemen aan het licht komen en de deelnemer kan worden voorbereid op zijn examen. Het bevoegd gezag heeft ingevolge het derde lid ook een algemene informatieplicht jegens alle deelnemers omtrent de verschillende examens voor het onderdeel rekenen en de consequenties daarvan.

Onderdeel E (artikel 18a WEB)

Het opschrift is gewijzigd om duidelijker aan te geven dat de overgangsrechtelijke uitslagregeling van artikel 18a nodig is vanwege het eerste jaar waarin centrale examinering voor het onderdeel Nederlandse taal plaatsvindt.

Onderdeel F (artikelen 18c en 18d WEB)
Artikel 18c

Een beroepsopleiding wordt eerst met een diploma afgesloten wanneer met goed gevolg examen is afgelegd in de kwalificatie en de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling is voltooid. Het examen van een beroepsopleiding strekt zich in ieder geval uit over de gehele kwalificatie als bedoeld in artikel 7.1.3. van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Artikel 17 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB bepaalt welke eindwaardering voor een bepaald examen daarbij is vereist om de uitslag ‘geslaagd’ te kunnen vaststellen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar de soort beroepsopleidingen zoals gedefinieerd in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Het overgangsrecht in artikel 18c maakt een voor de duur van één studiejaar een gedeeltelijke uitzondering op de uitslagregels van artikel 17, tweede en derde lid, onderdelen a. Dit gebeurt in het eerste studiejaar van centrale examinering voor het onderdeel rekenen in verband met een soepeler invoering daarvan. Voor de middenkader- en specialistenopleiding (mbo niveau-4) vindt de centrale examinering voor het eerst plaats in het studiejaar 2015–2016. Voor de basisberoepsopleiding en vakopleiding (mbo niveaus-2 en -3) is dat een jaar later, dus vanaf het studiejaar 2016–2017.

Het gevolg van artikel 18c is dat een deelnemer aan de middenkader- en specialistenopleiding in het studiejaar 2015–2016 is geslaagd voor zijn diploma met eindwaarderingen van ten minste een cijfer 5 voor rekenen, alsmede een cijfer 5 en een cijfer 6 voor Engels en Nederlands, onverminderd de overige vereisten van artikel 17. Voor een deelnemer aan de basisberoepsopleiding (mbo niveau-2) en aan de vakopleiding (mbo niveau-3) betekent het dat hij in het studiejaar 2016–2017 zijn diploma kan verkrijgen indien voor beide generieke examenonderdelen rekenen en Nederlandse taal eindwaarderingen van ten minste het cijfer 5 zijn behaald, mits hij daarnaast aan de overige vereisten van artikel 17 voldoet.

Dit is soepeler dan de normale uitslagregeling van artikel 17 die bepaalt dat slechts voor één van de generieke examenonderdelen een cijfer 5 mag worden behaald om te kunnen slagen. De laatstgenoemde regel zal weer van toepassing zijn na afloop van de overgangsperiode.

Artikel 18d

Artikel 18c voorziet in een overgangsperiode voor de duur van één studiejaar. Indien echter teveel deelnemers (meer dan 5% volgens artikel 18d, vierde lid) in een bepaald soort beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, onderdelen b tot en met e, van de wet, (mbo niveaus-2, 3 en 4) geen diploma kunnen behalen louter als gevolg van de invoering van centrale examinering voor het onderdeel rekenen biedt artikel 18d de mogelijkheid een extra overgangsjaar vast te stellen. Daartoe kan bij koninklijk besluit worden bepaald voor welke soort beroepsopleiding een tweede overgangsjaar aan de orde is, alsmede of dat dan voor alle deelnemers aan het centraal examen rekenen geldt of alleen voor degenen die het (regulier) centraal examen voor het onderdeel rekenen dan wel het centraal examen ER voor het onderdeel rekenen hebben afgelegd of zullen afleggen in die beroepsopleiding.

De consequenties van een eventueel koninklijk besluit staan beschreven in het tweede en derde lid van artikel 18d. Deze leden bevatten namelijk een van artikel 18c afwijkende regel voor de vereiste eindwaardering voor het centrale examen voor het onderdeel rekenen. Het verschil tussen één overgangsjaar en twee overgangsjaren is dat met een enkel overgangsjaar minimaal een cijfer 5 als eindwaardering voor rekenen is vereist. In geval van een tweejarige overgangsperiode is in het eerste overgangsjaar een cijfer 4 genoeg voor het onderdeel rekenen en het daaropvolgende jaar pas een cijfer 5. Er is dan dus meer tijd voor het onderwijs en deelnemers om naar het gewenste niveau te groeien. Na de overgangsperiode is artikel 17 weer volledig van toepassing.

Artikel IV (wijzigt het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022)

Nu het Eindexamenbesluit VO nieuw overgangsrecht bevat vanwege een extra overgangsperiode voor de rekentoets en de uitslagregeling daarbij, voorziet artikel 16a in lijn daarmee in een afwijkende uitslagregeling in het kader van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022. Daarbij is aangesloten bij hetgeen in artikel 61 van het Eindexamenbesluit VO is geregeld. Die bepaling bevat het overgangsrecht voor het meetellen van de rekentoets in de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerwegen van het vmbo. De essentie is dat in het schooljaar 2015–2016 de rekentoets moet worden afgelegd in de basisberoepsgerichte leerweg ongeacht het behaalde resultaat. In die leerweg telt de toets dus nog niet mee dat jaar. Een jaar later, dus vanaf 2016–2017 telt de rekentoets ook in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo voor de eerste keer mee, en dient dus ten minste het cijfer 5 te worden behaald. Indien in het vmbo-bb het zogenoemde vangnet in werking treedt, is in het schooljaar 2016–2017 een cijfer 4 genoeg voor de rekentoets en een jaar later, dus 2017–2018, het cijfer 5 vereist. Voor de kaderberoepsgerichte leerweg telt de rekentoets reeds mee vanaf het schooljaar 2015–2016, zodat in dat jaar ten minste een cijfer 5 moet worden behaald. Bij inwerkingtreding van het vangnet voor vmbo-kb mag in het jaar 2015–2016 een cijfer 4 worden gehaald en een jaar later (2016–2017) een 5. Dit overgangsrecht vormt een tijdelijke afwijking van artikel 7, derde lid, onderdeel b. Het laat onverlet dat moet zijn voldaan aan onderdeel a van artikel 7, derde lid en dat dus de overige vakken uit het gemeenschappelijk deel van het eindexamen zoals het gekozen kunstvak en lichamelijke opvoeding, ten minste met een voldoende moeten zijn beoordeeld.

Artikel V (reparatiebepaling)

In de toelichting bij het inwerkingtredingsbesluit van 28 februari 2015 (Stb. 2015, 112) is aangekondigd dat artikel I, onderdeel O, van het besluit van 2 december 2014 (Stb. 2014, 510) tot wijziging van artikel 51a van het Eindexamenbesluit VO niet in werking zal treden omdat deze wijziging achterhaald is. Abusievelijk is artikel II, onderdeel D, van het besluit van 2 december 2014 (Stb. 2014, 510) die hetzelfde (herkansing rekentoets) regelt in artikel 27 van het Staatsexamenbesluit VO wel in werking getreden. Deze fout is nu met terugwerkende kracht hersteld. Het gewijzigde artikel 27 kon overigens geen toepassing vinden, omdat het nadrukkelijk is gekoppeld aan de niet in werking getreden wijziging van artikel 51a van het Eindexamenbesluit VO.

Artikel VI (inwerkingtreding)

Dit besluit is beoogd in werking te treden voor het nieuwe schooljaar, dat aanvangt op 1 augustus 2015. Daarbij zal deels worden voldaan aan de eisen die gelden voor vaste verandermomenten. Het treedt in werking op een vast verandermoment van 1 augustus 2015, zoals in onderwijsregelgeving gebruikelijk is. Dit besluit kan echter niet ten minste twee maanden voordien worden gepubliceerd in het Staatsblad, gelet op het krappe tijdpad sinds het uitkomen van het advies van de commissie Steur en de besluitvorming sindsdien. Deze afwijking is echter gerechtvaardigd in het belang van de leerlingen die de rekentoets moeten afleggen in het schooljaar 2015–2016, aangezien dit besluit versoepelingen aanbrengt ten gunste van hen. Zonder dit besluit zou naar verwachting een groter deel van de examendeelnemers geen diploma behalen dan thans het geval is. Zoals toegelicht in paragraaf 3.4 van het algemeen deel is er nog niet voorzien in vergelijkbare wijzigingen voor Caribisch Nederland, omdat daar nog geen rekentoets wordt afgenomen.

Nu dit besluit niet voor 1 augustus 2015 in het Staatsblad kan worden gepubliceerd, werkt het terug tot dat tijdstip. Hoewel met terugwerkende kracht terughoudend moet worden omgegaan, is het in dit bijzondere geval wel toegestaan, omdat de regels die dit besluit stelt begunstigend zijn. De rekentoets ER biedt de rekenzwakke leerlingen de mogelijkheid toch hun diploma te behalen, terwijl het overgangsrecht ten algemene een tijdelijke versoepeling biedt van de slaag-zakregeling voor alle examenkandidaten. Dit concrete tijdstip van inwerkingtreding biedt scholen en eindexamenkandidaten meer houvast dan een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van inwerkingtreding. Daarom is inwerkingtreding aan het begin van het schooljaar in verband met de rechtszekerheid in dit geval dringend gewenst.

Het is tot slot van belang dat de wijziging van artikel V eerder dan de wijziging van artikel II, onderdeel E, van dit besluit in werking treedt, nu artikel V een reparatie betreft en bovendien met terugwerkende kracht tot 18 maart 2015, terwijl de overige artikelen van dit besluit wijzigingen behelzen die moeten gaan gelden vanaf 1 augustus 2015.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,


X Noot
1

Waar hierna rekentoets of rekentoets ER staat vermeld, wordt ook bedoeld het centraal examen (ER) rekenen in het mbo; met leerling wordt ook bedoeld de deelnemer/student in het mbo, met schooljaar ook studiejaar en met school ook de mbo-instelling.

X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 290, nr. 6, blz. 16.

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 290, nr. 3, blz. 3, 7.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 290, nr. 3, blz. 8. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 32 290, nr. 3, blz. 15.

X Noot
5

Artikelen 8.21 en 8.22 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; artikelen 7.24 en 7.25 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

X Noot
6

Kamerstukken II 2009/10, 32 290, nr. 3, blz. 18.

X Noot
7

Kamerstukken II 2013/14, 31 332, nr. 21, blz. 10.

X Noot
8

Doordacht doorzetten naar een hoger rekenniveau. Rapport van de Commissie verantwoorde invoering rekentoets in vo en mbo (commissie-Steur), december 2014, blz. 18–19 (Kamerstukken II 2014/15, 31 332, nr. 36, bijlage).

X Noot
9

Kamerstukken II 2014/15, 31 332, nr. 36, blz. 10–12.

X Noot
10

Kamerstukken II 2014/15, 31 332, nr. 51, blz. 4–5.

X Noot
11

Artikel 55a van het Eindexamenbesluit VO; artikel 33a van het Staatsexamenbesluit VO; artikel 12b van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB.

X Noot
12

Artikelen 52, zesde lid, en 53, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO; artikel 30, zevende lid, van het Staatsexamenbesluit VO.

X Noot
13

Toelichting, paragraaf 1.1 (Rekentoets ER).

X Noot
15

College voor Toetsen en Examens, Kandidaten met een beperking centrale examens vo en rekentoets vo 2015, september 2014, blz. 22.

X Noot
16

Artikel 29, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; artikel 7.2.4 lid 2a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van artikel 6 van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

X Noot
17

Tussenresultaten zijn te vinden in Kamerstukken II 2014/15, 31 332, nr. 51, blz. 3 en 4. Op het vmbo haalt de helft tot twee-derde van de leerlingen de rekentoets, bij het havo iets meer dan de helft. Die cijfers zijn echter geflatteerd, omdat sommige leerlingen de rekentoets ER afleggen; die toets blijkt in het vmbo ook voor grote problemen te zorgen.

X Noot
18

Artikel 55a van het Eindexamenbesluit VO; artikel 12c van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB.

X Noot
19

Toelichting, paragraaf 3.1 (Gevolgen voor scholen van invoering van de rekentoets ER).

X Noot
20

Toelichting op artikel I, onderdeel M, en artikel II, onderdeel J.

X Noot
21

Artikel 33a, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit VO.

X Noot
22

Toelichting, paragraaf 3.5 (Administratieve lasten en regeldruk).

X Noot
23

Zie ook de aanwijzingen 54 en 60 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
1

Als hier wordt gesproken over schooljaar, wordt hiermee zowel het schooljaar in het vo bedoeld als het studiejaar in het mbo.

X Noot
2

In het (middelbaar) beroepsonderwijs zoals geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs is de officiële term: centraal examen voor het onderdeel rekenen. Omwille van de leesbaarheid wordt in het algemeen deel van deze toelichting met rekentoets ook het centraal examen voor het onderdeel rekenen in het mbo bedoeld.

X Noot
3

Kamerstukken II 2013–2014, 31 332, nr. 21 en Kamerstukken II 2014–2015, 31 332, nr. 36.

X Noot
4

In het (middelbaar) beroepsonderwijs zijn de officiële termen: deelnemer en instelling. Omwille van de leesbaarheid wordt in het algemeen deel van deze toelichting met leerling en school ook de deelnemer en instelling in het mbo bedoeld.

X Noot
5

Kamerstukken II 2013–2014, 31 332, nr. 21.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014–2015, 31 332, nr. 36

X Noot
7

Met schoolsoort wordt hierna ook bedoeld een van de vier leerwegen in het vmbo of een van de vier beroepsopleidingen in het mbo.

Naar boven