Besluit van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) van 31 augustus 2015 tot vaststelling van de beleidsregel ontheffingen verslagstaten Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling 2015, en tot intrekking van een drietal andere beleidsregels

De Nederlandsche Bank N.V.,

Gelet op de artikelen 147, 212 en 213 van de Pensioenwet;

Gelet op de artikelen 142, 206 en 207 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Gelet op de artikelen 30 tot en met 34 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen;

Gelet op artikel 36, derde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Gelet op de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015 (Stcrt. 2015, 1997);

Na overleg met de representatieve organisaties van (beroeps)pensioenfondsen;

Besluit:

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. DNB:

De Nederlandsche Bank N.V.;

b. Wvb:

de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

c. Regeling:

de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015 (Stcrt. 2015, 1997);

d. fonds:

een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wvb;

e. jaarstaten:

de jaarstaten, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling;

f. kwartaalstaten:

de kwartaalstaten, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Regeling;

g. maandstaten:

de maandstaten, bedoeld in hoofdstuk 4 van de Regeling.

Artikel 2. Boekjaar

  • 1. DNB verleent een fonds in enig jaar desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 142, eerste lid, van de Wvb, indien het fonds:

    • a. in de loop van het kalenderjaar is opgericht; of

    • b. op het moment van indiening van het ontheffingsverzoek:

      • in liquidatie is, en

      • geen technische voorzieningen heeft, en

      • de eventueel resterende middelen niet meer bedragen dan nodig ter dekking van de operationele kosten, in welk geval het boekjaar als bedoeld in artikel 147, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 142, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, eindigt op de laatste dag van de maand waarin de technische voorzieningen zijn overgedragen.

  • 2. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b wordt uiterlijk ingediend op 15 mei van het in voornoemd artikellid bedoelde boekjaar.

Artikel 3. Indieningstermijn jaarstaten

  • 1. DNB verleent een fonds desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, tweede lid, van de Pensioenwet of artikel 142, tweede lid, van de Wvb in samenhang met artikel 2:3, tweede lid, van de Regeling met betrekking tot de indieningstermijn van jaarstaten, indien sprake is van een incidentele en ingrijpende gebeurtenis die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid leidt tot een verlenging van de indieningstermijn voor de in de ontheffing genoemde jaarstaten met maximaal drie maanden.

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op 1 mei in het jaar volgend op het toepasselijke kalenderjaar bij DNB ingediend en gaat vergezeld van een plan van aanpak omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen het fonds alsnog de desbetreffende jaarstaten kan indienen.

  • 4. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat uiterlijk op 30 juni na afloop van het toepasselijke kalenderjaar bij DNB een voorlopige balans met toelichting per ultimo van dat kalenderjaar wordt ingediend.

  • 5. Nadat een fonds een ontheffing op grond van het eerste lid heeft gekregen, kan het met betrekking tot dezelfde jaarstaten eenmaal om een nieuwe verlenging van de indieningstermijn met drie maanden verzoeken.

Artikel 4. Indieningstermijn kwartaalstaten

  • 1. DNB verleent een fonds desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, tweede lid, van de Pensioenwet of artikel 142, tweede lid, van de Wvb in samenhang met artikel 3:3, tweede lid, van de Regeling met betrekking tot de indieningstermijn van kwartaalstaten, indien sprake is van een incidentele en ingrijpende gebeurtenis die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid leidt tot een verlenging van de indieningstermijn voor de in de ontheffing genoemde kwartaalstaten met maximaal drie maanden.

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op de vijftiende dag van de maand volgend op het toepasselijke kalenderkwartaal bij DNB ingediend en gaat vergezeld van een plan van aanpak omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen het fonds alsnog de desbetreffende kwartaalstaten kan indienen.

  • 4. Nadat een fonds een ontheffing op grond van het eerste lid heeft gekregen, kan het met betrekking tot dezelfde kwartaalstaten eenmaal om een nieuwe verlenging van de indieningstermijn met drie maanden verzoeken.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op de kwartaalstaten K501 en K502 inzake informatie over een herstelplan, alsmede op kwartaalstaat K702 inzake informatie over de haalbaarheidstoets.

Artikel 5. Indieningstermijn maandstaten

  • 1. DNB verleent een fonds desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, tweede lid, van de Pensioenwet of artikel 142, tweede lid, van de Wvb in samenhang met artikel 4:3, tweede lid, van de Regeling met betrekking tot de indieningstermijn van maandstaten, indien sprake is van een incidentele en ingrijpende gebeurtenis die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid leidt tot een verlenging van de indieningstermijn voor de in de ontheffing genoemde maandstaten met maximaal een maand.

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op de vijfde werkdag van de kalendermaand volgend op de toepasselijke kalendermaand bij DNB ingediend en gaat vergezeld van een plan van aanpak omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen het fonds alsnog de desbetreffende maandstaten kan indienen.

  • 4. Nadat een fonds een ontheffing op grond van het eerste lid heeft gekregen, kan het met betrekking tot dezelfde maandstaten eenmaal om een nieuwe verlenging van de indieningstermijn met een maand verzoeken.

Artikel 6. Liquidatie

  • 1. DNB verleent een fonds desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, tweede lid van de Pensioenwet of artikel 142, tweede lid, van de Wvb, indien het fonds in liquidatie is en het fonds op de eerste dag van de periode waarover kwartaalstaten of jaarstaten moeten worden verstrekt geen technische voorzieningen meer heeft, en het fonds niet meer resterende middelen heeft dan nodig ter dekking van de operationele kosten.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat het fonds de jaarrekening en het jaarverslag als bedoeld in artikel 146 van de Pensioenwet of artikel 141 van de Wvb die betrekking hebben op het toepasselijke kalenderjaar, uiterlijk binnen zes maanden na afloop van dat kalenderjaar aan DNB toezendt.

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend:

    • a. in geval het kwartaalstaten betreft: uiterlijk de laatste dag van het kwartaal waarop de staten betrekking hebben; of

    • b. in geval het jaarstaten betreft: uiterlijk 15 mei volgend op het jaar waarop de staten betrekking hebben.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst en is voor de eerste keer van toepassing op de jaarstaten die betrekking hebben op het boekjaar 2015, op de kwartaalstaten die betrekking hebben op het derde kwartaal van 2015, onderscheidenlijk op de maandstaten die betrekking hebben op de maand september 2015.

Artikel 8. Intrekking Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling van 28 augustus 2007

De Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling van 28 augustus 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffingen verslagstaten Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling 2015.

De Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen (Stcrt. 2011, 22350), de Beleidsregel uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van Pensioenfondsen (Stcrt. 2007, 168) en de Beleidsregel toeslagenmatrix (Stcrt. 2007, 42) worden met onmiddellijke ingang ingetrokken.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 31 augustus 2015

De Nederlandsche Bank N.V., F. Elderson, directeur

TOELICHTING

Algemeen

Als gevolg van de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet aanpassing financieel toetsingskader (Stb. 2014, 567), hierna te noemen nFTK, werd het noodzakelijk ook het rapportagekader voor pensioenfondsen aan te passen. Daartoe heeft DNB de Regeling Informatieverstrekking Pensioenfondsen (Stcrt. 2007, 69) per 1 januari 2015 vervangen door de Regeling Verslagstaten Pensioenfondsen 2015 (Stcrt. 2015, 1997).

Voornoemde wijzigingen in het rapportagekader nopen ook tot aanpassing van de beleidsregel die DNB uit hoofde van artikel 213, vierde lid van de Pensioenwet heeft gesteld inzake de verlening van ontheffingen voor de rapportageverplichtingen, te weten de Beleidsregel ontheffingen Pw en Wvb (Stcrt. 2007, 171). Onderdeel A van het onderhavige besluit strekt daartoe. Met het oog op de leesbaarheid van de beleidsregel heeft DNB gekozen voor integrale vervanging van voornoemde beleidsregel door een nieuwe, getiteld ‘beleidsregel ontheffingen verslagstaten Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling 2015’. Inhoudelijke wijzigingen zijn hiermee overigens niet beoogd.

In de hiernavolgende toelichting van onderdeel A wordt eerst ingegaan op de – beperkte – wijzigingen die in deze beleidsregel zijn aangebracht als uitvloeisel van het in verband met het nFTK gewijzigde rapportagekader. Daarna worden, in de artikelsgewijze toelichting, de bepalingen van deze beleidsregel toegelicht op basis van de toelichtingen zoals die eerder zijn gegeven, bij de oorspronkelijke beleidsregel uit 2007 en de wijziging daarvan in 2010. Ten slotte wordt, in de toelichting van onderdeel B, ingegaan op het intrekken van de beleidsregels continuïteitsanalyse, financieel crisisplan, en toeslagenmatrix.

Onderdeel A van het Besluit

Wijzigingen als gevolg van de aanpassing van het rapportagekader naar aanleiding van het nFTK

Met het nFTK is de wettelijke verplichting voor fondsen geïntroduceerd om maandelijks de dekkingsgraad, en de beleidsdekkingsgraad vast te stellen (artikel 12a van het Besluit ftk), en deze gegevens aan DNB te verstrekken. Als gevolg daarvan moeten fondsen naast kwartaal- en jaarstaten ook maandstaten inzenden. Dit is vastgelegd in Hoofdstuk 4 van de Regeling Verslagstaten pensioenfondsen 2015. Voor de verplichting tot inzending van jaar- en kwartaalstaten, is het mogelijk om ontheffing te krijgen in geval van een ‘incidentele en ingrijpende gebeurtenis die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt’. In het onderhavige wijzigingsbesluit wordt die ontheffingsmogelijkheid ook geopend voor de verplichting tot inzending van maandstaten.

In dit wijzigingsbesluit is de volgorde van de artikelen van de beleidsregel ontheffingen Pw en Wvb gewijzigd, om deze in lijn te brengen met de volgorde die aangehouden wordt in de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015.

Uit de Regeling Verslagstaten Pensioenfondsen 2015 vloeit voort (artikel 3.3, derde lid) dat zowel de indiening van het herstelplan, als de actualisatie van het herstelplan verloopt via staten (te weten staat K501 en staat K502). Voor een eventuele ontheffing voor de verplichting tot inzending van die staten zijn niet de wetsartikelen relevant waarop de onderhavige beleidsregel ontheffingen is gebaseerd (de artikelen 212 en 213 van de Pensioenwet), maar is artikel 141 van de Pensioenwet bepalend. Op grond van dit wetsartikel zijn andere gronden waarop en omstandigheden waaronder de ontheffing kan worden verleend van toepassing, dan bij ontheffingen voor rapportageverplichtingen. Voor een eventuele ontheffing voor voornoemde staten is de onderhavige beleidsregel dan ook niet relevant. Dit is expliciet opgemerkt in het vijfde lid van het artikel over de kwartaalstaten. De onderhavige beleidsregel is voorts ook niet relevant voor de verplichting om (via staat K702) staten in te zenden met betrekking tot de haalbaarheidstoets, omdat daarvoor geen ontheffingsmogelijkheid in de Pensioenwet is opgenomen.

Fondsen in liquidatie kunnen ontheffing krijgen van de kwartaal- en jaarstaten indien zij op de eerste dag van de verslagperiode geen technische voorzieningen meer hebben, en – in de tweede plaats – niet meer resterende middelen hebben dan nodig is ter dekking van de operationele kosten. Het is niet nodig deze ontheffingsmogelijkheid ook van toepassing te laten worden op maandstaten. Deze staten zien namelijk uitsluitend op de verplichting tot inzenden van de dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad. Die verplichting geldt niet indien een fonds geen technische voorzieningen meer heeft. Bij de eerstvolgende wijziging van de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015 zal dit nader worden geëxpliciteerd in de regeling.

Artikelsgewijze toelichting van de beleidsregel ontheffingen verslagstaten Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling 2015

Artikel 2 boekjaar

Dit artikel is ongewijzigd overgenomen in de onderhavige beleidsregel.

Op grond van artikel 147, eerste lid van de Pensioenwet en artikel 142, eerste lid van de Wvb, zijn fondsen verplicht het boekjaar van de staten gelijk te laten lopen met het kalenderjaar. Fondsen die in de loop van een jaar zijn opgericht, kunnen op grond van artikel 2, eerste lid onderdeel a, een ontheffing aanvragen van de verplichting om staten vanaf het begin van het kalenderjaar in te dienen. In dat geval kan een fonds de periode waarover de jaarstaten moeten worden ingediend, laten aanvangen op de eerste dag van de maand waarin het pensioenfonds is opgericht. DNB kan deze fondsen toestaan de staten over het gebroken jaar mee te nemen in de jaarstaten van het daarop volgende jaar.

Fondsen die in de loop van het jaar liquideren kunnen op grond van artikel 2, eerste lid onderdeel b, een ontheffing aanvragen van de verplichting om staten in te dienen die lopen tot het einde van het boekjaar. Deze fondsen is het toegestaan de staten over het gebroken jaar mee te nemen in de jaarstaten van het daaraan voorafgaande jaar, indien de datum van liquidatie ligt vóór 1 juli van het kalenderjaar waarin de liquidatie plaatsvindt.

Een fonds dat in de eerste maanden van een bepaald jaar zijn technische voorzieningen overdraagt kan, gegeven het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de onderhavige beleidsregel geen ontheffing krijgen voor indiening van staten over dat bepaalde jaar. Het fonds heeft immers op de eerste dag van de verslagperiode nog technische voorzieningen. Dit fonds kan er baat bij hebben om bij het indienen van de staten over het voorgaande boekjaar ook de eerste maanden van het lopende jaar mee te nemen in die staten. Daarmee voorkomt het fonds dat het op een later moment alsnog staten over laatstgenoemde periode moet indienen. Een ontheffing als hiervoor omschreven ligt evenwel niet in de rede indien het betreffende fonds weliswaar zijn technische voorzieningen heeft overgedragen, maar nog wel beschikt over meer resterende middelen dan nodig om de afwikkeling van de liquidatie te bekostigen. Analoog aan de regeling in artikel 6, eerste lid, zal een ontheffing in dat geval achterwege blijven.

Praktisch gezien betekent dit dat een fonds dat in aanmerking wil komen voor ontheffing van het vereiste dat boekjaar gelijkloopt aan een kalenderjaar, niet alleen zal moeten aantonen dat de pensioenverplichtingen zijn overgedragen (door middel van een getekende overdrachtsakte), maar ook dat het eventuele resterende vermogen niet groter is dan nodig is voor de afwikkeling van de liquidatie (door bijvoorbeeld inzending van een voorlopige balans).

Overigens verstaat DNB onder de datum van liquidatie het moment waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan én het eventuele liquidatiesaldo is vereffend. Vanaf dat moment zal DNB het toezicht op dat fonds ook beëindigen.

De datum waarop de jaarstaten bij DNB binnen moeten zijn is 30 juni van het jaar volgend op het boekjaar waarover verslag wordt gedaan (artikel 2.3, tweede lid van de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015, Stcrt. 2015, 1997). Deze datum geldt ook in geval een fonds een ontheffing wil verkrijgen als bedoeld in artikel 6 van de beleidsregel. Het ontheffingsverzoek voor een verlengd boekjaar dient gelet daarop uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar volgend op het te verlengen boekjaar door DNB te zijn ontvangen.

Artikel 3 jaarstaten

In bijzondere gevallen kan DNB ontheffing verlenen van de verplichting de jaarstaten binnen de daartoe gestelde termijn – uiterlijk op 30 juni na afloop van het kalenderjaar – in te dienen. Ontheffing kan slechts worden verleend indien sprake is van een incidentele en ingrijpende gebeurtenis, die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt. Het niet of onvoldoende maken van afspraken met derden, het niet of onvoldoende nakomen van afspraken door derden en het uitbesteed hebben van werkzaamheden, komen voor rekening en risico van het pensioenfonds en zijn geen reden voor uitstel. Dat geldt ook voor een ingrijpende wijziging van de pensioenregeling of voor verandering van uitvoeringsorganisatie. De formulering dat het om een incidentele en ingrijpende gebeurtenis gaat die redelijkerwijs ‘niet voor rekening en risico van het fonds komt’ impliceert dat het fonds in het ontheffingsverzoek dient aan te geven waarom de incidentele gebeurtenis redelijkerwijs niet voor haar rekening en risico komt. Het pensioenfonds dient immers zorg te dragen voor een beheerste bedrijfsvoering, waaronder ook verstaan wordt het treffen van beheersmaatregelen op het gebied van business continuity management. Via beheersmaatregelen dienen incidentele en ingrijpende gebeurtenissen zodanig te kunnen worden opgevangen, dat de belangrijke bedrijfsprocessen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving, doorgang kunnen vinden. Het vorenstaande impliceert dat alleen in zeer incidentele gevallen een ontheffing verleend wordt van het tijdig indienen van jaarstaten. Het fonds dient in het ontheffingsverzoek gemotiveerd aan te geven waarom de incidentele gebeurtenis redelijkerwijs niet voor haar rekening en risico komt.

Een ontheffing wordt verleend voor een periode van maximaal drie maanden.

Aan een ontheffing verbindt DNB de voorwaarde dat het fonds uiterlijk op 30 juni (de normale uiterlijke datum waarop de staten moeten worden ingediend) een voorlopige balans met toelichting per ultimo van het kalenderjaar verstrekt. Een ontheffingsverzoek moet uiterlijk op de eerste werkdag na 30 april na afloop van het kalenderjaar bij DNB worden ingediend, en moet vergezeld gaan van een plan van aanpak waaruit blijkt dat met alle betrokkenen afspraken zijn gemaakt om een zo spoedig mogelijke indiening van de staten te waarborgen. Zo nodig kan een fonds eenmalig een tweede ontheffing aanvragen, eveneens voor uitstel van drie maanden, indien de eerste onvoldoende soelaas biedt. De conditie dat ontheffing alleen plaatsvindt indien sprake is van een incidentele en ingrijpende gebeurtenis die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt, geldt onverkort bij een aanvraag voor een tweede ontheffing.

Artikel 4 kwartaalstaten

Vergelijkbaar met de jaarstaten kan DNB in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de verplichting de kwartaalstaten uiterlijk 30 werkdagen na afloop van het kalenderkwartaal in te dienen. Ook hier geldt dat een ontheffing slechts kan worden verleend indien sprake is van een incidentele en ingrijpende gebeurtenis, die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van het fonds komt. En ook hier geldt dat het fonds in het ontheffingsverzoek gemotiveerd aangeeft waarom de incidentele gebeurtenis redelijkerwijs niet voor haar rekening en risico komt. Verder geldt dat een ontheffingsverzoek uiterlijk 10 werkdagen na afloop van het kalenderkwartaal bij DNB moet worden ingediend. Dit biedt DNB voldoende tijd om het verzoek tot ontheffing tijdig te kunnen beoordelen. Deze korte aanvraagtermijn is tevens nodig om het fonds, indien een verzoek wordt afgewezen, voldoende tijd te geven om de kwartaalstaten conform de Regeling binnen 30 werkdagen na afloop van het kalenderkwartaal te verstrekken. Ook hier geldt dat het ontheffingsverzoek wordt vergezeld van een plan van aanpak waaruit blijkt dat met alle betrokkenen afspraken zijn gemaakt om een zo spoedig mogelijke indiening van de staten te waarborgen. Zonodig kan een fonds eenmalig een tweede ontheffing aanvragen, eveneens voor uitstel van drie maanden, indien de eerste onvoldoende soelaas biedt.

Artikel 5 maandstaten

Zoals hierboven reeds is toegelicht brengt het nFTK voor pensioenfondsen de verplichting mee om maandstaten in te zenden. Deze verplichting is nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4 van de Regeling Verslagstaten Pensioenfondsen 2015. Voor de vormgeving van de ontheffingsmogelijkheid van deze verplichting is in de onderhavige beleidsregel aangesloten bij de ontheffingsmogelijkheid voor jaar- en kwartaalstaten.

Artikel 6 liquidatie

Dit artikel is gelijkluidend aan artikel 5 in de oude beleidsregeling ontheffingen.

Een fonds in liquidatie kan ontheffing krijgen voor indiening van de staten, mits aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan. In de eerste plaats mag het fonds op de eerste dag van de verslagperiode geen technische voorzieningen meer hebben. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in voorkomende gevallen het met terugwerkende kracht overdragen van pensioenverplichtingen tot een datum voor de eerste dag van een verslagperiode, niet inhoudt dat het fonds op die eerste dag van die verslagperiode niet over technische voorzieningen beschikte. In de tweede plaats mag het fonds niet meer resterende middelen hebben dan nodig is voor de afwikkeling van de liquidatie. Het liquidatieproces van een fonds is geen routinematig proces. Voordat het fonds is geliquideerd en niet meer onder toezicht staat van DNB, is het noodzakelijk dat er ten aanzien van de juistheid en de volledigheid van de over te dragen technische voorzieningen met de daarbij behorende middelen en vrije reserves een zo groot mogelijke zekerheid wordt verkregen. Het is dan ook noodzakelijk dat zolang het fonds technische voorzieningen heeft, en/of het fonds beschikt over vrije reserves, verslagstaten worden opgesteld voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant.

Onderdeel B van het Besluit

De intrekking van de beleidsregel financieel crisisplan houdt verband met het feit dat de verplichting tot het hebben van dit plan sinds 1 januari 2015 is opgenomen in artikel 29b van het Besluit Financieel Toetsingskader. Daarbij is ook aangegeven welke elementen dit plan moet omvatten. Daarmee is de aanleiding voor een DNB-beleidsregel komen te vervallen.

Ook de Beleidsregel uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van Pensioenfondsen wordt met het onderhavige Besluit ingetrokken. Continuïteitsanalyses zijn met de Wet aanpassing financieel toetsingskader immers vervangen door haalbaarheidstoetsen.

Ten slotte wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt om de beleidsregel toeslagenmatrix in te trekken.

Naar boven